Vragen bij de paddenstoelen kwis Hoevelakense bos 2014

Dit zijn de vragen voor paddenstoelen kwis. Maak eerst even een lijstje met
de nummers van 1 t/m 10 om de namen die je weet, meteen daar achter op
te schrijven. Je kan het natuurlijk ook samen doen.
1. Mijn hoed is licht van kleur met roestrode stippen, die veranderen tot grotere of kleinere
vlekken; ik hou van gezelschap en dus staan we in een groepje van dezelfde soort bij elkaar in
hoog mos onder de naaldbomen. Wie ben ik dus?
2. Ik lijk wel wat op een gelige aardappel en vaak staan er soortgenoten in mijn buurt. Mijn bol
heeft schubben of je kan het ook wratten noemen. Sommige bosbezoekers vinden mij
onaangenaam ruiken. Als mijn bol vanboven opengaat, ontsnapt er uit dat gat een wolk van
bruine sporen. Er zijn mensen die mij daarom wel eens in mijn bol knijpen, maar voor de
sporen kan het dan nog te vroeg zijn. Dus laat mij maar rustig wachten tot ik vanzelf een gat
in mijn bol krijg. Wie zijn wij?
3. Vroeg in de zomer kom ik al tevoorschijn. Eerst laat ik mijn witte knobbels zien op takken of
stammen van dood hout. Als ik doorgroei, lijk ik op een grote witte boon, en nog later op een
schelp. Mijn buisjeslaag is makkelijk los te maken van mijn hoedvlees. Aan de bovenkant
van mijn hoed komt later een soort bult, dat op een steel lijkt, maar dat is schijn hoor. Kan
je al raden wie ik ben?
4. Uit de grond onder het bladerdak van loofbomen kom ik tevoorschijn. Soms lijk ik wel een
beetje op de melkboer onder de paddenstoelen, want als mijn hoed maar een tikkeltje
beschadigd wordt, druppelt er gelijk witte melk uit. Maar pas op hoor, want ik ben net als
enkele van mijn soortgenoten, die allerlei kleuren kunnen hebben, best giftig. Je moet dus
voor echte melk écht bij de koe zijn. Maar weet je ondertussen mijn naam al?
5. Wij zijn nogal klein en staan meestal in bundeltjes bij elkaar. Door onze mooie heldere
groen, gele kleur doen wij onze naam eer aan. Wij groeien werkelijk overal. Als er in jullie
tuin een boom is gekapt, verblijven wij graag op de resten van de wortelstronk, desnoods
groeien wij door het nieuw ingezaaide gras heen. Maar in het Hoevelakense bos zijn we dus
ook te vinden. Onze steeltjes zijn glad en onze sporen paarsbruin. Wie zijn wij?
6. Al zie ik er heel anders uit, dan paddenstoelen op steeltjes met hoed en lamellen, en lijk ik
meer op een halve platte kraag, toch leef ook ik graag in het bos. Vooral op beukenbomen.
Mijn sporen zitten in buisjes onder mijn console (kraag) en ieder jaar krijg ik weer een
nieuwe buisjeslaag net wat millimeters lager, onder de vorige. Zo kan je tellen hoe oud ik
ben. En ’t zal je kunnen verbazen, want op een omgevallen beuk kan ik wel een halve meter
breed worden. Ra, ra, wie ben ik?
7. Met mijn oude hoed trek ik veel vliegen aan. Omdat ik vaak met meerdere ben, verraadt
onze geur vaak onze aanwezigheid in het bos. Vlak bij ons in de buurt kun je vaak ook
“duivelseieren” vinden. Die eieren lijken wel wat op bovisten, maar als zij later in de nacht
openbreken, zien ze er meer uit als “spiegeleieren”. Maar dat is van korte duur, hooguit 2
uurtjes, want reeds voor de dag begint, kun je ons al zien pronken op stevige, rechte, witte
stelen met een wafelachtige hoed, die eerst licht gekleurd is, maar al spoedig zwart wordt.
Wie ben ik dus?
8. Ook ik doe met mijn kleverige uiterlijk mijn naam eer aan. Veel mensen die mij zien staan,
denken aan koraalriffen in de zee, een mooie halsketting en jij denkt misschien aan een
hertengewei. Ik groei altijd op oude, rottende naaldhoutstompen en ik ben nogal een taaie.
Als ik uitdroog word ik hard, hoornachtig en oranje. Wie ben ik?
9. Ik was ooit lang geleden, samen met de Hanekam ( cantharellen dus), een van de meest
gezochte paddenstoelen. Op mijn bruine, bolle hoed met buisjes en mijn bleekbruine steel
dat op gaasje lijkt, ben ik best trots. Helaas ben ik nu niet meer zo gauw te vinden. Ik hoop
ook dat men mij laat staan, want ik begin zeldzaam te worden. Dieren in het bos komen
graag naar mij toe om wat te knabbelen aan mijn hoed. Soms ben ik in jaren niet meer te
zien, om dan in eens weer te voor schijn te komen. Heb je mijn naam al in gedachte?
10. Tot slot de A-MA-NIET : Nee, eetbaar zijn we zéker niet. Velen van ons kunnen zelfs zeer
giftig zijn. En omdat we ook nog vaak op elkaar lijken, kan je beter gezellig naar ons kijken ,
dan aanraken. We hebben allemaal een eivormig wit omhulsel waar we uit tevoorschijn
komen. Stukjes van dat omhulsel blijven dan op onze hoed liggen. Onze kraag aan de steel
kan heel mooi zijn. Onderaan bij de steel lijkt het net alsof we sokjes aanhebben. We zijn
echt bijzonder om te zien. Ieder van ons leeft bij een bepaalde soort boom (symbiose) en
heeft daarbij ook een eigen naam.
Wie zijn wij dus?
a.) Mijn hoed heeft witte pareltjes!
b.) Mijn hoed doet denken door de leverkleur, witte stippen en gestreepte hoedrand, aan
een dier uit de tropen.
c.) Mijn hoed is rood/bruin met lange groeven.
d.) En tot slot sta ik vaak op kinderen, vooral uit sprookjesland, te wachten tot mijn rode
hoed met witte stippen ontdekt wordt.
Hebben jullie nu je lijstje met de nummers van 1 t/m 10 ingevuld, ga dan naar
het volgende documentje: antwoorden bij paddenstoelen kwis, om te zien
hoeveel je er goed gedaan hebt.