Les Talens Lyriques & Christophe Rousset 14|15 01.10.2014 Barokke Kamermuziek 1/3 Praktisch 20u15 start concert | concertzaal 20u55pauze 22u00 vermoedelijk einde concert Barokke kamermuziek 2014 | 2015 Les Talens Lyriques & Christophe Rousset wo 1 oktober 2014 1/3 Suonar Cantando, Bojan Cicic & Mahan Esfahani di 27 januari 2015 2/3 Gli Incogniti & Amandine Beyer vr 20 maart 2015 3/3 Pralines voor de artiesten worden geschonken door Patisserie & Chocolaterie Joost Arijs. www.joostarijs.be Programma JEAN-PHILIPPE RAMEAU (1683 - 1764) Pièces de clavecin en concerts (1741) Premier Concert La Coulicam - La Livri - Le Vézinet Deuxième Concert La Laborde - La Boucon - L’Agaçante - Menuets I et II Troisième Concert La Lapoplinière - La Timide - Tambourins I et II PAUZE Orphée, cantate à voix seule et symphonie (1721)* Récitatif - Air - Récitatif- Air gracieux - Récitatif - Air gai Pièces de clavecin en concerts Quatrième Concert La Pantomime - L’Indiscrète - La Rameau Cinquième Concert La Forqueray - La Cupis- La Marais Les Talens Lyriques Valérie Gabail | sopraan Gilone Gaubert-Jacques | viool Lucile Boulanger | viola da gamba Christophe Rousset | klavecimbel en algemene leiding *Zie aparte bijlage voor liedteksten. 01.10.2014 | Les Talens Lyriques & Christophe Rousset Cijfers en noten Door Yanick Maes Op een zonnige lentedag in 1764 verslikt het publiek van een modieus café in Parijs zich in zijn koffie. Jean-François Rameau raakt in totale extase tijdens het neuriën van een aria uit een opera van zijn beroemde oom Jean-Philippe. Hij imiteert fluiten en violen, zingt verschillende stemmen tegelijk, tolt als een derwisj. Wanneer hij tot zichzelf komt, is hij zich niet bewust van zijn daden. Echt gebeurd is deze anekdote niet. Ze is verzonnen door Denis Diderot en opgetekend in Le Neveu de Rameau - evengoed een soort van waarheid. Met zijn verhaal wilde hij aantonen dat componisten een al te rationele benadering van muziek hadden. Voor hem is muziek door God aan de wereld geschonken om de mens met zachte hand naar de ratio te leiden. Diderot wil het effect van de muziek op de luisteraar begrijpen. De muzikant is daarbij de sjamaan van de hogere cultuur, iemand die als Orpheus de deuren opent naar een andere wereld. Voor de twee visies is wat te zeggen. Geen salonremise Parijs was sinds Lully (1632 – 1687) in de ban van de opera. Wie het wilde maken als componist moest langs het theater passeren. In L’orphée (1721) laat Rameau horen alle trucjes te beheersen, al wordt hij niet bepaald geholpen door de knullige tekst. Opgemerkt werd zijn talent echter niet. Pas in 1733, na jaren van vergeefse inspanning, lukte het hem om een opera in productie te laten gaan. Hij was dan de vijftig al voorbij. Hippolyte et Aricie werd een doorslaand succes en de meesterwerken volgden elkaar in snel tempo op. Succes lokt afgunst uit en al snel raakte de componist in conflict met het management van de opera. Verbannen van de scène keerde hij terug naar de salons. In stijl en met triomfantelijke elegantie bewees hij in 1741 met de Pièces de clavecin en concerts dat zijn harmonische theorie niet alleen in grote bezetting tot grandioze resultaten leidde. De aanduiding ‘en concerts’ geeft aan dat deze kamermuziek geschreven is voor instrumenten uit verschillende families. In dit geval een klavecimbel (dat de hoofdrol opeist), een viool (of een fluit) en een gamba (of een tweede viool). Het was een avant-garde ensemble waarmee Rameau in de voetsporen trad van bijvoorbeeld Le Roux of Mondonville, die eerder al stukken voor klavecimbel met obligato viool hadden geschreven. Daar houdt dan ook elke vergelijking op. Met de reuzenstappen eigen aan het genie laat Rameau zijn collega’s ter plaatse en brengt het genre enkele decennia verder. In deze werken gloort de toekomst van het pianotrio. Uit alles blijkt dat de Pièces en concerts ware ensemblemuziek is. De verschillende instrumenten leveren elk een fundamentele bijdrage. De melodie springt over van strijker naar strijker, of gaat in dialoog met het klavecimbel. Het harmonische weefsel groeit uit het samenspel, en steunt dus niet louter op de linkerhand van de klavecinist. Het is een illustratie in de praktijk van Rameau’s wetenschappelijke benadering van de harmonie. Voor hem zit die verscholen in elke noot van de melodie. En omgekeerd groeit de melodie uit de gebruikte grondtonen. Het is de taak van de componist om de boventonen te vangen in zijn vlindernet en hoorbaar te maken. Melodie en harmonie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Niet als begeleiding en hoofdrol, wel als heldere, alomvattende constructie waarin het evenwicht van de schepping hoorbaar gemaakt wordt. Het is wiskunde in klanken. En welke klanken! Welluidend, beeldend, spits en vol sierlijke zwierigheid. Elk van de vijf concerten bestaat uit drie bewegingen. In het tweede concert is aan het eind nog een duo menuetten toegevoegd. Het centrale deel is in de regel traag of eerder introvert, de hoekdelen krachtiger of pittiger. De titels verwijzen naar karaktereigenschappen, beroemde figuren of bekende plekken in de buurt van Parijs. Hiermee volgt Rameau een trend die door collega Couperin in zijn collecties was gezet. De muziek is echter geen uitbeelding in klanken, geen schilderij met noten: de titels werden toegekend nadat de compositie voltooid was. Bovendien gebruikte de componist verschillende miniaturen opnieuw in latere opera’s, en in een heel andere context dan de titels uit 1741 oproepen. Toch is het on- vermijdelijk dat de luisteraar zich aan associaties waagt en een relatie zoekt tussen etiket en muzikale ervaring. Hoewel de muziek geen weergave van de werkelijkheid wil zijn, krijgt de hele collectie zo een ruimere dimensie. Misschien als snapshot van Rameau’s leven in de hoofdstad tijdens de voorbije twintig jaar (hij was in 1721 uit Dijon teruggekeerd om nooit meer weg te gaan). Beschermheren, gunstelingen en collega’s worden opgevoerd. We leren de lievelingslectuur van de componist kennen, en de plekken waar hij vertier en ontspanning zocht. De moderne Orpheus, een rationele sjamaan, laat zijn muziek in onze geesten woekeren tot de opschietende tenen en twijgen zich verenigen in een toverlantaarn. De beelden vertellen een verhaal. Maar welk? Fantasieland Het eerste concert roept in elk van de drie delen de geest van een kloeke militair op. Thamas Kouli-Kham wist zich in Perzië op slinkse en brutale wijze tot koning op te werken. Zijn dadendrang vindt een echo in de hamerende motieven van La Coulicam. In het rondeau La Livri treedt de graaf van Livry, jachtmeester onder Louis XV aan met gracieuze elegantie. Hij nam Rameau onder zijn hoede bij zijn terugkeer in Parijs. Een laatste heerser is Le Vézinet, de hertog van Noailles en heer van Vézinet. Hij verschijnt als een meer beschaafd spiegelbeeld van de Perzische usurpator uit het eerste deel. Dit concert zet de toon voor de rest van de collectie en brengt ons naar de wereld van vrije tijd en vertier. Rameau sleept ons mee met een avonturenroman (Histoire de Thamas Kouli-Kam, in 1741 door Ducerceau gepubliceerd) en laat ons zacht schommelen in een hangmat, ergens op een buitengoed aan de rand van Parijs. Het beeld van de familie Livri die zich laat fêteren in het pastorale lusthof van Vésinet sluimert al snel voor het geestesoog. Het leven is echter meer dan ontspanning alleen, vertelt het tweede concert ons. Terug in de stad staan drie leerlingen voor de deur: La Laborde, La Boucon en L’Agaçante. Als eerste dus de vroegrijpe maar, aldus zijn leermeester, volstrekt ongetalenteerde Jean-Benjamin de Laborde. Het twinkelt, het klatert en het amuseert. De tweede, Anne-Jeanne Boucon, had gelukkig meer in haar mars. De levenswijze melancholie die de Franse barokschilder de La Tour in haar ogen legt, horen we ook in de muziek. Nummer drie, de verleidster - of moet L’Agaçante eerder het irritante wicht zijn? - heeft meer oog voor de leraar dan voor haar partituur. En zo eindigt een rustige werkdag alsnog met een dansje of twee. Het derde concert opent met La Pouplinière. Hij was de belangrijkste beschermheer van Rameau. Zijn stadswoning gold als een waar feest- en cultuurpaleis. Wie wil kan een zekere goedmoedigheid lezen in de luchtige toon van de muziek. De centrale beweging, La Timide, bestaat weer uit een dubbel menuet. Een debutante verschijnt op het bal, eerst met neergeslagen blik, maar dra danst ze met voorzichtige vreugde. De dialoog tussen de instrumenten is heerlijk. Later op de avond gaan de jassen los en spelen Provençaalse dorpsmuzikanten hun Tambourins. Een ritmische affaire waar de componist een grote voorliefde voor had: hij schreef er meer dan 45. De laatste concerts voeren ons naar de twee milieus waar de componist zich echt thuis voelde: het theater en het muzikantencircuit. In het vierde concert maken de dramatische contrasten en het springerige, levendige ritme van La pantomime een hommage aan het grote talent van Rameau’s favoriete danseres Barbara Campini. De plagerige spot eigen aan de narrenwereld van de theaterartiesten, is nadrukkelijk aanwezig in de volgende delen. L’indiscrète breekt de wet van de trage centrale beweging, met het notengeklater van een taterende roddelaar die de zo-even gezworen geheimhouding alweer vergeten is. Horen we in La Rameau tenslotte het eindeloze oefenen van toonladders en arpeggio’s ten eigen huize? Of is dit toch een milde parodie op het Italiaanse concerto? Het vijfde concert biedt als passende finale een portret van de drie instrumenten die samen het ensemble hebben gevormd. In La Forqueray klinkt het klavecimbel van Jean-Baptiste Forqueray in een zeldzame fuga. De Brusselse virtuoos Cupis (die dezelfde voornaam had) speelt in La Cupis op de viool een teder wiegelied voor zijn pasgeboren zoon. En de gamba van de familie Marais laat in La Marais een laatste opgewekte melodie horen, perfect voor de aftiteling. Zo kan u neuriënd de zaal uit. Yanick Maes is doctor in de taal- & letterkunde. Momenteel werkt hij aan de Universiteit Gent waar hij Latijnse letterkunde van de oudheid doceert. Biografieën Christophe Rousset is klavecinist en dirigent, gedreven door zijn passie voor opera en het herontdekken van het Europese muziekpatrimonium. Hij studeerde aan de Schola Cantorum in Parijs bij Huguette Dreyfus, en aan het Koninklijke Concervatorium van Den Haag bij Bob van Asperen. Naast zijn succesvolle carrière als dirigent, blijft hij ook een actief klavecinist, waarbij hij steeds de mooiste historische instrumenten weet uit te kiezen. In 1991 richtte hij zijn eigen ensemble op, Les Talens Lyriques. Het ontleent zijn naam aan de ondertitel van Rameau’s opera Les Fêtes d’Hébé (1739). Aan de kern van dit gezelschap ligt Roussets musicologisch onderzoek en specialisatie in barok, klassiek en preromantiek. Ze voeren de grote meesterwerken van de muziekgeschiedenis op, maar ook zeldzame en vaak onuitgegeven parels die ze tijdens hun academisch werk ontdekken. Les Talens Lyriques toert de wereld rond, waarbij hun opstelling varieert van kleine ensembles tot een orkest van meer dan 60 muzikanten. In 1994 namen ze de soundtrack van de beroemde muziekfilm Farinelli op. Dit seizoen verlengen ze hun hommage aan Rameau, die begon met vertolkingen van o.a. Zaïs (1748) en Castor et Pollux (1737). Sopraan Valérie Gabail begon haar zangcarrière op 15-jarige leeftijd. Vooralleer ze zich volmaakte in barokmuziek, doorliep ze een parcours in de jazz en musical. Toen dirigent Marc Minkowski haar opmerkte, ging haar loopbaan echt van start. Ze zong naast Les Talens Lyriques bij verschillende gezelschappen als Les Arts Florissants van W. Christie, het Orchestre National de France en het Orchestre Philharmonique de Radio France. Haar keuze voor een experimenteel en gevarieerd repertoire bracht haar aan de zijde van dirigenten als Charles Dutoit en Kazushi Ono. Gabail is van vele markten thuis. In 2013 richtte ze haar eigen filmmaatschappij ‘Surimpressions’ op, die een fictiefilm uitbracht over Stravinski’s Le Sacre du Printemps. Les Talens Lyriques wordt ondersteund door het Ministerie van Cultuur en Communicatie van de stad Parijs. Het ensemble krijgt eveneens de steun van het Annenberg Fonds/ GRoW – Gregory & Regina Annenberg Weingarten en van de Cercle des Mécènes. Binnenkort in de Handelsbeurs: Gautier Capuçon (cello) & Frank Braley (piano) Britten, Debussy, Schubert, Schumann ma 06.10.2014 Foyer matinee weer van start Kraakpand – 4 bands, 4 genres Net zoals vorig jaar kan je elke derde zondag van de maand in de foyer terecht voor Foyer Matinee. Met een drankje in de hand luister je naar jonge wolven of rasmuzikanten uit de jazz, klassiek of wereldmuziek. Het nieuwe Belgische Taurus Quartet bijt de spits af met het tweede strijkkwartet van Benjamin Britten, ook wel één van de allermooiste moderne strijkkwartetten genoemd. Iedere Kraakpand bevat een concert dat knipoogt naar het werk van Johann Sebastian Bach. Deze keer is het aan pianist Guy Van Nueten, wiens muziek ook wel “a steinway to heaven” wordt genoemd. De andere bands van de avond zijn Yuko, Lydmor en het Skordatura Punkjazz Ensemble. zo 19.10 – 11u00 za 11.10 – 21u00 Tekst Yanick Maes | Foto Frank Braley Evy Ottermans | Coördinatie programmaboekje Handelsbeurs Concertzaal | V.U. Stefaan D’haeze © Handelsbeurs Concertzaal, Kouter 29, 9000 Gent
© Copyright 2025 ExpyDoc