Uitwerkingen voorbeeldtoets hoofdstuk 9 Magnetische krachten Natuurkunde Overal havo deel 2 Hoofdstuk 9 Magnetische krachten Uitwerkingen voorbeeldtoets 1 a De zekering smelt pas als de stroomsterkte door het beestje meer dan 16 A is. Dat kan dat beestje echt niet hebben! (§ 9.2 en 9.3) b De aardlekschakelaar slaat uit als tientallen mA via het beestje weggelekt zijn naar aarde. (§ 9.2 en 9.3) 2 a Een stroomkring met sensor en spoel van het relais. Een stroomkring met schakelcontacten van het relais, een spanningsbron en bijvoorbeeld een actuator. (§ 9.2) b Omdat de stroom door de sensor te klein is of juist geen wisselstroom is. Hij is daarom niet geschikt om de actuator te bedienen. (§ 9.2) c Teken een serieschakeling met de spanningsbron, relaiscontacten (een schakelaar) en de sirene. Een stroom door de spoel maakt de kring met de sirene sluitend. Maakrelais dus. d Er loopt nooit een stroom door het spoel van het relais. Ook niet als er brand is. (§ 9.2) 3 4 a - Opdat de draden niet in de war raken. - Opdat de winding na een halve slag niet wordt afgeremd. (§ 9.5) b Te zorgen voor een magnetisch veld (§ 4.5) c Op twee zijden van de rotorspoel ontstaan even grote, tegengestelde lorentzkrachten. Maak een tekening zoals figuur 4.24. (§ 4.4 en 4.5) 5 a Die moet horizontaal gericht zijn. (§ 4.6) b Door de lijnspoel moet een zaagtandvormige stroom gaan. (§ 4.6) c Het magnetische veld van het aardmagnetisch veld veroorzaakt een afwijking. d De buis wordt zó gehouden, dat het aardmagnetisch veld toevallig in dezelfde richting wijst als de elektronenbundel gaat. Er is dan geen afwijking. (§ 4.6) 6 a De naald gaat in de richting staan van het resulterende magnetische veld. Zie figuur 1. Er zijn twee onderling loodrechte componenten: één van de spoel en één van het aardveld. Bij 45° zijn die even groot. Antwoord: B = 1,8·10−5 T. (§ 4.4) b Uit de stand van de naald blijkt (zie figuur 1): tan α = 3,0·10−5 / 1,8·10−5. Dus α = 59° (§ 4.4) c Er is recht evenredigheid als in de twee situaties de verhouding van de stromen gelijk is aan de verhouding van de magnetische velden van de spoel. (§ 4.4) De verhouding tussen 3,0·10−5 T en 1,8·10−5 blijkt overeen te komen met de verhouding tussen 4,62 en 2,77. Er is dus recht evenredigheid. (§ 4.4) a De onderste draden zitten in een magnetisch veld. Er ontstaat een lorentzkracht die loodrecht op deze draad én het magnetisch veld staat, dus verticaal gericht is. (§ 9.3 en 9.4) b Die bereken je met F L = B · I · ℓ. Met F L = 3,47 − 2,94 = 0,53 N (F z = 2,94 N), ℓ = 100 × 0,060 = 6,0 m en I = 1,2 A vind je: B = 0,53 / (1,2 × 6,0) = 7,4·10−2 T (§ 9.4) c De lorentzkrachten op deze draden werken in horizontale richting. (§ 9.4) d Dan draait de lorentzkracht om; de veer wijst aan: 2,94 − 0,53 = 2,41 N (§ 9.4) R R P R R P R R P P P P P P P P P P figuur 1 Natuurkunde Overal havo deel 2
© Copyright 2024 ExpyDoc