Gemeente Ruiselede – selectie stafmedewerker – leerstof

Gemeentedecreet
Boek I
 De heer Frank Detremmerie
 Basisregelgeving – organiek recht
 2014
SCHOOL VOOR BESTUURSRECHT
WEST-VLAANDEREN
Syllabus bij de cursus Gemeentedecreet
Inleiding tot de studie van het Vlaams Gemeentedecreet
Editie januari 2014
Frank Detremmerie - rechtskundig adviseur stadsbestuur Harelbeke
master in de rechten K.U.L.- geaggregeerde HOBU K.U.L.
2
TEN GELEIDE
Voor u ligt de nu al tiende versie van de cursus Gemeentedecreet die wordt gedoceerd aan de School
voor Bestuursrecht van West-Vlaanderen (afgekort SBR).
1
Na lang uitkijken heeft het Vlaams Parlement op 15 juli 2005 het Vlaamse Gemeentedecreet
goedgekeurd.
Daarmee behoort – vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe decreet - de federale Nieuwe
Gemeentewet (afgekort NGW), zelf grotendeels nog teruggaand naar de oorspronkelijke
monumentale gemeentewet van 30 maart 1836, voor het grootste deel tot het verleden. Eerder al was
door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de
gewesten en de gemeenschappen de gemeentewet grotendeels geregionaliseerd.
Hij kwam
daardoor, de federale materies uitgezonderd, binnen de bevoegdheidssfeer van de deelstaten.
De komst van het Gemeentedecreet maakte een volledig herschrijven van de cursus gemeentewet
noodzakelijk.
De cursus richt zich, gezien de regionalisatie, per definitie tot zij die het
Gemeentedecreet toepassen binnen het Vlaamse Gewest, dan nog met uitsluiting van de Vlaamse
randgemeenten en Voeren. Voor die gemeenten kunnen specifieke regels gelden die in deze cursus
niet worden behandeld.
Deze cursus wil een algemeen beeld geven van het Gemeentedecreet en vertrekt daarbij vanuit een
theoretische basis.
De tekst is in eerste instantie een leidraad bij de cursus gedoceerd aan de SBR. Doel is het geven
van een algemeen overzicht in hoofdlijnen. Daarbij wordt uitgegaan van het GD zoals het – eenmaal
volledig in werking – zal gelden. De voorliggende tekst is bijgevolg geen coördinatie in de tijd van de
al geldende bepalingen van het GD met de nog geldende bepalingen van de NGW. Wél wordt
uiteraard rekening gehouden met de bepalingen van de NGW die hoe dan ook blijven gelden. Aan de
gefaseerde inwerkingtreding van het GD wordt aandacht besteed in het inleidend deel.
De cursus pretendeert in geen geval wetenschappelijke volledigheid. Hij vormt niet het ultiem
referentiewerk waarin het Gemeentedecreet, of ruimer het gemeenterecht, integraal wordt beschreven
en becommentarieerd.
Deze syllabus vormt eerder een eerste overzicht van het decreet dat, naast een handleiding bij de
uiteenzetting, een doorsnee dagdagelijks functioneren mogelijk maakt. Daarom is de cursus ook
ruimer dan hetgeen in de contactmomenten wordt toegelicht. Rechtsgeleerde discussies zal men in
de voorliggende tekst niet, of slechts zelden, vinden. Om verdere opzoekingen mogelijk te maken
wordt wel een beperkt voetnotenapparaat toegevoegd. Wie de smaak te pakken krijgt, kan dus verder
op avontuur. Om de link met de tekst van het GD zelf zo duidelijk mogelijk te houden, worden
bovendien zoveel mogelijk de structuur en indeling van het GD gevolgd.
Kenmerkend voor het GD is dat er, voor een 45-tal artikelen, uitvoeringsbesluiten moeten worden
geschreven. Om het overzicht te behouden wordt er voor geopteerd de uitvoeringsbesluiten niet
exhaustief in deze tekst te verwerken. We beperken ons in hoofdzaak tot verwijzingen in het
voetnotenapparaat.
Bij het gebruik van de cursus moet ook rekening worden gehouden met het min of meer recent
karakter van het nieuwe Gemeentedecreet. Dit leidt ertoe dat op vandaag minder - en soms helemaal
niet - kan worden gesteund op klassieke interpretatiebronnen als rechtspraak en – in mindere mate rechtsleer. Om dezelfde reden winnen de voorbereidende werken en ook het advies van de Raad van
State als interpretatiebron aan belang. Omdat de wetgeving nieuw is en vaak totaal nieuwe keuzes
inhoudt, is het niet uitgesloten dat standpunten – in functie van interpretaties van de toezichthoudende
overheid, de rechtspraak en de rechtsleer - in een latere editie zouden moeten worden bijgestuurd of
genuanceerd.
1
De term Gemeentedecreet wordt hierna verder afgekort als GD. Het GD werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van
31.08.2005.
3
Het veelvuldig stilzwijgen van het advies van de Raad van State en de beknoptheid van de memorie
van toelichting of de andere voorbereidende werken, zoals de verslagen van de Commissie
Binnenlandse Aangelegenheden en de parlementaire besprekingen, zijn daar eveneens oorzaak van.
Deze cursus heeft dus een korte vervaltermijn. Hij zal in principe jaarlijks worden bijgewerkt en moet,
worden gezien als permanent “under construction”. Uiteraard zijn suggesties en opmerkingen in
functie van aanvullingen en bijsturingen welkom.
Omwille van de praktische bruikbaarheid blijft de cursus ook iets breder gaan dan een behandeling
van het Gemeentedecreet zelf. Bepaalde aangrenzende wetgevingen worden rudimentair behandeld
of louter vermeld. De uitdieping wordt overgelaten aan de docenten van de andere vakcursussen. In
de eerste versies van de cursus zal vooral aandacht gaan naar het Gemeentedecreet zelf.
In de inleidende begrippen wordt wel vertrokken vanuit beginselen die in andere cursussen worden
uiteengezet. Dit moet precies toelaten bruggen te leggen met andere vakken die aan de SBR worden
gedoceerd. Misschien kan dit een aanzet zijn tot integratie van hetgeen in diverse cursussen wordt
aangeboden.
Aan het einde van sommige onderdelen worden onder de rubriek “Test uzelf” ook voorbeelden van
mogelijke examenvragen toegevoegd. Bedoeling is vooral de cursist de attitude aan te kweken zich
over het geleerde vragen te stellen. Soms is er ook een rubriek “Praktisch” waarin wordt verwezen
naar documenten die in het eigen bestuur kunnen worden opgespoord.
Om het geheel te verhelderen zijn ook hier en daar schema’s opgenomen.
Voor de integrale tekst van het nieuwe Gemeentedecreet wordt verwezen naar de diverse uitgaven
die op de markt verkrijgbaar zijn. Een officieuze coördinatie is tevens beschikbaar op internet op
volgende sites : http://binnenland.vlaanderen.be en http://www.vvsg.be. U kan ook terecht op
http://www.codex.vlaanderen.be/ of http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_wet/wet.pl
De stof is in principe bijgehouden tot 01.01.2014.
De auteur
2
2
Alhoewel aan deze tekst de meeste zorg werd besteed, kan voor eventuele (druk-)fouten of onvolledigheden niet worden
ingestaan en aanvaarden de auteur en de School voor Bestuursrecht geen enkele aansprakelijkheid.
4
BOEK I
INLEIDENDE BEGRIPPEN
HET GEMEENTEBESTUUR
Samenstelling en statuut – inrichting – werking –
algemene bevoegdheidsverdeling
5
DEEL I : INLEIDENDE BEGRIPPEN
Vooraleer te starten met de systematische uiteenzetting over het Gemeentedecreet (verder afgekort
als GD), wordt eerst een aantal algemene inleidende begrippen uiteengezet. Dit zal toelaten de
gemeenten in het rechtsbestel te situeren. Het nodigt zoals gezegd meteen ook uit tot het leggen van
bruggen naar andere vakken.
De navolgende fundamentele begrippen worden afgeleid uit de situering van de gemeente als lokaal
bestuur en het op de gemeente toepasselijk wettelijk instrumentarium. Veel van de gehanteerde
begrippen en afleidingen die verder in deze cursus zullen terugkomen zal men ook terugvinden in een
cursus administratief recht of in een cursus grondwettelijk recht. Wij beperken ons tot het essentiële.
Voor nadere toelichting verwijzen wij naar de genoemde cursussen.
Hoofdstuk 1. Elementen van het begrip gemeente. Een juridische
situering van de gemeente als lokaal bestuur.
Een strikt uitgewerkte definitie van wat onder een gemeente dient te worden verstaan, vindt men in
3
het Gemeentedecreet niet terug .
Hoogstens vindt men in de eerste artikelen van het GD enige vingerwijzingen naar hoe de gemeenten
zich van hun taken moeten kwijten: gericht op duurzame ontwikkeling, burgernabij, democratisch,
transparant en doelmatig, met betrekking van zoveel mogelijk inwoners. Het gaat echter niet om
4
afdwingbare subjectieve rechten . Niemand kan immers voor de rechter een vordering instellen om
één van voorgaande begrippen af te dwingen.
Mocht men een omschrijving van het begrip gemeente moeten geven, dan zouden volgende
elementen daarbij aan bod komen.
1. De gemeente is een publiekrechtelijk rechtspersoon.
Het recht kenmerkt zich door afdwingbaar geregelde relaties tussen rechtssubjecten. Een afspraak
wordt een rechtsregel wanneer zij juridisch afdwingbaar is, bvb. doordat met de afspraak strijdig
gedrag strafbaar is, of op enige andere manier met dwang kan worden gesanctioneerd.
Rechtssubjecten zijn dragers van rechten en plichten. Er zijn twee soorten rechtssubjecten : de
natuurlijke personen en de rechtspersonen. Rechtssubjecten hebben altijd een vermogen. Dit
vermogen bestaat uit rechten (de actiefzijde) en plichten (de passiefzijde).
Alle natuurlijke personen, alle mensen, zijn rechtssubjecten. Dit is niet altijd zo geweest. Zo kenden
bijvoorbeeld de Romeinen de slavernij en bestond destijds tot in het Ancien Régime de zgn.
burgerlijke dood : iemand die fysiek nog in leven was, werd juridisch als dood beschouwd. De
3
Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 28.05.1991 wél aan een definitie van het begrip gemeente gewaagd : “De
essentiële factoren van de gemeente zijn een grondgebied, bewoners, eigen organen, eigen belangen. Artikel 31 van de
grondwet (nvdr. : thans art. 41 Gec. G.W.) belast de gemeenteraden met het regelen van de gemeentelijke belangen. Het
beginsel van de gemeentelijke autonomie bevat de erkenning van de gemeentelijke macht als onafhankelijke macht.” Met het
woord “onafhankelijke” wordt het begrip zelfstandige macht bedoeld.
4
Art. 2 lid 2 en art. 3 GD.
6
5
burgerlijke dood werd door de Grondwet afgeschaft . Slaven waren voorwerpen, objecten die geen
rechten hadden. Ze waren voorwerp van rechten van anderen. Als rechtsobjecten werden ze bvb.
verkocht, maar ze konden zelf geen rechten laten gelden. Een slaaf was zelfs geen eigenaar van zijn
eigen kledij.
Een tweede soort rechtssubjecten zijn de rechtspersonen. Rechtspersonen worden - in tegenstelling
tot mensen - niet geboren. Zij ontstaan doordat zij worden in het leven geroepen door een handeling
van natuurlijke personen wanneer de wet dit toelaat (bvb. enkele zakenpartners die een vennootschap
oprichten, enkele vrienden die een VZW oprichten), of doordat de wet ze zelf opricht (bvb. de
gemeente).
Een publiekrechtelijke rechtspersoon is nu precies een rechtspersoon die door de wet wordt opgericht
met het oog op het nastreven van het algemeen belang of een welbepaald onderdeel van het
algemeen belang.
De gemeenten zijn zo’n publiekrechtelijke rechtspersonen. Ze zijn door de wet opgericht met het oog
op het behartigen van taken van louter gemeentelijk belang en bepaalde taken van algemeen belang
(zie verder bij de pijlers van de gemeentelijke bevoegdheid).
Uit het feit dat een gemeente een rechtspersoon is, volgt een aantal fundamentele afleidingen.
1.1. De gemeente heeft een afgescheiden vermogen.
Dit behoort tot het wezen van de rechtspersoonlijkheid. Vergelijk met de situatie van een
vennootschap. Ook daar is het vermogen van de vennootschap afgescheiden van het vermogen van
de aandeelhouders. Welnu, dit is ook zo in de gemeente. Indien een gemeente schulden heeft, dan
zijn dit enkel en alleen de schulden van de gemeente. Deze schulden zullen niet kunnen verhaald
worden op de bewoners van de gemeente, noch op de bestuurders ervan. Het gaat om van elkaar
6
gescheiden vermogens .
1.2. De gemeente handelt via haar organen.
Natuurlijke personen kunnen uiteraard zelf handelen. Zij bestaan fysisch, zijn zichtbaar, kunnen
praten, schrijven, hun handtekening plaatsen enz… Niets daarvan bij een rechtspersoon. Een
rechtspersoon is niet stoffelijk. Toch bestaat een rechtspersoon, beweegt hij zich in het rechtsverkeer,
stelt hij rechtshandelingen, sluit hij contracten… Dit kan alleen maar via zijn organen. Dit zijn een of
meerdere fysieke personen die alleen of in groep (collegiaal) de rechtspersoon kunnen binden en voor
hem naar buiten optreden. De organen van de gemeente zijn : de gemeenteraad (bestaande uit de
gemeenteraadsleden), het college van burgemeester en schepenen (bestaande uit de burgemeester
en de schepenen), de burgemeester en zelfs tot op zekere hoogte bepaalde gemeentelijke
7
ambtenaren met name indien zij de gemeente kunnen binden (bvb. budgethouders – zie verder) .
De gemeenteraad,
het college van burgemeester en schepenen, de burgemeester en de
8
gemeentelijke diensten vormen samen het gemeentebestuur .
1.3. De gemeente is onderworpen aan het specialiteitsbeginsel.
We zagen reeds dat een rechtspersoon maar kan worden opgericht indien de wet het toelaat. De wet
(of het decreet) kan ook zelf rechtspersonen instellen. De rechtspersoon gemeente is daar een
voorbeeld van. Telkens zal de wet bepalen voor welk doel de rechtspersoon kan worden of wordt
opgericht.
5
Gecoördineerde grondwet (Gec. GW), art. 18.
We maken abstractie van de zeer specifieke omstandigheden waarbij deze scheiding tussen de vermogens alsnog zou
kunnen worden doorbroken, het zgn. “piercing of the corporate veil”, alsook van de aansprakelijkheid van organen tegenover
derden of de rechtspersoon die ze vertegenwoordigen.
7
Wat de opsomming van de organen van de gemeente betreft wordt nu even abstractie gemaakt van de mogelijkheid om in
gemeenten met meer dan 100.000 inwoners een vorm van binnengemeentelijke territoriale decentralisatie in te richten
(districtsraden, bureau van de districtsraad en voorzitter van de districtsraad).
8
Zie de vermelding van deze vier onder titel II van het Gemeentedecreet.
6
7
Rechtspersonen kunnen enkel die rechtshandelingen stellen die binnen de wettelijke of statutair
gestelde doelstellingen blijven. Dit noemt men het specialiteitsbeginsel. Voor de gemeenten komt dit
erop neer dat zij enkel rechtshandelingen kunnen stellen in het nastreven van het gemeentelijk
belang, of in het kader van het hen opgedragen medebewind (zie hierna bij de pijlers van de
gemeentelijke bevoegdheid). Gemeenten bezitten enkel die rechten nodig voor het verwezenlijken
van het gemeentelijk belang en in het kader van het medebewind. Ter vergelijking : natuurlijke
personen zijn niet onderworpen aan het specialiteitsbeginsel.
1.4. De gemeente heeft een naam.
Gemeenten moeten van elkaar kunnen worden onderscheiden.
geïdentificeerd, ze moeten herkenbaar zijn.
Ze moeten kunnen worden
Gemeenten krijgen ook herkenbaarheid door hun gemeentenaam (denk aan een natuurlijk persoon,
via naam en voornaam wordt een natuurlijk persoon geïdentificeerd). De Vlaamse Regering bepaalt
9
de schrijfwijze van de naam van de gemeenten en de gehuchten (art. 296 GD) .
1.5. De gemeente heeft een vlag en een wapen.
Herkenbaarheid krijgen gemeenten ook deels door een gemeentewapen en een gemeentevlag.
De gemeenten zijn wettelijk verplicht beide te hebben (Decreet van 27.04.2007
10
).
Het gemeentezegel dient om op de officiële stukken de handtekening te bevestigen en te
bekrachtigen. Het bestaat uit het gemeentewapen, de naam van de provincie en de woorden
“Gemeentebestuur X”.
11
De gemeenteraad is bevoegd het wapen en de vlag van de gemeente vast te stellen . Zoniet, dan
kan de Vlaamse Regering dit ambtshalve doen.
De gemeenteraadsbeslissing moet door de Vlaamse Regering worden goedgekeurd.
Het gemeentewapen behoort tot het openbaar domein van de gemeente en is haar eigendom.
12
Zodoende is het gemeentewapen niet vervreemdbaar en niet vrij beschikbaar voor derden .
1.6. De gemeente heeft een zetel.
Ieder rechtssubject, of hij nu een natuurlijk persoon is of een rechtspersoon, moet voor anderen
geacht worden ergens bereikbaar en aanspreekbaar te zijn, ongeacht waar het rechtssubject in
kwestie zich feitelijk bevindt.
Voor natuurlijke personen is dit hun woonplaats. Natuurlijke personen worden geacht daar bereikbaar
te zijn, ook al zijn ze er niet.
Voor rechtspersonen is dit op hun maatschappelijke zetel.
Ook de gemeente heeft als rechtspersoon een zetel. Deze zetel bevindt zich op het gemeentehuis.
Het gemeentehuis is de plaats waar het administratieve leven van de gemeente zich afspeelt, waar de
verschillende gemeentediensten zijn gevestigd en waar de zittingen van de gemeenteraad en het
college van burgemeester en schepenen plaatshebben. Het gemeentehuis kan over verschillende
plaatsen zijn verspreid.
Het is de gemeenteraad die de plaats bepaalt waar het gemeentehuis zich bevindt (toepassing artikel
13
42 par. 1 GD, volheid van bevoegdheid van de gemeenteraad en art. 43 par. 2, 2° GD gezien de
14
keuze van het gemeentehuis een reglementair karakter heeft) . Ook art. 189 GD, dat bepaalt dat
alle briefwisseling in principe naar het gemeentehuis moet worden gestuurd, wijst in die richting.
9
Men nam destijds – vóór de bijzondere wet van 13.07.2001 – aan dat daaruit ook de bevoegdheid volgt de naam van de
gemeente te veranderen. Zie DE TOLLENAERE, V., Nieuwe commentaar op de Gemeentewet, UGA Kortrijk, 1956, p. 24.
10
Decreet houdende vaststelling van het wapen en de vlag van de provincies, gemeenten en districten en de Vlaamse
Gemeenschapscommissie, B.S. 02.07.2007.
11
Zie het genoemde decreet.
12
Omzendbrief BA-2001/12 van 24.07.2001 betreffende het gebruik van het gemeentewapen. De bevoegde overheid om over
de terbeschikkingstelling van het gemeentewapen te oordelen, lijkt nu het college te zijn (art. 57 par. 3, 8°, a. GD).
13
Voor het begrip volheid van bevoegdheid, residuaire bevoegdheid of restbevoegdheid, zie verder in deze cursus.
14
Voor de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gemeentelijke bestuursorganen, zie verder.
8
Uit het feit dat de gemeenten rechtspersonen zijn van publiekrecht volgen ook enige afleidingen.
1.7. De gemeenten moeten in hun handelen het algemeen of het gemeentelijk belang nastreven,
ze zijn daarbij gehouden door de beginselen van de openbare dienst.
Publiekrechtelijke rechtspersonen moeten steeds het algemeen belang nastreven. Gemeenten
mogen geen beslissingen nemen waarin zuiver het privaat belang wordt gediend. Er moet altijd een
aspect gemeentelijk belang of algemeen belang in het handelen van de gemeente te vinden zijn (zie
de definitie van een publiekrechtelijk rechtspersoon).
Gemeenten zijn ook gehouden aan de drie klassieke beginselen van de openbare dienst (ook soms
de “wetten” van de openbare dienst genoemd).
- De gemeenten moeten iedereen die zich in gelijke omstandigheden bevindt, gelijk behandelen
(beginsel van de benuttigingsgelijkheid).
- Zolang gemeentelijke instellingen bij wet bestaan en niet zijn afgeschaft moeten ze blijven
functioneren (beginsel van de continuïteit – zie verder).
- Indien het openbaar belang dit vereist, dan moet door de overheid daarop worden ingespeeld
15
en moet de openbare dienst zich daaraan aanpassen (beginsel van de veranderlijkheid) .
1.8. De gemeenten hebben prerogatieven (voorrechten) die tot de bevoegdheid van het
16
openbaar gezag behoren .
Zo hebben de gemeenten - omdat de wet hen dit toekent - de bevoegdheid om belastingen te heffen
en kunnen zij onteigenen. De rechtshandelingen gezagshalve gesteld door de gemeente zijn bindend
17
en uitvoerbaar zonder akkoord van de betrokkenen (exécution d’office ), en worden bovendien
geacht met de wet en het recht in overeenstemming te zijn tot zolang het tegendeel niet werd
vastgesteld (privilège de préalable).
1.9. De gemeenten worden ingesteld door een wet.
De wet schept de mogelijkheid tot oprichting van publiekrechtelijke rechtspersonen of richt deze zelf
op. Dit laatste gebeurde voor de gemeente. Zie hierna sub 2.
2. De gemeenten bestaan krachtens de Grondwet. Het Gemeentedecreet voert
de Grondwet uit.
2.1. De gemeente in de Grondwet.
De gecoördineerde Grondwet (afgekort als Gec. GW) heeft het over de gemeente in hoofdzaak in de
18
artikelen 7, 41, 162, 164, 170 en 173 . De laatste twee artikelen hebben het over de gemeentelijke
belastingsbevoegdheid. Art. 164 kent de bevoegdheid betreffende akten en registers van de
15
Voor nadere toelichting zie MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch
Administratief recht, Kluwer Rechtswetenschappen België, 2009, nr. 70 - 75. Sedert de jaren negentig van de vorige eeuw
gelden bijkomend ook nog twee andere beginselen van de openbare dienst : de motiveringsverplichting en de openbaarheid
van bestuur. Deze laatste beginselen worden hier niet behandeld. Ze zijn echter wel op een gemeente toepasselijk.
16
MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch Administratief recht, Kluwer
Rechtswetenschappen België, 2009, nr. 7 - 9.
17
In principe kan niemand zichzelf recht verschaffen en moet dus ook de overheid zich tot de rechter wenden om een
uitvoerbare titel (een vonnis) te bekomen. Dit behoort tot de essentie van de rechtsstaat. Omwille van de bijzondere positie
van de overheid kan de wet soms zelf bepalen dat voor handelingen die de overheid gezagshalve stelt, het bestuur zelf tot
gedwongen uitvoering kan overgaan. De regeling van de invorderingen t.b.v. de overheid via dwangbevelen is daarvan een
voorbeeld. Buiten iedere wettekst om kan de overheid enkel zelf tot gedwongen uitvoering overgaan als bijzondere
omstandigheden een dringend ingrijpen noodzakelijk maken om een ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen
(VAN EECKHOUTTE, D., “Geen oprustestelling van privilège d’exécution d’office”, De Juristenkrant, 13.01.2010, 5). Voorbeeld:
de burgemeester heeft ter vrijwaring van de openbare veiligheid werken opgelegd aan een gebouw. De eigenaar blijft stilzitten
en het risico voor de openbare veiligheid is groot. In dit geval kan de burgemeester in de plaats van de eigenaar en zonder zich
eerst tot de rechter te moeten wenden zijn beslissing zelf (laten) uitvoeren.
18
Gec. GW van 17 februari 1994.
9
burgerlijke stand uitsluitend toe aan de gemeenten. Art. 7 stelt dat aan de grenzen van de gemeenten
niets kan worden veranderd dan krachtens een wet. Vanaf 01.01.2002 kan dit in de regel gebeuren
met een decreet en is voor een fusie of samenvoeging van gemeenten niet langer een federale wet
19
nodig .
Voor deze cursus zijn de artikelen 41 en 162 cruciaal.
Artikel 41 lid 1 stelt dat de uitsluitend gemeentelijke belangen door de gemeenteraad worden geregeld
volgens de beginselen gesteld door de Grondwet. Artikel 41 stelt daardoor het grondwettelijk principe
20
van de gemeentelijke autonomie (zie verder) .
Artikel 162 lid 2 stelt dan verder dat de gemeentelijke instellingen bij wet worden geregeld maar mits
naleving van enige grondwettelijk vastgestelde principes. Daarmee geeft de grondwetgever opdracht
aan de wetgever om de gemeentelijke instellingen te regelen.
Vanaf 01.01.2002 is dit de decreetgever. De Lambermontakkoorden en de eruit voortvloeiende
bijzondere wet van 13.07.2001 regionaliseren de gemeentewet, met uitzondering evenwel van de
bepalingen die erin zijn gewijzigd door de zgn. Pacificatiewet van 09.08.1988 en nog enige andere
uitzonderingen (zie verder onder 2.2.2. en 2.2.3.).
Meteen geeft de grondwetgever aan welke grondwettelijk verankerde beginselen de gewone wetgever
(thans decreetgever) bij de regeling van de gemeentelijke instellingen moet naleven.
Deze na te leven beginselen zijn :
-
-
de rechtstreekse verkiezing van de leden van de gemeenteraden;
de bevoegdheden van de gemeenteraden alles te regelen van gemeentelijk belang,
behoudens de goedkeuring van de beslissingen van de raden in de gevallen en op de wijze
door de wet bepaald;
de decentralisatie van bevoegdheden naar gemeentelijke instellingen;
de openbaarheid van de vergaderingen van de gemeenteraden binnen de wettelijke grenzen;
de openbaarheid van de begrotingen en de rekeningen;
het optreden van de toezichthoudende overheid of van de federale wetgevende macht om te
beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad wordt.
In de grondwet vindt men dus naar de gemeenten toe drie grote principes : gemeentelijke autonomie
(zie hierna in het inleidend deel), administratief toezicht (eveneens zie hierna in het laatste deel van
21
de cursus) en openbaarheid (zie eveneens hierna) . Zij vormen de basis voor een democratische
werking van de gemeenten.
2.2. Het Gemeentedecreet als uitvoeringswet.
2.2.1. Van de organieke gemeentewet naar het organiek Gemeentedecreet.
22
België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten . Daaruit volgt dat de
bevoegdheid tot het nemen van beslissingen op het hoogste niveau is verdeeld tussen het federale
niveau en het niveau van de deelstaten.
Tot 01.01.2002 was de gemeentewet als organieke wet nog een federale bevoegdheid. Dit had als
gevolg dat de gemeentewet tot op deze datum, als een federale wet, in het gehele land dezelfde was.
Politieke ontwikkelingen - de zgn. Lambermontakkoorden - hebben daar echter per 01.01.2002
verandering in gebracht.
19
Bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen,
art. 4, B.S. 03.08.2001 – zie art. 6 par. 1, VIII, eerste lid, 2° van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen (B.W.H.I.).
De bevoegdheid om de grenzen te wijzigen bij decreet geldt niet voor de gemeenten bedoeld in art. 7 van de wetten op het
taalgebruik in bestuurszaken – gecoördineerd op 18.07.1966 – de zogenaamde randgemeenten – en de gemeenten KomenWaasten en Voeren. De bijzondere wet van 13.07.2001 is de uitvoering van de zgn. Lambermontakkoorden uit 2001.
20
Dit principe wordt hernomen in artikel 6, par.1, VIII van de bijzondere wet van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen,
vervangen door art. 4 van de bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten
en de gemeenschappen.
21
MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch Administratief recht, Kluwer
Rechtswetenschappen België, 2009, nr. 560. Wat de openbaarheid betreft : zie hierna.
22
Artikel 1 Gec. GW.
10
De bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten
en de gemeenschappen regionaliseert in zijn art. 4 – in uitvoering van de Lambermontakkoorden - de
gemeentewet voor het overgrote deel en brengt hem in Vlaanderen binnen de bevoegdheid van het
Vlaams Parlement, de federaal gebleven materies uitgezonderd (zie 2.2.2 en 2.2.3).
Sedert deze bijzondere wet kon bij decreet de gemeentewet – behoudens de federaal gebleven
materies - geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd. De gemeentewet kon dus in ieder van de
23 24
deelstaten anders zijn
. Deze cursus richt zich tot degenen die de gemeentewetgeving in
Vlaanderen toepassen. Hij maakt bovendien abstractie van de bijzondere situatie in de taalgrens- en
faciliteitengemeenten zodat hij zich richt tot zij die werken in een “gewone” Vlaamse gemeente.
De wetgever had de Grondwet eerst uitgevoerd door de gemeentewet van 30.03.1836.
De wet van 30.03.1836 werd naderhand vervangen door de Nieuwe Gemeentewet (K.B. van
25
24.06.1988, bekrachtigd bij wet van 26.05.1989 ). De nieuwe gemeentewet (NGW) trad in werking
op 01.06.1989 en werd naderhand zelf verschillende malen gewijzigd. Nu is de uitvoeringswet van de
Grondwet wat de gemeenten betreft – de federaal gebleven materies niet te na gesproken – in
Vlaanderen het Gemeentedecreet.
Het Gemeentedecreet noemt men een organieke wet omdat het decreet een openbaar bestuur (de
gemeente) instelt en de samenstelling, werking en bevoegdheid van de organen van het openbaar
bestuur vastlegt.
SCHEMATISCH
Grondwet
(gemeentelijke autonomie +
toezicht)
(basisbeginselen gemeente)
ter uitvoering van de grondwet
en na regionalisatie (Bijz. W. 13.07.2001)
1. VLAAMS
GEMEENTEDECREET
(organiek decreet)
2. NGW (*)
(federaal gebleven materies)
(*) een beperkt aantal materies betreffende de gemeenten is federaal gebleven (zie hierna).
23
Deze regionalisering van de gemeentewet is er gekomen zonder wijziging van de grondwet die – zoals uit de voorgaande
uiteenzetting blijkt – op diverse plaatsen betreffende de gemeenten nog uitdrukkelijk verwijst naar “de wet”. De regering en het
parlement gingen zodoende voorbij aan het advies van afdeling wetgeving van de Raad van State nr. 31.226, gegeven in
verenigde kamers op 01.02.2001. In zijn arrest nr. 35/2003 van 25.03.2003 (B.S., 15.04.2003), heeft het Arbitragehof (thans
het Grondwettelijk Hof) echter geoordeeld dat de regionalisering van de gemeentewet zonder dat art. 162 Gec. G.W. vooraf
werd gewijzigd géén schending van deze grondwettelijke bepaling inhoudt. Zodoende werd art. 4 van de bijzondere wet van
13.07.2001 niet vernietigd. Het Arbitragehof is van oordeel dat uit het gebruik van de woorden “bij wet” in art. 162 Gec. G.W.
niet kan worden afgeleid dat de Grondwetgever de aangelegenheid aan de federale wetgever wilde voorbehouden. Het Hof is
van oordeel dat de Grondwetgever door het gebruik van deze termen enkel heeft willen aanduiden dat deze zaak aan de
uitvoerende macht is onttrokken.
24
In het Brusselse Gewest bestaat bvb. de ordonnantie van 17.07.2003 tot wijziging van de NGW (Ord. Brusselse
Hoofdstedelijk Gewest van 17.07.2003, B.S., 07.10.2003, tweede uitgave). In Wallonië bestaat de Code de démocratie locale
et de décentralisation.
25
B.S., 03.09.1988 en B.S., 30.05.1989, err. B.S., 30.08.1989.
11
2.2.2. Het territoriaal toepassingsgebied van het Vlaams Gemeentedecreet
samenhangende inhoudelijke beperkingen aan het Gemeentedecreet.
26
. Territoriale en
Het Gemeentedecreet is principieel van toepassing op alle gemeenten van het Vlaamse Gewest.
Het Vlaamse Gewest bestaat uit de provincies Antwerpen, Limburg (met inbegrip van de gemeente
Voeren), Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen (exclusief Komen-Waasten en
27
Moeskroen die bij Henegouwen behoren) .
De bepalingen van het Gemeentedecreet zijn echter in bepaalde gemeenten van het Vlaams gewest
deels niet toepasselijk.
Het gaat in materiële zin om de bepalingen die ook voorkomen in de zgn. Pacificatiewet van
28
09.08.1988 . In territoriale zin gaat het om de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.
De reden hiervoor ligt in het feit dat hetgeen daardoor o.m. in de toenmalige gemeentewet en de
toenmalige gemeentekieswet is gewijzigd ingevolge de bijzondere wet van 13.07.2001, federale
29
materie is gebleven . Zodoende heeft de Vlaamse decreetgever hier geen bevoegdheid om de
federale gemeentewet expliciet of impliciet te wijzigen. Logischerwijze kan het Gemeentedecreet
daaromtrent dan ook geen bepalingen inhouden.
De bepalingen van de Pacificatiewet hebben territoriaal betrekking op gemeenten met een bijzonder
taalstatuut. Wat het Vlaamse gewest betreft gaat het om de gemeente Voeren (deel uitmakend van
de provincie Limburg) en de randgemeenten rond Brussel bedoeld in art. 7 van de wet op het
30
taalgebruik in bestuurszaken (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en
Wezembeek-Oppem).
Inhoudelijk slaan deze bepalingen uit de Pacificatiewet mbt. de gemeenten met een bijzonder
taalstatuut – zeer gebald samengevat – op de rechtstreekse verkiezing van de schepenen, het
administratief toezicht, de consensusregel binnen het college van burgemeester en schepenen en de
bevoegdheid van het college van provinciegouverneurs.
Binnen de gemeenten bedoeld in de Pacificatiewet geldt het Gemeentedecreet onverminderd de
Pacificatiewet. Anders gezegd : binnen die gemeenten geldt het Gemeentedecreet niet voor de
materies geregeld in de Pacificatiewet. Deze artikelen kunnen derhalve bij decreet niet gewijzigd
worden, noch expliciet, noch impliciet.
Praktisch gevolg : In die gemeenten moet het nieuw decreet samen worden gelezen met de
bepalingen van de Pacificatiewet, zijnde een onderdeel van o.m. de nieuwe gemeentewet en de
gemeentekieswet.
2.2.3. Wat is geregionaliseerd ? Wat is federaal gebleven ? Louter materiële beperkingen aan
het Gemeentedecreet.
Het antwoord op deze vraag dient vooreerst te worden gezocht in de bijzondere wet van 13.07.2001
die de bijzondere wet van 08.08.1980 op de hervorming van de instellingen wijzigde. Het antwoord is
relevant voor alle Vlaamse gemeenten.
26
Gemeentedecreet, art. 4.
Art. 5 Gec. G.W.
28
Wet van 09.08.1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de centra voor
maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot
regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, B.S., 13.08.1988).
29
Zie art. 4 Bijzondere wet van 13.07.2001 houdende vervanging van art. 6 par. 1, VIII van de bijzondere wet
30
Wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18.07.1966, art. 7.
27
12
Vanaf 01.01.2002 zijn de gewesten bevoegd voor
31
:
- de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de gemeentelijke instellingen (dus de
32
organieke gemeentewet ) uitgezonderd volgende federaal gebleven materies :
. hetgeen – ook in de gemeentewet - is geregeld in de Pacificatiewet van 09.08.1988 ;
. de artikelen 125, 126, 127 en 132 NGW voor zover slaande op de registers van de burgerlijke
stand ;
. de organisatie en het beleid inzake de politie, inclusief art. 135 par. 2 NGW en de organisatie
33
en het beleid inzake de brandweer ;
. de pensioenstelsels van personeel en mandatarissen ;
34
. het syndicaal statuut .
- het wijzigen of corrigeren van de gemeentegrenzen, Komen-Waasten, Voeren en de gemeenten
genoemd in artikel 7 W. 18.07.1966 op het taalgebruik in bestuurszaken uitgezonderd.
35
- de gemeentekieswet (het kiesstelsel, de regeling voor de verkiezingsuitgaven, …) , de bepalingen
van de pacificatiewet uitgezonderd. Betreffende de voorwaarden voor actief en passief kiesrecht was
de rechtsleer van oordeel dat, om een en ander binnen de bevoegdheidssfeer van de decreetgever te
brengen, nog een formele grondwetswijziging noodzakelijk is (zie art. 8 lid 2 tot 4 dat verwijst naar de
36
staat van Belg voor het uitoefenen van de politieke rechten) . De decreetgever heeft daar in 2005
rekening mee gehouden en de nationaliteitsvereisten van de nieuwe gemeentewet behouden.
- de regelgeving betreffende de agglomeraties en federaties van gemeenten, behalve voor de
randgemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
- het tuchtstelsel van de burgemeesters. Tot 31.12.2006 bleef echter de Koning de tuchtbevoegdheid
over de burgemeesters uitoefenen, ook betreffende de burgemeesters die reeds door de Gewestelijke
overheid (voor Vlaanderen de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden), zijn benoemd.
- de kerkfabrieken met uitzondering van de erkenning van de erediensten en de wedden en
pensioenen van de bedienaars van de erediensten.
- de begraafplaatsen en de lijkbezorging.
- de vereniging van gemeenten, met uitzondering van het door de wet specifiek georganiseerd
toezicht betreffende de brandbestrijding.
- de algemene financiering van de gemeenten.
31
Bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen,
B.S. 03.08.2001. Zie ook de toelichtende omzendbrief van 19.07.2002 van de federale Minister van Binnenlandse Zaken.
32
Tot deze organieke bepalingen behoren onder meer : de regeling betreffende gemeentelijke instellingen (politieke instellingen
en administratieve diensten), zowel betreffende de samenstelling, organisatie, bevoegdheden als verantwoordelijkheden ; de
besluitvorming en interne werking van gemeenteraad en college ; de algemene openbaarheidsregeling en de regeling van het
inzagerecht en de bekendmaking van beslissingen ; de regelgeving betreffende de burgemeesters en de schepenen
(benoeming, wedde, ambtskledij, zie echter verder betreffende de tucht) ; de organisatie van de gemeentelijke diensten ; de
regelgeving betreffende het archief ; het vaststellen van de rechtspositie en toezicht op de autonome gemeentebedrijven en de
regeling van hun financieel beheer ; het beleid en de organisatie inzake financiën en personeelsbeheer ; het statuut van het
gemeentepersoneel (mits eerbiediging van de plaatselijke autonomie), inclusief het statuut van de secretaris, het kader, het
administratief en het geldelijk statuut, de weddeschalen, … ; het statuut en de verantwoordelijkheid van de ontvangers
(behorend tot de begrotings-, financiële en boekhoudkundige voorschriften) – zie de hiervoor aangehaalde omzendbrief van
19.07.2002.
33
Onder de term “organisatie en beleid inzake de politie” dient meer te worden verstaan dan art. 135 par. 2 NGW. Onder deze
term moeten ondermeer worden begrepen : art. 71 NGW (onverenigbaarheden voor politiepersoneel), art. 119 NGW
(bevoegdheid voor de gemeenteraad om politieverordeningen te maken), art. 130 NGW ( de bevoegdheid van het college
inzake de politie van de vertoningen), art. 133 – 133bis en 134 NGW (uitvoeren van politiewetten, maken van
politieverordeningen die geen uitstel verdragen, …) – Advies afdeling wetgeving Raad van State, 07.07.2003, nr. 7 over het
oude voorontwerp van Gemeentedecreet van 19.07.2002 en Parl. St. Senaat, 2000- 2001, nr. 2-709/1, p. 17. Een en ander
leidde de Raad van State ertoe te stellen dat het oude voorontwerp van decreet ten onrechte een aantal artikelen van de NGW
ophief.
34
Bijzondere wet van 08.08.1980, art. 87 par. 5.
35
Zie het decreet van 8 juli 2011 houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen, B.S., 25.08.2011 dat de
gemeentekieswet vervangt.
36
DUHAMEL, K., “De bevoegdheid inzake het actief en passief kiesrecht voor de verkiezingen van de gemeenteraden, de
provincieraden en de districtsraden. Juridisch kluwen vanaf 1 januari 2002”, Binnenband, 12/2001, nr. 25, p. 29 e.v. De Raad
van State heeft zich in het advies van 07.07.2003 over het eerste voorontwerp van Gemeentedecreet in dezelfde zin
uitgesproken : uitsluitend de federale wetgever is bevoegd het actief en passief stemrecht voor de gemeenteraden te regelen,
zowel voor burgers van de Europese Unie als voor niet-EU-onderdanen (zie advies Raad van state , 07.07.2003, nr. 13 en 14).
De Raad van State sluit – in de huidige stand van de grondwet – uit dat artikel 6, par. 1, VIII, eerste lid, 4° van de bijzondere wet
op de hervorming van de instellingen van 08.08.1980 ook de bevoegdheid inhoudt bij decreet aan niet-Belgen actief en passief
kiesrecht toe te kennen. De Raad is van oordeel dat het recht om gemeentelijke politieke ambten, zoals het ambt van
burgemeester, voorzitter van de gemeenteraad of schepen uit te oefenen ingevolge art. 8 lid 3 en 4 Gec. G.W. enkel via een
federale wet – en dus niet via een decreet – aan niet-Belgen kan worden toegekend (aangehaald advies over het oude
voorontwerp van Gemeentedecreet 19.07.2002 nr. 15).
13
- de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten in de tot hun bevoegdheid
behorende aangelegenheden, behalve indien het gaat om zaken waarvoor de federale overheid of de
gemeenschappen bevoegd zijn.
- de binnengemeentelijke territoriale organen (voorwaarden waaronder en wijze waarop ze kunnen
worden opgericht, verkiezing).
In alle voormelde sectoren moet – behoudens de aangegeven uitzonderingen - iedere verwijzing in de
nog geldende bepalingen van de nieuwe gemeentewet naar de Koning gelezen worden als een
verwijzing naar de Vlaamse Regering en iedere verwijzing naar een federale instantie (bvb. de
Minister van Binnenlandse Zaken) als een verwijzing naar de Vlaamse corresponderende instantie
37
(bvb. de Vlaamse Minister van Binnenlandse Aangelegenheden) .
Logischerwijze zal – kan – het Gemeentedecreet géén materies regelen die de federale overheid zich
heeft voorbehouden. Voor die materies, hiervoor aangeduid als federaal gebleven materies, blijft de
federale NGW bijgevolg ook in Vlaanderen van kracht. Het feit dat bepaalde artikels van de federale
NGW toepasselijk blijven zal de transparantie niet ten goede komen. Een officieuze coördinatie van
38
Gemeentedecreet en NGW zal dan ook noodzakelijk zijn .
2.2.4. Welke bepalingen van de federale nieuwe gemeentewet blijven nog van kracht ?
De uitsluitingen in de bijzondere wet van 13.07.2001 en overige wetgeving (zie 2.2.2. en 2.2.3.)
hebben voor gevolg dat het Gemeentedecreet samen moet worden gelezen met de nog geldende
bepalingen van de federale NGW die in Vlaanderen na inwerkingtreding van het nieuwe
Gemeentedecreet blijven bestaan.
Volgende bepalingen van de NGW blijven voor de gewone Vlaamse gemeenten (d.i. deze niet
39
bedoeld in de Pacificatiewet) van kracht :
art. 5 NGW wat betreft de vaststelling van de bevolkingscijfers en de bekendmaking ervan, art. 13
NGW maar enkel mbt. de nationaliteitsvereiste van de burgemeester, art. 14 NGW betreffende de
vervanging van de burgemeester in zoverre dit artikel een nationaliteitsvereiste stelt, art. 15 NGW
betreffende de verkiezing van de schepenen in zoverre dit artikel een nationaliteitsvereiste stelt, art.
18 NGW betreffende de vervanging van de schepenen en de burgemeester in zoverre dit artikel een
nationaliteitsvereiste stelt, art. 19 par. 4 NGW , art. 23 NGW, art. 71 NGW betreffende de
onverenigbaarheden voor gemeenteraadsleden in zoverre dit artikel een nationaliteitsvereiste stelt,
art. 72 NGW betreffende de onverenigbaarheden voor schepenen in zoverre dit artikel een
nationaliteitsvereiste stelt, art. 96 NGW (enkel de bepaling mbt. het verslag bij de rekening), art. 104
derde lid van de NGW, art. 119 NGW, art. 119bis NGW, art. 121 NGW, art. 125 NGW, art. 126 NGW,
art. 127 NGW, art. 129 NGW, art. 130 NGW, art. 130bis NGW, art. 132 NGW wat betreft de registers
van de burgerlijke stand, art. 133 lid 2 en lid 3 NGW, art. 133bis NGW, art. 134 NGW, art. 134bis, art.
134ter en 134quater NGW, art. 134 quinquies, art. 134 sexies, art. 135 par.2 NGW, art. 138 NGW
(enkel voor de gemeentebedrijven), art. 138bis NGW, art. 140 NGW, art. 143 lid 2 NGW, art. 144
NGW, art. 144bis NGW, art. 145, 146 en 147 NGW (enkel voor personeel politie en brandweer), art.
148 NGW, art. 149 NGW (enkel voor de politie en de brandweer), art. 153 NGW voor wat betreft het
personeel van de politie en de brandweer, art. 156 NGW, art. 157 – 158 – 159 – 160 - 161 – 161bis –
161ter – 161 quater - 162 – 163 – 164 – 165 – 166 – 167 – 168 – 169 NGW, art. 255, 1°, 8°, 11° en 15
° NGW, art. 258 par. 1 NGW, art. 259 en art. 260 NGW, art. 263bis NGW tot en met 263 decies voor
de havenbedrijven bedoeld in het D. van 02.03.1999 houdende beleid en beheer van zeehavens, art.
270 lid 3 NGW (enkel in de politiezones), Titel XIV “De tuchtregeling”, maar enkel voor het statutair
40
brandweerpersoneel , art. 332 par. 4 NGW.
37
Naar mondeling kon worden vernomen is dit het standpunt van de Vlaamse administratie en wordt – steeds blijkens de
Vlaamse administratie – deze stelling ook gedeeld door de federale overheid, cfr. de aangehaalde federale omzendbrief van
19.07.2002.
38
Ondertussen is deze coördinatie al in diverse uitgaven beschikbaar.
39
Gemeentedecreet art. 302 a contrario. Let op : de Vlaamse Regering bepaalt de dag voor de inwerkingtreding van de
opheffing van de te vervangen artikels van de NGW (art. 313 par. 1 GD).
40
Het vrijwilligerspersoneel volgt de regeling uit het gemeentelijk grondreglement.
14
2.2.5. Uitvoeringsbesluiten.
De Vlaamse Regering heeft ervoor gekozen om in het Gemeentedecreet enkel - wat de regering
41
noemt - hoofdlijnen te regelen .
De principes – de “hoofdlijnen” - opgenomen in het GD moeten worden verder uitgewerkt in
uitvoeringsbesluiten te nemen door de Vlaamse Regering. Het gaat om een 45-tal artikelen, vooral in
de sectoren financiën en personeel. Bij de studie van het Gemeentedecreet hoort dus ook de lectuur
van de uitvoeringsbesluiten.
In het advies van de toenmalige Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur vindt men in een bijlage I de
artikelen die, na vaststelling van het Gemeentedecreet, nog uitvoeringsbesluiten behoeven. De Hoge
Raad stelt dat het toch wel gaat over een aantal belangrijke zaken en hoopt dat een en ander niet
42
wordt uitgevoerd zonder het nodige maatschappelijke debat .
Zoals in het “Ten geleide” gesteld, de uitvoeringsbesluiten worden in principe niét verwerkt in het
tekstgedeelte van deze cursus. Wel wordt er in het voetnotenapparaat naar verwezen.
Volgende uitvoeringsbesluiten zijn al getroffen en zijn nog, eventueel al gewijzigd, van kracht
43
:
 Het BVR van 01.09.2006 (B.S., 05.09.2006) over de inwerkingtreding van een aantal
artikelen van het GD en het model akte fractievorming.
 Het BVR van 24.11.2006 (B.S., 30.11.2006) over de inwerkingtreding van het grootste deel
GD per 01.01.2007.
 Het BVR van 15.12.2006 (B.S., 12.01.2007) houdende vaststelling van de samenstelling, de
vergoeding van de leden en de werking van de Beroepscommissie voor tuchtzaken in
uitvoering van het artikel 138 van het Gemeentedecreet en 134 van het Provinciedecreet.
 Het BVR 15.12.2006 (B.S., 12.01.2007) houdende vaststelling van de tuchtprocedure voor
het statutair gemeentepersoneel in uitvoering van de artikels 129, 136 en 143 van het
Gemeentedecreet en voor het statutair provinciepersoneel in uitvoering van de artikels 125,
132 en 139 van het Provinciedecreet.
 Het BVR van 12.01.2007 (B.S., 23.01.2007) over het kabinets- en fractiepersoneel.
 Het BVR van 19.01.2007 (B.S., 09.02.2007) over het statuut van de lokale en de provinciale
mandataris (waarvan enkel nog titels VIII, IX, X en XI van kracht zijn).
 Het BVR van 07.12.2007 (B.S., 24.12.2007) houdende de minimale voorwaarden voor de
personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het
gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende
de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn.
 Het BVR van 21.12.2007 (B.S., 28.12.2007) houdende vaststelling van de voorwaarden
waaronder de ambten van gemeentesecretaris, gemeentelijk financieel beheerder, secretaris
van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en ontvanger van een openbaar
centrum voor maatschappelijk welzijn deeltijds kunnen worden uitgeoefend, en houdende
vaststelling van sommige gevallen waarin de ambten van gemeentelijk financieel beheerder
en van ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen worden
uitgeoefend door een gewestelijke ontvanger.
 Het BVR van 18.01.2008 betreffende het register van de bekendmaking van reglementen en
verordeningen (B.S., 29.01.2009).
 Het BVR van 17.10.2008 betreffende de aanrekening van de kosten van de gewestelijke
ontvanger (B.S., 07.11.2008).
 Het BVR van 03.04.2009 (B.S., 29.04.2009) betreffende de inwerkingtreding van diverse
bepalingen van het decreet van 23.01.2009 (het zgn. Reparatiedecreet).
 Het BVR van 05.06.2009 betreffende de bezoldiging van de lokale mandataris (B.S.,
19.06.2009). Dit BVR vervangt grotendeels het voormelde BVR van 19.01.2007.
 Het BVR van 05.06.2009 inzake tucht van de mandatarissen (B.S., 19.06.2009).
 Het BVR van 05.06.2009 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging (B.S., 19.06.2009).
41
Memorie van toelichting bij het ontwerp van Gemeentedecreet 2005, Vlaams Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 7.
De Memorie van toelichting wordt hierna verder aangeduid als Memorie 2005.
42
Advies Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur, Vlaams Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 385. Dit advies wordt
hierna verder aangeduid als Advies Hoge Raad 2005.
43
Een aantal uitvoeringsbesluiten bij het GD is inderdaad zelf al opgeheven. Let wel, sommige BVR’s zijn zelf geheel of
gedeeltelijk nog niet in werking. Zie hierna.
15
 Het BVR van 25.06.2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus (B.S., 07.10.2010). BVR
44
dat – behoudens in de pilootgemeenten
– pas op 01.01.2014 van kracht wordt en zelf
werd gewijzigd bij BVR van 23.11.2012 (B.S., 18.02.2013).
 Het MB van 01.10.2010 tot vaststelling van de modellen en de verdere voorschriften van de
beleidsrapportage en de toelichting ervan en van de rekeningstelsels van de gemeenten, de
provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Let wel, dit MB wordt van
kracht op hetzelfde ogenblik als het BVR van 25.06.2010.
 Het MB van 03.12.2010 dat de vervroegde inwerkingtreding van het BVR van 25.06.2010
voor bepaalde besturen formaliseert.
 Het BVR van 20.05.2011 houdende regeling van de externe personeelsmobiliteit tussen
sommige lokale en provinciale overheden onderling en tussen sommige lokale en provinciale
overheden en de diensten van de Vlaamse overheid onderling, en houdende enkele
maatregelen ter ondersteuning van de externe personeelsmobiliteit tussen overheden met
hetzelfde werkingsgebied (B.S., 14.07.2011).
 Het BVR van 07.09.2012 betreffende de inwerkingtreding van diverse bepalingen van het
Gemeentedecreet van 15.07.2005 en van het decreet van 29.06.2012 tot wijziging van het
Gemeentedecreet van 15.07.2005 en betreffende de uitvoering van artikel 308 van het
Gemeentedecreet van 15.07.2005 (B.S., 18.10.2012).
 Het BVR van 21.12.2012 houdende de wijziging van vaststelling van communicatie in het
kader van het bestuurlijk toezicht op de lokale en provinciale besturen (B.S., 22.01.2013).
 Het BVR van 21.12.2012 tot vaststelling van het formulier houdende het verzoek tot het
houden van een volksraadpleging (B.S., 05.02.2013).
 BVR van 18.01.2013 tot nadere uitvoering van de mandatendatabank, vermeld in artikel
74bis en 274, § 5, van het Gemeentedecreet, artikel 72bis van het Provinciedecreet van 9
december 2005 en artikel 73/1 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de
organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (B.S., 08.02.2013).
Samengevat : De organieke wetgeving in Vlaanderen mbt. de gemeenten – vindplaatsen :
- In alle gemeenten van het Vlaamse Gewest :
. het Gemeentedecreet voor de geregionaliseerde materies.
. de NGW voor de federaal gebleven materies (vnl. burgerlijke stand, organisatie en beleid politie en
brandweer, pensioenen personeel en mandatarissen, syndicaal statuut) inclusief de wijzigingen in de
NGW aangebracht door de Pacificatiewet die met taalproblematiek niets te maken hebben.
. de uitvoeringsbesluiten.
- In de gemeenten met een bijzonder taalstatuut gelegen in het Vlaamse Gewest :
. het Gemeentedecreet voor de geregionaliseerde materies.
. de NGW voor de federaal gebleven materies (vnl. burgerlijke stand, organisatie en beleid politie en
brandweer, pensioenen personeel en mandatarissen, syndicaal statuut).
. de Pacificatiewet (bepalingen voor gemeenten met een bijzonder taalstatuut) en de wijzigingen erdoor
aangebracht in o.m. NGW en gemeentekieswet.
. de uitvoeringsbesluiten.
2.2.6. Inwerkingtreding van het nieuw Vlaams Gemeentedecreet
45
.
Voor de inwerkingtreding van het GD zijn er drie sleuteldata : 31.08.2005, 01.01.2006 en de data te
bepalen door de Vlaamse Regering (05.09.2006, 01.01.2007, uiterlijk 01.10.2007 en later). Een
aantal bepalingen van het GD is nog altijd niet in werking.
Sedert het Reparatiedecreet van 23.01.2009 is voorzien dat de Vlaamse Regering, mits akkoord van
de gemeenteraad, bepalingen van het Gemeentedecreet voor de betrokken gemeente in werking kan
stellen. Dit maakt proefprojecten mogelijk, bvb. mbt. de nieuwe beleids- en beheerscyclus.
44
In juni 2010 kregen volgende gemeenten het statuut van pilootgemeente : Aalst, Antwerpen, De Pinte, Dilbeek, Geel,
Hemiksem, Mol, Oostrozebeke, Overpelt, Poperinge, Vilvoorde en Zoersel. In 2012 en 2013 kunnen andere gemeenten, op
eigen vraag en mits akkoord van de minister, dit statuut ook nog krijgen (Zie de brief van minister Bourgeois van 17.11.2010).
45
Art. 313 GD.
16
2.2.6.1. Inwerkingtreding op 31.08.2005 : datum van de publicatie van het GD.
Art. 308 trad in werking op de dag van de publicatie van het nieuwe decreet in het staatsblad, dit is op
31.08.2005.
Artikel 308 bepaalt in hoofdlijnen :
- dat de Vlaamse Regering gemachtigd is de overgangsregeling vast te stellen mbt. het administratief
en geldelijk statuut van de plaatselijke ontvangers die in dienst zijn bij de inwerkingtreding van
hoofdstuk V van titel II (het hoofdstuk over de gemeentelijke diensten). Het artikel waarborgt deze
ambtenaren ook een eerste aanstelling als financieel beheerder in hun gemeente, al kunnen ze ook
kiezen om tewerk te worden gesteld bij de externe auditcommissie. Ook het behoud van hun
geldelijke rechten is gegarandeerd. De gewaarborgde eerste aanstelling van de ontvanger als
46
financieel beheerder kan niet in een mandaatstelsel .
- het mandaatstelsel dat voorzien is in de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel treedt in
principe maar in werking bij de eerste invulling nadat dit systeem werd voorzien in de
rechtspositieregeling. Ondertussen kan de gemeenteraad bij het uitschrijven van vacatures na
31.08.2005 echter wel al beslissen dat het mandaatstelsel wordt toegepast. Dit moet dan wel geval
per geval worden beslist. Art. 116 GD bepaalt dat de Vlaamse Regering de minimale voorwaarden
van het mandaatstelsel dient te bepalen, dit is gebeurd bij besluit van de Vlaamse Regering van
10.02.2006. De minimale voorwaarden vindt men nu in het BVR rechtspositie van 07.12.2007.
2.2.6.2. Inwerkingtreding op 01.01.2006.
Traden in werking per 01.01.2006 :
-
-
art. 1 tot en met 5 GD (waaronder de artikelen die de zending van de gemeenten en het aantal
gemeenteraadsleden aangeven) ;
art. 102 tot en met 117 GD (Titel III betreffende het personeel, met uitzondering van de
47
tuchtregeling) ;
art. 190 tot en met 194 GD (waaronder het artikel betreffende de berekening van de termijnen in
het GD en art.193 betreffende de mogelijkheid van het college om namens de gemeente in rechte
op te treden).
48
Art. 248 tot en met 264 GD (Hoofdstuk I van titel VIII betreffende het bestuurlijk toezicht) .
Art. 296 GD dat bepaalt dat de Vlaamse Regering de schrijfwijze en de naam van de gemeenten
en deelgemeenten bepaalt.
Eventuele corresponderende bepalingen van de NGW hielden met ingang van 01.01.2006 op kracht
van wet te hebben.
Ook hier deed/doet zich de moeilijkheid voor dat een aantal artikelen verwijzen naar
uitvoeringsbesluiten die nog niet zijn verschenen, laat staan van kracht zijn.
2.2.6.3. Inwerkingtreding op de datum te bepalen in een besluit van de Vlaamse Regering.
Alle bepalingen niet bedoeld in 2.2.6.1 en 2.2.6.2. treden in werking op de dag voor elk artikel te
bepalen bij besluit van de Vlaamse Regering (in deze cursus verder afgekort als Besl. Vl. Reg. of
BVR). Op dezelfde dag zullen de corresponderende bepalingen van de NGW worden opgeheven.
Zodoende kan voor een gefaseerde inwerkingtreding worden gezorgd.
46
Art. 308 par. 2 in fine GD.
Zie omzendbrief BA2006/05 van 17.03.2006.
De inwerkingtreding van de bepalingen inzake het bestuurlijk toezicht opgenomen onder art. 248 t.e.m. 264 GD houdt nog
niet in dat het toezichtsdecreet van 28.04.2003 vanaf 01.01.2006 geheel verdwijnt. Het toezicht op de begrotingen, de
begrotingswijzigingen, de meerjarenplanning, de rekeningen en de toezichtsregeling inzake de autonome gemeentebedrijven
zoals opgenomen in het D. van 28.03.1993 blijft behouden tot zolang de desbetreffende bepalingen van het GD, samen met de
eraan verbonden toezichtsregeling, niet in werking treden ingevolge besluit van de Vlaamse Regering. De overblijvende
bepalingen van het D. van 28.04.1993 worden in deze cursus niet besproken.
Het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 02.06.2006 (B.S., 16.06.2006) heft formeel de artikelen van het D. van
28.04.1993 op die al door de inwerkingtreding van de corresponderende bepalingen van art. 248 t.e.m. 264 GD impliciet werden
opgeheven.
47
48
17
Binnen deze laatste groep – inwerkingtreding op een datum te bepalen bij BVR – zijn er opnieuw drie
sleuteldata.
a. Toepasselijk sedert 05.09.2006
49
art. 6 (duur mandaat gemeenteraad en continuïteit van het ambt), art. 7 (installatievergadering
gemeenteraad na de zesjaarlijkse verkiezingen), art. 8 (verkiezing van de voorzitter van de raad), art.
9 (inzake de afstand van mandaat), art. 11 (onverenigbaarheden), art. 13 (betreffende de raad voor
verkiezingsbetwistingen), art. 38 (fracties), art. 44 (inrichting van de colleges, aantal leden,
lidmaatschap voorzitter van het OCMW – facultatief tot 01.01.2013, lid van het andere geslacht), art.
45 (verkiezingsprocedure college), art. 59 (voordracht en benoeming burgemeester), art. 60
(ambtsduur en eed), art. 62 (ontslag burgemeester), art. 63 (vervanging van de burgemeester), art.
273, 274 §§ 1, 2, 3, 4, 5, 1° en 6° en 276 inzoverre het artikel verwijst naar art. 38 GD (allemaal
artikelen inzake de districten), art. 302, 2°, 6°, 8°, 13°, 16°, 17°, 66°, 75° (behoudens wat de
schepenen betreft) en 76° (eveneens behoudens wat de schepenen betreft). Wat het laatste artikel
betreft gaat het steeds om opheffingen van artikels in de NGW t.v.v. corresponderende bepalingen in
het GD via inwerkingtreding van delen van art. 302.
b. Van kracht sedert 01.01.2007
50
Door het BVR van 24.11.2006 worden alle bepalingen van het GD die nog niet in werking zijn op
01.01.2007 van kracht, met uitzondering van de volgende artikelen én de hierna onder c. vermelde
bepalingen die uiterlijk op 01.10.2007 van kracht worden.
Traden op 01.01.2007 nog niet in werking en waren dit niet tot 01.01.2014, telkens behoudens voor de
51
52
pilootgemeenten waarvoor ze wel in werking waren , met het vermelde gevolg :
-
De bepalingen inzake de strategische meerjarenplanning (art. 146 – 147 GD).
De bepalingen van art. 242bis inzake het algemeen beleidsprogramma bleven toepasselijk. Dit
programma moest wel niet meer binnen de drie maand na de verkiezing van de schepenen door de
gemeenteraad worden aanvaard.
Art. 146 en 147 GD treden, behoudens eventueel voor de pilootgemeenten, pas in werking op
01.01.2014, zie art. 204 en 207 BVR van 25.06.2010.
-
De bepalingen inzake de financiële nota bij het budget (art. 151 GD).
De begroting oude stijl bleef ondertussen de financiële nota bij het budget tot de inwerkingtreding van
art. 151 GD. In de regel bleef dit, behoudens voor de pilootgemeenten, tot 01.01.2014 zo.
-
Art. 164 dat aan de gemeenten voorschrijft een boekhouding te voeren overeenkomstig hun
omvang en volgens de regels van het dubbel boekhouden.
Dit artikel treedt in werking op 01.01.2014, behoudens voor de pilootgemeenten.
-
De bepalingen inzake de jaarrekening en de eindrekening (art. 172 – 175 GD), met uitzondering
53
van de artikelen 173 en 175 die op 01.01.2013 in werking traden .
54
De corresponderende bepalingen van de NGW en het ARGC bleven ondertussen behouden. De
artikelen 172 en 175 treden in de regel deels in werking op 01.01.2014. Zie art. 204 en 207 van het
BVR van 25.06.2010.
49
BVR van 01.09.2006 betreffende de inwerkingtreding van sommige bepalingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en
vaststelling van de modellen van de akten inzake fractievorrming, B.S., 05.09.2006.
50
BVR van 24.11.2006 (B.S., 01.12.2006) betreffende o.m. de inwerkingtreding van sommige bepalingen van het GD.
51
De pilootgemeenten zijn Aalst, Antwerpen, De Pinte, Dilbeek, Geel, Hemiksem, Mol, Oostrozebeke, Overpelt, Poperinge,
Vilvoorde, Zoersel, Aalter, Begijnendijk, Deerlijk, Drogenbos, Eeklo, Grimbergen, Herent, Houthalen-Helchteren, Kasterlee, Lier,
Linter, Meerhout, Olen, Schelle, Sint-Katelijne-Waver, Spiere-Helkijn, Temse, Tienen, Wevelgem, Zonnebeke en Zottegem.
52
Let wel. De weergegeven lijst is niet exhaustief. Voor een exhaustieve lijst, zie DUJARDIN, J. , e.a., Gemeenterecht
geannoteerd, Die Keure, 2013.
53
Art.1 BVR 07.09.2012, B.S., 18.10.2012.
18
-
De bijzondere bepalingen inzake het toezicht op het budget en de rekening (art. 176 – 177 GD).
De corresponderende bepalingen van het toezichtsdecreet van 28.04.2003 bleven ondertussen
behouden.
-
De boekhoudkundige regels (wegens geen uitvoeringsbesluiten). Let wel, het al meerdere keren
aangehaalde BVR van 25.06.2010 houdt daar wel bepalingen in.
Het ARGC bleef hier ondertussen grotendeels toepasselijk (zie echter onder d. hierna).
-
Art. 235 wat de bepalingen van de externe auditcommissie betreft.
Art. 243 al. 1 eerste en tweede zin.
Art. 247 punt 4° aangaande de externe auditcommissie.
Art. 265, par. 1, par. 2 al. 2 en par. 3 inbegrepen de wijzigingen aangebracht door het decreet
van 23.01.2009.
Art. 267 inbegrepen de wijzigingen aangebracht door het decreet van 23.01.2009.
Art. 268.
Art. 269.
Art. 295, par. 1
Art. 299, punt 5°.
Art. 300.
Art. 302 (deels).
Art. 303 (deels).
c. Uiterlijk op 01.10.2007 van kracht
55
Indien men dat wenste, kon men ervoor opteren om de inwerkingtreding van een aantal bepalingen,
die normaliter per 01.01.2007 in werking traden, tot 01.10.2007 uit te stellen.
Het uitstel kreeg men van rechtswege, dit houdt in dat tot zolang over deze punten geen beslissing
wordt genomen, de erin bedoelde materies uitgesteld waren. Let wel, het mogelijk uitstel was in de tijd
beperkt tot 01.10.2007. Zodoende zijn navermelde verplichtingen per 01.10.2007 in werking getreden:
-
De verplichting inzake het intern controlesysteem.
De verplichting inzake het managementteam.
De verplichting tot het invullen van het begrip dagelijks bestuur en de vrijstelling van het visum van
de ontvanger.
De dubbele handtekening bij de girale betaling
Diverse rapporteringsverplichtingen.
Al deze zaken worden verder inhoudelijk behandeld bij het desbetreffende thema.
d. Traden in werking op 01.01.2013, de volgende artikelen van het GD
-
56
Artikel 76, § 1, eerste lid (waardoor de term financieel beheerder de term ontvanger vervangt);
Artikel 93, eerste lid, 2°, wat betreft de geconsolideerde jaarrekening.
Artikel 173 en artikel 175 (zie hiervoor sub b.).
Artikel 302, 25° (waardoor het begrip ontvanger uit de rechtsorde verdwijnt).
Artikel 302, 128° (het oude artikel m.b.t. de eindrekening uit de nieuwe gemeentewet verdwijnt).
Artikel 302, 144°, wat betreft het eerste lid (het oude artikel uit de nieuwe gemeentewet in
verband met de vaststelling van de dienstjaarrekening verdwijnt).
Artikel 303, 4°, waardoor het BVR van 28.04.1993 inzake het administratief toezicht wordt
opgeheven wat betreft artikel 15, eerste lid (betreffende de insturing van de rekening), artikel 16
tot en met 21 (betreffende de procedure inzake de goedkeuring van de rekening), artikel 22bis
(inzake het toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen), artikel 22ter par. 2 (idem),
artikel 27octies (betreffende het toezicht op de politiezones), artikel 28, 30, 31 en 32, wat het
54
Algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit, K.B. van 02.08.1990. Dit K.B. werd ondertussen gewijzigd o.m. bij
BVR van 03.04.2009.
55
D. van 22.12.2006 houdende o.m. wijziging van het GD, B.S., 29.12.2006, art. 20.
56
Art. 1 BVR 07.09.2012, B.S., 18.10.2012.
19
-
toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen betreft, en artikel 29, 30 en 33, wat het
toezicht op de gemeentebedrijven betreft.
Artikel 303, 11°, wat betreft artikel 85 tot en met 90 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1990
houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit (in verband met de
eindrekening van de ontvanger).
e. Treedt in werking op 01.01.2014, het volgende artikel van het GD
57
Artikel 303, 4°, van het GD, wat betreft de opheffing van artikel 23 (toezicht oprichten
gemeentebedrijven), 27bis (toezicht oprichten autonome gemeentebedrijven) en 27ter (toezicht
beslissingen raden van bestuur autonome gemeentebedrijven) van het decreet van 28 april 1993
houdende regeling voor het Vlaamse Gewest van het administratief toezicht op de gemeenten, treedt
in werking op 01.01.2014.
Treden eveneens in werking op 01.01.2014
-
58
, de hiernavolgende artikelen :
Artikel 146 en 147;
Artikel 151;
Artikel 164.
Artikel 172, § 1, eerste lid;
Artikel 173, met uitzondering van de verwijzing naar het verslag van de externe auditcommissie;
Artikel 176 en 177;
Artikel 243, eerste lid, de eerste en de tweede zin;
Artikel 295, § 1;
59
Artikel 302, 92° ;
Artikel 302, 127°, wat betreft de gemeentebedrijven.
Artikel 302, 129°, wat betreft artikel 139, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet;
Artikel 302, 142°;
Artikel 302, 143°;
Artikel 302, 144°, wat betreft het tweede en het derde lid;
Artikel 302, 147°;
Artikel 302, 151°, wat betreft paragraaf 2;
Artikel 302, 154°;
Artikel 302, 155°;
Artikel 302, 156°;
Artikel 302, 158°.
Artikel 302, 159°;
Artikel 302, 160°;
Artikel 302, 164°, wat betreft artikel 263novies van de Nieuwe Gemeentewet;
Artikel 303, 5°;
Artikel 303, 11°, dit is de opheffing van het algemeen reglement op de gemeentelijke
comptabiliteit, behalve wat betreft artikel 85 tot en met 90 van dit reglement.)
2.2.6.4. Inwerkingtreding van de bepalingen van het wijzigingsdecreet 2009
61
van 29.06.2012 .
60
en het wijzigingsdecreet
De bepalingen van het wijzigingsdecreet 2009 treden in werking op de datum bepaald bij besluit van
de Vlaamse Regering van 03.04.2009. De meeste artikelen van het Reparatiedecreet van 2009
treden in werking op 01.07.2009 of 09.05.2009. Een beperkt aantal treedt in werking op 02.01.2013.
De bepalingen van het wijzigingsdecreet van 29.06.2012 treden in werking op 18.10.2012 (datum van
bekendmaking van het BVR), met uitzondering van de artikelen van het wijzigingsdecreet genoemd in
het tweede lid van art. 2 van het aangehaalde BVR van 07.09.2012, met name:
57
Idem.
BVR van 25.06.2010, art. 204.
Art. 302 is een opheffingsartikel met betrekking tot bepalingen in de Nieuwe Gemeentewet.
60
Wijzigingsdecreet 2009, art. 151.
61
Wijzigingsdecreet van 29.06.2012, art. 98 en art. BVR 07.09.2012, B.S., 18.10.2012.
58
59
20
-
Artikel 2 tot en met 9 van dit wijzigingsdecreet;
Artikel 11 tot en met 13 van dit decreet;
Artikel 14, tweede lid van dit decreet;
Artikel 15 tot en met 17 van dit decreet;
Artikel 19 tot en met 23 van dit decreet;
Artikel 26 tot en met 38 van dit decreet;
Artikel 41 tot en met 54 van dit decreet;
Artikel 56 van dit decreet;
Artikel 57 van dit decreet;
Artikel 60 van dit decreet;
Artikel 63 tot en met 67 van dit decreet;
Artikel 70, 1° van dit decreet;
Artikel 71 van dit decreet;
Artikel 73 van dit decreet;
Artikel 74 van dit decreet;
Artikel 79 tot en met 89, 4° van dit decreet;
Artikel 89, 6°, tot en met 90 van dit decreet;
Artikel 92 tot en met 97 van dit decreet.
Artikel 62 van het voormelde wijzigingsdecreet treedt in werking op 1 januari 2014. Dit artikel vervangt
de bekendmaking door aanplakking van gemeentelijke reglementen en verordeningen door de
bekendmaking via de webstek van de gemeente.
De uittredingsvergoeding voor burgemeester en schepenen wordt van kracht op 31.12.2012. De
vermindering van het aantal schepenen gaat in op 01.01.2019 (beiden zie verder).
2.2.7. Bronnen bij de studie van het Vlaams Gemeentedecreet.
Wie kan burgemeester worden? Welke voorwaarden moet men daartoe vervullen?
Een gemeente wenst een onroerend goed aan te kopen. Wie is bevoegd in het kader van deze
aankoop welke beslissingen te nemen?
Vragen die zich in de praktijk stellen en die aanleiding geven tot een zoektocht naar een oplossing.
Waar gaat men deze oplossing zoeken? Het antwoord op deze vraag geeft de bronnen aan voor de
studie van het Vlaams Gemeentedecreet.
2.2.7.1. Het Vlaams Gemeentedecreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
Uiteraard is de eerste bron voor de studie van het Vlaams Gemeentedecreet (GD) het
Gemeentedecreet zelf. Het Gemeentedecreet werd onder de titel Gemeentedecreet gepubliceerd in
het Belgisch Staatsblad van 31.08.2005. Het GD is ook op diverse websites en in diverse wetboeken
beschikbaar.
Het GD werd inmiddels al diverse malen gewijzigd (zie hierna).
Wat de uitvoeringsbesluiten betreft, zie de hiervoor aangehaalde lijst opgenomen in het advies van de
Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur.
2.2.7.2. De voorbereidende werken van het GD.
Zoals bij iedere nieuwe wetgeving zijn ook de zgn. voorbereidende werken een belangrijke
interpretatiebron bij de tekst van het decreet.
De voorbereidende werken en de verslagen van de parlementaire behandeling laten toe de
totstandkoming van een nieuw decreet te kaderen (wat heeft de decreetgever bedoeld ?) en geven
soms aan in welke zin de tekst van het decreet moet worden geïnterpreteerd. De tekst van een wet of
een decreet is inderdaad niet altijd eenduidig en is veelal vatbaar voor interpretatie.
De
voorbereidende werken helpen bij het oplossen van deze interpretatieproblemen. Jammer genoeg
zijn de voorbereidende werken van het GD zeer summier.
Tot de voorbereidende werken behoren :
21
-
De memorie van toelichting bij het voorontwerp van Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk
347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 3 – 122).
Het voorontwerp van Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p.
123 – 236).
Het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State van 26.04.2005 (Vlaams Parlement,
Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 247 – 322).
Het advies van de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur van 29.04.2005 (Vlaams Parlement,
Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 323 – 398).
Het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen van 11.05.2005 (Vlaams
Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 399 – 406).
Het ontwerp van Gemeentedecreet (Vlaams Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 1, p. 407 –
498)
Het verslag van de commissie binnenlandse aangelegenheden (Vlaams Parlement, Stuk 347
(2004 – 2005) – nr. 6 en het verslag van de commissie binnenlandse aangelegenheden over de
amendementen (Vlaams Parlement, Stuk 347 (2004 – 2005) – nr. 3, 4 en 5).
Ook voor de aangebrachte wijzigingen kunnen de voorbereidende parlementaire werkzaamheden
helpen interpretatieproblemen op te lossen. Wat het wijzigingsdecreet 2009 betreft verwijzen we naar
62
Stuk 1946 (zittingsperiode 2008-2009) . Wat het wijzigingsdecreet 2012 betreft dient verwezen naar
Stuk 1467 (zittingsperiode 2011-2012).
2.2.7.3. Het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.
Onder de voorbereidende werken verdient het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van
State enige bijzondere aandacht.
Nadat de Vlaamse Regering het voorontwerp van Gemeentedecreet had vastgesteld werd het
ingediend bij de Raad van State, afdeling wetgeving. De Raad van State verleende advies op
26.04.2005.
Het advies van de Raad van State handelt over de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest en
bespreekt ook een aantal artikelen van het voorontwerp. De juridische stellingen van de afdeling
wetgeving kunnen een voorafspiegeling zijn van hoe de rechtspraak de becommentarieerde
bepalingen van het GD zal interpreteren.
De Raad van State gaf ook advies over het wijzigingsdecreet 2009. Dit advies is beschikbaar in het
dossier 1946 (zittingsperiode 2008-2009) van het Vlaams parlement. Het advies van de Raad over
het wijzigingsdecreet is beschikbaar in het dossier 1467 van het Vlaams parlement (zittingsperiode
2011-2012).
2.2.7.4. De rechtspraak en rechtsleer die zich ontwikkeld hebben in het kader van de federale Nieuwe
Gemeentewet (NGW), de eerste commentaren op het nieuwe Gemeentedecreet en de administratieve
interpretatie van het agentschap binnenlands bestuur.
Op bepaalde punten vormt het Gemeentedecreet een duidelijke breuk met de NGW. Op andere
punten is inhoudelijk niets veranderd.
Deze vaststelling leidt ertoe dat voor de laatste categorie in zekere mate, en onder voorbehoud van
nieuwe rechtspraak en rechtsleer, kan worden gesteund op rechtspraak en rechtsleer tot stand
gekomen in het kader van de oude NGW. Ook rechtspraak en rechtsleer geven aan in welke zin de
tekst van een wet moet worden begrepen.
Onder het begrip rechtspraak verstaan we de uitspraken van rechtscolleges in het kader van
conflicten. Het begrip rechtsleer slaat op de commentaren (handboeken, artikels en besprekingen in
gespecialiseerde tijdschriften, …) afkomstig van juristen die een bepaald juridisch probleem
bespreken.
Bij het hanteren van deze bronnen moet rekening gehouden worden met het feit dat rechtspraak en
rechtsleer op de duur achterhaald kunnen worden door wijziging van de wetgeving. Ook kunnen met
de tijd standpunten worden ingenomen die lijnrecht ingaan tegen eerdere rechtspraak of rechtsleer.
62
Zie http://www.vlaamsparlement.be.
22
Als voorname handboeken mbt. de studie van de NGW kunnen we volgende werken vermelden :
-
-
-
De reeks “Recht in de Gemeente” van de uitgeverij Die Keure met bijdragen over samenstelling,
werking en bevoegdheden van de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen
en de gemeenteraadsverkiezingen (recent gedeeltelijk vernieuwd).
De reeks “De Nieuwe Gemeentewet in de Praktijk” van de uitgeverij Vanden Broele met bijdragen
over samenstelling, werking en bevoegdheden van de gemeenteraad en het college van
burgemeester en schepenen, de burgemeester, de secretaris, de ontvanger, het
gemeentepersoneel, het administratief toezicht, de gemeentefinanciën en de intergemeentelijke
samenwerking in Vlaanderen.
Het bevattelijke “Praktisch handboek voor Gemeenterecht” van de uitgeverij Die Keure.
Naar deze werken zal in het verdere verloop van deze cursus verschillende malen in voetnoot worden
verwezen.
Als eerste besprekingen – ondertussen al verschillende malen heruitgegeven - van het nieuwe
Gemeentedecreet kunnen we vermelden :
-
DE LANGE M., JANSSENS, K., LEROY, J., SUYKENS, M., en VERBEECK, M., Het
Gemeentedecreet ontleed, VVSG en Politeia, elfde editie, 2012, 224 p.
DUJARDIN, J., e.a., Gemeente- en provinciedecreet, Die Keure 2006, 367 p.
DUJARDIN, J., SOMERS, W., VAN SUMMEREN, L., Praktisch handboek voor Gemeenterecht,
De Keure 2012, 639 p.
Let wel, in een aantal gevallen wordt in deze rechtsleer – gezien het tijdstip van publicatie - nog geen
rekening gehouden met de reparatiedecreten of uitvoeringsbesluiten.
Voormelde publicaties worden regelmatig, via een nieuwe editie, geactualiseerd.
Voor de interpretatie van het Agentschap Binnenlands Bestuur kan men ook terecht op de webstek
63
van het agentschap onder de rubriek “frequently asked questions” (FAQ) .
2.2.7.5. Omzendbrieven.
Het GD en zijn uitvoeringsbesluiten zullen in de toekomst ongetwijfeld worden toegelicht in
ministeriële omzendbrieven. Deze houden een administratieve interpretatie in van het nieuwe decreet
en zijn uitvoeringsbesluiten.
Kunnen nog als relevant worden genoteerd :
-
-
-
63
64
Omzendbrief ABB-2006-19 van 01.12.2006 betreffende het besluit van de Vlaamse Regering van
24 november 2006 betreffende de inwerkingtreding van sommige bepalingen van het
Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en ter uitvoering van artikel 160 en 179 van het
Gemeentedecreet van 15 juli 2005.
De omzendbrief van minister Keulen van 27.04.2007 i.v.m. de inwerkingtreding van de artikels van
het Gemeentedecreet over de verzelfstandiging.
Omzendbrief BB-2007/03 van 04.05.2007 over de toepassing van artikel 200 van het
Gemeentedecreet en artikel 193 van het Provinciedecreet over de man-vrouwverhouding in
adviesorganen en overlegstructuren
Omzendbrief BB 2007/05 van 13.07.2007 aangaande de tuchtprocedure mandatarissen.
Omzendbrief BB 2007/06 van 13.07.2007 over de procedure tot toekenning van eretitels aan
lokale en provinciale mandatarissen.
Omzendbrief BB 2009/01 van 30.01.2009 betreffende de rechtspositieregeling van het personeel
van de autonome gemeentebedrijven.
Omzendbrief BB 2009/02 van 05.06.2009 die toelichting geeft bij het hersteldecreet van
64
23.01.2009 .
Omzendbrief BB 2011/04 van 14.10.2011 inzake de beslissingen tijdens het jaar van de
gemeenteraads-, stadsdistrictsraads- en provincieraadsverkiezingen en gebruik van
informatiemiddelen.
http://www.binnenland.vlaanderen.be/werking_besturen/Gemeentedecreet.htm#vragenantwoorden
Deze omzendbrief zullen we gemakkelijkheidshalve aanduiden met de benaming “Omzendbrief reparatie 2009”.
23
-
Omzendbrief BB 2012/02 van 19.10.2012 betreffende de start van de lokale en provinciale
bestuursperiode.
Omzendbrief BB 2013/4 van 22.03.2013 inzake de strategische meerjarenplanning
(meerjarenplan 2014-2019) en budgettering (budget 2014) volgens de beleids- en beheerscyclus
Omzendbrief BB 2013/6 van 07.06.2013 inzake toezichtsprocedures beleidsrapporten OCMWverenigingen van publiek recht (aanvulling bij omzendbrief BB 2013/4)
Omzendbrief BB 2013/7 van 06.09.2013 betreffende "Digitale rapportering over de beleids- en
beheerscyclus"
Omzendbrief BB 2013/8 van 18.10.2003 betreffende de veralgemeende invoering van de beleidsen beheerscyclus
De volledige lijst met omzendbrieven kan worden geconsulteerd op http://binnenland.vlaanderen.be.
of op www.vvsg.be
2.2.8. Wijzigingen aan het Gemeentedecreet.
Blijkbaar staat er niet alleen op deze cursus een korte vervaltermijn. In zijn korte bestaan heeft het
Gemeentedecreet al diverse wijzigingen ondergaan, vaak van artikelen die werden gewijzigd vóór ze
in werking traden (!). Deze vele wijzigingen ondersteunen het standpunt dat het Gemeentedecreet te
snel werd gestemd en prematuur in werking trad. Ook het aantal artikelen dat het wijzigingsdecreet
2009 bevat (een 150-tal, hetzij bijna de helft van het oorspronkelijk aantal artikelen van het GD) is
daarbij een argument.
We vermelden volgende wijzigingen aan het Gemeentedecreet :
-
-
-
-
-
Het decreet van 02.06.2006 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, B.S.,
26.06.2006.
Het decreet van 07.07.2006 tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de
openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S., 30.08.2006.
Het decreet van 22.12.2006 tot wijziging van de wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare
centra voor maatschappelijk welzijn, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de
intergemeentelijke samenwerking, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en van het
provinciedecreet van 9 december 2005, B.S., 29.12.2006.
Het decreet van 01.02.2008 tot wijziging van het havendecreet van 2 maart 1999 in relatie met het
Gemeentedecreet, B.S., 27.03.2008.
Het decreet van 14.03.2008 houdende wijziging van het Gemeentedecreet wat betreft de
bevoegdheid van een gemeentelijk beslissingsorgaan om in rechte op te treden, B.S., 04.04.2008.
Het decreet van 23.01.2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet (het zgn. Reparatie- of
Hersteldecreet), B.S. van 04.02.2009.
Het decreet van 30.04.2009 houdende diverse wijzigingen van de wet van 19 oktober 1921 tot
regeling van de provincieraadsverkiezingen, de Gemeentekieswet gecoördineerd op 4 augustus
1932, het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 en het Provinciedecreet van 9 december 2005 wat
de regeling van de procedure inzake verkiezingsbezwaren betreft, B.S. van 22.05.2009.
Het decreet van 10.12.2010 houdende aanstelling van erkende landmeters door provincies,
gemeenten en OCMW’s voor het opmaken van schattingsverslagen in het kader van onroerende
verrichtingen die worden gesteld door de provincies, gemeenten en O.C.M.W.’s, B.S., 21.12.2010.
Het decreet van 08.07.2011 houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen en
houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van
09.12.2005 en het decreet van 19.12.2008 betreffende de organisatie van de openbare centra
voor maatschappelijk welzijn, B.S., 25.08.2011. Dit decreet wordt verder aangeduid als het lokaal
en provinciaal Kiesdecreet.
Het decreet van 29.06.2012 tot wijziging van het gemeentedecreet, B.S., 08.08.2012. Het betreft
een, zoveelste, wijziging die zich over het gehele decreet uitstrekt.
24
-
Het decreet van 05.07.2013 Decreet houdende de organisatie van audittaken bij de Vlaamse
administratie en de lokale besturen en tot wijziging van het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18
juli 2003, het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005, het
decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn, het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, het
decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van
subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof en het
decreet van 13 juli 2012 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de
begroting 2012, B.S., 02.08.2013.
Al deze wijzigingen zijn – indien relevant voor de inhoud - in de cursus verwerkt.
25
3. De eerste pijler voor de gemeentelijke bevoegdheid : de gemeentelijke
autonomie.
De eerste pijler voor de gemeentelijke bevoegdheid wordt gevormd door de gemeentelijke autonomie.
Er wordt verwezen naar artikel 41 lid 1 van de Grondwet. Dit artikel stelt het grondwettelijk principe
van de gemeentelijke autonomie. We zetten nu kort uiteen wat onder dit begrip dient te worden
65
verstaan .
Het beginsel van de gemeentelijke autonomie houdt in dat de gemeenten zelf en zonder inmenging
van de federale staat, of de regionale of provinciale overheid de zaken van louter gemeentelijk belang
66
regelen . Het principe wordt ook herhaald in art. 2 GD.
Meteen stelt zich de vraag : wat zijn nu precies de zaken van louter gemeentelijk belang ?
Wat zaken van gemeentelijk belang zijn kan men onmogelijk door opsomming bepalen. Juist omwille
van de gemeentelijke autonomie zou deze opsomming van gemeente tot gemeente verschillen. Wat
zaken van gemeentelijk belang zijn kan eigenlijk alleen worden omschreven door duidelijk te maken
wat niét tot de zaken van louter gemeentelijk belang behoort. Zaken die door de federale of regionale
wetgever geregeld zijn, zijn geen zaken meer van louter gemeentelijk belang. De gemeente is er niet
meer bevoegd voor omdat de hogere overheid de zaak tot zich heeft getrokken.
Hoe langer hoe meer ziet men de bevoegdheid van de gemeenten om zaken van louter gemeentelijk
belang zelf te regelen tanen. De bevoegdheid om zaken van louter gemeentelijk belang te regelen
staat onder sterke druk. Dit heeft te maken met de regeldrift van de federale en regionale wetgever
en het feit dat in een ingewikkelde samenleving als de onze, problemen met louter gemeentelijke
dimensie in de minderheid geraken.
4. De tweede pijler voor de gemeentelijke bevoegdheid : het medebewind.
Een gemeente moet niet alleen de louter gemeentelijke belangen behartigen. De federale staat of de
gemeenschappen en de gewesten kunnen de gemeenten ook taken van algemeen federaal of
67
algemeen regionaal belang opdragen . Men noemt dat het medebewind.
Waar de eerste bevoegdheid (regelen van zaken van louter gemeentelijk belang) een bevoegdheid is
die onder druk staat, is het medebewind een bevoegdheid in volle expansie.
Hoe langer hoe meer wordt de gemeente belast met het uitvoeren van taken voor de hogere overheid,
uiteraard met alle gevolgen van dien (personeelskost bvb.).
SCHEMATISCHE SAMENVATTING VAN 3 EN 4.
Taken van de gemeente 68
Taken van louter gemeentelijk belang
Gemeentelijke autonomie (restcategorie)
Verschillend tussen de gemeenten
Onder druk
Taken van algemeen belang
Medebewind (federaal/regio)
Gelijk in alle gemeenten
In expansie
Taken van gemengd
belang
65
Voor een grondiger uiteenzetting, zie MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., VANDE LANOTTE, J., aangehaald werk,
nr. 562 - 567.
66
Deze definitie staat er niet aan in de weg dat ook dergelijke beslissingen aan bestuurlijk toezicht zijn onderworpen.
67
Artikel 46 van de gewone wet van 09.08.1980 tot hervorming der instellingen en artikel 6 par. 1, VIII van de bijzondere wet
van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen zoals vervangen door artikel 4 van de bijzondere wet van 13.07.2001, B.S.,
03.08.2001. Zie in dit verband ook art. 2 lid 2 Gemeentedecreet.
68
Benevens de taken van louter gemeentelijk belang (waarin de gemeentelijke autonomie volop speelt) en de taken van
algemeen belang (het zgn. medebewind), ontwaart de rechtsleer thans nog een derde bevoegdheidstak. Het gaat om de
bevoegdheden van gemengd belang waarbij gemeentelijke en hogere bestuursorganen (veelal Vlaamse) een bevoegdheid
gezamenlijk uitoefenen. De gemeente beschikt over een zekere beleidsvrijheid binnen algemene regels opgelegd door de
Vlaamse of federale overheid. Een typisch voorbeeld van een taak van gemengd belang is het gemeentelijk beleid inzake de
ruimtelijke ordening en de stedenbouw. De Vlaamse overheid heeft via decreten en uitvoeringsbesluiten het algemeen kader
gesteld waarbinnen gemeentelijke bestuursorganen bij het behandelen van concrete dossiers met inachtname van een zekere
beleidsvrijheid moeten oordelen, bvb. bij het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen of het verlenen/weigeren van
vergunningen.
26
5. De gemeente als vorm van territoriale decentralisatie.
5.1. Het begrip territoriale decentralisatie
Territoriale decentralisatie is een organisatievorm van de openbare dienst waarbij door de centrale
staat beslissingsmacht op territoriale basis - in casu op gemeentelijk niveau - aan een ander
69
rechtspersoon - in casu een gemeente - wordt overgedragen .
Gemeenten zijn een vorm van territoriale decentralisatie omdat de grondwetgever hen opdraagt
binnen de gemeente de zaken van louter gemeentelijk belang te regelen en omdat ze in het kader van
het medebewind belast worden met het vervullen van taken voor rekening van de federale staat of de
gemeenschappen en de gewesten.
5.2. Het begrip administratief of bestuurlijk toezicht
Administratief toezicht is inherent aan (territoriale) decentralisatie. Het zijn twee kanten van dezelfde
medaille. Dit blijkt trouwens al uit het aangehaalde artikel 162 lid 2 van de Grondwet. Daar is
uitdrukkelijk sprake van toezicht. Het is niet omdat de gemeenten de zaken van louter gemeentelijk
belang zonder inmenging mogen regelen, dat de gemeenten zomaar ongecontroleerd alles zouden
mogen doen. Gemeenten zijn inderdaad door de Grondwet onderworpen aan het administratief
toezicht in beide takken van hun bevoegdheid (gemeentelijke autonomie en medebewind).
De gewesten zijn bevoegd voor de organisatie (bepalen wat aan toezicht is onderworpen en bepalen
van de toezichtprocedure) en de uitoefening van het gehele administratief toezicht op de gemeenten,
70
met uitzondering van die regelingen die voorkomen in de zgn. Pacificatiewet van 09.08.1988 . De
federale overheid en de gemeenschappen blijven echter bevoegd om in aangelegenheden die tot hun
71
bevoegdheid behoren zelf een specifiek toezicht te organiseren en uit te oefenen .
De toezichthoudende overheid (ook de hogere overheid of de voogdijoverheid genoemd) gaat voor
iedere beslissing van de gemeentelijke overheid na of de gemeente bij het uitoefenen van haar
72
bevoegdheid wel de wet naleeft en het algemeen belang niet schendt . De toezichthoudende
overheid oordeelt daarbij in legaliteit (Werden de formeel wettelijke bepalingen en de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur nageleefd ?) en in opportuniteit (Is de beslissing van de gemeente
73
verantwoord, is ze in overeenstemming met het algemeen belang ?) .
Wat de gemeenten betreft heeft het GD deze toets aan het algemeen belang, behoudens specifieke
74
75
decretale uitzonderingen , beperkt tot het algemeen belang dat de gemeente overstijgt .
76
Slechts in uitzonderlijke gevallen is het administratief toezicht enkel een legaliteitstoezicht .
69
MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch Administratief recht, Kluwer
Rechtswetenschappen België, 2009, nr. 87 - 88.
70
De Pacificatiewet is de wet van 09.08.1988 die o.m. bepalingen van de gemeentewet en gemeentekieswet wijzigde
betreffende o.m. de verplichte kennis van de taal van een taalgebied voor een gemeentemandataris, de concensusregel in de
colleges voor de meeste taalgrensgemeenten, het college van provinciegouverneurs voor Komen-Waasten en Voeren …
71
Art. 7 van de bijzondere wet van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen zoals vervangen door artikel 7 van de
bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen,
B.S., 03.08.2001. Een toepassingsgeval is het specifiek toezicht ingesteld door de wet van 07.12.1998 op de geïntegreerde
politie gestructureerd op twee niveaus.
72
Beslissingen inzake tuchtaangelegenheden met betrekking tot de lokale politie zijn aan geen enkel administratief toezicht
onderworpen. Hier geldt enkel een jurisdictioneel toezicht (d. i. toezicht via een rechtscollege). Zie Art. 7 par. 2 van de
bijzondere wet van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen zoals vervangen door artikel 7 van de bijzondere wet van
13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, B.S., 03.08.2001.
73
Voor een nadere uiteenzetting van het administratief toezicht op de gemeente, zie verder in deze cursus.
74
Wijzigingsdecreet 2009, art. 133. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
75
Art. 249 GD.
76
Voorbeeld : bepaalde artikelen van de wet van 07.12.1998 op de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus
voorzien in het kader van het specifiek toezicht enkel een legaliteitstoezicht.
27
5.3. De gemeente als laagste bestuursniveau : het beginsel van de hiërarchie der normen
77
De gemeente vormt in ons land territoriaal gezien het laagste bestuursniveau . Dit hoeft helemaal
niet pejoratief te worden geïnterpreteerd. Integendeel, de democratie in het klein (lees : de
gemeente), is verre van een kleine democratie. Op gemeentelijk vlak staan politiek, burger en
administratie het dichtst bij elkaar. Dit geeft de kans om de communicatielijnen kort en rechtstreeks te
houden. In de gemeente is de afstand van de burger tot de politicus het kortst. Op lokaal niveau
worden de politiek verantwoordelijken en de administratie het snelst geconfronteerd met de gevolgen
in de praktijk van hun handelen.
Doordat de gemeente op de laagste bestuurlijke sport staat ondervindt de gemeente ten volle de
78
gevolgen van het beginsel van de hiërarchie der normen . Dit beginsel is heel eenvoudig samen te
vatten als volgt.
Gezien in België verschillende bestuursniveaus (federale staat, gewesten en gemeenschappen,
provincies en gemeenten) rechtsregels kunnen uitvaardigen, moet er binnen het geheel van de
rechtsregels een hiërarchie bestaan. Er moet bepaald worden wat primeert, anders geraakt men er bij
samenloop van normen niet uit. Bovenaan de hiërarchie staan de internationale normen en de
Grondwet. Vervolgens komen de wetgevende akten (wetten, decreten en ordonnanties die onderling
79
van hetzelfde niveau zijn) . Zij worden gevolgd door de uitvoeringsbesluiten van de federale
regering en de gewest- en gemeenschapsregeringen.
Vervolgens volgen de provinciale
verordeningen. Helemaal onderaan staan de gemeentelijke verordeningen.
Doordat de gemeente territoriaal het laagste bestuursniveau is, staan de gemeentelijke verordeningen
op de laagste sport van de normenhiërarchie. Een gemeente zal er bij het maken van een
verordening, en trouwens bij het nemen van gelijk welke beslissing, moeten voor waken dat zij geen
norm die in de hiërarchie hoger staat schendt.
6. De gemeente en de federale staatsstructuur.
Er wordt verwezen naar 2.2.1. “Van organieke gemeentewet naar het organiek Gemeentedecreet”.
77
Er zijn nog wel lagere bestuursniveaus - OCMW en Kerkfabrieken - maar dit zijn vormen van functionele decentralisatie.
VANDE LANOTTE, J., BRACKE, S. en GOEDERTIER, G., België voor beginners, Die Keure, 2003, 37 - 39. Zie ook art. 6
par. 1, VIII van de bijzondere wet van 08.08.1980 gewijzigd door de bijzondere wet van 13.07.2001, art. 4, B.S., 03.08.2001
79
Om didactische redenen wordt er niet ingegaan op de problematiek van de toetsing van de wet aan de grondwet en op de
vraag van de directe werking van internationale normen.
78
28
7. Gelijkenissen en verschillen tussen de gemeenten.
7.1. Stad of gemeente
In principe zijn alle gemeenten gelijk voor het Gemeentedecreet en bestaan er enkel “gemeenten”.
Het Gemeentedecreet maakt geen onderscheid tussen steden en gemeenten. Het onderscheid stad gemeente heeft enkel een gevoelswaarde en wijst naar het historisch of het sociaal-economisch
belang van de betrokken gemeenten. Er zijn aan dit onderscheid echter geen verdere gevolgen te
80
verbinden. De titel van stad wordt thans bij decreet verleend .
7.2. De indeling in klassen of de rangschikking van de gemeenten in functie van het
bevolkingscijfer.
De gemeenten worden ook gerangschikt in functie van hun bevolkingsaantal
heeft in principe geen gevolg voor de bevoegdheden van de gemeenten.
81
. Deze rangschikking
Wel hebben de klasse waartoe een gemeente behoort en het inwonersaantal van een gemeente bvb.
gevolgen voor het aantal raadsleden (art. 5 GD), het maximaal aantal schepenen (art.44 GD), de
wedde van de burgemeesters en de schepenen (art. 70 GD), de mogelijkheid een adjunctgemeentesecretaris aan te stellen (art. 81 par. 2 GD) …
De bepaling van het aantal raadsleden in de gemeenten gebeurt bij besluit van de Vlaamse Regering
bij iedere volledige vernieuwing van de gemeenteraden – uiterlijk tegen 01.06 van het jaar waarin de
82
verkiezingen plaats grijpen - op basis van het bevolkingsaantallen van de gemeenten . Het in
aanmerking te nemen inwoneraantal is het aantal personen dat ingeschreven is in het rijksregister van
de natuurlijke personen die op 01.01 van het verkiezingsjaar hun hoofdverblijfplaats hebben in de
83 84
betrokken gemeente
.
Het uit dit bevolkingscijfer afgeleid aantal raadsleden en schepenen ligt voor zes jaar vast. Voor de
overige zaken die afhangen van het bevolkingscijfer is het jaarlijks bekendgemaakt bevolkingsaantal
85
bepalend vanaf 01.01 volgende op de publicatie , behoudens voor de wedde van de decretale
86
graden , de toepassing van het BVR van 21.12.2007 inzake het deeltijds uitoefenen van decretale
ambten en de toepassing van het BVR van 17.10.2008 inzake de bijdragen voor de gewestelijke
ontvangers.
7.3. Grootsteden, centrumsteden, regionale steden en gemeenten en plattelandsgemeenten
Alhoewel het Gemeentedecreet geen onderscheid instelt tussen de gemeenten naar taakinhoud toe,
blijkt in de praktijk dat niet alle gemeenten hun taken op dezelfde wijze en met dezelfde intensiteit
uitvoeren.
Gemeenten moeten theoretisch op gelijke wijze de taken die hen bij wet in het nastreven van het
algemeen belang zijn opgelegd uitvoeren, of het nu grote of kleine gemeenten betreft. Daar mag ook
in de praktijk geen enkel verschil te merken zijn.
De gemeentelijke autonomie speelt echter volop voor wat betreft het invullen van de taken van louter
gemeentelijk belang. Daar beslist de gemeente geheel onafhankelijk of en in welke mate zij deze
taken opneemt en invult.
80
Voorheen werd de titel “stad” bij federale wet verleend. Dit gebeurde o.m. voor de gemeente Waregem – thans stad
Waregem - bij wet van 23.06.1999 (B.S., 14.09.1999).
81
Art. 5 par. 3 GD en art. 5 lid 1 en 3 NGW, leden die nog van kracht blijven voor wat betreft de vaststelling en de
bekendmaking van de bevolkingscijfers.
82
Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 14.10.2012 gebeurde dat bij BVR van 16.03.2012, B.S., 30.04.2012.
83
Art. 5 par. 3 GD eerste lid zoals vervangen door art. 263 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
84
De inwoneraantallen werden gepubliceerd in het B.S. van 23.02.2012.
85
Art. 5 par. 3 GD, gewijzigd bij het wijzigingsdecreet 2009, art. 2. Inwerkingtreding : 01.07.2009. De definitie van het begrip
bevolkingscijfer uit het tweede lid van art. 5 par. 3 GD (het jaarlijks vastgesteld bevolkingscijfer) is echter niet automatisch
toepasselijk op de uitvoeringsbesluiten van het GD. De oorspronkelijke definitie (nu opgenomen in art. 5 par. 3 lid 1 GD) blijft
gelden voor de toepassing van de uitvoeringsbesluiten indien deze terzake geen afwijkende bepaling inhouden.
86
BVR van 07.12.2007, art. 122 laatste lid.
29
Zo zal er wat betreft het invullen van de taken van louter gemeentelijk belang een duidelijk
onderscheid zijn tussen kleine landelijke gemeenten, regionale steden, centrumsteden en
87
grootsteden. De grootsteden (Gent en Antwerpen) en de dertien centrumsteden – en tot op zekere
hoogte ook de regionale steden - vervullen precies taken en organiseren diensten die hun eigen
behoeften overstijgen en die ook bestemd zijn voor de inwoners van de in hun hinterland gelegen
kleinere gemeenten (vb. groter aanbod onderwijs, groter aanbod van winkelmogelijkheden, groter
aanbod van cultuur, …). Het louter gemeentelijk belang overstijgt daar dus voor een stuk de grenzen
van de gemeente.
SAMENGEVAT KOMEN WE TOT VOLGENDE DEFINITIE VAN HET BEGRIP GEMEENTE :
Een gemeente is een krachtens de Grondwet door de wet/het decreet binnen de Belgische
federale staatsstructuur gecreëerde publiekrechtelijke territoriaal gedecentraliseerde
rechtspersoon, die bevoegd is voor het regelen van zaken van louter gemeentelijk belang en
zaken die aan de gemeenten in het kader van het medebewind zijn toegewezen.
Test uzelf
Zie taak 1 : zoek de op vandaag geldende tekst van het Gemeentedecreet op het internet op
een officiële webstek en druk de tekst ervan af.
Zie de voorbeeldvragen (open boek en gesloten boek) bij les 1.
87
De dertien centrumsteden werden aangeduid in het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen.
30
Hoofdstuk 2. Het
instrumentarium.
op
de
gemeente
toepasselijk
wettelijk
1. De organieke wetgeving
Er wordt verwezen naar pt. 2.2. in hoofdstuk 1 hiervoor. Onder organieke wetgeving wordt verstaan
wetgeving die een openbare dienst instelt, de organen ervan bepaalt en omschrijft, ook qua
samenstelling, en de werking en de bevoegdheid ervan regelt.
2. Overige wetgeving
Op de gemeenten zijn niet alleen het hier te bespreken Gemeentedecreet of de overblijvende
bepalingen van de NGW toepasselijk.
88
Het op de gemeenten toepasselijk wettelijk instrumentarium is zeer breed . Hierna volgt een nietlimitatieve opsomming. Doel van deze opsomming is niet de volledigheid. Men wil enkel laten inzien
dat in de gemeente méér dan het Gemeentedecreet/de nog geldende bepalingen van de
gemeentewet worden toegepast en men er in een ruim wettelijk en reglementair kader dient te
opereren.
Daarbij is de positie van de gemeente als laagste bestuursniveau dat
medebewindsopdrachten uitvoert voor de federale en de gewestelijke overheid niet onbelangrijk. De
gemeente ondergaat daardoor ten volle de hiërarchie der normen (zie hiervoor).
Een aantal van deze wetgevingen wordt in deze cursus even in meerdere of mindere mate
aangeraakt. Een aantal andere regelgevingen maakt het voorwerp uit van bijzondere cursussen aan
de SBR.
Wat het op de gemeenten toepasselijke wettelijke instrumentarium betreft wijzen wij op :
- Een aantal supranationale bepalingen (internationale verdragen, zoals bvb. het Europees Verdrag
89
voor de Rechten van de Mens ). Gemeenten moeten de erin gegarandeerde rechten en vrijheden
respecteren.
- Een aantal grondwettelijke bepalingen is op de gemeenten toepasselijk, ook deze betreffende de
rechten en vrijheden. Een aantal van de op de gemeente toepasselijke bepalingen werd hiervoor
vermeld.
- Gemeenten zijn onderworpen aan de wet op het taalgebruik in bestuurszaken (zie hierna).
- Gemeenten zijn ook onderworpen aan de wetgeving op de overheidsopdrachten
- Gemeenten passen de wetgeving op de ruimtelijke ordening toe
90
.
91
.
92
- Gemeenten hebben taken in het kader van het milieuvergunningsdecreet
(bvb. adviseren of
afleveren van vergunningsaanvragen voor milieuvergunningsplichtige inrichtingen).
88
Zie DETREMMERIE, F., Besluit- en Dossiervorming in het lokaal bestuur, Cursus SBR, 2007, Hoofdstuk 4 – De wettelijke
taak van het lokaal bestuur en Hoofdstuk 5 – De toepasselijke reglementering en de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur.
89
Verdrag van 04.11.1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met aanvullende
protocollen.
90
Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15.06.2006 en zijn
uitvoeringsbesluiten .
91
Besluit van de Vlaamse Regering houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening van 15.05.2009,
B.S., 20.08.2009 (afgekort: VCRO)..
92
Decreet van 28.06.1985 betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoeringsbesluiten (Vlarem I en Vlarem II).
31
93
- Gemeenten zijn onderworpen aan de wetgeving op de intergemeentelijke samenwerking indien zij
van de mogelijkheid gebruik maken intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op te richten (zie
verder).
- De wetgeving op het OCMW en de kerkfabrieken is in de verhouding met deze besturen mede
94
toepasselijk op de gemeenten (zie verder).
- De gemeenten zijn in algemene zin eveneens onderworpen aan het gemene recht (dit is het recht
zoals het voor de burgers/privaatrechtelijke rechtspersonen in hun private verhoudingen geldt). Deze
onderworpenheid geldt behoudens indien bijzondere wetgeving in een specifieke regelgeving zou
hebben voorzien. Vb. : In principe zijn de gemeenten in hun verhouding met hun aannemers
onderworpen aan de regels van het burgerlijk wetboek.
De genoemde wetgeving op de
overheidsopdrachten wijkt echter op bepaalde punten daarvan af. Bij gebrek aan afwijking zijn echter
de regels van het burgerlijk wetboek van kracht.
SAMENGEVAT :
Een gemeente is aan meer dan aan het Gemeentedecreet/de gemeentewet onderworpen.
Gemeenten zijn, behoudens andersluidende specifieke bepalingen, onderworpen aan het
gemene recht.
93
Decreet van 06.07.2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, B.S., 31.10.2001.
Betreffende het OCWM : D. van 19.12.2008 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn. Betreffende de
kerkfabrieken : D. van 07.05.2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten.
94
32
Hoofdstuk 3. De taal van de gemeente en de regeling voor de
gemeenten met een bijzonder taalstatuut.
1. De indeling van België in taalgebieden.
België kent vier taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse, het Duitse en het tweetalige
95
gebied Brussel-Hoofdstad .
Het Nederlandse taalgebied omvat de provincies Antwerpen, Limburg, Vlaams Brabant, OostVlaanderen en West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen zijn er twee taalgrensgemeenten : Mesen en
Spiere-Helkijn.
2. De regeling van het gebruik der talen in bestuurszaken.
Omdat er in België drie officieel erkende talen zijn (Nederlands, Frans en Duits) moest ook het gebruik
van de talen, zowel in bestuurszaken als gerechtszaken worden geregeld.
De wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken is ook van toepassing op de gemeenten, alsook
96
op de concessiehouders van een openbare dienst en zij die belast zijn met een openbare taak . We
behandelen hier enkel de hoofdlijnen van de wet op het taalgebruik in bestuurszaken ten opzichte van
gemeenten gelegen in het Nederlandse taalgebied. Voor nadere uitleg verwijzen we naar andere
97
bronnen .
In het Nederlandse taalgebied gelden in hoofdlijnen volgende regels voor het gebruik van de talen in
de plaatselijke diensten :
a. Uitsluitend gebruik van de Nederlandse taal in de binnendienst, in de betrekkingen met de diensten
waaronder de plaatselijke dienst ressorteert en in de betrekkingen met de andere diensten uit
hetzelfde taalgebied en uit Brussel-Hoofdstad (art. 10 van de wet).
b. Uitsluitend gebruik van de Nederlandse taal voor de berichten, mededelingen en formulieren die
98
voor het publiek bestemd zijn, uitgezonderd in de toeristische centra
waar de gemeenteraden
99
mogen beslissen dat de berichten en mededelingen (niet de formulieren ! ) bestemd voor de
toeristen in ten minste drie talen mogen worden gesteld waaronder het Nederlands. Van de
beslissingen van de gemeenteraden in dat verband moet aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht
kennis worden gegeven binnen de acht dagen.
In de taalgrensgemeenten moeten de berichten en mededelingen (niet de formulieren - zie daarvoor
hierna onder c.) in het Nederlands en in het Frans gesteld worden (art. 11 van de wet).
c. Uitsluitend gebruik van de Nederlandse taal voor de betrekkingen met de particulieren, behalve de
mogelijkheid de particulieren, gevestigd in een ander taalgebied, te antwoorden in de door hen
100
gebezigde taal
(het zgn. taalhoffelijkheidsprincipe). In de taalgrensgemeenten wordt met de
particulieren gecorrespondeerd in het Nederlands of in het Frans, volgens de gebruikte taal of de
wens van de betrokkenen (art. 12 van de wet).
95
Artikel 4 lid 1 gecoördineerde grondwet.
Wetten van 18.07.1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij K.B. van 18.07.1966, B.S.,
02.08.1966, zoals thans na diverse wijzigingen van kracht. Zie ook de Omzendbrief BA-2005/03 van 08.07.2005, beschikbaar
op de webstek van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
97
bvb. RENARD, R., “Talen in bestuurszaken, in de bedrijven en in de sociale betrekkingen”, in Algemene Praktische
Rechtsverzameling, Story - Scientia, Gent, 1983, 397 p. ; DE PELSMAEKER, T., “Taalgebruik in bestuurszaken”, in
Administratieve Rechtsbibliotheek, Die Keure, 2004, 305 p.
98
De wet bepaalt niet wat daaronder moet worden verstaan.
99
Raad van State, Arrest nr. 14.241 van 12.08.1970.
100
De aangehaalde omzendbrief BA-2005/03 van 08.07.2005 verzet er zich niet tegen dat gemeenten in het kader van hun
integratiebeleid inzake vreemdelingen, via tolken met vreemdelingen die het Nederlands niet beheersen communiceren. Wel
drukt de omzendbrief erop dat een en ander geen rechten creëert en het ten opzichte van de betrokken vreemdeling moet gaan
om een tijdelijke situatie.
96
33
d. Gebruik van de Nederlandse taal voor akten (in de ruime zin) die de particulieren betreffen en voor
de aan de particulieren uit te reiken getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen.
Iedere belanghebbende, die er de noodzaak van aantoont, kan zich kosteloos een gewaarmerkte
vertaling in het Nederlands, het Frans of het Duits laten uitreiken mits aanvraag aan de gouverneur
van zijn provincie of aan de gouverneur van de provincie Luik voor een vertaling in het Duits. In de
taalgrensgemeenten kunnen belanghebbenden van de dienst die de akte heeft opgemaakt, een
gewaarmerkte vertaling bekomen in het Nederlands of in het Frans, zonder enige verantwoording en
ook naar wens, een in het Nederlands of in het Frans gesteld getuigschrift ontvangen (art. 13 van de
101
wet).
e. Overschrijving van de akten van de burgerlijke stand in het Nederlands. Het gemeentebestuur dat
een akte van een gemeente uit het Franse taalgebied ontvangt, vraagt de vertaling daarvan aan bij de
gouverneur van zijn provincie. De Nederlandse vertaling van akten uit het Duitse taalgebied wordt
gevraagd aan de gouverneur van de provincie Luik.
De randgemeenten rond Brussel (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, St.-Genesius-Rode, Wemmel en
Wezembeek-Oppem) en de taalgrensgemeenten hebben een speciale regeling.
f. Taalkennis van ambtenaren. Algemeen geldt dat voor benoeming en bevordering van ambtenaren
de kennis van het Nederlands vereist is. Het bewijs van deze kennis volgt uit de taal van het
diploma/getuigschrift of, indien het diploma of getuigschrift niet in het Nederlands is gesteld, uit een
voorafgaand daartoe ingericht taalexamen. Aanwervings- en bevorderingsexamens worden in het
Nederlands afgenomen.
In taalgrensgemeenten worden alleen kandidaten toegelaten tot de bijzonderste ambten
(gemeentesecretaris, financieel beheerder of corresponderende ambten in het OCMW), of tot andere
ambten die omgang met het publiek veronderstellen, indien zij geslaagd zijn in een examen
respectievelijk over de voldoende kennis of de elementaire kennis van de andere taal (Nederlands of
Frans).
3. Gemeenten met een bijzonder taalstatuut.
102
De zgn. Pacificatiewet van 09.08.1988 heeft het over gemeenten met een bijzonder taalstatuut
.
Deze wet heeft o.m. gezorgd voor aanpassingen in de nieuwe gemeentewet en in de
gemeentekieswet. Deze aldus gewijzigde bepalingen blijven federale bevoegdheid. De wet is
103
toepasselijk op de zes randgemeenten rond Brussel
en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
De wet van 09.08.1998 voorziet o.m. afwijkende regels voor de verkiezing van de schepenen
(proportionele verdeling tussen de lijsten), de besluitvorming in het college (consensusregel) , de
verplichting inzake de talenkennis van de mandatarissen en afwijkende regels van administratief
toezicht. Hij voorziet ook in de instelling van een college van provinciegouverneurs dat als een soort
scheidsrechter optreedt in het toezicht van de gouverneur.
104
In deze cursus wordt deze wet niet nader besproken .
SAMENGEVAT :
Doordat België een staat is waar verschillende officiële talen bestaan, moest het taalgebruik in
bestuurszaken, ook binnen de gemeente, wettelijk worden geregeld.
Als principe geldt in het Nederlandse taalgebied het uitsluitend gebruik van het Nederlands als
bestuurstaal. Op dit principe zijn een aantal uitzonderingen die beperkend moeten worden
geïnterpreteerd (cf. beperkte mogelijkheden van het gebruik van een andere taal binnen de
door de wet gestelde voorwaarden en het begrip “taalgrensgemeente”).
101
Omtrent de diverse praktische gevallen inzake akten van burgerlijke stand, zie Parl. Vraag van 08.03.1991, Bull. Vragen en
Antw. Kamer 90/91 p. 13.666.
102
Wet van 09.08.1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare
centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen
en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, B.S., 13.08.1988.
103
Droogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Gensius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem.
104
Zie voor een korte bespreking DUJARDIN, J., SOMERS, W., VAN SUMMEREN, L. en DEBYSER, J., Praktisch handboek
voor gemeenterecht, Die Keure, 2001 p. 520 e.v.
34
Hoofdstuk 4. De realisatie van de taken van de gemeenten : een
samenspel tussen politiek, administratie, toezichthoudende
overheid en burger.
De gemeentelijke taken worden uiteraard niet vanzelf gerealiseerd. Voor het realiseren van haar
taken heeft de gemeente niet alleen organen met een bepaalde bevoegdheid, ze dient ook een
bestuursapparaat in te richten. Organen en een bestuursapparaat bestaan echter niet op zich. Ze
hebben relaties met elkaar en met derden. De taken van de gemeente worden nagekomen in een
105
samenspel tussen politiek, de gemeentelijke administratie, de toezichthoudende overheid
en de
burger.
1. De politiek.
Binnen iedere gemeente zijn er vooreerst een aantal klassieke bestuursorganen : de gemeenteraad
(rechtstreeks verkozen en om de zes jaar geheel vernieuwd), het college van burgemeester en
schepenen (in de regel verkozen uit en door de gemeenteraadsleden en op die wijze een afspiegeling
106
van de meerderheid – absolute meerderheid of coalitie - binnen de gemeenteraad
) en de
burgemeester (benoemd door de Vlaamse Regering, vertegenwoordiger van het centraal – federaal
107
en Vlaams - gezag en hoofd van de gemeente) .
De gemeentelijke organen hebben allemaal hun bevoegdheid (zie verder de bevoegdheden van de
verschillende organen). In essentie heeft de gemeenteraad tot taak het beleid van de gemeente te
108
bepalen, waartoe de gemeenteraad algemene regels kan vaststellen . Het college heeft in essentie
109
een beleidsvoorbereidende en een beleidsuitvoerende taak .
Bij de uitoefening van hun bevoegdheden doen de gemeentelijke bestuursorganen beroep op
middelen (budget/ambtenarenkorps) en nemen ze in het kader van het nakomen van de taken van de
gemeenten bepaalde beslissingen (zoals het vaststellen van gemeentelijke reglementen,
politieverordeningen, het goedkeuren van budget en rekening, het nemen van individuele beslissingen
en uitvoeringsbesluiten). De leden van de gemeentelijke bestuursorganen noemt men mandatarissen.
2. De administratie.
Iedere gemeente beschikt ook over een gemeentelijke administratie. De gemeentelijke administratie
staat de klassieke gemeentelijke bestuursorganen bij in het voorbereiden, het uitvoeren en de
evaluatie van het gemeentebeleid. Deze voorbereiding kan gaan van de materiële samenstelling van
het dossier tot adviseren, zelfs op beleidsmatig vlak. De uitvoering bestaat in principe in het materieel
uitvoeren van de door de bestuursorganen genomen beslissingen.
Toch laat het nieuwe
Gemeentedecreet grote ruimte voor delegatie (zo bvb. ingevolge artikel 58 van het Gemeentedecreet
kan het college bepaalde bevoegdheden aan de gemeentesecretaris overdragen) en wordt sterk de
110
nadruk gelegd op de responsabilisering van de administratie
. Dit gaat gepaard met de
mogelijkheid om – binnen de grenzen van het GD - via delegatie aan een ambtenaar het
besluitvormingsproces te verambtelijken. Zo worden ambtenaren ook bestuursorganen van de
gemeente.
105
De toezichthoudende overheid noemt men ook wel de “voogdijoverheid”.
Let wel. We zullen verder zien dat er uitzonderlijk ook schepenen kunnen zijn die géén gemeenteraadslid zijn.
We zullen verder zien dat er in bepaalde gemeenten nu ook nog een vierde, vijfde en zesde bestuursorgaan kan zijn : de
districtsraad, het college van de districtsraad en de voorzitter van de districtsraad. Deze laten we hier, om didactische redenen,
buiten beschouwing.
108
Art. 42 par. 2 GD.
109
Art. 57 par. 1 GD.
110
Memorie 2005, p.18.
106
107
35
Binnen het gemeentelijk ambtenarenkorps vindt men ambtenaren die iedere gemeente krachtens de
gemeentewet moet hebben. Het betreft de gemeentesecretaris en de financieel beheerder. Onder
de gelding van de NGW noemde men deze ambtenaren – omdat ze voorzien waren door de
111
gemeentewet zelf en in iedere gemeente moesten aanwezig zijn - de wettelijke graden . Nu spreekt
men van “decretale graden”.
In de ondersteuning van de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering, en de beleidsevaluatie speelt
het managementteam een cruciale rol. Dit team bestaat uit de gemeentesecretaris (en eventueel zijn
adjunct), de financieel beheerder, en andere personeelsleden die een functie vervullen waaraan het
112
organogram het lidmaatschap van het managementteam verbindt
. Van dit team maakt ook de
113
burgemeester of de door deze aangeduide schepen met raadgevende stem deel uit .
3. De toezichthoudende overheid.
We zagen hiervoor al dat gemeenten als territoriaal gedecentraliseerde besturen onderworpen zijn
aan het administratief toezicht. Het toezicht beoordeelt de beslissingen van de bestuursorganen en
vormt in die zin het sluitstuk van de besluitvorming. De toezichthoudende overheid controleert de
besluitvorming en zodoende de realisatie van de taken van de gemeente door deze besturen.
De decretale regels betreffende het gewoon toezicht zijn in het GD geïntegreerd.
4. De burger.
Tot slot en niet in het minst speelt ook de burger een rol bij de besluitvorming binnen de gemeente.
De gemeentelijke mandatarissen en het gemeentelijk ambtenarenkorps zijn er niet voor zichzelf maar
voor de burger.
De burger kan individueel of collectief zijn rol opnemen.
Individueel : bvb. via een openbaar onderzoek, via het uitoefenen van zijn recht op openbaarheid van
bestuur, via het indienen van een verzoekschrift bij de gemeenteraad of via het door de gemeenteraad
voor burgers ingevoerde vraagrecht.
Collectief : bvb. via de gemeentelijke advies- en inspraakregeling (adviesraden), de gemeentelijke
volksraadpleging en zelfs ultiem via de gemeenteraadsverkiezingen.
De betrokkenheid van de burger verhogen was een van de doelstellingen van het nieuwe
114
Gemeentedecreet , cfr. de zoveel besproken kloof tussen burger en politiek.
5. Een hertekende verhouding tussen de bestuursorganen van de gemeenten
onderling en met de administratie.
Een van de hoofddoelstellingen van het nieuwe Gemeentedecreet was de verhouding binnen de
politieke actor (de verhouding tussen de klassieke bestuursorganen van de gemeente onderling) en
tussen de politiek en de administratie binnen de gemeenten te hertekenen. Het is dan ook belangrijk
in dit inleidend deel, alvorens de samenstelling, werking en bevoegdheden van de organen van de
gemeenten van dichtbij te bekijken (microvisie), de bedoelde verhoudingen vroeger en nu van op
afstand te vergelijken (macrovisie).
Wat de verhouding tussen de gemeentelijke bestuursorganen betreft wordt daartoe eerst kort het
onderscheid tussen het zgn. monistisch en het dualistisch stelsel uiteengezet.
111
De Memorie van toelichting bij het ontwerp van Gemeentedecreet 2005 heeft het op p. 19 over het ambtelijke
topmanagement.
112
Art. 96 – 98 GD.
113
Wijzigingsdecreet 2009, art. 64. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
114
Memorie 2005, p. 34. Zie in dat verband ook art. 3 GD.
36
Wat de verhouding tussen administratie en politiek betreft wordt daartoe eerst kort het onderscheid
tussen het secretarismodel en het diensthoofdenmodel aangegeven.
Traditioneel worden de verhoudingen tussen de bestuurorganen ingedeeld in een monistisch en een
dualistisch stelsel. Uiteraard betreft het een ideale tweedeling en bestaan er in de praktijk
mengvormen.
In een zuiver monistisch stelsel is de bevoegdheid van het uitvoerend orgaan (op gemeentelijk vlak
het college) een afgeleide van de bevoegdheid van het volksvertegenwoordigend orgaan (op
gemeentelijk vlak de gemeenteraad). Het is op dubbele wijze een stelsel van ondergeschiktheid van
het uitvoerende niveau. Het volksvertegenwoordigend orgaan bepaalt hoever de bevoegdheid van
het uitvoerend orgaan strekt. Bovendien stelt het volksvertegenwoordigend orgaan de leden van het
uitvoerend orgaan aan.
In een zuiver dualistisch stelsel verdeelt de wet rechtstreeks de bevoegdheden tussen
volksvertegenwoordigend en uitvoerend orgaan en zijn de leden van uitvoerend orgaan géén lid van
het volksvertegenwoordigend orgaan.
In een secretarismodel is de secretaris de trechter langs waar alle verkeer naar en van de
115
beslissingsorganen van het bestuur moet passeren
. De wettelijke taakomschrijving van de
secretaris in de nieuwe gemeentewet (notulerend ambtenaar aanwezig in het college en de raad,
hoofd van het personeel onder gezag van het college, …) leidt tot deze vaststelling. Daarom noemt
men dit model ook wel eens het wettelijk model. In het secretarismodel is de secretaris, de wettelijke
mogelijkheid van de ontvanger gehoord te worden in financiële zaken ter zijde gelaten, de enige
ambtelijke gesprekspartner van de politiek.
Daartegenover staat het diensthoofdenmodel. De groep van de diensthoofden, met aan het hoofd de
gemeentesecretaris vormt samen het managementteam en staat als ambtelijke groep - als collectieve
gesprekspartner - tegenover het politiek collectief gevormd door het uitvoerend orgaan (het college).
De secretaris is niet langer een solist maar een orkestmeester; hij heeft niet langer het monopolie van
het overleg met de politiek. Alvorens bepaalde voorstellen aan het beslissend orgaan worden
voorgelegd, moeten zij in het managementteam worden besproken.
Daarbij mag het
managementteam de link met de rest van de administratie niet vergeten. Ambtelijke en politieke
component maken afspraken in een afsprakennota, ook over communicatie met elkaar. De
samenstelling van het managementteam is in het pure diensthoofdenmodel echter wel louter
ambtelijk. De recente wijziging in het wijzigingsdecreet 2009 – waardoor de burgemeester of de door
hem aangeduide schepen zetelt in het managementteam – staat haaks op de oorspronkelijke
116
doelstelling van het GD
. De recente wijziging brengt, door een vermenging van rollen op het
niveau van het managementteam, het diensthoofdenmodel zelf en de noodzakelijke onafhankelijkheid
van het managementteam in het gedrang. Met een verbazend gemak wordt een van de fundamentele
uitgangspunten van het GD – een samenwerking tussen politiek en administratie die steunt op een
voorafgaande onafhankelijke visievorming op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid – overboord
gegooid.
5.1. De verhouding tussen gemeenteraad en college onder de vroegere nieuwe gemeentewet.
In de nieuwe gemeentewet was de verhouding tussen raad en college theoretisch een mengvorm met
monistische en dualistische trekken. Monistisch omdat de raad in principe het hoogste orgaan binnen
de gemeente was (cfr. zijn residuaire bevoegdheid) en de raad de schepenen aanwees. Dualistisch
117
omdat het college ook rechtstreeks uit de gemeentewet bevoegdheden putte .
In de praktijk was men echter geëvolueerd naar een omgekeerd monistisch stelsel : een aan het
college ondergeschikte en door het college gedomineerde gemeenteraad. Dit uitte zich vooral in het
feit dat de gemeenteraad – alhoewel beschikkend over een eigen bevoegdheid – gereduceerd werd
tot een stemmachine die geacht werd de principiële beslissingen van het college te volgen. Meer nog,
115
DE RYNCK, F. en BOUCKAERT, G. red., Praktisch handboek voor gemeentebeleid, Die Keure, 2000, p. 8 en 9 en p. 238 –
240.
116
Wijzigingsdecreet 2009, art. 64, dat art 96 GD aanpast. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
117
Zie o.m. art. 123 NGW.
37
men legde zelfs enkel dossiers aan de raad voor waarvan men min of meer zeker was dat ze een
meerderheid zouden halen.
Het nieuwe Gemeentedecreet heeft met deze bestuurspraktijk willen breken en de positie van de
118
gemeenteraad willen herwaarderen . Sloganesk wordt deze breuk aangeduid met de term “primaat
van de raad” (zie 5.3.).
5.2. De verhouding tussen politiek en administratie onder de vroegere nieuwe gemeentewet.
In de nieuwe gemeentewet speelde de gemeentesecretaris in de relatie politiek - administratie een
cruciale rol. De secretaris, aanwezig zowel als notulerend ambtenaar op gemeenteraad als college,
verzorgde wettelijk gezien alleen de link met de politiek. Naar de tekst van de wet was hij – de
119
mogelijkheid de ontvanger gehoord te worden in financiële aangelegenheden ter zijde gelaten
- de
enige gesprekspartner van de politiek. Men drukte dat vaak uit met een beeld : “De secretaris staat
met één been in de administratie en met één been in de politiek”. Managementteams of stafoverleg
hadden geen wettelijke inbedding, alhoewel ze in verschillende gemeenten krachtens interne
afspraak, en vaak op initiatief van de secretaris, bestonden.
5.3. Een hertekende
Gemeentedecreet.
verhouding
tussen
gemeenteraad
en
college
in
het
Vlaams
Het Gemeentedecreet poogt in de verhouding raad – college de bakens te verzetten in het voordeel
van de gemeenteraad. Zodoende schuift men op in de richting van een monistisch model.
Middelen in de versterking van de positie van de gemeenteraad zijn o.m. : de toekenning van de
volheid van bevoegdheid aan de gemeenteraad (ook reeds in de NGW het geval), de mogelijkheid
van delegatie van raad aan college naar wens van de raad (behoudens enige niet delegeerbare
bevoegdheden), het feit dat de gemeenteraad niet langer van rechtswege door de burgemeester
wordt voorgezeten, … .
Deze hertekende verhouding wordt inhoudelijk verder geschetst in het deel over samenstelling en
bevoegdheden van de gemeentelijke bestuursorganen.
5.4. Een hertekende
Gemeentedecreet.
verhouding
tussen
politiek
en
administratie
in
het
Vlaams
In het nieuwe Gemeentedecreet is de decreetgever duidelijk overgestapt van het secretarismodel naar
120
het diensthoofdenmodel
.
De nadruk wordt gelegd op samenwerking, ook tussen de
gemeentesecretaris en de diensthoofden. Bij de uitoefening van zijn voorbereidende taken moet de
gemeentesecretaris in bepaalde dossiers eerst overleg plegen met het managementteam. De
gemeentesecretaris heeft dus wettelijk gezien niet langer het monopolie van de communicatie met de
politiek.
De hertekende verhouding tussen politiek en administratie komt inhoudelijk hierna aan bod in de
bevoegdheidsregeling en bij de bespreking van de gemeentelijke diensten.
SAMENGEVAT :
De gemeentelijke taken worden vervuld in een samenspel tussen politiek, administratie,
toezicht en burger. Het nieuwe Gemeentedecreet heeft de relaties binnen de eerste actor en
tussen de eerste en de tweede actor grondig herschikt.
118
Memorie 2005, p. 9 e.v..
Zie het destijds geldende art. 136bis NGW.
120
Memorie 2005, p. 19.
119
38
Hoofdstuk 5. Samenvoeging en splitsing van gemeenten.
1. De Grondwet en de bijzondere wet van 13.07.2001.
Blijkens artikel 7 van de Grondwet kan aan de grenzen van de gemeenten slechts een wijziging
worden aangebracht dan bij wet.
Artikel 6 par. 1, VIII, 2° van de bijzondere wet van 08.08.1980 zoals gewijzigd bij artikel 4 van
de bijzondere wet van 13.07.2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de
gewesten en de gemeenschappen heeft deze bevoegdheid overgedragen aan de gewesten,
behoudens voor de rand- en taalgrensgemeenten (de gemeenten genoemd in artikel 7 van de
talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18.07.1966 en de gemeenten Komen-Waasten en
Voeren).
De bijzondere wet van 13.07.2001 heeft tot gevolg dat de grenzen van een “gewone” Vlaamse
gemeente (dit is een gemeente niet bedoeld in het aangehaalde artikel 7 en alle andere
gemeenten dan Voeren), kunnen worden gewijzigd bij decreet. Het samenvoegen (fusie) en
het opsplitsen (defusie) van gemeenten moeten in dat verband gelijk worden gesteld met de
121
wijziging in de grenzen van de gemeenten . “Gewone” Vlaamse gemeenten kunnen dus nu
bij decreet worden samengevoegd of gesplitst.
2. Het nieuwe Gemeentedecreet.
Gelet op de vooromschreven regionalisering van de bevoegdheid de gemeentegrenzen te
wijzigen, heeft de decreetgever in het Gemeentedecreet bepalingen voorzien betreffende de
samenvoeging en de splitsing van de “gewone” Vlaamse gemeenten (zie hiervoor onder 1.).
De artikels van het Gemeentedecreet betreffende de fusie en de splitsing van de gemeenten
122
zijn grotendeels geïnspireerd op de artikelen 272 en 273 NGW .
2.1.
Samenvoeging van gemeenten
123
.
De samenvoeging van gemeenten beschouwt het decreet in eerste instantie als een zaak van
de betrokken gemeenten zelf, gezien het voorziet dat twee of meer gemeenten zelf een voorstel
124
bij de Vlaamse Regering kunnen indienen . Deze regering kan dit voorstel dan indienen bij
het Parlement dat uiteindelijk zal dienen te beslissen en de fusie (samenvoeging) bij decreet zal
dienen te voltrekken.
Bij samenvoeging (fusie) van gehele gemeenten of delen van gemeenten moeten de
gemeenteraden in eerste instantie de gemeenschappelijke belangen in onderlinge
overeenstemming regelen.
121
Raad van State, Afdeling Wetgeving, Advies van 07.07.2003 over het voorontwerp van Gemeentedecreet van 19.07.002, nr.
157.
122
De Vlaamse Regering bood financiële en inhoudelijke ondersteuning voor gemeenten die wensten te fusioneren op 1 januari
2013 onder de vorm van een fusiebonus, een garantieregeling voor het Gemeentefonds en een ondersteuningsteam dat de
fusieoperatie in de gemeente begeleidt. Geen enkele gemeente ging echter op dit aanbod in. Zie verder op
http://binnenland.vlaanderen.be/interne-staatshervorming/vrijwillige-fusies-van-gemeenten . Het thema blijft echter actueel, zie
bv. http://www.standaard.be/cnt/dmf20131207_00876245 waarin wordt bericht over een congres van sp.a waarin het thema aan
de orde kwam. Het Witboek staatshervorming beschouwt fusies niet als een doel op zich, maar als een van de mogelijkheden
om de bestuurskracht van de gemeenten te vergroten (Vlaamse Regering, Witboek Interne Staatshervorming, 2011, p. 30 e.v.)
123
Art. 297 GD.
124
In persberichten eind 2009 was sprake van vrijwillige fusiebesprekingen tussen de gemeenten Kruibeke en Beveren (De
Standaard, 16.12.2009).
39
125
In geval van onenigheid dient de Raad van State tussen te komen
. Voor geschillen
betreffende titels of bezit (de zgn. burgerlijke rechten) dient men zich tot de burgerlijke hoven en
126
rechtbanken te wenden .
Ontstaat een nieuwe gemeente die – blijkens haar nieuw inwonersaantal en gezien art. 5 GD –
over méér gemeenteraadsleden zou dienen te beschikken, dan beslist de Vlaamse Regering tot
samenroeping van het gemeentelijk kiescollege (de gemeenteraadskiezers) van de nieuwe
gemeente. De Vlaamse Regering bepaalt de datum van deze eerste gemeenteraadsverkiezing
en regelt alles aangaande deze eerste verkiezing in overeenstemming met de regels voorzien
voor de gewone vernieuwing van de gemeenteraden in lokaal en provinciaal kiesdecreet.
2.2.
Splitsing van gemeenten
127
Naast de situatie van de fusie voorziet het Gemeentedecreet ook de casus van de defusie of
splitsing. In dat geval wordt een bestaande gemeente opgesplitst in twee of meerdere
gemeenten.
Ook deze situatie beschouwt het decreet in eerste instantie als een zaak van de gemeente.
Elke gemeente kan een voorstel tot opsplitsing bij de Vlaamse Regering indienen. Deze kan dit
als ontwerp aan het Vlaams Parlement bezorgen, Parlement dat uiteindelijk al dan niet via een
decreet tot defusie beslist.
De gemeenteraden moeten in onderling overleg de problematiek van het archief regelen, de
verdeling van de gemeentegoederen, en de schulden in functie van de respectieve
bevolkingsaantallen.
128
In geval van onenigheid dient ook hier de Raad van State tussen te komen . Voor geschillen
betreffende titels of bezit (de zgn. burgerlijke rechten) dient men zich tot de burgerlijke hoven en
129
rechtbanken te wenden .
Wat de nieuwe gemeente betreft, worden de kiezers bij besluit van de Vlaamse Regering
dadelijk samengeroepen om een gemeenteraad te kiezen. De Vlaamse Regering regelt alles
wat de eerste verkiezing betreft en bepaalt de datum van de eerste vernieuwing in
overeenstemming met de gewone vernieuwing van de gemeenteraden zoals bepaald in het
lokaal en provinciaal kiesdecreet.
Een zelfde regeling geldt voor de “oude” gemeente – dwz. het overblijvend deel van de
oorspronkelijke gemeente – indien door de afsplitsing ingevolge art. 6 GD een vermindering van
het aantal gemeenteraadsleden noodzakelijk zou zijn.
125
Zie ook art. 16, 5° Gec. Wetten van 12.01.1973 op de Raad van State.
Zie ook art. 144 Gec. G.W.
Artikel 298 GD.
128
Zie ook art. 16, 5° Gec. Wetten van 12.01.1973 op de Raad van State.
129
Zie ook art. 144 Gec. G.W.
126
127
40
DEEL II – HET GEMEENTEBESTUUR
In Titel II behandelt het Gemeentedecreet het gemeentebestuur. Het decreet heeft het daarbij over de
gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, de burgemeester én de gemeentelijke
diensten. Dit laatste begrip is decretaal nieuw als onderdeel van het gemeentebestuur. Voor het
eerst wordt de ambtelijke component op het niveau van de gemeente in de organieke wetgeving
erkend als deeluitmakend van het bestuur.
In dit deel zullen we het hebben over de samenstelling, de werking en de bevoegdheid in algemene
zin van de klassieke gemeentelijke bestuursorganen (de zgn. politieke component) bestaande uit :
-
de gemeenteraad : rechtstreeks verkozen door het korps van de gemeenteraadskiezers, raad die
130
de gehele bevolking van de gemeente vertegenwoordigt .
het college van burgemeester en schepenen, in de regel verkozen uit en door de gemeenteraad.
de burgemeester, benoemd door de Vlaamse Regering, hetgeen meestal gebeurt uit de
gemeenteraadsleden op voordracht van de verkozen gemeenteraadsleden.
We zullen ook hun rechtspositie, tucht en aansprakelijkheid behandelen.
Wat de ambtelijke component betreft (de gemeentelijke diensten) zullen we het hebben over de
gemeentesecretaris en zijn eventuele adjunct, de financieel beheerder en het managementteam.
131
De leden van de politieke component kan men aanduiden met de term “mandatarissen”
. Deze
term verwijst naar het verkozen karakter ervan. De mandatarissen staan als begrip tegenover de
gemeentelijke diensten en het gemeentelijk ambtenarenkorps waarvan de “ambtenaren” deel
uitmaken. Het begrip ambtenaar verwijst naar de openbare betrekking waarin men door de overheid
132
benoemd wordt .
We zullen in de uiteenzetting eveneens zien dat in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners nog
een andere gemeentelijke bestuurslaag met haar eigen bestuursorganen kan (dus niet “moet”)
bestaan : de binnengemeentelijke territoriale decentralisatie met als organen de districtsraad, het
133
districtscollege en de voorzitter van de districtsraad .
130
Artikel 5 GD. De term “bevolking” is ruimer dan de term “kiezers”. Met de keuze van de term heeft men willen aanduiden dat
de gemeenteraad ook de niet-kiezers die toch in de gemeente verblijven vertegenwoordigt (Memorie 2005, p. 40).
131
Raad van State, Advies Afdeling Administratie nr. 34.480 van 07.07.2003 over het voorontwerp van 19.07.2002, nr. 19.1.
(verklaring van de gemachtigde van de regering).
132
Raad van State, Advies Afdeling Administratie nr. 34.480 van 07.07.2003 over het voorontwerp van 19.07.2002, nr. 19.1.
(verklaring van de gemachtigde van de regering).
133
Artikel 272 - 295 GD. Zie ook COOLSAET, A., “De binnengemeentelijke territoriale decentralisatie”, Tijdschrift voor
Gemeenterecht, 1999, 307 - 327. Let wel, deze tekst gaat nog terug op de Nieuwe Gemeentewet.
41
SCHEMATISCH SAMENGEVAT
134
Korps van de gemeenteraadskiezers
rechtstreekse verkiezing
Vlaamse Regering (vroeger Koning)
benoeming
RL verkiezen Sch. uit GR (regel)
Gemeenteraad
College burg. en sch.
Burgemeester
meestal is de bgm. ook raadslid
oprichting
Gemeentediensten : ambtenaren (*)
(*) De bevoegdheid tot benoemen van ambtenaren is verdeeld over de gemeenteraad en het college. Zie verder bij de
bevoegdheidsomschrijving.
134
De inspiratie voor deze schema’s werd opgedaan in het boek van VANDE LANOTTE, J., BRACKE, S. en GOEDERTIER, G.,
België voor beginners, Die Keure, 1998, 263 p. (thans editie 2010, 306 p.). Voor het schema wordt abstractie gemaakt van de
situatie in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. Zie hoofdstuk 3 hiervoor. De schema’s kunnen vereenvoudigingen
bevatten.
42
Hoofdstuk 1 – De gemeenteraad
1. De samenstelling en inrichting van de gemeenteraad
1.1. Aantal gemeenteraadsleden (art. 5 GD)
Het aantal gemeenteraadsleden varieert van 7 tot 55, volgens het aantal inwoners in de gemeente op
135
01.01. van het verkiezingsjaar
(zie hiervoor betreffende de rangschikking van de gemeenten). Het
136
aantal gemeenteraadsleden is altijd onpaar en is niet gewijzigd t.o.v. de NGW .
De schepenen en de burgemeester zijn in het voormelde getal begrepen indien ze verkozen raadslid
zijn. Het is inderdaad mogelijk dat men te maken heeft met een burgemeester, een voorzitter van het
OCMW of een schepen die géén verkozen gemeenteraadslid is.
Dit is het geval bij :
(i)
(ii)
(iii)
een burgemeester buiten de raad ;
een OCMW-voorzitter die – uiterlijk vanaf 01.01.2013 - van rechtswege lid is van het college
maar die niet als gemeenteraadslid werd verkozen ;
een schepen van het andere geslacht die niet tot gemeenteraadslid werd verkozen maar toch
lid van het college is om te voldoen aan art. 11bis Gec. GW, artikel dat voorschrijft dat –
137
behoudens in de rechtstreeks verkozen colleges
– een lid van het andere geslacht van
ieder college van burgemeester en schepenen deel moet uitmaken.
In al deze gevallen moeten deze burgemeester, OCMW-voorzitter en schepen die geen
gemeenteraadslid zijn, op de gemeenteraad aanwezig zijn, maar beschikken ze er slechts over een
138
raadgevende stem . Indien ze zouden afwezig zijn, dan is het niet de bedoeling dat de raad niet
139
zou kunnen plaatsvinden .
Vermindering/vermeerdering van het aantal inwoners in de loop van de legislatuur.
Tussen de data voorzien voor de volledige vernieuwing van de gemeenteraden kunnen zich twee
zaken voordoen, ofwel een vermindering van het aantal inwoners zodat er in feite minder raadsleden
zouden moeten zijn, ofwel een vermeerdering zodat er in feite meer raadsleden zouden moeten zijn.
Telkens wordt met deze vermindering en vermeerdering enkel rekening gehouden bij de
140
eerstvolgende gehele vernieuwing van de gemeenteraad .
135
Art. 263 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011. Zie ook de toepasselijke bevolkingscijfers, gepubliceerd
in het B.S. van 23.02.2012.
136
Het BVR van 16.03.2012, B.S., 30.04.2012, bepaalt, voor de gemeenteraadsverkiezingen van 14.10.2013, het aantal te
verkiezen gemeenteraadsleden in iedere Vlaamse gemeente.
137
De rechtstreekse verkiezing van de leden van het college van burgemeester en schepenen komt enkel voor in gemeenten
met een bijzonder taalstatuut (o.a. Voeren).
138
Voor de burgemeester buiten de raad, zie art. 31 en art. 59 par. 2 GD, Memorie 2005, p. 40 en 54.
139
Memorie 2005, p. 54.
140
Dit kan worden afgeleid uit art. 5 par. 3 GD dat maar om de zes jaar een vaststelling van het aantal te verkiezen
gemeenteraadsleden voorziet.
43
1.2. Verkiezing van de raadsleden : algemeenheden
141 142
Bij de gemeenteraadsverkiezingen wordt toepassing gemaakt van drie basisbeginselen:
a. de rechtstreekse verkiezing door de gemeentekiezers : het is het kiezerskorps van de
gemeenteraadskiezers dat rechtstreeks de raadsleden aanduidt. De aanduiding gebeurt dus
niet getrapt. De rechtstreekse verkiezing van de gemeenteraadsleden is vastgelegd in de
Grondwet, art. 162, 1°, zie ook art. 6 par. 1 GD. Bij een getrapte verkiezing kiezen de kiezers
143
een kiescollege. Het is dan het kiescollege dat de verkozenen aanduidt .
b. de evenredige vertegenwoordiging (vastgelegd in het lokaal en provinciaal kiesdecreet van
144
08.07.2011 ).
De zetels worden over de kandidaten evenredig verdeeld. Daardoor zullen meestal
kandidaat-raadsleden, voorgesteld op verschillende lijsten, van de raad deel uitmaken en dit
in evenredigheid tot het aantal door de lijsten bekomen stemmen. Het stelsel van de
evenredige vertegenwoordiging is precies het omgekeerde van het meerderheidsstelsel. In dit
laatste stelsel gaan alle zetels naar de partij die het meest stemmen behaalde. Men vindt het
meerderheidssysteem vooral in Angelsaksische landen (zoals het Verenigd Koninkrijk en de
VS) terug.
c.
een pariteitsregel om de aanwezigheid van de verschillende geslachten in de gemeenteraad
145
te garanderen .
Op eenzelfde lijst mag het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter
zijn dan één. De eerste twee kandidaten van eenzelfde lijst mogen ook niet van hetzelfde
geslacht zijn.
1.2.1. De volledige vernieuwing van de gemeenteraden
De gewone en volledige vernieuwing van de raad heeft van rechtswege om de zes jaar plaats
147
gebeurt op de tweede zondag van oktober , laatst was dit op zondag 14.10.2012.
1.2.2.
146
. Dit
De gedeeltelijke – tussentijdelijke - vernieuwing van de gemeenteraden via verkiezing.
148
De kiezers kunnen ook in buitengewone vergadering worden samengeroepen
tussen de voor de
volledige vernieuwing van de gemeenteraden vastgelegde momenten. Dit gebeurt om opengevallen
149
plaatsen in te vullen waarvoor geen opvolgers meer voorhanden zijn .
De beslissing om de kiezers in buitengewone vergadering samen te roepen wordt genomen door de
gemeenteraad, of bij Besluit van de Vlaamse Regering (BVR).
De vergadering van het kiezerskorps (dus de tussentijdse verkiezing) heeft altijd plaats op een
zondag, binnen de vijftig dagen na de beslissing of het BVR. Deze termijn loopt echter niet tijdens de
maanden juli en augustus.
150
Tussentijdse verkiezingen zijn geen wettelijke verplichting .
141
De regels betreffende het verloop van de gemeenteraadsverkiezingen moet men zoeken in een zeer recent decreet van
08.07.2011, het zogenaamd lokaal en provinciaal kiesdecreet (afgekort als LPKD), B.S., 25.08.2011. Behoudens hetgeen erin
aangepast door de zgn. Pacificatiewet van 09.08.1988 werd de gemeentekieswet door de bijzondere wet van 13.07.2001
houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen immers geregionaliseerd. Zie het
huidige art. 6, VIII, 4° van de bijzondere wet van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen.
142
Een interessante webstek met o.m. regelgeving, formulieren en verkiezingsresultaten is http://www.vlaanderenkiest.be/ .
143
Voorbeeld van een getrapte verkiezing zijn de Presidentsverkiezingen in de VS. De burgers kiezen niet rechtstreeks voor de
President. Ze kiezen zgn. kiesmannen die dan zelf de President verkiezen.
144
Zie art. 166 van dit decreet.
145
Art. 74 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
146
Art. 6 GD.
147
Art. 6 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
148
Zie art. 218 e.v. van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
149
Betreffende de aanduiding van de opvolgers, zie artikel 167 tot 169 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van
08.07.2011.
150
M.O 29.12.1949, De Gemeente, 1950, 50. Zie ook de bewoordingen van het lokaal en provinciaal kiesdecreet in art. 218
par. 2.
44
1.3. Wie mag aan de verkiezingen deelnemen ?
De vereisten tot kiesbevoegdheid (het zgn. actief kiesrecht of de zgn. kiesvoorwaarden) zijn te vinden
in artikel 8 - 15 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011. Om gemeenteraadskiezer
te zijn moet men :
151
a. de Belgische nationaliteit
bezitten. Deze vereiste moet vervuld zijn op 1 augustus van het
jaar van de gewone gemeenteraadsverkiezingen, d.i. de dag waarop de lijst van de
gemeenteraadskiezers wordt afgesloten.
Onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie, die aan de overige voorwaarden
voldoen, kunnen - op hun schriftelijk verzoek in te dienen vóór 1 augustus - ingeschreven
worden op de kiezerslijst van de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben en
152
deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen
. Later ingediende aanvragen zijn – ook
voor niet-EU-vreemdelingen - onontvankelijk.
Niet-EU-vreemdelingen, die aan de overige voorwaarden voldoen zoals ze aan Belgen zijn
gesteld, kunnen – op hun schriftelijk verzoek in te dienen vóór 1 augustus – eveneens
ingeschreven worden op de kiezerslijst van de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats
hebben en deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen mits :
- zij een verklaring ondertekenen waarin ze er zich toe verbinden de Grondwet, de wetten
van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
153
fundamentele vrijheden na te leven ;
zij gedurende vijf jaar vóór de indiening van hun aanvraag hun hoofdverblijfplaats
ononderbroken in België hebben gevestigd en dit gedekt is door een wettige verblijfstitel
154
;
b. de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, ten laatste op de dag der verkiezingen ;
155
c. in de bevolkingsregisters van de betrokken gemeente ingeschreven zijn , dit op 1 augustus
van het verkiezingsjaar, dit is de dag waarop de kiezerslijst wordt afgesloten (zie hoger) ;
d. zich niet bevinden, op de dag van de verkiezing, in een van de gevallen van uitsluiting
(permanent) of schorsing (tijdelijk) van het kiesrecht (algemeen kieswetboek, art. 6 tot en met
156
9bis)
. Kiesonbevoegdheid wordt van rechtswege opgelopen van zodra een door de wet
voorziene veroordeling of omstandigheid bestaat.
Door de gemeente wordt, ten behoeve van de gewone gemeenteraadsverkiezingen, per 1 augustus
van het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen een lijst van de gemeenteraadskiezers opgesteld
waarin alle gemeentekiezers voorkomen. Deze lijst wordt opgesteld aan de hand van het permanent
157
door de gemeente bijgehouden bevolkingsregister .
151
De Raad van State merkte in zijn advies over het voorontwerp van Gemeentedecreet van 19.07.2002 op dat men er in het
voorontwerp ten onrechte van uit ging dat de decreetgever bevoegd zou zijn de Belgische nationaliteit voor het actief kiesrecht
niet langer te vereisen. Zie Raad van State, Afdeling Wetgeving, 3de kamer, advies nr. 34.480/3 van 07.07.2003, nrs. 2 – 10.
Zoals al eerder gesignaleerd hield de decreetgever daarmee in 2005 rekening en behield men de nationaliteitsvereisten gesteld
in de NGW voor de gemeentelijke ambten door te bepalen dat de desbetreffende artikelen niet werden opgeheven (zie art. 302
GD).
152
Art. 12 par. 5 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 07.07.2011 voorziet ook een systeem van afstand van
inschrijving, zodat dient aangenomen dat de vraag niet telkenmale per verkiezing moet worden hernomen (zie ook art. 12 par. 6
van dit decreet).
153
Zie B.S., 20.01.2006 voor de uitvoeringsbesluiten.
154
Wet van 19.03.2004 tot toekenning van het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan vreemdelingen. Zie ook
betreffende de wettige verblijfstitel de wet van 23.12.2005 houdende diverse bepalingen (B.S., 30.12.2005).
155
Betreffende de inschrijving in de bevolkingsregisters, zie het K.B. van 16.07.1992 betreffende de bevolkingsregisters en het
vreemdelingenregister en de Omzendbrief over hetzelfde onderwerp van 07.10.1992.
156
De veroordeling tot een criminele straf (hechtenis of opsluiting) heeft van rechtswege een definitieve vervallenverklaring van
het kiesrecht tot gevolg. Gerechtelijk onbekwaamverklaarden, personen onder het statuut van de verlengde minderjarigheid,
geïnterneerden en terbeschikking van de regering gestelden zijn onderworpen aan een schorsing van de uitoefening van het
kiesrecht. Deze schorsing houdt op met de toestand die hen in een geval van schorsing brengt. Ook iedere gevangenisstraf
van meer dan vier maanden die uitgesproken wordt zonder uitstel, brengt opschorting van het kiesrecht mee (zes jaar
opschorting voor een straf tussen meer dan vier maanden en minder dan drie jaar en twaalf jaar voor een straf vanaf drie jaar).
Veroordelingen voor inbreuken op art. 419 en 420 SW (onopzettelijke doding en onopzettelijk toebrengen van letsels) geven
geen aanleiding tot deze schorsing.
157
Voor de buitengewone vergaderingen van het gemeentelijke kiezerskorps wordt de kiezerslijst opgemaakt door het college
van burgemeester en schepenen op datum van de gemeenteraadsbeslissing of van het Besl. Vl. Reg. Bij een herverkiezing
ingevolge vernietiging van de verkiezing wordt de kiezerslijst opgemaakt op datum van de betekening aan de gemeenteraad
van de annulering van de gemeenteraadsverkiezing (art. 218 par. 2 en 4 lokaal en provinciaal kiesdecreet).
45
Betwistingen over het actief kiesrecht behoren tot de bevoegdheid van het college van burgemeester
158
en schepenen en van het Hof van Beroep .
1.4. Wie kan tot gemeenteraadslid worden verkozen ?
159
Om tot gemeenteraadslid te worden verkozen (het zgn. passief kiesrecht of de zgn.
verkiesbaarheidsvoorwaarden), en om gemeenteraadslid te kunnen blijven, dient men vooreerst te
voldoen aan de kiesvereisten vermeld onder 1.3. EU-burgers kunnen tot gemeenteraadslid worden
verkozen. Niet EU-burgers blijven echter onverkiesbaar.
Daarenboven mag men :
a. niet door een veroordeling uit het recht om gekozen te worden ontzet zijn. Bij het uitspreken
van bepaalde veroordelingen hebben de rechtbanken immers de mogelijkheid om het verlies
van het recht van verkiesbaarheid uit te spreken als bijkomende straf. Voor niet-Belgische
burgers van de Europese Unie gelden ook de vergelijkbare gerechtelijke beslissingen
krachtens het recht van hun staat.
b. in de uitoefening van een gemeenteambt niet veroordeeld zijn, zelfs met uitstel, wegens
160
ontvreemdingen, knevelarijen
, omkoping of belangenvermenging (Art. 240, 241, 243 en
161
245 tot 248 SW). Deze onverkiesbaarheid duurt tot 12 jaar na de veroordeling .
Begenadiging heft de onverkiesbaarheid niet op
162
, amnestie en eerherstel doen dit wel.
Of de voorwaarden tot verkiesbaarheid aanwezig zijn, wordt beoordeeld door:
-
het gemeentelijk hoofdbureau bij het aanvaarden van de lijsten der voorgestelde kandidaten;
de gemeenteraad bij het onderzoek van de geloofsbrieven tgv. de aanstelling van de
raadsleden en de opvolgende raadsleden;
een administratief rechtscollege, de Raad voor Verkiezingsbetwistingen (ter vervanging van
de deputatie) tgv. de behandeling van de beroepen bij het onderzoek van de geloofsbrieven
163
.
Niet-Belgische burgers onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Unie kunnen dus deelnemen
als kiezer en als kandidaat aan de gemeenteraadsverkiezingen. Zij kunnen echter in de huidige stand
164
van de wetgeving geen burgemeester of voorzitter van de gemeenteraad worden . Ze kunnen wél
schepen worden indien ze onderdaan zijn van een EU-lidstaat (zie verder bij de samenstelling van het
college).
Voor wat gebeurt indien een gemeenteraadslid gedurende de legislatuur één van de
verkiesbaarheidsvoorwaarden verliest, zie hierna onder de rubriek betreffende het einde van het
raadslidmaatschap.
158
Art. 27 – 36 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
Art. 57 en 58 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
Knevelarij : het als ambtenaar in de uitoefening van zijn bediening, als verschuldigd aan hemzelf, aan een ander ambtenaar
of aan enige openbare kas, vorderen of ontvangen of bij uitbetaling terughouden, hetgeen hij weet dat niet verschuldigd is (art.
243 strafwetboek,afgekort als SW).
161
In beperkte mate is ook nog de wet van 30.06.1961 betreffende de epuratie inzake burgertrouw toepasselijk. Wij verwijzen
voor een bespreking daarvan naar het handboek van VANDENDRIESSCHE, DUJARDIN en LAMBRECHTS, Handboek voor de
gemeenteraadsverkiezingen in het Vlaamse Gewest, Die Keure, 2012, 424 p..
162
Reden : het misdrijf blijft bestaan.
163
Zie art. 202 – 217 lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011. Deze bepalingen treden pas in werking op 01.03.2012.
Tot zolang blijven de art. 85 bis e.v. van de gemeentekieswet zoals gewijzigd bij het D. van 10.02.2006, B.S., 10.03.2006
toepasselijk.
164
Zie de Raad van State, Afdeling Wetgeving, in zijn advies van 34.480/3 van 07.07.2003 over het voorontwerp van
Gemeentedecreet van 19.07.2002, nr. 15. Zie ook de uitdrukkelijke vermelding in de desbetreffende artikelen van het GD. Zie
ook hoofdstuk 2 : “Het college van burgemeester en schepenen”.
159
160
46
1.5. Geldigverklaring van de verkiezingen
165
Ingevolge wijziging aan de gemeentekieswet kwam de Raad voor Verkiezingsbetwistingen hier in de
plaats van de deputatie. Deze raad is een per provincie ingericht administratief rechtscollege voor
166
verkiezingscontentieux. De benaming is, gegeven de bevoegdheid van de Raad, deels misleidend .
1.5.1. Er werd geen bezwaar ingediend.
In dat geval kan niet tot ongeldigheid van de verkiezingen worden besloten. De Raad voor
Verkiezingsbetwistingen gaat dan enkel de juistheid na van de zetelverdeling tussen de lijsten en van
de rangorde waarin de raadsleden en de opvolgers verkozen zijn verklaard. Dit is een technischmathematisch onderzoek.
De Raad doet als administratief rechtscollege hieromtrent uitspraak binnen de 75 dagen na de dag
167
van de verkiezingen . Hij wijzigt hierbij, in voorkomend geval, ambtshalve de zetelverdeling en de
rangorde.
Wat de onverenigbaarheden betreft doet de Raad geen uitspraak, aangezien de onverenigbaarheid
168
nog vóór de installatie van de betrokkene kan opgehouden hebben . De Raad kan evenwel wijzen
op het bestaan van eventuele onverenigbaarheden teneinde bij de installatie onnodige betwistingen te
voorkomen.
1.5.2. Er werd bezwaar ingediend.
Bezwaar kan wel tot ongeldigheid (dit is vernietiging) van de verkiezingen leiden.
De
ongeldigverklaring kan geheel of gedeeltelijk zijn.
De Raad doet dan - naast haar opdrachten onder de rubriek hiervoor - als administratief rechtscollege
in eerste aanleg ook een uitspraak over de bezwaren die tegen de gemeenteraadsverkiezingen
werden ingediend.
Alleen kandidaten kunnen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bezwaar indienen tegen de
gemeenteraadsverkiezingen. Dit bezwaar kan gericht zijn tegen de verkiezing zelf, tegen de
zetelverdeling onder de lijsten en tegen de rangorde waarin de raadsleden gekozen zijn verklaard.
Het bezwaar kan ook gericht zijn tegen een kandidaat die de regelgeving van de beperking van de
verkiezingsuitgaven heeft overtreden.
Alle bezwaren moeten bij wijze van verzoekschrift worden ingediend binnen de 30 dagen vanaf het
169
proces-verbaal van de verkiezingen .
De Raad kan zich beperken tot het corrigeren van de uitslag, dan wel de verkiezingen geheel of deels
vernietigen (dit is de verkiezingen ongeldig verklaren). Vernietiging kan alleen indien de vastgestelde
onregelmatigheden van die aard zijn dat ze de zetelverdeling onder de lijsten kunnen beïnvloeden.
165
Art. 85bis – 85novies van de gemeentekieswet zoals gewijzigd bij het decreet tot wijziging van de gemeentekieswet van
10.02.2006 (B.S., 10.03.2006), vanaf 01.03.2012 vervangen door art. 202 – 217 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet.
166
De Raad voor Verkiezingsbetwistingen telt een voorzitter, twee effectieve en drie plaatsvervangende leden. Zij worden
benoemd voor een periode van zes jaar. De leden van deze Raad werden voor de huidige legislatuur aangesteld bij BVR van
02.03.2012. Tot de bevoegdheid van de Raad behoren de geschillen over afstand, verval, ontslag en verhindering in hoofde
van raadsleden, de voorzitter van de raad en schepenen, de geschillen over de goedkeuring van de geloofsbrieven, de
eedaflegging, de kennis van de bestuurstaal bepaald in art. 44 par. 6 GD, alsook de verkiezing, benoeming, vervanging en
opvolging van de schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad. Ingevolge het wijzigingsdecreet 2009 is de Raad voor
Verkiezingsbetwistingen ook bevoegd voor de geschillen inzake het voldoen van de voorwaarden om van een
vertrouwenspersoon gebruik te maken en om als vertrouwenspersoon te kunnen functioneren.
De beslissingen van deze Raad zijn vatbaar voor beroep bij de Raad van State. Telkens gaat het om een beroep bij de Raad
van State in het kader van de volle rechtsmacht van dit hoge rechtscollege.
167
Wanneer de Raad deze termijn laat voorbijgaan zonder een beslissing te nemen, dan wordt de uitslag zoals afgekondigd
door het hoofdstembureau in principe definitief.
168
Omgekeerd kan zo’n onverenigbaarheid ook nog vóór de installatie ontstaan.
169
Bedoeld wordt het afsluitend PV van het gemeentelijk hoofdbureau. De datum van dit PV is niet noodzakelijk de datum van
de verkiezingen (cfr. lang durende telverrichtingen). Het verzoekschrift bij de Raad dient de door de wet/het decreet bepaalde
vermeldingen te bevatten (zie art. 208 lokaal en provinciaal kiesdecreet).
47
De Raad kan ook kandidaten sanctioneren (vervallen verklaren of schorsen voor maximum drie
170
maand) wegens de overtreding van de regelgeving op de beperking van de verkiezingsuitgaven .
Een nieuwe termijn van 15 dagen wordt geopend met ingang van de datum van de uitspraak van de
definitieve veroordeling, gesteund op een klacht inzake de overtreding van de wetgeving inzake de
verkiezingsuitgaven.
1.5.3. Beroep bij de Raad van State
171
.
Tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen staat voor diegenen aan wie de
172
beslissing ter kennis moet worden gebracht, beroep open bij de Raad van State . Dit beroep moet
ingediend worden binnen de acht dagen na de kennisgeving van de uitspraak. De Raad van State
173
doet uitspraak binnen de zestig dagen (het betreft een niet-gesanctioneerde termijn) . De Raad van
174
State doet uitspraak met volle rechtsmacht .
Het beroep bij de Raad van State tegen de beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen
inzake bezwaarschriften van verkiezingen is niet opschortend, behoudens wanneer de beslissing van
de eerste Raad de verkiezing vernietigt of de verdeling van de zetels onder de lijsten wijzigt. Het
beroep is dus niet opschortend zo de verkiezingen eventueel met enkele technische wijzigingen
werden goedgekeurd.
Bij gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de verkiezing roept het college van burgemeester en
schepenen, binnen de vijftig dagen na kennisgeving van de beslissing van de ongeldigverklaring aan
de gemeenteraad, de kiezers op voor nieuwe verkiezingen. De gemeenteraad bepaalt de datum van
175
de nieuwe verkiezingen .
1.6. Onverenigbaarheden met het mandaat van gemeenteraadslid
1.6.1.
Het begrip onverenigbaarheid.
Niet allen die verkozen worden kunnen ook effectief zetelen. Naast het begrip onverkiesbaarheid
(men kan gewoon niet worden gekozen doordat men niet beschikt over het passief kiesrecht) bestaat
ook een daarvan te onderscheiden begrip onverenigbaarheid. Bij onverenigbaarheid kan men wel
gekozen worden, maar mag men wegens bepaalde omstandigheden niet zetelen.
De verkiezing tot raadslid van een persoon ten opzichte van wie een onverenigbaarheid bestaat is dus
mogelijk en geldig, maar het raadslidmaatschap kan maar worden uitgeoefend wanneer de
onverenigbaarheid is weggevallen. De betrokkene zal dus een keuze moeten maken vóór het
afleggen van de eed (installatie).
Onverenigbaarheden zijn beperkingen op het recht voor een verkozene om te zetelen. Daarom
moeten ze steunen op een uitdrukkelijke wettelijke bepaling. Zodoende moeten ze als uitzondering
176
zelf beperkend worden geïnterpreteerd
. Men mag dus nooit onverenigbaarheden bij analogie
toepassen op gelijkaardige als in de wet beschreven situaties.
177
De onverenigbaarheden vindt men terug in het Gemeentedecreet
en in andere wetten.
Het Gemeentedecreet heeft ten opzichte van de nieuwe gemeentewet het aantal onverenigbaarheden
178
ingeperkt. Men wenste het politieke recht om verkozen te worden zo ruim mogelijk te houden .
170
Art. 190 e.v. en 205 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
Art. 76bis GKW, art. 216 – 217 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011 (inwerkingtreding : 01.03.2012).
Aan wie een beslissing van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen moet worden betekend, blijkt uit art. 214 van het lokaal
en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
173
Zie de algemene beroepsmogelijkheid ingesteld door art. 10 van het wijzigingsdecreet 2009 via invoeging in art. 13 GD.
Inwerkingtreding : 09.05.2009.
174
R.v.St. 27.04.2010, R.W., 2010-11, 876 (samenvatting).
175
Art. 218 par. 4 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011.
176
R. v. St. arr. nr. 29.227 van 27.01.1988, T.B.P., 1989, 58 en R.W., 1988-89, 260.
177
Art. 11 GD.
178
Memorie 2005, p. 45.
171
172
48
Het Gemeentedecreet
onverenigbaarheden:
-
kent
in
hoofde
van
gemeenteraadsleden
twee
soorten
van
de onverenigbaarheden wegens bloed- en aanverwantschap ;
de onverenigbaarheid wegens de uitoefening van bepaalde functies en ambten. Niemand mag
immers een ambt bekleden noch helpen bekleden waardoor hij rechtstreeks of onrechtstreeks
toezicht zou uitoefenen op een ander ambt dat hij tezelfdertijd zou uitoefenen. Men kan inderdaad
geen twee heren dienen, noch kan men toezicht houden op zichzelf. Daarom heeft de
decreetgever aan de uitoefening van bepaalde ambten of betrekkingen een onverenigbaarheid
met betrekking tot het raadslidmaatschap gekoppeld.
Belangrijke nota : Om didactische redenen worden in navermeld overzicht enkel de belangrijkste
179
onverenigbaarheden opgegeven. Wij verwijzen voor een globaal overzicht naar andere werken . In
deze werken zal men ook de oplossing voor diverse interpretatieproblemen vinden.
1.6.2. Onverenigbaarheden in het Gemeentedecreet wegens het waarnemen van een ambt of
180
functie .
-
-
-
de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vice-gouverneur van het administratief
arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams
Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen en de adjunctarrondissementscommissarissen telkens voor zover de gemeente in kwestie deel uitmaakt van
hun ambtsgebied ;
de magistraten, de plaatsvervangende magistraten, en de griffiers bij de hoven en de
181
rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof ;
de leden van het operationeel, administratief of logistiek kader van de politiezone waartoe de
182
gemeente behoort
;
183
de personeelsleden van de gemeente in kwestie
of van de extern verzelfstandigde
agentschappen van de gemeente, met uitzondering van de vrijwillige brandweerlieden en de
184
vrijwillige ambulancediensten
;
185
de leden van een districtsraad
;
personen die in een lokale basisoverheid van een andere Lid-Staat van de E.U. een ambt of
mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat van gemeenteraadslid, voorzitter van de
gemeenteraad, schepen of burgemeester.
Voormelde onverenigbaarheden onder de twee eerste gedachtenstreepjes zijn eveneens van
toepassing op de niet-Belgische onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die in België
186
verblijven en een met in 1 en 2 bedoeld gelijkwaardig ambt uitoefenen .
Er geldt opnieuw een onverenigbaarheid ten opzichte van het lidmaatschap van de gemeenteraad
voor personeelsleden van het OCMW in de raad van de gemeente die door het OCMW wordt bediend
187
.
179
Voor een overzicht van alle onverenigbaarheden, zie BinnenBand, september 2006, Themanummer verkiezingen
beschikbaar op http://www.binnenland.vlaanderen.be
180
Art. 11, eerste lid 1° tot 6°en 8° GD.
181
Zie ook Art. 293, 300, 353bis Ger. W..
182
Zie ook Art. 134, 2° en Art. 136 par. 2 W. 07.12.1998 tot de organisatie van de geïntegreerde politie op twee niveau’s,in
deze cursus verder afgekort als WGP.
183
Personeelsleden van het gemeentelijk onderwijs in de eigen gemeente, zelfs al worden zij gesubsidieerd en al wordt de
wedde rechtstreeks door de subsidiërende overheid uitbetaald, vallen ook onder de verbodsbepaling. Deze onverenigbaarheid
geldt niet voor personeelsleden van het provinciaal of het vrij onderwijs
184
Art. 11, eerste lid, 4° GD.
185
Wat onder districtsraden wordt verstaan, zie verder.
186
Art. 11 laatste lid GD.
187
Art. 11, eerste lid, 8° GD, ingevoerd bij D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.01.2013. Omgekeerd kunnen ook de
personeelsleden van de gemeente die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bediend, met
uitzondering van het onderwijzend personeel van deze gemeente, geen deel uitmaken van de raad voor maatschappelijk
welzijn (art. 8 van het OCMW-decreet van 19.12.2008, zoals gewijzigd bij D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.01.2013).
49
1.6.3. Onverenigbaarheden wegens bloed- en aanverwantschap
188
.
189 190
De bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad, de aanverwanten in de eerste graad
,
de echtgenoten, en diegenen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd kunnen
geen lid zijn van dezelfde gemeenteraad.
Worden beiden tot effectief gekozen, dan heeft diegene die de zetel heeft verkregen met het grootste
quotiënt voorrang. Gaat het om een effectief en een opvolger, dan heeft de effectief voorrang. Zijn
beiden tot opvolger verkozen, dan heeft diegene die eerst geroepen wordt om als effectief te zetelen
voorrang.
Aanverwantschap die later tot stand komt brengt geen verval van mandaat mee, behoudens in geval
van huwelijk tussen raadsleden of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning.
De onverenigbaarheid houdt op bij overlijden van de persoon die de onverenigbaarheid tot stand
bracht, echtscheiding of beëindiging van het wettelijk samenlevingscontract.
1.6.4. Onverenigbaarheden ingevolge andere wetgeving dan het Gemeentedecreet
-
191
.
192
de leden van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht
;
193
194
titularissen van ambten van de rechterlijke orde
, ambten bij Raad van State
en bij het
195
Arbitragehof (thans Grondwettelijk Hof) ;
196
de gemeenschapssenatoren
;
197
afgevaardigden van het mijntoezicht
;
de leden van de onderwijsinspectie of de leden van de inspectie van de centra voor
198
leerlingenbegeleiding (CLB’s) in de gemeenten gelegen in hun inspectiegebied
;
de directeur van het Vlaams instituut voor wetenschappelijk en technologisch aspectenonderzoek
199
;
de directeur van het Vlaamse instituut voor vrede en geweldpreventie bij het Vlaams parlement
200
;
201
het ambt van commissaris-generaal voor de vluchtelingen
;
202
het lidmaatschap van de benoemingscommissie voor het notariaat
;
medewerkers van de federale ombudsdienst bedoeld in art. 5 van de wet van 22.03.1995 ;
203
leden van het vast comité I en P (I staat voor inlichtingsdiensten, P staat voor politiediensten ) ;
204
leden van het operationeel kader van de federale politie
;
de leden van de cel voor financiële informatieverwerking bedoeld in art. 11 par. 5 van de zgn.
witwaswet van 11.01.1993.
188
Art. 11 eerste lid, 7° GD.
Art. 11 eerste lid, 8° GD zoals gewijzigd bij D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 02.01.2013.
Bij de beoordeling van de bloed- en aanverwantschap moet in principe vertrokken worden vanuit het burgerlijk recht.
Bloedverwantschap veronderstelt een bloedband of adoptie (in dit laatste geval ontstaat enkel verwantschap tussen adoptant
en geadopteerde en diens afstammelingen). Aanverwantschap is de band die één van de echtgenoten verbindt met de
bloedverwanten van de andere echtgenoot ; die band is beperkt tot de bloedverwanten - er bestaat dus bvb. geen
aanverwantschap met de echtgenote van de broer van de eigen echtgenote (zie R. v. St. arr. nr. 12.809 van 08.02.1968).
Om de graad te berekenen moet men teruggaan tot de gemeenschappelijke stamvader (vb. : broer en zus zijn bloedverwanten
in de tweede graad. Vader en zoon zijn bloedverwanten in de eerste graad).
191
Art. 11 GD doet inderdaad geen afbreuk aan onverenigbaarheden opgenomen in andere wettelijke en decretale bepalingen
(Memorie 2005, p. 46).
192
Art. 60 par. 2 lid 2 K.B. van 18.07.1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
193
Art. 293, 299bis, 300, 353bis en 353ter Ger. W.
194
Art. 107 en 110 eerste lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dd. 12.01.1973.
195
Art. 44 en 48 par. 1 van de bijzondere wet van 06.01.1989 op het Arbitragehof (Grondwettelijk Hof).
196
Wet van 30.12.1993, Belgisch Staatsblad, 11.01.1994.
197
Art. 4 W. 16.08.1927 op het mijntoezicht.
198
Art. 19 D. 17.07.1991 betreffende de inspectie, dienst voor onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten.
199
Art. 11ter par. 2 D. 17.07.2000.
200
Art. 9ter par. 2 D. 07.05.2004.
201
Art. 57/5 van de vreemdelingewet van 15.12.1980.
202
Art. 38 par. 6 van de wet van 25 ventôse van het jaar XI.
203
Art. 4 en 28 van de wet van 18.07.1991.
204
Art. 127 derde lid van de WGP van 07.12.1998. Let wel, ingevolge art. 133 van de WGP geldt deze onverenigbaarheid niet
voor leden van het administratief en logistiek kader van de federale politie (het zgn. CALOG-personeel).
189
190
50
1.6.5.
Wat indien de onverenigbaarheid reeds bestaat vóór de installatie ?
Omdat de onverenigbaarheid niet de geldige verkiezing maar wel de aanstelling belet, kan een
205
afstand van deze betrekkingen tot vóór zijn installatie nog gebeuren .
Is dit niet gebeurd, dan kan de eed niet worden afgelegd en wordt betrokkene geacht afstand te doen
van zijn mandaat. De keuze komt alleen de belanghebbende toe.
Hij kan tegen de vaststelling dat hij geacht wordt afstand te doen van zijn mandaat, beroep instellen bij
de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
1.6.6. Wat indien de onverenigbaarheid ontstaat na de installatie ?
206
Zie hierna onder de rubriek betreffende het einde van het raadslidmaatschap.
1.6.7. Wat indien het raadslid – ondanks een onverenigbaarheid waarvan het kennis heeft – zijn
mandaat blijft uitoefenen ?
Als een raadslid, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, na de vervallenverklaring zijn mandaat
blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met
gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd
207
euro
.
Om die reden kan tegenover een gemeenteraadslid dat zich in een geval van onverenigbaarheid
bevindt het continuïteitsbeginsel (zie de hiervoor behandelde beginselen van de openbare dienst) niet
worden toegepast. Zie verder onder de rubriek waarin het einde van het lidmaatschap van de raad is
behandeld.
1.7. Aanstelling van de gemeenteraadsleden
208
1.7.1. Algemeenheden mbt. het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging
209
1.7.1.1. Onderzoek geloofsbrieven
Zoals voor alle openbare functies wordt het mandaat van gemeenteraadslid ook opgenomen door de
210
eedaflegging .
De eedaflegging als gemeenteraadslid gebeurt na het onderzoek en de goedkeuring van de
geloofsbrieven.
Onder de gelding van het nieuwe Gemeentedecreet oordeelt de gemeenteraad in eerste instantie zelf
over de geloofsbrieven.
Het is dus in eerste instantie de gemeenteraad die over de
verkiesbaarheidsvoorwaarden oordeelt, onder voorbehoud van beroep tegen deze beslissing bij de
Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
Het onderzoek heeft betrekking op de verkiesbaarheidsvoorwaarden, de onverenigbaarheden en de
gevallen van verhindering.
205
Art. 12 par. 1 GD.
Omtrent de onverenigbaarheid die reeds bestaat wanneer het ambt wordt opgenomen en die pas later wordt ontdekt, zie R.
v. St. arr. nr. 37.865 van 15.10.1991, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1992, 178.
207
Art. 12 par. 3 GD zoals opnieuw geformuleerd bij D. van 29.06.2012, art. 6. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
208
Zie Omzendbrief BB 2012/2 van 19.10.2012 betreffende de start van de lokale en provinciale bestuursperiode.
209
Art. 7 par. 3 GD.
210
Ieder ambtenaar en mandataris die wettelijk een eed moet afleggen en zijn ambt opneemt zonder de eed te hebben afgelegd
is strafbaar met een geldboete van 26 tot 500 EUR (Art.261 SW), te vermeerderen met de wettelijke opdeciemes.
206
51
1.7.1.2. Eedaflegging
Pas wanneer de geloofsbrieven worden goedgekeurd, mag men als raadslid de eed afleggen. De
eedaflegging gebeurt in openbare zitting van de gemeenteraad in handen van de voorzitter van deze
raad. Bij de start van de nieuwe legislatuur is dit de uittredende voorzitter. De raadsleden mogen
211
geen enkel voorbehoud maken bij het afleggen van hun eed of onmiddellijk daarna .
De voorzitter van de installatievergadering legt, als hij herkozen is als gemeenteraadslid, de eed af in
handen van de burgemeester. Als de uittredende burgemeester de installatievergadering voorzit en
herkozen is als gemeenteraadslid legt hij de eed af in handen van het oudste gemeenteraadslid,
behalve als iemand anders de eed heeft afgelegd als burgemeester. In dat geval legt hij de eed af in
handen van de nieuw benoemde burgemeester. Een burgemeester die verkozen gemeenteraadslid is
en al de eed aflegde als burgemeester moet de eed als raadslid niet meer afleggen.
De eedformule verwijst niet langer naar de Koning, noch naar het Belgische Volk. Zij luidt thans als
volgt : “Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen”.
De aanstelling zelf via eedaflegging is geen beraadslaging : de raad moet wel geldig samengeroepen
zijn. Dit geldt ook voor de installatievergadering van de gemeenteraad na de volledige vernieuwing
van de gemeenteraad die “van rechtswege” plaats heeft.
De raad moet echter niet “in getal” zijn, dit wil zeggen dat het quorum (het aantal leden dat aanwezig
moet zijn om geldig te kunnen vergaderen en te beslissen) niet moet bereikt zijn. De aanstelling mag
daarom gebeuren zelfs als ze op de dagorde niet zou opgenomen zijn. Let wel, neemt de raad
beslissingen – bvb. over de geloofsbrieven – dan moet het quorum wél worden gehaald.
De Vlaamse Regering wordt van de eedaflegging binnen de twintig dagen in kennis gesteld.
Geschillen in verband met de eedaflegging behoren tot de bevoegdheid van de Raad voor
212
Verkiezingsbetwistingen (zie hiervoor) .
1.7.2. De aanstelling in de installatievergadering na de volledige vernieuwing van de
213
gemeenteraad .
De installatievergadering heeft van rechtswege plaats in het gemeentehuis op de eerste werkdag van
de maand januari volgend op de zesjaarlijkse gemeenteraadsverkiezingen om 20.00 u., tenminste
indien de zetelverdeling dan definitief is. De eerste werkdag is 02.01, tenzij dit een zaterdag, zondag
214
of wettelijke of decretale
feestdag zou zijn.
Op de installatievergadering heeft de aanstelling van de nieuw verkozen raadsleden plaats.
De installatievergadering wordt samengeroepen, voor de goede orde, door de gemeentesecretaris ten
minste acht dagen voor de installatievergadering van de raad met kennisgeving van datum, plaats en
215
uur van deze installatievergadering
. Voorheen bepaalde het decreet dat dit door de voorzitter
diende te gebeuren. Het niet tijdig versturen van de agenda heeft geen gevolgen op de
rechtsgeldigheid van de genomen beslissingen. Op de installatievergadering mogen geen andere
216
punten worden behandeld dan deze die decretaal zijn voorzien .
Indien er bezwaar is ingediend tegen de verkiezingen en die vervolgens toch geldig worden verklaard,
indien de zetelverdeling niet tijdig definitief bekend is om tot installatie van rechtswege over te gaan op
de eerste werkdag van januari (omdat er bvb. een beroep bij de Raad van State in behandeling is
tegen de ambtshalve wijziging van de zetelverdeling door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen), of
na nieuwe verkiezingen ingevolge ongeldigverklaring van de voorgaande, worden de nieuw verkozen
211
De eed wordt over het algemeen rechtstaand afgelegd, met ontbloot hoofd en opgeheven rechterhand. Dit zijn echter geen
essentiële voorwaarden voor de geldigheid van de eed. Om geldig te zijn moet de wettelijke formule duidelijk worden
uitgesproken.
212
Art. 13 GD.
213
Art. 7 GD zoals aangevuld door art. 2 van het Reparatiedecreet van 02.06.2006.
214
11 juli is een decretale feestdag.
215
Wijzigingsdecreet 2009, art. 4, dat art. 7 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
216
Wijzigingsdecreet 2009, Memorie van toelichting, Vlaams parlement stuk 1946 (2008-2009) – nr. 1, p. 4.
52
gemeenteraadsleden door de uittredende voorzitter bijeengeroepen binnen de tien dagen die volgen
op de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is.
Indien de nieuw verkozen raadsleden niet worden samengeroepen zoals hierboven vermeld, dan
gebeurt de oproeping door een lid van het college volgens rang, waarbij de burgemeester geacht
217
wordt de hoogste rang te hebben .
De uittredende voorzitter, zelfs indien hij niet is herkozen, zit de vergadering voor tot op het ogenblik
dat de nieuwe voorzitter is verkozen.
De voorzitter van de installatievergadering van de gemeenteraad die als raadslid is herkozen legt de
eed af in handen van de burgemeester. De uittredende burgemeester die de installatievergadering
voorzit en als raadslid is herkozen legt de eed af in handen van het oudste gemeenteraadslid, behalve
als iemand anders de eed als burgemeester heeft afgelegd (in dat geval moet de eed niet opnieuw
worden afgelegd). In dat geval legt hij de eed af in handen van de nieuwe benoemde burgemeester
218
.
Wanneer de eed niet wordt afgenomen door diegene die dit behoort te doen (zowel op de
installatievergadering of erna), dan wordt de eed afgenomen door de schepenen volgens rang en
rekening houdend met het feit dat de burgemeester de eerste in rang is. Deze vervanging moet door
219
de secretaris in de notulen worden genoteerd .
220
De uittredende leden blijven in dienst tot aan de aanstelling van de meerderheid
van hun
opvolgers. Dit principe dat men terugvindt in artikel 6 par. 2 GD, is een toepassing van het beginsel
221
van de continuïteit van de openbare dienst .
Volgende punten, die te maken hebben met de installatie van raadsleden, zal men altijd op een
222
installatievergadering terugvinden
:
(i)
Bij het openen van de vergadering wordt voorlezing gegeven van :




de uitslag van de verkiezing zoals die door het hoofdbureau werd vastgesteld;
het besluit van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen houdende goedkeuring der verkiezing;
de benoeming van de burgemeester, zo deze al is gebeurd;
het proces-verbaal van de eedaflegging van de burgemeester in handen van de
provinciegouverneur.
De burgemeester, voor zover geen gemeenteraadslid, dient tevens op de gemeenteraad aanwezig te
zijn.
(ii)
De geloofsbrieven worden onderzocht en er wordt over beschikt. De conclusies ervan worden
in de notulen overgenomen.
(iii)
De verkozen raadsleden wiens geloofsbrieven werden goedgekeurd en die aanwezig zijn,
worden uitgenodigd de eed te komen afleggen in handen van de voorzitter van de
installatievergadering.
Doen ze dat niettegenstaande hun aanwezigheid op de
installatievergadering niet, dan worden ze geacht afstand te hebben gedaan van hun
mandaat.
1.7.3. De aanstelling van opvolgende raadsleden.
De aanstelling van opvolgende raadsleden wordt voorafgegaan door het onderzoek van de
geloofsbrieven, d.i. de vaststelling dat de opvolger sedert zijn verkiezing onafgebroken voldaan heeft
217
Wijzigingsdecreet 2009, art. 4, dat art. 7 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 4, dat art. 7 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
219
Wijzigingsdecreet 2009, art. 4, dat art. 7 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
220
Wijzigingsdecreet 2009, art. 3, dat art. 6 par. 2 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
221
Zie Deel I hiervoor.
222
Zie ook omzendbrief ABB 2006/21 van 19.12.2006. Zie ook omzendbrief BB 2012/2 van 19.10.2012 betreffende de opstart
van de nieuwe bestuursperiode.
218
53
en nog voldoet aan al de verkiesbaarheidsvereisten en in geen geval van onverenigbaarheid of
verhindering verkeert. Dadelijk na dit onderzoek en de goedkeuring van de geloofsbrieven mag de
opvolger als werkend lid aangesteld worden door de eedaflegging in openbare zitting van de
gemeenteraad in handen van de voorzitter van de raad. De opvolger voleindigt het mandaat van zijn
voorganger.
Opvolging heeft plaats bij afstand, vervallenverklaring, ontslag en overlijden. Bij verhindering gaat het
om een tijdelijke vervanging. Opvolgers en plaatsvervangers worden aangeduid overeenkomstig de
gemeentekieswetgeving, thans het lokaal en provinciaal kiesdecreet.
1.7.4. De afstand van het mandaat van gemeenteraadslid.
1.7.4.1. Het begrip afstand van mandaat.
Onder het begrip afstand van mandaat verstaat men de situatie waarbij iemand tot gemeenteraadslid
is verkozen, maar nooit zijn mandaat opneemt. Afstand kan uitdrukkelijk of stilzwijgend, door het niet
afleggen van de eed of via het aanhouden van een onverenigbaarheid, gebeuren.
1.7.4.2. Gevallen van afstand van mandaat.
-
-
-
-
Na de verkiezing en vóór de aanstelling mag iedere verkozen kandidaat uitdrukkelijk afstand doen
223
224
van het raadslidmaatschap . Deze afstand moet schriftelijk aan de voorzitter
(voorheen de
gemeentesecretaris) worden gericht. Mondelinge afstand in de aanstellingsvergadering is van
geen tel. Totdat de raad kennis heeft genomen van de afstand, mag de afstand ingetrokken
worden, zelfs mondeling. Afstanden, zo ze bestaan, worden dus aan de installatievergadering
voor aktename voorgelegd en de eerste in aanmerking komende opvolger wordt geïnstalleerd.
De raadsleden die aanwezig zijn in de installatievergadering, wiens geloofsbrieven worden
goedgekeurd en die weigeren de eed af te leggen, worden geacht afstand te hebben gedaan van
225
hun mandaat . De gemeenteraad stelt een en ander vast.
De raadsleden die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en die, nadat ze daartoe
uitdrukkelijk zijn opgeroepen, zonder geldige reden afwezig zijn op de eerste daaropvolgende
226
vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan van hun mandaat . De gemeenteraad
stelt een en ander vast.
Ook raadsleden die op het ogenblik van hun installatie nog in een situatie van onverenigbaarheid
verkeren, hetgeen wordt vastgesteld bij het onderzoek van de geloofsbrieven, worden geacht
227
afstand te doen
(zie hiervoor bij het begrip onverenigbaarheid).
Het raadslid kan tegen het vaststellen van de afstand door de gemeenteraad altijd beroep aantekenen
228
bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen . Tegen de beslissing van dit rechtscollege staat beroep
open bij de Raad van State (zie de verdere bepalingen van art. 13 GD wat de procedure betreft).
1.7.4.3. Vervanging van het raadslid dat afstand deed.
Raadsleden die afstand doen van mandaat worden steeds vervangen door hun opvolger aangewezen
229
overeenkomstig het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011
(onderzoek geloofsbrieven
230
door de raad en eedaflegging in handen van de voorzitter van de gemeenteraad) . De opvolger
231
moet ononderbroken voldaan hebben aan de verkiesbaarheidsvereisten .
223
Art. 9 GD.
Art. 6 Wijzigingsdecreet 2009, dat art. 9 GD wijzigt.
225
Art. 7 par. 4 GD.
226
Art. 7 par. 5 GD. Dit artikel vervangt art. 81 NGW.
227
Art. 12 par. 1
228
Art. 13 GD.
229
Art. 16 lid 1 GD.
230
Onder de gelding van de OCMW-wet werd geoordeeld dat voordat de nieuw verkozen gemeenteraad van de afstand van het
mandaat kennis heeft genomen, de opvolger van het verkozen gemeenteraadslid dat afstand van zijn mandaat heeft gedaan,
niet rechtsgeldig een akte van voordracht (van kandidaat-werkende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en hun
opvolgers) kon ondertekenen, zie R.v.St. (12e k.) nr. 170.404, 24 april 2007 http://www.raadvst-consetat.be (10 maart 2008); T.
Gem. 2008, afl. 1, 27. Ingevolge art. 10 par. 1 van het OCMW-decreet van 19.12.2008 kan met de handtekening van de
opvolger wél rekening worden gehouden mits de opvolger de eed heeft afgelegd.
231
R.v.St., arrest nr. 32.330 van 10.04.1989, T. Gem. 1990, 59.
224
54
1.8. Verhindering van gemeenteraadsleden en plaatsvervanging.
1.8.1. Begrip.
Naast de onverenigbaarheid die – wanneer hij optreedt in de loop van de legislatuur - in principe tot
gevolg heeft dat men als raadslid definitief dient te worden vervangen, bestaan er ook situaties die het
raadslid tijdelijk beletten te zetelen. Dergelijke situaties noemt men een verhindering. Zij geven
aanleiding tot een tijdelijke plaatsvervanging.
Verhindering kan zich voordoen zowel bij de start van de legislatuur als tijdens de legislatuur.
1.8.2. Gronden voor verhindering
232
.
Volgende personen worden als verhinderd beschouwd :
-
-
-
-
Het gemeenteraadslid dat om medische redenen, studieredenen of wegens verblijf in het
233
buitenland gedurende minimum 12 weken
niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de
gemeenteraad en zelf oordeelt dat het wil vervangen worden.
Het schriftelijk verzoek wordt door het raadslid gericht aan de raadsvoorzitter en is in geval van
vervanging om medische redenen gestaafd met een medisch attest van maximaal 15 dagen oud
dat de minimale duur van de afwezigheid wegens medische redenen aangeeft. Een raadslid dat
234
om medische redenen niet in staat is zijn wens uit te drukken
wordt van rechtswege als
verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig blijft en dit
voor de duur van zijn afwezigheid.
In geval van afwezigheid wegens studieredenen dient een attest van de onderwijsinstelling
toegevoegd.
Bij verblijf in het buitenland moet een attest van de opdrachtgever toegevoegd worden.
235
Het gemeenteraadslid – man of vrouw
- dat ouderschapsverlof wenst te nemen wegens
236
237
geboorte of adoptie van een kind
. De vervanging loopt ten vroegste vanaf de zesde
(voorheen zevende) week die de datum van de vermoedelijke geboorte of adoptie voorafgaat, en
238
duurt tot het einde van de negende
(voorheen achtste) week die volgt op de geboorte of
adoptie. Op schriftelijk verzoek van het raadslid wordt de termijn na de gebeurtenis verlengd met
239
de tijd binnen de periode van zes
(voorheen zeven) weken vóór de gebeurtenis waarbinnen het
raadslid zijn mandaat is blijven uitoefenen. Het schriftelijk verzoek wordt gericht aan de
raadsvoorzitter.
Bij geboorte of adoptie van een meerling kan op verzoek van het gemeenteraadslid het verlof
240
verlengd worden met een periode van maximaal twee weken .
Het gemeenteraadslid dat omwille van palliatief verlof, of verlof voor bijstand of verzorging van
een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende
maximaal twaalf weken, niet aanwezig wenst te zijn op de vergaderingen van de gemeenteraad
241
en vervangen wenst te worden .
Het schriftelijk verzoek wordt gericht aan de raadsvoorzitter en dient te zijn vergezeld van een
erewoordverklaring waarin het raadslid zich bereid verklaart tot de bijstand en verzorging. De
242
naam van de patiënt moet niet worden vermeld .
Het gemeenteraadslid dat lid is van de Europese Commissie voor zover het gemeenteraadslid
243
hiertoe uitdrukkelijk verzoekt en voor de duur van het lidmaatschap van de commissie
.
232
Art. 14 GD.
Het betreft een nieuwe verhinderingsgrond. Een korte ziekte of een vakantie van twee weken komen dus niet in aanmerking.
234
Er kan gedacht worden aan een gemeenteraadslid dat zich in een coma bevindt en zodoende zijn wil niet kan uiten. Van
een en ander vraagt men best ook een medisch getuigschrift.
235
Memorie 2005, p. 48.
236
Overname art. 11 lid 2 NGW.
237
Art.11 Wijzigingsdecreet 2009, dat art. 14 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
238
Idem. De termijn wordt aangepast aan de termijn zoals bedoeld in de wet van 14.07.1994 betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
239
Idem.
240
Idem.
241
De twee vormen van verlof kunnen worden gecombineerd. In dat geval wordt de gecombineerde duur in aanmerking
genomen. Omzendbrief BB/2009 bij het Reparatiedecreet 2009 geeft toelichting bij de termen palliatief verlof, zware ziekte,
gezinslid en familielid tot en met de tweede graad.
242
Art.11 Wijzigingsdecreet 2009, dat art. 14 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
243
Art.11 Wijzigingsdecreet 2009, dat art. 14 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009. Deze bepaling werd toegevoegd
ingevolge amendement nr. 89 (het zgn. amendement De Gucht omdat het werd ingediend op vraag van de heer De Gucht,
233
55
-
De voorzitter van de gemeenteraad die het mandaat van voorzitter van het OCMW uitoefent. Let
wel : als gewoon gemeenteraadslid is er dan géén verhindering.
Het gemeenteraadslid dat geschorst is op grond van art. 85quater par. 2 van de gemeentekieswet
(vanaf 01.03.2012 vervangen door art. 205 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet) is van
rechtswege verhinderd (sanctie op grond van de bepalingen van art. 190 e.v. van het lokaal en
244
provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011) .
1.8.3. Plaatsvervanging bij verhindering van gemeenteraadsleden
245
.
De verhindering geeft aanleiding tot een per definitie tijdelijke plaatsvervanging voor de duur van de
verhindering.
De plaatsvervanging gebeurt door de opvolger, aangewezen overeenkomstig het lokaal en provinciaal
kiesdecreet. Het gaat om de eerste in aanmerking komende opvolger die pas zal kunnen zetelen
246
nadat zijn geloofsbrieven door de gemeenteraad zijn onderzocht en aanvaard
. Met andere
woorden : de opvolger moet zelf nog aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen, mag zich niet in
een geval van onverenigbaarheid bevinden en mag zelf niet verhinderd zijn. De plaatsvervangende
247
opvolger moet ononderbroken voldaan hebben aan de verkiesbaarheidsvereisten .
De plaatsvervanger dient de eed af te leggen in handen van de voorzitter van de gemeenteraad in
openbare vergadering van de raad.
Wanneer de toestand die de verhindering veroorzaakte eindigt, komt ook de plaatsvervanging
teneinde. De gemeenteraad neemt dan akte van de beëindiging van de toestand die de verhindering
veroorzaakte. De raad moet ook akte nemen van de verhindering zelf.
Oorspronkelijk moest binnen de 20 dagen de Vlaamse Regering verwittigd worden van de
eedaflegging of het einde van de verhindering. Deze bepaling zal in de toekomst worden vervangen
door een BVR.
1.9. De voorzitter van de gemeenteraad
248
.
Onder de nieuwe gemeentewet werd de gemeenteraad van rechtswege voorgezeten door de
burgemeester of zijn vervanger.
In het Gemeentedecreet is dit niet langer het geval. Zodoende bevat het Gemeentedecreet bepalingen
betreffende de verkiezing van de voorzitter. De burgemeester kan nog de raad voorzitten, maar enkel
249
indien hij daartoe is verkozen en dus niet langer van rechtswege
. Een en ander moet de positie
van de gemeenteraad versterken.
De gemeenteraad kiest zijn voorzitter uit eigen rangen onder de leden van Belgische nationaliteit. De
verkiezing gebeurt in principe op de installatievergadering, op basis van een voordracht.
Het GD voorziet geen bijkomende eed voor de voorzitter.
1.9.1. De verkiezing van de voorzitter
250
.
1.9.1.1. Voordracht
Ten laatste acht dagen vóór de installatievergadering wordt een gedagtekende voordrachtakte van
kandidaat-voorzitter aan de gemeentesecretaris overhandigd.
gemeenteraadslid te Berlare, die alsdan in de toekomst eventueel Europees Commissaris zou worden), Vlaams Parlement, stuk
1946 (2008 – 2009), nr. 7.
244
D. van 30.04.2009 houdende diverse wijzigingen, o.m. aan het Gemeentedecreet, B.S., 22.05.2009.
245
Art. 16 GD.
246
Onderzoek overeenkomstig art. 7 par. 3 GD.
247
R.v.St., arrest nr. 32.330 van 10.04.1989, T. Gem. 1990, 59.
248
Art. 8 GD, zoals gewijzigd bij art. 6 van het D. van 22.12.2006, B.S., 29.12.2006.
249
In de legislatuur 2007 – 2012 is in 204 van de 308 Vlaamse gemeenten de burgemeester raadsvoorzitter. Vraag nr. 78 van
30.01.2008 van de heer Jan Verfaillie, Schriftelijke vragen, Webstek Vlaams Parlement, publicatiedatum 07.03.2008.
250
Zie ook omzendbrief BB 2012/2 van 19.10.2012 betreffende de opstart van de nieuwe bestuursperiode.
56
De voordracht is maar ontvankelijk :
-
-
indien hij is ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op alle lijsten die aan de
verkiezingen deelnamen (waardoor per definitie maar één ontvankelijke voordracht voor de
verkiezing ter installatievergadering kan worden ingediend) ;
én indien hij is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van dezelfde lijst als de
voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-voorzitter werd verkozen maar twee
verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen.
Elk gemeenteraadslid kan maar één voordracht voor de verkiezing van de voorzitter op de
installatievergadering ondertekenen. Overtreedt men dit verbod, dan worden de handtekeningen die
in strijd met dit voorschrift zijn gezet, in alle voordrachtakten vernietigd. De voordracht wordt pas
onontvankelijk indien de voormelde meerderheden niet meer worden gehaald.
Wordt er door een gemeenteraadslid méér dan een dergelijke voordracht ondertekend, dan kan de
ondertekenaar in de zittingsperiode ook niet meer worden verkozen/benoemd tot burgemeester,
schepen, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van een raadscommissie of OCMW-raadslid. Hij
kan de gemeente dan ook niet meer vertegenwoordigen of namens de gemeente een mandaat
opnemen in een extern verzelfstandigd agentschap op andere verenigingen, stichtingen of
251
vennootschappen
. Hij kan evenmin het OCMW vertegenwoordigen of namens dit OCMW een
mandaat bekleden in de ziekenhuizen vermeld in titel VII, hoofdstuk II van het OCMW-decreet, in een
vereniging of vennootschap vermeld in titel VIII van het OCMW-decreet, of in een andere vereniging,
stichting of vennootschap. Indien de betrokkene dergelijk mandaat bekleedt, dan vervalt dit van
252
rechtswege .
De voordrachtakte ingediend met het oog op de verkiezing van de kandidaat-voorzitter op de
installatievergadering van de gemeenteraad kan ook de einddatum van het mandaat en zijn opvolgers
voor de resterende duur vermelden.
1.9.1.2. Verkiezing
De verkiezing gebeurt – in geval van ontvankelijke voordracht - op de installatievergadering. Na de
eedaflegging van de gemeenteraadsleden overhandigt de secretaris daartoe de voordracht aan de
voorzitter van de installatievergadering.
De voorzitter onderzoekt de voordracht eerst op zijn ontvankelijkheid. Daarbij mogen enkel de
handtekeningen van de raadsleden die de eed aflegden in aanmerking worden genomen alsook de
handtekeningen van de opvolgers die hebben getekend van zodra ze de eed hebben afgelegd.
Twee gevallen dienen onderscheiden.
a.
Er is ter installatievergadering een ontvankelijke voordracht.
In dat geval wordt de voorgedragen kandidaat-voorzitter als voorzitter verkozen verklaard. Dit is een
loutere vaststelling die door de gemeenteraad gebeurt. Het is geen verkiezing. Er is dus géén
geheime stemming meer over de voordracht. Binnen de 20 dagen moet de Vlaamse Regering van de
verkozenverklaring op de hoogte worden gebracht.
Werd het mandaat in de voordracht in tijd beperkt en werden er een of meerdere opvolgers mee
voorgedragen, dan zijn deze – via de verkozenverklaring van de eigenlijke voorzitter - van rechtswege
gekozen met ingang van de datum in de voordracht vermeld.
b.
Er is op de installatievergadering géén ontvankelijke voordracht.
Dit is het geval indien er ter installatievergadering geen voordracht is (o.i. ook wanneer hij te laat werd
ingediend) of de voordracht niet ontvankelijk is. In dat geval moet de gemeenteraad binnen de 14
dagen overgaan tot de verkiezing van een voorzitter.
251
Art. 3 D. 02.06.2006 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2005 (het zgn. Reparatiedecreet), B.S., 26.06.2006.
Inwerkingtreding 01.07.2009.
252
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 5, 1° dat art. 8 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
57
De gemeenteraadsleden kunnen uiterlijk drie dagen voor de eerstvolgende raadszitting een
voordrachtakte aan de gemeentesecretaris bezorgen.
Deze voordracht is ontvankelijk indien hij is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van
dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-voorzitter werd
verkozen maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen. Enkel de tweede
voorwaarde van ontvankelijkheid vermeld onder 1.9.1.1. speelt dus nog. Daardoor zijn meerdere
ontvankelijke voordrachten mogelijk.
Elk gemeenteraadslid kan maar één dergelijke voordracht ondertekenen. Overtreding van dit verbod
is identiek gesanctioneerd als bij een voordracht die aanleiding geeft tot een verkozenverklaring (zie
hiervoor).
Bij een dergelijke voordracht kan men ook de duur van het mandaat in de tijd beperken en één of
meerdere opvolgers mee voordragen. Deze zijn dan van rechtswege als opvolger gekozen vanaf de
in de voordracht aangewezen datum.
In tegenstelling dan onder a. is er nu wél een verkiezing, dit omdat meerdere ontvankelijke
voordrachten mogelijk zijn. De verkiezing gebeurt met een geheime stemming.
Wie de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen haalt, is verkozen tot voorzitter
van de gemeenteraad.
Zijn er meerdere voordrachten en haalt niemand de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte
stemmen, dan heeft een herstemming plaats tussen zij die in de eerste ronde het meeste stemmen
behaalden.
Staken de stemmen in de eerste ronde, dan wordt diegene die in de
gemeenteraadsverkiezing het meeste naamstemmen haalde voor de herstemming in aanmerking
genomen.
Staken de stemmen in de tweede ronde opnieuw, dan is diegene die in de gemeenteraadsverkiezing
de meeste naamstemmen had tot voorzitter van de gemeenteraad verkozen. Bij gelijk aantal
naamstemmen is het stemmenaantal van de lijst waarop de kandidaten werden verkozen
doorslaggevend.
1.9.2. Vervanging van de voorzitter van de gemeenteraad door een mee voorgedragen
opvolger.
De voorzitter van de gemeenteraad, op de installatievergadering verkozen verklaard of later verkozen,
wordt door de mee voorgedragen opvolger(s) vervangen in volgende situaties.
-
Door het bereiken van de vooropgestelde datum wordt hij van rechtswege en voor de resterende
253
duur van het mandaat vervangen door de in de voordrachtakte aangewezen opvolger .
Indien het mandaat eindigt vóór de einddatum in de akte aangegeven, dan neemt de opvolger het
mandaat vervroegd op.
Telkens indien de aangewezen opvolger het mandaat niet opneemt (of niet kan opnemen), neemt de
eerstvolgende opvolger – zo die er is - het mandaat op. Is het aantal opvolgers uitgeput of zijn er
254
geen opvolgers voorgedragen, dan wordt gehandeld zoals hierna beschreven .
1.9.3. Vervanging van de voorzitter via een nieuwe verkiezingsprocedure.
Indien de voorzitter zijn mandaat niet aanvaardt, van zijn mandaat vervallen wordt verklaard, als
255
verhinderd is te beschouwen
, ontslag heeft genomen of is overleden, dient in eerstvolgende
vergadering van de gemeenteraad een nieuwe voorzitter te worden verkozen. Deze nieuwe voorzitter
zal de voorzitter – eventueel tijdelijk – vervangen. Wanneer er een eind kwam aan het mandaat als
voorzitter moet eerst worden nagegaan of 1.9.2. niet kan worden toegepast.
253
In de legislatuur 2007 – 2012 is dit in 10 % van de gemeenten het geval. (Olieslagers, E., e.a., Het Gemeentedecreet : een
eerste stand van zaken – rapport, Bestuurlijke organisatie Vlaanderen, 2008, p. 79.).
254
Verduidelijking opgenomen in het wijzigingsdecreet 2009 art. 5 dat art. 8 GD aanpast. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
255
Zie art. 14, 3° en 4° GD.
58
De verkiezingsprocedure is identiek als deze bij de eerste verkiezing van de voorzitter op de
installatievergadering (zie 1.9.1.), waarbij eerst voorrang wordt gegeven aan de procedure die leidt tot
een verkozenverklaring. Tot aan de verkiezing gebeurt de vervanging van de voorzitter
overeenkomstig 1.9.4. hierna.
1.9.4. Vervanging van de voorzitter die slechts tijdelijk moet worden vervangen.
Hier wordt bedoeld : alle andere tijdelijke afwezigheden dan onder 1.9.3. (bvb. ziek op de dag van de
gemeenteraad) en de situatie waarin de voorzitter zich moet terugtrekken wegens het feit dat hij
betrokken partij is overeenkomstig art. 27 GD. Er is dus altijd een voorzitter van de gemeenteraad,
hetzij een titelvoerende voorzitter, hetzij een waarnemend voorzitter.
De vervanging gebeurt, behoudens de voorzitter zijn bevoegdheid schriftelijk heeft opgedragen aan
een gemeenteraadslid van Belgische nationaliteit, door een Belgisch gemeenteraadslid in functie van
de meeste anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit gaat de voorkeur naar het gemeenteraadslid dat bij de
laatste gewone gemeenteraadsverkiezingen het hoogste aantal naamstemmen behaalde.
1.9.5. Het voorzitterschap van de gemeenteraad na de gewone gemeenteraadsverkiezingen.
Na de algemene zesjaarlijkse vernieuwing van de gemeenteraden blijft de uittredende voorzitter in
256
functie tot een nieuwe voorzitter is gekozen , ook indien de voorzitter niet als gemeenteraadslid is
herkozen.
1.9.6. De voorzitter van de gemeenteraad heeft niet langer een tuchtstatuut.
De voorzitter van de gemeenteraad kan niet langer (sedert 01.01.2013) als voorzitter worden
geschorst of afgezet wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Vroeger kon dat, in zijn
hoedanigheid van voorzitter, wel. Let wel, schorsing en afzetting als gewoon raadslid is wel mogelijk
257
ingevolge overtreding van de wetgeving op de beperking van de verkiezingsuitgaven
, maar de
grondslag voor de schorsing ligt dan in deze wetgeving.
1.10. Presentiegelden en terugbetaling van kosten
258
.
Gemeenteraadsleden ontvangen geen salaris noch een wedde. Dit geldt ook voor de voorzitter van
de gemeenteraad. Gemeenteraadsleden hebben wel recht op presentiegelden ten laste van de
gemeente en – zo de raad daartoe beslist - op terugbetaling van kosten die verband houden met de
uitoefening van hun mandaat.
1.10.1. Presentiegeld – algemeen.
De presentiegelden zijn een recht voor de gemeenteraadsleden wegens hun aanwezigheid op
259
vergaderingen van de gemeenteraad
. Bij reglement kan ook worden bepaald dat een aantal
vergaderingen die voortvloeien uit de mandaatsverplichtingen zodoende het recht op presentiegeld
openen (bvb. vergaderingen van raadscommissies). De aanwezigheid blijkt uit het ondertekenen van
260
de presentielijst .
De omvang van het presentiegeld wordt bepaald bij reglement van de gemeenteraad. De
gemeenteraad bepaalt daarbij tevens de vergaderingen die voortvloeien uit de ambtsverplichtingen en
261
zodoende het recht op presentiegeld openen .
Telkens moet de gemeenteraad echter binnen de grenzen blijven bepaald bij besluit van de Vlaamse
Regering, ook voor wat betreft een eventueel hoger presentiegeld voor de voorzitter van de
256
Art. 7 par. 2 GD.
Een gemeenteraadslid kan wél worden geschorst op grond van art. 85quater par. 2 van de gemeentekieswet (vanaf
01.03.2012 art. 205 van het lokaal en provinciaal kiesdecreet van 08.07.2011) wegens overtreding van de regels uit het lokaal
en provinciaal kiesdecreet inzake beperking en controle van de verkiezingsuitgaven (art.190 e.v. van dit decreet).
258
Art. 17 GD.
259
Het presentiegeld is eveneens verschuldigd indien de raad niet geldig kon beraadslagen en beslissen omdat het quorum niet
werd gehaald (Parl. Vraag van 12.09.1991, Vr. en Antw. Senaat, 15.10.1991, nr. 2, p. 41 en Parl. Vraag van 20.12.2000, Vr. en
Antw. Kamer 2000-2001, 23.04.2001, 8119).
260
Niettemin volstaat een loutere ondertekening o.i. niet. Een effectieve deelname aan de vergadering lijkt ons vereist.
261
Zie voor deze lijst art. 10 BVR van 05.06.2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en de provinciale
mandataris.
257
59
gemeenteraad. De Vlaamse Regering bepaalt immers de grenzen van het presentiegeld (het
minimum en het maximum) en de vergaderingen die voortvloeien uit de ambtsverplichtingen zodat ze
262
het recht op presentiegeld openen .
Burgemeester en schepenen (de OCMW-voorzitter inbegrepen) hebben geen recht op presentiegeld
263
. Het presentiegeld bedraagt minimaal 28,75 euro en maximaal 124,98 euro. Deze bedragen
worden gekoppeld aan de spilindex 138,01. De voorzitter van de gemeenteraad krijgt maximaal een
264
dubbele zitpenning .
1.10.2. Terugbetaling van kosten
De gemeenteraad kan (dus niet “moet”) een terugbetaling voorzien van specifieke kosten die verband
houden met de uitoefening van het mandaat van gemeenteraadslid, voorzitter van de gemeenteraad,
fractievoorzitter en commissievoorzitter.
265
Het BVR van 05.06.2009
bepaalt dat enkel kosten die verband houden met de uitoefening van het
mandaat en die daarvoor noodzakelijk zijn, voor terugbetaling in aanmerking komen. De kosten
moeten worden verantwoord met bewijsstukken en de secretaris oordeelt of de kosten aan de door
het BVR gestelde voorwaarden voldoen. Een forfaitaire regeling is dus niet mogelijk.
Jaarlijks moet een verslag van de terugbetaling van de kosten aan alle mandatarissen worden
opgemaakt. Dit document is openbaar.
1.10.3. Aanvullen van het presentiegeld ter compensatie van inkomensverlies en verminderen
266
van het presentiegeld .
De gemeente moet het presentiegeld van de gemeenteraadsleden aanvullen met een som die
inkomensverlies uit andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen en
toelagen dekt. Het gaat nu om een verplichting, zonder dat de secretaris nog over enige
appreciatiebevoegdheid beschikt (het gaat dus om een gebonden bevoegdheid).
Voorwaarde is wel dat de mandataris daartoe verzoekt en dat de som van presentiegelden en dekking
van het inkomensverlies de wedde van een schepen van een gemeente met 50.000 inwoners niet
overstijgt.
De gemeente moet ook het presentiegeld van raadsleden die andere wettelijke of reglementaire
bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toeslagen ontvangen, verminderen.
Zowel bij een aanvulling als een vermindering moet men binnen de bepalingen van een besluit van de
267
Vlaamse Regering blijven . Het is telkens de gemeentesecretaris die vaststelt of aan de vereiste
268
voorwaarden is voldaan . De gemeenteraad heeft terzake dus géén bevoegdheid.
1.11. Bijzondere bepalingen mbt. gehandicapte raadsleden
269
.
270
Het raadslid dat wegens een handicap bepaald bij BVR (bvb. wegens blindheid)
niet zelfstandig
zijn mandaat kan vervullen kan zich bij de uitoefening van het mandaat laten bijstaan door een
vertrouwenspersoon.
Onder voorbehoud van het navermelde kiest het raadslid zijn
vertrouwenspersoon in totale onafhankelijkheid.
262
Besluit van de Vlaamse Regering van 05.06.2009, art. 10 en 11.
Zie art. 70 par. 3 GD.
Art. 10 BVR van 05.06.2009.
265
BVR van 05.06.2009, art. 34 en 35.
266
Wijzigingsdecreet 2009, art. 13, 1° dat art. 17 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
267
Besluit van de Vlaamse Regering van 06.05.2009, Titel III, art. 12 - 18.
268
Wijzigingsdecreet 2009, art. 13, 1° dat art. 17 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
269
Art. 18 GD. Voorheen art. 12bis NGW.
270
Zie het BVR van 19.01.2007, art. 55 en 56. Het moet gaan om een zware zintuigelijke handicap, zware spraakmoeilijkheden
of een motorische handicap waardoor het raadslid grote moeilijkheden heeft om met documenten om te gaan. Een en ander
dient te blijken uit een doktersattest.
263
264
60
De vertrouwenspersoon moet de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en legaal in de Europese
271
Unie verblijven . De vertrouwenspersoon moet voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden en
mag zich niet in een geval van onverenigbaarheid (art. 11 GD) bevinden, behalve wat betreft het
272
verbod van bloed- en aanverwantschap tussen het gemeenteraadslid en de vertrouwenspersoon .
De vertrouwenspersoon mag zich ook niet in een geval van verhindering (art. 14 GD) bevinden.
Het is de gemeenteraad die oordeelt of de vertrouwenspersoon aan de wettelijke voorwaarden
voldoet. De beslissingen van de gemeenteraad in dat verband zijn onderworpen aan een mogelijk
273
beroep bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen .
De vertrouwenspersoon verkrijgt – bij het verlenen van bijstand aan het raadslid – dezelfde middelen
waarop het raadslid recht heeft. Hij heeft bovendien dezelfde verplichtingen als het raadslid. Hij moet
echter niet langer de eed afleggen.
De vertrouwenspersoon ontvangt een presentiegeld onder dezelfde voorwaarden als het
gemeenteraadslid.
1.12. Einde van het raadslidmaatschap
1.12.1. Afloop van de legislatuur
274
.
Normaal eindigt het mandaat na afloop van de zittingstijd (6 jaar). Het principe van de continuïteit van
de openbare dienst brengt wel met zich mee dat het mandaat doorloopt tot de meerderheid van de
275
276
nieuwe gemeenteraad is geïnstalleerd . De uittredende raadsleden zijn herkiesbaar .
1.12.2. Het vrijwillig ontslag.
277
Een raadslid kan zelf een einde stellen aan zijn mandaat door ontslag te nemen . Dit ontslag moet
schriftelijk gericht worden aan de voorzitter van de gemeenteraad. Het ontslag is definitief bij
278
ontvangst door de voorzitter . Het ontslag moet, als bestuursdocument, worden ingeschreven in het
register van de inkomende briefwisseling.
Indien de voorzitter van de raad ontslag als raadslid aanbiedt, dan moet dit worden gericht aan het
279
raadslid met de hoogste anciënniteit .
Het ontslagnemend lid blijft in dienst tot aan de aanstelling van zijn opvolger (toepassing van het
continuïteitsprincipe), behoudens indien het ontslag wordt aangeboden omwille van een
onverenigbaarheid.
Het raadslid dat ontslag heeft genomen wordt vervangen door zijn opvolger
281
ononderbroken voldaan hebben aan de verkiesbaarheidsvereisten .
280
. De opvolger moet
1.12.3. Vervallenverklaring wegens verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden
282
.
Tijdens de duur van de legislatuur kan het gebeuren dat een raadslid één of meerdere
verkiesbaarheidsvoorwaarden niet langer voldoet. Het meeste klassieke voorbeeld is de verhuis naar
een andere gemeente.
Indien het raadslid niet zelf ontslag neemt dan wordt het raadslid dat één van de voorwaarden van
283
verkiesbaarheid verliest
, door de gemeenteraad uit zijn ambt vervallen verklaard nadat hij werd
gehoord.
271
Wijzigingsdecreet 2009, art. 14 dat art. 18 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009. De uitbreiding van de categorie van de
mogelijke vertrouwenspersonen kwam er ingevolge advies van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State, zie het advies
van de Raad in stuk 1946 (2008-2009) van het Vlaams parlement.
272
Wijzigingsdecreet 2009, art. 14 dat art. 18 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
273
Wijzigingsdecreet 2009, art. 10 dat art. 13 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
274
Art. 6 par. 2 GD.
275
Wijzigingsdecreet 2009, art. 3 dat art. 6 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
276
Art. 6 par. 1 GD.
277
Art. 15 GD.
278
Wijzigingsdecreet 2009, art. 12 dat art. 15 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
279
Memorie van toelichting bij het wijzigingsdecreet 2009, stuk 1946 (2008-2009) – nr. 1, p. 6.
280
Art. 16 lid 1 GD.
281
R.v.St., arrest nr. 32.330 van 10.04.1989, T. Gem. 1990, 59.
282
Art. 10 GD zoals gewijzigd door art. 4 van het Reparatiedecreet, B.S., 26.06.2006.
61
De voorzitter van de gemeenteraad is gehouden de betrokkene en de Raad voor
Verkiezingsbetwistingen, bij brief tegen ontvangstbewijs, onmiddellijk kennis te geven van de feiten
die het verval van het lidmaatschap van de gemeenteraad kunnen meebrengen.
Als de gemeenteraad immers niet optreedt binnen de twee maanden na kennisname van de feiten die
de onverenigbaarheid genereren, dan treedt dit rechtscollege op. Dit kan ambtshalve (uit eigen
beweging), op verzoek van een raadslid of op verzoek van het Openbaar Ministerie.
De gemeenteraad wordt geacht kennis te hebben van de feiten die tot verval kunnen leiden, hetzij
vanaf de ontvangst van het bezwaar van een ander gemeenteraadslid of van het Openbaar Ministerie,
284
hetzij vanaf de verzending van de kennisgeving van de voorzitter
aan het rechtscollege.
Tegen de beslissing
Verkiezingsbetwistingen
van
.
285
de
gemeenteraad
is
beroep
mogelijk
bij
de
Raad
voor
De vervallenverklaring heeft pas gevolg vanaf de kennisgeving aan het gemeenteraadslid van de
286
uitspraak van het verval door de gemeenteraad of de Raad voor Verkiezingsbetwistingen .
Ze tast de geldigheid van de eerdere beslissingen van de gemeenteraad niet aan
287
.
Als de betrokkene, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, na de vervallenverklaring zijn
mandaat blijft uitoefenen hoewel hij kennis heeft van de oorzaak van het verval, is hij strafbaar met
gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd
euro. De betrokkene stelt hoe dan ook best geen handelingen als raadslid meer zodra hijzelf kennis
heeft van het verval.
Het raadslid dat vervallen werd verklaard wordt vervangen door zijn opvolger
1.12.4. Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid
288
.
289
.
Het kan ook gebeuren dat in de loop van de legislatuur het raadslid – alhoewel het nog voldoet aan de
verkiesbaarheidsvoorwaarden - in een met het raadslidmaatschap onverenigbare situatie terecht
komt. Zo de betrokkene niet zelf ontslag neemt dient te worden gehandeld als volgt.
Zodra de onverenigbaarheid bekend is moet de voorzitter van de raad aan de betrokkene een verzoek
richten om binnen de 15 dagen na het verzoek aan de situatie die de onverenigbaarheid meebrengt
een einde te maken. Gebeurt dit niet (door ontslag als raadslid of uit het ambt dat de
onverenigbaarheid genereert), dan wordt de betrokkene door de gemeenteraad vervallen verklaard.
290
Voor het overige geldt hetgeen onder 1.12.3 hiervoor is uiteengezet .
Het raadslid dat vervallen werd verklaard, wordt vervangen door zijn opvolger
291
.
1.12.5. Overlijden.
Uiteraard komt er aan het mandaat van raadslid ook een einde door het overlijden van het raadslid.
292
Het raadslid dat overlijdt wordt vervangen door zijn opvolger .
283
De overtreding van de voorschriften op de beperkingen en de controle van de verkiezingsuitgaven kan eveneens een grond
tot vervallenverklaring en schorsing zijn.
284
Art. 4 van het Reparatiedecreet van 02.06.2006, B.S., 26.06.2006.
285
Art. 13 GD.
286
Deze bepaling heeft bvb. voor gevolg dat – vóór betekening van de beslissing van verval – het raadslid, ook al weet men dat
de betrokkene zich in een situatie van verval bevindt, toch nog tot de raadszittingen moet worden uitgenodigd. Het raadslid blijft
ten aanzien van derden immers raadslid met alle rechten vandien. .
287
Dit is logisch. Anders zou een raadslid dat weet dat het zich in een geval van onverenigbaarheid bevindt met opzet – door in
strijd met art. 262 SW – thans art. 10 par. 3 GD - nog deel te nemen aan de beraadslagingen van de gemeenteraad – de
geldigheid van de gemeenteraadsbeslissingen in het gedrang kunnen brengen.
288
Art. 16 lid 1 GD.
289
Art. 12 par. 2 GD.
290
Memorie 2005, p. 46.
291
Art. 16 lid 1 GD.
292
Art. 16 lid 1 GD.
62
1.13. De rangorde van de gemeenteraadsleden.
Het Gemeentedecreet zelf bevat geen uitgewerkte regeling om de rangorde van de
gemeenteraadsleden te bepalen.
Wél zijn er een aantal artikelen van het GD die naar de “anciënniteit” van de raadsleden verwijzen, zo
293
bvb. bij de vervanging van de voorzitter van de gemeenteraad
en de vervanging van de schepenen
294
. Door het stilzwijgen van het GD ontstaat hier een probleem.
Alhoewel het Gemeentedecreet (GD) niet meer expliciet voorschrijft dat er een rangorde van de
gemeenteraadsleden dient opgemaakt, stelt de omzendbrief BB 2012/2 van 19.10.2012 betreffende
de opstart van de nieuwe bestuursperiode toch dat het aangewezen is een rangorde onder de
raadsleden op te maken.
295
De rangorde van de raadsleden is in eerste orde functie van hun anciënniteit
.
Het
Gemeentedecreet geeft verder geen antwoord op de vraag wat onder anciënniteit moet worden
verstaan. De omzendbrief van 19.10.2012 beschouwt als anciënniteit de gehele tijdsduur tijdens
dewelke een gemeenteraadslid deel heeft uitgemaakt van een gemeenteraad van gelijk welke
gemeente. Deze tijdsduur mag dus onderbroken zijn en is niet beperkt tot één gemeente.
Verder bepaalt de omzendbrief, zonder daarvoor te kunnen terugvallen op bepalingen van het
decreet, dat bij gelijke anciënniteit het aantal naamstemmen in de laatste volledige vernieuwing van
de gemeenteraad bepalend is. Is ook dat gelijk, dan geeft het aantal stemmen van de lijst in deze
verkiezingen de doorslag. De voorkeur wordt dan gegeven aan het gemeenteraadslid wiens lijst het
meeste stemmen behaalde.
De rangorde tussen de gemeenteraadsleden dient te worden bepaald door de gemeenteraad gezien
geen enkel ander gemeentelijk bestuursorgaan als bevoegd wordt aangewezen. Telkens een raadslid
wordt vervangen dient de rangorde, wegens de eraan gekoppelde gevolgen, opnieuw te worden
vastgesteld. Op dit ogenblik dient met de sedert de installatie gelopen termijn rekening te worden
gehouden.
1.14. Eretitels.
Het verlenen van de titel van ere-gemeenteraadslid behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad
296
.
293
Art. 8 par. 4 lid 2 GD.
Art. 50 par. 2 GD.
Art. 8 par. 4 lid 2 GD.
296
Wijzigingsdecreet 2009, art. 13 dat art. 17 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009. Ondertussen bleef de gemeenteraad
bevoegd op grond van het feit dat de raad beschikt over de restbevoegdheid.
294
295
63
1.15. Aansprakelijkheid van gemeenteraadsleden en verzekering
297
.
1.15.1. Verplichting van de gemeente in te staan voor de betaling van geldboetes waartoe
gemeenteraadsleden zijn veroordeeld (art. 17 par. 6 GD).
De gemeente is burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe de
raadsleden worden veroordeeld wegens een misdrijf begaan tijdens de normale ambtsuitoefening –
de persoonlijke inbreuken op de verkeersreglementering uitgezonderd.
Indien er herhaling is blijft het raadslid sowieso zelf verantwoordelijk.
Regres (terugvordering lastens de raadsleden) kan maar in geval van bedrog, zware schuld of de bij
de betrokkene gebruikelijk voorkomende lichte schuld.
1.15.2. Principe van de verplichte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en ongevallen (art.
17 par. 5 en 6 GD).
De gemeente is verplicht een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid (incluis rechtsbijstand) af
te sluiten ter dekking van deze aansprakelijkheid die persoonlijk ten laste komt van de raadsleden bij
de normale uitoefening van hun mandaat. Een besluit van de Vlaamse Regering voert dit verder uit
298
.
De gemeente is ook verplicht een verzekering af te sluiten
gemeenteraadsleden overkomen in de normale ambtsuitoefening.
voor
ongevallen die
de
Praktisch
-
297
298
Recupereer op de secretarie van uw gemeente het verslag van de installatievergadering
van de gemeenteraad. Ga na hoe de regels en principes van dit deel in de praktijk
werden toegepast.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 13 dat art. 17 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
BVR van 19.01.2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris, art. 45 tot en met 54.
64
2. De werking van de gemeenteraad
2.1. Aantal vergaderingen
2.1.1. Algemene regel : telkens wanneer noodzakelijk en minstens tienmaal per jaar.
Art. 19 GD bepaalt dat de gemeenteraad zo dikwijls vergadert als de zaken die tot zijn
bevoegdheid behoren het vereisen en ten minste tienmaal per jaar.
De gemeentelijke autonomie brengt met zich mee dat geen maximum aantal vergaderingen is
vastgelegd. Dit geeft een grote vrijheid en laat toe naar grootte van de gemeente, naar
belangrijkheid van de taken, naar eigen aanpak, een eigen vergaderingsfrequentie in iedere
gemeente aan te houden.
In de meeste gemeenten heeft zich in de praktijk de gewoonte ontwikkeld om maandelijks een
raadsvergadering te houden, wat sedert 1994 in de gemeentewet werd bekrachtigd (men neemt
aan dat er in juli en augustus niet wordt vergaderd, wat op zich uiteraard echter niet uitgesloten
is). Het Gemeentedecreet neemt de bepaling van de NGW letterlijk over.
2.1.1. Verplichte vergaderdata
Zowel het Gemeentedecreet als andere wetgevingen voorzien echter een aantal verplichte
vergaderdata. Volgende verplichte vergaderdata kunnen worden gesignaleerd.
299
- De installatievergadering van de gemeenteraad na de algehele vernieuwing
moet plaats
hebben op de eerste werkdag van de maand januari volgend op de
gemeenteraadsverkiezingen, behoudens indien er bezwaar is (zie hiervoor).
300
Iedere dag van de week, behalve zaterdag, zondag en de wettelijke en decretale
301
feestdagen, is een werkdag .
In geval van bezwaar of herverkiezing wordt de gemeenteraad, zo de verkiezing toch geldig
wordt verklaard of na herverkiezing na ongeldigverklaring, samengeroepen binnen de 10 dagen
volgend op de dag waarop de uitslag van de verkiezing definitief is of na herkiezing.
302
- Het meerjarenplan
moet aan de gemeenteraad worden voorgelegd vóór het einde van het
303
jaar volgend op de gemeenteraadsverkiezingen . In de loop van ieder vierde kwartaal, dus
jaarlijks, moet de gemeenteraad het meerjarenplan aanpassen waar nodig. Dit dient te
gebeuren vóór de raad beraadslaagt over het budget van het volgende jaar. De aanpassing
304
van het meerjarenplan in het laatste jaar van de legislatuur is facultatief .
305
- Het jaarlijks budget van de gemeente
dient vóór het begin van ieder boekjaar (lopend van
01.01 tot 31.12.) op basis van het meerjarenplan door de gemeenteraad te worden vastgesteld
306
. Voor het eerste jaar van de legislatuur kan de gemeenteraad het budget vaststellen in de
loop van het eerste kwartaal van het boekjaar. Voor dit eerste jaar moet het budget ook niet
307
passen in het meerjarenplan
(zie verder).
308
- De jaarrekening van de gemeente
moet door de gemeenteraad worden vastgesteld in de
loop van het eerste semester van het boekjaar dat volgt op datgene waarop de rekeningen
betrekking hebben. Voorafgaandelijk bespreking en de goedkeuring van de jaarrekening moet
het college aan de gemeenteraad verslag uitbrengen over de financiële toestand, over het
299
Art. 7 par. 1 lid 1 GD.
11 juli is in Vlaanderen een decretale feestdag.
301
Art. 4 van het wijzigingsdecreet 2009. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
302
Betreffende het begrip, zie verder.
303
Art. 146 par. 1 GD.
304
Art. 147 par. 1 GD.
305
Betreffende dit begrip, zie verder.
306
Art. 148 par. 1 GD.
307
Art. 148 par. 2 GD.
308
Voor de inhoud van dit begrip, zie hierna.
300
65
gevoerde beheer tijdens het voorafgaande jaar en over de uitvoering van het budget (het zgn.
309
jaarverslag) .
- De verkiezing van de raad van het OCMW : De OCMW-raad wordt verkozen op de
310
installatievergadering van de gemeenteraad .
311
- De verkiezing van de politieraad
ingeval van een meergemeentezone : op de
installatievergadering of binnen de tien dagen daaropvolgend. Is dit een wettelijke feestdag, dan
wordt de verkiezing verschoven naar de eerstvolgende werkdag.
312
- Het budget voor het volgende boekjaar van een autonoom gemeentebedrijf
moet door de
raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf jaarlijks en uiterlijk op 31.10 aan
313
de gemeenteraad ter goedkeuring worden voorgelegd .
- De jaarrekening van het voorbije boekjaar van een autonoom gemeentebedrijf moet door de
raad van bestuur jaarlijks en uiterlijk op 30.03 aan de gemeenteraad ter goedkeuring worden
314
voorgelegd .
In de praktijk wordt de verplichte vergadering betreffende de jaarrekening en het budget niet zo
stipt in acht genomen. Er volgt immers geen nietigheid uit.
2.2. Vereisten voor een geldige bijeenroeping van de gemeenteraad
2.2.1. De dagorde wordt vastgesteld door de voorzitter of zijn vervanger.
2.2.1.1. Regel
De voorzitter van de gemeenteraad (en dus niet het college noch de burgemeester) stelt de
315
dagorde van de gemeenteraad vast
. Het is dus de voorzitter die – behoudens de hierna
vermelde nuancering – in eerste instantie de inhoud van de dagorde bepaalt. Bovendien moet
316
hij alle punten op de agenda opnemen die hem door het college worden meegedeeld .
Het feit dat de agenda van de gemeenteraad niet langer wordt samengesteld door het college
moet worden gezien in de hertekening van de machtsverhoudingen tussen raad en college.
Onder de gelding van de NGW was het immers soms zo dat het college slechts die dossiers op
de raad bracht waarvan men redelijkerwijze kon aannemen dat het collegevoorstel een
meerderheid zou behalen.
De voorzitter beslist bij de opmaak van de agenda over zaken zoals plaats op de agenda, aard
van de zitting (openbaar of besloten), uiteraard evenwel met naleving van de decretale
bepalingen (zie hierna).
2.2.1.2. Nuancering
a. Individueel initiatiefrecht voor de burgemeester
317
.
De burgemeester kan een bindend verzoek richten tot de voorzitter van de gemeenteraad
om de gemeenteraad samen te roepen voor zover de door de burgemeester aangedragen
punten uitsluitend betrekking hebben op zijn bevoegdheid. Aldus heeft de burgemeester
agenderingsrecht mbt. de agenda van de gemeenteraad inzake dossiers die uitsluitend tot
zijn bevoegdheid behoren.
309
Art. 173 GD.
Art. 11 van het OCMW-decreet van 19.12.2008.
311
Art. 18 W. 07.12.1998 WGP zoals thans van kracht.
312
Voor de inhoud van dit begrip, zie verder.
313
Art. 243 lid 4 GD.
314
Art. 243 lid 3 GD.
315
Art. 20 lid 1 GD.
316
Art. 20 lid 1 in fine GD.
317
Art. 68 GD.
310
66
In geval van een dergelijk verzoek beschikt de voorzitter van de gemeenteraad o.i. over
geen enkele discretionaire bevoegdheid. Zelfs al zou de voorzitter persoonlijk van oordeel
zijn dat het desbetreffende punt niet tot de bevoegdheid van de gemeenteraad zou
behoren, dan nog kan hij de agendering niet weigeren. De beoordeling van de
bevoegdheid behoort – onder voorbehoud van administratief en jurisdictioneel toezicht –
tot de bevoegdheid van de gemeenteraad.
Het bindend verzoek dient de te behandelen punten en dag en uur waarop de raad dient
samengeroepen te vermelden, anders stelt zich, wat dag en uur betreft, de vraag of de
318
voorzitter aan de vraag gevolg kan geven .
O.i. moet de burgemeester tijdig van zijn bevoegdheid gebruik maken teneinde de
voorzitter van de raad toe te laten alle andere pleegvormen – zoals de oproepingstermijn –
na te leven.
b. Collectief initiatiefrecht voor schepenen.
Ook het college heeft een collectief initiatiefrecht betreffende de agenda van de
319
gemeenteraad
en kan aldus een bindend verzoek richten tot de voorzitter van de
gemeenteraad om een punt op de agenda van de gemeenteraad te brengen. Voor elk
punt dat het college wil agenderen dient het college een voorstel van beslissing met een
toelichting aan de gemeentesecretaris over te maken, die de voorstellen bezorgt aan de
voorzitter van de gemeenteraad. Voor het overige zie a.
c. Collectief initiatiefrecht voor een derde van de zittinghebbende raadsleden.
Een derde van de zittinghebbende raadsleden die collectief optreden, heeft eveneens
320
initiatiefrecht betreffende de agenda van de gemeenteraad
.
Deze collectief
handelende raadsleden kunnen daarbij dag, uur en agenda van de raad bepalen. Ze
dienen daartoe, per punt, hun toegelicht voorstel te bezorgen aan de gemeentsecretaris,
321
die het voorstel aan de voorzitter van de raad bezorgt . Indien het gaat om een vraag of
322
interpellatie, dan dient er géén voorstel van beslissing geformuleerd .
Het bedoeld collectief verzoek is bindend. Voor het overige zie a.
Onder zittinghebbend dient te worden verstaan die leden die op dit ogenblik effectief zitting
323
hebben, met uitsluiting van diegenen die niet beschikbaar zijn
(bvb. een overleden
gemeenteraadslid dat nog niet is vervangen).
d. Collectief initiatiefrecht voor een vijfde van de zittinghebbende raadsleden als de raad al
324
zes weken sedert de laatste vergadering niet meer werd samengeroepen .
De voorzitter is ook verplicht de gemeenteraad bijeen te roepen op verzoek van een vijfde
van de zittinghebbende leden als zes weken na de datum van de vorige gemeenteraad
nog geen bijeenroeping is gebeurd.
De periode van zes weken wordt geschorst van 11 juli tot en met 15 augustus.
In dergelijk geval van verplichte bijeenroeping dient de voorzitter de gemeenteraad bijeen
te roepen op de aangewezen dag en het aangewezen uur en met de voorgestelde agenda.
Daartoe bezorgen de gemeenteraadsleden voor elk punt op de agenda hun voorstel van
318
Parl. Vraag van 11.01.1984, Bull. Vr. en Antw. Senaat, 1983-84, nr. 18 p. 659 : men bleek er onder de NGW van uit te gaan
dat de uitnodiging anders niet kon gebeuren. Contra : DUJARDIN, J., SOMERS, W., VAN SUMMEREN L. en DEBYSER J.,
Praktisch handboek voor gemeenterecht, Die Keure, 2001, p. 144 : het college (nu de voorzitter) kan dan zelf datum en uur
vaststellen in functie van de wettelijke oproepingstermijn.
319
Art. 20 lid 1 GD.
320
Art. 20 lid 2 GD.
321
Wijzigingsdecreet 2009, art. 15 dat art. 20 lid 2 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
322
Bespreking wijzigingsdecreet 2009 in de commissie – antwoord van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden,
Vlaams parlement, stuk 1946 (2008-2009) – nr. 5 , p. 19. Zie ook art. 23 van het wijzigingsdecreet 2009 (inwerkingtreding :
09.05.2009).
323
Memorie, 2005, p. 49.
324
Decreet van 29.06.2012, art. 9. Inwerkingtreding: 01.01.2013
67
beslissing met een toelichting aan de gemeentesecretaris, die de voorstellen bezorgt aan
de voorzitter van de gemeenteraad.
Voor het overige zie a.
e. Het recht voor eenieder tot het indienen van verzoekschriften bij de gemeenteraad
325
.
De artikelen 201 t.e.m. 204 regelen het indienen van verzoekschriften bij de
gemeenteraad. Deze regeling is nieuw. Aangezien de gemeenteraad binnen de drie
maanden na de indiening een gemotiveerd antwoord dient te verlenen, is de voorzitter
minstens gehouden verzoekschriften aan de gemeenteraad gericht op de eerstvolgende
zitting van de gemeenteraad te agenderen.
Voor de inhoudelijke behandeling van de verzoekschriften gericht aan de gemeenteraad
zie verder.
f. Toevoeging van punten aan de agenda door individueel handelende raadsleden
326
.
Nadat de gemeenteraad is samengeroepen kunnen gemeenteraadsleden tot uiterlijk vijf
dagen vóór de vergadering individueel punten aan de agenda toevoegen.
Zij moeten hun toegelicht voorstel van beslissing aan de gemeentesecretaris bezorgen die
de voorstellen dan aan de voorzitter van de raad dient te bezorgen.
Collegeleden kunnen van deze mogelijkheid geen gebruik maken
327
.
Wanneer de vormvoorschriften voor het toevoegen werden nageleefd en het toegevoegd
voorstel bijgevolg tijdig en regelmatig is, moet de voorzitter het verzoek tot toevoeging
respecteren. De voorzitter maakt daartoe het agendapunt zoals door hem vastgesteld,
samen met de toelichting, over aan de gemeentesecretaris die de aanvullende
agendapunten aan de gemeenteraadsleden onverwijld (dwz. zo snel mogelijk) meedeelt.
De voorzitter is niet gerechtigd de toevoeging op opportuniteitsgronden te weigeren.
Evenmin kan hij de toevoeging die aan alle formele voorschriften voldoet, weigeren op
grond van onbevoegdheid van de gemeenteraad. Een beslissing over haar bevoegdheid
328
hoort aan de gemeenteraad zelf toe .
2.2.2. De oproeping moet uitgaan van de voorzitter.
2.2.2.1. Regel
329
De voorzitter beslist tot bijeenroeping van de gemeenteraad . De oproeping moet dus van
hem uitgaan. In principe roept hij de gemeenteraad samen telkens hij dit nodig acht of indien hij
daartoe verplicht is en onverminderd de decretale vereisten ter zake (minimaal 10 zittingen per
jaar en verplichte zittingsdata). Een gemeenteraad kan zichzelf niet bijeenroepen, noch een
dag of uur voor zijn vergaderingen in een reglement vastleggen.
De voorzitter bepaalt ter gelegenheid van de samenroeping – onder voorbehoud van de
nuancering hierna - dag en uur van de zitting.
Ook indien de voorzitter door de burgemeester, het college of één derde van de
zittinghebbende raadsleden verplicht wordt de raad samen te roepen moet de eigenlijke
bijeenroeping van de voorzitter uitgaan. Hij moet daarbij dan alle andere regels volgen.
De oproeping moet door de voorzitter en de gemeentesecretaris ondertekend zijn
330
.
Beslissingen genomen door de raad zonder bijeenroeping uitgaande van de voorzitter zijn
onwettig en moeten vernietigd worden.
325
Art. 201 – 204 GD.
Art. 22 GD.
327
De collegeleden worden geacht hun agenderingsrecht via de mogelijkheid b. hiervoor reeds te hebben uitgeput.
328
Memorie 2005, p. 51.
329
Art. 20 lid 1 GD.
330
Dit lijkt ons een toepassing te zijn van of te volgen uit art. 20 lid 1 en art. 182 par. 1. GD.
326
68
Het recht van bijeenroeping omvat in principe in zich het recht de bijeenkomst af te gelasten
331
.
2.2.2.2. Nuancering
In de gevallen a. tot en met c. hiervoor behandeld onder 2.2.1.2. is de voorzitter gehouden de
gemeenteraad samen te roepen op de in het bindend verzoek aangegeven dag en uur. Zie
echter ook de opmerking betreffende de tijdigheid van het verzoek.
2.2.3. De oproeping moet gericht zijn aan de zittinghebbende gemeenteraadsleden.
Onder zittinghebbend dient ook hier te worden verstaan die leden die op dit ogenblik effectief
332
zitting hebben, met uitsluiting van zij die niet beschikbaar zijn
(bvb. een overleden
gemeenteraadslid dat nog niet is vervangen).
Wie ontslag nam, maar nog niet vervangen is, moet echter wel nog opgeroepen worden.
Betreffende raadsleden die niet langer aan alle verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen of zich in
een geval van onverenigbaarheid bevinden : zij dienen opgeroepen tot zolang er geen
vervallenverklaring is uitgesproken. De betrokken raadsleden moeten zich wel wraken ten
einde de autonome strafbepaling van art. 10 par. 3 GD en 12 par. 3 GD(voorheen art. 262
Strafwetboek) niet te overtreden.
Indien het een raadszitting betreft waarop een opvolger wordt beëdigd, dan moet de opvolger
333
uiteraard worden uitgenodigd . Idem uiteraard voor de installatievergadering van de raad, de
oude raad moet in dat geval niet meer worden opgeroepen, dan wel de verkozenen voor de
raad teneinde na onderzoek van hun geloofsbrieven de eed af te leggen (zie hiervoor).
2.2.4. De oproeping moet aan de gemeenteraadsleden worden verzonden op de wijze
bepaald in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad.
Het Gemeentedecreet voorziet niet langer zelf de wijze waarop de oproeping aan de
gemeenteraadsleden wordt verzonden. Een en ander wordt overgelaten aan de gemeente zelf
die daartoe de nodige bepalingen in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad dient te
334
voorzien . Daardoor kan de gemeente inspelen op de technologische evoluties, mits deze
voldoende betrouwbaar zijn om discussies uit te sluiten.
De oproeping moet o.i. wel nog schriftelijk en individueel gebeuren, cfr. de term “verzenden”.
Volgende bedenkingen en opmerkingen kunnen verder worden gemaakt :
-
Het lijkt niet noodzakelijk om de brief eigenhandig door het raadslid in ontvangst te doen
335
nemen. Artikel 21 GD vereist immers geen aangetekende brief
.
Het Gemeentedecreet voorziet niet langer dat de oproeping “aan huis” dient te worden
besteld. Toch menen wij dat de dagorde in eerste orde, dit is wanneer het raadslid geen
andere keuze heeft gemaakt, nog steeds aan de woonplaats – dus “aan huis” – moet
worden bezorgd.
Het gemeenteraadslid kan o.i. voor een en ander wel een
correspondentieadres opgeven dat niet zijn woonplaats is.
331
Dit prerogatief heeft de voorzitter o.i. niet indien hij verplicht is de gemeenteraad samen te roepen of indien het een
verplichte zittingsdatum betreft. O.i. heeft de voorzitter deze mogelijkheid evenmin indien een raadslid een punt liet toevoegen
op de agenda van een reeds samengeroepen raad (zie art. 22 GD).
332
Memorie 2005, p. 49.
333
Zie art. 16 GD.
334
Art. 21 lid 3 GD.
335
Nochtans zou, indien er door het raadslid zelf géén ontvangstbewijs wordt getekend, soms een bewijsprobleem kunnen
ontstaan, bvb. wat de toepassing van art. 7 par. 5 GD betreft.
69
2.2.5. De minimale oproepingstermijn moet in acht worden genomen.
2.2.5.1. Regel
In de regel moet de oproeping minstens acht dagen vóór de dag van de vergadering aan het
336
raadslid worden bezorgd . Hier spreekt het decreet duidelijk over “bezorgen” (in de zin van
bereiken) en dus niet over “verzenden”.
De termijn van acht dagen dient te worden berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis
die de termijn doet eindigen, zijnde de vergadering van de gemeenteraad. De dag van de
zitting van de gemeenteraad is niet in de termijn begrepen.
De termijn omvat alle dagen, ook zaterdagen, zondagen en de wettelijke en decretale
feestdagen.
Vergadert de gemeenteraad dus op een maandag, dan dient de oproeping uiterlijk op de
zondag voorafgaand aan de geplande zitting aan de gemeenteraad te worden bezorgd.
Bemerk dat het resultaat identiek is als zou men hebben gerekend met het begrip “ vrije dagen”
337
uit de nieuwe gemeentewet .
Voorziet het huishoudelijk reglement dat de oproeping per post moet worden verstuurd dan
dient dit te gebeuren op een tijdstip dat garandeert dat de oproeping tijdig wordt bezorgd.
Zitting van de gemeenteraad gepland op maandag 09.02.2009
Uiterste dag voor bezorgen (niet verzenden) dagorde : zondag 01.02.2009
Berekening :
Zat.
Zon.
Ma.
Di.
Woe.
Do.
Vrij.
Zat.
Zon.
Ma.
31.01
01.02
02.02
03.02
04.02 05.02
06.02
07.02
08.02
09.02
/________/________/________/________/________/________/________/________/_________/
8
7
6
5
4
3
2
1
Uiterste
Besteldag
Bemerk dat het resultaat identiek is aan de oude regel van de “zeven vrije dagen” uit de nieuwe
gemeentewet.
2.2.5.2. Nuancering. Verkorting.
338
De gebruikelijke oproepingstermijn geldt niet in geval van spoedeisendheid . In dit geval kan
de oproepingstermijn worden ingekort. De omstandigheden die tot de spoedeisendheid
aanleiding geven worden eerst door de voorzitter beoordeeld, onder voorbehoud van
beoordeling door de gemeenteraad zelf en voogdijtoezicht.
Voor de installatievergadering na de gehele hernieuwing van de gemeenteraad, die op een
339
decretaal vastgestelde datum plaatsvindt
, geldt niettemin voor de goede orde de hiervoor
340
aangegeven oproepingstermijn . Op de installatievergadering kunnen er geen andere punten
worden besproken (en kan er o.i. ook niet worden beslist) dan deze die decretaal dienen te zijn
voorzien. Het al dan niet tijdig versturen van de agenda brengt de rechtsgeldigheid van deze
341
beslissingen niet in het gedrang .
336
Art. 21 lid 1 GD.
Een termijn in vrije dagen is een termijn in kalenderdagen waarbij het feit dat de termijn doet starten en het feit dat de termijn
doet eindigen niét in de termijn zijn begrepen. De reguliere oproepingstermijn onder de Nieuwe Gemeentewet bedroeg zeven
vrije dagen.
338
Art. 21 lid 1 GD.
339
Art. 21 lid 1 GD.
340
Wijzigingsdecreet 2009, art. 3. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
341
Wijzigingsdecreet 2009, Memorie van toelichting, Vlaams parlement stuk 1946 (2008-2009) – nr. 1, p. 4.
337
70
Verlenging :
Alhoewel het naar ons oordeel niet vereist is dat ook de dagorde in de navermelde gevallen
eerder dient te worden bezorgd, moeten volgende stukken uiterlijk veertien dagen vóór de
gemeenteraad over de hierna vermelde zaken beraadslaagt, aan alle gemeenteraadsleden in
ontwerp worden bezorgd :
- het ontwerp van meerjarenplan en het ontwerp van de jaarlijkse aanpassing van het
342
meerjarenplan .
343
- het ontwerp van budget
(Het GD vereist niet dat de stukken m.b.t. budgetwijzigingen
veertien dagen vooraf worden bezorgd).
344
- het ontwerp van jaarrekening .
2.2.6. De oproeping moet ook plaats, dag en tijdstip van de vergadering bepalen. Ze moet
345
de agenda vermelden alsook het toegelicht voorstel van beslissing bevatten .
De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn.
Bij de oproeping moet een toelichting van het voorstel gevoegd zijn. Niet alle ontwerpen van
raadsbeslissing moeten worden meegestuurd, maar het moet per agendapunt duidelijk zijn wat
het voorstel van beslissing is.
De toelichting kan een afzonderlijk stuk zijn, of een
346
gemotiveerde ontwerpbeslissing .
2.2.7. Het dossier waarop elk agendapunt betrekking heeft moet vanaf de verzending van
de agenda ter beschikking zijn overeenkomstig de regels van het huishoudelijk
347
reglement .
Concreet houdt dit dus in dat de dossiers voor elk agendapunt klaar moeten zijn en ter
beschikking worden gesteld – overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement –
uiterlijk op het ogenblik dat de dagorde vertrekt.
De stukken betreffende door de raadsleden toegevoegde agendapunten moeten, zodra de
aanvullende agendapunten aan de gemeenteraadsleden worden meegedeeld, ter beschikking
gelegd worden.
De gemeentesecretaris of de door hem aangewezen personeelsleden verstrekken aan de
gemeenteraadsleden die daarom verzoeken technische inlichtingen over stukken die in het
dossier voorkomen. Deze technische toelichting (aanleiding, wettelijke kadering) wordt nu als
recht verankerd in het decreet. Het huishoudelijk reglement van de raad kan dit recht niet meer
348
in vraag stellen. Het kan enkel de wijze regelen waarop deze inlichtingen worden verstrekt .
Let wel, vergeet niet dat naast deze rubriek ook nog het algemeen inzagerecht van het raadslid
speelt (hierna behandeld), evenals de wetgeving openbaarheid van bestuur (eveneens hierna
behandeld - een raadslid heeft in de regelgeving openbaarheid van bestuur dezelfde rechten
als een gewoon burger).
Vanaf 01.01.2014 dient het huishoudelijk reglement te bepalen dat, indien een
349
gemeenteraadslid daartoe verzoekt, het dossier elektronisch beschikbaar wordt gesteld
.
Bemerk dat de keuze bij het raadslid ligt en niet bij de voorzitter of wie dan ook.
342
Art. 146 par. 4 en 147 par. 2 GD.
Art. 148 par. 4 GD.
Art. 174 par. 2 GD.
345
Art. 21 lid 2 GD.
346
Omzendbrief BB/2009 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 9.
347
Art. 21 lid 2 en 3 GD.
348
Art. 21 lid 4 GD.
349
Art.21 GD, zoals gewijzigd door het D. van 29.06.2012, art. 10. Inwerkingtreding: 01.01.2014.
343
344
71
2.2.8. Plaats, dag, tijdstip en agenda moeten openbaar worden gemaakt op het
350
gemeentehuis alsook op de wijze zoals bepaald in het huishoudelijk reglement .
De openbaarmaking van de agenda, die geldt naast de individuele oproeping van de
raadsleden, moet – behoudens de gevallen van spoedeisendheid - op het gemeentehuis
gebeuren uiterlijk acht dagen vóór de vergadering, zodat het publiek er te allen tijde kennis kan
van nemen. Spoedeisendheid kan nooit worden ingeroepen indien deze het gevolg is van
351
nalatigheid van het bestuur .
Aanvullende regels betreffende openbaarmaking kunnen voorzien worden in het huishoudelijk
reglement van de gemeenteraad (vb. neerlegging van de agenda in de bibliotheek, opname van
de agenda op de website van de gemeente).
Toegevoegde punten moeten binnen de 24 uur na vaststelling van de aangepaste agenda op
identieke wijze worden gepubliceerd.
In spoedeisende gevallen wordt de agenda uiterlijk 24 uur na vaststelling en uiterlijk vóór de
aanvang van de zitting openbaar gemaakt op de wijze zoals hiervoor bepaald.
De agenda van de gemeenteraad en de stukken die erop betrekking hebben zijn onderworpen
352
aan het decreet van 26.03.2004 betreffende de openbaarheid van bestuur .
2.3. De zitting van de gemeenteraad
Voor de vergaderingen van de gemeenteraad bestaan er heel wat formalistische regels.
Een aantal van deze regels – na te leven in alle gemeenten – vindt men terug in het
Gemeentedecreet. Aanvullende regels – die van gemeente tot gemeente verschillend kunnen
zijn (bvb. de wijze waarop openbaar wordt gestemd, bvb. bij handopsteking) - worden
353
opgenomen in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad .
2.3.1. Het voorzitterschap van de gemeenteraad.
Net zoals onder de NGW kent de gemeenteraad onder het GD een voorzitter. Voor de
verkiezingsprocedure, zie hiervoor. We zagen hiervoor ook al de rol van deze voorzitter mbt.
de opmaak van de agenda en de bepaling van plaats, dag en uur van de zittingen van de raad.
Nu gaan we even na welke rol de voorzitter ter zitting speelt.
De voorzitter neemt de rol van de burgemeester, als voorzitter van rechtswege van de raad
onder de NGW, over. Daardoor zal de burgemeester ter zitting van de raad – indien hij niet als
voorzitter van de gemeenteraad werd verkozen - minder als “hoofd van de gemeente” naar voor
komen.
Volgens de federale minister van Binnenlandse Zaken wordt de gemeenteraad in een
eengemeentezone ook door de voorzitter van de gemeenteraad die geen burgemeester is
voorgezeten, wanneer deze gemeenteraad beraadslaagt en beslist over materie die in een
354
meergemeentezone behoort tot de bevoegdheid van de politieraad
. Anderen zijn de
omgekeerde mening toegedaan.
De voorzitter van de gemeenteraad – die uiteraard de vergadering van de gemeenteraad
355
voorzit - heeft volgende bevoegdheden
:
 Het openen van de vergadering.
De opening mag niet gebeuren vóór het aangegeven uur. Wél kan, zonder er misbruik van te
356
maken, de voorzitter enige vertraging dulden
. Eens de vergadering geopend, moet de
350
Art. 23 par. 1 GD, zoals gewijzigd door het wijzigingsdecreet 2009, art. 18. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
Omzendbrief BB 2009/2 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 9.
352
Art. 23 par. 2 GD.
353
Art. 40 GD. Voor de bespreking van het begrip “huishoudelijk reglement”, zie hierna.
354
Mondelinge vraag van de heer Bruno Steegen nr. 1488 dd. 23.01.2008 aan de minister van binnenlandse zaken.
355
Art. 24 en 25 GD.
351
72
vergadering het quorum bereiken (moet de vergadering, in onbehoorlijk Nederlands, “in getal
zijn”), d.w.z. de meerderheid van de zittinghebbende leden moet aanwezig zijn. Is dit niet het
geval, dan moet de voorzitter vaststellen dat niet geldig kan worden vergaderd en is een nieuwe
vergadering maar mogelijk na een nieuwe bijeenroeping.
 Het sluiten van de vergadering.
Normalerwijze gebeurt het sluiten na volledige afhandeling van de agenda.
Voorheen werd al eens verdedigd dat de voorzitter, zonder daarover enig motief naar voor te
brengen, vrij de vergadering kon sluiten vooraleer de agenda is afgehandeld. Hiermee
beschikte hij dan over een adequaat middel om beslissingen te vermijden die hij niet gepast
vond. Bij misbruik van dit recht kon bij de hogere overheid klacht neergelegd worden.
Deze stelling betreffende het recht van de voorzitter om naar goeddunken de vergadering te
sluiten vóór de agenda is afgehandeld moet echter genuanceerd worden.
De voorzitter mag van dit recht géén gebruik maken om obstructie te plegen en te verhinderen
dat een voorstel wordt aanvaard dat niet strookt met zijn persoonlijke overtuiging. Het voortijdig
sluiten van de vergadering moet steeds steunen op feiten die verband houden met de
vergadering zelf.
Eens de sluiting uitgesproken, zijn eventuele handelingen door de raad gesteld vernietigbaar.
Wie de plaats alsdan van de voorzitter zou innemen, is zelfs strafbaar.
 Het schorsen van de vergadering.
Deze bevoegdheid is decretaal niet uitdrukkelijk vermeld. Toch moet worden aangenomen dat
het recht de vergadering te sluiten ook het recht inhoudt een minder verregaande maatregel te
nemen door de vergadering te schorsen.
 De handhaving van de orde in de vergadering
357
.
Zonder dat de raad of de burgemeester zich daar mee mag inlaten, staat de voorzitter in voor
de handhaving van de orde in de vergadering. Daartoe behoren : regeling van de toegang tot
358
359
de zaal , inachtneming stilte onder publiek, toegang van de pers, enz… .
Ordeverstoring door het publiek
De voorzitter mag, na een voorafgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk tekens van
goedkeuring of afkeuring geeft of die gelijk hoe wanorde veroorzaakt, uit de zaal doen zetten.
Hij kan de hulp inroepen van de politiediensten. De voorzitter kan bovendien tegen die
360
personen proces-verbaal opmaken en hen verwijzen naar de politierechtbank .
Ordeverstoring door raadsleden
Bij ordeverstoring door de raadsleden zelf ligt de zaak enigszins anders. Vooreerst kan de
voorzitter de maatregelen toepassen door het huishoudelijk reglement voorzien, zoals het tot de
orde roepen.
356
Dit wil nog niet zeggen dat, wanneer bij het aanvangsuur de meerderheid van de zittinghebbende raadsleden aanwezig is,
de voorzitter mag wachten tot de leden van de bestuursmeerderheid voltallig zijn. Indien het quorum bij het aanvangsuur is
bereikt, dan moet de voorzitter de zitting openen (Parl. Vr. nr. 269 van 20.12.2000, Vr. en Antw. Kamer 2000-2001, 23.04.2001).
357
Art. 25 GD.
358
Weliswaar zonder dat de voorzitter een inbreuk kan plegen op art. 28 GD dat het onderscheid tussen openbare en besloten
zitting regelt.
359
Het reglement van orde van de raad kan het maken van beeld- en klankopnames in de gemeenteraad tijdens de openbare
zitting regelen of verbieden. Indien niets is voorzien, dan zijn zij in principe toegelaten voor zover de orde er niet is door
gestoord (te beoordelen door de voorzitter) (Parl. Vr. 14.09.1987, Bull. Vr. en Antw. Senaat 1986-87, nr. 42 p. 3150).
360
De politierechter kan hen veroordelen tot een geldboete van één tot vijftien EUR te verhogen met de wettelijke opdeciemen
of tot een gevangenisstraf van één dag tot drie dagen, behoudens andere vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert
(art. 25 GD).
73
Blijft er onwil of tegenstand, dan kan hij de vergadering schorsen of sluiten. Maar hij kan geen
andere tuchtmaatregelen nemen zoals een tijdelijke uitsluiting. Hij mag immers niet beletten dat
een raadslid zijn ambt uitoefent. Bij stelselmatige verstoring kan de voorzitter het geval
signaleren aan de Procureur des Konings. Hij kan echter zelf geen proces-verbaal opmaken
361
zoals hij dat voor een niet-raadslid wel kan .
 De toelichting van de te bespreken agendapunten en het leiden van de besprekingen.
Toelichting van de agendapunten
Voor de toelichting verwijst de voorzitter naar de indiener van het voorstel (college,
362
burgemeester, raadslid) .
Bespreking van de agendapunten
Bij de leiding van de bespreking zal de voorzitter rekening moeten houden met wat het
huishoudelijk reglement bepaalt. Het verloop van de bespreking wordt inderdaad niet
exhaustief in het Gemeentedecreet geregeld. Het decreet laat ruimte voor plaatselijke regeling.
Meestal worden hierrond in het huishoudelijk reglement zaken geregeld, zoals :
363
- spreekrecht en spreekduur van de raadsleden ;
- eventuele beperking van het aantal tussenkomsten en agendapunten;
- het duidelijk formuleren van het voorwerp waarover zal gestemd worden.
Een centrale plaats zal in de bespreking ingenomen worden door het dossier dat over het
agendapunt is samengesteld en het project van beslissing dat in dit dossier is opgenomen.
Voorafgaandelijk de bespreking en goedkeuring van de jaarrekening moet het college aan de
gemeenteraad verslag uitbrengen over de financiële toestand, over het gevoerde beleid en
beheer tijdens het voorafgaande financiële boekjaar en over de uitvoering van het budget (het
364
zgn. jaarverslag) .
Bij de bespreking van de budget(-wijziging) van het O.C.M.W. zal de voorzitter van het
O.C.M.W. ter zitting uitleg komen verschaffen over het ontwerp.
365
Het publiek mag niet aan de bespreking deelnemen
. Toch kan de voorzitter toelaten dat
366
367
deskundigen gehoord worden, bv. de gemeentesecretaris
, een andere
gemeenteambtenaar of een derde. Uiteraard kunnen die nooit aan de beraadslaging die de
stemming voorafgaan deelnemen.
 De voorzitter stemt als laatste, uitgezonderd bij geheime stemming
368
.
Dit laat de voorzitter toe te weten hoe al de andere raadsleden gestemd hebben vooraleer hij
zelf zijn stem uitbrengt. Dit geeft hem in sommige gevallen de kans de doorslag te geven.
361
Memorie 2005, p. 52.
Memorie 2005, p. 51.
363
Alle punten die op de agenda voorkomen zijn vatbaar voor bespreking en tussenkomsten van de gemeenteraadsleden. Dit
geldt ook voor een agendapunt “mededelingen van de burgemeester” (Parl. Vraag 17.11.1983, Bull. Vr. en Antw. Kamer, 83/84,
nr. 11 p. 388).
364
Art. 173, lid 3 GD.
365
Zie echter het recht tot indienen van verzoekschriften bij de gemeenteraad en de mogelijkheid daarbij gehoord te worden
(art. 202 GD), hierna behandeld.
366
Er is geen bezwaar tegen dat de gemeentesecretaris vóór de beraadslaging over een bepaald punt toelichting verstrekt. Hij
mag echter uiteraard niet deelnemen aan de beraadslaging en aan de stemming (Parl. Vraag van 11.06.1981, Bull. Vr. en Antw.
Kamer, 80/81, nr. 38, 3905).
367
Wanneer een raadslid aan de voorzitter vraagt dat een deskundige ter voorlichting van de gemeenteraad uitleg zou
verstrekken op de openbare zitting, dan kan de voorzitter daartoe toestemming geven. Weigert deze, dan kan het raadslid bij
ordemotie vragen dat de raad over zijn voorstel zou stemmen. De raad blijft immers steeds meester over de wijze waarop hij
zijn bevoegdheden uitoefent, uiteraard geldt dit onverminderd de bepalingen van het GD (Par. Vraag 29.06.1982, Bull. Vr. en
Antw. Senaat, 81/82, nr. 28 p. 920).
368
Art. 35 par. 4 GD.
362
74
Voorbeeld : Van een gemeenteraad maken 29 leden deel uit. De raad beslist in openbare vergadering over
een heikel punt (bvb. de aankoop van een onroerend goed door de gemeente). Alle 29 raadsleden zijn
aanwezig en nemen deel aan de stemming. Tien leden onthouden zich. Er zijn op het ogenblik dat de
burgemeester als laatste moet stemmen 9 stemmen vóór en 9 stemmen tegen de verkoop. De voorzitter zal de
doorslaggevende stem uitbrengen.
2.3.2. De volgorde van de punten op de dagorde.
De volgorde der punten van de agenda wordt bij de samenstelling van de agenda door de
voorzitter bepaald.
Hij dient er echter wel rekening mee te houden dat, behoudens in tuchtzaken, de besloten
369
vergadering slechts kan plaatsvinden na de openbare vergadering .
Tijdens de zitting kan alleen de raad zelf nog een punt van plaats veranderen. Men drukt dat uit
door te stellen dat vanaf dan de raad meester is van zijn dagorde.
Deze vrijheid is echter beperkt in het geval dat tijdens de behandeling in de besloten zitting
gemerkt wordt dat een punt in openbare zitting moet worden behandeld (zie hierna bij de aard
van de vergadering, openbaar of besloten).
2.3.3. De verdaging van punten door de gemeenteraad zelf.
Onder de gelding van de nieuwe gemeentewet nam men aan dat de gemeenteraad de
behandeling van een onderwerp naar de agenda van de volgende zitting kon verschuiven of
een bindend voorstel doen tot inschrijving van een bepaald punt op de dagorde van de
volgende vergadering.
De redenering daarbij was dat wat een derde van de zittinghebbende raadsleden kan – nl. de
gemeenteraad samengeroepen - niet kan ontzegd worden aan de meerderheid der raadsleden.
Daarom nam men aan dat dergelijk voorstel, door de meerderheid van de raad aangenomen,
met toelichting in de notulen opgenomen en aan de burgemeester ter ondertekening
voorgelegd, moest beschouwd worden als een geldig aan de burgemeester overhandigd
voorstel in de zin van artikel 97 lid 3 van de Gemeentewet.
O.i. gaat deze redenering nog steeds op, al betreft het nu een toepassing van art. 20 lid 2 GD.
2.3.4. Het toevoegen van punten aan de agenda op de zitting.
Kan een punt, dat niet op de agenda voorkomt, in de raad ter bespreking worden voorgelegd ?
Er kunnen zich toch omstandigheden voordoen waarin snel moet worden gehandeld en waarbij
de vormvoorschriften die moeten worden nageleefd remmend werken.
Het antwoord op dit probleem is te vinden in artikel 29 van het GD zoals, met ingang van
01.01.2013, gewijzigd bij art. 11 van het D. van 29.06.2012.
“Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in
spoedeisende gevallen.
Tot spoedbehandeling kan enkel worden besloten door tenminste twee derde van de
aanwezige leden. De namen van die leden en de motivering voor de spoedeisendheid worden
in de notulen vermeld”
Er is dus één inhoudelijke voorwaarde :
-
369
spoedeisendheid (die niet mag wortelen in de eigen inertie).
Art. 28 par. 2 GD.
75
Er zijn ook twee formele voorwaarden :
-
Twee derden van de aanwezige leden moeten ja stemmen over de vraag tot
370
spoedbehandeling .
Voorbeeld :
31 leden aanwezig. Minimum 21 leden moeten instemmen met spoedbehandeling (31/3 x 2 = 20,6). Wie zich
onthoudt stemt eigenlijk tegen.
-
Ten opzichte van de NGW legt het GD nu ook een formele motiveringsverplichting op
doordat de motivering van de spoedeisendheid in de notulen dient te worden vermeld.
Alle voorwaarden moeten samen vervuld zijn. In eerste orde oordeelt de raad daarover zelf,
onder voorbehoud van bestuurlijk en rechterlijk toezicht.
2.3.5. De gemeenteraad kent een quorum
371
.
2.3.5.1. Het begrip quorum
Het quorum is het aantal leden van een vergadering dat aanwezig moet zijn om geldig te
beraadslagen en te kunnen beslissen. Het begrip quorum mag niet worden verward met het
begrip meerderheid. Onder dit laatste begrip wordt verstaan het aantal leden van de
vergadering dat voor een voorstel dient te stemmen opdat het voorstel zou aanvaard zijn.
2.3.5.2. Het quorum in de gemeenteraad.
a. Regel - art. 26 eerste lid GD.
Om te kunnen besluiten (dwz. beraadslagen en een beslissing nemen) moet meer dan de helft
372
van de zittinghebbende raadsleden aanwezig zijn (art. 26 lid 1)
. Wie zich onthoudt is
aanwezig en moet voor de berekening van het quorum worden meegeteld. De gedwongen
onthouding van een raadslid bij toepassing van art. 27 par. 1 (niet deelnemen wegens
verbodsbepaling) lijkt ons echter als afwezigheid te moeten worden aanzien.
Voorbeeld :
Een gemeenteraad telt 31 leden. Het minimaal aantal leden om geldig te beraadslagen en te stemmen is 16,
zijnde méér dan de helft.
b. Uitzondering op deze regel - artikel 26 tweede en derde lid GD, gewijzigd door het
373
wijzigingsdecreet 2009 .
Er is nochtans een uitzondering in art. 26 opgenomen. De raad kan, indien hij eenmaal
bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden aanwezig is, na een tweede oproeping,
ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over de
onderwerpen die voor de tweede maal op de agenda voorkomen.
374
Bij de tweede oproeping moet de normale oproepingstermijn in acht worden genomen
,
behoudens ingeval van spoedeisendheid. De tweede oproeping moet de bepalingen van art. 26
GD overnemen.
370
Let wel, we staan hier voor een afwijkende regel wat het berekenen van de meerderheid betreft. Normaal zijn onthoudingen
in dat verband neutraal (art. 34 GD). Ze worden van het aantal aanwezige leden afgetrokken vóór de berekening van de
vereiste meerderheid. Hier bepaalt de wet echter uitdrukkelijk dat twee derden van de aanwezige leden tot spoedbehandeling
dienen te besluiten. Zodoende zijn onthoudingen hier zeker niet neutraal maar eigenlijk verkapte tegenstemmen.
371
Art. 26 GD.
372
In de context van art. 90 NGW wordt onder de term besluiten ook “beraadslagen” verstaan. Onder de gelding van de NGW
werd algemeen aangenomen dat de gemeenteraad, indien het quorum niét wordt gehaald, toch kennis kan nemen van
mededelingen en gedachtenwisselingen kan houden die niet uitmonden in een stemming (Parl. Vraag, 04.03.1987, Bull. Vr. en
Antw. Senaat, 07.04.1987, nr. 26 en Parl. Vraag, 15.03.1990, Bull. Vr. en Antw. Kamer, p. 8588).
373
Wijzigingsdecreet 2009, art. 19 dat art. 26 van het GD aanpast. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
374
Te berekenen overeenkomstig art. 190 GD.
76
Zowel de vroegere derde oproeping als de automatisch verkorte oproepingstermijn vallen weg.
2.3.6. De gemeenteraad beslist via stemming : de begrippen stemming en meerderheid.
2.3.6.1. Het begrip stemming
De bespreking van een dagordepunt wordt afgesloten met een stemming waaruit moet blijken
of het voorstel al dan niet is aangenomen. Alle beslissingen van de gemeenteraad worden via
stemming genomen. Ook het afvoeren van een agendapunt is het gevolg van een stemming.
De stemming dekt de gehele beslissing. Dit geldt in principe ook voor de jaarrekening, het
375
budget (en zijn wijziging) en het meerjarenplan (en zijn wijziging) . De gemeenteraad stemt
hierover in principe als geheel. Elk gemeenteraadslid kan echter wel de afzonderlijke stemming
eisen over een of meer onderdelen. In dat geval moet die stemming eerst gebeuren. Pas
daarna kan over de rest worden gestemd.
2.3.6.2. Het begrip meerderheid
Om geldig te kunnen beraadslagen en te stemmen moet het quorum gehaald worden (in slecht
Nederlands : de raad moet “in getal zijn”). Daarmee is een voorstel nog niet aangenomen. Om
aanvaard te zijn moet een voorstel de meerderheid behalen. De meerderheid is dus het aantal
stemmen dat een voorstel moet halen om aanvaard te zijn. Beide begrippen quorum en
meerderheid dekken duidelijk twee verschillende ladingen.
2.3.6.3. Het begrip meerderheid in de gemeenteraad
a. Regel - art. 34 GD.
De besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van
stemmen is het voorstel verworpen. Er is staking van stemmen indien er evenveel stemmen
voor als tegen het voorstel zijn uitgebracht.
Voorbeeld staking :
In een gemeenteraad van 31 leden ligt opnieuw het voorstel van de aankoop door de gemeente van een
eigendom voor. Eén lid onthoudt zich. Vijftien leden stemmen voor en vijftien leden stemmen tegen. De
stemmen staken. Het voorstel is verworpen.
Art. 34 GD bepaalt ook wat onder het begrip volstrekte meerderheid wordt verstaan. De
volstrekte meerderheid is meer dan de helft van de (geldig) uitgebrachte stemmen,
onthoudingen niet meegerekend.
Alleen de (geldig) uitgebrachte stemmen komen in aanmerking : de onthoudingen of de
weigeringen te stemmen (blanco stemmen) tellen niet mee voor de berekening van de
376
meerderheid .
Voorbeelden meerderheid :
- In een gemeenteraad met 31 leden, zijn 16 leden aanwezig (dit is precies het quorum). Zes leden onthouden
zich. Dit houdt in dat zes leden vóór moeten stemmen opdat het voorstel zou zijn aanvaard.
- Stel een gemeenteraad van 29 leden. Iedereen is aanwezig en neemt aan de stemming deel. Er zijn geen
onthoudingen. De meerderheid die het voorstel moet halen om aanvaard te zijn bedraagt 15.
b. Uitzonderingen op de regel van art. 34 GD - artikel 36 GD.
Op de regel van art. 34 zijn zeer belangrijke uitzonderingen te noteren.
375
Art. 146, par. 1 GD, zoals gewijzigd door het Reparatiedecreet 2009 – art. 82 GD, 148 par. 3 zoals toepasselijk gemaakt door
art. 88 van het wijzigingsdecreet 2009 (dat art. 154 par. 2 GD aanvult) en 174 par. 1 GD.
376
Zie echter hiervoor. Voor de toevoeging van een punt op de dagorde moet twee derden van de aanwezige leden vóór
stemmen. Daar mogen de onthoudingen o.i. dus niet worden afgetrokken.
Zie ook art. 28 par.1, 2° GD : de beslissing van de gemeenteraad om een dossier geagendeerd in openbare zitting in geheime
zitting te behandelen dient genomen met een 2/3e meerderheid van de aanwezige leden. Ook daar mogen o.i. de
onthoudingen voor de berekening van de meerderheid dus niet worden afgetrokken.
77
(i)
In geval van benoemingen tot ambten, contractuele aanstelling, verkiezing
voordracht van kandidaten.
377
of
Elke benoeming tot ambten, contractuele aanstelling, verkiezing of voordracht van kandidaten
378
dient het voorwerp uit te maken van een afzonderlijke stemming .
Wanneer bij dergelijke stemming de vereiste volstrekte meerderheid niet is bekomen in de
eerste stemming, moet, wanneer er twee of meerdere kandidaten zijn, tot een herstemming
worden overgegaan. Bij deze tweede stembeurt zijn nog slechts de kandidaten, die het meeste
stemmen behaalden in de eerste stembeurt, kandidaat. Hebben kandidaten bij de eerste
stemming evenveel stemmen behaald, dan wordt de jongste van hen in aanmerking genomen.
De benoeming of de voordracht gebeurt bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking
van stemmen in de tweede stembeurt, is de jongste van beiden verkozen.
Voorbeeld :
29 Leden nemen aan de stemming deel over de benoeming van één administratief medewerker. Er zijn drie
kandidaten.
De uitslag is als volgt : 9 onthoudingen, 7 stemmen voor kandidaat A, 7 stemmen voor kandidaat B en 6
stemmen voor kandidaat C.
De stemmen staken tussen A en B (beide kandidaten hebben evenveel stemmen). Er dient herstemd tussen A
en B. Geen van beiden haalt immers de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen (= (29 - 9)
: 2 = 10 + 1 = 11)
De uitslag van de tweede stemming is bvb. als volgt : 14 onthoudingen, 8 stemmen voor A en 7 stemmen voor
B. A is verkozen.
Mochten A en B opnieuw evenveel stemmen hebben gehad, dan staken de stemmen opnieuw en is de jongste
gekozen.
Let wel :
Wanneer er maar één kandidaat is, dan geldt de algemene regel onverkort. In dat geval moet betrokkene
meteen de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen halen. Gebeurt dit niet, dan is er geen
mogelijkheid tot herstemming.
Indien in ons voorbeeld enkel A kandidaat is, dan moet hij in een gemeenteraad met 29 leden waar iedereen
aanwezig is en bij 9 onthoudingen, 11 ja-stemmen halen. Mocht hij 10 ja-stemmen en 10 neen-stemmen
bekomen, dan staken de stemmen en is zijn kandidatuur verworpen. In dit geval is op de zitting géén
herstemming mogelijk.
(ii)
Bij de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad.
Zie de behandeling hiervoor.
(iii)
Bij de verkiezing van de schepenen.
Zie de behandeling hierna.
2.3.7. De aard van de zitting van de gemeenteraad : openbaar of besloten (art. 28 GD).
De openbaarheid van de vergaderingen van de gemeenteraad werkt de democratische controle
in de hand. Bovendien is het een middel tot informatie van de burger over het gevoerde beleid
in een gemeente. De openbaarheid van de gemeenteraad is dan ook de regel (zie hierna onder
2.3.7.2.).
2.3.7.1. Openbaarheid vóór de vergaderingen van de raad
Met het oog op de democratische controle volstaat het uiteraard niet dat de
gemeenteraadszittingen openbaar zouden zijn. Wat baat een openbare vergadering indien
niemand kan weten waar en wanneer de vergadering plaats heeft ? Daarom bevat het GD
bepalingen inzake de aankondiging voor het publiek van de zitting van de gemeenteraad (zie
377
Aldus expliciet aangevuld door het wijzigingsdecreet 2009, art. 26 dat art. 36 GD herformuleert. Inwerkingtreding :
01.07.2009.
378
Zelfde referentie.
78
hiervoor in de rubriek betreffende de vereisten voor een geldige bijeenroeping van de
gemeenteraad).
2.3.7.2. Openbaarheid van de vergaderingen zelf
379
De openbaarheid van de zittingen van de gemeenteraad is de regel . Op deze regel zijn twee
limitatieve uitzonderingen. De eerste uitzondering is algemeen en geldt als automatisme. De
tweede uitzondering vereist voorafgaandelijk een stemming in de raad.
a. Aangelegenheden die de persoonlijke levenssfeer raken dienen in besloten zitting
380
behandeld .
De vergadering is niet openbaar wanneer het gaat om zaken die de persoonlijke levenssfeer
381
raken
. Op die wijze heeft de decreetgever druk van aanwezige belanghebbenden willen
vermijden. Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de
382
behandeling in besloten vergadering .
Dit kan zich ook voordoen gedurende de bespreking van een agendapunt dat aanvankelijk in
openbare zitting werd behandeld. In dat geval kan de vergadering enkel met dit doel worden
383
onderbroken .
De hoorzittingen van de tuchtrechtelijk vervolgden en de zittingen waarop getuigen inzake
tuchtdossiers worden gehoord, worden in besloten zitting gehouden, tenzij het betrokken
384
personeelslid zelf om de openbaarheid verzoekt . Toch kan een getuige altijd een verhoor in
besloten zitting vragen. (zie ook verder bij de behandeling van de tuchtprocedure).
379
Art. 28 par. 1 GD.
Art. 28 par. 1, 1° G.D.
381
Voorbeelden daterend van onder de NGW : een benoeming of een bevordering, een verhoor en een beslissing inzake een
tuchtdossier. Echter niet : de vaststelling van het geldelijk statuut van het gemeentepersoneel, ook al zou maar één
personeelslid het ambt bekleden (Het gaat daar niet om de persoonlijke levenssfeer omdat het over de vaststelling gaat van een
reglement dat toepasselijk is op iedereen die zich in die situatie bevindt. Dat er maar één titularis is van de betrokken
betrekking doet niets ter zake). Een zitting van de gemeenteraad is ook openbaar wanneer een aangelegenheid met betrekking
tot zakelijke belangen wordt behandeld. Voor een recent overzicht van situatie waarin de zitting openbaar of besloten dient te
zijn, zie http://binnenland.vlaanderen.be/werking-besturen/faq/hoe-interpreteert-men-artikel-28-%C2%A71-eerste-lid1%C2%B0-van-het-gemeentedecreet .
Onder de gelding van de NGW nam men wel hoe langer hoe meer aan dat er van beslotenheid geen sprake kon zijn indien de
politieke opvattingen van mandatarissen – en dus ook hun publiek optreden – aan de orde is. Zodoende won de mening veld
dat de beraadslaging en de stemming betreffende de aanstelling van een mandataris als vertegenwoordiger van een gemeente
in een bovengemeentelijke instelling in principe in openbare vergadering dienen te gebeuren, gezien daar eerder de publieke
functie van de mandataris centraal staat. Wanneer het privé-leven van de mandataris ter sprake zou komen, dan dient de
voorzitter het sluiten van de deuren te bevelen. Zie ook de omzendbrief van 28.10.1998 van de federale minister van
Binnenlandse Zaken (B.S. 04.11.1998), die betreffende de provincieraad tot dezelfde conclusie komt vertrekkend vanuit een
artikel uit de provinciewet dat gebaseerd is op art. 94 NGW. Deze omzendbrief wordt bevestigd op de hiervoor aangehaalde
URL.
Kritische bedenkingen bij de nieuwe stelling dat de aanstelling van een mandataris als vertegenwoordiger van een gemeente in
een bovengemeentelijke instelling in principe in openbare vergadering dient te gebeuren, vindt men terug in VERMEIREN, E.,
“De geheime stok in het openbare hoenderhok … of andersom ?”, De Gemeente, 2002, p. 5 e.v.
Uiteindelijk werd de knoop onder de gelding van de NGW doorgehakt : “De vergadering dient daarentegen niet achter gesloten
deuren plaats te vinden wanneer de raad moet beraadslagen over de voordracht of aanduiding van sommige van zijn leden als
vertegenwoordigers van het O.C.M.W. in een of andere instelling of organisme. Met discussies over personen worden immers
discussies bedoeld waarbij sprake is van buitenstaanders of waarin de private levens- of belangensfeer van raadsleden
betrokken wordt. Indien de raad evenwel de politieke opvattingen van een raadslid of de handelingen die hij in of bij de
uitoefening van zijn mandaat heeft gesteld, bediscussieert, is de zitting openbaar. Het voordragen of aanduiden van
vertegenwoordigers in allerlei organismen en overlegstructuren betreft het politiek handelen van een raadslid als mandataris en
dient bijgevolg in de openbare zitting te gebeuren.” M.O. van 06.12.2002 (B.S., 09.01.2003).
Gegeven de aangehaalde motieven en rechtsleer is daarmee het standpunt van de minister in deze aangelegenheid bekend,
ook wat betreft de gemeenteraad.
Eén probleem bleef echter overeind. Hoe te handelen wanneer voor een voordracht of aanduiding in een andere instelling
zowel leden van de raad als niet-raadsleden kandidaat kunnen zijn ? Deze laatsten moeten principieel aangesteld worden in
een besloten zitting, gezien het buitenstaanders betreft. Anderzijds zijn ook raadsleden kandidaat. Wat die laatste categorie
betreft gaat het punt in principe niet over personen. In welk deel van de zitting moet een dergelijk punt bij de opmaak van de
dagorde worden geagendeerd ? In de openbare zitting – waarbij de sluiting van de deuren dan moet worden bevolen zodra de
kandidatuur van een buitenstaander wordt besproken – of in de besloten zitting – waarbij precies het omgekeerde dient te
gebeuren zodra de kandidatuur van een raadslid, in zijn hoedanigheid van raadslid, wordt besproken ?
In de praktijk geeft de stelling van de omzendbrief zeker aanleiding tot moeilijkheden.
382
Indien zich hierover discussie voordoet, dan beslist de raad (Parl. Vraag van 04.06.1985, Bull. Vr. en Antw Senaat, 1984-85,
nr. 37).
383
Art. 28 par. 2 GD.
384
Art. 127 par. 3 GD.
380
79
b. Behandeling in besloten zitting op beslissing van de gemeenteraad
385
.
De raad kan beslissen een punt in besloten zitting te behandelen in volgende gevallen :
a. indien dit in het belang van de openbare orde is ;
b. of (niet “en” !) op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid.
Steeds zal de beslissing met twee derden meerderheid van de aanwezige leden moeten
386
genomen worden .
De raad kan echter nooit beslissen tot de behandeling in besloten zitting van :
- het organogram ;
- de personeelsformatie ;
- de rechtspositieregeling ;
- het meerjarenplan en de aanpassingen ervan ;
- het jaarlijks budget ;
- een budgetwijziging ;
- de jaarrekening.
c. Volgorde
387
.
De besloten vergadering kan, behalve in tuchtzaken, slechts plaatsvinden nà de openbare
vergadering.
d. Wat indien men ter zitting tijdens de besloten vergadering merkt dat een punt in de
388
openbare vergadering thuis hoort ?
Indien tijdens de behandeling van een punt in de besloten zitting blijkt dat het punt in de
openbare zitting moet worden behandeld, dan wordt dat punt opgenomen in de agenda van de
eerstvolgende vergadering van de raad. Is er echter dringende noodzakelijkheid, dan kan de
besloten vergadering – enkel met dat doel – worden onderbroken ter behandeling van het punt
in kwestie.
Het is de raad die in eerste instantie oordeelt over het bestaan van de spoed.
2.3.8. De aard van de stemming in de gemeenteraad : niet geheim of geheim
389 390
.
De aard van de stemming heeft alles te maken met de wijze waarop de raadsleden individueel
hun wil omtrent een voorgestelde beslissing uitdrukken. Doen zij dat openbaar, dan spreekt
men van een niet-geheime (vroeger een openbare) stemming. Doen zij dat niet openbaar, dan
spreekt men van een geheime stemming. Het onderscheid tussen de niet-geheime stemming
en de geheime stemming heeft te maken met de wil de raadsleden te ontdoen van groepsdruk
(bvb. vanwege de fractie).
De aard van de stemming mag niet worden verward met de aard van de zitting : openbaar of
besloten. Daar is niet de wijze waarop de raadsleden hun wil uitdrukken het aanknopingspunt,
dan wel het al dan niet publiek zijn van de zitting. Het onderscheid tussen de openbare en de
besloten zitting heeft te maken met de wil de persoonlijke levenssfeer van diegenen die bij een
dagordepunt betrokken zijn te beschermen, of de openbare orde of de belangen van de
391
gemeente te vrijwaren .
385
Art. 28, par. 1, 2° GD.
O.i. geldt de afwijkende regel mbt. de niet-neutraliteit van de onthoudingen bij het toevoegen van agendapunten ter zitting
ook hier. Ook hier moeten twee derden van de aanwezige leden voor de sluiting van de deuren stemmen, hetgeen inhoudt dat
een onthouding in feite een verkapte tegenstem is.
387
Art. 28 par. 2 GD.
388
Wijzigingsdecreet 2009, art. 21 dat art. 28 par. 2 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
389
Art. 35 GD.
390
Het wijzigingsdecreet vervangt via zijn artikel 25 de term “openbare stemming” door de term “niet geheime stemming”.
Daarmee wordt gelijklopendheid met het OCMW-decreet nagestreefd.
391
Zie art. 28 par. 1, 1° en 2° GD.
386
80
2.3.8.1. De niet geheime stemming is de regel.
De normale wijze van stemming in de gemeenteraad is de niet-geheime stemming. Daarbij
stemmen de gemeenteraadsleden mondeling. Ieder raadslid geeft openlijk zijn voorkeur weer
door het uitspreken van “ja”, “neen” ”en “onthouding”.
Het huishoudelijk reglement kan echter een regeling invoeren die gelijkwaardig is met een
392
mondelinge stemming .
Als dusdanig worden beschouwd de mechanisch uitgebrachte naamstemming en de stemming
bij zitten of opstaan of bij handopsteken.
Ongeacht de bepalingen van het huishoudelijk reglement wordt er mondeling gestemd telkens
als een derde van de aanwezige leden hierom verzoekt.
Deze wijze van stemmen wordt zowel in de openbare als in de besloten zitting toegepast.
2.3.8.2. De geheime stemming is de uitzondering.
Bij uitzondering is een geheime stemming opgelegd. Er wordt enkel en alleen geheim gestemd
393
over
:
394
de verkiezing van de voorzitter van de gemeenteraad
;
395
de verkiezing van de schepenen ;
396
de verkiezing van de leden van het districtscollege ;
de vervallenverklaring van het mandaat van gemeenteraadslid en schepen ;
het aanwijzen van de leden van de gemeentelijke bestuursorganen en van de
vertegenwoordigers van de gemeente in overlegorganen en in de organen van andere
rechtspersonen en feitelijke verenigingen ;
individuele personeelszaken (daartoe behoren voordrachten van kandidaten, benoeming
tot ambten, terbeschikkingstellingen, preventieve schorsingen in het belang van de dienst,
397
tuchtstraffen ).
De wijze waarop geheim wordt gestemd moet de geheimhouding van de wilsuiting van het
398
raadslid waarborgen .
392
Art. 40 GD.
Doel van de geheime stemming is ervoor te zorgen dat de raadsleden in alle onafhankelijkheid kunnen oordelen. Daarom
ook is de Raad van State onder de gelding van de NGW soms afgeweken van de beperkende interpretatie die aan de gevallen
waarin geheime stemming is voorgeschreven, moet worden gegeven. Voorbeeld : ook de beslissing van de gemeenteraad om
beroep in te stellen bij de Raad van State tegen de niet-goedkeuring van een tuchtstraf door de hogere overheid dient met
geheime stemming genomen (zie Praktisch Handboek voor gemeenterecht, editie 2001, p. 171).
Zie ook R. v. St. arr. Nr. 101.623 van 07.12.2001, T. Gem., 2002, p. 177, met noot : In de gemeenteraad en in het College van
Burgemeester en Schepenen moet geheim worden gestemd telkens de leden hun stem moeten uitbrengen in een zaak die een
of meer welbepaalde personen aanbelangt. Het betreft een arrest van een Franstalige kamer. Uit de noot van J. DUJARDIN
blijkt dat de Raad van State art. 100 aanvankelijk strikt toepaste, later overhelde naar een ruimere invulling en zich thans in de
recente rechtspraak een divergentie tussen de Franstalige en Nederlandstalige kamers aftekent. De Nederlandstalige kamers
onderschrijven eerder de restrictieve interpretatie van art. 100 NGW.
In zijn advies van 07.07.2003 vroeg de Raad van State om de personeelsmateries in algemenere termen samen te vatten. De
Raad suggereerde de term “individuele personeelszaken”. De Raad suggereerde ook meer algemene bewoordingen voor de
benoeming van leden van commissies die verband houden met het bestuur van de gemeente en vertegenwoordigers van de
gemeenten in andere rechtspersonen alsmede een uitdrukkelijke vermelding dat eveneens geheim moet worden gestemd over
de verkiezing van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de gemeenteraad, de constructieve motie van
wantrouwen (in het huidige GD niet langer weerhouden), en de vervallenverklaring van het mandaat van gemeenteraadslid en
van schepen (Raad van State, afdeling wetgeving, advies van 07.07.2003, nrs. 40 en 41). De goedkeuring van de
geloofsbrieven wordt openbaar gestemd, desnoods – zo de private levenssfeer van betrokkene in het gedrang komt – in
besloten zitting.
394
Art. 8 par. 3 GD.
395
Art. 45 par. 3 GD.
396
Art. 274 GD.
397
Moeten in die optiek als “individuele personeelszaak” geheim worden gestemd : de beslissing beroep in te stellen bij de Raad
van State tegen een besluit van de toezichthoudende overheid houdende afzetting van een personeelslid (R.v.St., arr. nr.
17.551 van 01.04.1976), de beslissing iemand na een proefperiode niet vast te benoemen wegens onvoldoende prestatie
(R.v.St., arr. Nr. 33.910 van 31.01.1990), de beslissing een personeelslid op te roepen naar de hoorzitting in het kader van een
overwogen ordemaatregel (R.v.St., arr. nr. 149.669 van 30.09.2005).
398
Het raadslid moet op het stembriefje vóór het voorstel kunnen stemmen, er tegen kunnen stemmen en moet zich ook kunnen
onthouden. Dit laatste kan in de regel gebeuren door het afgeven van een blanco stembrief, ten minste indien op de stembrief
393
81
2.3.8.3. Geheime stemming en formele motivering.
399
Indien de wetgeving op de formele motivering toepasselijk is
, dan ontslaat de verplichting
van de geheime stemming niet van de verplichting tot formele motivering. De loutere verwijzing
naar de uitslag van de geheime stemming is niet voldoende om de beslissing formeel te
motiveren.
Uit de besprekingen vóór de stemming zullen de motieven waarop de beslissing steunt moeten
blijken. Deze moeten uitdrukkelijk in het overwegend gedeelte van de notulen worden
opgenomen, dit is immers de essentie van formele motivering.
In de praktijk is er meestal een voorstel van beslissing én een voorstel van daaraan ten
grondslag liggende formele motivering. Indien de gemeenteraad kennis krijgt van beide
alvorens wordt gestemd, dan slaat de stemming zowel op het dispositief (de beslissing) als op
de motieven. Desgevallend, indien de uitslag van de stemming over het dispositief niet
overeenstemt met de voorgelegde formele motivering, dan zal men via de geheime stemming
400
opnieuw moeten beslissen over de motieven .
2.3.9. De volgorde van stemmen.
401
De voorzitter stemt steeds als laatste, behoudens bij een geheime stemming
. Voor het
overige wordt de orde van stemmen door het huishoudelijk reglement bepaald.
Voor de geheime stemming geldt uiteraard dat iedereen op hetzelfde ogenblik stemt.
2.3.10. Bijzondere regeling bij de stemming van het meerjarenplan
404
rekening .
402
, budget
403
en de
De regel is dat over meerjarenplan en jaarlijks budget in zijn geheel wordt gestemd.
Een gemeenteraadslid kan echter eisen over een of meerdere onderdelen van het
meerjarenplan en budget afzonderlijk te stemmen. Er wordt dan maar over het geheel gestemd
nà deze afzonderlijke stemming.
Een identieke mogelijkheid bestaat betreffende de gemeenterekening.
Voor de stemming van andere geagendeerde punten dan hiervoor aangegeven kan krachtens
het gemeentedecreet geen gedeeltelijke stemming worden geëist. Wel kan het huishoudelijk
reglement van de gemeenteraad het indienen van amendementen voorzien.
2.4.
Rechten en plichten van de gemeenteraadsleden
Het gemeenteraadslid heeft geen persoonlijke bestuursbevoegdheid. De bevoegdheden die de
wet aan de gemeenteraad toekent behoren toe aan de gemeenteraad als collectiviteit. Het is de
gemeenteraad, als orgaan, die beraadslaagt en besluit. Men kan dit allemaal in één zin
uitdrukken. De gemeenteraad is een collegiaal orgaan.
Dit neemt echter niet weg dat het raadslid aan zijn mandaat individueel een aantal persoonlijke
prerogatieven ontleent.
zowel de mogelijkheid was voorzien om vóór en tegen te stemmen, anders kan het onderscheid tussen tegenstemmen en
onthoudingen bij het indienen van een blanco biljet niet meer worden gemaakt.
399
Zie wat de formele motivering betreft van de individuele en eenzijdige bestuurshandeling de wet van 29.07.1991 betreffende
de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (Omzendbrief BA 2000/08 van 17.11.2000). Zie ook OPDEBEECK, I.
en COOLSAET, A., “Formele motivering van bestuurshandelingen”, in Administratieve Rechtsbibliotheek, Die Keure, Brugge,
1999, 378 p.
400
De verplichting geheim te stemmen impliceert dat wanneer afzonderlijk wordt gestemd over de motieven van de beslissing,
deze beslissing over de motieven eveneens geheim moet worden gestemd (R. v. St., nr. 87.747 van 31.05.2000, T. Gem.,
2002, 227).
401
Art. 35 par. 4 GD.
402
Art. 146 par. 1 GD.
403
Art. 148 par. 4 GD.
404
Art. 174 par. 1 GD.
82
2.4.1. De rechten van de gemeenteraadsleden uitgeoefend in de gemeenteraad.
2.4.1.1. Deelname aan de besluitvorming.
In de gemeenteraad heeft het raadslid recht op volle deelname aan het besluitvormingsproces.
Het raadslid kan tussenkomen bij de beraadslaging. Het kan interpelleren, amendementen
indienen en aan de stemmingen deelnemen (behoudens indien het raadslid zou onderworpen
zijn aan een verbodsbepaling - zie hierna).
Het huishoudelijk reglement kan de uitoefening van deze rechten regelen, maar ze echter niet
onmogelijk maken.
2.4.1.2. Het recht geïnformeerd te worden
405
.
Vragen kunnen niet met gewone dagordepunten gelijk worden gesteld. Om het vraagrecht niet
te beknotten, kan de vraagsteller niet worden verplicht een toegelicht voorstel van beslissing bij
407
de vraag te voegen 406 . Het vraagrecht mag echter niet worden misbruikt om geen tijd te
408
moeten steken in het inzagerecht .
a. Vragen aan het college
Het raadslid kan mondelinge of schriftelijke vragen stellen aan het college van burgemeester en
schepenen. Het huishoudelijk reglement dient de voorwaarden te bepalen waaronder dit recht
409
wordt uitgeoefend .
Deze vragen kunnen gaan zowel over zaken van gemeentelijk belang als over zaken van
410
gemengd en algemeen belang
. De antwoorden dienen evenwel aan de raad als orgaan
411
gegeven.
b. Vragen aan de burgemeester
Voormeld vraagrecht geldt ook tegenover de burgemeester.
Ten opzichte van de burgemeester geldt ook nog een specifiek vraagrecht. De gemeenteraad
heeft ook het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop hij zijn
412
politiebevoegdheden uitoefent , nl. :
- het uitvoeren van de politiewetten;
- opdrachten inzake bestuurlijke politie;
- opdrachten als hoofd van het politiekorps;
- het opvorderen van de federale politie en de krijgsmacht.
c.
Het recht van een derde, eventueel een vijfde, van de zittinghebbende raadsleden om de
gemeenteraad samen te roepen.
Zie telkens hiervoor.
d. Het recht om de agenda van de gemeenteraad aan te vullen.
Zie hiervoor.
405
Art. 32 GD.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 23 dat art. 32 GD aanvult. Inwerkingtreding : te bepalen bij BVR.
407
Omzendbrief BB 2009/2 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 9.
408
Vraag om uitleg van mevr. De Wachter, Vlaams Parlement, Commissie Binnenlandse Aangelegenheden, 17.03.2009.
409
Art. 40, 5° GD. Het huishoudelijk reglement mag ter gelegenheid van de praktische regeling van dit vraagrecht het
vraagrecht niet onmogelijk maken.
410
Voor het onderscheid tussen deze begrippen, zie hiervoor in het inleidend gedeelte.
411
Recent werd – nog onder de gelding van de NGW - de vraag gesteld of een gemeenteraadslid een vraag per e-mail of per
fax mag indienen. Uit een antwoord op een parlementaire vraag is af te leiden dat een gemeenteraadslid dit effectief kan,
indien het reglement van orde dit niet formeel verbiedt. De minister stelt dat “het reglement van orde de noodzakelijke
bepalingen kan bevatten om de raadsleden toe te laten met de moderne communicatietechnologie de rechten verbonden aan
het mandaat uit te oefenen.” (Parl. Vraag nr 287 van 29.01.2001, Vr. en Antw. Kamer, 23.04.2001, 8125).
412
Zie artikel 133bis NGW.
406
83
e. Het recht voor bepaalde
vertrouwenspersoon.
gehandicapte
raadsleden
op
bijstand
van
een
Zie hiervoor. De vertrouwenspersoon kan ook optreden buiten de gemeenteraad. Bvb. bij de
uitoefening van het inzagerecht.
2.4.2. De rechten van de gemeenteraadsleden uitgeoefend buiten de gemeenteraad.
Buiten de raad blijft de medezeggenschap van de gemeenteraadsleden eerder gering.
Gemeenteraadsleden nemen geen deel aan het dagelijks bestuur van de gemeente noch aan
de uitvoering van de beslissingen van de gemeenteraad. Zij kunnen ook geen bevelen geven
aan personeelsleden.
413
Er bestaat ook geen verplichting tot actief informeren van het raadslid
over het gemeentelijk
beleid : slechts t.a.v. dagordepunten op de raadszitting bestaat deze verplichting wel.
Toch beschikt het gemeenteraadslid over enkele belangrijke persoonlijke prerogatieven.
2.4.2.1. Het algemeen inzage- en afschriftrecht.
414
Het algemeen inzagerecht blijkt uit artikel art. 30 par. 1 GD : “De gemeenteraadsleden hebben
recht van inzage in alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de gemeente betreffen”.
415
.
De gemeenteraadsleden kunnen een afschrift verkrijgen van de akten, stukken en dossiers
betreffende het bestuur van de gemeente. De vergoeding die eventueel wordt gevraagd voor
416
het afschrift, mag in geen geval meer bedragen dan de kostprijs .
De schepenen die geen gemeenteraadslid zouden zijn (de OCMW-voorzitter voor zover hij
geen gemeenteraadslid is en het lid van het college van het andere geslacht dat géén
gemeenteraadslid is) en een burgemeester buiten de raad beschikken ook over deze rechten
417
. Bedoeld inzagerecht strekt zich ook uit tot de autonome gemeentebedrijven van de
418
gemeente .
De voorwaarden voor inzage- en afschriftrecht dienen bepaald in het huishoudelijk reglement
419
van de raad .
Dit inzagerecht strekt zich uit tot alle bestuursdocumenten
420
:
413
Zie echter de door het decreet van 26.03.2004 betreffende de openbaarheid van bestuur verplichte vormen van actieve
openbaarheid. De rechten van de raadsleden in dat verband zijn geen rechten als raadslid maar als gewoon burger. Zie verder
bij openbaarheid van bestuur. Men zou ook kunnen verdedigen dat omtrent het actief informeren van de raadsleden
verplichtingen kunnen worden opgenomen in het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad. In dit geval zijn deze
verplichtingen uiteraard afdwingbaar.
414
Art. 30 par. 1 GD. Zie ook diverse antwoorden op Parlementaire vragen onder toepassing van de (N)GW: Parl. Vr.
31.12.1979, Bull. Vr. en Antw. Kamer 1979, nr. 29, p.1705, Parl. Vr. 30.03.1984, Bull. Vr. en Antw. Senaat 1983/84, nr. 29,
p.1133, Parl. Vr. 25.10.1983, Bull. Vr. en Antw. Kamer nr. 4, p. 313, Parl. Vr. 30.09.1983, Bull. Vr. en Antw., 1983/84, nr. 2,
p.118, Parl. Vr. 09.07.1986, Bull. Vr. en Antw. Kamer 86/87, nr. 3, Parl. Vr. 09.07.1987, Bull. Vr. en Antw. Vl. Raad, 86/87, nr.
79, pp.889 en 890, Parl. Vr. 09.10.1987, Bull. Vr. en Antw. Kamer 06.11.1987, p. 81, Parl. Vr. 23.12.1988, Bull. Vr. en Antw.
Senaat 24.01.1989, nr. 16, pp. 785 en 786, Parl. Vr. 23.04.1991, Bull. Vr. en Antw. Senaat 25.06.1991, nr. 37, p.1589, Parl. Vr.
10.09.1991, Bull. Vr. en Antw. Kamer 91/92, p.15.188.
415
Het inzagerecht komt aan het raadslid persoonlijk toe. Buiten de omstandigheid van de bijstand van een
vertrouwenspersoon aan een gehandicapt raadslid (zie hiervoor), kan het raadslid zich dus niet door een derde (bvb. een
externe deskundige) laten bijstaan (Parl. Vr., 09.06.1981, Bull. Vr. en Antw Kamer, 80/81, nr. 38).
416
Het verdient aanbeveling deze afschriften kosteloos ter beschikking te stellen.
417
Art. 47 lid 2 GD.
418
Wijzigingsdecreet 2009, art. 22, 4° dat art. 30 GD aanvult. Inwerkingtreding : bij besluit BVR.
419
Art. 30 par. 3 en art. 40, 4° GD.
420
Onder bestuursdocument dient begrepen elke bij het gemeentebestuur berustende informatiedrager, vanaf zijn ontstaan,
ongeacht de drager en ongeacht het stadium van de besluitvorming waarin het stuk werd opgemaakt. Dit laatste slaat o.m. op
verslagen, studies, sommige notules en processen-verbaal, statistieken, administratieve richtlijnen, omzendbrieven,
dienstnota’s, adviezen, prognoses, beslissingen, contracten en vergunningen, registers van openbaar onderzoek,
examenkohiers.
Een uitzondering kan gemaakt worden voor documenten of delen ervan die betrekking hebben op in bewerking zijnde gegevens
wanneer onbetwistbaar kan worden gesteld dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de schade die door de
openbaarmaking aan andere belangen zou toegebracht worden. De uitzondering geldt niet voor documenten die feitelijk
vaststaande gegevens of het advies van een advieslichaam bevatten (Omzendbrief van 28.06.1988 van de
Gemeenschapsminister voor Binnenlandse Aangelegenheden, B.S., 08.08.1989).
84
- van gemeentelijk belang : vb. dossiers openbare werken, subsidiëringsdossiers, fiscale
dossiers, stukken betreffende intercommunales en VZW’s waar de gemeente lid van is en die
op de gemeente berusten.
- van gemengd belang : vb. stedenbouwkundige en verkavelingsvergunningen, Vlaremdossiers.
Dit inzagerecht strekt zich niet uit tot de bestuursdocumenten van algemeen belang (taken van
louter medebewind) zoals de bevolkingsregisters, de akten van de burgerlijke stand, het
strafregister, de briefwisseling van de burgemeester als hoofd van de politie. In dit geval heeft
een raadslid niet meer rechten dan een gewone burger kan laten gelden ingevolge de
wetgeving openbaarheid van bestuur (zie hierna).
Het inzagerecht strekt zich wel uit tot stukken van gemeentelijk of gemengd belang die de
421 422
persoonlijke levenssfeer van een natuurlijk persoon aangaan
.
Het inzagerecht strekt zich niet uit tot documenten die nog in bewerking zijn (niet te verwarren
met documenten waarover nog geen eindbeslissing werd genomen), documenten die nog ter
423
studie liggen of persoonljke documenten .
Het inzagerecht van de gemeenteraadsleden slaat, ter wille van de geheimhouding van het
onderzoek, niet op rapportering van en naar de auditcommissie voorafgaand aan de (globale)
424
eindrapportering (zie voor het begrip auditcommissie hierna) . Voor inzage in de rapportage
naar de auditcommissie door personeelsleden zouden de betrokken personeelsleden wel
425
toestemming kunnen geven .
2.4.2.2. Het specifiek inzagerecht betreffende op de gemeenteraad geagendeerde dossiers
426
.
Een en ander werd hiervoor, bij de regels betreffende de samenroeping van de gemeenteraad,
uiteengezet.
Dit recht verschilt van het algemeen inzagerecht in die zin dat het volledig dossier beschikbaar
moet zijn zonder dat het raadslid erom vraagt.
2.4.2.3. Het bezoek- en inspectierecht
427
.
Het gemeenteraadslid kan op individuele basis de instellingen (voorheen inrichtingen) en
diensten bezoeken die de gemeente opricht en beheert, zoals scholen, bibliotheken,
zwembaden, jeugddienst e.d..
Recent werd ook de vraag gesteld of een e-mail een akte of een stuk is betreffende het bestuur van de gemeente (Vraag
Boutsen aan de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Vlaams Parlement, Commissie voor Binnenlandse
Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk beleid, nr. 199, 6 juni 2001). De vraag is complex omdat niet alleen de ontvanger
van de mail en het gemeentebestuur in het geding zijn, maar ook de verzender (cfr. diens privacy). In afwachting van nadere
toelichting via een door de minister aangekondigde omzendbrief kon het volgende worden genoteerd :
Persoonlijke briefwisseling gericht aan ambtenaren mag enkel door de ambtenaar worden geopend, tenzij hij toestemming
gaf aan een derde de briefwisseling te openen. Is de briefwisseling echter bestemd voor de afhandeling van een dossier,
dan moet de ambtenaar de briefwisseling meedelen aan het bestuur.
Afgeprinte e-mails vallen onder art. 84 NGW.
De minister vindt echter dat het te ver gaat een systeem te creëren waardoor elke e-mail aan een personeelslid of een
mandataris zou kunnen worden ingezien. Ze moeten betrekking hebben op het bestuur van de gemeente. De minister
raadt aan interne regels af te spreken.
E-mails kunnen niet worden gebruikt om het inzagerecht uit te hollen.
Het voorgaande werd bevestigd en verder uitgewerkt in de omzendbrief BA-2002/10 van 28.06.2002 betreffende het inzage- en
afschriftrecht van de leden van de gemeenteraden, de politieraden, de provincieraden en de raden voor maatschappelijk welzijn
met betrekking tot e-mail berichten en geïnformatiseerde stukken (B.S., 19.07.2002).
Zie ook : VERBEEK, M., “Andermans elektronische post lezen kan niet zomaar”, De Gemeente, 2002, p. 11 e.v.
421
Zie echter hierna betreffende het beroepsgeheim van de gemeenteraadsleden.
422
Er kan echter niet worden toegestaan dat raadsleden een directe toegang tot het gemeentelijk informaticasysteem zouden
hebben via een terminal of een persoonlijke computer om aldus toegang te krijgen tot persoonsgegevens : zie ook Commissie
voor Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, advies nr. 2/98, beschikbaar op de website van de commissie.
423
DUJARDIN, J., e.a., Praktisch handboek voor Gemeenterecht, Die Keure, 2006, p. 159.
424
Memorie 2005, p. 116.
425
Zie art. 267 lid 3 in fine GD.
426
Zie art. 21 lid 2 GD.
427
Art. 30 par. 2 GD.
85
Bij eerste lectuur van het nieuwe Gemeentedecreet leek afzonderlijke rechtspersoonlijkheid
geen beletsel, voor zover de instelling en diensten door de gemeente werden opgericht en
beheerd. Zo geldt er ook een bezoek- en inspectierecht in de gemeentelijke externe
428
verzelfstandigde agentschappen
(EVA’s, voor de behandeling van deze rechtsfiguur zie
429
verder) . Het bezoek- en inspectierecht lijkt zich echter niet uit te strekken tot kerkfabrieken
en het OCMW (zij zijn niet door de gemeente opgericht, noch worden ze erdoor beheerd). Het
strekt zich wel uit bvb. over de autonome gemeentebedrijven.
Het inspectierecht heeft een louter informatief karakter : zo mag het raadslid de werking van de
instellingen niet storen en mag hij geen opmerkingen maken. Wat hij vastgesteld heeft, kan hij
wel tot onderwerp maken van een bespreking in de gemeenteraad.
Dit recht moet door het huishoudelijk reglement geregeld worden
gemaakt.
430
doch kan niet onmogelijk
De schepenen die geen gemeenteraadslid zouden zijn (bvb. de OCMW-voorzitter voor zover hij
geen gemeenteraadslid is) en een burgemeester buiten de raad beschikken ook over deze
431
rechten .
2.4.2.4. Het recht van beroep bij de toezichthoudende overheid en bij de Raad van State.
Een gemeenteraadslid kan ook beroep doen op de toezichthoudende overheid indien zijn
prerogatieven worden geschonden. Het raadslid kan zich echter ook onmiddellijk tot de Raad
van State richten. Gezien de grondslag om zich tot de Raad van State te richten gelegen is in
de prerogatieven omwille van zijn functie spreekt men van een functioneel belang.
Voorbeeld :
Een gemeenteraadslid kan zich tot de genoemde instanties richten indien de gemeenteraad is samengeroepen
met miskenning van de oproepingstermijn 432 of met miskenning van zijn inzagerecht.
2.4.3. De plichten van de raadsleden bij het uitoefenen van hun rechten
433
.
Artikel 30 par. 4 stelt het uitdrukkelijk. Bij de uitoefening van hun rechten zijn raadsleden
onderworpen aan het beroepsgeheim overeenkomstig art. 458 van het Strafwetboek.
Raadsleden kunnen dus strafrechtelijk vervolgd worden voor inbreuken hierop. Vb. het
verspreiden van vertrouwelijke persoonlijke gegevens uit een personeelsdossier ; het
verspreiden van gegevens uit een gunningsdossier waardoor de concurrentie wordt vervalst
434
e.d.m.
Naast het strafrechtelijk beroepsgeheim bepaalt het GD nu ook uitdrukkelijk dat de raadsleden
en alle andere leden die krachtens de wet of het decreet de besloten vergaderingen van de
428
Standpunt van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden ingenomen bij de bespreking van het ontwerp in de
commissie binnenlandse aangelegenheden, verslag van de commissie binnenlandse aangelegenheden, Vlaams Parlement,
stuk 347 (2004 – 2005), nr. 6, p. 108.
429
Zulks werd uiteindelijk bevestigd in art. 22, 4° van het wijzigingsdecreet 2009 (inwerkingtreding : 09.05.2009).
430
Art. 40, 4° GD.
431
Art. 47 lid 2 GD.
432
Een tegen een besluit van de gemeenteraad gericht middel, waarbij de onregelmatige oproeping van de
gemeenteraadsleden wordt aangevoerd, kan niet in aanmerking worden genomen wanneer die onregelmatigheid niet blijkt uit
het dossier en verzoeker niet aantoont in hoeverre zijn belangen zouden kunnen zijn geschaad door een eventuele
onregelmatigheid van de oproepingen, zie R. v. St. 07.01.1991, Pas., 1994, IV, 103 en www.jura.be .
433
Art. 30 par. 4 GD.
434
De problematiek van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van gemeenteraadsleden tgv. het openbaar maken van feiten die
zij via de uitoefening van hun prerogatieven als raadslid hebben verkregen, staat in het volle licht sedert het vonnis van de
correctionele rechtbank te Kortrijk van 06.11.2001. Blijkbaar was de correctionele rechtbank te Kortrijk van oordeel dat
gemeenteraadsleden gegevens die zij ingevolge hun persoonlijk inzagerecht hebben verzameld, niet mogen publiek maken
indien deze gegevens handelen over personen in de zin van art. 94 NGW. Tegen dit vonnis werd beroep ingesteld. Het vonnis
werd hervormd door het Hof van Beroep te Gent. Zie voor een commentaar JUDO, F., “Inzagerecht is nog geen recht om
openbaar te maken”, De Juristenkrant, nr. 40 van 19.12.2001, p. 13. Zie ook DUHAMEL, K., “Kan een gemeenteraadslid het
beroepsgeheim schenden ?”, BinnenBand, 2002, p. 30 –31 en voor wat betreft een algemene bespreking van het
beroepsgeheim ALLEMEERSCH, B., “Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van het
beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, R.W., 2003 – 2004 , 1 – 19.
86
gemeenteraad bijwonen (bvb. de burgemeester buiten de raad, maar
435
vertrouwenspersoon bvb. of de secretaris) tot geheimhouding zijn verplicht .
ook
de
De raadsleden genieten bij hun optreden in de raad evenmin strafrechtelijke immuniteit. Indien
zij zich schuldig maken aan eerrovende uitspraken of lasterlijke aantijgingen, dan zijn zij
strafrechtelijk en burgerrechtelijk aansprakelijk.
2.5.
Een bijzonder soort verplichtingen : de verbodsbepalingen (art. 27 GD)
436
.
2.5.1. Algemeenheden.
Bij de uitoefening van zijn ambt zal het gemeenteraadslid in sommige gevallen niet kunnen
deelnemen aan beraadslaging en stemming, hetzij bepaalde handelingen niet kunnen stellen.
De wet heeft daarbij de vermenging van persoonlijke en openbare belangen willen voorkomen.
De raadsleden mogen niet in de mogelijkheid gebracht worden een persoonlijke verrijking of
voordeel na te streven bij de uitoefening van hun ambt of bij het deelnemen aan een beslissing
hun privaat belang op het openbaar belang te laten voorgaan.
Niet mogen deelnemen aan de beraadslaging en de beslissing of bepaalde handelingen niet
mogen stellen is de uitzondering op de regel. Daaruit volgt dat de beperkingen zelf op
beperkende wijze moeten uitgelegd en toegepast worden.
De algemene aandacht voor een behoorlijk bestuur brengt echter mee dat de strikte
interpretatie zelf wordt afgezwakt. Voorzichtigheid zal in deze dus geboden zijn, ook al omdat
in geval van rechterlijke controle de uiteindelijke beslissing van de rechter doorslaggevend zal
zijn (cfr. het geval van strafrechtelijk gesanctioneerde belangenneming), eventueel bij
administratief toezicht het standpunt van de toezichthoudende overheid. In geval van twijfel
onthoudt men zich dus beter van de handeling.
Wat hierna als verbodsbepalingen wordt aangegeven geldt én voor raadsleden én voor de
437
438
vertrouwenspersonen
én voor de leden van het college van burgemeester en schepenen
439
én voor de gemeentesecretaris . Ook alle personeelsleden vallen eronder, uitgezonderd wat
betreft art. 27 par. 2, 4° GD.
De verbodsbepalingen vallen uiteen in het verbod deel te nemen aan beraadslaging en
stemming (2.5.2.) en het verbod tot het stellen van bepaalde handelingen (2.5.3.).
2.5.2. Verbod van deelname aan de bespreking en de stemming (art. 27 par. 1 GD).
Raadsleden, vertrouwenspersonen (zowel van raadsleden als collegeleden), burgemeester en
andere collegeleden, gemeentesecretaris en andere gemeentelijke personeelsleden 440 mogen
niet deelnemen aan de bespreking en de stemming (voor de gemeentesecretaris moet
“deelnemen” gelezen worden “als in raad of college zijn functie uitoefenen”. Van een
“stemming” kan in hoofde van de secretaris of personeelsleden uiteraard geen sprake zijn) :
435
Wijzigingsdecreet 2009, art. 22 dat art. 30 par. 4 GD herformuleert. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
Voor een zeer indringend overzicht handelend over de situatie onder de NGW zie VAN HEUVEN, D. en VAN VOLSEM, F.,
“De kiesheidsregels voor gemeentemandatarissen”, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1991, p. 139 - 170. Wij verwijzen
overigens naar dit artikel voor nadere lectuur. Hetgeen in de cursus voorkomt is omwille van didactische redenen beperkt
gehouden.
437
Art. 27 par. 3 GD.
438
Art. 51 GD. O.i. incluis de burgemeester niet-raadslid zowel in het college als in de raad. Dergelijke burgemeester is
volwaardig collegelid. Ook de gemeentesecretaris, die evenmin stemrecht heeft in beide vergaderingen, valt onder de
verbodsbepalingen.
439
Art. 88 GD en art. 85 GD. Let wel : de verbodsbepalingen van art. 27 par. 2 zijn tevens toepasselijk op de adjunctgemeentesecretaris en de financieel beheerder.
440
Wijzigingsdecreet 2009, art. 69 dat art. 110 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
436
87
441
442
- over aangelegenheden waarin zij rechtstreeks
belang hebben en waarin zij persoonlijk
443
of als vertegenwoordiger
zijn betrokken ;
444
- over aangelegenheden waarin zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad
een
persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Het verbod strekt niet verder dan de tweede
graad voor voordrachten van kandidaten, benoemingen, ontslagen 445, afzettingen en
446
447
schorsingen . De wettelijke samenwoning als bedoeld in art. 1475 burgerlijk wetboek
wordt door het decreet met aanverwantschap gelijkgesteld.
Wat betreft de verkiezing van raadsleden van het OCMW kunnen de gemeenteraadsleden wel
448
geldig hun stem uitbrengen voor een bloed- of aanverwant, ongeacht de graad .
449
- Over de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening
van een instantie waaraan hij
rekenschap verschuldigd is of waarvan hij tot het uitvoerend orgaan behoort.
Voormelde verbodsbepalingen zijn niet toepasselijk op gemeenteraadsleden die zich in
voormelde omstandigheden bevinden louter op grond van het feit dat zij als vertegenwoordiger
450
van de gemeente zijn aangewezen in een andere rechtspersoon .
Diegene die onder de verbodsbepaling valt zal dus in de vergadering niet kunnen mee
beraadslagen, noch mee beslissen, noch zijn ambt opnemen (situatie van de secretaris). Hij
mag wel vanuit de zaal meeluisteren zo het een openbare zitting betreft. Betreft het een
besloten zitting, dan moet hij de zaal verlaten.
Wanneer een gemeenteraadslid zich in een situatie geviseerd door art. 27 par. 1 GD bevindt,
dan moet het punt op de vergadering behandeld worden en kan de vergadering niet worden
451
gesloten vóór het punt in kwestie is behandeld of er is beslist het punt uit te stellen .
Dezelfde regels zijn toepasselijk op de collegeleden wanneer zij beslissingen nemen in het
schepencollege, alsook op de gemeentesecretaris.
441
Er moet maw. een causaal verband zijn tussen de beslissing en het voor- of nadeel. Het rechtstreeks belang bestaat
volgens de Raad van State wanneer diegene die door de verbodsbepaling is geviseerd niet met redelijke zekerheid kan geacht
worden voldoende afstand te kunnen nemen om de belangen van zijn gemeentebestuur voorrang te verlenen boven zijn
persoonlijke belangen (R.v.St. arr. nr. 77.723 van 17.12.1998 inzake de Gemeente Kluisbergen).
442
Het persoonlijk belang dient onderscheiden van een collectief belang. Zo mag het raadslid wel aanwezig zijn bij de
bespreking en beslissing over de aanvaarding van een BPA over een zone waarin het raadslid woont omdat het belang van het
raadslid dan gemeen is met het belang van allen die een eigendom hebben binnen de grenzen van dit BPA (Parl Vr.,
14.08.1981, Bull. Vr. en Antw. Kamer, 80/81, nr. 48). De situatie wordt o.i. wel anders indien het BPA wordt aangepast louter
en alleen voor de belangen van het raadslid.
443
Voorbeeld van een rechtstreeks belang als gelastigde : een raadslid is beheerder van een VZW. Het raadslid mag niet
tegenwoordig zijn bij de beraadslaging en de beslissing over een subsidie aan deze VZW. Idem voor het raadslid dat
bestuurder is van een feitelijke vereniging indien het raadslid bevoegd is bindend voor de vereniging op te treden (Parl. Vraag
van 07.02.1983, Bull. vr. en Antw. Senaat, 1982-83, nr. 21, p. 758).
444
Voor het bepalen van de graad van bloed- of aanverwantschap moet men teruggaan tot de gemeenschappelijke stamvader
en dan terugkeren naar de betrokkene. Zo zijn broer en zus bloedverwant in de tweede graad. Men gaat van de broer terug
omhoog tot de vader (één graad) en keert dan terug naar de zus (eveneens één graad). Aldus komt men tot een afstand van
twee graden.
445
Wijzigingsdecreet 2009, art. 20 dat art. 27 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009. Onder het begrip “ontslag” moet
zowel het tuchtrechtelijk ontslag als het ontslag van een contractueel worden verstaan (Omzendbrief BB 2009/2 bij het
Reparatiedecreet 2009, p. 10).
446
Hieronder vallen zowel preventieve schorsingen als schorsingen bij wege van tuchtmaatregel (Omzendbrief BB 2009/2 bij
het Reparatiedecreet, p. 10).
447
Wijzigingsdecreet 2009, art. 20 dat art. 27 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009. Louter feitelijke samenwoning zonder
het afleggen van de verklaring bedoeld in art. 1476 B.W. is dus blijkbaar door het artikel niet geviseerd.
448
Wijzigingsdecreet 2009, art. 20 dat art. 27 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
449
Deze verbodsbepaling geldt niet voor de deelname aan beraadslaging en stemming betreffende begrotingen, verkopingen,
verpachtingen enz. … . Niettemin zal art. 27 par. 1, 1° als verbodsbepaling dan toepasselijk zijn.
450
De verbodsbepalingen van art. 27 par. 1 zijn dus niet toepasselijk op een gemeenteraadslid dat namens de gemeente zetelt
in de raad van bestuur wiens jaarrekening door de gemeenteraad dient te worden goedgekeurd. Omgekeerd zijn deze
verbodsbepalingen wel toepasselijk indien het gemeenteraadslid in de raad van bestuur van de VZW niet als gemeenteraadslid
zetelt. Gemeenteraadsleden die in het O.C.M.W. of de kerkfabrieken van rechtswege of ingevolge beslissing als
vertegenwoordiger zijn aangewezen vallen evenmin onder de verbodsbepalingen van art. 28 par. 1 GD. Zie Memorie 2005, p.
52.
451
Wijzigingsdecreet 2009, art. 20 dat art. 27 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
88
2.5.3. Verbod tot het stellen van bepaalde handelingen (art. 27 par. 2 GD).
Waar de verboden tot deelname aan beraadslaging en beslissing uiteraard slechts gelden
binnen gemeenteraad en college, gelden de verboden tot het stellen van bepaalde handelingen
ook buiten de gemeenteraad en buiten het college. De verboden zijn trouwens zelfs in
bepaalde gevallen toepasselijk op niet-gemeenteraadsleden of niet-personeelsleden (zie bvb.
hierna onder 2.5.3.1. en 2.5.3.2.).
Navermelde verboden uit art. 27 par. 2 gelden voor : gemeenteraadsleden, leden van het
college van burgemeester en schepenen, de vertrouwenspersoon (zowel van raadsleden als
collegeleden), de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder
(zie art. 85 GD) en alle gemeentelijke personeelsleden (uitgezonderd 2.5.3.4., verbod dat niet
452
op het gewoon personeel toepasselijk is) .
2.5.3.1. Verbod om tegen betaling als advocaat of notaris te werken in geschillen ten behoeve
van de gemeente.
Het is aan gemeenteraadsleden verboden om tegen betaling rechtstreeks of onrechtstreeks als
advocaat of notaris te werken in geschillen ten behoeve van de gemeente. Het verbod geldt
ook voor personen die in het kader van een associatie, groepering of samenwerking met het
gemeenteraadslid samenwerken of op hetzelfde kantooradres werkt.
Nochtans nam men onder de gelding van de NGW aan dat een gemeentebestuuurder-notaris
akten kan verlijden waarbij zijn gemeente betrokken is, en hij uit dien hoofde de wettelijk
453
bepaalde erelonen kan vorderen
. De grondslag voor deze stelling zou kunnen worden
454
gezocht in de vaststelling dat het niet om een “geschil” gaat .
2.5.3.2. Verbod om als advocaat of notaris rechtstreeks of onrechtstreeks te werken in
geschillen ten behoeve van de tegenpartij van de gemeente of ten behoeve van een
personeelslid van de gemeente in zaken aangaande de tewerkstelling binnen de gemeente.
Dit verbod geldt ook hier ten aanzien van de persoon die in het kader van een associatie met
het gemeenteraadslid samenwerken of op hetzelfde kantooradres werken.
2.5.3.3. Verbod om “zaken te doen” met de gemeente.
Het is aan de gemeenteraadsleden verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks met de
gemeente of een extern verzelfstandigd agentschap ervan een overeenkomst te sluiten –
455
behoudens indien het gaat om een schenking aan de gemeente of het agentschap , deel te
nemen aan een opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten, verkoop of
aankoop voor de gemeente of de gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen,
behoudens ingeval waarbij het raadslid beroep doet op een door de gemeente of het
456
agentschap aangeboden dienstverlening en het precies daarom de overeenkomst aangaat
.
Voorbeeld : strijkateliers, kinderopvang … .
Het verbod is ook toepasselijk op handelsvennootschappen waarin het gemeenteraadslid
vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber is.
Het verbod slaat én op de beslissingen én op de handelingen, maar geldt niet voor de bloed- en
aanverwanten, tenzij zij daadwerkelijk als tussenpersoon zouden optreden.
Ook de wetgeving overheidsopdrachten voorziet een gelijkaardig verbod (zie art. 8 van de wet
overheidsopdrachten van 15.06.2006).
452
Wijzigingsdecreet 2009, art. 69 dat art. 110 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Dit wordt door bepaalde rechtsleer bekritiseerd, zie het artikel van VAN HEUVEN en VAN VOLSEM, hiervoor aangehaald.
454
Een vraag die zich stelt en waarop de rechtspraak en rechtsleer een antwoord zullen moeten geven is of een advocaat –
raadslid, buiten enige betwisting om, betaald advies aan de gemeente kan geven. O.i. kan dit niet gezien het verbod “zaken te
doen” met de gemeente. Zie hierna.
455
Een schenking is immers een overeenkomst.
456
Wijzigingen aangebracht door het wijzigingsdecreet 2009, art. 20 in art. 27, 3° GD. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
453
89
Onverminderd de toepassing van andere verbodsbepalingen die voortvloeien uit een wet, een
decreet, een ordonnantie, een reglement of statuut, is het elke ambtenaar, openbare
gezagsdrager of ieder ander persoon die op welke wijze ook aan de aanbestedende overheid
verbonden is, verboden, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks tussen te komen bij
de plaatsing (destijds de gunning genaamd) en de uitvoering van een overheidsopdracht zodra
hij daardoor, persoonlijk of via een tussenpersoon, zou kunnen terechtkomen in een toestand
van
belangenvermenging
met
een
kandidaat
of
inschrijver.
Deze belangenvermenging wordt alleszins vermoed te bestaan :
1° zodra de ambtenaar, de openbare gezagsdrager of de natuurlijke persoon bedoeld in
hiervoor, bloed- of aanverwant is in de rechte lijn tot de derde graad en in de zijlijn tot de vierde
graad of in geval van wettelijke samenwoning, met een van de kandidaten of inschrijvers of met
ieder ander natuurlijk persoon die voor rekening van een van hen een directie- of
beheersbevoegdheid uitoefent;
2° indien de ambtenaar, de openbare gezagsdrager of de natuurlijke persoon bedoeld hiervoor
zelf of via een tussenpersoon eigenaar, mede-eigenaar of werkend vennoot is van één van de
kandiderende of inschrijvende ondernemingen dan wel in rechte of in feite, zelf of via een
tussenpersoon,
een
directieof
beheersbevoegdheid
uitoefent.
De ambtenaar, de openbare gezagsdrager of de natuurlijke persoon die zich in een van deze
toestanden bevindt, is verplicht zichzelf te wraken.
Indien de ambtenaar, de openbare gezagsdrager, de natuurlijke persoon of rechtspersoon
bedoeld zoals hiervoor bedoeld, zelf of via een tussenpersoon, een of meer aandelen of
deelbewijzen ter waarde van ten minste vijf percent van het maatschappelijk kapitaal van een
van de kandiderende of inschrijvende ondernemingen bezit, is hij verplicht de aanbestedende
457
overheid daarvan in kennis te stellen .
Ook dient de aandacht gevestigd op art. 245 SW
strafsancties in zich houdt.
458
betreffende de belangenneming dat
457
Voor een bespreking van het verbod voortvloeiend uit de wetgeving overheidsopdrachten maar nog geënt op de oude wet
overheidsopdrachten van 24.12.1993, zie NUYSEN, T. en SMISMANS, W., “Onverenigbaarheden bij overheidsopdrachten,
T.B.P., 1999, 33 – 49.
458
Iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die, hetzij onrechtstreeks hetzij door tussenpersonen of door
schijnhandelingen, enig belang, welk het ook zij, neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of
werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of ten dele het beheer of het toezicht had, of die, belast met de
ordonancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang neemt, wordt gestraft met gevangenisstraf
van een jaar tot vijf jaar, en met een geldboete van 100 euro tot 50.000 euro of met één van die straffen en hij kan bovendien,
overeenkomstig artikel 33, worden veroordeeld tot ontzetting van het recht om openbare ambten, bedieningen of betrekkingen
te vervullen.
De voorgaande bepaling is niet toepasselijk op hem die in de gegeven omstandigheden zijn private belangen door zijn
betrekking niet kon bevorderen en openlijk heeft gehandeld."
90
O.i. geldt het verbod niet voor
459
:
460
1. De notaris die buiten enig geschil om een akte verlijdt voor de gemeente .
2. Leveringen aan ondergeschikte besturen zoals O.C.M.W., kerkfabriek, v.z.w.’s door
461
gemeenteraadsleden . Maar voor de burgemeester en/of schepenen indien zij individueel of
collectief door of ingevolge wet of decreet belast zijn met toezicht op deze besturen, geldt een
verbod opgelegd via art. 245 SW.
3. Leveringen aan een aannemer, die zelf aan de gemeente levert, voor zover duidelijk is dat er
462
van geen onderaanneming sprake is .
2.5.3.4. Verbod op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het
bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de gemeente.
2.6.
2.6.1.
De notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad.
De auteur van de notulen van de gemeenteraad (art. 33 lid 1 en 180 GD).
Het Gemeentedecreet bepaalt wel dat de secretaris de vergaderingen van de gemeenteraad
bijwoont, maar duidt de gemeentesecretaris niet langer als de auteur van de notulen aan maar
enkel als de verantwoordelijke. Uit het gebruik van de term “verantwoordelijke” kan o.i. worden
afgeleid dat de secretaris aan de diensten ter zake opdrachten kan verlenen en zo gezag
uitoefenen, maar dat hij – alhoewel hij eindverantwoordelijke blijft - juridisch niet zelf steeds de
tekst van de notule moet opmaken. Een en ander beantwoordt aan de bestuurspraktijk. De tijd
dat alle beraadslagingen door de secretaris werden geschreven is immers al lang voorbij.
Bij de organisatie van de opmaak van de notules geniet de secretaris geen absolute vrijheid, zie
in dit verband de commentaar hierna betreffende de inhoud van de notulen.
In dit verband moet ook worden gewezen op art. 40, 6° GD dat bepaalt dat de gemeenteraad in
zijn huishoudelijk reglement bepalingen dient te stellen betreffende “de wijze van notulering”.
Bovendien voorziet art. 88 par. 2 GD uitdrukkelijk dat de gemeentesecretaris er dient voor te
zorgen dat alle door de reglementering voorgeschreven vermeldingen in de beslissingen
worden opgenomen. In dit verband kunnen we bvb. denken aan de formele motivering indien
dit is voorgeschreven.
2.6.2.
Begrip en inhoud (art. 181 GD).
In essentie en in algemene zin dienen de notulen van een vergadering, als verslag van een
463
vergadering, de beslissingen , al dan niet geamendeerd, weer te geven over de behandelde
agendapunten (inhoudelijke elementen). Indien wettelijk vereist – bvb. ingevolge de wet van
29.07.1991 betreffende de formele motivering van de individuele bestuurshandelingen –
moeten de notulen ook de formele motivering bevatten.
Daarnaast dient uit de notulen ook te blijken dat de na te leven formaliteiten voor geldige
vergadering (vormelijke elementen) werden nageleefd zodat men kan nagaan of de besluiten
rechtsgeldig tot stand kwamen. Dienen aldus genotuleerd : de opening, de schorsing, de
sluiting, de naam van voorzitter en secretaris, de namen van de aanwezige leden, de deelname
van de diverse leden aan de verschillende beraadslagingen en stemmingen, de aard van de
459
Zoals in de inleiding gesteld, wordt voorbehoud gemaakt voor met deze stelling strijdige interpretaties.
Een burgemeester-notaris mag akten opmaken waarbij de gemeente partij is. Nochtans moet de gemeente alsdan bij het
verlijden van de akte door een ander lid van het college vertegenwoordigd zijn. Hij mag eveneens niet aanwezig zijn bij de
collegebeslissing waarbij hij door het college werd aangesteld om de akte te verlijden (Parl. Vraag 17.06.1981, Bull. Vr. en
Antw. Kamer 1980/81, nr. 39, p. 4034). Zie ook hiervoor.
461
Gezien Vzw’s niet kunnen gelijk worden gesteld met de betoelagende gemeente en ook niet te beschouwen zijn als aan de
gemeente ondergeschikte besturen en omdat de verbodsbepalingen, van art. 68 NGW (later art. 92 NGW) beperkend moeten
worden geïnterpreteerd, gelden de verbodsbepalingen niet voor handelingen van raadsleden ten opzichte van een betoelaagde
gemeentelijke VZW. Art 245 SW en 10 W. 24.12.1993 zijn niet toepasselijk (Parl. Vraag 21.02.1980, Bull. Vr. en Antw. Senaat
1979-80, nr. 24 en Parl. Vraag Loones van 01.02.1991, Bull. Vr. en Antw. Kamer, 1990-91, nr. 154, p. 13.207).
462
Let wel : Aangezien daarover betwisting is, dient hier voorzichtig gehandeld. Volgens de minister is een raadslid dat levert
aan een aannemer die zelf werkt voor de gemeente aan art. 92, 2° NGW, nu art. 27, 2° GD, onderworpen omdat dit zijn privébelangen kan bevorderen (Parl. Vraag van 18.06.1980, Bull. Vr. en Antw. Senaat, 1979-80, nr. 36).
463
Met inbegrip van de verdagingen en de beslissingen betreffende door raadsleden gemaakte opmerkingen over de notulen.
460
91
zitting (openbaar of besloten), de aard van de stemming (niet geheim of geheim), mogelijke
incidenten… .
De notulen van de gemeenteraadsvergaderingen vermelden in chronologische volgorde alle
besproken onderwerpen, het gevolg dat gegeven werd aan punten waarover geen beslissing
werd genomen, alsook uiteraard alle beslissingen die werden genomen, met het resultaat van
de stemmingen. Behalve bij geheime stemmingen vermelden de notulen hoe elk lid heeft
464
gestemd . Van deze laatste verplichting kan worden afgeweken voor beslissingen genomen
465
met unanimiteit .
Wat de gemeenteraad betreft kan voorzien worden in de woordelijke weergave van de
466
besprekingen .
2.6.3. Goedkeuringsprocedure, ondertekening en bewaring (art. 33 en 180 GD).
2.6.3.1. Goedkeuring
De notulen moeten de inhoud van de genomen beslissingen weergeven. Diegene die de
notulen opmaakt moet daarbij de werkelijkheid respecteren en mag zijn eigen beslissingen niet
in de plaats van het orgaan plaatsen. Daarom is – ook voor de gemeenteraad – een
goedkeuringsprocedure voorzien.
Behalve in spoedeisende gevallen worden de notulen van de vorige vergadering ten minste
acht dagen vóór de dag van de vergadering ter beschikking gesteld van de
gemeenteraadsleden. Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop de notulen ter
beschikking worden gesteld. Op te merken valt dat terinzagelegging slechts één vorm van
terbeschikkingstelling is.
Elk gemeenteraadslid heeft het recht tijdens de vergadering opmerkingen te maken over de
467
redactie van de notulen van de vorige vergadering
. Worden die opmerkingen aanvaard –
wat het voorwerp van een stemming zal dienen uit te maken – dan moeten de notulen in die zin
worden aangepast. Worden geen opmerkingen gemaakt, dan worden de notulen beschouwd
468
als zijnde goedgekeurd
en worden ze door de secretaris en de voorzitter ondertekend.
Ingeval de gemeenteraad bij spoedeisendheid werd samengeroepen, dan kan de raad
469
beslissen om opmerkingen toe te laten op de eerstvolgende vergadering .
2.6.3.2. Ondertekening
De goedgekeurde notulen worden in origineel door de voorzitter van de raad en de
470 471
gemeentesecretaris ondertekend
.
O.i. hebben de besluiten van de gemeenteraad – net zoals onder de NGW - volle rechtskracht
vanaf het ogenblik dat zij zijn genomen. Onverminderd de regels van het administratief toezicht
zijn zij onmiddellijk uitvoerbaar zonder dat moet worden gewacht op de goedkeuring van de
notulen in de eerstvolgende zitting van de raad. De notulen zijn geen element van het
472
rechtsgeldig bestaan van de besluiten van de raad, maar uitsluitend het bewijs daarvan . Een
fout in de notulen heeft derhalve niet noodzakelijk tot gevolg dat een beslissing, waarvan ze het
bewijs moeten vormen, moet worden vernietigd. Er kan echter met andere bewijsmiddelen niet
tegen of boven de notulen worden bewezen.
464
Art. 181 GD.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 109 dat art. 181 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Memorie 2005, p. 94.
467
Een voorlezing van de notulen is niet langer voorzien.
468
De goedkeuring van het verslag moet niet expliciet als dagordepunt zijn geagendeerd. De wet zelf voorziet een impliciete
agendering en zelfs een impliciete goedkeuring (Parl. Stukken Kamer, 82/83, nr. 695/2).
469
Wijzigingsdecreet 2009, art. 24 dat art. 33 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
470
De ondertekening door de gemeentesecretaris brengt niet zijn persoonlijke verantwoordelijkheid mee. Door de
ondertekening bevestigt hij alleen dat de inhoud van de notulen met de werkelijkheid strookt. Door de ondertekening krijgen de
notulen hun authentiek karakter (Parl. Vraag van 25.06.1986, Bull. Vr. en Antw. Senaat 85/86, nr. 31).
471
Het Gemeentedecreet heeft het niet over de overschrijving van de notulen.
472
De notulen zijn niet voorgeschreven “ad validitatem” (= voor de geldigheid), maar “ad probationem” (= ten titel van bewijs).
465
466
92
2.6.3.3. Bewaring
De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor de bewaring van het origineel van de notulen.
2.6.4. Kantmeldingen (art. 185 GD).
Het kan gebeuren dat een gemeenteraadsbesluit door de toezichthoudende overheid wordt
vernietigd, of niet-goedgekeurd wordt of geacht moet worden nooit te hebben bestaan met
toepassing van artikel art. 256 lid 4 hoofdletters GD.
In dergelijke gevallen ontstaat ten opzichte van het gemeenteraadsbesluit een definitieve
situatie en moet in een publiciteitssysteem worden voorzien. Dit gebeurt via de techniek van de
kantmelding. De gemeentesecretaris is in voormelde gevallen verplicht in de rand van de
notulen van de desbetreffende raadsvergadering melding te maken. Ook van de intrekking van
een gemeenteraadsbesluit moet een kantmelding worden gemaakt.
De gemeentesecretaris moet de gemeenteraad daarvan in eerstvolgende zitting op de hoogte
brengen.
2.6.5. Afschriften en uittreksels (art. 126 NGW).
473
Art. 126 NGW is federale materie gebleven en blijft bestaan
. De burgemeester blijft
bijgevolg bevoegd gemeenteambtenaren te machtigen tot het afgeven van uittreksels of
474
afschriften van de notulen .
2.6.6. Openbaarheid (art. 37 GD).
Artikel 37 GD verwijst in dat verband naar het decreet van 26.03.2004 betreffende de
openbaarheid van bestuur. Betreffende het decreet openbaarheid van bestuur, zie verder in
deze cursus.
2.6.7. Opmaak staande de vergadering.
Het Gemeentedecreet voorzag aanvankelijk geen bepalingen voor de opmaak van de notulen
staande de vergadering. Vooral met het oog op de situatie aan het einde van een legislatuur –
en om te verkomen dat een nieuwe gemeenteraad de notulen van de laatste zitting van de oude
gemeenteraad zou dienen goed te keuren - voorziet het GD nu dat, telkens als de raad dit
wenselijk acht, de notulen staande de vergadering worden opgemaakt en door de meerderheid
475
van de raadsleden en de secretaris worden ondertekend .
2.7.
Fracties en gemeenteraadscommissies (art. 38 en 39 GD).
2.7.1. Het begrip fractie (art. 38 GD zoals gewijzigd bij art. 5 van het Reparatiedecreet van
476
02.06.2006 ).
In de regel is een fractie de groep raadsleden die op eenzelfde lijst verkozen zijn.
In afwijking daarvan kunnen de kandidaat gemeenteraadsleden die op eenzelfde lijst gekozen
zijn twee fracties vormen (“Verloofd maar niet gehuwd”). Het getal twee moet letterlijk worden
genomen. Raadsleden die op eenzelfde lijst gekozenen zijn kunnen dus geen drie fracties
vormen. Bij het uitschrijven van de regeling in verband met de creatie van twee fracties per lijst
had men duidelijk het fenomeen van de kartelvorming op het oog, al ging men duidelijk voorbij
aan de mogelijkheid dat eventueel drie partners een kartellijst zouden kunnen sluiten.
Om binnen één lijst twee fracties te kunnen vormen dienen een aantal zeer gedetailleerde
voorwaarden te worden vervuld. Men vindt ze terug in de nieuwe par. 2 van art. 38 GD. De
belangrijkste zijn de volgende :
473
Art. 302 GD heft inderdaad art. 126 NGW niet op.
Toepassing art. 126, 1° NGW.
475
Wijzigingsdecreet 2009, art. 24 dat art 33 van het GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
476
B.S., 26.06.2006.
474
93
- de naam van de lijst moet bestaan uit meerdere woorden of afkortingen die minstens de twee
fractienamen omvatten ;
- het vormen van twee fracties moet al zijn voorzien bij het indienen van de lijst en uiteindelijk
worden besloten door een meerderheid van de op de kartellijst verkozen raadsleden ten
laatste op de installatievergadering ;
- ….
De gemeenteraad dient op haar installatievergadering te beslissen of aan de voorwaarden voor
het vormen van twee fracties binnen één lijst is voldaan.
Het vormen van twee fracties uit één lijst geldt tot aan de gehele hernieuwing van de
gemeenteraad.
Tot slot kunnen, met het oog op het vormen van een fractie, verkozenen van verschillende
lijsten zich onderling verenigen om een fractie te vormen (“Gehuwd zonder verloving”). In dit
laatste geval – onderlinge vereniging – spreekt men soms van een technische fractie. Zij geldt
voor de gehele zittingsperiode van de gemeenteraad.
Het huishoudelijk reglement legt de nadere regels vast voor samenstelling en werking van de
fracties. Idem voor de financiering van de fracties, maar dan binnen de grenzen gesteld door
477
een besluit van de Vlaamse Regering .
2.7.2. Het begrip commissie (art. 39 GD).
De gemeenteraad kan (niet “moet”) in zijn midden ook een of meerdere commissies oprichten
die als taak hebben :
- de besprekingen in de raadszittingen voor te bereiden ;
- advies te verlenen en voorstellen te formuleren over de wijze waarop vorm wordt gegeven
aan de inspraak van de bevolking telkens dit voor de beleidsuitvoering noodzakelijk geacht
wordt.
Er is geen verplichting tot oprichting van raadscommissies, behoudens voor de bijzondere
478
raadscommissie ter beoordeling van de ombudsman
(indien men een ombudsman heeft) en
de verplichte raadscommissie die waakt over de afstemming van het gemeentelijk beleid op het
beleid van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en verzelfstandigde agentschappen
van de gemeente. De gemeente richt hiertoe wat deze laatste commissie betreft ofwel een
aparte commissie op, ofwel integreert zij deze taak in de verschillende bestaande commissies
479
.
Indien de raadscommissies worden opgericht, dan moeten wel enkele regels worden nageleefd.
- Uiteraard kunnen enkel gemeenteraadsleden lid zijn.
- De commissiezittingen zijn onder dezelfde omstandigheden openbaar als de voltallige
480
zittingen van de gemeenteraad .
481
- De regels van de stemming (openbaar of geheim) zijn dezelfde als in de gemeenteraad .
- De commissies kunnen steeds deskundigen horen.
- Gemeenteraadsleden die geen lid zijn van de betrokken commissie kunnen de vergaderingen
482
ervan – zonder stemrecht – altijd bijwonen .
- De mandaten van lid van iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties
waaruit de raad is samengesteld. De gemeenteraad bepaalt per raadscommissie het aantal
483
484
leden
en kiest zelf voor het systeem dat de evenredige vertegenwoordiging garandeert .
477
BVR van 05.06.2009, art. 36.
Art.115 GD, zoals gewijzigd bij het D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
D. 29.06.2012, art. 12. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
480
Zie art. 39 par. 2 GD.
481
Zie art. 39 par. 2 GD.
482
Memorie 2005, p. 56.
483
Wijzigingsdecreet 2009, art. 27 GD dat art. 39 par. 3 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
484
Memorie 2005, p. 56.
478
479
94
485
Deze berekeningswijze geldt dan voor alle commissies . Indien dit systeem aan een fractie
géén vertegenwoordiger garandeert, dan kan deze fractie een lid als vertegenwoordiger met
raadgevende stem aanwijzen. In dat geval heeft het lid met raadgevende stem recht op
486
presentiegeld . De som van het aantal mandaten toekomende aan de fracties waarvan de
leden deel uitmaken van het college moet altijd groter zijn dan de som van het aantal
487
mandaten in de commissies toekomende aan de leden van de andere fracties .
488
De fractie moet, alhoewel ze de mandaten zelf toewijst
, voordrachten doen aan de
489
voorzitter van de gemeenteraad
alvorens men lid van een commissie kan worden. Men
490
wordt lid van een commissie via geheime stemming
. Dergelijke voordracht is maar
ontvankelijk indien hij voor elk van de kandidaat-commissieleden ondertekend is door een
meerderheid van de leden van de fractie waarvan de voorgedragene deel uitmaakt. Ingeval
de fractie maar uit twee verkozenen bestaat volstaat één handtekening. Niemand kan meer
dan één akte ondertekenen per beschikbaar mandaat voor de fractie.
Indien de voorzitter van de gemeenteraad voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan
er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens
491
de volgorde op de akte van voordracht .
Tot aan de eerstvolgende vernieuwing van de gemeenteraden worden de fracties geacht een
gelijk aantal leden te hebben. Indien één of meer leden verklaren niet meer te behoren tot
hun fractie (zie voor dit begrip hiervoor), dan kunnen deze niet meer zetelen in de commissie,
noch als lid van hun oorspronkelijke fractie, noch als lid van hun nieuwe fractie. Hun
492
oorspronkelijke fractie behoudt evenwel haar oorspronkelijk aantal leden in de commissie .
Deze regel geldt zelfs indien meer dan de helft van de oorspronkelijke leden de fractie zou
493
verlaten .
- Burgemeester en schepenen kunnen geen voorzitter zijn van een gemeenteraadscommissie.
- Het huishoudelijk reglement bepaalt verder de regels betreffende de samenstelling, de
werking en de presentiegelden.
2.8.
Het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad (art. 40 GD).
Het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad is de nieuwe benaming voor hetgeen men
vroeger het reglement van orde pleegde te noemen.
Iedere gemeenteraad moet een huishoudelijk reglement hebben. Het huishoudelijk reglement
wordt door de gemeenteraad (her-)vastgesteld bij het begin van de zittingsperiode (de zgn.
“legislatuur”) en heeft dus in principe een beperkte geldingsduur. Het reglement kan in de loop
van de legislatuur gewijzigd worden.
Het huishoudelijk reglement moet, rekening houdend met het beginsel van de normenhiërarchie
494
, aanvullende regels bevatten betreffende de werking van de gemeenteraad.
Meestal worden, ter informatie van de raadsleden, naast de verplichte bepalingen, ook de
voornaamste decretale bepalingen inzake de werking van de raad erin opgenomen zodat zij
495
over een volledig overzicht beschikken van de werkingsregels van de raad .
Het huishoudelijk reglement dient minstens bepalingen in te houden over :
- De vergaderingen waarvoor presentiegeld wordt verleend (binnen de grenzen van het BVR
van 05.06.2009, zie hiervoor), het bedrag van het presentiegeld (idem) en de nadere regels
485
Wijzigingsdecreet 2009, art. 27 GD dat art. 39 par. 3 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
Memorie 2005, p. 56. Zie ook het BVR van 19.01.2007 over het statuut van de lokale mandataris, art. 15 par. 1, 1°.
487
Wijzigingsdecreet 2009, art. 27 GD dat art. 39 par. 3 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
488
Idem.
489
Idem.
490
Art.35 par. 2, 2° GD.
491
Wijzigingsdecreet 2009, art. 27 GD dat art. 39 par. 3 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
492
Idem.
493
Vraag nr. 128 van 25.02.2009, Vlaams Parlement, Schriftelijke vragen, publicatiedatum op de webstek 14.04.2009.
494
Zie hiervoor.
495
Zie bvb. het model van huishoudelijk reglement opgemaakt door de VVSG, beschikbaar op de webstek van de VVSG.
Vanuit legistiek oogpunt is het minder aangewezen om decretale bepalingen nogmaals letterlijk over te nemen in een
gemeentelijk reglement, vooral indien niet uitdrukkelijk naar de decretale bepaling wordt verwezen en wordt vermeld dat de
verwijzing geldt onverminderd de wijziging van de decretale bepaling. In de praktijk is een dergelijke tekst echter wel handig.
486
95
-
-
-
-
in verband met een eventuele vergoeding voor specifieke kosten die verband houden met de
uitoefening van het mandaat (andermaal idem) ;
De wijze van verzending van de oproeping, de terbeschikkingstelling van het dossier en de
wijze waarop de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen personeelsleden, aan de
raadsleden die erom verzoeken, de technische inlichtingen verstrekken over die stukken ;
De wijze waarop de plaats, dag, tijdstip en agenda van de vergaderingen van de
gemeenteraad openbaar worden gemaakt ;
De voorwaarden voor inzagerecht en het afschriftrecht voor gemeenteraadsleden en de
voorwaarden voor het bezoekrecht aan de instellingen en diensten die de gemeente opricht
en beheert ;
De voorwaarden waaronder de gemeenteraadsleden hun recht uitoefenen om aan de
burgemeester en het college mondelinge en schriftelijke vragen te stellen ;
De wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering ter
beschikking worden gesteld van de gemeenteraadsleden ;
De nadere regels omtrent samenstelling en werking van fracties en commissies ;
De wijze van bezorgen van het meerjarenplan, de wijzigingen aan het meerjarenplan, het
budget, de budgetwijzigingen en de jaarrekeningen aan de raadsleden ;
De wijze waarop en de persoon door wie de stukken vermeld in art. 182 GD worden
ondertekend (ondertekening van andere stukken dan deze waarvan art. 182 GD uitdrukkelijk
aangeeft wie deze dient te tekenen) ;
De nadere voorwaarden waaronder het recht om verzoekschriften in te dienen wordt
uitgeoefend en de wijze waarop verzoekschriften worden behandeld ;
De wijze van het ter kennis brengen aan de raadsleden van de beslissingen van het college
496
.
Ter gelegenheid van het aannemen van bepalingen dienaangaande is de gemeenteraad
uiteraard gehouden aan de hiërarchie der normen, en dus ook het Gemeentedecreet. Waar het
decreet het dus heeft over bvb. “de voorwaarden van het inzagerecht” moet duidelijk zijn dat het
huishoudelijk reglement door al te strikte bepalingen betreffende de materiële uitoefening van
dit recht een en ander niet onmogelijk mag maken.
2.9. De deontologische code van de gemeenteraadsleden (art. 41 GD).
De gemeenteraad moet een deontologische code aannemen. Het aannemen van een
dergelijke afsprakennota moet een fatsoenlijk politiek handelen ondersteunen.
Praktisch
-
-
496
Recupereer op de secretarie van uw gemeente een bundel “oproeping van de
gemeenteraad” (oproepingsbrief, dagorde, toelichting). Ga de toepassing van de
regels uit het deel “Werking van de gemeenteraad” na.
Recupereer op de secretarie van uw gemeente een verslag van een zitting van een
gemeenteraad. Ga de toepassing van de regels uit het deel na.
Recupereer het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad van uw stad of
gemeente. Regelt het huishoudelijk reglement alles wat door art. 40 GD is
voorgeschreven ?
Wijzigingsdecreet 2009, art. 28 GD dat art. 40 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
96
Hoofdstuk 2 – Het college van burgemeester en schepenen
1. De samenstelling en inrichting van het college
1.1. De leden van het college : één burgemeester, de voorzitter van het OCMW en een
maximaal aantal schepenen, waaronder één lid van het college van verschillend geslacht
497
(art. 44 GD zoals gewijzigd ).
498
De burgemeester is van rechtswege lid en ook voorzitter van het college
. Indien de
burgemeester geen gemeenteraadslid is (dit is het geval bij een burgemeester buiten de raad),
499
maakt hij toch als volwaardig lid deel uit, met stemrecht, van het college .
Naast de burgemeester maakt nog een aantal schepenen van het college deel uit.
Tot de dag vóór de tweede zondag van oktober van het jaar 2006 moeten deze schepenen Belg
500
zijn . Vanaf die dag kunnen EU-burgers – doordat ze in de gemeenteraad kunnen zetelen –
schepen worden. Een en ander geldt niet voor niet-EU-burgers gezien ze geen deel van de
gemeenteraad kunnen uitmaken.
In de regel zijn schepenen gemeenteraadsleden, gekozen door de gemeenteraad. Deze regel
lijdt slechts uitzondering :
- om te voldoen aan de vereiste dat de voorzitter van het OCMW van rechtswege lid is van het
college (zie hierna) ;
- om te voldoen aan de grondwettelijke regel dat minstens één lid van het college van
burgemeester en schepenen van een ander geslacht dient te zijn.
Het college dient inderdaad ook te bestaan uit personen van verschillend geslacht
501
.
Indien het college – met inbegrip van de burgemeester - na de verkiezing van de voorzitter van
het OCMW qua verdeling van de geslachten niet rechtsgeldig is samengesteld, dan wordt de
laatst in rang verkozen schepen van rechtswege vervangen door het op dezelfde lijst verkozen
gemeenteraadslid van het andere geslacht. Bij een gelijke aantal naamstemmen tussen een of
meerdere gemeenteraadsleden van het andere geslacht bepaalt de plaats op de lijst de
voorrang. Wie hoger gerangschikt staat krijgt in dat geval voorrang om te vervangen.
Zijn er geen dergelijke gemeenteraadsleden (dus verkozenen in de gemeenteraad van het
andere geslacht), dan wordt de laatst in rang verkozen schepen van rechtswege vervangen
502
door de eerste opvolger van die lijst
. Zodoende wordt een schepen gecreëerd die géén
gemeenteraadslid is.
De regel dat de laatst verkozen schepen dient de plaats te ruimen voor het lid van het andere
geslacht voortkomend uit zijn lijst, lijdt uitzondering indien de lijst maar één verkozene telt. In
dat geval was het immers niet mogelijk een lid van het andere geslacht tot schepen te verkiezen
en kan men die lijst ook niet sanctioneren. In dat geval is het de laatst verkozen schepen van
de eerste lijst die méér dan een verkozene telt, die zal worden vervangen door de schepen van
het andere geslacht.
Het systeem van de verplichte schepen van het andere geslacht treedt ook in werking indien in
de loop van de legislatuur een college ontstaat dat volledig uit leden van hetzelfde geslacht is
497
Art. 6 van het D. van 02.06.2006 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2005, B.S., 26.06.2006 en art. 14 van het
D. van 29.06.2012, artikel dat in werking treedt op 01.01.2019.
498
Art. 52 GD.
499
Art. 59 par. 2 in fine GD.
500
Art. 16 W., 27.01.1999, B.S., 30.01.1999.
501
Art. 11 bis Gec. GW en art. 44 par. 4 GD. Voorbehoud dient gemaakt voor de ingevolge de Pacificatiewet rechtstreeks te
verkiezen schepenen (Voeren). Zoals reeds eerder aangehaald wordt deze situatie hier niet verder behandeld.
502
Art. 44 par. 4 lid 2 GD.
97
samengesteld. Omgekeerd verliest de schepen van het andere geslacht die van rechtswege
deel uitmaakt van het college, zijn mandaat niet indien op een andere wijze, bvb. door
503
opvolging, een tweede schepen van het andere geslacht van het college lid wordt .
Ook een dergelijke schepen van het andere geslacht van rechtswege is in alle gevallen in het
504
college stemgerechtigd .
Het aantal schepenen varieert tot 31.12.2018 van 2 (absoluut minimum) tot 10 schepenen
505
volgens het aantal inwoners van de gemeente
. Het aantal schepenen wordt vanaf
506
01.01.2019 verminderd met één eenheid
. Ook bepaalt het GD dat het in het decreet
opgegeven aantal schepenen in functie van het aantal inwoners van de gemeente een
maximum is. Het gekozen aantal schepenen is vast voor de gehele legislatuur, hetzij door het
aantal schepenen opgenomen in een rechtsgeldige collectieve voordracht (zie hierna), hetzij –
wanneer dergelijke voordracht ontbreekt – door een beslissing over het aantal schepenen op de
507
installatievergadering .
Het bevolkingsaantal bepalend voor het maximaal aantal schepenen wordt op dezelfde wijze
508
vastgesteld als het bevolkingsaantal bepalend voor het aantal gemeenteraadsleden .
Om de band met het OCMW aan te halen is ook de OCMW-voorzitter vanaf zijn verkiezing als
509
OCMW-voorzitter van rechtswege schepen
. Dit was geen verplichting voor de legislatuur
2007 – 2012 mits de gemeenteraad daartoe op de installatievergadering na de
gemeenteraadsverkiezingen van 2006 besliste, dwz. de gemeenteraad uitdrukkelijk beslist dat
510
de OCMW-voorzitter geen collegelid werd .
De OCMW-voorzitter is – ook al is hij geen gemeenteraadslid - volwaardig lid van het college,
511
dus met stemrecht .
1.2. De verkiezing van de schepenen (art. 45 en 50 GD).
1.2.1. Algemeen.
Het Gemeentedecreet houdt een grote wijziging in wat betreft de verkiezing van de schepenen
bij de start van de legislatuur. Geïnspireerd op de verkiezing van de kandidaten voor de
Vlaamse Regering wordt voor de te verkiezen schepenen (dus niet voor de OCMW-voorzitter
en ook niet voor de schepen van het andere geslacht, beiden lid van het college van
rechtswege – dus zonder verkiezing) eerst voorrang gegeven aan de collectieve verkiezing
(lees : eerder verkozenverklaring) via een gezamenlijke akte van voordracht van kandidaatschepenen.
Pas indien geen ontvankelijke collectieve voordracht wordt ingediend, wordt overgegaan tot de
afzonderlijke verkiezing van de schepenen.
In de praktijk zullen de leden van het college, nog steeds de in de raad gevormde meerderheid
512
weerspiegelen. Heeft een lijst bij de verkiezingen een volstrekte meerderheid
behaald, dan
zullen – in de regel - alle schepenen uit die meerderheidsgroep verkozen worden. Is dit niet het
geval, dan zal de coalitievorming concrete uitdrukking vinden in de verkiezing van de
schepenen onder de coalitiepartners. Zo zal het dagelijks bestuur in de gemeente de
uitdrukking zijn van de in de schoot van de raad gevormde meerderheid.
503
Memorie 2005, p. 60 – 61.
Art. 44 par. 5 GD.
505
In de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voorziet artikel 279 NGW – dat aldaar blijft gelden - de
mogelijkheid tot de verkiezing van een bijkomende schepen ingeval een taalgemeenschap geen schepen heeft. Zo kunnen
zowel de Nederlandstalige gemeenschap als de Franstalige gemeenschap over een schepen beschikken.
506
D. 29.06.2012, art. 14. Inwerkingtreding: 01.01.2019.
507
Art. 45 par. 2 lid 2 in fine en Art. 45 par. 3 GD.
508
Art. 44 par. 2 GD.
509
Art. 44 par. 3 GD.
510
Art. 312 GD. In de legislatuur 2007 - 2012 zat 68 % van de OCMW-voorzitters in het college (Olieslagers, E., e.a., Het
Gemeentedecreet : een eerste stand van zaken – rapport, Bestuurlijke organisatie Vlaanderen, 2008, p. 79.).
511
Art. 44 par. 5 GD.
512
Volstrekte meerderheid : in een gemeenteraad heeft een partij de volstrekte meerderheid indien zij meer dan de helft van de
zetels telt.
504
98
De verkiezing van de schepenen situeert zich zowel bij het begin van de legislatuur als tijdens
de legislatuur (bvb. ingevolge ontslag).
De te verkiezen schepenen worden verkozen door en uit de gemeenteraad.
1.2.2. De verkiezing van de schepenen op de installatievergadering
513
.
Het gaat hier uiteraard niet om de collegeleden van rechtswege, zie hiervoor.
1.2.2.1. Globale voordracht
Ten laatste acht dagen vóór de installatievergadering wordt een gedagtekende globale
voordrachtakte van kandidaat-schepenen aan de gemeentesecretaris overhandigd.
De
gemeentesecretaris bezorgt een afschrift van de akte aan de burgemeester.
514
De voordracht is maar ontvankelijk
indien volgende voorwaarden cumulatief zijn voldaan:
- indien hij is ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen op alle lijsten die aan de
verkiezingen deelnamen (waardoor per definitie maar één ontvankelijke voordracht voor de
verkiezing ter installatievergadering kan worden ingediend) ;
- én indien hij is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van dezelfde lijst als de
voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-schepen werd verkozen maar
twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen.
Elke tot effectief gemeenteraadslid verkozene kan maar één voordracht voor de verkiezing van
de schepenen op de installatievergadering ondertekenen. Overtreedt men dit verbod, dan
worden de handtekeningen die in strijd met dit voorschrift zijn gezet in alle voordrachtakten
vernietigd. Dergelijke voordracht wordt pas onontvankelijk indien de voormelde meerderheden
niet meer worden gehaald.
Wordt er door een tot effectief gemeenteraadslid verkozene méér dan een dergelijke voordracht
ondertekend, dan kan de ondertekenaar in de zittingsperiode niet meer worden
verkozen/benoemd tot burgemeester, schepen, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van
een commissie of OCMW-raadslid. Hij kan de gemeente dan ook niet meer vertegenwoordigen
of namens de gemeente een mandaat opnemen in een extern verzelfstandigd agentschap of
515
andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen .
Hij kan dan evenmin het OCMW vertegenwoordigen of namens dit OCMW een mandaat
bekleden in de ziekenhuizen vermeld in titel VII, hoofdstuk II van het OCMW-decreet, in een
vereniging of vennootschap vermeld in titel VIII van het OCMW-decreet, of in een andere
vereniging, stichting of vennootschap. Indien de betrokkene dergelijk mandaat bekleedt, dan
516
vervalt dit van rechtswege .
De voordrachtakte ingediend met het oog op de verkiezing van de kandidaat-schepenen op de
installatievergadering van de gemeenteraad kan ook de einddatum van het mandaat en zijn
517
opvolger(s) voor de resterende duur vermelden .
Bij het bereiken van de aangeduide datum is de betrokken schepen automatisch
ontslagnemend en wordt hij automatisch (d.i. van rechtswege) opgevolgd door de in de
voordrachtakte aangewezen opvolger. Indien het mandaat vóór de aangeduide datum eindigt,
of indien de aangeduide persoon zijn mandaat van schepen niet opneemt, neemt de
eerstvolgende aangewezen persoon het schepenmandaat op. Is de lijst uitgeput, dan gebeurt
518
de vervanging overeenkomstig art. 50 GD (zie 1.2.4. hierna) .
513
Zie ook omzendbrief BB 2012/02 van 19.10.2012 betreffende de start van de lokale en provinciale bestuursperiode.
Art. 7, 2° van het decreet tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2005 (Reparatiedecreet van 02.06.2006), B.S.,
26.06.2006 heeft de aanwezigheid van minstens één lid van het andere geslacht als ontvankelijkheidsvoorwaarde geschrapt.
515
Zie art. 7,1° van het decreet tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2005 (Reparatiedecreet van 02.06.2006), B.S.,
26.06.2006.
516
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 31, 1° dat art. 45 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
517
In de legislatuur 2007 – 2012 was dit in 49 % van de gevallen het geval. (Olieslagers, E., e.a., Het Gemeentedecreet : een
eerste stand van zaken – rapport, Bestuurlijke organisatie Vlaanderen, 2008, p. 79.)
518
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 31, 2° dat art. 45 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
514
99
1.2.2.2. Verkiezing (verkozenverklaring)
De verkiezing gebeurt – in geval van ontvankelijke voordracht - op de installatievergadering. Na
de eedaflegging van de gemeenteraadsleden overhandigt de secretaris daartoe de voordracht
aan de voorzitter van de installatievergadering.
De voorzitter onderzoekt de voordracht eerst op zijn ontvankelijkheid. Daarbij mogen enkel de
handtekeningen van de raadsleden die de eed aflegden in aanmerking worden genomen alsook
de handtekeningen van de opvolgers die hebben getekend van zodra ze de eed hebben
afgelegd.
Is er ter installatievergadering een ontvankelijke voordracht, dan worden de voorgedragen
kandidaat-schepenen als schepen verkozen verklaard. Dit is een loutere vaststelling die door
de gemeenteraad gebeurt. Het is geen verkiezing. Er is dus géén geheime stemming meer
over dergelijke voordracht.
Door de verkozenverklaring ligt het aantal schepenen vast voor de rest van de legislatuur.
Werd het mandaat in de voordracht van een of meer schepenen in tijd beperkt en werd er een
opvolger mee voorgedragen, dan is (zijn) de aldus voorgedragen opvolger (opvolgers) – via de
verkozenverklaring van de schepen - van rechtswege gekozen met ingang van de in de
voordracht aangewezen datum.
1.2.3. De verkiezing van de schepenen bij de start van de legislatuur bij gebreke van
ontvankelijke globale voordracht.
Het kan gebeuren dat er op de installatievergadering géén ontvankelijke globale voordracht is
(omdat de voorwaarden voor een ontvankelijke voordracht niet vervuld zijn, of omdat er gewoon
geen voordracht is). In dat geval moet de gemeenteraad eerst over het aantal schepenen
beslissen en moet de raad binnen de 14 dagen overgaan tot de verkiezing van de schepenen.
Nu gaat het om een afzonderlijke verkiezing in de ware zin van het woord en niet langer een
globale verkozenverklaring.
De gemeenteraadsleden kunnen, niet “moeten”, uiterlijk 3 dagen vóór de eerstvolgende
raadszitting een gedagtekende voordrachtakte aan de gemeentesecretaris bezorgen.
De voordracht is ontvankelijk indien hij is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen
van dezelfde lijst als de voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-schepen
werd verkozen maar twee verkozenen telt, dan volstaat de handtekening van één van hen.
Enkel de tweede voorwaarde van ontvankelijkheid vermeld onder 1.2.2.1. speelt dus nog.
Daardoor zijn per schepenambt meerdere ontvankelijke voordrachten mogelijk.
De voordrachtakte kan ook hier de einddatum van het mandaat en zijn opvolger(s) voor de
resterende duur vermelden. Verder is dezelfde regeling als in het laatste lid van 1.2.2.1.
519
toepasselijk .
Elk gemeenteraadslid kan maar één dergelijke voordracht ondertekenen. Dezelfde sancties als
bij de globale voordracht zijn toepasselijk.
In tegenstelling dan onder 1.2.2. is er nu wél een verkiezing in de ware zin van het woord, dit
omdat meerdere ontvankelijke voordrachten mogelijk zijn. De verkiezing gebeurt met geheime
stemming door evenveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen zijn.
Wie de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen haalt is verkozen tot
schepen.
Zijn er meerdere voordrachten en haalt niemand de volstrekte meerderheid van de geldig
uitgebrachte stemmen in de eerste ronde, dan heeft een herstemming plaats tussen degenen
die in de eerste ronde het meeste stemmen behaalden. Staken de stemmen in de eerste
519
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 31, 3° dat art. 45 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
100
ronde, dan wordt diegene die in de gemeenteraadsverkiezing het meeste naamstemmen
haalde voor de herstemming in aanmerking genomen.
De kandidaat die in de tweede ronde de meerderheid behaalt is gekozen. Staken de stemmen
in de tweede ronde opnieuw, dan is diegene die in de gemeenteraadsverkiezing de meeste
naamstemmen had tot schepen verkozen.
Bij gelijk aantal naamstemmen is het stemmenaantal van de lijst waarop de kandidaten werden
verkozen doorslaggevend.
Indien de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het college volledig samen te
stellen kunnen kandidaten mondeling op de zitting worden voorgedragen.
1.2.4. De verkiezing van de schepenen in de loop van de legislatuur
520
.
Deze rubriek is toepasselijk in geval van weigering van het mandaat, vervallenverklaring,
verhindering, afzetting, schorsing, ontslag of overlijden, dus allemaal situaties waarin de
schepen definitief of voor een substantiële periode van het toneel verdwijnt en mits het niet gaat
om het einde van het mandaat van een schepen die een vervanger heeft.
1.2.4.1. Er is een
verkozenverklaring.
ontvankelijke
voordracht
die
aanleiding
kan
geven
tot
een
Er wordt tot een nieuwe verkiezing (verkozenverklaring) overgegaan binnen een termijn van
twee maand op basis van een akte van voordracht van kandidaat-schepen, ondertekend door :
- meer dan de helft van de verkozen gemeenteraadsleden ;
- én door de meerderheid van de personen verkozen op dezelfde lijst als de voorgedragen
kandidaat. Indien deze lijst maar twee verkozenen telt volstaat één handtekening.
De voorzitter gaat deze ontvankelijkheidsvoorwaarden na. Indien ze zijn voldaan, dan wordt de
kandidaat-schepen door de gemeenteraad als schepen verkozen verklaard op de
521
eerstvolgende gemeenteraadszitting .
Ook hier is dit een loutere vaststelling die door de gemeenteraad gebeurt. Het is geen
verkiezing. Er is dus géén geheime stemming meer over de voordracht.
De voordrachtakte kan ook de einddatum van het mandaat en zijn opvolger(s) voor de
resterende duur vermelden.
Bij het bereiken van de aangeduide datum is de betrokken schepen automatisch
ontslagnemend en wordt hij automatisch (d.i. van rechtswege) opgevolgd door de in de
voordrachtakte aangewezen opvolger. Indien het mandaat vóór de aangeduide datum eindigt,
of indien de aangeduide persoon zijn mandaat van schepen niet opneemt, dan neemt de
eerstvolgende aangewezen persoon het schepenmandaat op. Is de lijst uitgeput, dan gebeurt
522
de vervanging overeenkomstig art. 50 GD (zie 1.2.4. hierna) .
De bepalingen inzake het ondertekenen van de voordracht (niemand mag meer dan één
voordracht ondertekenen) en de sancties op de overtreding van deze regel, zoals beschreven
bij de verkiezing van de schepenen bij de start van de legislatuur, zijn toepasselijk.
Als binnen de twee maanden na het openvallen van een eerste schepenmandaat en vóór de
voordrachtakte werd neergelegd een bijkomend schepenmandaat openvalt, dan kan voor al die
vervangingen een collectieve voordracht worden ingediend. De termijn van twee maanden
523
loopt dan telkens vanaf het openvallen van het schepenmandaat .
520
Art. 50 par. 1 GD, zoals gewijzigd bij art 11 van het D. van 22.12.2006, B.S., 29.12.2006.
Niets belet de gemeenteraadsleden om de uittredende mandataris opnieuw voor te dragen (Vraag nr. 468 van 09.07.2010,
Websitebulletin Vlaams Parlement, 21.10.2010).
522
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 35 dat art. 50 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
523
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 35 dat art. 50 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
521
101
1.2.4.2. Er is geen verkozenverklaring mogelijk binnen de twee maand na het openvallen van
het schepenmandaat.
Geraakt men via de methode van 1.2.4.1. niet aan een nieuwe schepen, binnen de twee
maanden na het openvallen van de plaats, dan moet gehandeld worden als voorzien in art. 45
par. 3 GD (zie 1.2.3. hiervoor).
1.3. Onverenigbaarheden met het ambt van schepen.
1.3.1. Begrip.
Wat het begrip betreft, de vereiste dat een onverenigbaarheid moet steunen op een wettelijke
524
bepaling en de vereiste van beperkende interpretatie
wordt verwezen naar hetgeen bij de
gemeenteraadsleden werd uiteengezet.
Ook voor de schepenen volgen de onverenigbaarheden uit het Gemeentedecreet (GD) en
andere wetten.
Om didactische redenen worden hieronder weer maar de voornaamste onverenigbaarheden
525
opgegeven .
Schepenen die, zelfs bij ontstentenis van enige kennisgeving, na de vervallenverklaring hun
mandaat blijven uitoefenen hoewel zij kennis hebben van de oorzaak van het verval (bvb. een
onverenigbaarheid), zijn strafbaar met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met
526
geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro .
1.3.2. Onverenigbaarheden voorzien in het Gemeentedecreet.
Vooreerst zijn de onverenigbaarheden van art. 11 GD (de onverenigbaarheden van de
raadsleden), van toepassing op de schepenen die lid zijn van de gemeenteraad via hun
lidmaatschap van de gemeenteraad.
De onverenigbaarheden van art. 11 GD zijn ook toepasselijk op alle leden van het college via
527
artikel 47 lid 2 GD .
Daarnaast voorziet het Gemeentedecreet nog specifiek dat bloedverwanten tot en met de
tweede graad, aanverwanten in de eerste graad of echtgenoten geen deel kunnen uitmaken
van hetzelfde college. Personen die een verklaring van wettelijke samenwoning als bedoeld in
528
art. 1475 B.W. hebben afgelegd worden met echtgenoten gelijkgesteld .
Zodoende kunnen een schepen-gemeenteraadslid en een schepen–niet-gemeenteraadslid
(bvb. een OCMW-voorzitter die geen lid van de gemeenteraad is) die met elkaar gehuwd zijn
niet zetelen in hetzelfde college.
1.3.3. Onverenigbaarheden voorzien in andere wetgeving
529
.
Kunnen geen schepen zijn :
(i)
(ii)
530
de raadsleden van het O.C.M.W, behoudens de voorzitter .
de personeelsleden van het O.C.M.W. in de gemeente waarvoor hun O.C.M.W. bevoegd
531
is
.
524
Onverenigbaarheden zijn beperkingen op het recht voor een verkozene om te zetelen en moeten steunen op een
uitdrukkelijke wettelijke bepaling. Zodoende moeten ze als uitzondering zelf beperkend worden geïnterpreteerd.
525
Zie ook hier het verkiezingsnummer van Binnenband (september 2006) beschikbaar op
http://www.binnenland.vlaanderen.be.
526
Art. 47 GD dat verwijst naar art. 10 en 12 van het GD.
527
Art. 47 lid 2 GD.
528
Art. 44 par. 3 GD, zoals aangepast bij D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
529
Opgepast, het gaat over een niet-limitatieve opsomming.
530
Art. 20,3° van het OCMW-decreet van 19.12.2008, voorheen art. 9 van de organieke wet op het OCMW van 08.07.1976
531
Art. 77 par. 3 OCMW-decreet.
102
(iii)
(iv)
(v)
1.4.
532
de Europese parlementsleden in gemeenten met meer dan 50.000 inwoners .
de leden van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid in gemeenten met meer dan 30.000
533
inwoners .
534
De gemeenschapssenatoren .
De eed als schepen
535
.
Voor ze hun ambt opnemen leggen de schepenen in openbare vergadering de eed als schepen
af in handen van de burgemeester (dus niet in handen van de voorzitter van de raad).
Voorafgaandelijk
de
eedaflegging
worden
de
geloofsbrieven
onderzocht
(verkiesbaarheidsvoorwaarden voor schepenen-gemeenteraadsleden, onverenigbaarheden,
verhindering).
De eedformule luidt als volgt “Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen.”
De Vlaamse Regering moet van de eedaflegging op de hoogte gebracht worden.
Een verkozen schepen die de eed na twee opeenvolgende uitnodigingen niet aflegt wordt
geacht zijn ambt niet te aanvaarden.
Naar onze mening moet de voorzitter van het OCMW die deel uitmaakt van het college niet de
eed als schepen afleggen. Hij maakt immers deel uit van het college vanuit zijn hoedanigheid
van voorzitter.
1.5. De rang van de schepenen (art. 45 par. 4 GD).
1.5.1. Het begrip rangorde.
Als begrip kan men het begrip rangorde best vergelijken met een soort klassement. Men heeft
ste
de
het over de 1 schepen, de 2 schepen enz.
De rangorde is belangrijk voor de vervanging van de burgemeester (zie hierna).
De rangorde van de schepenen volgt uit de wet en mag niet in onderling overleg gewijzigd
worden, behoudens ingeval van de laatste alinea van dit punt hierna.
De regels laten zich samenvatten als volgt :
- De rang onder de schepenen wordt bij collectieve voordracht bepaald door de rang op de
collectieve voordracht.
- De rang wordt bij individuele verkiezing bepaald door de volgorde van de stemming.
- Schepenen die van rechtswege worden toegevoegd om te voldoen aan de vereiste van het
verschillend geslacht binnen het college en schepenen die opvolgen nemen rang in functie van
hun benoeming of verkiezing.
- De OCMW-voorzitter is altijd de laatste schepen in rang.
Als het gaat om een of meerdere schepenen die in de loop van de legislatuur via een
collectieve voordracht wordt/worden verkozen verklaard, dan kan de voordrachtakte, afwijkend
ten opzichte van het voorgaande, bepalen dat de nieuwe schepen/de nieuwe schepenen de
536
rang innemen van de schepen/de schepenen die ze vervangen
. Een en ander vergt
uiteraard een akkoord dat dient te blijken uit de voordrachtakte, bij gebreke waarvan de
algemene regel speelt.
532
Art. 42 W. 23.03.1989 betreffende de verkiezing van het Europees parlement
K.B. van 24.09.1996 betreffende de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid
Art. 1ter W. 06.08.1931.
535
Art. 46 GD.
536
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 35 dat art. 50 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
533
534
103
1.6. Verhindering en vervanging ingevolge verhindering (art. 48
537
en 50 GD).
1.6.1. Het begrip verhindering en de gevallen van verhindering.
Bij verhindering van schepenen bevindt de betrokken schepen zich tijdelijk in een situatie die
hem belet zijn ambt uit te oefenen. Ingevolge deze verhindering wordt hij tijdelijk vervangen.
Deze tijdelijke vervanging is een toepassing van het continuïteitsbeginsel.
De gevallen van verhindering zijn limitatief in het decreet opgenomen. Gewoon afwezig zijn of
niet kunnen mee beraadslagen wegens verbodsbepaling vindt men in de lijst niet terug. Deze
omstandigheden zijn dus geen verhindering. Zie echter hierna onder 1.7.
Is verhinderd :
- De schepen die lid is van de federale of de Vlaamse Regering of de Europese commissie. Er
is juridisch geen enkele garantie dat de vervanger uit dezelfde partij zal komen als de
verhinderde schepen (zie hierna bij de vervanging).
- De schepen die lid is van de deputatie, of van het college ingesteld bij art. 82quinquies, par. 2
van de bijzondere wet van 12.01.1989. Er is juridisch geen enkele garantie dat de vervanger
uit dezelfde partij zal komen als de verhinderde schepen (zie hierna bij de vervanging).
- De schepen die lid is van het federaal, Vlaams of Europees parlement, indien hij hiertoe
uitdrukkelijk verzoekt. Er is juridisch geen enkele garantie dat de vervanger uit dezelfde partij
zal komen als de verhinderde schepen (zie hierna bij de vervanging).
- De schepen die om medische redenen, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland
vervangen wil worden gedurende een minimale termijn van 12 weken. Het verzoek tot
vervanging wordt gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad. Er dient al naargelang de
casus een medisch attest bijgevoegd dat maximaal 15 dagen oud is en tevens de minimale
afwezigheidstermijn aangeeft, een attest van de onderwijsinstelling of een attest van de
opdrachtgever. Eenmaal de wens tot vervanging geuit en de stukken voorgelegd is de
vervanging verplicht. Er is juridisch geen enkele garantie dat de vervanger uit dezelfde partij
zal komen als de verhinderde schepen (zie hierna bij de vervanging).
Wie als collegelid om medische redenen afwezig blijft op de vergaderingen van het college
en niet in staat is een wens tot vervanging uit te drukken, wordt van rechtswege als
verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig is en
dit voor de duur van zijn afwezigheid.
- De schepen die ouderschapsverlof wenst te nemen wegens geboorte of adoptie van een
kind. Het verzoek wordt ook hier aan de voorzitter gericht. Het verzoek kan worden
geformuleerd ten vroegste vanaf de zesde (voorheen zevende) week vóór de vermoedelijke
geboorte- of adoptiedatum, tot het einde van de negende (voorheen achtste) week na de
adoptie of de geboorte.
Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het ambt na de
negende (voorheen achtste) week verlengd met een duur, gelijk aan die gedurende dewelke
het ambt werd uitgeoefend tijdens de periode van zes (voorheen zeven) weken die aan de
geboorte of adoptie vooraf ging.
Ook hier geldt dat eenmaal de wens tot vervanging geuit is en de stukken voorgelegd zijn, de
vervanging verplicht is. Er is ook hier juridisch geen enkele garantie dat de vervanger uit
dezelfde partij zal komen als de verhinderde schepen (zie hierna in verband met de
vervanging).
In geval van de geboorte of de adoptie van een meerling kan op verzoek van de schepen het
538
verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken .
- De schepen die overeenkomstig art. 63 eerste lid tot nieuwe burgemeester wordt benoemd in
geval van verhindering of schorsing van de burgemeester.
- De schepen die omwille van palliatief verlof, of verlof voor bijstand of verzorging van een
zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende
537
538
Gewijzigd bij art. 10 van het D. van 22.12.2006, B.S., 29.12.2006.
Alle wijzigingen ingevoegd door het Wijzigingsdecreet 2009, art. 33 dat art. 48 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 09.05.2009.
104
maximaal twaalf weken niet aanwezig wenst te zijn op de vergaderingen van de
539
gemeenteraad en vervangen wenst te worden .
Het schriftelijk verzoek wordt gericht aan de raadsvoorzitter en dient te zijn vergezeld van een
erewoordverklaring waarin het raadslid zich bereid verklaart tot de bijstand en verzorging. De
540
naam van de patiënt moet niet worden vermeld .
1.6.2. De vervanging in geval van verhindering.
De vervanging van een verhinderde schepen is per definitie tijdelijk. De wijze waarop de
vervanging gebeurt is hiervoor beschreven onder 1.2.4, weze door een nieuwe verkiezing.
Meteen is ook duidelijk waarom er juridisch geen enkele garantie is dat de vervanger uit
dezelfde partij zal komen als de verhinderde schepen.
De gemeenteraad dient akte te nemen van de start en beëindiging van de verhindering
541
.
1.7. Vervanging van de schepenen buiten verhindering.
1.7.1.
Definitieve vervanging of vervanging bij afwezigheid gedurende een eerder
substantiële periode (art. 50 par. 1 GD).
Het gaat om weigering van het mandaat, afzetting, schorsing, ontslag of overlijden.
De vervanging gebeurt op de wijze zoals uiteengezet onder 1.2.4. hiervoor, onverminderd 1.7.3.
hierna.
De gemeenteraad neemt akte van de schorsing en het einde ervan
1.7.2.
542
.
Vervanging buiten de gevallen voorzien in 1.7.1 (art. 50 par. 2 GD).
Het gaat om iedere andere afwezigheid dan deze bedoeld in 1.7.1, bvb. een tijdelijke
afwezigheid zonder dat er van decretale verhindering sprake is.
Ook de vervanging tot aan de nieuwe verkiezing van een schepen die via verkiezing moet
543
worden aangewezen is hier bedoeld .
544
Anders dan vroeger is de vervanging facultatief, cfr. het gebruik van de term “kan”
.
Zodoende wordt gesteld dat van de vervangingsmogelijkheid maar gebruik wordt gemaakt in
het geval dat de tijdelijke afwezigheid de werking van het college verstoort, bvb. omdat het
545
quorum niet meer wordt gehaald .
De voorkeurregeling is als volgt.
Indien de vervanging gebeurt, dan gebeurt ze door het gemeenteraadslid in volgorde van de
meeste anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit is het aantal naamstemmen behaald bij de laatste
verkiezingen bepalend. Is ook dit aantal gelijk, dan is het aantal stemmen dat de lijst behaalde
bepalend.
1.7.3. Vervanging van een schepen wiens mandaat in de akte van voordracht in duur
werd beperkt (art. 45 par. 1 derde lid en art. 45 par. 3 tweede lid GD).
Het gaat zowel om de situatie van de voordracht die leidt tot een verkozenverklaring als deze
die dient gevolgd door een effectieve verkiezing.
539
Beide verloven kunnen worden gecombineerd. In dat geval worden de beide verloven in aanmerking genomen om de
termijn te berekenen. Omzendbrief BB2009/2 horend bij het Reparatiedecreet 2009 geeft toelichting bij de gehanteerde
begrippen.
540
Wijzigingsdecreet 2009, art. 33 dat art. 48 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 09.05.2009.
541
Art. 50 par. 3 in fine GD.
542
Art. 50 par. 3 in fine GD.
543
Art. 50 par. 1 lid 4 GD.
544
Memorie 2005, p. 64.
545
DUJARDIN, Praktisch handboek voor Gemeenterecht, Die Keure, 2006, p. 65.
105
De in de voordracht aangewezen opvolger volgt op van rechtswege op het ogenblik dat de
datum vermeld in de voordrachtakte wordt bereikt. Indien het mandaat voor de aangeduide
datum eindigt, of indien de aangeduide persoon zijn mandaat van schepen niet opneemt, neemt
546
de eerstvolgende aangewezen persoon het schepenmandaat op .
1.8. Einde van het schepenmandaat.
Bij verhindering en schorsing als schepen zoals hiervoor bedoeld is er een tijdelijke
onderbreking in de uitoefening van het mandaat. Een aantal omstandigheden heeft echter ook
het definitief einde van het mandaat voor gevolg.
1.8.1. Doorlopen van de ambtstermijn (art. 47 GD).
Normaal eindigt het mandaat van schepen na afloop van de zesjarige periode. Na de volledige
vernieuwing van de gemeenteraad blijven de uittredende schepenen in functie tot hun
opvolgers geïnstalleerd zijn.
Bijzondere regeling voor de OCMW-voorzitter (art. 44 par. 3 GD).
De voorzitter van het OCMW verliest echter zijn hoedanigheid van schepen van rechtswege
zodra de installatie van de uit de gemeenteraad gekozen schepenen heeft plaats gehad.
1.8.2. Doorlopen van de termijn bepaald in de voordracht (art. 45 par. 1 derde lid en art.
45 par. 3 tweede lid GD).
De schepen is vanaf de aangegeven datum van rechtswege ontslagnemend indien de
voordrachtakte een einddatum van het mandaat en een opvolger vermeldt.
1.8.3. Ontslag op eigen initiatief (art. 49 GD).
Een schepen kan ook zelf een einde stellen aan zijn mandaat door ontslag te nemen. Het
547
ontslag moet schriftelijk gebeuren en bij de voorzitter van de gemeenteraad
worden
548
ingediend. Het ontslag wordt definitief na ontvangst van de kennisgeving door de voorzitter .
De ontslagnemende schepen oefent zijn mandaat verder uit tot op het ogenblik dat hij als
schepen is vervangen, behoudens indien het ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid
en behoudens indien het gaat om de voorzitter van het OCMW die ontslag neemt en naderhand
549
de installatie van de uit de gemeenteraad gekozen schepenen plaats heeft .
1.8.4. Vervallenverklaring (art. 47 lid 2 GD).
De regels in verband met de vervallenverklaring ingevolge verlies van de
verkiesbaarheidsvoorwaarden of onverenigbaarheid zijn van overeenkomstige toepassing op de
schepenen. Ook verval als raadslid moet verval van het schepenmandaat meebrengen.
Ingeval het verval steunt op het verlies van een verkiesbaarheidsvoorwaarde als raadslid moet
het verval wel als schepen afzonderlijk worden vastgesteld indien de schepen géén raadslid is
Beroep bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen is mogelijk overeenkomstig de bepalingen
van art. 13 GD.
Wij verwijzen voor het overige naar hetgeen we hebben behandeld bij de gemeenteraad.
546
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 35 dat art. 50 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 34 dat art. 49 vervangt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
548
Idem.
549
Idem.
547
106
1.8.5. Afzetting (art. 71 GD).
Een schepen kan door de Vlaamse Regering afgezet worden wegens kennelijk wangedrag of
grove nalatigheid. Hij wordt vooraf gehoord. Voor het overige moeten de procedureregels bij
550
besluit van de Vlaamse Regering vastgelegd
worden gevolgd.
Kennelijk wangedrag slaat op zaken die zich eerder in de privé-sfeer bevinden. Grove
551
nalatigheid heeft te maken met feiten die zich in de professionele sfeer bevinden .
552
Om dezelfde reden kan de schepen ook geschorst
worden. Ook hier geldt vooraf een
hoorrecht en wordt de procedure bij besluit van de Vlaamse Regering vastgelegd. De
schorsing heeft niet het einde van het schepenmandaat voor gevolg. Een geschorste schepen
553
wordt tijdelijk vervangen . De gemeenteraad dient akte te nemen van de beëindiging van de
554
schorsing .
De schorsing of afzetting van de voorzitter van het OCMW als schepen, heeft identieke
555
gevolgen voor zijn mandaat als voorzitter van de OCMW-raad .
Een afgezette schepen blijft raadslid. Hij kan pas na twee jaar als schepen herkozen worden.
Hij kan bovendien pas na verloop van dezelfde termijn worden aangesteld als burgemeester,
voorzitter van de OCMW-raad of ondervoorzitter van de OCMW-raad.
1.8.6. Overlijden.
Uiteraard eindigt het ambt van schepen ook door overlijden.
1.8.7. Tekenen van méér dan een voordrachtakte.
Er komt ook een einde aan het mandaat van de schepen indien hij/zij méér dan een
voordrachtakte tekent voor de functie van kandidaat voorzitter van de gemeenteraad, kandidaat
schepen, kandidaat burgemeester of kandidaat voorzitter van de OCMW-raad.
1.8.8.
Structurele onbestuurbaarheid
556
.
Sedert 01.01.2013 bestaat er in het Vlaamse gemeenterecht een nieuwe situatie waarin
voortijdig een einde kan komen aan het mandaat van de schepenen en trouwens ook aan dat
van de burgemeester: de structurele onbestuurbaarheid. In uitvoering van het Witboek Interne
Staatshervorming is voorzien in een procedure om de bestuurbaarheid te herstellen in een
gemeente waarin het zittend college niet langer op structurele wijze over een meerderheid in de
gemeenteraad beschikt. Uiteraard is het woord “structureel” in deze heel belangrijk. Het duidt
erop dat de problematiek meer dan occasioneel en van min of meer blijvende aard dient te zijn.
De regeling is, samengevat, de volgende.
Stap 1. De gemeenteraad kan, bij volstrekte meerderheid van stemmen, de structurele
onbestuurbaarheid van de gemeente vaststellen en brengt de Vlaamse Regering daarvan op de
557
hoogte. De bevoegdheid van de gemeenteraad ter zake is niet delegeerbaar .
Het gaat dus niet om een verplichting. Bovendien moet de beslissing worden genomen “bij
volstrekte meerderheid” van stemmen, hetgeen er o.i. lijkt op te wijzen dat de onthoudingen hier
niét neutraal zijn, niet kunnen worden afgetrokken en eigenlijk een verkapte tegenstem zijn.
550
BVR van 05.06.2009, B.S., 19.06.2009.
Voor de invulling door de rechtspraak van de begrippen “kennelijk wangedrag” en “grove nalatigheid”, zie de toelichting bij
het tuchtstatuut van de voorzitter van de gemeenteraad hiervoor.
552
Het adagium “Qui peut le plus, peut le moins” geldt hier niet. De tuchtoverheid kan derhalve geen niet uitdrukkelijk in de wet
voorziene tuchtstraf (bvb. een waarschuwing of een blaam) opleggen. Wel zou de tuchtoverheid in een gewone brief, en niet
als resultaat van een tuchtprocedure, aan de betrokkene kunnen laten weten dat zij diens gedrag ten zeerste afkeurt en hem
aanmaant zich te beteren (DERIDDER, J., “De artikelen 82 en 83 van de Nieuwe Gemeentewet en het tuchtrecht over
burgemeester en schepenen”, T. Gem., 2002, 268 – 299).
553
Betreffende de wijze van vervanging, zie hiervoor onder 1.7.1..
554
Art. 50 par. 3 in fine GD.
555
Wijzigingsdecreet 2009, art. 46 dat art. 71 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
556
Art. 47bis GD, ingevoegd bij D. van 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
557
Art. 43 par. 2, 26° ingevoegd door art. 13 D. 29.06.2012. Inwerkingtreding: 01.07.2013.
551
107
Ook dient het te gaan om een structurele onbestuurbaarheid (zie hiervoor). Uit het feit dat de
bestuursmeerderheid in de gemeenteraad één keer – of zelfs een paar keer – in de minderheid
is gesteld, lijkt ons nog niet onmiddellijk de structurele onbestuurbaarheid te kunnen worden
afgeleid.
Stap 2. De Vlaamse Regering geeft daarop aan de provinciegouverneur een
bemiddelingsopdracht. De provinciegouverneur brengt de Vlaamse Regering op de hoogte van
het resultaat daarvan.
De bemiddelingsopdracht is een essentiële stap in de procedure. Duidelijk is dat de
decreetgever hoopt dat een zekere afkoelingsperiode en de tussenkomst van de gouverneur
leidt tot een geslaagde bemiddeling. Indien de bemiddeling slaagt, dan komt de procedure o.i.
ten einde. Een termijn waarbinnen de bemiddeling moet worden afgerond is decretaal niet
vastgelegd.
Stap 3. Als de Vlaamse Regering vaststelt dat de bemiddeling van de gouverneur mislukt is en
er zich geen oplossing aandient, brengt ze de gemeenteraad daarvan op de hoogte. Het is dan
aan de gemeenteraad om al dan niet de procedure te starten voor de aanstelling van een nieuw
college.
Op zich lijkt ons dit een beslissing van de gemeenteraad die aan de gewone regels qua quorum
en meerderheid is onderworpen. Hier is inderdaad geen sprake meer van een volstrekte
meerderheid van stemmen. De gemeenteraad brengt de Vlaamse regering onmiddellijk op de
hoogte van de beslissing de procedure te starten voor de aanstelling van een nieuw college.
Stap 4. De Vlaamse Regering ontslaat daarop de burgemeester en stelt daarvan de
gemeenteraad in kennis.
Blijkens de zeer expliciete termen van het decreet lijkt de Vlaamse regering ter zake van het
ontslag niet over een discretionaire bevoegdheid te beschikken, hetgeen zou inhouden dat er op
dat ogenblik geen weg terug meer is.
De nieuwe burgemeester wordt benoemd overeenkomstig artikel 59 en 60 GD. De aftredende
burgemeester blijft, krachtens het continuïteitsbeginsel wel in functie tot de installatie van de
nieuwe burgemeester heeft plaatsgevonden.
Stap 5. De verkiezing en installatie van de nieuwe schepenen, met uitzondering van de schepen
van rechtswege, gebeuren op basis van een gezamenlijke akte van voordracht, overeenkomstig
artikel 44, par. 4, 45, par. 1, par. 2 en par. 4, en 46 GD.
De uittredende schepenen blijven ook hier, krachtens het continuïteitsbeginsel, in functie tot de
installatie van de nieuwe schepenen heeft plaatsgevonden .
In het geval er geen gezamenlijke akte van voordracht wordt ingediend, overeenkomstig artikel
45, par. 1 en par. 2 D – dus indien de nieuwe meerderheid er niet in slaagt een collectieve
verkozenverklaring uit te lokken, blijven de uittredende schepenen in functie. Dit is logisch,
gezien de nieuwe meerderheid precies pretendeert wél over een meerderheid te beschikken in
de gemeenteraad en e.e.a. in casu dan toch niet zou blijken het geval te zijn.
Het aantal schepenen en in voorkomend geval de machtiging aan de OCMW-raad om een
ondervoorzitter aan te duiden, zoals bepaald bij de volledige vernieuwing van de gemeenteraad,
blijven
evenwel
altijd
behouden.
Stap 6. De gemeenteraad stelt de raad voor maatschappelijk welzijn in kennis van het feit dat
overgegaan wordt tot de installatie van de nieuwe schepenen en de benoeming van de nieuwe
burgemeester. De raad voor maatschappelijk welzijn kan (niet “moet”) dan eveneens overgaan
tot de installatie van een nieuwe voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die tevens
schepen van rechtswege is, overeenkomstig artikel 53 van het decreet van 19 december 2008
betreffende de organisatie van de raad voor maatschappelijk welzijn.
108
Artikel 44, par. 3 GD (waaruit blijkt dat de voorzitter schepen van rechtswege is vanaf zijn
verkiezing) is dan eveneens van toepassing. In voorkomend geval kan de raad voor
maatschappelijk welzijn overgaan tot de installatie van een nieuwe ondervoorzitter of nieuwe
ondervoorzitters overeenkomstig artikel 56 van het decreet van 19 december 2008 betreffende
de organisatie van de raad voor maatschappelijk welzijn. De voorzitter van de raad voor
maatschappelijk welzijn die van rechtswege schepen is, blijft dan in functie tot de installatie van
de nieuwe voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn plaatsvindt. In voorkomend geval
blijft de ondervoorzitter of blijven de ondervoorzitters van de raad voor maatschappelijk welzijn
dan in functie tot de installatie van de nieuwe ondervoorzitter of ondervoorzitters van de raad
voor
maatschappelijk
welzijn.
De vaststelling van de structurele onbestuurbaarheid en de aanstelling van een nieuw college
van burgemeester en schepenen is, ten einde misbruik te voorkomen, aan een aantal
randvoorwaarden onderworpen.
(i)
(ii)
(iii)
Een en ander kan niet gebeuren in spoedeisende gevallen zoals vermeld in artikel 29
GD.
In de periode van twaalf maanden voor de dag van de verkiezingen voor de volledige
vernieuwing van de gemeenteraden is een en ander ook uitgesloten.
De aanstelling van een nieuw college van burgemeester en schepenen na vaststelling
van de structurele onbestuurbaarheid kan ook maar eenmaal per bestuursperiode
gebeuren.
1.9. Bijzondere bepalingen voor de gehandicapte burgemeester of schepenen
558
559
De burgemeester of schepen die wegens een handicap bepaald bij BVR
niet zelfstandig zijn
mandaat kan vervullen, kan zich bij de uitoefening van het mandaat laten bijstaan door een
vertrouwenspersoon.
Onder voorbehoud van het navermelde kiest het collegelid zijn
vertrouwenspersoon in totale onafhankelijkheid.
De vertrouwenspersoon moet de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en legaal in de
Europese Unie verblijven. De vertrouwenspersoon van de burgemeester of de schepen mag
zich niet in een geval van onverenigbaarheid bedoeld in art. 11 GD bevinden, behalve wat
betreft het verbod van bloed- en aanverwantschap tussen het collegelid en de
560
vertrouwenspersoon
. De vertrouwenspersoon mag zich ook niet in een geval van
verhindering als burgemeester of schepen (art. 48 en 61 GD) bevinden.
De beslissingen inzake de vertrouwenspersoon van de collegeleden zijn onderworpen aan een
561
mogelijk beroep bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen .
De vertrouwenspersoon verkrijgt – bij het verlenen van bijstand aan het collegelid – alle
middelen. Hij heeft bovendien dezelfde verplichtingen als een gemeenteraadslid. Hij moet
echter niet de eed afleggen.
De vertrouwenspersoon ontvangt voor elke vergadering een presentiegeld onder dezelfde
voorwaarden als het gemeenteraadslid.
558
Wijzigingsdecreet 2009, art. 45 dat art. 70bis in het GD invoegt.
BVR van 19.01.2007, art. 55 en 56.
560
Wijzigingsdecreet 2009, art. 14 dat art. 18 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
561
Wijzigingsdecreet 2009, art. 10 dat art. 13 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
559
109
2.
De werking van het college
2.1.
Aantal vergaderingen, wijze van bijeenroeping, agenda.
2.1.1. Gewone zittingen (art. 51 GD).
2.1.1.1. Begrip
Art. 51 van het GD bepaalt dat het college regelmatig vergadert op de dagen en uren die het
562
bepaalt, en zo dikwijls als de behandeling van de zaken het vereist
. Dit artikel stelt het
principe van de gewone zittingen op dag, uur overeengekomen binnen het college en in een
collegebesluit, bij voorkeur het huishoudelijk reglement, vastgesteld. De ratio legis van het
563
Gemeentedecreet vereist dat het college fysiek samenkomt en beraadslaagt .
2.1.1.2. Is een oproeping noodzakelijk voor de gewone zittingen ?
Een bijzondere oproeping, behoudens indien toch in het huishoudelijk reglement nog voorzien,
is o.i. niet nodig gezien het college – waarvan de schepenen deel uitmaken – reeds heeft beslist
over dag en uur van deze gewone vergaderingen.
2.1.1.3. Is voor de gewone zittingen een vooraf vastgestelde agenda noodzakelijk ?
Een vooraf vastgestelde agenda waarop de behandelbare dagordepunten voorkomen lijkt ons
decretaal niet noodzakelijk. Het decreet schrijft ter zake immers niets voor. Toch kan het
huishoudelijk reglement van het college een vooraf opgemaakte agenda voorzien. Zelfs in dit
564
laatste geval lijkt deze agenda niet limitatief
. In veel gevallen wordt vrijwillig een door de
secretarie opgestelde informele agenda gevolgd.
Besluit kan zijn dat de vergaderingen van het college, als dagelijks bestuur van de gemeente,
veel soepeler zijn geregeld dan deze van de gemeenteraad.
2.1.2. Bijzondere zittingen in spoedeisende gevallen (art. 51 GD).
Bijzondere zittingen van het college worden in spoedeisende gevallen door de burgemeester
samengeroepen. De burgemeester bepaalt dan dag en uur van de vergadering. Dit geldt o.i.
ook voor de agenda.
Uiteraard dienen alle zittinghebbende collegeleden te worden
uitgenodigd.
De noodzaak voor een bijzondere zitting doet zich voor indien zich tussen twee gewone
zittingen door een dossier stelt waaromtrent de behandeling niet kan worden uitgesteld tot de
eerstvolgende gewone zitting.
Het decreet voorziet niet meer in bijzondere zittingen die niet spoedeisend zouden zijn.
2.2.
Het college is een collegiaal orgaan (art. 53 GD).
Zeer belangrijk is het principe van de collegialiteit van het college. Het college beslist collegiaal.
Een schepen bezit als collegelid persoonlijk geen specifieke bevoegdheid, hij heeft slechts
bevoegdheid in de juridische zin van het woord als onderdeel van het college. Dit geldt binnen
het college ook voor de OCMW-voorzitter. De bevoegdheden binnen het college worden
uitgeoefend door het college "als college", dus samen.
562
In veel gemeenten heeft zich de traditie van wekelijkse vergaderingen ontwikkeld.
Toch lijkt volgens de minister van Binnenlands Bestuur enige ruimte te bestaan voor zgn. e-colleges. Mits instemming van
van alle collegeleden en regeling in het huishoudelijk reglement zou een en ander als uitzonderingsprocedure mogelijk zijn
(Vraag nr. 468 van 09.07.2010, Websitebulletin Vlaams Parlement, 21.10.2010).. Het is naar onze mening echter zeer de vraag
of het Gemeentedecreet zich niet tegen dergelijke pragmatische houding verzet.
564
Motief : artikel 51 bepaalt uitdrukkelijk dat het college vergadert zo dikwijls als de behandeling van de zaken het vereist. Het
zou dan ook niet in de logica van dit artikel passen, zo zich een zaak stelt tussen het opmaken van de agenda en de zitting van
het college, deze kwestie naar een volgende zitting te verwijzen waarop het punt dient te worden behandeld.
563
110
Toch is het gebruikelijk om de werkzaamheden onder de schepenen te verdelen. Aldus zal men
spreken over de schepen van onderwijs, de schepen van sociale zaken, de schepen van
financiën, enz.
Dit betekent niet dat deze schepen eigen bevoegdheden of beslissingsmacht heeft in die sector.
Het betekent wel dat hij voor die sector alle vooronderzoek en informatie behartigt, zodat het
college, op collegiale basis, beslissingen kan nemen met kennis van zaken. In het bijzonder zal
de schepen nagaan of de beleidsopties gevolgd worden in de sector die hij in het bijzonder
volgt. Het gaat hier dus om een louter interne taakverdeling.
In de praktijk heeft, vooral in de grotere gemeenten, de functie van schepen meer inhoud
gekregen en evolueert de taakverdeling soms tot quasi beslissingsmacht, evenwel zonder dat
daaraan juridische gevolgen kunnen worden gekoppeld.
2.3. De zitting van het college
2.3.1.
Voorzitterschap van het college (art. 52 GD).
De burgemeester zit het college van burgemeester en schepenen voor. Hij opent en sluit de
vergadering.
Uiteraard komt het voorzitterschap van het college, bij afwezigheid van de burgemeester, toe
aan diegene die door het Gemeentedecreet als vervanger wordt aangewezen.
De burgemeester die tijdelijk afwezig is wordt vervangen door de schepen volgens rang, tenzij
565
hij zijn bevoegdheid aan een andere schepen heeft opgedragen .
2.3.2.
Het college kent een quorum (art. 51, lid 2 GD).
Voor wat het begrip quorum betreft wordt verwezen naar de toelichting bij dit begrip in de
rubriek betreffende de werking van de gemeenteraad.
Ook het college kent een quorum. Het bedraagt de meerderheid, zijnde méér dan de helft van
566
het aantal leden . Indien het quorum niet bereikt is, kan het college noch beraadslagen, noch
beslissen. De regel van een tweede oproeping voor dezelfde agendapunten bij niet bereiken
van het quorum, is voor het college niet van toepassing (zie art. 26 GD).
Wel bepaalt het Reparatiedecreet uit 2006 uitdrukkelijk dat – zolang de OCMW-voorzitter niet is
verkozen - het college zonder de OCMW-voorzitter kan functioneren, ten minste zolang het
567
quorum wordt gehaald .
2.3.3.
De meerderheid in het college (art. 54 GD).
Voor wat betreft het begrip stemming en het begrip meerderheid wordt verwezen naar hetgeen
bij de gemeenteraad is uiteengezet.
Net zoals in de gemeenteraad worden de besluiten genomen bij volstrekte meerderheid. Onder
volstrekte meerderheid wordt ook hier, zoals in de gemeenteraad, verstaan : meer dan de helft
van de (geldig) uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Ook hier gebeurt er
dus aftrekking van de blanco’s, onthoudingen of ongeldige stemmen.
Nochtans is in geval van staking van stemmen in het college, het voorstel niet verworpen zoals
dat in de gemeenteraad in de regel het geval is, tenzij het college optreedt als tuchtoverheid als
vermeld in artikel 123 eerste lid GD. In dit laatste geval is, net zoals bij staking in de
568
gemeenteraad nopens een tuchtstrafvoorstel, het voorstel verworpen .
565
Art. 63 GD.
Dit brengt bvb. met zich mee dat een overleden maar nog niet vervangen schepen moet worden meegeteld bij het
berekenen van het quorum.
567
Art. 51 lid 2 zoals aangevuld via art. 8 van het D. van 02.06.2006 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2006
(Reparatiedecreet), B.S., 26.06.2006.
568
D. 29.06.2012 , art. 19, dat art. 54 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 01.01.2013. Bedoeling van de wijziging is een gelijke
behandeling te garanderen tussen personeelsleden die voor de gemeenteraad of het college tuchtrechtelijk worden vervolgd.
566
111
De regeling is, samengevat en bij staking van stemmen, verder als volgt :
a. Indien de zaak voorafgaandelijk de bespreking (eerste voorwaarde) spoedeisend werd
verklaard (tweede voorwaarde, dus gevolg van een stemming en nadat daarvoor een
meerderheid werd gevonden), dan is de stem van de voorzitter beslissend.
b. Buiten hypothese a. dient het college de zaak te verdagen tot de volgende vergadering. Het
gaat dus om een uitstel op vaste termijn.
c. De beslissing van de voorzitter is sowieso beslissend indien er op twee achtereenvolgende
vergaderingen staking van stemmen over dezelfde zaak is.
De uitzonderingsbepaling van art. 36 GD inzake de staking en herstemming bij de benoeming
569
of voordracht van kandidaten is toepasselijk binnen het college .
2.3.4.
De aard van de collegezittingen : openbaar of besloten (art. 51 lid 4 GD)
570
?
De vergaderingen van het college zijn niet openbaar. De afwezigheid van publiek brengt met
zich mee dat een open gesprek binnen het college mogelijk is.
Het staat het college nochtans vrij om deskundigen en/of andere personen bij de besprekingen
uit te nodigen, behalve wanneer zaken worden besproken die de persoonlijke levenssfeer
raken.
In de bij de wet uitdrukkelijk bepaalde gevallen zal de vergadering wél openbaar zijn (bv. bij het
sluiten van een openbaar onderzoek).
Het wijzigingsdecreet 2009 voorziet ook dat – indien de voorzitter van het OCMW dit wenst – de
secretaris van het OCMW op de vergaderingen van het college aanwezig kan zijn bij het
bespreken van de punten waarover overeenkomstig art. 270 van het OCMW-decreet advies
571
dient gegeven .
2.3.5.
De aard van de stemming in het college : niet geheim of geheim
572
?
De regels betreffende de aard van de stemming (niet geheim of geheim) geldend voor de
gemeenteraad zijn ook toepasselijk binnen het college. In geval van openbare stemming stemt
ook hier de voorzitter het laatst.
2.4. De verbodsbepalingen.
Wat de verbodsbepalingen betreft wordt verwezen naar de bespreking bij de werking van de
573
gemeenteraad . De verbodsbepalingen van art. 27 GD zijn van overeenkomstige toepassing
op de leden van het college.
2.5. De notulen van de vergaderingen van het college.
2.5.1. De auteur van de notulen van het college van burgemeester en schepenen (art. 180
GD).
De gemeentesecretaris woont de vergaderingen van het college bij en is de verantwoordelijke
voor het opstellen van de notulen van het college. Hij wordt niet langer aangewezen als auteur
ervan. Zie de opmerking gemaakt bij de werking van de gemeenteraad.
Naar ons oordeel kan het huishoudelijk reglement van het college hier ook bepalingen inhouden
betreffende de wijze van notulering (zie het begrip “regels aangaande de nadere werking van
het college”).
569
Art. 54 par. 3 GD.
Zie ook art. 104 lid 3 NGW, artikel dat volgens de Raad van State niet kon worden gewijzigd gezien het is ingevoegd door de
Pacificatiewet (Raad van State, afdeling wetgeving, advies van 07.07.2003, nr. 64.3).
571
Wijzigingsdecreet 2009, art. 36 dat art. 51 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
572
Art. 54 par. 3 GD.
573
Art. 51 lid 3 GD.
570
112
2.5.2. Begrip en inhoud (art. 181 par. 2 GD).
Er wordt verwezen naar de eerste twee alinea’s onder dezelfde rubriek bij de werking van de
gemeenteraad. Een notule van het college moet net zoals een notule van de gemeenteraad
zowel aan inhoudelijke als aan vormelijke vereisten voldoen.
Art. 181 par. 2 van het GD en art. 51 GD bepalen dat in de notulen van het college enkel de
beslissingen worden opgenomen.
Deze artikelen mogen niet letterlijk worden genomen in die zin dat deze artikelen niet ontslaan
formeel te motiveren indien een wettelijk voorschrift (bvb. de wet van 29.07.1991 betreffende de
formele motivering van de individuele bestuurshandeling) zulks voor zou schrijven.
Collegeleden kunnen ook eisen dat de verantwoording van hun stemgedrag wordt genotuleerd
in geval het college op eigen verantwoordelijkheid een voorgenomen verbintenis viseert of
574
bevel geeft tot een uitgave
(zie hierna bij de betaalcyclus).
2.5.3. Goedkeuringsprocedure, ondertekening en bewaring (art. 51 en 180 GD).
2.5.3.1. Goedkeuring
Betreffende de ratio voor de goedkeuring, zie onder de desbetreffende rubriek bij de werking
van de gemeenteraad. Het huishoudelijk reglement kan o.i. bepalen hoe de goed te keuren
notulen ter beschikking worden gehouden alsook de goedkeuringsprocedure (opmerkingen en
verwerking ervan).
De goedkeuring dient te gebeuren in de eerstvolgende gewone vergadering van het college.
2.5.3.2. Ondertekening
De goedgekeurde notulen van het college worden door gemeentesecretaris en burgemeester
ondertekend.
Wat betreft de uitvoerbaarheid van beslissingen vóór goedkeuring van het verslag, zie onder
dezelfde rubriek bij de werking van de gemeenteraad.
2.5.3.3. Bewaring
De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor de bewaring van het origineel van de notulen.
2.5.4. Kantmeldingen (art. 185 GD).
Mutatis mutandis wordt verwezen naar hetgeen onder dezelfde rubriek bij de werking van de
gemeenteraad werd gesteld.
2.5.5. Afschriften en uittreksels (art. 126 NGW).
Zie dezelfde rubriek bij de werking van de gemeenteraad.
2.5.6. Openbaarheid.
Uiterlijk op de dag van het college volgend op het college waarop de notulen werden
goedgekeurd, worden de notulen verstuurd aan de raadsleden. Dit gebeurt op de wijze bepaald
575
in het huishoudelijk reglement
. Vanaf 01.01.2014 dient dit huishoudelijk reglement te
574
575
Art. 181 par. 2 lid 2 GD.
Wijzigingsdecreet, Art. 36 dat art. 51 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
113
bepalen dat, indien het raadslid daartoe verzoekt, het verslag elektronisch ter beschikking dient
576
te worden gesteld .
Blijkbaar geldt dat de volledige notulen, dus ook i.v.m. beslissingen inzake zaken van louter
medebewind, zijnde zaken waar het gemeenteraadslid qua inzagerecht geen ruimere rechten
heeft dan deze aan een gewoon burger toegekend ingevolge de wetgeving openbaarheid van
bestuur, ter beschikking moeten worden gesteld
Wat betreft de openbaarheid ten aanzien van niet-gemeenteraadsleden, zie de rubriek
openbaarheid van bestuur.
2.5.7. Opmaak staande de vergadering.
Het Gemeentedecreet voorziet geen bepalingen. We zijn van mening dat een huishoudelijk
reglement hier bepalingen kan voorzien.
2.6. Het huishoudelijk reglement van het college van burgemeester en schepenen (art. 55
GD).
Alhoewel daartoe niet verplicht kan het college van burgemeester en schepenen bij aanvang
van de legislatuur een huishoudelijk reglement aannemen waarin de nadere regels worden
vastgesteld betreffende zijn werking. Dit huishoudelijk reglement is ten allen tijde wijzigbaar.
Alhoewel niet verplicht verdient het toch aanbeveling een minimaal huishoudelijk reglement te
hebben waarin is geregeld :
-
-
de dag en het uur van de gewone vergaderingen van het college (zie hiervoor – de
gewone vergaderingen.) Zulks moet vermijden dat het college enkel in buitengewone
vergaderingen zou kunnen samenkomen.
de plaats waar het college vergadert (in de regel in het gemeentehuis).
de interne taakverdeling tussen de leden van het college, zonder dat dit wettelijk een
juridische bevoegdheidsverdeling kan zijn (zie hiervoor).
Het huishoudelijk reglement van het college kan niet afwijken van wettelijke bepalingen
betreffende de werking van het college (principe van de hiërarchie van de normen, zie
hiervoor).
De lijst van zaken die in een huishoudelijk reglement van de gemeenteraad moeten worden
geregeld kan als inspiratiebron dienen voor de opmaak van het huishoudelijk reglement van het
college.
2.7. De deontologische code van het college van burgemeester en schepenen (art. 56
577
GD) .
Het college heeft dezelfde deontologische code als aangenomen door de gemeenteraad. Het
college kan bovendien ook zelf een deontologische code aannemen die minstens de elementen
van de deontologische code van de gemeenteraad omvat.
576
577
D. van 29.06.2012, art. 18 dat art. 51 GD aanvult. Inwerkingtreding: 01.01.2014.
Art. 37 van het wijzigingsdecreet 2009 heeft art. 56 GD herformuleerd. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
114
3.
Rechtspositie, tucht en aansprakelijkheid van de schepenen
3.1. Geldelijke regeling (art. 70 GD en BVR van 05.06.2009).
3.1.1. Algemeen.
Waar gemeenteraadsleden recht hebben op presentiegeld, krijgen schepenen een wedde,
alsook vakantiegeld en eindejaarspremie, ten laste van de gemeente. Dit geldt niet voor de
578
voorzitter van het OCMW . Deze laatste krijgt een wedde van het OCMW.
Het salaris en de kostenvergoeding zijn de enige vergoedingen die schepenen mogen genieten
lastens de gemeente. Aanvullende vergoedingen – om welke reden of onder welke benaming
ook – mogen zij ten laste van de gemeente, de extern verzelfstandigde agentschappen van de
579
gemeente, hun filialen en het OCMW dat de gemeente bedient, niet genieten .
3.1.2. Het salaris van de schepenen.
3.1.2.1. Schuldenaar en omvang.
Het salaris van de schepenen, inclusief vakantiegeld en eindejaarspremie, is ten laste van de
gemeente.
580
Het salaris van de burgemeester wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld
in functie van
het inwonersaantal van de gemeente dat als aanknopingspunt dient voor de
verantwoordelijkheden van de schepen en de tijd nodig voor de uitoefening van het mandaat.
Het salaris van de burgemeester is een percentage van de vergoeding van een Vlaams
581
parlementslid , met uitsluiting van de forfaitaire onkostenvergoeding, de eindejaarstoelage en
582
het vakantiegeld .
Het salaris van de schepenen wordt vastgesteld op basis van het salaris van de burgemeester
583
.
Aanvulling
584
In gemeenten met minder dan 50.000 inwoners wordt de wedde van de burgemeester, de
schepenen en hun vervangers die een wettelijke of reglementaire bezoldiging, pensioen
vergoeding of toelage genieten, aangevuld met een bedrag ter compensatie van het
inkomensverlies dat dezen lijden. Het begrip “inkomensverlies is niet decretaal gedefinieerd
maar dient te worden beschouwd als het actuele verlies dat een mandataris, in het jaar
voorafgaand aan de indiening van zijn aanvraag, lijdt op de bezoldigingen, vergoeding en
pensioenen waarop hij recht heeft en waarbij dit verlies het gevolg is van de toepassing van de
585
cumulatieregels in de regelgevingen die deze inkomens beheersen . De berekening van dgl.
586
verlies is een ingewikkelde zaak .
578
De OCMW-voorzitter krijgt vanwege de gemeenten geen bijkomende vergoeding voor zijn aanwezigheid in het college.
Art. 70 par. 3 GD. Dit artikel laat o.m. toe te stellen dat schepenen en burgemeester geen recht hebben op zitpenningen in
de gemeenteraad. Let wel : o.i. slaat deze regel enkel op vergoedingen waarop de schepen en de burgemeester omwille van
hun hoedanigheid van schepen aanspraak zouden maken. Het lijkt ons dat een schepen – vanuit zijn hoedanigheid van burger
– recht heeft op bvb. een gemeentelijke renovatiepremie onder dezelfde voorwaarden als andere premiegerechtigden. Art. 70
par. 3 werd gewijzigd bij art. 44 van het Reparatiedecreet 2009. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
580
Besluit van de Vlaamse Regering van 05.06.2009, art. 1.
581
Het percentage fluctueert van 25,8788 % (gemeenten tot 300 inwoners) tot 151,0897 % (gemeenten met meer dan 150.000
inwoners). De vergoeding van de leden van het Vlaams Parlement wordt bepaald overeenkomstig art. 31ter par. 1 van de
bijzondere wet van 08.08.1980 tot hervorming van de instellingen. Deze vergoeding komt overeen met de wedde van een
staatsraad bij de Raad van State. Vanaf 1 mei 2007 bedraagt de parlementaire vergoeding 53.511,00 euro per jaar aan 100%.
Ze is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen, zoals toegepast voor de bezoldigingen van
rijksambtenaren.
582
Wijzigingsdecreet 2009, art. 44 dat art. 70 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
583
60 % van de burgemeesterswedde in gemeenten tot 50.000 inwoners en 75 % van de burgemeesterswedde in gemeenten
vanaf 50.001 inwoners.
584
Wijzigingsdecreet 2009, art. 44 dat art. 70 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
585
Vraag nr. 141 van 18.04.2008 van de heer Jan Peumans. Webstek Vlaams Parlement, publicatiedatum 05.06.2008.
586
VANHOLSBEECK, D., “Artikel 70, moerasgebied voor lokale mandatarissen, Lokaal, 2008, p. 21.
579
115
587
Het inkomensverlies mag niet vrijwillig zijn
. De aanvulling gebeurt indien de betrokkene
daarom verzoekt.
De wedde verhoogd met de compensatie mag – naargelang het geval - nooit hoger zijn dan die
van de burgemeester of schepen van een gemeente met 50.000 inwoners.
Het is de gemeentesecretaris die vaststelt of aan de vereiste voorwaarden is voldaan. Hij
beschikt enkel over een gebonden bevoegdheid.
Vermindering
588
Wanneer door het ontvangen van de wedde als burgemeester of schepen (ook als vervanger)
andere wettelijke of reglementaire bezoldigingen, vergoedingen of toelagen verminderen of
vervallen, vermindert de gemeenteraad – op verzoek van betrokkene – de bezoldiging
589
overeenkomstig het verzoek .
Het besluit van de Vlaamse Regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en de
590
provinciale mandataris bevat terzake uitvoeringsbepalingen
. Deze bepalingen werden
aangepast aan de wijzigingen aangebracht door het wijzigingsdecreet 2009.
3.1.2.2. Wat bij vervanging bij schorsing, verhindering en vervanging wegens tijdelijke
afwezigheid?
In geval van vervanging bij verhindering, schorsing of tijdelijke afwezigheid die minstens dertig
opeenvolgende dagen duurt, ontvangt de vervanger de wedde. Vanaf dat ogenblik vervalt de
wedde van de titularis. De wedde van een verhinderde of geschorste schepen vervalt wel
591
onmiddellijk .
3.1.2.3. Uittredingsvergoeding
592
.
Vanaf 31.12.2018 genieten de burgemeester en de schepenen ook een uittredingsvergoeding
in overeenstemming met de hierna vermelde regels.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van betaling, de toekenningsvoorwaarden en de duur
593
van de uittredingsvergoeding binnen de hierna decretaal bepaalde grenzen .
-
-
Er wordt een maand uittredingsvergoeding toegekend per gepresteerd jaar, met een
maximum van twaalf maanden.
De vergoeding wordt niet uitgekeerd aan uittredende mandatarissen die worden
verkozen of benoemd tot voorzitter of ondervoorzitter van het openbaar centrum voor
maatschappelijk welzijn, lid van de deputatie, provinciegouverneur, ambassadeur, lid
van het parlement, lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, minister of
staatssecretaris, lid van het Grondwettelijk Hof en evenmin aan uittredende
mandatarissen die een bezoldigd ambt hebben aanvaard in een internationale of
parastatale instelling.
De uittredingsvergoeding vervalt ook indien de betrokkene een beroepsinkomen
verwerft. De betrokkene kan dan wel aanvragen het verschil bij te passen indien dit
inkomen lager zou liggen dan de uittredingsvergoeding.
3.1.3. De vergoeding voor specifieke kosten.
De gemeenteraad moet bij reglement de vergoedingsregeling vaststellen voor kosten die
verband houden met de uitoefening van het ambt (de beruchte “kosten eigen aan het ambt”).
594
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de terugbetaling .
587
Er is dus geen compensatie bij tijdskrediet, loopbaanonderbreking, allerlei vormen van onbetaald verlof of ontslag.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 44 dat art. 70 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Eigenaardig genoeg is hier nog altijd sprake van de raad, daar waar voor aanvullingen de secretaris beslist.
590
Besluit van de Vlaamse Regering van 05.06.2009.
591
Art. 70 par. 1 in fine GD.
592
D. van 29.06.2012, art. 25, dat art. 70 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 31.12.2018.
593
Op 01.01.2013 was dit BVR nog niet genomen en nog niet gepubliceerd.
594
BVR van 05.06.2009, art. 34 en 35.
588
589
116
3.1.4. Aftopping van salaris, vergoeding van kosten en presentiegelden van buiten de
gemeente.
Burgemeester en schepenen mogen met hun wedde als burgemeester en schepen en de
wedde uit een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke
aard, hun kostenvergoeding en hun presentiegelden uit andere openbare functies mandaten of
politieke ambten buiten de gemeente, maximaal komen tot een ontvangst van anderhalve maal
de vergoeding van een lid van het Vlaamse parlement.
Wordt de genoemde grens overschreden, dan worden de vergoedingen die het collegelid
lastens de gemeente ontvangt tot het passend beloop verlaagd.
De vergoedingen, wedden en presentiegelden uit andere openbare mandaten, openbare
functies of openbare ambten van politieke aard worden door het wijzigingsdecreet 2009
595
limitatief omschreven
:
- Vergoedingen ontvangen als lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het
Vlaams Parlement of het Europees Parlement ;
- Presentiegelden ontvangen als lid van de provincieraad, de raad voor maatschappelijk
welzijn en als lid van de bestuursorganen van provinciaal extern verzelfstandigde
agentschappen en hun filialen ;
- Presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van een intergemeentelijk
samenwerkingsverband, zoals bedoeld in het decreet houdende de intergemeentelijke
samenwerking ;
- Presentiegelden
ontvangen
als
lid
van
bestuursorganen
van
sociale
huisvestingsmaatschappijen zoals bedoeld in het decreet houdende de Vlaamse Wooncode;
- Presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen en rechtspersonen vermeld in art.
195 GD (verenigingen stichtingen en vennootschappen waarin de gemeente participeert of
die ze opricht) ;
- Presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen vermeld in art.
188 provinciedecreet ;
- Presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als bedoeld in
titel VIII, Hoofdstukken I, II en III van het OCMW-decreet.
De verplichting voor collegeleden om de gemeenteraad schriftelijk op de hoogte te brengen van
596
bezoldigde activiteiten die ze naast hun mandaat uitoefenen wordt geschrapt .
Het is de gemeentesecretaris die moet vaststellen of het plafond werd overschreden
597
.
3.2. Onderscheidingstekens en ambtskledij (art. 69 GD).
De ambtskledij en de onderscheidingstekens van burgemeesters en schepenen worden bij
598
besluit van de Vlaamse Regering vastgesteld
.
Ambtskledij heeft een functie qua
herkenbaarheid. Ze beogen ook het afdwingen van eerbied voor het ambt.
3.3. Eretitels (art. 69 GD)
599 600
.
De voorwaarden voor het toekennen van de eretitel voor de burgemeester worden bij besluit
601
van de Vlaamse Regering geregeld . Voor de burgemeester wordt de eretitel ook door de
595
Wijzigingsdecreet 2009, art. 44 dat art. 70 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 44 dat art. 70 lid 3 GD schrapt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Antwoord van de minister van binnenlandse aangelegenheden op een vraag tot uitleg van de heer Joris Van Hautehem in de
commissie binnenlandse aangelegenheden, 06.05.2008.
598
Besluit van de Vlaamse Regering van 19.01.2007, art. 72 – 79. De burgemeesterssjerp bestaat uit zilveren franjes op een
zwart-geel-rode achtergrond, de schepensjerp – ook gedragen door de voorzitter van het OCMW – bestaat uit rode franjes op
een zwart-gele achtergrond. Telkens is op het lint de Vlaamse Leeuw afgebeeld. De afbeelding van het schild van de
gemeente is facultatief. De mandatarissen dragen de sjerp om hun middel, waarbij het zwart zich bovenaan bevindt, hetzij over
hun rechterschouder, met de knoop in hun linkerzijde, waarbij het zwart zich het dichtst bij de hals bevindt.
599
Art. 69 GD zoals gewijzigd door het D. van 29.06.2012, art. 24. Inwerkingtreding: 18.10.2012.
600
Zie, wat de burgemeester betreft, ook omzendbrief BB 2007/06 van 13.07.2007 over de procedure tot toekenning van
eretitels aan lokale en provinciale mandatarissen.
596
597
117
Vlaamse regering verleend. De eretitels van de schepenen worden nu opnieuw verleend bij
besluit van de gemeenteraad volgens door de gemeenteraad vast te stellen regels.
3.4 Tucht.
Zie hiervoor onder de rubriek betreffende het einde van het schepenambt.
3.5. De aansprakelijkheid van de collegeleden (art. 72 – 74 GD)
602
.
Burgemeester en schepenen zijn noch strafrechtelijk, noch burgerrechtelijk immuun. Dit houdt
in dat zij (naast de gemeente) als orgaan ook persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld
603
voor schade aan derden veroorzaakt in de uitoefening van hun ambt .
Drie bepalingen uit het Gemeentedecreet – grotendeels overgenomen uit de nieuwe
604
gemeentewet
- hebben ervoor gezorgd dat deze regel geen aanleiding geeft tot
immobilisme.
3.5.1. Principes inzake aansprakelijkheid van de overheid en tussenkomst (art. 72 GD)
605
.
Principe inzake aansprakelijkheid
In functie van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid zijn de Federale Staat, de Vlaamse
Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de gemeente burgerrechtelijke aansprakelijk voor de
schade die burgemeester of schepenen aan derden veroorzaken in de normale
mandaatsuitoefening.
Ingeval een aansprakelijkheidsvordering op grond van art. 1382 e.v. B.W. tegen de gemeente
wordt ingesteld wegens het optreden van een collegelid, dan zal men dus in eerste instantie
dienen uit te maken als wiens orgaan het collegelid – eventueel in het kader van het
medebewind - is opgetreden.
Voormelde rechtspersonen kunnen beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden
vergoed.
Indien in de normale mandaatsuitoefening de burgemeester of het collegelid schade aan
derden of aan de gemeente berokkent, dan is de burgemeester of het collegelid enkel
(persoonlijk) aansprakelijk voor bedrog, zware schuld of een eerder gewoonlijk dan toevallig
voorkomende lichte schuld.
Verplichting tot kennisgeving
Burgemeester
en
schepenen
die
het
voorwerp
zijn
van
een
dergelijke
aansprakelijkheidsvordering voor een burgerlijke of een strafrechter, stellen naargelang de
uitgeoefende bevoegdheid, voormelde overheden daarvan in kennis.
Indien men als collegelid heeft gehandeld als OCMW-voorzitter, dan moet ook het OCMW op
de hoogte worden gebracht.
Tussenkomst
601
Besluit van de Vlaamse Regering van 19.01.2007, art. 57 - 71. Op 01.01.2013 was dit BVR nog niet aangepast aan de
schrapping van de schepenen, mandatarissen van wie de toekenning van de eretitel opnieuw afhangt van de gemeenteraad.
602
Voor een commentaar op de situatie geldend onder de NGW : HOEVEN, E., “Aansprakelijkheid van mandatarissen (deel 1
en deel 2)”, De Gemeente, mei 2000, 31 - 36 en juni/juli 2000, 17 - 21. SUYKENS, M., Het statuut van de lokale mandataris,
Politea en VVSG, Brussel 2000, p. 85 e.v.
603
Een recent vonnis van de correctionele rechtbank te Dendermonde vormt daarvan een illustratie. De stad Dendermonde had
een zwembad voor het publiek geopend wetende dat de technische installatie niet afgewerkt was en niet op punt stond.
Daardoor deed zich een incident voor dat aan derden slagen en verwondingen veroorzaakte. De rechtbank overwoog dat het
college als orgaan bevoegd is voor de gemeentelijke inrichtingen. Het nalaten om te beslissen kwalificeerde de rechter als een
gezamelijke nalatigheid van het college. Toch stelde de rechter in hoofde van ieder collegelid een individuele fout vast die de
oorzaak was van het ongeval (Corr. Dendermonde, 27.03.2001, weergegeven in Juristenkrant, afl.28, 4).
604
Voor een commentaar op deze bepalingen van de NGW zie DE GENDT, T., De strafrechtelijke aansprakelijkheid van
burgemeesters en schepenen na de wet van 4 mei 1999. ‘Kunnen burgemeesters en schepenen nog steeds beklaagd(e)
worden ?’, Die Keure, 2001, 97 p.
605
Wijzigingsdecreet 2009, art. 47 dat art. 72 GD vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
118
Het betrokken collegelid kan – naar gelang de aard van de uitgeoefende bevoegdheid – een
van voormelde overheden in het geding betrekken.
Voormelde overheden kunnen ook vrijwillig tussenkomen.
3.5.2. Verplichting van de overheid om in te staan voor de betaling van geldboetes
606
waartoe burgemeester of schepenen zouden zijn veroordeeld en regres (art. 73 GD) .
De Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de gemeente is
burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten waartoe burgemeester of
schepenen worden veroordeeld wegens een misdrijf begaan tijdens de normale
ambtsuitoefening, tenzij er herhaling is.
Persoonlijke inbreuken op de verkeersreglementering (zoals snelheidsovertredingen en
foutparkeren) zijn eveneens uitgesloten.
Voormelde rechtspersonen kunnen beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden
vergoed.
Regres (terugvordering lastens de burgemeester of het collegelid) kan maar in geval van
bedrog, zware schuld of bij de betrokkene gebruikelijk voorkomende lichte schuld.
3.5.3. Principe van de verplichte verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid en
607
ongevallen (art. 74 GD) .
Om de gemeenten tegen grote claims te beschermen voert dit artikel voor de gemeente de
verplichting in een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid (incluis rechtsbijstand) af te sluiten
ter dekking van hetgeen in dat verband persoonlijk ten laste komt van de burgemeester en de
schepenen bij de normale ambtsuitoefening. Een Besluit van de Vlaamse Regering voert dit
608
artikel nader uit .
De gemeenten moeten eveneens een verzekering afsluiten voor ongevallen van de
burgemeester en de schepenen, overkomen in het kader van een normale
mandaatsuitoefening.
606
Wijzigingsdecreet 2009, art. 48 dat art. 73 GD vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 49 dat art. 74 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
608
Besluit van de Vlaamse Regering van 19.01.2007, 45 - 56.
607
119
Hoofdstuk 3 – De burgemeester 609
1. De benoeming van de burgemeester
De vraag of de burgemeester door het korps van de gemeenteraadskiezers rechtstreeks moest
worden verkozen dan wel moest worden benoemd, is in de totstandkomingsgeschiedenis van het GD
lange tijd een strijdpunt geweest.
Uiteindelijk werd ervoor geopteerd de burgemeester niet rechtstreeks te laten verkiezen. Daardoor
blijft de burgemeester een benoemde mandataris.
1.1. De dubbele hoedanigheid van de burgemeester.
1.1.1.
De burgemeester als hoofd van de gemeente.
De burgemeester is en blijft de eerste burger van de gemeente. Het karakter “hoofd van de
gemeente” uit zich in het feit dat de burgemeester in de regel nog altijd wordt benoemd uit de
gemeenteraadsleden van Belgische nationaliteit (uitzondering wat het lidmaatschap van de
raad betreft : de burgemeester buiten de raad, zie hierna). De nationaliteitsvereiste van Belg
voor de burgemeester, vereiste die nog steeds geldt, is federale bevoegdheid.
1.1.2.
De burgemeester als vertegenwoordiger van het centrale gezag.
De burgemeester is binnen zijn gemeente ook de vertegenwoordiger van het centrale gezag.
Dit uit zich in de benoemingsprocedure in het feit dat hij wordt benoemd. Sedert 01.01.2002 is
de benoemende overheid de Vlaamse Regering (of de binnen de Vlaamse Regering
gedelegeerde minister van Binnenlandse Aangelegenheden).
1.2. Benoemingsprocedure (art. 59 par. 1 GD
610
).
In de regel is de burgemeester een verkozen lid van de gemeenteraad. De burgemeester moet,
zolang de federale wetgever deze vereiste handhaaft, van Belgische nationaliteit zijn. De
benoemingsprocedure is als volgt.
1.2.1.
Voordracht
De voordracht gaat uit van de verkozenen voor de gemeenteraad (lopende de legislatuur, dit is
na de installatievergadering, dient hij uit te gaan van de gemeenteraadsleden – dus personen
611
die de eed hebben afgelegd) . De voordracht moet ook gedagtekend zijn. Hij wordt gericht
aan de provinciegouverneur.
De voordracht is maar ontvankelijk :
- indien hij is ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen (of gemeenteraadsleden
indien het gaat om een voordracht die wordt ingediend nà de installatievergadering van de
gemeenteraad) op alle lijsten die aan de verkiezingen deelnamen (waardoor per definitie maar
één ontvankelijke voordracht voor de verkiezing ter installatievergadering kan worden
ingediend) ;
- én indien hij is ondertekend door de meerderheid van de verkozenen van dezelfde lijst als de
voorgedragen kandidaat. Indien de lijst waarop de kandidaat-burgemeester werd verkozen
maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen.
609
Voor een zeer gedetailleerde bespreking, zie DUJARDIN, J. en SOMERS, W., Burgemeester bevoegdheden, Die Keure,
2013, 225.
610
Zoals gewijzigd bij D. van 22.12.2006, B.S., 29.12.2006.
611
In art. 9 van het D. van 02.06.2006 (het Reparatiedecreet), B.S., 26.06.2006 wordt de term “gemeenteraadsleden”
vervangen door “verkozenen voor de gemeenteraad” voor de voordracht die de installatievergadering voorafgaat.
120
Elk gemeenteraadslid kan maar één voordracht voor de benoeming van de burgemeester
ondertekenen. Overtreedt men dit verbod, dan worden de handtekeningen die in strijd met dit
voorschrift zijn gezet in alle voordrachtakten vernietigd. De voordracht wordt pas onontvankelijk
indien de voormelde meerderheden niet meer worden gehaald.
Wordt er door een verkozene méér dan een dergelijke voordracht ondertekend, dan kan de
ondertekenaar in de zittingsperiode niet meer worden verkozen/benoemd tot burgemeester,
schepen, voorzitter van de gemeenteraad, voorzitter van een commissie of OCMW-raadslid. Hij
kan de gemeente dan ook niet meer vertegenwoordigen of namens de gemeente een mandaat
opnemen in een extern verzelfstandigd agentschap op andere verenigingen, stichtingen of
612
vennootschappen .
De ondertekenaar kan dan evenmin het OCMW vertegenwoordigen of namens dit OCMW een
mandaat bekleden in de ziekenhuizen vermeld in titel VII, hoofdstuk II van het OCMW-decreet,
in een vereniging of vennootschap vermeld in titel VIII van het OCMW-decreet, of in een andere
vereniging, stichting of vennootschap. Indien de betrokkene dergelijk mandaat bekleedt, dan
613
vervalt dit van rechtswege .
De voordrachtakte kan de einddatum van het mandaat van de kandidaat-burgemeester
vermelden evenals de naam van diegene(n) die de rest van de duur van het mandaat zal
614
volmaken .
Bij het bereiken van de aangeduide datum is de betrokken burgemeester automatisch
ontslagnemend en wordt hij automatisch (d.i. van rechtswege) opgevolgd door de in de
voordrachtakte aangewezen opvolger. Indien het mandaat vóór de aangeduide datum eindigt,
of indien de aangeduide persoon zijn mandaat van burgemeester niet opneemt, neemt de
eerstvolgende aangewezen persoon het burgemeestersmandaat op. Is de lijst uitgeput, dan
615
dient een nieuwe voordracht te gebeuren .
In dat geval is de burgemeester door het bereiken van de einddatum van rechtswege
ontslagnemend en wordt hij van rechtswege opgevolgd door de in de eerste voordracht
aangewezen persoon. Eindigt het mandaat vóór de datum aangewezen in de voordrachtakte,
dan neemt de opvolger vervroegd zijn mandaat op. Kan de opvolger niet effectief opvolgen,
dan moet er een nieuwe voordracht gebeuren.
1.2.2.
Benoeming
De burgemeester wordt door de Vlaamse Regering benoemd. De Vlaamse Regering gaat na of
de voordracht ontvankelijk is.
De Regering is niet gehouden aan de voordracht, ook al is hij ontvankelijk. Bijgevolg heeft de
Regering beleidsvrijheid en kan zij te allen tijde om een nieuwe voordracht verzoeken.
Een voorgedragen kandidaat-burgemeester die niet werd benoemd, kan tijdens dezelfde
bestuursperiode niet meer opnieuw worden voorgedragen, tenzij op basis van nieuwe feiten of
616
nieuwe gegevens .
1.3. De burgemeester buiten de raad (art. 59 par. 2 GD).
Uitzonderlijk is de burgemeester geen gemeenteraadslid.
burgemeester buiten de raad.
Men spreekt dan van een
Alvorens een burgemeester buiten de raad kan worden benoemd, wat wijst op zware politieke
moeilijkheden binnen de gemeente, moet de deputatie advies geven over het principe, niet over
de persoon.
612
Zie art. 9 van het decreet houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15.07.2005 (Reparatiedecreet van 02.06.2006),
B.S., 26.06.2006.
613
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 40, 2° dat art. 59 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
614
In de legislatuur 2007 – 2012 is dit in 7 % van de gemeenten het geval. (Olieslagers, E., e.a., Het Gemeentedecreet : een
eerste stand van zaken – rapport, Bestuurlijke organisatie Vlaanderen, 2008, p. 79.).
615
Wijzigingsdecreet 2009, Art. 40, 3° dat art. 59 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
616
Art. 22 van het D. van 29.06.2012 dat een par. 1bis invoegt in art. 59 GD. Inwerkingtreding: 01.01.2013
121
Een burgemeester buiten de raad moet gemeenteraadskiezer zijn en moet minstens 25 jaar
oud zijn.
1.4. Onverenigbaarheden met het ambt van burgemeester (art. 47 lid 2GD).
Er wordt verwezen naar de tekst mbt. de onverenigbaarheden voor collegeleden voorzien in het
GD.
Wat eventuele specifiek onverenigbaarheden betreft voorkomend in andere wetten en decreten,
gaan wij ervan uit dat ook deze blijven gelden.
1.5. De eedaflegging van de burgemeester (art. 60 par. 2 GD
617
).
Vóór de burgemeester zijn ambt aanvaardt moet hij de eed afleggen. De eedaflegging gebeurt
in handen van de provinciegouverneur.
De eedformule is identiek aan deze van
gemeenteraadsleden en collegeleden : “Ik zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na
te komen.”.
De burgemeester die na twee oproepingen de eed niet aflegt, wordt geacht zijn
burgemeestersmandaat niet te aanvaarden.
Geschillen daaromtrent behoren tot de
bevoegdheid van de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
De eed als burgemeester dekt de eed als verkozen gemeenteraadslid. Een burgemeester die
al de eed aflegde en die verkozen gemeenteraadslid is, moet dus op de installatievergadering
niet de eed als gemeenteraadslid afleggen.
1.6. Verhindering van de burgemeester (art. 61 GD).
Mutatis mutandis zijn de gevallen zoals omschreven bij de schepenen toepasselijk.
De gevallen van verhindering zijn limitatief in het decreet opgenomen. Gewoon afwezig zijn of
niet kunnen mee beraadslagen wegens verbodsbepaling vindt men in de lijst niet terug. Zie
echter hierna onder de rubriek inzake de vervanging.
1.7. De vervanging van de burgemeester (art. 63 GD).
Twee situaties zijn te onderscheiden :
1.7.1. Niet-aanvaarding van het ambt, vervallenverklaring, verhindering, schorsing,
afzetting, ontslag en overlijden.
In deze gevallen wordt de burgemeester vervangen door een opvolger die opnieuw wordt
voorgedragen en benoemd overeenkomstig de regeling onder 1.2., tenzij bij de voordracht al
een vervanger werd voorgedragen en het om een einde van het burgemeesterambt gaat
(afstand, vervallenverklaring, afzetting, ontslag en overlijden). In dat geval vervangt diegene die
werd voorgedragen als opvolger van rechtswege (zie art. 59 par. 1 : “Indien het mandaat eindigt
vóór de in de akte vermelde einddatum, neemt de opvolger vervroegd het mandaat op”).
Uiteraard strekt de vervanging zich in geval van schorsing of verhindering enkel uit tot de duur
daarvan. Dit houdt in dat bij het einde van de verhindering of schorsing de titelvoerende
burgemeester terug zijn ambt opneemt. De gemeenteraad neemt akte van de verhindering en
618
de schorsing en het einde van deze situaties .
Is er geen opvolger mee met de kandidaat-effectief voorgedragen, of kan die het mandaat niet
opnemen, en moet dus een nieuwe voordracht gebeuren, dan gebeurt in de tussentijd de
vervanging door de schepenen (overeenkomstig de door de federale wet gestelde
nationaliteitsvereiste) in volgorde van hun rang, tenzij de burgemeester zijn bevoegdheid aan
een andere schepen zou hebben opgedragen.
617
618
Gewijzigd bij art. 13 van het D. van 22.12.2006, B.S., 29.12.2006.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 43 dat art. 63 lid 3 GD herformuleert. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
122
1.7.2. Tijdelijke afwezigheid op andere grond dan schorsing en verhindering.
Een tijdelijk afwezige burgemeester, afwezig op andere gronden dan schorsing of verhindering,
wordt vervangen door een schepen volgens rang overeenkomstig de federaal gestelde
nationaliteitsvereiste. De rang speelt niet indien de burgemeester zijn bevoegdheid aan een
andere schepen heeft opgedragen.
1.8. Het einde van het burgemeesterschap
Bij verhindering en schorsing als burgemeester zoals hiervoor bedoeld is er een tijdelijke
schorsing in de uitoefening van het mandaat. Een aantal omstandigheden heeft echter ook het
definitief einde van het mandaat voor gevolg.
1.8.1. Doorlopen van de ambtstermijn (art. 60 GD).
Normaal eindigt het mandaat van burgemeester na afloop van de zesjarige periode. Na de
volledige vernieuwing van de gemeenteraad blijft de aftredende burgemeester in functie tot de
nieuwe burgemeester geïnstalleerd is.
1.8.2. Doorlopen van de termijn bepaald in de voordracht (art. 59 par. 1 lid 2 GD).
De burgemeester is vanaf de aangeduide datum van rechtswege ontslagnemend indien de
voordrachtakte een einddatum van het mandaat en een opvolger vermeldt.
1.8.3. Ontslag op eigen initiatief (art. 62 GD).
Een burgemeester kan ook zelf een einde stellen aan zijn mandaat door ontslag te nemen. Het
ontslag moet schriftelijk gebeuren en bij de Vlaamse Regering worden ingediend. De aanvraag
tot ontslag wordt definitief zodra de Regering van het ontslag kennis heeft genomen. De
ontslagnemende burgemeester oefent – behoudens in geval van onverenigbaarheid - zijn ambt
verder uit tot op het ogenblik dat hij als burgemeester is vervangen, behoudens indien het
619
ontslag het gevolg is van een onverenigbaarheid .
1.8.4. Vervallenverklaring (art. 63 en 47 lid 2 GD).
De regels in verband met de vervallenverklaring ingevolge verlies van de
verkiesbaarheidsvoorwaarden voor gemeenteraadsleden of onverenigbaarheid ontstaan in de
loop van de legislatuur, zijn van overeenkomstige toepassing op de burgemeester.
Beroep bij het administratief rechtscollege (de Raad voor Verkiezingsbetwistingen) is mogelijk
overeenkomstig de bepalingen van het gemeentekiesdecreet.
Wij verwijzen voor het overige naar hetgeen we hebben behandeld bij de gemeenteraad.
1.8.5. Afzetting (art. 71 GD).
Een burgemeester kan door de Vlaamse Regering afgezet worden wegens kennelijk
wangedrag of grove nalatigheid. Hij wordt vooraf gehoord. Voor het overige moeten de
620
procedureregels bij besluit van de Vlaamse Regering vastgelegd
worden gevolgd.
Kennelijk wangedrag slaat op zaken die zich eerder in de privé-sfeer bevinden.
621
nalatigheid heeft te maken met feiten die zich in de professionele sfeer bevinden .
Grove
622
Om dezelfde reden kan de burgemeester ook geschorst
worden. Ook hier geldt vooraf een
hoorrecht en wordt de procedure bij besluit van de Vlaamse Regering vastgelegd. De
619
Wijzigingsdecreet 2009, art. 42 dat art. 62 GD herformuleert. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
BVR van 05.06.2009, B.S., 19.06.2009.
621
Voor voorbeelden uit de rechtspraak bij de begrippen “kennelijke wangedrag” en “grove nalatigheid”, zie de aangehaalde
uitspraken bij het tuchtstatuut van de voorzitter van de gemeenteraad.
622
Het adagium “Qui peut le plus, peut le moins” geldt hier niet. De tuchtoverheid kan derhalve geen niet uitdrukkelijk in de wet
voorziene tuchtstraf (bvb. een waarschuwing of een blaam) opleggen. Wel zou de tuchtoverheid in een gewone brief, en niet
620
123
schorsing heeft niet het einde van het burgemeestersmandaat voor gevolg. Een geschorste
623
burgemeester wordt tijdelijk vervangen .
Een afgezette burgemeester blijft raadslid indien hij deel uitmaakte van de gemeenteraad. Hij
kan pas na twee jaar als burgemeester opnieuw worden aangesteld.
1.8.6. Overlijden.
Uiteraard eindigt het ambt van burgemeester ook door overlijden.
1.8.7. Tekenen van méér dan een voordrachtakte.
Er komt ook een einde aan het mandaat van de burgemeester indien hij méér dan een
voordrachtakte tekent voor de functie van kandidaat-voorzitter van de gemeenteraad, kandidaat
schepen, kandidaat burgemeester of kandidaat voorzitter van de OCMW-raad.
1.8.8. Structurele onbestuurbaarheid.
Zie hiervoor onder dezelfde rubriek m.b.t de schepenen.
1.9. Vertrouwenspersoon
Dezelfde regeling als voor de schepenen is toepasselijk
2.
624
.
Rechtspositie tucht en aansprakelijkheid van de burgemeester.
2.1. Geldelijke regeling (art. 70 GD).
Zie hiervoor bij de geldelijke regeling voor de schepenen.
2.2. Onderscheidingstekens en ambtskledij (art. 69 GD).
Zie hiervoor bij de onderscheidingstekens en ambtskledij voor de schepenen.
2.3. Eretitels (art. 69 GD).
Zie hiervoor bij de eretitels voor de schepenen.
2.4 Tucht.
Zie hiervoor onder de rubriek “Het einde van het burgemeesterschap”.
2.5. De aansprakelijkheid van de burgemeester (art. 72 – 74 GD).
Zie hiervoor bij de aansprakelijkheid van de collegeleden.
als resultaat van een tuchtprocedure, aan de betrokkene kunnen laten weten dat hij diens gedrag ten zeerste afkeurt en hem
aanmaant zich te beteren (DERIDDER, J., “De artikelen 82 en 83 van de Nieuwe Gemeentewet en het tuchtrecht over
burgemeester en schepenen”, T. Gem., 2002, 268 – 299).
623
Betreffende de wijze van vervanging, zie hiervoor.
624
Wijzigingsdecreet 2009, art. 45 dat een artikel 70bis in het GD invoegt. Inwerkingtreding : 01.07.2009..
124
Hoofdstuk 4. De districtsraad, het bureau van de districtsraad en de
voorzitter van de districtsraad 625
1. Algemeenheden.
De gemeenteraad van gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kan binnengemeentelijke
territoriale organen - districten – oprichten.
Deze districtsbesturen bestaan uit een districtsraad, een districtscollege en een voorzitter.
De districtsbesturen hebben geen van de gemeenten onderscheiden rechtspersoonlijkheid.
De districtsraad wordt rechtstreeks verkozen door de gemeenteraadskiezers van het district. Uit de
districtsraad kiest de raad dan zelf een bureau en een voorzitter.
Aan de organen van de districtsraden kunnen door de klassieke gemeentelijke organen bepaalde
bevoegdheden worden overgedragen. In die zin zijn zij een alternatief voor een defusie van zeer
grote gemeenten (bvb. Antwerpen).
Wij zullen dit fenomeen van binnengemeentelijke territoriale decentralisatie hierna maar zeer
algemeen bespreken.
Een district moet zeer duidelijk worden onderscheiden van een zgn. deelgemeente.
Een district is een in de gemeentewet ingevoerde vorm van binnengemeentelijke territoriale
decentralisatie, invoerbaar vanaf 100.000 inwoners. Een district heeft tevens decretaal geregelde
bestuursorganen.
Een deelgemeente is een onderdeel van de gemeente dat destijds (vóór de fusies) een zelfstandige
gemeente was. Dit begrip heeft niets met een aantal inwoners te maken. Een deelgemeente heeft
ook geen specifieke bestuursorganen. Aan het begrip deelgemeente zijn geen juridische gevolgen
verbonden.
2. De samenstelling van de districtsbesturen - algemeenheden.
2.1. De districtsraad
De leden van de districtsraad worden voor zes jaar verkozen door de gemeenteraadskiezers wonende
in het betrokken district op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen overeenkomstig de
bepalingen van het lokaal en provinciaal kiesdecreet.
Het aantal zetels is bepaald op twee derden van het aantal zetels dat zou worden bekomen mocht het
district een volwaardige gemeente zijn, afgerond op het hoger oneven getal.
Op de districtsraden en hun leden zijn dezelfde regels van toepassing inzake onverenigbaarheden,
afstand van mandaat, ontslag, enz. als op de gemeenteraad.
Er werd ook een onverenigbaarheid ingevoerd tussen gemeenteraadslid en lid van de districtsraad.
2.2. Het disctrictscollege en de voorzitter van de districtsraad
De leden van het bureau en de voorzitter van de districtsraad worden door de districtsraad en uit zijn
midden verkozen.
Het aantal leden van het college met inbegrip van de voorzitter bedraagt maximaal twee derden van
het aantal schepenen dat zou worden verkozen mocht het district een volwaardige gemeente zijn, met
een maximum van vijf.
625
Art. 272 – art. 295 GD die de Art. 330 - 351 NGW vervangen, sedert de herziening van art. 41 Gec. GW (B.S., 11.03.2005)
zijn de gewesten immers bevoegd voor de regeling van de bevoegdheden, de werkingsregels en de verkiezingen van de
binnengemeentelijke territoriale organen. Zie ook – voor wat betreft een bespreking van de desbetreffende artikelen van de
NGW, COOLSAET, A., “De binnengemeentelijke territoriale decentralisatie”, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1999, 307 - 327.
125
2.3. De districtssecretaris
Naar analogie met de gemeentesecretaris is er in elk district een districtssecretaris. Hij wordt
benoemd door de gemeenteraad op dezelfde wijze als de gemeentesecretaris en is mutatis mutandis
aan dezelfde regels onderworpen.
3. De werking van de districtsraad - algemeenheden
De werkingsregels die toepasselijk zijn binnen de gemeenteraad zijn mutatis mutandis toepasselijk op
de districtsraad.
4. Verhouding tussen gemeente en de districten
4.1. Normenhiërarchie
De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met
de grondwet, de wetten… noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van
burgemeester en schepenen (art. 281 GD).
4.2. Overleg
Er is ook een overleg voorzien - minstens jaarlijks voor het opmaken van het meerjarenplan en het
budget en voor de opmaak van de personeelsformatie ter beschikking gesteld van het district - met
het college van burgemeester en schepenen (art. 291 NGW).
4.3. Toezicht
Ook de beslissingen van de organen van het district zijn aan administratief toezicht onderworpen.
126
Hoofdstuk 5 – De bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad,
college en burgemeester. Algemene benadering
Nadat we in vogelvlucht de samenstelling en de werking van de gemeentelijke bestuursorganen
hebben besproken zullen we onder dit hoofdstuk de bevoegdheidsverdeling in algemene zin tussen
de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de burgemeester behandelen
zoals deze in het GD is beschreven. Ook de bevoegdheid van de districtsraden behandelen we kort.
De bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad, college en burgemeester vinden we in het GD
telkens terug in een bijzondere afdeling van het desbetreffende hoofdstuk.
Bevoegdheidsverdelende regels tussen gemeentelijke bestuursorganen vinden we soms ook in
andere wetten, decreten en reglementen. Om het overzicht te behouden beperken we ons in dit
hoofdstuk echter vooral tot de bevoegdheidsverdelende regels uit het Gemeentedecreet.
Voor de thematische uitdieping van de bevoegdheden van de diverse organen (bvb. inzake
overheidsopdrachten) verwijzen we naar verder in deze cursus.
Bij deze thematische
bevoegdheidsverdeling zal dan blijken hoe de regels die in dit hoofdstuk worden aangebracht in de
praktijk worden toegepast.
1. Voorafgaandelijke opmerkingen.
1.1. De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gemeentelijke organen is van openbare
orde.
De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gemeentelijke organen raakt de openbare orde,
hetgeen inhoudt dat de beslissing genomen door een onbevoegd orgaan absoluut nietig is.
Deze nietigheid zal, omwille van het openbare orde karakter, door de toezichthoudende overheid
worden vastgesteld onder de vorm van een maatregel van administratief toezicht. Zij zal tevens,
desnoods ambtshalve, door de Raad van State worden opgeworpen 626. Ook de gewone rechtbanken
zullen een besluit dat wordt genomen door een onbevoegd gemeentelijk orgaan sanctioneren (zie
artikel 159 Gec. GW) 627.
Het is meteen duidelijk dat een correcte keuze van het gemeentelijk bestuursorgaan waar het dossier
wordt ingeleid, primordiaal is.
1.2. Delegatie van bevoegdheid is in principe verboden.
Precies omdat de door de wet ingestelde bevoegdheidsverdeling van openbare orde is, is delegatie
door een gemeentelijk orgaan aan een ander gemeentelijk orgaan in principe verboden. Een
gemeentelijk bestuursorgaan kan niet vrij over zijn bevoegdheid beschikken in de zin dat het orgaan
deze overdraagt aan een ander orgaan. Enkel indien de wet een dergelijke overdracht toestaat is
delegatie van bevoegdheid toegelaten. Voor een bevoegdheidsoverdracht moet men dus kunnen
terugvallen op een wettelijke bepaling die deze overdracht toelaat.
Innovatie via het GD
Waar de gevallen waarin delegatie mogelijk was in de NGW eerder beperkt waren, heeft het
Gemeentedecreet voorzien in ruimere delegatiemogelijkheden.
Zodoende kan de
bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke bestuursorganen beter worden aangepast aan de
plaatselijke situatie.
Dit maatwerk mogelijk maken is één van de doelstellingen van het
Gemeentedecreet. Het Gemeentedecreet verlaat het absolute uniform organisatiemodel van de
nieuwe gemeentewet voor een minimaal uniform organisatiemodel dat dan kan worden gemoduleerd
naar aard en omvang van de gemeente.
626
MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht van het Belgisch Administratief recht, Kluwer
Rechtswetenschappen, 2009, nr. 992.
627
Voor verdere commentaar op artikel 159 Gec. W. Zie de cursus grondwet en de cursus rechtsbescherming.
127
2. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van de gemeenteraad (art. 42 – 43 GD).
2.1. De gemeenteraad heeft een dubbele opdracht (art. 2 GD).
In het inleidend deel van de cursus wezen we op twee pijlers voor de gemeentelijke bevoegdheid : de
gemeentelijke autonomie (art. 2 lid 1 GD) en het medebewind (art. 2 lid 2 GD). Deze tweedeling zal
men ook terugvinden in het optreden van de gemeenteraad.
2.1.1. Optreden van de gemeenteraad in het kader van de gemeentelijke autonomie.
In een aantal gevallen zal de gemeenteraad optreden in het kader van de gemeentelijke autonomie.
De raad handelt dan uit eigen beweging.
De gemeenteraad kan in dit verband zowel algemeen geldende beslissingen nemen (dwz.
reglementen en verordeningen vaststellen), als individuele beslissingen.
De grenzen aan deze bevoegdheid worden gevormd door de grenzen van het gemeentelijk
grondgebied, door het vereist gemeentelijk karakter van de te regelen zaken, het principieel verbod
van retroactiviteit en de hiërarchie der rechtsnormen (een gemeentelijke handeling mag niet in strijd
zijn met wetten en verordeningen van algemeen of provinciaal bestuur). Bovendien moet het
administratief toezicht van de hogere overheid worden ondergaan (zie de inleiding : administratief
toezicht is onlosmakelijk gekoppeld aan decentralisatie). Zie ook verder bij de behandeling van de
gemeentelijke reglementen.
Het is in het kader van de gemeentelijke autonomie dat de gemeenteraad het gemeentelijk beleid
628
bepaalt .
2.1.2. Optreden van de gemeenteraad in het kader van het medebewind.
In een ander aantal gevallen zal de gemeenteraad optreden in het kader van het medebewind. In dat
geval verplicht de hogere overheid – via de toekenning van het medebewind – de gemeenteraad tot
handelen.
Ook in dit kader kan de gemeenteraad zowel algemeen geldende beslissingen (dwz. reglementen en
verordeningen vaststellen), als individuele beslissingen nemen.
De grenzen aan deze bevoegdheid worden gevormd door de grenzen van het gemeentelijk
grondgebied, het principieel verbod retroactieve beslissingen te nemen, de hiërarchie der
rechtsnormen en het administratief toezicht.
2.2. Het begrip residuaire bevoegdheid, restbevoegdheid of volheid van bevoegdheid (art. 42
GD).
Uit de bewoordingen van artikel 42 kan worden opgemaakt dat de gemeenteraad de volheid van
bevoegdheid bezit in de gemeente, d.w.z. dat de raad bevoegd is voor alle zaken die door of
krachtens de wet niet uitdrukkelijk aan een ander orgaan toegekend zijn (college, burgemeester,
culturele raad, enz.). Zodoende beschikt de gemeenteraad over de residuaire bevoegdheid of
restbevoegdheid, zowel in het kader van de gemeentelijke autonomie als in het kader van het
medebewind.
2.3. Reglementen en individuele beslissingen
Bij de uitoefening van haar bevoegdheid kan de gemeenteraad verschillende vormen van beslissingen
nemen.
2.3.1. Gemeentelijke reglementen.
Een gemeentelijk reglement is een besluit waarbij een algemene reglementering wordt gesteld,
geldend ten aanzien van allen/alles die in dezelfde omstandigheden verkeren 629. Dergelijke
gemeenteraadsbeslissingen hebben een reglementaire draagwijdte.
628
629
De gemeenteraad bepaalt het beleid van de gemeente en kan daartoe algemene regels stellen (art. 42 par. 2 GD).
Art. 42 par. 3 GD. Zie ook de bespreking hierna van de mogelijkheid van delegatie van bevoegdheid door de gemeenteraad.
128
Voorbeelden zijn belastingsreglementen, retributiereglementen, gebruiksreglementen betreffende de
gemeentelijke infrastructuur, subsidiereglementen, politieverordeningen (deze bevoegdheid van de
gemeenteraad kan niet decretaal worden geregeld gezien zij federaal is gebleven), … .
Politieverordeningen zijn een specifiek soort van gemeentelijke reglementen. Ze hebben de materiële
openbare orde als voorwerp. Voor het begrip materiële openbare orde, zie hierna onder de algemene
bespreking van de bevoegdheden van de burgemeester.
De reglementen zullen, gelet op het voorgaande, betrekking hebben op het gemeentelijk beleid
het bestuur van de gemeente.
630
of
De bevoegdheid tot het vaststellen van gemeentelijke reglementen kan niet worden gedelegeerd, ook
niet aan het college 631.
2.3.2. Individuele of specifieke beslissingen.
In tegenstelling tot reglementen regelen individuele of specifieke beslissingen een welbepaalde
afzonderlijke aangelegenheid of zaak.
Voorbeeld : de benoeming van een personeelslid, de beslissing tot verkoop van een eigendom van de
gemeente, … . Dergelijke besluiten hebben een individuele draagwijdte. Ze slaan op een individu of
op een bepaalde zaak.
Ook via dergelijke individuele beslissingen bepaalt de gemeenteraad het gemeentelijk beleid. De
bepaling van het gemeentelijke beleid is sowieso de bevoegdheid van de gemeenteraad 632.
2.4. Aan het college delegeerbare en niet delegeerbare materies (art. 43 GD).
2.4.1. Algemeen.
Onder de NGW was de delegatiebevoegdheid van raad aan college zeer beperkt en voor alle
gemeenten identiek geregeld.
Dit bracht niet alleen een over alle gemeenten uniforme
bevoegdheidsverdeling tussen raad en college mee. Het zorgde ook – door het aantal te behandelen
dossiers - voor overladen agenda’s van de gemeenteraad in grotere steden. Daardoor verzonken dan
weer belangrijke beleidsdossiers in de massa van de routinedossiers.
Het GD had betreffende de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college echter vooral maatwerk op
het oog. Daarom heeft men de beslissing tot delegeren van bevoegdheid, behoudens voor
uitdrukkelijk als niet delegeerbaar aangeduide materies, vrij gelaten in die zin dat de gemeenteraad
zelf zal kunnen beslissen over de omvang van de delegatie aan het college.
Zo wordt een eigen aanpak mogelijk. Wellicht zal het aantal gedelegeerde materies in grotere steden
– omwille van de bestuurlijke efficiëntie – groter zijn dan in kleine gemeenten. Gevolg van deze
aanpak is het verlies van de in alle gemeenten uniforme bevoegdheidsverdeling tussen college en
raad.
De delegatie moet gebeuren bij reglement van de gemeenteraad. Dergelijk reglement van de
gemeenteraad kan uiteraard op gelijk welk ogenblik voor de toekomst worden bijgestuurd.
Bestaat een dergelijk delegatiereglement niet, dan blijft de gemeenteraad bevoegd.
De delegatie krachtens art. 43 moet – indien ze gebeurt – gericht zijn aan het college. De
gemeenteraad kan dus niet het college overslaan en een delegeerbare bevoegdheid bvb. rechtstreeks
delegeren aan de gemeentesecretaris. Wel kan het college de materie subdelegeren aan de
630
Art. 42 par. 2 GD.
Zie art. 43 par. 2 GD.
632
Art. 42 par. 2 GD.
631
129
gemeentesecretaris, behoudens indien de materie uitdrukkelijk als niet delegeerbaar is aangeduid
De secretaris kan zelf nog eens subdelegeren indien zulks decretaal niet is verboden 634.
633
.
2.4.2. Niet delegeerbare bevoegdheden (art. 43 par. 2 GD).
Benevens de mogelijkheid om op maat te werken heeft de decreetgever ook oog willen hebben voor
een ander belang. Wil men dat de gemeenteraad het gemeentelijk beleid in de hand blijft houden,
zoals trouwens decretaal opgelegd, dan kan een aantal bevoegdheden niet voor delegatie in
aanmerking komen ongeacht de grootte van de gemeente.
Navermelde lijst is limitatief. Wat niet op de lijst voorkomt kan derhalve gedelegeerd worden. De
gemeenteraad kan alle bevoegdheden delegeren die niet van delegatie zijn uitgesloten, ook deze
vermeld in andere wetten en decreten dan het GD (zie de algemene regel uit het GD), tenzij die
andere wetten en decreten bepalen dat delegatie niet kan (zie de zgn. voorbehouden bevoegdheden)
635
. De limitatieve lijst geeft concrete invulling aan het begrip minimaal uniform organisatiemodel. De
636
lijst werd door het wijzigingsdecreet 2009 aangepast .
Kunnen niet aan het college van burgemeester en schepenen worden toevertrouwd :
-
alle bevoegdheden en taken die in het kader van het medebewind door wet of decreet aan de
gemeenteraad zijn opgedragen 637;
Hieruit volgt dat wanneer een wet of een decreet de gemeenteraad in het kader van het
medebewind als bevoegd aanwijst, de gemeenteraad deze bevoegdheid niet kan delegeren –
behoudens indien die specifieke wet zelf delegatie zou hebben toegelaten.
Voorbeeld : De wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw verklaart de
gemeenteraad bevoegd voor het aannemen van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Het gaat hier om een aan de gemeenteraad opgedragen taak. Precies omdat dit decreet deze
taak uitdrukkelijk aan de gemeenteraad opdraagt en geen mogelijkheid van delegatie voorziet
kan de gemeenteraad deze bevoegdheid niet delegeren.
-
het vaststellen van de gemeentelijke reglementen en het stellen van straffen en administratieve
sancties op de overtreding van deze reglementen ;
Voor wat betreft de inhoud van het begrip reglement zie hiervoor. Via de onvervreemdbare
bevoegdheid tot het stellen van reglementen treedt de gemeenteraad als wetgever binnen de
gemeente naar voor.
We zullen hierna zien dat ten titel van uitzondering ook de burgemeester in bepaalde
omstandigheden reglementen kan vaststellen, met name politieverordeningen die betrekking
hebben op de openbare orde (zie hierna onder de bespreking van de gemeentelijke
reglementen). Uitzonderlijk kan ook het college reglementen vaststellen. Het gaat om zijn eigen
huishoudelijk reglement en zijn deontologische code (zie hiervoor). Het college heeft ook en
beperkte reglementerende bevoegdheid wat betreft de politie van de vertoningen (zie eveneens
hierna onder de bespreking van de gemeentelijke reglementen) en de tijdelijke
wegverkeersreglementen.
Krachtens het decreet van 16.05.2008 betreffende de aanvullende reglementen op het
wegverkeer en de plaatsing en bekostiging van de verkeerstekens, kan de gemeenteraad de
bevoegdheid tot het aanvaarden van aanvullende wegverkeersreglementen wél delegeren aan
638
het college .
633
Zie art. 58 GD.
Zie eveneens art. 58 GD. De bevoegdheid tot het aanstellen van personeel en de tucht kan door de secretaris niet worden
gesubdelegeerd, behoudens aan de adjunct-secretaris.
635
Omzendbrief BB 2009/2 van 05.06.2009, p. 17.
636
Wijzigingsdecreet 2009, art. 29 dat art. 43 par. 2 wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
637
Art. 44 par. 1 eerste zin GD.
638
D. 16.05.2008, B.S., 10.06.2008, art. 4 en 5.
634
130
-
alle bevoegdheden aan de gemeenteraad toegewezen door artikelen van het GD vermeld in
afdeling I en II van hoofdstuk I van titel II van het GD. Het gaat om bevoegdheden inzake
organisatie en werking van de gemeenteraad zoals het vaststellen van het huishoudelijk reglement
van de gemeenteraad, het vaststellen van de deontologische code van de gemeenteraad, het
onderzoek geloofsbrieven, vervallenverklaring van gemeenteraadsleden, aanstelling leden van
raadscommissies, … ;
-
het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het jaarlijks budget en de
budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen ;
-
het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dat organogram van de functies waaraan het
lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de personeelsformatie, en de
rechtspositieregeling ;
-
het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen, het beslissen tot oprichting van,
deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen ;
-
het goedkeuren van beheerscontracten met een autonoom gemeentebedrijf en het OCMW en
samenwerkingsovereenkomsten met een gemeentelijke vennootschap ;
-
het aanstellen en ontslaan van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de
639
financieel beheerder en de ombudsman (door de gemeente zelf in dienst genomen
. Bedoeld
640
wordt ook het hoofd van de ombudsdienst ) en de tucht en sanctiebevoegdheid tegenover deze
personeelsleden ;
-
het goedkeuren van het algemene kader interne controlesysteem zoals bepaald in art. 100 GD ;
-
het vaststellen van wat onder het begrip “dagelijks bestuur” wordt verstaan (onder het begrip
“dagelijks bestuur” moet hier worden begrepen het “dagelijks bestuur” in het kader van de
bevoegdheidverdelende regels inzake overheidsopdrachten, het dagelijks bestuur in het kader van
het ambtelijk budgethouderschap en het dagelijks bestuur in het kader van de provisie voor geringe
exploitatieuitgaven) ;
Het feit dat de gemeenteraad het begrip “dagelijks bestuur” moet invullen verhindert niet dat de
gemeenteraad daarbij binnen de grenzen van het begrip zelf moet blijven. Het begrip wordt niet
decretaal bepaald. Wél vindt men in de memorie van toelichting in het kader van het ambtelijk
budgethouderschap nadere toelichting. Men vindt ook nadere toelichting in de memorie bij het
641
Reparatiedecreet 2009 .
Onder het begrip “dagelijks bestuur” moet daar worden verstaan die beheersdaden die geboekt
worden op het exploitatiebudget of die in normale omstandigheden het lokaal bestuur niet
jaaroverschrijdend binden.
De memorie 2005 geeft dan enkele voorbeelden aan :
huurcontracten die zich niet over 31.12 uitstrekken en zelfs investeringen die, in normale
642
omstandigheden, binnen hetzelfde boekjaar worden gerealiseerd of geleverd . Men zoekt het
daar duidelijk niet in de sfeer van de overheidsopdrachten maar in deze van het beheer van de
goederen.
Ook investeringen kunnen – ook wat het begrip betreft in de bevoegdheidsverdeling tussen raad
en college inzake overheidsopdrachten - deel uitmaken van het begrip dagelijks bestuur, mits ze
normaliter in hetzelfde boekjaar worden gerealiseerd of geleverd en het niet gaat om een grote
investering. De invulling moet in ieder geval op maat van het bestuur zijn.
-
de beslissingen die de wet, het decreet, of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de gemeenteraad
voorbehoudt ;
639
Wijzigingsdecreet 2009, Memorie van toelichting, Vlaams Parlement, stuk 1946 (2008-2009), nr. 1, commentaar bij het
gewijzigde art. 43 par. 2, 7°.
640
Omzendbrief BB 2009/2 van 05.06.2009, p. 15.
641
Zie ook RUYTERS, J., “Wijziging bevoegdheidsregeling gemeentelijke bestuursorganen. Toepassing van de wetgeving op
de overheidsopdrachten”, BinnenBand, april 2009, p. 28 e.v.
642
Memorie 2005, commentaar bij art. 159 GD.
131
Krachtens deze bepaling kan de gemeenteraad een bevoegdheid die haar krachtens een
specifieke wet, decreet of uitvoeringsbesluit buiten een situatie van medebewind wordt
643
voorbehouden , niet delegeren. Een bevoegdheid is voorbehouden indien de wet zegt dat ze
644
niet verder kan worden gedelegeerd .
-
het vaststellen van de gunningswijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken,
leveringen en diensten worden toegewezen en het vaststellen van de voorwaarden ervan
(vaststellen bestek en gunningswijze) voorzover de opdracht niet nominatief in het vastgestelde
budget is opgenomen of voor zover het college niet bevoegd is omdat de opdracht past binnen het
begrip dagelijks bestuur zoals door de raad gedefinieerd ;
Voor zaken die tot het dagelijks bestuur behoren is het college bevoegd voor de vaststelling van
de gunningswijze en de voorwaarden van een overheidsopdracht 645. Het kan deze
bevoegdheid delegeren aan de gemeentesecretaris 646.
Voor de invulling van het begrip
“dagelijks bestuur”, zie hiervoor.
De voorgaande bepaling heeft het echter over overheidsopdrachten die niet tot het dagelijks
bestuur behoren.
Het vaststellen van de gunningswijze en de voorwaarden van deze opdrachten behoort tot de
bevoegdheid van de gemeenteraad. Deze bevoegdheid is niet delegeerbaar.
Vaststelling van gunningswijze en voorwaarden van de opdrachten die niet tot het dagelijks
bestuur behoren, behoren tot de bevoegdheid van het college indien de opdracht nominatief in
het door de gemeenteraad vastgestelde budget voorkomt en de gemeenteraad de wijze van
647
gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgelegd .
Opdat men over een nominatieve opname in het budget zou kunnen spreken dienen volgende
voorwaarden cumulatief voldaan te zijn :
- het project moet met naam en toenaam in de beleidsnota/de toelichtende nota van het
budget zijn vermeld. Voorbeeld van dergelijke omschrijving van een opdracht in het budget:
“Heraanleg Kerkstraat, waarbij rekening moet gehouden worden met de verkeersveiligheid en
de bescherming van de zwakke weggebruiker en tevens aandacht moet zijn voor de nodige
groenvoorzieningen” ;
- het project dient in de financiële nota op een bijzonder of een algemeen artikelnummer te zijn
voorzien ;
- de gemeenteraad moet (alhoewel het GD dit niet expliciet oplegt) formeel te kennen hebben
gegeven zich niet zelf de bevoegdheid tot vaststelling van bestek en gunningswijze te willen
648
voorbehouden .
Uiteraard moet het college bij dergelijke nominatief in het budget vermelde opdrachten, binnen
de krijtlijnen getrokken door de gemeenteraad, bestek en gunningswijze bepalen.
De decreetgever wil met deze decretale bepaling bereiken dat de gemeenteraad de grote
inhoudelijke krijtlijnen van overheidsopdrachten uittekent, maar zich niet meer inlaat met de
eerder technische modaliteiten (vb. type bestrating en voorwaarden waaraan aannemers
moeten voldoen).
-
het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen voor zover de
verrichting niet nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen of behoudens de bepaling van
artikel 57, par. 3, 8°, c) ;
Daden van beschikking dienen onderscheiden van daden van beheer. Bij een daad van
beheer wordt enkel een persoonlijk gebruiksrecht toegestaan voor maximaal negen jaar (zoals
643
Voor de situatie ingeval van medebewind, zie hiervoor.
Omzendbrief BB 2009/2 van 06.05.2009, p. 15. Een voorbehouden bevoegdheid verschilt van een toegewezen
bevoegdheid. In het laatste geval gaat het om een bevoegdheid die expliciet of impliciet aan een orgaan wordt toegewezen (dit
laatste valt dan samen met de restbevoegdheid). In het eerste geval (voorbehouden bevoegdheid) wordt uitdrukkelijk gesteld
dat geen delegatie mogelijk is. Zie de aangehaalde omzendbrief.
645
Art. 57, par. 3, 5° GD.
646
Zie hierna en art. 58 lid 2 GD a contrario.
647
Art. 57, par. 3, 6° GD.
648
Vraag om uitleg van mevr. Joke Schauvliege, Commissie binnenlandse aangelegenheden, 08.07.2008, beschikbaar op de
webstek van het Vlaamse Parlement.
644
132
huur, pacht, concessie, bezetting ter bede – dit alles binnen de aangehaalde termijn). Alle
andere daden zijn daden van beschikking. Zijn dus daden van beschikking : aankoop, verkoop,
ruil, schenking, het toestaan en verwerven van zakelijke rechten (inclusief zakelijke
zekerheden) en persoonlijke gebruiksrechten van langer dan negen jaar.
De verhuring, concessie, pacht, toekenning van jacht- en visrechten van meer dan negen jaar
behoort, behoudens de vaststelling van de contractsvoorwaarden, tot de bevoegdheid van het
college en is alsdusdanig, buiten de vaststelling van de voorwaarden van de overeenkomst,
niet te beschouwen als een daad van beschikking (zie art. 57, par. 3, 8°, c) van het GD.
-
het definitief aanvaarden van schenkingen en legaten ;
De voorlopige aanvaarding dient te gebeuren door de financieel beheerder.
-
het inrichten van adviesraden en overlegstructuren ;
-
het vaststellen van de gemeentebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen
van retributies en de voorwaarden ervan ;
De raad moet enkel nog beslissen over de bijzonderste voorwaarden zoals : diegene die de
retributie is verschuldigd, de eventuele vrijstellingen en verminderingen. Het vaststellen van het
tarief en de wijze van inning is – volgens de memorie bij het wijzigingsdecreet 2009 - aan het
college delegeerbaar, al lijkt het tarief ons toch wel een heel belangrijke voorwaarde van een
retributie. Deze gedelegeerde bevoegdheden kunnen door het college verder aan de secretaris
worden gedelegeerd.
-
het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling ;
-
het beslissen tot optreden in rechte overeenkomstig art. 193 GD ;
Principieel beslist het college van burgemeester en schepenen tot het optreden in rechte
namens de gemeente. De gemeenteraad kan echter beslissen om deze bevoegdheid in de
plaats van het college uit te oefenen. In de gevallen waarin een lid of meerdere leden van het
college van burgemeester en schepenen betrokken zijn in de zaak, beslist de gemeenteraad
sowieso over het optreden in rechte. De gemeenteraad kan zijn specifieke bevoegdheid om in
rechte op te treden niet delegeren.
-
de bevoegdheden vermeld in art. 81 par. 2, eerste lid ;
Het gaat om de bevoegdheid tot het aanstellen van een waarnemende decretale graad bij
afwezigheid of verhindering en buiten spoedeisendheid.
-
het aangaan van dadingen;
Dadingen zijn contracten waarbij, door wederzijdse toegifte, aan een (evt. dreigend) geschil een
einde wordt gemaakt.
-
de bevoegdheden van de gemeenteraad vermeld in de artikelen 157, 159 par.3 en 4 ;
Het gaat om het beslissen over uitgaven in dwingende en onvoorziene omstandigheden, de
toekenning van het budgethouderschap betreffende activiteitencentra en projecten en aan
wijkcomités en burgerinitiatieven.
-
de bepaling van de wijze van de kennisgeving van de beslissingen bedoeld in art. 51 ;
het aanstellen en ontslaan van leden van de raad van bestuur van een autonoom gemeentebedrijf,
de goedkeuring van de jaarrekening en het budget van een dergelijk bedrijf, de beslissing tot
ontbinding en vereffening van een autonoom gemeentebedrijf, en het aanstellen van de
gemeentelijke vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd
agentschap in privaatrechtelijke vorm ;
133
-
het vaststellen van wat onder dagelijks personeelsbeheer wordt verstaan ;
De secretaris heeft de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen inzake dagelijks
personeelsbeheer van rechtswege.
Omdat bij de concrete toepassing problemen zijn
opgedoken, voorziet het Reparatiedecreet 2009 dat de raad dit begrip dient in te vullen,
weliswaar met inachtneming van hogere normen die bepaalde elementen van het
personeelsbeheer van dit begrip zouden uitsluiten en met inachtneming met de eigenheid van
de betrokken gemeente.
Voor de inhoud van het begrip “dagelijks personeelsbeheer”, zie hierna bij de bevoegdheden
van de secretaris.
-
de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in het decreet van 06.07.2001
houdende de intergemeentelijke samenwerking ;
De gemeenteraad kan alle bevoegdheden delegeren die niet van delegatie zijn uitgesloten, ook
deze vermeld in andere wetten en decreten dan het GD (zie de algemene regel uit het GD),
tenzij die andere wetten en decreten bepalen dat delegatie niet kan (zie de zgn. voorbehouden
bevoegdheden). De bepaling werd voorzien om te beletten dat de gemeenteraad zijn
649
bevoegdheden in het kader van het D. van 06.07.2001 zou kunnen delegeren .
-
het nemen van besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt
door de lasten te spreiden over een langere periode.
Dit artikel moet worden samengelezen met art. 57 par. 3, 14°, b).
- de bevoegdheden van de gemeenteraad als vermeld in artikel 47bis GD
650
.
Bedoeld wordt de bevoegdheden van de gemeenteraad in het kader van de nieuwe
rechtsfiguur van de structurele onbestuurbaarheid.
3. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van het college van burgemeester en
schepenen (art. 57 en 58 GD).
3.1. Algemeen. Het college heeft een toegewezen en in essentie een beleidsvoorbereidende en
uitvoerende bevoegdheid (art. 57 GD).
Hiervoor werd uiteengezet dat de volheid van bevoegdheid binnen de gemeente bij de gemeenteraad
ligt. Voor het college heeft dit voor gevolg dat dit bestuursorgaan enkel een toegewezen bevoegdheid
heeft : het college is bevoegd omdat de wet of het decreet zegt dat het bevoegd is of een materie door
de gemeenteraad op wettelijke wijze werd gedelegeerd (zie art. 43 par. 2 GD voor de niet
delegeerbare materies en de behandeling hiervoor).
Waar de gemeenteraad het gemeentelijk beleid in hoofdlijnen moet uittekenen en daarbij
reglementerend kan optreden is het college van burgemeester en schepenen een gemeentelijk
orgaan dat de beslissingen van de gemeenteraad moet voorbereiden en uitvoeren.
Het college is in essentie een beleidsvoorbereidend en uitvoerend orgaan van de gemeente. Dit uit
zich in de bevoegdheden van het college. Slechts uitzonderlijk en ingevolge een uitdrukkelijke
wetsbepaling zal het college ook een niet uitvoerende maar reglementerende bevoegdheid hebben,
zo bvb. bij het vaststellen van zijn huishoudelijk reglement of de bijkomende bepalingen ten opzichte
van de deontologische code van de raadsleden.
649
650
Omzendbrief BB 2009/2 van 05.06.2009, p. 17.
D. van 29.06.2012, art. 13. Inwerkingtreding: 01.01.2013
134
Het college voert in het kader van zijn uitvoerende functie de besluiten van de gemeenteraad uit.
Bovendien is het college de uitvoerder van hogere normen indien het college daartoe uitdrukkelijk is
aangewezen.
3.2. Klopt dit decretaal plaatje met de werkelijkheid ?
Doordat het college enkel een toegewezen bevoegdheid heeft, zou men kunnen verwachten dat de
gemeenteraad, die de residuaire bevoegdheid heeft, het zwaartepunt is van de besluitvorming binnen
een gemeente.
Onder toepassing van de NGW – waar de gemeenteraad eveneens volheid van bevoegdheid had –
was dit echter niet zo. Zoals in veel democratische landen, was het zwaartepunt van het
overheidsbeheer meer en meer verlegd naar de uitvoerende macht. Vaak volgde de wetgever, (op
gemeentelijk niveau de gemeenteraad) trouw het college en besliste de raad wat door de uitvoerende
macht werd gedicteerd. Om het met een boutade uit te drukken : de gemeenteraad of het parlement
als een stemmachine die authentificeert (bekrachtigt) wat de uitvoerende macht voorstelt.
Volgende factoren hebben onder de gelding van de NGW een en ander in de hand gewerkt :
- de samenstelling van het college leent zich – door het beperkt aantal leden - beter tot effectief
besturen ;
- de belangrijkste raadsleden van de meerderheid of van de besturende coalities zetelen in het
college;
- door de jaren heen had het college zijn bevoegdheid tot het samenroepen van de raad en het
bepalen van de raadsagenda gebruikt om nog slechts die punten ter beslissing voor te leggen,
waarover reeds in het college zelf werd beslist;
- het college bereidde alle dossiers voor en maakte het ontwerp van begroting op;
- er was weinig werk gemaakt van een goede informatiedoorstroming naar alle raadsleden, zodat
de leden van het college en slechts zij, bij uitstek goed geïnformeerd zijn;
- de administratie stond bijna volledig ten dienste van het college (de meerderheid) en veel minder
ten dienste van de raadsleden.
Het valt af te wachten of de fundamentele wijzigingen uit het Gemeentedecreet het primaat van de
gemeenteraad zal kunnen herstellen. In ieder geval is daar nu nog niets van te merken.
Wat deze wijzigingen betreft denken we dan vooral aan het voorzitterschap van de gemeenteraad dat
niet langer in handen ligt van de burgemeester, het feit dat het niet langer het college is dat de raad
samenroept en het feit dat collegeleden niet langer de raadscommissie kunnen voorzitten.
3.3. De algemene voorbereidingsbevoegdheid van het college inzake gemeenteraadsbeslissingen (art. 57 par. 1 GD).
Art. 57 par. 1 GD bepaalt uitdrukkelijk dat het college de beraadslagingen en de besluiten van de
gemeenteraad voorbereidt.
3.4. De algemene uitvoeringsbevoegdheid van het college inzake gemeenteraadsbeslissingen
(art. 57 par. 1 GD).
De gemeenteraad kan zijn eigen beslissingen niet zelf uitvoeren, noch de uitvoering toevertrouwen
aan derden (bv. burgemeester, gemeentesecretaris, ...). Noteer ook dat het college eveneens
uitvoering geeft aan zijn eigen beslissingen.
3.4.1. Regel.
Het college van burgemeester en schepenen is - behoudens wettelijke uitzondering - de uitvoerder
van de gemeenteraadsbeslissingen. Dit blijkt uit artikel 57 par. 1 GD. Dit artikel houdt wat de
uitvoering van de gemeenteraadsbeslissing zelf betreft een gebonden bevoegdheid in. Het college is
verplicht de gemeenteraadsbeslissingen uit te voeren.
Het college kan daarbij de
gemeenteraadsbeslissingen niet wijzigen.
Toepassingsgeval van deze regel :
135
De gemeenteraad heeft een belastingsreglement op de economische entiteiten aanvaard. De
inkohiering van deze belasting – dwz. het opstellen van de lijst van belastingsplichtigen met opgave
van de redenen waarom zij op het kohier worden opgenomen en het te betalen tarief – wordt als
uitvoeringshandeling door het college vastgesteld. Het college moet dit kohier opmaken. Het college
kan daarbij geen bijkomende vrijstellingen toestaan.
Het college zou daardoor anders de
gemeenteraadsbeslissing wijzigen, hetgeen verboden is.
3.4.2. Uitzondering op deze regel.
De burgemeester is via het van kracht blijvende art. 133 lid 2 NGW en ook ingevolge art. 64 par. 1 GD
belast met de uitvoering van de politieverordeningen vastgesteld door de gemeenteraad (zie verder).
Het is ook de burgemeester die de gemeentelijke reglementen en verordeningen bekendmaakt (zie
hierna).
3.5. De specifieke uitvoeringsbevoegdheid van het college voorzien in het Gemeentedecreet.
3.5.1. De uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden (art. 57 par. 2 GD).
Het college oefent de bevoegdheden uit die aan het college werden gedelegeerd door de
gemeenteraad (zie hiervoor bij de gemeenteraad : delegeerbare en niet delegeerbare bevoegdheden)
3.5.2. De zuiver specifieke uitvoeringsbevoegdheid voorzien in het Gemeentedecreet (art. 57
par. 3 – 5 GD).
Het college is, zonder dat daartoe delegatie van de gemeenteraad noodzakelijk is, bevoegd voor
volgende materies. Het Reparatiedecreet 2009 heeft hier een aantal wijzigingen aangebracht.
-
De daden van beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen, binnen de grenzen van
de desgevallend door de gemeenteraad vastgestelde algemene regels ;
Wat betreft daden van beschikking en het onderscheid met daden van beheer, zie hiervoor
onder de niet delegeerbare bevoegdheden van de gemeenteraad en hierna betreffende de
eigen bevoegdheid van het college.
Krachtens zijn bevoegdheid tot het stellen van daden van beheer kan het college
gebruiksrechten toestaan op gemeentelijke eigendommen door ze bvb. te verhuren voor niet
langer dan negen jaar. Mocht de gemeenteraad echter daaromtrent desgevallend algemene
regels hebben gesteld, hetgeen dient te gebeuren bij reglement, dan moet het college binnen
deze algemene regels blijven. Anders heeft het college zelf de volle vrijheid.
De gemeenteraad is, bij het bepalen van algemene regels te volgen bij het stellen van daden
van beheer, niet gerechtigd om zich daden van beheer voor te behouden en de draagwijdte van
651
art. 57 par. 3, 1° uit te hollen . De gemeenteraad kan dus niet bepalen dat verhuringen van
langer dan drie jaar maar minder dan negen jaar of verhuringen van bepaalde infrastructuur aan
de raad ter goedkeuring zou moeten worden voorgelegd. Wél kan de gemeenteraad algemene
regels stellen, bvb. betreffende de prijs, de voorafgaandelijke mededinging, enz. ….
Let wel : blijkbaar kan een budgethouder, uiteraard binnen zijn toegewezen budget, ook
eigendommen van de gemeente verhuren indien de verhuring niet jaaroverschrijdend is (zie
hierna bij het deel i.v.m. het budgethouderschap, rubriek “Wie is budgethouder binnen de
gemeente ?”).
-
Het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctiebevoegdheid en de tucht ten
aanzien van het personeel.
Het college is echter niet bevoegd voor :
651
Wijzigingsdecreet 2009, memorie van toelichting, Vlaams Parlement, stuk 1946 nr. 1 (2008-2009), p. 14.
136
. de aanstelling en het ontslag van de secretaris, de adjunct-secretaris en de financieel
beheerder (decretale – voorheen “wettelijke” graden) en de (eigen gemeentelijke)
ombudsman alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid over dezen. Het betreft een niet
delegeerbare bevoegdheid van de gemeenteraad (zie hiervoor).
. het aanstellen, het ontslaan, de sanctiebevoegdheid en de tucht over personeel wanneer deze
bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteraad is opgedragen.
Art. 96 GD bepaalt dat de gemeenteraad bevoegd is voor de aanstelling, het ontslag en de
tucht van de stemgerechtigde leden van het managementteam. Voor de niet decretale graden
die lid zijn van het managementteam kan deze bevoegdheid door de raad wel worden
652
gedelegeerd .
-
Het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenteraad ;
-
Het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten ;
Uiteraard dient deze regel samen te worden gelezen met de regels inzake het
budgethouderschap.
-
De vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat
om een opdracht van dagelijks bestuur ;
Uiteraard dient deze regel o.i. samen te worden gelezen met de regels inzake
budgethouderschap. Bij opdrachten van dagelijks bestuur beschikt het college over de
mogelijkheid om deze bevoegdheid te delegeren aan de gemeentesecretaris die deze op zijn
653
beurt kan toevertrouwen aan andere personeelsleden van de gemeente
(zie verder).
Wat onder het begrip “dagelijks bestuur” moet worden verstaan behoort tot de bevoegdheid van
654
de gemeenteraad . Voor de inhoud van dit begrip, zie hiervoor.
-
De vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als de
opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de gemeenteraad de wijze van
gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld.
Uit deze bepaling volgt dat indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het budget een
project met investeringswaarde nominatief nader heeft omschreven en de gunningswijze en de
voorwaarden van de opdracht niet heeft bepaald, de bevoegdheid daartoe – lees de
bevoegdheid om de voorwaarden van het bestek en de gunningswijze verder in te vullen –
verhuist naar het college.
Voor de inhoud van het begrip nominatieve omschrijving, zie hiervoor bij de niet delegeerbare
bevoegdheden van de gemeenteraad.
-
Beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college
voorbehoudt ;
Voorbehouden beslissingen zijn beslissingen waarvan de wet uitdrukkelijk stelt dat ze niet
kunnen worden gedelegeerd.
Voorbeeld : In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten gelegen in het
Vlaamse Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling,
vaste benoeming en ontslag van personeelsleden evenals voor het toekennen van een
afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking.
655
Het decreet sluit delegatie aan de secretaris uit . Zodoende gaat het om een aan het college
voorbehouden beslissing.
652
Memorie 2005, p. 67.
Omzendbrief ABB 2006/19 van 01.12.2006, randnummer 5.4..
Art. 159 par. 2 lid 2 GD.
655
Art. 4 par. 5 van het decreet van 27.03.1991 inzake de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden in het
gesubsideerd gemeentelijk onderwijs.
653
654
137
-
Het stellen van daden van beschikking (a) met betrekking tot roerende goederen (dadingen
uitgezonderd), (b) met betrekking tot onroerende goederen voorzover de verrichting nominatief in
het vastgestelde budget is opgenomen en (c) met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jachten visrechten van meer dan negen jaar, behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden
656
waarvoor de gemeenteraad bevoegd blijft
;
Wanneer derhalve de verkoop van een onroerend goed eigendom van de gemeente, en de
geraamde opbrengst in het door de raad goedgekeurde budget zijn opgenomen, lijkt de
bevoegdheid tot het beslissen tot verkoop – inbegrepen de eventuele verdere specifiëring van
de verkoopsvoorwaarden – de bevoegdheid van het college.
De situatie onder (c) is een daad van beschikking over onroerende goederen die door de
decreetswijziging van 29.06.2012 binnen de bevoegdheid van het college werd gebracht.
-
het vertegenwoordigen van de gemeente in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en
beslissingen over het in rechte optreden namens de gemeente, met behoud van artikel 193 (d.i. in
657
de gevallen dat de raad bevoegd is)
;
Voor het optreden als eiser is er niet langer een machtiging van de gemeenteraad noodzakelijk
658
. Uiteraard laat dit de bevoegdheid van de raad die wordt geput uit art. 193 onverlet.
Het GD maakt thans duidelijk het onderscheid tussen de bevoegdheid te beslissen in rechte te
treden enerzijds en de vertegenwoordigingsbevoegdheid anderzijds. Nu bestaat ook de
mogelijkheid om naast een advocaat ook een lid van het college of een personeelslid aan te
659
stellen als verschijner in rechte namens de gemeente . Van deze bevoegdheid wordt echter
best met de nodige voorzichtigheid gebruik gemaakt, gezien dit kennis, kunde en tijd vergt.
-
De burgerlijke stand en de politie van vertoningen overeenkomstig artikel 125, 126, 127, 130 en
132 NGW.
Deze bevoegdheden van het college doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de
660
burgemeester . Het gaat om artikelen van de NGW die blijven bestaan omdat het Vlaamse
Gewest ter zake niet bevoegd is.
-
Het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig art. 119bis NGW ;
O.i. geldt een en ander onverminderd de bevoegdheden van de secretaris als gemeentelijke
sanctionerende ambtenaar, zie hierna. Ook art. 119bis NGW blijft immers bestaan, kent de
secretaris (of een ander ambtenaar die aan de voorwaarden voldoet) bevoegdheid toe tot het
opleggen van een administratieve geldboete (indien daartoe aangesteld) en de erin geregelde
materie is federaal gebleven. De decreetgever kan derhalve dus in de bevoegdheidsverdeling
ingesteld door art. 119bis niets veranderen.
-
De vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtname van de plannen aangenomen door
de hogere overheid, indien deze plannen bestaan.
Het gaat hier om het aangeven van de rooilijn. De rooilijnplannen worden aanvaard door de
gemeenteraad (voor gemeentewegen) of de deputatie (voor buurtwegen bedoeld in de wet van
661
10.04.1841) .
656
Wat (c) betreft D. van 29.07.2012, art. 21. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
D. 29.06.2012, art. 20,§1. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
658
Memorie 2005, p. 96.
659
D. 29.06.2012, art. 20 par. 3. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
660
Art. 57 par. 5 GD.
661
Omzendbrief BB 2009/02 van 05.06.2009, p. 19.
657
138
-
Het nemen van besluiten :
. voor het aangaan van leningen voor een periode van langer dan één jaar.
De eigenlijke opname van de lening behoort tot de bevoegdheid van de financieel beheerder in het
kader van het thesauriebeheer. Tot dit thesauriebeheer behoort ook het aangaan van leningen
662
van minder of gelijk aan één jaar (kasfaciliteiten) .
. waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te
spreiden over een kortere of gelijke periode.
Zie de bevoegdheid van de raad indien de looptijd (de aflossingstermijn) verlengd wordt.
-
De vaste beleggingen van kapitalen voor een periode van langer dan één jaar.
Beleggingen van kapitalen voor minder dan of gelijk aan één kalenderjaar behoren als
thesauriebeheer tot de bevoegdheid van de financieel beheerder.
-
Het afsluiten van de afsprakennota met de secretaris die mede namens het managementteam
handelt.
-
Het vaststellen van de gunningswijze en de voorwaarden van overheidsopdrachten, het voeren
van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten ingeval van
dwingende en onvoorziene omstandigheden.
Onder het begrip “dwingend” lijkt ons te moeten worden verstaan : noodzakelijk, (quasi)
onvermijdelijk.
Onder het begrip “onvoorzien” lijkt ons te moeten verstaan : niet het resultaat van een slordigheid
of een gebrek aan voorzorg. Bemerk ook dat het beroep op dit artikel de wetgeving
overheidsopdrachten – en dus ook het principe van de concurrentie – niet buiten werking stelt.
Aktename door de gemeenteraad is niet voorzien, maar ook niet verboden.
3.5.3. Andere specifieke bevoegdheden.
Het GD kent aan het college ook nog andere specifieke bevoegdheden toe, verspreid over diverse
vindplaatsen in het GD. Deze bevoegdheden zijn verder over de cursus verspreid.
Exemplatief kunnen we summier volgende specifieke bevoegdheden aanhalen.
inhoudelijke benadering zie bij het desbetreffende onderwerp.
Voor een meer
- De aanstelling in spoedeisende gevallen van een waarnemende gemeentesecretaris en een
waarnemende financieel beheerder (art. 81 GD) ;
- De principiële aanstellings- en ontslagbevoegdheid betreffende personeel behoudens de
bevoegdheid van de gemeenteraad en delegatie aan de secretaris (art. 106 GD) ;
- De beslissing over interne kredietaanpassingen (art. 155 GD) ;
- Verschillende taken inzake budget, budgethouderschap en beheer van middelen (art. 158 – 170
GD);
-….
3.6. De specifieke uitvoeringsbevoegdheid van het college inzake hogere normen (art. 57 par. 2
GD).
Indien specifieke wettelijke of decretale bepalingen het college uitdrukkelijk als uitvoerende instantie
aanwijzen, dan is het college de uitvoerder van de hogere norm.
Indien de wet of het decreet het college niet uitdrukkelijk als haar uitvoerder aanwijst, dan is de
burgemeester de normale uitvoerder (art. 64 par 1 GD).
Voorbeelden :
662
Wijzigingsdecreet 2009, memorie van toelichting, Vlaams Parlement, stuk 1946, nr. 1 (2008-2009), p. 14.
139
- Art. 125 NGW, artikel dat blijft gelden, belast het college van burgemeester en schepenen met het
houden van de registers van de burgerlijke stand. De eigenlijke uitvoering van de opdracht gebeurt
door de ambtenaar van burgerlijke stand (zie verder).
- De wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw (DRO), duidt het college aan als
instantie die stedenbouwkundige vergunningen toekent of weigert.
3.7. Delegeerbare en niet delegeerbare materies (art. 58 GD).
3.7.1. Algemeen.
Onder de NGW was de delegatiebevoegdheid van het college aan de gemeentesecretaris
onbestaande. Dit bracht vooral in grote steden – door het aantal te behandelen dossiers - overladen
agenda’s van het college met zich mee. Daardoor verzonken dan weer belangrijke beleidsdossiers in
de massa van de routinedossiers.
Het GD had echter vooral maatwerk op het oog. Daarom heeft men de beslissing tot delegeren van
bevoegdheid, behoudens voor uitdrukkelijk als niet delegeerbaar aangeduide materies, vrij gelaten in
die zin dat het college zelf zal kunnen beslissen over de omvang van de delegatie aan de
gemeentesecretaris (zie het hiervoor aangehaalde beeld van het minimaal uniform organisatiemodel).
Zo wordt een eigen aanpak mogelijk. Wellicht zal het aantal gedelegeerde materies in grotere steden
– omwille van de bestuurlijke efficiëntie – groter zijn dan in kleine gemeenten. Gevolg van deze
aanpak is het verlies van uniformiteit.
De delegatie moet gebeuren bij reglement van het college. Dergelijk reglement kan uiteraard op gelijk
welk ogenblik voor de toekomst worden bijgestuurd.
Bestaat een dergelijk delegatiereglement niet, dan blijft het college bevoegd.
De delegatie moet – indien ze gebeurt – gericht zijn aan de gemeentesecretaris die de hem
toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk uitoefent. Het college kan dus, bij delegatie overeenkomstig
art. 57, niet de gemeentesecretaris overslaan en een delegeerbare bevoegdheid bvb. rechtstreeks
663
delegeren aan een diensthoofd
. Wel kan de gemeentesecretaris materies subdelegeren aan
andere personeelsleden van de gemeente.
Deze subdelegatiemogelijkheid van de secretaris geldt echter niet voor het aanstellen en het ontslaan
van personeel en de tucht. Indien het college deze bevoegdheid aan de secretaris delegeert, dan kan
de secretaris deze bevoegdheid nooit aan een ander personeelslid subdelegeren, tenzij aan de
adjunct-gemeentesecretaris.
Wanneer de secretaris subdelegeert, dan moet hij rekening houden met de bepalingen van het
organogram.
3.7.2. Niet delegeerbare bevoegdheden.
Benevens de mogelijkheid om op maat te werken heeft de decreetgever ook oog willen hebben voor
een ander belang. Wil men dat het college in zijn voorbereidingstaak en uitvoeringstaak niet door een
te machtige gemeentesecretaris en administratie gedomineerd wordt, dan moet een aantal
bevoegdheden als niet delegeerbaar worden aangewezen.
Navermelde lijst is limitatief. Wat niet op de lijst voorkomt kan derhalve gedelegeerd worden. De lijst
werd aangepast door het wijzigingsdecreet van 2009.
Kunnen niet aan de gemeentesecretaris worden toevertrouwd :
bevoegdheden en taken die in het kader van het medebewind door wet of decreet aan het
664
college zijn opgedragen ;
663
Let wel, in het kader van het budgethouderschap is een rechtstreekse toewijzing van het budgethouderschap betreffende
een activiteitencentrum of een project door het college aan andere personeelsleden dan de secretaris wél mogelijk. Het gaat
dan echter niet om een delegatie in toepassing van art. 57 GD.
664
Art. 58 lid 1 GD.
140
Hieruit volgt dat wanneer een wet of een decreet het college als bevoegd aanwijst, het college
deze bevoegdheid niet kan delegeren, behoudens indien die specifieke wet zelf delegatie zou
hebben toegelaten.
Een voorbeeld ter illustratie. De wetgeving op de ruimtelijke ordening duidt het college aan om
een stedenbouwkundige vergunning toe te staan of te weigeren. Het college kan deze
bevoegdheid aan de secretaris niet delegeren omdat het decreet dit niet expliciet toelaat.
het vaststellen van de gunningswijze en de voorwaarden van overheidsopdrachten, het voeren
van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten ingeval van
dwingende en onvoorziene omstandigheden ;
-
het voorbereiden van beraadslagingen en besluiten van de gemeenteraad ;
Deze bepaling maakt duidelijk dat de politieke verantwoordelijkheid betreffende de aan de raad
voorgestelde beslissingen bij het college berust en niet bij de gemeentesecretaris.
Voorbereiding op ambtelijk niveau onder verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris blijft
o.i. wel mogelijk.
de door de raad aan het college gedelegeerde bevoegdheid m.b.t. het aanwijzen, ontslaan en
de sanctie- en tuchtbevoegdheden ten opzichte van niet-decretale graden die lid zijn van het
managementteam ;
beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college
voorbehoudt ;
het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen nominatief
opgenomen in het budget, dadingen uitgezonderd (dadingen zijn altijd bevoegdheid van de
gemeenteraad) en de beslissingen met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten
665
van meer dan negen jaar binnen de door de raad gestelde regels
;
het vertegenwoordigen van de gemeente in rechte, behoudens in de gevallen waarin de raad
sowieso bevoegd is (art. 193 tweede lid) ;
de burgerlijke stand en de politie van vertoningen overeenkomstig artikel 125, 126, 127, 130 en
132 NGW.
het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig art. 119bis NGW, lees de wet van
666
24.06.2013 inzake de gemeentelijke administratieve sancties
(de zgn. GAS-wet) ;
O.i. geldt een en ander onverminderd de bevoegdheden van de secretaris als gemeentelijke
sanctionerende ambtenaar, zie hierna. Ook art. 119bis NGW, thans de wet van 24.06.2013,
blijft immers bestaan, kent de secretaris (of een ander ambtenaar die aan de voorwaarden
voldoet) bevoegdheid toe tot het opleggen van een administratieve geldboete (indien daartoe
aangesteld) en de erin geregelde materie is federaal gebleven. De decreetgever kan derhalve
dus in de bevoegdheidsverdeling ingesteld door art. 119bis niets veranderen.
-
aangaan van leningen voor een periode van langer dan één jaar.
-
de vaste beleggingen van kapitalen voor een periode langer dan één jaar.
het afsluiten van een afsprakennota met de secretaris die mede tekent namens het
managementteam.
-
het doorvoeren van interne kredietaanpassingen (art. 155 GD) ;
Voor de inhoud van dit begrip, zie hierna.
665
666
D. 29.06.2012, art. 21. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
B.S., 01.07.2013. Inwerkingtreding: 01.01.2014.
141
het voorzien van een uitgave buiten begroting ingeval dit voor het college mogelijk is (art. 157
GD) ;
de bevoegdheden van het college vermeld in de artikelen 159 par. 2 eerste en tweede lid, 159
par. 3, 160 par. 4 GD ;
het verlenen op eigen verantwoordelijkheid door het college van het visum indien de financieel
beheerder weigert zijn visum te verlenen (ar. 161 GD) ;
de mogelijkheid betaling te bevelen in geval de secretaris of een met betalingsverrichting belast
personeelslid weigert een betalingsopdracht te ondertekenen (art. 163 par. 2 GD) ;
de semestriële rapportering door het college aan de gemeenteraad mbt. de uitvoering van het
budgethouderschap (art. 168 GD) ;
4. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van de burgemeester 667.
De burgemeester is zowel hoofd van de gemeente, als vertegenwoordiger van het centraal gezag (de
federale en de regionale overheid 668). Deze dubbele hoedanigheid uit zich ook in de bevoegdheid
ven de burgemeester.
4.1. De bevoegdheden van de burgemeester vanuit zijn hoedanigheid hoofd van de gemeente.
We vermelden volgende belangrijkste bevoegdheden.
4.1.1.De burgemeester woont, ook indien hij niet tot raadslid is verkozen, de gemeenteraad bij.
Hij heeft een initiatiefrecht mbt. de dagorde van de gemeenteraad.
Zie hiervoor mbt. de werking van de gemeenteraad. Zoals hiervoor reeds aangegeven is de
burgemeester niet langer automatisch voorzitter van de gemeenteraad (zie hiervoor).
4.1.2. De burgemeester is voorzitter van het college van burgemeester en schepenen.
Zie hiervoor mbt. de werking van het college van burgemeester en schepenen. In zijn hoedanigheid
van voorzitter kan hij het college in bijzondere zitting bijeenroepen en is zijn stem in bepaalde gevallen
doorslaggevend (zie hiervoor).
4.1.3. De burgemeester heeft een deel van de handtekeningsbevoegdheid.
Zie hierna onder de rubriek betreffende de opmaak en het ondertekenen van akten van de gemeente.
4.1.4. De burgemeester is bevoegd voor het afleveren van uittreksels of afschriften, legaliseren
van handtekeningen, voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken. 669
De burgemeester kan beambten van het gemeentebestuur machtigen tot het afleveren van dergelijke
stukken, voor zover deze stukken bestemd zijn om te dienen in België. Boven de handtekening van de
beambten moet van die machtiging melding gemaakt worden (zie art. 126 NGW dat van kracht blijft)
(voor de stukken burgerlijke stand : zie verder).
4.1.5.
De burgemeester is de vertegenwoordiger bij de gedecentraliseerde lokale besturen
667
Zie voor een zeer gedetailleerde studie, DUJARDIN, J. en SOMERS, W. (eds.), Burgemeester bevoegdheden, Die Keure,
2013, 225 p.
668
Hiermee worden de gemeenschappen en de gewesten bedoeld. Enkel indien het decreet zulks uitdrukkelijk bepaalt kunnen
de provincies de medewerking van de gemeenten regelen (art. 2 lid 3 GD).
669
Een voor eensluidend verklaard afschrift van het origineel heeft alleen maar waarde indien het de geschreven handtekening
van de burgemeester draagt. Het aanbrengen van een naamstempel met kopie van de handtekening kan de echte
handtekening niet vervangen en heeft geen bewijswaarde (Parl. Vraag 29.08.1986, Bull. Vr. en Antw. Kamer 86/87, nr. 42).
142
Hij kan van rechtswege de vergaderingen van de raad van het O.C.M.W. met raadgevende stem
bijwonen (zie ook verder hierna).
4.1.6. De burgemeester is hoofd van de gemeentelijke politie (zie afzonderlijke behandeling
hierna) en hoofd van de brandweer.
4.1.7. Bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het syndicaal statuut.
In uitvoering van het syndicaal statuut wordt aan de burgemeester een belangrijke opdracht gegeven
inzake het syndicaal overleg. Hij stelt de afvaardiging van de gemeente en het O.C.M.W. vast voor
het bijzonder onderhandelingscomité en het hoog overlegcomité, hij zit deze comités voor, hij wijst de
secretaris en de uitvoerende diensten aan, hij heeft beslissende stem bij het opstellen van dagorde,
protocollen en overeenkomsten 670 .
4.2. De bevoegdheden van de burgemeester vanuit zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger
van het centraal gezag.
Naast bevoegdheden die hij put uit zijn hoedanigheid van hoofd van de gemeente, put de
burgemeester ook bevoegdheden uit zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van het federaal of
regionaal gezag binnen de gemeente.
4.2.1. De burgemeester als hoofd van de (administratieve) politie
671
4.2.1.1. Het begrip administratieve politie.
Onder algemene administratieve of bestuurlijke politie verstaat men het handhaven van de openbare
orde en de openbare rust in het algemeen. De bijzondere administratieve politie, hier niet verder
behandeld, heeft geen betrekking op de handhaving van de openbare orde in het algemeen, maar op
specifieke aspecten van de openbare orde.
Tegenover dit begrip administratieve politie staat het begrip gerechtelijke politie. Dit laatste begrip
heeft te maken met het opsporen en aanbrengen ter bestraffing van strafbare feiten. De
burgemeester speelt geen rol in de gerechtelijke politie.
Onverminderd de bevoegdheden van de minister van binnenlandse zaken, de gouverneur en de
bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake
bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente (art. 133 lid 3 NGW dat blijft gelden gezien de
materie politie federale materie is gebleven). De burgemeester is dus belast met de handhaving van
de materiële openbare orde binnen zijn gemeente.
4.2.1.2. De burgemeester bij de uitoefening van zijn administratieve politiebevoegdheid: Orgaan van
wie?
Wanneer de burgemeester optreedt in uitvoering van wetten en verordeningen inzake algemene
rijkspolitie, dan is hij een orgaan van de federale overheid en bindt hij op die wijze de
aansprakelijkheid van de federale overheid.
Treedt hij op ter uitvoering van een politietaak opgedragen aan de lokale overheid, zo bv. in uitvoering
van art. 135 par. 2 NGW, dan is hij een orgaan van de gemeente wiens aansprakelijkheid hij door zijn
672
optreden bindt.
4.2.1.3. Eerste verschijningsvorm van de bevoegdheid van de burgemeester als hoofd van de
673
administratieve politie : De burgemeester is de uitvoerder van de politiewetten .
670
K.B. van 28.09.1984, B.S., 20.10.84.
Zie ook VAN GARSSE, S., “De administratieve politiebevoegdheid van de burgemeester”, T.B.P., 2001, p. 141 - 147.
672
A. MAST, e.a., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, 2012, nr. 703 met aangehaalde rechtspraak.
673
Ministeriële Omzendbrief OOP 30bis van 03.01.2005 (B.S., 20.01.2005) aangaande de uitvoering van de wet van
13.05.1999 betreffende de invoering van de gemeentelijke administratieve sancties. Deze omzendbrief geeft toelichting bij art.
135 par. 2, 7° (openbare overlast) en de art. 134ter en 134quater, en VANDENDRIESSCHE, A., “De nieuwe gemeentewet en
de handhaving van de openbare orde”, tekst geschreven voor het PUC West-Vlaanderen, 2000.
671
143
Deze bevoegdheid blijkt uitdrukkelijk uit art. 133 lid 2 NGW (artikel dat blijft gelden) en art. 64 par. 1
GD. De burgemeester kan deze bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk
aan één van de schepenen overdragen.
Politiewetten zijn wetten die de handhaving van de openbare orde in de brede zin van het woord tot
voorwerp hebben.
Over welke politiewetten gaat het?
(a) art. 135 par. 2 NGW.
Art. 135 par. 2 NGW is een bepaling van algemene administratieve politie. Zodoende neemt de
burgemeester uitvoeringsbesluiten in uitvoering van dit art. 135 par. 2. ter handhaving van de
materiële openbare orde, dwz. de feitelijke ordeverstoring. De vrijwaring van de morele openbare
orde – lees : de openbare zedelijkheid – valt niet binnen de bevoegdheid van de gemeente, en dus
ook niet van de burgemeester, voor zover er geen duidelijk verband is met de materiële openbare
orde in die zin dat er zich door hetgeen strijdig wordt geacht met de morele openbare orde, tevens
materiële ordeverstoringen voordoen.
Art. 135 par. 2 NGW is dus - als bepaling van algemene administratieve politie binnen de gemeente een van de politiewetten die ter uitvoering aan de burgemeester is opgedragen. De burgemeester kan
zich voor het nemen van uitvoeringsmaatregelen via art. 133 rechtstreeks op artikel 135 par. 2 NGW
steunen, ook al is er ter zake geen enkel ander federaal, regionaal, provinciaal of gemeentelijk
reglement.
Uiteraard moeten de maatregelen in verband staan met de handhaving van de materiële openbare
orde en steunen op de rechtens vereiste feitelijke grondslag, zijnde een verstoring of dreigende
verstoring van de materiële openbare orde. De maatregelen dienen, als maatregelen van individuele
aard, ook formeel te worden gemotiveerd.
Bij de uitoefening van deze bevoegdheid (uitvoering van politiewetten waaronder art. 135 par. 2 NGW)
heeft de burgemeester diverse actiemiddelen ter beschikking, zoals :
- verlenen van toelatingen of weigeringen (bv. van stoeten). Hij kan daarbij voorwaarden
stellen.
nemen van ambtshalve maatregelen of bevelen (bv. de afbraak van met instorting bedreigde
gebouwen).
De maatregelen opgelegd door de burgemeester, ook deze onder de andere literae hierna, moeten
674
noodzakelijk en proportioneel
zijn en rekening houden met de overige algemene beginselen van
675
676
behoorlijk bestuur (zoals bvb. de hoorplicht
en het zorgvuldigheidsbeginsel ).
De maatregelen van de burgemeester zijn verbindend zonder beroep op de rechter en worden geacht
677
tot bewijs van het tegendeel met het recht overeen te stemmen .
(b) art. 134ter NGW, overgenomen door art. 66 GD.
In essentie bepaalt dit artikel 134ter NGW 678 dat - tenzij een bijzondere regeling de voorlopige sluiting
van een instelling of tijdelijke schorsing van een vergunning bij hoogdringendheid aan een andere
674
Bij de proportionaliteitstoets worden betrokken: het toepassingsgebied van de maatregel (onbepaald of specifiek), de duur
ervan (onbepaalde duur of bepaalde duur), de intensiteit ervan, de eerdere maatregelen en de graduele opbouw vande
genomen maatregel en de persoonlijke situatie van hij die het voorwerp is van de betrokken maatregel. De rechtspraak is zo
gevestigd dat een maatregel in de regel als disproportioneel zal worden beschouwd indien meteen en zonder dienstig motief de
zwaarst mogelijke maatregel wordt opgelegd. De progressieve opbouw van de maatregel is ter zake dan ook heel belangrijk.
Zie in dat verband LIERMAN, S., e.a., “Enkele recente ontwikkelingen in de rechtspraak en de regelgeving over algemene en
bijzondere bestuurlijke politie”, in Actualia Gemeenterecht, Themis School voor Postacademische Juridische Vorming, Die
Keure, 2013, nr. 17 – 27.
675
Zie bvb. R.v.St., Arr. nr. 196.542 van 01.10.2009.
676
Zie bvb. R.v.St. Arr. nr. 183.739, 02.06. 2008.
677
VAN GARSSE, S., “De administratieve politiebevoegdheid van de burgemeester”, T.B.P, 2001, p. 142. Het betreft hier een
illustratie van de in deel 1 aangehaalde prerogatieven die tot de bevoegdheid van het openbaar gezag behoren : exécution
d’office en privilège du préalable.
678
Ingevoegd in de NGW bij art. 5 W. 13.05.1999, B.S., 10.06.1999.
144
overheid toevertrouwt - de burgemeester, wanneer elke verdere vertraging een ernstig nadeel zou
kunnen berokkenen, bedoelde maatregelen kan nemen wanneer de voorwaarden van de uitbating of
de vergunning niet worden nageleefd. De overtreder moet eerst de mogelijkheid worden geboden zijn
verweermiddelen naar voor te brengen.
De maatregelen vervallen wanneer ze niet in de eerstvolgende vergadering van het college van
burgemeester en schepenen worden bekrachtigd.
Sluiting en schorsing mogen de termijn van drie maand niet te boven gaan. Na deze termijn worden
ze van rechtswege opgeheven.
Net zoals bij art. 134quater (zie hierna) mag men zich ook hier niet laten misleiden door de recente
invoering van dit artikel. Het optreden van de burgemeester blijft een optreden in het kader van de
administratieve politie. Zijn optreden betreft geen administratieve sanctie. Hetgeen de burgemeester
via art. 134ter nu kan, kon hij vroeger via een combinatie van art. 133 en 135 par. 2 NGW of een
gemeentelijke politieverordening die een en ander regelde ook reeds. Sterker nog, het nieuwe artikel
heeft de actieradius van de burgemeester beperkt (cfr. de voorwaarden van art. 134ter) en een beroep
op het algemene art. 133 in samenlezing met art. 135 par. 2 NGW uitgesloten indien de burgemeester
zich in de feitelijke omstandigheden van art. 134ter bevindt 679.
(c) art. 134quater NGW, overgenomen door art. 67 GD.
In essentie bepaalt het nieuwe artikel 134quater NGW 680 dat indien de openbare orde rond een voor
het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord door gedragingen in die inrichting, de
burgemeester deze kan sluiten voor een door hem bepaalde duur die de drie maanden niet mag
overschrijden. De maatregelen houden echter op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de
eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen worden bevestigd.
Men mag zich ook hier niet laten misleiden door de recente invoering van dit artikel. Hetgeen de
burgemeester via art. 134 quater nu kan, kon hij vroeger via een combinatie van art. 133 en 135 par. 2
NGW of een gemeentelijke politieverordening die een en ander ook reeds regelde. Sterker nog, het
nieuwe artikel heeft de actieradius van de burgemeester beperkt (cfr. bekrachtiging door het college
en duur van de maatregel) en ook hier een beroep op het algemene art. 133 uitgesloten indien de
burgemeester zich in de feitelijke omstandigheden van art. 134quater bevindt 681.
De rechtsleer aanvaardt echter wel nog dat de burgemeester zich op het algemene artikel 133 beroept
indien het slechts een potentiële verstoring van de openbare orde rond de publiek toegankelijke
inrichting betreft, of de maatregelen andere zijn dan deze bedoeld in artikel 134quater 682.
(d) art.9bis van de wet van 24.02.1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en
verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die
kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope
stoffen 683.
Door de wet houdende diverse bepalingen van 20.07.2006 werd in de zgn. drugwet van 24.02.1921
een bijkomend en bijzonder artikel 9bis ingevoegd dat de burgemeester toelaat bij wijze van
administratieve politiemaatregel 684 op te treden via sluiting van bvb. drankgelegenheden waar drugs
worden gebruikt of verhandeld.
Deze nieuwe bevoegdheid laat de bevoegdheid van de burgemeester ingevolge art. 134ter en
134quater onaangetast. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden van de rechterlijke instanties 685. De
wetgever beoordeelde de bestaande regelgeving als onvoldoende. Bestuurlijk achtte hij de
sluitingstermijn van drie maand te kort (zie art. 134quater). Wat de rechterlijke maatregelen betreft,
was de wetgever van oordeel dat deze te laat komen om effectief te zijn 686.
VAN GARSSE, S., “De administratieve politiebevoegdheid van de burgemeester”, T.B.P, 2001, p. 145.
Ingevoegd in de NGW bij art. 6 W. 13.05.1999, B.S., 10.06.1999.
681
R. v. St., Arr. nr. 82.188 van 06.09.1999 inzake Horex.
682
VAN GARSSE, S., “De administratieve politiebevoegdheid van de burgemeester”, T.B.P., 2001, p.146 met aanhaling van het
voormelde arrest Horex en een uitleg betreffende het ontstaan van het artikel.
683
Ingevoegd door art. 37 van de wet houdende diverse bepalingen van 20.07.2006, B.S., 28.07.2006.
684
Verslag van de afdeling administratie van de Raad van State, Doc. 51 2518/001, Kamer, p. 359.
685
Zie art. 4 par. 3 van de drugwet van 24.02.1921 waaruit blijkt dat de rechtbank de tijdelijke of defintieve sluiting van de
drankgelegenheid kan bevelen waar bepaalde drugdelicten worden gepleegd.
686
Memorie van toelichting bij art. 9bis van de drugwet, Doc. 51 2518/001, Kamer, p. 46.
679
680
145
De nieuwe wetgeving is in werking sedert 07.08.2006.
Inhoudelijke voorwaarden.
De inhoudelijke voorwaarden moeten allemaal samen vervuld zijn.
-
-
Er moeten ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat in een private doch voor het publiek
toegankelijke plaats (bvb. een café, een dancing, een discotheek, een bar) herhaaldelijk
illegale activiteiten plaatsgrijpen die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het
vergemakkelijken van het gebuik van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen,
psychotrope stoffen, antiseptica of stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging
van verdovende middelen en psychotrope stoffen.
De aanwijzingen kunnen voortkomen uit optreden van gerechtelijke overheden waarvan de
burgemeester op wettige wijze kennis krijgt, of uit eigen vaststellingen. In ieder geval moeten
de aanwijzingen “ernstig” zijn, wat toelaat te stellen dat niet kan worden opgetreden op
speculatieve gronden of op feiten die niet met voldoende zekerheid vaststaan. Anderzijds
heeft de wet het over aanwijzingen en niet over formele bewijzen.
Het gebruik van de term “herhaaldelijk” lijkt er ook op te wijzen dat een eenmalig feit niet kan
volstaan (zie ook hierna bij het evenredigheidsbeginsel).
De illegale activiteiten moeten de openbare veiligheid en rust in het gedrang brengen. Het
gaat dus om een administratieve veiligheidsmaatregel en niet over een administratieve
sanctie 687.
Formele voorwaarden.
-
-
-
-
-
-
687
688
Voorafgaandelijk moet overleg worden gepleegd met de gerechtelijke autoriteiten. De term
“overleg” laat o.i. niet toe te stellen dat de gerechtelijke overheden hun akkoord met de
bestuurlijke maatregel moeten betuigen. Logischerwijze lijkt het overleg ons te moeten
doorgaan vóór de hoorplicht wordt nageleefd.
Eveneens voorafgaandelijk het nemen van de maatregel moet de verantwoordelijke worden
gehoord in zijn middelen van verdediging. Krachtens de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur betekent dit dat de betrokkene tijdig moet worden ingelicht van de voorgenomen
(overwogen) maatregel en de redenen die aan deze overweging ten grondslag liggen, zodat
hij op een dienstige wijze zijn verdediging kan voeren.
De sluiting mag de duur van zes maanden niet overschrijden. De termijn is eenmalig voor
eenzelfde periode verlengbaar, mits nieuwe soortgelijke feiten zich hebben voorgedaan of
aan het licht zijn gekomen sinds de initiële beslissing en mits gunstig advies van de
gemeenteraad. Het gaat hier duidelijk om een bindend advies.
Het is de burgemeester die de beslissing neemt, maar zijn besluit moet worden bevestigd in
de eerstvolgende zitting van het college en aan de gemeenteraad in eerstvolgende zitting ter
kennis worden gebracht. De bevestiging op de eerstvolgende collegezitting is noodzakelijk
omdat anders de maatregel ophoudt uitwerking te hebben. De term “bevestigen” wijst erop
dat het college ook een effectieve beslissing dient te nemen. Voor de raad gaat het enkel
over een kennisname, dus géén beslissing en ook geen noodzakelijke agendering noch
stemming.
Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing. De bestuurlijke sluiting op zich, evenals de
duur moeten in verhouding staan tot de aard en de omvang van de illegale activiteiten. De
memorie wijst erop dat het moet gaan om “grove schendingen van de drugwetgeving” 688.
Zie ook hiervoor bij de inhoudelijke voorwaarden en de aldaar gebruikte term “herhaaldelijk”.
De memorie van toelichting stelt uitdrukkelijk dat de burgemeester bij de beoordeling van de
opportuniteit van de maatregel rekening moet houden met de inspanningen van de uitbater
van de instelling om aan het probleem tegemoet te komen.
De beslissing moet, krachtens de wet van 29.07.1991, formeel worden gemotiveerd. De
redenen waarop de maatregel steunt moeten in de beslissing zelf zijn opgenomen en mee
met de beslissing worden betekend. De motieven moeten afdoende zijn. De overheid zal in
de beslissing zelf moeten aantonen hoe de inhoudelijke en formele voorwaarden in concreto
voldaan zijn.
Zie het aangehaalde advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.
Zie de aangehaalde memorie van toelichting.
146
(d) het nieuwe art. 134quinquies van de Nieuwe Gemeentewet
689
Bij ernstige aanwijzingen dat in een inrichting feiten plaatsvinden van mensenhandel als bedoeld in
artikel 433quinquies van het Strafwetboek of feiten van mensensmokkel als bedoeld in artikel 77bis
van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met
de gerechtelijke instanties, en na de middelen van verdediging van de verantwoordelijke te hebben
gehoord, besluiten deze inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt.
De burgemeester is gemachtigd om de inrichting te doen verzegelen indien het sluitingsbesluit niet
wordt nageleefd.
Het sluitingsbesluit moet ter kennis worden gebracht van de gemeenteraad op de eerste
daaropvolgende zitting.
De sluitingsmaatregel duurt maximum zes maanden. Na het verstrijken van deze termijn vervalt het
besluit van de burgemeester.
Er is grote gelijkenis met het besproken art. 9bis van de drugwet (toepasselijkheid van het
evenredigheidsbeginsel, de hoorplicht en de verplichting de beslissing formeel te motiveren), al zijn er
ook verschillen (zo wordt bvb. de link naar de openbare orde in art. 134quinques achterwege gelaten
690
en is er geen bevestiging van de maatregel door het college voorzien) .
(e) het nieuwe art. 134sexies van de Nieuwe Gemeentewet: het tijdelijk plaatsverbod
691
Oorsprong
De wet van 24.06.2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties heeft niet alleen deze
sancties bijgeschaafd. De wet van 24.06.2013 heeft in de Nieuwe Gemeentewet ook een artikel
134sexies houdende een tijdelijk plaatsverbod ingevoerd. De nieuwe wettelijke bepaling is een
alternatief voor een plaatsverbod dat in een aantal steden en gemeenten via een gemeentelijke
politieverordening werd ingevoerd en waarvan de rechtspraak de wettigheid in relatie tot art. 119bis
NGW in vraag stelde, omdat dergelijke maatregel werd beschouwd als een sanctie die niet was
692
opgenomen in de lijst van sancties voorzien door art. 119bis
Tegenover wie en in welke gevallen?
De burgemeester kan tegenover de dader(s) een straatverbod opleggen in volgende gevallen:
- in geval van verstoring van de openbare orde veroorzaakt door individuele of collectieve
gedragingen, of
- in geval van herhaaldelijke inbreuken op de reglementen en verordeningen van de gemeenteraad
gepleegd op eenzelfde plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen en die een
verstoring van de openbare orde of een overlast met zich meebrengen.
Inhoud van het begrip
Onder het begrip "tijdelijk plaatsverbod" wordt het verbod verstaan een of meerdere duidelijke
perimeters van plaatsen die als toegankelijk voor het publiek dienen te worden beschouwd te
betreden, gelegen binnen een gemeente, zonder evenwel het geheel van het grondgebied te kunnen
beslaan.
689
Kamer, 53ste zittingsperiode, stuk 1468. De wet van 01.07.2011 die art. 134 quinquies in de Nieuwe Gemeentewet invoerde
werd door de Kamer goedgekeurd op 16.06.2011. Deze wet werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28.12.2012
690
Zie GEUDENS, G., “Burgemeester mag inrichtingen sluiten op grond van mensenhandel en –smokkel”, De Juristenkrant,
21.12.2011, 6.)
691
Artikel 47 en 52 van de wet van 24.06.2013 betreffende de administratieve sancties, B.S., 01.07.2013. Inwerkingtreding:
01.01.2014. Voor een eerste bespreking zie LIERMAN, S., e.a., “Enkele recente ontwikkelingen in de rechtspraak en de
regelgeving over algemene en bijzondere bestuurlijke politie, Actualia Gemeenterecht, Themis School voor Postacademische
Juridische Vorming, Die Keure, 2013, 101 - 103.
692
R.v.st. arr. nr. 197.21.2 van 23.10.2009 inzake de vzw Liga voor de Mensenrechten t. de Stad Antwerpen.
147
De wet omschrijft een plaats die toegankelijk is voor het publiek als elke plaats die gelegen is in de
gemeente die niet enkel toegankelijk is voor de beheerder van de plaats, voor degene die er werkt of
voor degenen die er individueel worden uitgenodigd, met uitzondering van de woonplaats, de plaats
van het werk of de plaats van de onderwijs- of opleidingsinstelling van de overtreder. Een
plaatsverbod kan dus niet slaan op laatstgenoemde locaties .
Duur
Het tijdelijk straatverbod kan een maand bedragen en is tweemaal hernieuwbaar.
Procedurale garanties
De beslissing tot het opleggen van een straatverbod moet aan de volgende voorwaarden voldoen :
- de beslissing moet met redenen omkleed zijn op basis van de hinder die verband houdt met de
openbare orde;
- ze moet bevestigd worden door het college van burgemeester en schepenen, bij de eerstvolgende
vergadering, na de dader of de daders van die gedragingen of hun raadsman te hebben gehoord en
nadat deze de mogelijkheid hebben gehad ter gelegenheid hiervan hun middelen van verdediging
schriftelijk of mondeling te laten gelden, behalve indien zij, na te zijn uitgenodigd via een
aangetekende brief, zich niet hebben gemeld en geen geldige motieven naar voren gebracht hebben
voor hun afwezigheid of zijn verhindering.
Telkens gaat het o.i. om een overbodige vermelding die alleen voor verwarring kan zorgen. Zo is de
wet op de formele motivering van de individuele bestuurshandeling (wet van 29.07.1991) op een
plaatsverbod sowieso toepasselijk. Bovendien geldt, naast andere algemene beginselen van
behoorlijk bestuur, ook hier de hoorplicht. Immers, een plaatsverbod is een maatregel die de
betrokkene aan wie het wordt opgelegd zwaar in zijn belangen kan treffen. Een dergelijk verbod wordt
overigens ook opgelegd ingevolge een persoonlijk gedrag van betrokkene.
De beslissing kan worden genomen, ofwel na een door de burgemeester betekende schriftelijke
verwittiging die de dader of de daders van die gedragingen op de hoogte brengt van het feit dat een
nieuwe inbreuk op een identieke plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen aanleiding
zal kunnen geven tot een plaatsverbod, ofwel, met het oog op de ordehandhaving, zonder verwittiging.
Naar onze mening kan slechts aan een voorafgaande verwittiging worden voorbijgegaan indien de
zgn. noodzakelijke courante gezagsuitoefening naar recht en redelijkheid een onmiddellijk optreden
vereist.
Sanctie op het overtreden van het plaatsverbod
In geval van niet-naleving van het tijdelijk plaatsverbod, kan de dader of kunnen de daders van die
gedragingen gestraft worden met een administratieve geldboete zoals voorzien door de wet van 24
juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties. Uiteraard geldt deze mogelijke
sanctie enkel als een gemeentelijke politieverordening dergelijke sanctie voorziet.
Het tijdelijk plaatsverbod: sanctie in de zin van het EVRM of politiemaatregel?
Uit het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State blijkt dat de Raad het straatverbod
ziet als een sanctie in de zin van art. 6 en 7 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van
693
de Mens)
. Bij de kwalificatie van het straatverbod als een sanctie zijn zowel de duur van het
plaatsverbod, de voorafgaande verwittiging en het nalevingsgedrag van betrokkene uit het verleden
belangrijk.
694
De minister is echter de omgekeerde mening toegedaan . In dit geval valt niet in te zien waarom de
wetgever diende tussen te komen nu de burgemeester, zelfs binnen de voormelde rechtspraak van de
Raad van State en buiten enige specifieke regelgeving, altijd kon optreden op basis van art. 133 en
135 par. 2 NGW. Uiteraard dient de beslissing dan telkens vanuit de vrijwaring van de openbare orde
te worden gemotiveerd.
693
694
Kamer, zittingsperiode 2010 – 2014, doc. 53 2712/001, p. 63.
Kamer, zittingsperiode 2010 - 2014, doc. 53 2712/009 p.41.
148
Een kwalificatie als sanctie heeft als gevolg dat de bepalingen van art 6 en 7 van het EVRM
toepasselijk zijn. De beslissing tot het opleggen van een straatverbod is dan inderdaad een sanctie in
de zin van het aangehaalde internationale verdrag. Naar de mening van de Raad van State, afdeling
wetgeving, zou de nieuwe bepaling niet voldoen aan de vereisten van art. 7 EVRM nu ze niet
voldoende nauwkeurig is en in die zin niet tegemoet komt aan de legaliteitsvereiste in strafzaken
(zelfde advies).
(f) de gemeentelijke politieverordeningen.
Onder het begrip politiewetten dient in materiële zin ook de politieverordeningen van de
gemeenteraad te worden verstaan. Deze worden uitgevoerd door de burgemeester (art. 133 lid 2
NGW en art. 64 par. 1 GD). Betreffende het begrip politieverordening, zie hiervoor. Zie ook hierna
onder de rubriek “Een bijzondere soort beslissingen, de gemeentelijke reglementen.”
Het is de burgemeester die, als uitvoerder van de gemeentelijke politieverordeningen, in deze
verordening genoemde vergunningen weigert of verleent.
4.2.1.4. Tweede verschijningsvorm van de bevoegdheid van de burgemeester als hoofd van de
administratieve politie : uitzonderlijk kan de burgemeester, in de plaats van de gemeenteraad, zelf
politieverordeningen maken.
Zulks blijkt uit art. 134 par 1 NGW : “... In geval van oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige
stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen waarbij het geringste uitstel
gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners, kan de burgemeester politieverordeningen
maken ...”.
Problematiek - Ratio
Wegens het spoedeisend karakter kan de raad soms zijn bevoegdheid tot het opmaken van
politieverordeningen niet efficiënt uitoefenen (cf. de formaliteiten van oproeping).
Oplossing – inhoudelijke en formele voorwaarden
De burgemeester kan politieverordeningen opmaken in spoedeisende en dringende gebeurtenissen,
wanneer het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren 695.
De door de burgemeester opgemaakte politiereglementen zijn wel uitzondering. Zij zijn tijdelijk en
voorlopig, en mogen niet voor de toekomst beschikken.
Zij moeten de reden van de spoed
aangeven.
Zoals dit ook voor alle reglementen geldt, moet de burgemeester onmiddellijk een afschrift zenden
aan de gouverneur (die kan schorsen) alsook aan de griffies van de territoriaal bevoegde rechtbank
van eerste aanleg en de politierechtbank 696.
Bovendien moet er kennis van gegeven worden in de (eerstvolgende) gemeenteraadszitting.
De raad zal ofwel alleen kennis nemen indien het reglement op dat ogenblik geen toepassing meer
heeft, ofwel het reglement ten gronde beoordelen voor de toekomst. Alsdan kan de raad ofwel het
reglement bekrachtigen, ofwel een gewijzigd reglement goedkeuren, ofwel het reglement niet
bekrachtigen.
In dit laatste geval wordt het door de burgemeester genomen besluit als opgeheven aangezien voor
de toekomst maar de overtredingen in het verleden gepleegd blijven strafbaar.
Let wel :
Er is een duidelijk verschil in het optreden van de burgemeester op basis van art. 133 en art. 134, par.
1.
695
696
Voor een volledig overzicht, zie Bestuursmemoriaal West-Vlaanderen, 05.02.1992, nr. 29
Zie Omzendbrief Gouverneur van 04.01.1995 en Parl. Vraag 14.10.1993, Bull. Vr. en Antw. Kamers, 16.08.1994.
149
In uitvoering van art. 133 treedt hij op als vertegenwoordiger van het hoger gezag en is hij dan ook
geen verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Wel heeft de gemeenteraad een recht op
informatie 697 . Hij treedt tevens op als uitvoerder.
In uitvoering van art. 134 par. 1 stelt de burgemeester zich in de plaats van de gemeenteraad wegens
de bijzondere toestand en moet hij zich verantwoorden in de eerstvolgende gemeenteraad. Hij treedt
dan ook niet op als uitvoerder maar als regelgever.
4.2.1.5. Middelen die de burgemeester ter beschikking staan bij de handhaving van de openbare
orde.
(a) De burgemeester is officier van bestuurlijke politie.
De burgemeester is ook officier van bestuurlijke politie (art. 4 wet van 05.08.1992 op het politieambt
zoals vervangen door art. 151 W. 07.12.1998 op de geïntegreerde politie).
Het is immers nodig om, o.m. gelet op de verantwoordelijkheid die constant moet worden genomen op
het vlak van de ordehandhaving, op een afdoende manier de politieambtenaren aan te duiden die
bepaalde belangrijke maatregelen van bestuurlijke politie kunnen treffen of doen treffen. Bedoeld als
officier van bestuurlijke politie zijn – naast de officieren van de federale en lokale politie en andere
aangeduide politieambtenaren - provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen en de
burgemeesters : zij zijn geen politieambtenaren, wél politieoverheden.
De wet wil het juridisch karakter onderstrepen van de maatregelen die de politieoverheden
gemachtigd zijn te nemen, evenals van de bevoegdheden om deze maatregelen uit te voeren of te
laten uitvoeren door politiediensten. Deze politiediensten daarentegen hebben tot taak de beslissingen
van de overheden uit te voeren door materiële handelingen of door het nemen van materiële
maatregelen.
De verantwoordelijkheden van de burgemeester als officier van bestuurlijke politie hebben – zoals uit
698
het voorgaande al is gebleken - betrekking op de ordehandhaving .
In de wet op het politieambt bepalen diverse artikels deze bevoegdheden nader. Enkele voorbeelden :
ontruimen van gebouwen, laten fouilleren van personen, in beslag nemen van voorwerpen,
bestuurlijke aanhoudingen, identiteitscontroles e.d.m.
Voor het vervullen van de opdrachten van bestuurlijke politie ressorteren de politiediensten onder de
bestuurlijke overheden.
(b) Vorderingsrecht van de federale politie en de krijgsmacht.
In geval van ramp, onheil, schadegeval, oproep, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en
nakende bedreigingen van de openbare orde, en wanneer de middelen van de lokale politie
onvoldoende zijn, kan de burgemeester of de persoon die hem vervangt, met het oog op de
handhaving of het herstel van de openbare orde, de federale politie vorderen.
Gouverneur en arrondissementscommissaris moeten door de vorderende overheid onmiddellijk
worden ingelicht.
Wanneer de middelen van de politiediensten onvoldoende zijn om de openbare orde te handhaven,
kan de burgemeester de krijgsmacht vorderen.
Bij beide vorderingen blijft de lokale politie onder het gezag van de burgemeester van de betrokken
gemeente, onverminderd de bevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken en van de
gouverneur inzake de civiele bescherming. De lokale politie staat onder leiding van de korpschef of
de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie, overeenkomstig artikel 7/1 en 7/2 van de
wet op het politieambt.
De opgevorderde machten moeten nauw contact houden met de vorderende overheid en de
korpschef van de lokale politie om gecoördineerd op te treden.
697
Art. 64 par. 2 GD.
Zie omtrent de burgerlijke aansprakelijkheid van de burgemeester LAVRIJSEN, L., “Juridische aspecten van de
noodplanning”, De Gemeente, 1992, p. 298 e.v.
698
150
Iedere vordering moet schriftelijk gebeuren en moet de wetsbepaling vermelden waarop ze steunt,
haar voorwerp en de naam, hoedanigheid en handtekening van vorderende overheid.
In
spoedeisende gevallen kunnen de politiediensten met om het even welk communicatiemiddel worden
gevorderd, mist bevestiging zo snel als mogelijk op de wijze hiervoor vermeld (zie verder art. 8 wet op
het politieambt).
4.2.1.6. De positie van de burgemeester in de wet van 07.12.1998 op de geïntegreerde politie (zie de
artikelen 42, 44 en 45 van deze wet).
Ook met de inwerkingtreding van de wet van 07.12.1998 op de geïntegreerde politie op twee niveaus
blijft de lokale politie in haar opdrachten van bestuurlijke politie onder het gezag van de burgemeester
op het grondgebied van wiens gemeente zij opereert. De betrokken burgemeester kan in het kader
van de administratieve politie aan de lokale politie die bevelen, onderrichtingen en richtlijnen geven
die hij noodzakelijk acht.
Het korps wordt wel geleid door de korpschef die de taken organiseert en verdeelt en verantwoordelijk
is voor de uitvoering van het lokaal veiligheidsbeleid, inzonderheid het zonaal veiligheidsplan.
De korpschef zal de burgemeester (in een eengemeentezone 699) of het politiecollege (in een
meergemeentezone) op de hoogte houden van al wat betrekking heeft op het lokale politiekorps in de
uitvoering van zijn opdrachten (maandelijkse rapportering). Hij oefent immers zijn bevoegdheid uit
onder het gezag van de burgemeester of het politiecollege. Zo zullen deze in staat gesteld worden
hun gezag uit te oefenen : het nemen van de principiële opties, het nemen van alle belangrijke
beslissingen, het geven van algemene instructies.
Aldus draagt de burgemeester (in een eengemeentezone) of het politiecollege (in een
meergemeentezone) de eindverantwoordelijkheid voor het goede beheer van het politiekorps in zijn
geheel.
4.2.1.7. De burgemeester als uitvoerder van hogere normen.
Deze hoedanigheid blijkt ten volle uit artikel 64 par. 1 GD waaruit blijkt dat de burgemeester binnen de
gemeente in de regel de uitvoerder is van hogere normen. Hij is enkel onbevoegd indien een ander
orgaan als uitvoerder is aangewezen. Hij handelt zonder tussenkomst van raad en college. Hij is bij
de uitoefening van deze bevoegdheid onderworpen aan de instructie van de overheden wiens normen
hij uitvoert.
In dat opzicht zal de burgemeester in veel aangelegenheden optreden.
Voorbeeld : belangrijke opdrachten bij de uitvoering van het Vlaams Milieudecreet (VLAREM)
700
4.2.1.8. De burgemeester als ambtenaar van de burgerlijke stand
De materie burgerlijke stand is federale materie gebleven, zodoende wordt hierna nog verwezen naar
de NGW 701.
De burgemeester is van rechtswege ambtenaar van de burgerlijke stand, hij kan zijn bevoegdheid via
collegebeslissing overdragen aan een schepen (art. 125 NGW).
De burgemeester is van rechtswege, dus automatisch en ingevolge zijn burgemeesterschap, belast
met dit ambt. Wanneer hij echter dit ambt niet op een voortdurende wijze wil waarnemen, dan zal hij
dit aan het college mededelen, dat vervolgens een schepen zal afvaardigen voor dit ambt (art. 125
NGW).
Dergelijke afvaardiging zal dan het voorwerp uitmaken van een besluit van het college en opgenomen
worden in de notulen. Bij iedere zesjaarlijkse vernieuwing van de raad houdt de afvaardiging op.
699
Betreffende de verhouding gemeente en politiezone, zie hierna.
Zie bvb. HEYMAN, J., “De burgemeester als centrale figuur bij de handhaving van milieuvergunningen. De toepassing van
de dwangmaatregelen”, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1994/6.
701
Zie de artikelen 125, 126, 127 en 132 NGW die, voor zover slaande op de registers van de burgerlijke stand, van kracht
blijven.
700
151
Zijn er voor het houden van de akten van de burgerlijke stand meerdere districten ingesteld, dan zal
het college, indien de burgemeester de bediening van ambtenaar van burgerlijke stand niet uitoefent,
één of meer schepenen aanwijzen die elk voor een of meer districten bevoegd zijn (art. 127 NGW).
Zo de burgemeester nadien toch het ambt bestendig wil opnemen, dan kan hij zijn beslissing aan het
college betekenen, waarop het college de afvaardiging van de schepen zal opheffen.
De burgemeester mag zich niet tijdelijk, naar zijn goeddunken, in de plaats van de afgevaardigde
schepen stellen. Wil hij bv. toch voor een bepaald huwelijk zelf optreden, dan kan, in onderling
overleg, de regel van de tijdelijke verhindering worden toegepast (zie hierna).
Vervanging van de burgemeester als ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 125 NGW).
In geval van tijdelijk belet van de ambtenaar van burgerlijke stand gelden de volgende regels van
vervanging :
- indien de ambtenaar van de burgerlijke stand niet de burgemeester is, dan wordt hij bij
verhindering tijdelijk vervangen door de burgemeester en vervolgens door de schepenen volgens
rang;
- indien de ambtenaar van de burgerlijke stand de burgemeester is, dan wordt hij bij verhindering
tijdelijk vervangen door de schepenen volgens rang.
Deze vervangingsregels – uitdrukkelijk voorzien in art. 125 NGW dat blijft gelden - primeren o.i. als
specifieke federale regeling op de vervangingsregels voor de vervanging van de burgemeester
voorzien in het GD. Het lijkt ons inderdaad zo dat de decreetgever niet bevoegd is de vervanging
van de burgemeester te regelen in een materie die federaal is gebleven en waarbij de federale
wetgever zelf de vervanging regelt.
Het belet van de ambtenaar van de burgerlijke stand kan zijn :
- van feitelijke aard : afwezigheid, ziekte, dringende aangelegenheid
- van wettelijke aard : voor akten waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand zelf als getuige,
aangever of partij optreedt of die zijn echtgenote, ouders of kinderen aanbelangen wordt hij
beschouwd als tijdelijk belet zijnde (K.B. 08.06.1823).
Inhoud van het ambt van ambtenaar van burgerlijke stand.
Het ambt van deze ambtenaar van de burgerlijke stand omvat :
- het opstellen van de akten van de burgerlijke stand (geboorte, huwelijk, overlijden)
- het celebreren van de burgerlijke huwelijken
- het inschrijven van de vonnissen van echtscheiding
- het afleveren en voor eensluidend verklaren van uittreksels uit de akten (hij kan een beambte hiertoe
702
machtigen overeenkomstig artikel 126) .
- in algemene zin : het bijhouden van de registers
- bij uitbreiding wordt hij ook gelast ervoor te zorgen dat al wat het houden van de bevolkingsregisters
betreft, in acht genomen wordt.
De beambten van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van burgerlijke stand kan niet langer beambten van de burgerlijke stand benoemen en
ontslaan zonder tussenkomst van de gemeenteraad. Het oude art. 154 NGW dat daarin voorzag werd
immers opgegeven door art. 302 GD.
4.2.1.9. De bevoegdheden van de burgemeester inzake de meer solidaire samenleving.
Een gemeente zal, in samenspel met het O.C.M.W., een bijdrage leveren tot de leniging van sociale
noden binnen de gemeente. Het recht op wonen vindt meer en meer ingang, met als uitvloeisel de
plicht voor de overheid om dit recht inhoud te geven.
702
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan eveneens beambten van het gemeentebestuur machtigen tot het ontvangen van
betekeningen, kennisgevingen en terhandstellingen van beslissingen inzake de staat van personen (zie art. 126 NGW in fine).
152
Sinds 1993 703 werd in de Gemeentewet een zeer bijzonder artikel – art. 134bis - ingevoegd waarbij
aan de burgemeester een opeisingsrecht voor gebouwen wordt gegeven. Art. 134bis NGW – dat
federale bevoegdheid is gebleven - blijft gelden en werd overgenomen in art. 65 GD.
Op gemotiveerd verzoek van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt de
burgemeester, vanaf de aanmaning van de eigenaar, over het recht om elk gebouw, dat sedert meer
dan zes maanden verlaten is op te eisen ten einde het ter beschikking te stellen van dakloze
personen. Het opeisingsrecht kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn van 6 maand te
rekenen vanaf de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gesteld, en mits een
billijke vergoeding.
Het K.B. dd. 06.12.1993 (B.S. 30.12.1993) heeft de uitvoeringsmodaliteiten van art. 134bis
vastgelegd. Er dient een ganse procedure door de burgemeester gevolgd bij het inwerkingstellen van
de opeising. In het bijzonder wordt hierbij nog gewezen op de verplichting om een inventaris op te
maken van gebouwen binnen de gemeente die reeds meer dan 6 maand verlaten zijn.
5. De bevoegdheden van de districtsraden (art. 281 e.v. GD).
De gemeenteraad regelt alles wat van gemeentelijk belang is en beschikt bijgevolg over de volheid
van bevoegdheid. De districtsraden hebben geen gelijkaardige bevoegdheid. Zij beschikken enkel
over uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden. De wet erkent niet zoiets als ‘van district-belang’
zodanig dat de districten in feite geen nieuw bestuursniveau vormen.
5.1. Rechtstreeks door het GD toegewezen bevoegdheden.
In het GD worden een aantal bevoegdheden aan de districtsraden toegewezen zoals :
- het voorstellen van een eigen personeelsformatie 704
- het uitbrengen van advies over de wijze van financiering van de districten 705
- de bevoegdheid om punten aan de agenda van de gemeenteraad toe te voegen
706
.
Deze bevoegdheden kunnen door de gemeenteraad niet ongedaan gemaakt worden.
5.2. Door de gemeentelijke bestuursorganen aan organen van het district
bevoegdheden (art. 282 GD).
toegewezen
De bevoegdheidsoverdracht kan gebeuren door de gemeentelijke bestuursorganen aan de ermee
overeenstemmende organen van het district. Dit moet gebeuren binnen de perken van het
Gemeentedecreet.
Een aantal zaken is van bevoegdheidsoverdracht uitgesloten.
Voorbeelden van uitgesloten zaken : de tuchtregeling van de personeelsleden, de gemeentelijke
belastingsbevoegdheid.
Taken van algemeen belang kunnen slechts worden overgedragen indien de hogere overheid dit in de
desbetreffende regelgeving heeft voorzien.
703
Wet van 12.01.1993, B.S. 04.02.1993.
Zie verder art. 287 GD.
705
Art. 289 GD.
706
Zie art. 292 GD betreffende de nadere voorwaarden.
704
153
6. Een bijzondere soort raadsbeslissingen : de gemeentelijke reglementen.
6.1. Algemeen
Een bijzonder soort van gemeenteraadsbeslissingen zijn de gemeentelijke reglementen. Op dit vlak
uit zich zeer duidelijk de “wetgevende” – niet delegeerbare - macht waarover de gemeenteraad
beschikt. De gemeenteraad stemt immers, net zoals een parlement, een gemeentelijke “wet”.
Doordat de gemeenteraad alles regelt wat van gemeentelijk belang is kunnen de gemeentelijke
reglementen een zeer breed domein beslaan. We bekijken deze beslissingen nu wat van naderbij.
De gemeenteraad kan zijn bevoegdheid tot het vaststellen van reglementen niet vervreemden door ze
over te dragen aan een ander bestuursorgaan (art. 43 par. 2, 2° GD).
6.2. Wettelijke en decretale grondslag
De wettelijke grondslag voor het stemmen door de gemeenteraad van gemeentelijke reglementen is,
voor wat de federaal gebleven materies betreft, gelegen in art. 119 NGW : de gemeenteraad maakt de
gemeentelijke reglementen van inwendig bestuur en de gemeentelijke politieverordening.
Uitzonderlijk zal ook de burgemeester politieverordeningen kunnen maken (zie hiervoor).
De decretale grondslag voor het stemmen door de gemeenteraad van de gemeentelijke reglementen
is, voor wat de geregionaliseerde materies betreft, art. 42 par. 3 GD : de gemeenteraad stelt de
gemeentelijke reglementen vast.
6.3. Soorten gemeentelijke reglementen.
Twee hoofdcategorieën kunnen worden onderscheiden:
6.3.1. De reglementen van inwendig bestuur.
Deze reglementen worden ook nog bestuursreglementen genoemd.
In deze reglementen regelt de gemeenteraad op algemene wijze zaken van plaatselijk belang die niet
als politieverordeningen kunnen aangemerkt worden. Deze reglementen hebben ook betrekking op
het beleid van de gemeente.
Voorbeelden van veel voorkomende reglementen :
- gemeentelijke belastingsreglementen ;
- gemeentelijke retributiereglementen 707 ;
- de personeelsformatie en de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel ;
- toelagereglementen allerhande zoals bouwpremies, geboortepremies, enz.;
- het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad ;
- het grondreglement van het gemeentelijk brandweerkorps ;
- …
6.3.2. De politieverordeningen.
De Nieuwe Gemeentewet spreekt hier steeds van "verordeningen" en niet van "reglementen".
De NGW geeft in artikel 135 par. 2 – een artikel dat blijft gelden - aan wat een politieverordening als
voorwerp kan hebben.
Samengevat betekent dit dat steeds van een politieverordening zal sprake zijn wanneer de
handhaving van de openbare orde (dit is de administratieve of bestuurlijke politie) wordt beoogd zoals
dit kan begrepen worden onder artikel 135 § 2. Onder openbare orde kan worden verstaan : de
zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op de openbare wegen en plaatsen en in
707
Retributiereglementen tarieferen prestaties waarvan men vrij beslist gebruik te maken. Vb. het gebruik van gemeentelijke
culturele infrastructuur. Een retributie is evenredig aan de voor de prestatie gemaakte kost.
154
openbare gebouwen en het nemen van de nodige maatregelen voor het tegengaan van alle vormen
van openbare overlast.
Samengevat noemt art. 135 par 2 een zevental domeinen :
(i)
(ii)
(iii)
(iv)
(v)
(vi)
(vii)
veiligheid bij verkeer, openbare reiniging, beveiliging en verhinderen uitwasemingen;
tegengaan van inbreuken tegen openbare rust;
handhaven orde waar veel mensen samenkomen;
toezicht op maten, wegen en hygiëne van eetwaren;
rampenbestrijding;
verhelpen hinder vanwege kwaadaardige dieren;
het tegengaan van alle vormen van openbare overlast 708.
Let wel :
a. De aan de gemeente toevallende bevoegdheid inzake algemene administratieve politie is geen
uitsluitend gemeentelijke bevoegdheid, omdat bepaalde wetsbepalingen en hierop gesteunde
uitvoeringsbesluiten bepaalde materies aan de gemeenteoverheid hebben onttrokken. Dit wordt in
artikel 135 par. 2, alinea 2 NGW duidelijk aangegeven door de woorden : "... en voorzover de
aangelegenheden niet buiten de bevoegdheid van de gemeente zijn gehouden ...".
Als veel voorkomende gevallen – van bijzondere administratieve politie - kunnen aangehaald worden
de wetgeving op het verkeer, de bouwpolitie, de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen
(thans Vlarem, voorheen ARAB), de leurhandel, het kamperen, het inrichten van wielerwedstrijden,
enz.
Dit betekent dat het hoger bestuur de regeling van deze zaken tot zich heeft getrokken en dat het
lokaal bestuur nog enkel aanvullend kan reglementeren indien de hogere norm dit toelaat. Zo is een
reglement genomen t.g.v. het inrichten van een wielerwedstrijd steeds een "aanvullend reglement op
het verkeer".
Aanvullende regels kunnen bestaan in specifieke domeinen zoals aanvullende verkeersreglementen,
bouwverordeningen, verkavelingsverordeningen, kampeerverordeningen, verordeningen op de
begraafplaatsen, verordeningen op taxi’s, verordeningen op huishoudelijke afvalstoffen enz..
b. Het regelen van louter gemeentelijke politiezaken behoort uitsluitend aan de gemeente, noch het
Rijk, noch het Gewest, noch de Provincie mogen hier reglementeren (bv. sluitingsuur herbergen,
rondlopende honden). Anderzijds is het zo dat een aangelegenheid aan de bevoegdheid van de
gemeenten is onttrokken indien de wet, het decreet, de ordonnantie en hun uitvoeringsbesluiten zulks
uitdrukkelijk bepalen of indien ze over een onderwerp een op zichzelf staand gedetailleerd en
gesystematiseerd geheel hebben uitgewerkt (de zgn. impliciete bevoegdheidsonttrekking) 709.
Ook mogen de gemeentelijke politiereglementen geen zaken tot voorwerp hebben die vreemd zijn aan
de gemeentelijke politie (bv. het beschermen van de openbare zedelijkheid 710).
De gemeentelijke bevoegdheid beperkt zich tot het handhaven van de zgn. materiële openbare orde.
Enkel materiële wanordelijkheden – zoals oproer en ordeverstoring allerlei - kunnen door de
711
gemeenten worden aangepakt
. Handhaving van de morele openbare orde blijft buiten de
bevoegdheidssfeer van de gemeenten, behoudens indien de materiële openbare orde zijdelings, dit is
via de inbreuk op de openbare zedelijkheid, in het gedrang komt. In dit geval kan de gemeente
optreden, met de morele openbare orde als aanleiding, maar om de materiële openbare orde – en niet
de morele openbare orde - te vrijwaren.
708
Toegevoegd bij art. 7 W. 13.05.1999, B.S. 10.06.1999 . Zie de Ministeriële Omzendbrief OOP 30ter van 10.11.2005 (B.S,
24.11.2005) waarbij uitleg verschaft wordt bij de wijziging van artikel 119bis NGW na de wijzigende wet van 20.07.2005 en
Omzendbrief OOP 30bis van 03.01.2005 (B.S. 20.01.2005) aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot
invoering van gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet en van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet. Deze laatste
omzendbrief geeft ook toelichting bij art. 135 par. 2, 7° (openbare overlast) en de art. 134ter en 134quater,. Zie ook
VANDENDRIESSCHE, A., “De nieuwe gemeentewet en de handhaving van de openbare orde”, tekst geschreven voor het PUC
West-Vlaanderen, 2000 en daterend van vóór de wetswijziging van 20.07.2005.
709
MAST, A., e.a., Overzicht van het Belgisch administratief recht, Kluwer Rechswetenschappen België, 2009, nr. 564.
710
Zie bvb. de vraag of de gemeente een politieverordening kan aannemen die de verspreiding van alcoholische dranken via
drankautomaten verbiedt : VANDER PEYEPEN , E., “Verbod drankautomaten te verbieden”, BinnenBand, 2002, nr. 26 p. 30.
711
Raad van State, arr. nr. 181.416 van 20.03.2008, R.W., 2008 – 2009, 1264.
155
c. Soms zijn gemeentelijke politieverordeningen in conflict met andere hogere normen. Zo is een
algemene sluitingsverplichting voor herbergen in strijd met de vrijheid van handel en nijverheid
gegarandeerd door het Decreet Alarde van 2 en 17.03.1791 712. Wanneer dergelijke conflict wordt
vastgesteld, dan zal de hogere norm primeren en de gemeentelijke norm door de rechter, krachtens
de exceptie van illegaliteit, buiten toepassing gelaten worden 713.
d. Het vaststellen van gemeentelijke politieverordeningen is niet het monopolie van de gemeenteraad.
Hiervoor zagen we al de uitzonderlijke bevoegdheid van de burgemeester in dat verband. Sedert de
wet van 12.01.2006 is bovendien nog een bijkomende uitzondering te noteren 714.
De wet van 12.01.2006 wijzigt art. 119 van de nieuwe gemeentewet (NGW) en voegt een art. 130bis
in de NGW toe. Dit is, zelfs na de regionalisering van het grootste deel van de gemeentewetgeving
mogelijk, gezien art. 119 federale materie is gebleven en de wijziging op zich betrekking heeft op
federale materie, doordat ze is begrepen in art. 135 par. 2, 1° NGW, artikel dat eveneens federale
bevoegdheid is gebleven.
Inhoudelijk komt het erop neer dat voor tijdelijke verordeningen op het wegverkeer niet langer de
gemeenteraad maar het college bevoegd is. De wijziging in de bevoegdheidsverdelende regels geldt
dus niet voor permanente verordeningen op het wegverkeer (daarvoor dient een aanvullend reglement
op het wegverkeer opgemaakt, zie hierna). Onder permanente verordeningen lijkt te moeten worden
verstaan verordeningen die blijvende of periodieke toestanden regelen, zie het aangehaalde art. 135
par. 2, 1° NGW. Voor dergelijke situaties moet dus een aanvullend reglement worden opgesteld.
715
Tijdelijke verordeningen daarentegen regelen voorbijgaande, plotse of gelegenheidstoestanden
.
Daar neemt de gemeente maatregelen op grond van art. 130bis NGW en wordt er geen aanvullend
reglement maar een tijdelijke verordening vastgesteld.
e. Aanvullende reglementen op het wegverkeer. Het decreet van 16.05.2008 betreffende de
aanvullende reglementen op het wegverkeer en de plaatsing en bekostiging van de verkeerstekens
716
717
, het besluit van de Vlaamse Regering van 23.01.2009 met dezelfde naam
en de omzendbrief
MOB/2009/01 van 03.04.2009 regelen deze zaak.
De Vlaamse Regering stelt de aanvullende reglementen op de gewest- en provinciewegen vast. Met
behoud van deze bevoegdheid en de bevoegdheid betreffende de openbare wegen in domeinbossen
en bosreservaten, kan de gemeente aanvullende reglementen vaststellen op de gewest- en
provinciewegen die zich op haar grondgebied bevinden, met uitzondering van de autosnelwegen.
De bevoegde overheid binnen de gemeente is de gemeenteraad met mogelijkheid tot delegatie aan
het college (zie D. 16.05.2008, art. 4 en 5 hiervoor aangehaald bij de niet delegeerbare
bevoegdheden van de gemeenteraad).
Dgl. aanvullend reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering kan het aanvullend reglement goedkeuren, afkeuren, wijzigen, of door haar
eigen beslissing vervangen. Als de Vlaamse Regering binnen een termijn van 60 dagen vanaf de
kennisgeving van het aanvullend reglement niet heeft beslist, wordt het aanvullend reglement geacht
te zijn goedgekeurd.
Behoudens betreffende de openbare wegen in domeinbossen en bosreservaten, stelt de gemeente de
aanvullende reglementen vast op de gemeentewegen die zich op haar grondgebied bevinden. De
gemeente deelt de tekst van de aanvullende reglementen op de gemeentewegen mee aan de
Vlaamse Regering. Daar speelt dan het algemeen toezicht.
De gemeente vermeldt in die mededeling de locaties waar ze de verkeersborden ter uitvoering van het
aanvullend reglement plaatst.
6.3.3. Belang van het onderscheid reglementen – politieverordeningen.
Het is belangrijk om een politieverordening te onderscheiden van een reglement van inwendig
bestuur, omdat in de regel de eerstgenoemde door de burgemeester wordt uitgevoerd en de overige
712
R. v. St. Arr. nr. 41.380 van 16.12.1992 en 43.795 van 12.07.1993, Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1994, 184 en 191. Zie
ook VAN HAEGENBORGH, G., “Gemeentelijke reglementen inzake het opleggen van sluitingsuren”, T. Gem., 2002, 49 – 50
713
Toepassing art. 159 Gec. GW.
714
Wet van 12.12.2006 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, B.S., 31.01.2007.
715
Zie omzendbrief MOB/2009/01 van 03.04.2009.
716
B.S., 10.06.2008.
717
B.S., 26.03.2009.
156
reglementen door het college (zie art. 133 lid 2 NGW betreffende de politieverordeningen en art. 57
par. 1 GD betreffende de gewone gemeentelijke reglementen).
Het is dus aangewezen om bij twijfel steeds het voorliggend probleem te toetsen aan de opsomming
die gegeven wordt in artikel 135 par. 2 vanaf de 2e alinea.
Uitzondering op de principiële uitvoeringsbevoegdheid van de burgemeester van de gemeentelijke
politieverordeningen wordt gevormd door de politie op vertoningen. Daar is het college de
uitvoerende instantie (art. 130 NGW, voor het begrip vertoning, zie hierna).
6.3.4. Grenzen aan de gemeentelijke reglementerende bevoegdheid
Opdat een gemeentelijk reglement wettig zou zijn – dwz. niet zelf sanctioneerbaar – moet een aantal
grenzen en voorwaarden worden in acht genomen.
6.3.4.1. Wettelijke grenzen
De gemeente moet de hiërarchie der normen respecteren (zie hiervoor in de inleiding).
Dit wordt nog eens duidelijk gesteld in art. 119, al. 2 NGW : de gemeentelijke reglementen en
verordeningen mogen niet in strijd zijn met de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen
en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de
Provincieraad en de Bestendige Deputatie van de Provincieraad ... Eigenlijk is dit de logica zelve :
een beslissing genomen op het laagste bestuurlijke niveau kan onmogelijk primeren op beslissingen
genomen op hogere bestuurlijke echelons.
Indien een wetgever van een hoger niveau dan het gemeentelijk vlak een problematiek vrij
gedetailleerd heeft geregeld, dan is de reglementerende bevoegdheid aan het gemeentelijk niveau
onttrokken 718.
6.3.4.2. Begrenzing naar stof of voorwerp en motief
Zoals reeds hoger aangehaald moet het om louter plaatselijke belangen gaan die daarenboven niet
aan de gemeentelijke bevoegdheid onttrokken zijn.
Voor politieverordeningen moet het motief "de openbare orde" zijn (zie hoger). De motieven
"zedelijkheid" of "esthetiek" kunnen niet als voldoende aanzien worden.
6.3.4.3. Begrenzing naar de plaats
De verordenende bevoegdheid is principieel beperkt tot het grondgebied van de gemeente maar geldt
dan ook voor het ganse grondgebied 719. Aldus strekt een gemeentelijk reglement of verordening zich
uit tot alle wegen, aan wie ze ook mogen toebehoren (bv. inning plaatsrechten markten).
6.3.4.4. Begrenzing naar de tijd
Het beginsel van de niet-retroactiviteit wordt als principe toegepast. Reglementen mogen in principe
niet terugwerken in de tijd, dit is zichzelf toepasselijk verklaren op feiten die zich reeds hadden
voorgedaan vóór de inwerkingtreding van het reglement of de verordening 720.
VANDER PEYEPEN , E., “Verbod drankautomaten te verbieden”, BinnenBand, 2002, nr. 26 p. 30. Zie ook hiervoor en
MAST, A., e.a., Overzicht van het Belgisch administratief recht, Kluwer Rechswetenschappen België, 2009, nr. 564.
Er mag geen politieverordening meer worden uitgevaardigd, indien de erin bedoelde materie inmiddels volledig
gereglementeerd is door een K.B. genomen ter uitvoering van een wet (R.v.St. arr. nr. 22.292, 22 mei 1982, TBP, 1983, 71)
719
Tenzij uiteraard het gemeentelijk reglement zelf zou bepalen dat het maar op een gedeelte van het gemeentelijk grondgebied
toepasselijk is. Vb. : Een gemeentelijke verordening die voorschrijft dat honden aangelijnd moeten zijn indien zij worden
uitgelaten binnen de bebouwde kom van de gemeente.
720
Het begrip retroactiviteit mag niet verward worden met een onmiddellijke toepasselijkheid op bestaande situaties. Voorbeeld
: indien een gemeentelijk reglement een belasting zou leggen op verhuurde kamers en het reglement zou bepalen dat het ook
toepasselijk is op de reeds bestaande huurovereenkomsten, dan is dit geen retroactiviteit, maar een onmiddellijke
toepasselijkheid op reeds bestaande situaties. Omtrent het begrip retroactiviteit en de theorie daaromtrent, zie VAN DAMME,
M., “Het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel”, in Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Kluwer
Rechtswetenschappen, 1993 p. 117 e.v.
718
157
Indirecte belastingen (dwz. belastingen slaande op aflopende gebeurtenissen), kunnen zeker nooit
retroactieve werking hebben. Idem betreffende tarieven in een gemeentelijk retributiereglement.
De wet van 24 juli 2008 heeft, inzake directe belastingen een oplossing verschaft voor de mogelijke
retroactiviteit van de aanvullende belasting van sommige gemeenten op de personenbelasting (APB)
die waren gevestigd na de aanvang van het aanslagjaar voor de jaren 2001 tot en met 2007. Art. 2
van de aangehaalde wet heeft situatie voor het verleden bekrachtigd. Retroactiviteit is daar dus
toegelaten. Art. 3 van de aangehaalde wet bepaalt dat vanaf het aanslagjaar 2009, de aanslagvoet
van de aanvullende gemeentebelasting vastgesteld moet zijn in een gemeenteraadsbesluit dat uiterlijk
op 31 januari van het aanslagjaar in werking kan treden. Voor gemeenten die toch geen
belastingreglement hebben dat op 31 januari in werking kan treden, voorziet de wet dat de APB
gevestigd wordt op basis van het percentage dat van toepassing was tijdens het vorige aanslagjaar
721
.
6.3.4.5. Sancties wanneer de grenzen aan de gemeentelijke reglementerende bevoegdheid niet
worden gerespecteerd.
Indien voorgaande grenzen niet in acht worden genomen, zal de bestuurlijke overheid de reglementen
of verordeningen kunnen schorsen en/of vernietigen volgens de regels van het administratief toezicht.
De Raad van State kan dergelijke beslissingen vernietigen en schorsen (art. 14 van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State).
De rechterlijke macht moet weigeren om reglementen, in strijd met de wet genomen, toe te passen
(Gec. Grondwet, art. 159), maar zij heeft evenwel geen recht om de noodzakelijkheid of de gepastheid
van de genomen maatregel te beoordelen 722.
6.3.5. Vormvereisten en bekendmaking (art. 182 – 186 GD).
Bij de vaststelling van gemeentelijke reglementen door de gemeenteraad moet een aantal
vormvereisten in acht genomen worden 723 :
a. De reglementen en verordeningen moeten ondertekend worden (art. 182 GD)
- door de voorzitter van de gemeenteraad en de gemeentesecretaris voor zover ze uitgaan van
de gemeenteraad ;
- door de burgemeester en de gemeentesecretaris voor zover ze uitgaan van het college en de
burgemeester 724 725.
b. Afschrift van de gemeenteraadsbeslissing moet binnen de 48 uur aan de deputatie worden
gezonden (art. 119 NGW). Deze zal het reglement aan de gouverneur overmaken voor
721
Wet van 24 juli 2008 ter bekrachtiging van de vestiging van sommige aanvullende gemeentebelastingen en de aanvullende
agglomeratiebelasting op de personenbelasting voor elk van de aanslagjaren 2001 tot 2007 en tot wijziging, met ingang van het
aanslagjaar 2009, van artikel 468 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (B.S., 08.08.2008).
722
De Raad van State en de rechtbanken hebben geen recht van opportuniteitscontrole. Zij beschikken enkel over de
mogelijkheid van legaliteitscontrole, met inbegrip van een marginale toetsing van de opportuniteit via de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur, meer bepaald het redelijkheidsbeginsel. De marginale toetsing komt erop neer dat de rechter besluiten
die kennelijk onredelijk zijn sanctioneert. Een en ander is echter geen opportuniteitscontrole al is het onderscheid in de
werkelijkheid soms moeilijk te maken.
723
Let wel : een aantal van deze vormvoorschriften moet ook worden nageleefd bij de reglementen vastgesteld door het college
en de burgemeester. De algemene reglementerende bevoegdheid ligt bij de gemeenteraad, maar uitzonderlijk kan ook de
burgemeester politieverordeningen maken (zie verder) en het college kan in zeer specifiek omschreven gevallen zelf eveneens
reglementen maken (Vb. een reglement van orde van het college). Op deze reglementen is eveneens een aantal
vormvoorschriften toepasselijk zoals bekendmaking en ondertekening.
724
Betreffende de delegatie van de handtekeningsbevoegdheid van burgemeester en secretaris, zie art. 184 GD.
725
Onder gelding van de NGW gold het volgende : Door zijn medeondertekening bevestigt de secretaris :
- ofwel dat de reglementen en besluiten werkelijk door het college/de gemeenteraad werden genomen en de inhoud en
draagwijdte overeenstemmen met de genomen beslissingen ;
- ofwel dat de bekendmakingen in de akten overeenstemmen met de gemeentelijke besluiten waarnaar verwezen wordt ;
- ofwel dat de briefwisseling werkelijk uitgaat van de gemeentelijke administratie.
Zijn medeondertekening houdt echter hoegenaamd geen instemming in van zijnentwege. De secretaris kan dan ook niet
aansprakelijk worden gesteld voor de onwettelijkheid of de inopportuniteit van een besluit of voor het feit dat het iemands
rechten schaadt. Indien de raad of het college de wet overtreedt, of indien het college of de burgemeester onjuiste informatie
verstrekt, dan is hij hiervoor in beginsel niet verantwoordelijk. Uit het bovenstaande dient afgeleid dat de secretaris niet kan
weigeren mede te ondertekenen (Parl. Vraag 18.09.1987, Bull. Vr. en Antw. Kamer, 86/87, nr. 47, p. 4393). Noot van de auteur
: het komt ons voor dat de secretaris kan en moet weigeren te tekenen indien zou blijken dat de beslissing niet of anders werd
genomen dan neergeschreven of de inhoud van de stukken vals is. Voor de regeling i.v.m. de gevallen waarin de
medeondertekening door de secretaris is voorzien, zie verder.
158
toepassing van het administratief toezicht. Een toezending rechtstreeks aan de gouverneur zou
geen nietigheid voor gevolg kunnen hebben.
Van de reglementen en verordeningen waarop politiestraffen zijn gesteld wordt ook melding
gemaakt in het Bestuursmemoriaal van de provincie.
c. Wanneer straffen op de overtreding van de reglementen of verordeningen zijn gesteld, moet
ook een afschrift worden gezonden aan de griffie van de territoriaal bevoegde rechtbank van
eerste aanleg en politierechtbank (art. 119 NGW, zie ook art. 42 par. 3 GD). Eenzelfde
inzendingsverplichting geldt voor gemeentelijke reglementen die een administratieve sanctie
voorzien (zie het aangehaalde art. 42 par. 3 GD).
Bedoelde reglementen worden aldaar in een bijzonder register ingeschreven.
d. Alle gemeentelijke reglementen en verordeningen moesten tot 31.12.2013, door toedoen
van de burgemeester, bekendgemaakt worden door aanplakking (art. 186 GD, voorheen art.
112 NGW) 726. Uiteraard kan de bekendmaking maar gebeuren zodra de beslissing is
genomen. De bekendmaking, hoe ze ook decretaal wordt voorgeschreven, is een absolute
727
vereiste voor de tegenwerpelijkheid van een gemeentelijke reglement of verordening .
De aanplakbriefdiende te vermelden:
- het onderwerp van het reglement of de verordening
- de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen.
- in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.
- plaats waar de tekst van het reglement of verordening ter inzage ligt van het publiek.
De aanplakbrief diende te worden opgehangen aan een aanplakbord aan het gemeentehuis en
moest minstens 20 dagen aangeplakt.
Om over een bewijs te beschikken van de bekendmaking en de datum waarop zulks is gebeurd,
wordt er melding van gemaakt in een bijzonder register gehouden op de wijze te bepalen door
de Vlaamse Regering (art. 187 lid 2 GD) 728.
Vanaf 01.01.2014 geldt dat de reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, het
college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester door de burgemeester
moeten worden bekendgemaakt op de gemeentelijke website, met vermelding van zowel de
datum waarop ze werden aangenomen als de datum waarop ze op de website bekendgemaakt
729
worden .
Het lijkt ons dat, doordat geen sprake meer is van het onderwerp van het reglement of de
verordening en evenmin van de plaats waar de tekst ter inzage is, de tekst in zijn geheel op de
gemeentelijke webstek moet worden gepubliceerd.
Na 01.01.2014 blijft de verplichting van de aantekening in het register bestaan. Artikel 187 GD
en zijn uitvoeringsbesluit blijft ongewijzigd van kracht.
726
Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het college om de wetten, decreten, ordonnaties, reglementen en
besluiten van de Staat, het Gewest, de Gemeenschap en de Provincie uit te voeren, wanneer zulks expliciet aan het college is
opgedragen, en om de voorgeschreven bekendmaking te doen in het raam van genoemde uitvoering (Parl. vraag van
02.09.1991, Vr. en Antw. Kamer, 91/92, p. 15.089).
727
Pol. Brugge (1e k.) 11.12.2008, R.W., 2009-10, afl. 13, 550.
728
Zie het BVR van 18.01.2008, B.S., 29.01.2008 dat het K.B. van 14.10.1991 geënt op het oude art. 112 NGW formeel
vervangt. De inhoud is echter identiek gebleven. Als bij de aantekening in het register de voorgeschreven vormvereisten
eventueel niet strikt zouden zijn nageleefd, dan heeft dit niet tot gevolg dat de aantekening alle bewijskracht verliest (R. v. St.,
Arr., nr. 204.999, 10 juni 2010).
729
D. 29.07.2012, art. 62, dat art. 186 GD vervangt. Inwerkingtreding: 01-01-2014.
159
6.3.6. Bindende kracht (art. 187 lid 1 GD)
Art. 187 lid 1 GD (voorheen art. 114 NGW) voorziet dat de reglementen en verordeningen (ook deze
van burgemeester en college) bindend zijn de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door
aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen 730.
Het belang van een goed uitgevoerde bekendmaking blijkt uit het juridische gevolg van de
bekendmaking : de inwerkingtreding en de bindende kracht van de bekendgemaakte norm.
Wanneer voor het reglement een goedkeuring vereist is, is het reglement maar van kracht nadat de
termijn is verlopen vanaf de bekendmaking van het reglement én wanneer de goedkeuringsbeslissing
is getroffen.
6.3.7. Uitvoering (art. 57 par. 1 GD en 133 lid 2 NGW).
De tenuitvoerlegging van de gewone gemeentelijke reglementen behoort tot de bevoegdheid van het
college (art. 57 par. 1 GD). Wat dat betreft heeft het college een residuaire bevoegdheid.
Daartegenover staat dat de politieverordeningen worden uitgevoerd door de burgemeester (art. 133,
lid 2 NGW en art.64 par. 1 GD), behalve wanneer de uitvoering ervan, door de wet, toch aan het
college is opgedragen (zie de politie op de vertoningen).
6.3.8. Handhaving
Voor het voeren van een handhavingsbeleid beschikt de gemeente over de strafsanctie en de
administratieve sanctie 731. Zowel art. 43 par. 2, 2° GD als art. 2 van de wet van 24.06.2013
732
betreffende de gemeentelijke administratieve sancties , voorzien beide soorten sancties. Het is de
gemeenteraad die de keuze maakt tussen beide verschillende sanctiemogelijkheden.
Gezien het strafrecht federale materie is en het beleid betreffende de politie eveneens federale
bevoegdheid is gebleven (zie de inleiding), blijft de federale wet, voorheen art. 119bis NGW en thans
de GAS-wet van 24.06.2013, bepalend.
730
Het bindend karakter van het reglement geldt uiteraard ook voor de niet-bewoners van de gemeente. Zo is een
belastingsreglement op GSM-masten - op het ogenblik te bepalen via artikel 114 NGW (thans art. 255 GD) - ook van toepassing
op een operator van mobiele telefonie die in de gemeente geen zetel heeft, zodat vanaf deze datum de termijn voor annulatie
voor de Raad van State in hoofde van de operator loopt. Het Arbitragehof (thans het Grondwettelijk Hof) heeft aanvankelijk
gesteld dat artikel 112 NGW (thans art. 186 GD) het gelijkheidsbeginsel en niet-discriminatiebeginsel uit de Grondwet niet
schendt in zoverre artikel 112 NGW via de erin voorgeschreven bekendmaking van gemeentelijke reglementen en
verordeningen zowel ten aanzien van inwoners van de gemeente als personen van buiten de gemeente de termijn voor een
beroep tot vernietiging voor de Raad van State doet lopen (Arbitragehof , Arrest 67/2001 van 17.05.2001, B.S., 11.09.2001).
Later, op 05.05.2009, besliste het Grondwettelijk Hof dat in zoverre die termijn ten aanzien van derden die geen rechtstreekse
belangen hebben in de betrokken gemeente begint te lopen vanaf de aanplakking bedoeld in art. 112 en 114 van de
Gemeentewet, en niet vanaf de dag waarop die derden kennis ervan hebben gehad, die bepalingen art. 10 en 11 van de
Grondwet schenden (Grondwettelijk Hof, 05.05.2009, R.W., 2009 – 2010, 709.
731
Voor een overzicht van het gehele handhavingsarsenaal zie het zeer interessant artikel van Staatsraad A.
VANDENDRIESSCHE, “De nieuwe gemeentewet en de handhaving van de openbare orde”, onuitg. PUC West-Vlaanderen,
2000, 31. P. Zie ook LIERMAN, S., e.a.”Enkele recente ontwikkelingen in de rechtspraak en de regelgeving over algemene en
bijzondere bestuurlijke politie”, Actualia Gemeenterecht, Themis, School voor Postacademische Juridische Vorming, Die Keure,
2013, p. 69 e.v.
732
B.S., 01.07.2013. Inwerkingtreding: 01.01.2014. We zullen deze wet verder afkorten als de GAS-wet.
160
a.
De strafsanctie
Indien een wet, decreet of ordonnantie daarin nog niet heeft voorzien, kan de
gemeenteraad straffen stellen op de overtredingen van zijn reglementen en
verordeningen.
Deze straffen mogen de politiestraffen niet te boven gaan. (een tot zeven dagen
gevangenisstraf en/of een geldboete van 1 tot 25 EURO verhoogd met de wettelijk
opdeciemes) 733.
De afhandeling van deze overtredingen wordt integraal toevertrouwd aan de
strafgerechten (in eerste aanleg de politierechtbank, in hoger beroep de correctionele
rechtbank met mogelijkheid van eventueel cassatieberoep bij het Hof van Cassatie). De
praktijk leert dat - als er van de overtredingen op de politieverordeningen al een PV wordt
opgesteld - dit PV vaak zonder gevolg wordt geklasseerd door de procureur des Konings
(d.i. wordt geseponeerd). Dit betekent dat de gemeenten de facto de mogelijkheid om
hun politiereglementen afdwingbaar te maken worden ontnomen.
b.
De gemeentelijke administratieve sanctie
734
De eerste GAS-wetgeving (1999, naderhand gewijzigd en aangevuld)
Om de gemeenten beter te wapenen tegen alle vormen van plaatselijke overlast voorzag
artikel 119 bis NGW – ingevoegd bij wet van 13.05.1999, aangepast ingevolge de wetten
van 17.06.2004, 20.07.2005 en 01.06.2011 735 - in een administratieve sanctie.
Aanvankelijk bleef de wetgeving op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS)
veelal dode letter, hoofdzakelijk ingevolge de bepaling dat géén gemeentelijke
administratieve sancties konden worden voorzien waar een hogere norm al strafsancties
of administratieve sancties voorzag en het feit dat precies zeer veel hogere normen al
dergelijke strafsancties inhielden. Via diverse wetswijzigingen probeerde men daaraan te
verhelpen. Op die wijze werden, in een poging de parketten te ontlasten, lichte en zware
gemengde inbreuken in het leven geroepen die, alhoewel ze strafrechtelijk
gesanctioneerd bleven, via een GAS-sanctie konden worden bestraft nadat het parket de
zaak impliciet of expliciet uit handen gaf.
Tevens werden ook een aantal strafrechtelijke normen opgeheven. Het gaat om de
gehele titel X van boek II strafwetboek (de overtredingen van eerste, tweede, derde en
vierde categorie, met uitzondering van de artikelen 559, 1°, 561, 1°, 562, 563, 2° en 3°,
564, 565 en 566 – artikelen die door de wet van 20.07.2005 allemaal opnieuw werden
ingevoerd) en de besluitwet van 29.12.1945 houdende verbod tot het aanbrengen van
opschriften op de openbaren weg.
733
De bedragen moeten nu met 6 worden vermenigvuldigd (art. 1 van de wet van 05.03.1952 betreffende de opdeciemes op de
strafrechtelijke geldboeten, met ingang van 01.01.2012 gewijzigd door de de wet van 28 december 2011 houdende diverse
bepalingen inzake justitie (B.S., 30.12.2011).
734
We beperken ons hier tot het essentiële. Voor een grondiger toelichting betreffende de gemeentelijke administratieve
sancties onder de gelding van het oude artikel 119bis NGW zie DE SUTTER, T., “De gemeentelijke administratieve sancties …
bis”, in X., Gandaius Actueel X, Kluwer 2004, XIII + 234 p.. BOES, M., “De gemeentelijke administratieve sancties anno 2004,
PUC KULAK, tekst voor een studieavond op 14.12.2004, onuitgegeven. Beide teksten dateren wel van vóór de wijziging van
20.07.2005. Zie ook de omzendbrief OOP 30bis aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot invoering van de
gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet en van 17 juni 2004 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet.. Omzendbrief
OOP30bis werd deels gewijzigd bij Omzendbrief OOP 30ter van 10.11.2005, B.S. 24.11.2005. Omzendbrief OOP 30ter is
geschreven naar aanleiding van de wetswijziging in art. 119ter van 20.07.2005.
Voor een eerste commentaar over de nieuwe GAS-wet van 24.06.2013 zie ALLEWAERT, T., “Recente ontwikkelingen inzake
gemeentelijke administratieve sancties: de wet van24 juni 2013”, Actualia Gemeenterecht, Themis, School voor
Postacademische Juridische Vorming, Die Keure, 2013, p.29 e.v.; DE SCHEPPER, T. (red.), De nieuwe gemeentelijke
administratieve sancties, Politeia 2013, 210 p.
735
Het Arbitragehof (thans het Grondwettelijk Hof) heeft bij arrest nr. 6/2006 van 18.01.2006, (B.S., 30.01.2006) volgende
bepalingen van het oorspronkelijke art. 119bis NGW, ingevoerd bij wet van 07.05.2004 en 17.06.2004, vernietigd :
- artikel 119bis, § 12, zesde lid, van de Nieuwe Gemeentewet ;
- voor de periode van 1 april 2005 tot en met 7 augustus 2005, artikel 119bis, § 9bis, van de Nieuwe Gemeentewet.
In de praktijk heeft deze vernietiging geen gevolg, nu de wet van 20.07.2005 (de zgn. reparatiewet), deze bepalingen heeft
bijgestuurd.
161
Werden aldus niet meer strafbaar via het strafwetboek :
-
Niet reinigen van straten.
Niet herstellen of slopen van bouwvallige gebouwen.
Achterlaten van voorwerpen op de openbare weg.
Afschieten van een vuurwapen of afsteken van vuurwerk.
Laten rondzwerven van krankzinnigen, razenden of woeste dieren.
Het toelaten van honden op andermans gezaaide grond.
Het organiseren van kansspelen op pleinen en straten.
Het roven van veldvruchten.
Werpen van stenen tegen huizen en voertuigen.
Kwaadwillig aftrekken van aanplakbiljetten.
Waarzeggen.
Voormelde opsomming is niet limitatief.
De gemeenten hebben drie mogelijkheden :
- Ofwel doen zij niets. In dat geval kan op hun grondgebied tegen een en ander niet
meer door de openbare macht worden opgetreden. Schadelijdende derden zullen hun
heil moeten zoeken in technieken van burgerlijk recht, bvb. vorderingen op grond van de
regels van de burgerlijke aansprakelijkheid.
- Ofwel bekleden zij dergelijke feiten via een besluit van de gemeenteraad met een
administratieve geldboete.
- Ofwel bekleden zij de afgeschafte strafrechtelijke normen allemaal of deels opnieuw
met een strafsanctie, maar ditmaal via een gemeentelijke politieverordening. In dat geval
zal er in de praktijk niets veranderen.
Alvorens tot een beslissing in voorgaande zin over te gaan diende de gemeente zich
goed af te vragen welke feiten op haar grondgebied nog een maatschappelijke relevantie
hebben en bijgevolg strafwaardig dienen te blijven, hetzij administratief, hetzij penaal.
Een nieuwe GAS-wetgeving: de wet van 24.06.2013
Een nieuwe GAS-wet van 24.06.2013, tot stand gekomen na een heftig maatschappelijk
736
debat, heft inhoudelijk art. 119ter
van de Nieuwe Gemeentewet (NGW) op en
herformuleert art. 119bis NGW. Dit laatste artikel - als de oorspronkelijke GAS-wet in de
NGW ingevoegd bij wet van 13.05.1999 - blijft enkel bestaan als een verwijzing naar de
nieuwe GAS-wet.
De nieuwe GAS-wet behoudt het uitgangspunt van de gemeentelijke autonomie. Het
blijft dus de gemeenteraad die beslist of, binnen het wettelijk kader, een feit met GAS
wordt bekleed, en welke daarvoor de sanctie is. Kiest de gemeenteraad voor een straf in
plaats dan een GAS-sanctie, dan mogen deze straffen de politiestraffen niet te boven
737
gaan .
Uiteraard dient ook nu de gemeenteraad de normenhiërarchie na te leven. De
gemeenteraad kan enkel straffen of administratieve sancties bepalen voor de inbreuken
op zijn reglementen of verordeningen, indien voor dezelfde inbreuken door of krachtens
een wet, een decreet of een ordonnantie, straffen of administratieve geen sancties
738
worden bepaald
Een samenloopprincipe werkt daar echter milderend (zie verder).
Andere krachtlijnen zijn, meestal met behoud van het autonomieprincipe: de formele
mogelijkheid van intergemeentelijke samenwerking, het verlagen van de leeftijdsgrens
van 16 naar 14 jaar, de bemiddeling door een verplicht onafhankelijk bemiddelaar, de
beperkte mogelijkheid van gemeenschapsdienst, de mogelijke ouderlijke betrokkenheid,
de uitbreiding van het potentieel aantal vaststellers, de verplichte termijn voor het
overmaken van het aanvankelijk proces-verbaal, de facultatieve en verplichte protocollen
736
Art. 119ter NGW handelde over de bemiddeling.
Art. 2 par. 1 en 4 par. 3 GAS-wet.
738
Art. 2 par. 1 GAS-wet.
737
162
met het parket, de mogelijkheid inbreuken op het stilstaan en parkeren te bekleden met
GAS, de verplichting een administratief sanctieregister bij te houden en de mogelijkheid
voor de GAS-ambtenaar de gemeente te vertegenwoordigen in graad van beroep. We
gaan op dit alles verder in.
Ingevolge een 15-tal wettelijke bepalingen uit de wet van 24.06.2013 moeten
uitvoeringsbesluiten worden getroffen over:
-
de wijze van overleg tussen de gemeenteraden in geval van een identieke APV per
politiezone;
de wijze van overleg tussen de gemeenteraden van het Brussel Hoofdstedelijk
Gewest in geval van een gemeenschappelijke politieverordening;
de aanduiding van de inbreuken stilstaan en parkeren waarvoor een
administratieve geldboete kan worden opgelegd;
de indeling van deze inbreuken in vier categorieën en de bepaling van het
overeenkomstige boetebedrag;
de eisen van kwalificatie en onafhankelijkheid van de sanctionerende ambtenaren
(wat
aangestelde
gesanctioneerde
ambtenaren
betreft
zijn
er
overgangsmaatregelen voorzien);
de minimale voorwaarden waaraan de bemiddelaar moet voldoen;
de voorwaarden en modaliteiten voor de bemiddelingsdienst;
de regels inzake selectie, aanwerving, opleiding en bevoegdheid voor
gemeenteambtenaren-vaststellers;
de regels inzake selectie, aanwerving, opleiding en bevoegdheid voor provinciale,
en
gewestelijke
ambtenaren-vaststellers
en
personeelsleden
van
intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en AGB’s;
de aanduiding van de personeelsleden van openbare vervoersmaatschappijen en
hun vaststellingsbevoegdheden;
de modaliteiten en het model van protocolakkoord met het parket;
de wijze van inning van de geldboete;
de regeling van de onmiddellijke betaling voor inbreuken op het stilstaan en
parkeren;
de modaliteiten voor deze onmiddellijke inning;
de regeling tot toegang tot het gemeentelijk register administratieve sancties.
De nieuwe GAS-wet trad in werking op 01.01.2014, zijnde de eerste dag van de zesde
739
maand na publicatie in het Staatsblad. . Hij werd al gewijzigd bij Wet van 21.12.2013
(Wet betreffende diverse bepalingen Binnenlandse Zaken, B.S., 31.12.2013).
De op 01.01.2014 lopende procedures worden vervolgd volgens de oude wet- en
regelgeving. De nieuwe wet is enkel toepasselijk op inbreuken gepleegd na 01.01.2014.
(i)
Algemeen.
De gemeenteraad kan beslissen de overtredingen van zijn reglementen
verordeningen te beteugelen met onderstaande administratieve sancties :
en
- de administratieve geldboete met een maximum van 350 EUR voor meerderjarigen.
Het maximum is 175 EUR voor minderjarigen, zelfs wanneer zij bij de beoordeling van
de feiten reeds meerderjarig zijn geworden.
- de administratieve schorsing of intrekking van een door de gemeente afgeleverde
toestemming of vergunning
- de administratieve sluiting van een instelling die tijdelijk of definitief kan zijn.
Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de gemeenteraad om te beslissen of
het opportuun is om voor de beteugeling van zijn politieverordeningen en zijn
reglementen te opteren voor strafsancties of voor administratieve sancties.
739
Art. 53 GAS-wet.
163
De raad kan evenwel niet terzelfdertijd een strafsanctie én een administratieve sanctie
voorzien 740.
De administratieve geldboete kan, indien de gemeenteraad daarvoor kiest, worden
opgelegd van zodra de dader de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt.
Administratieve geldboetes en sancties kunnen alleen worden voorzien indien de wet, het
decreet of de ordonnantie nog niet heeft voorzien in een administratieve of in een
strafsanctie, tenzij in specifieke gevallen geviseerd door de wet (zie hierna). In deze
specifieke gevallen is een samenloop van de strafrechtelijke sanctie met de
administratieve geldboete wél mogelijk.
Wel wordt voorrang gegeven aan de
strafrechtelijke afhandeling (zie eveneens hierna). Indien de zaak strafrechtelijk impliciet
of expliciet uit handen wordt gegeven kan administratiefrechtelijk worden opgetreden.
Uiteraard ook kan, in geval van samenloop, uiteindelijk slechts één sanctie worden
opgelegd: hetzij de strafsanctie door de strafrechter, hetzij de administratieve sanctie
door de sanctionerend ambtenaar.
De administratieve geldboete wordt opgelegd door een door de gemeenteraad
aangewezen ambtenaar . De overige sancties, schorsing, intrekking en sluiting behoren
tot de bevoegdheid van het college. Deze overige sancties worden hier niet verder
behandeld. De tekst handelt bijgevolg verder over de gemeentelijke administratieve
geldboete.
Voor de behandeling van het plaatsverbod (art. 134sexies, ingevoegd in de Nieuwe
Gemeentewet door art. 47 van de nieuwe GAS-wet) op te leggen door de burgemeester
verwijzen we naar hetgeen elders in deze cursus werd uiteengezet.
Een gemeentelijke administratieve sanctie, en dus ook een gemeentelijke administratieve
geldboete, blijft een maatregel opgelegd door een orgaan van actief bestuur. Zodoende
is een sanctionerend ambtenaar van een gemeente, volgens sommigen, geen met
rechtspraak belast orgaan dat art. 159 Gec. GW (de exceptie van illegaliteit) zou kunnen
741
toepassen, al is niet iedereen het met deze stelling eens
. Wel is de sanctionerend
ambtenaar onderworpen aan de wet van 29.07.1991 betreffende de motivering van de
individuele bestuurshandeling en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie
verder).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens doogt de – ook in andere landen - ruim
en op alle administratieve niveaus verspreide techniek van administratieve bestraffing als
zijnde in overeenstemming met art. 6 EVRM indien de administratieve sanctie
aanvechtbaar is voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter die beschikt over volle
rechtsmacht, zijnde een rechter die zowel de feiten geheel opnieuw kan beoordelen als
zijn eigen beslissing in de plaats kan stellen van de administratieve overheid 742.
(ii) Mogelijkheid van een gemeenschappelijke algemene politieverordening op zonaal,
bovenzonaal of arrondissementeel vlak 743
In een meergemeentezone kunnen de gemeenteraden van de betrokken gemeenten, na
overleg, overeenkomstig de regels te bepalen bij K.B. 744, beslissen een identieke
740
Art. 5 GAS-wet.
Zie bv. Prof Van Orshoven die de legaliteit “een en ondeelbaar” noemt om zodoende te concluderen dat ook organen van
actief bestuur art. 159 Gec. GW mogen en moeten toepassen en een met de hogere rechtsnormen strijdige bepaling uit een
gemeentelijk reglement buiten toepassing mogen/moeten laten. “La légalité est une et indivisible”. VAN ORSHOVEN, P., “De
lokale belastingen in een nieuw kleedje”, R.W. 1997 – 1998, 1459. De Raad van State neigt er naar om toe te laten dat
organen van actief bestuur art. 159 toepassen indien de vastgestelde strijdigheid met een hogere norm leidt tot een dergelijke
onreglematigheid dat de geviseerde bepaling voor onbestaande moet worden gehouden (zie bv. R. v. St. arrest nr. 29.560 van
15.03.1988 inzake Riemst en nr. 124.147 van 13.10.2003 inzake Delsard).
742
WILLEMART, E, in “Administratieve sancties in België Nederland en Luxemburg. Vergelijkende studie”;in Colloqium.
Vergadering van de Raden van State van de Benelux en van het Administratief Hof van Luxemburg, oktober 2011, SecretariaatGeneraal Benelux, 2011. 71 p
743
Artikel 2, par. 2 en 3 GAS-wet.
744
K.B. … ;
741
164
algemene politieverordening aan te nemen. Dit moet echter gebeuren na voorafgaand
advies van de politieraad.
Deze mogelijkheid bestaat ook voor meerdere zones of alle zones van een gerechtelijk
arrondissement.
(iii)
De sanctionerend ambtenaar
745
De gemeentelijke administratieve geldboete wordt opgelegd door de sanctionerend
ambtenaar. Deze moet beantwoorden aan de bij in ministerraad overlegd K.B.
vastgelegde kwalificatie- en onafhankelijkheidsvoorwaarden 746 en wordt na advies van
de procureur des Konings 747 aangewezen door de gemeenteraad. Hij kan tevens door
meerdere gemeenten worden aangewezen (zie een verdere voetnoot).
De sanctionerend ambtenaar oefent zijn bevoegdheden op onafhankelijke wijze uit in het
kader van de beslissingen om een administratieve sanctie op te leggen zoals bedoeld in
de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties. De
sanctionerend ambtenaar moet autonoom kunnen beslissen en mag daarbij geen
instructies ontvangen 748.
Hij/zij dient te voldoen aan bepaalde diploma- en opleidingsvereisten 749 en mag niet het
voorwerp geweest zijn van een aantal veroordelingen vastgesteld door het aangehaalde
K.B. 750.
De sanctionerend ambtenaar kan niet tegelijkertijd de persoon zijn die, met toepassing
van de artikelen 20 en 21 van de GAS-wet, de inbreuken vaststelt, noch de persoon zijn
die de bemiddelingsprocedure leidt.
745
Artikel 6 GAS-wet.
K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de kwalificatie- en onafhankelijkheidsvoorwaarden van de ambtenaar belast met de
oplegging van de administratieve geldboete en tot inning van de boetes in uitvoering van de wet betreffende de gemeentelijke
administratieve sancties, B.S., 27.12.2013.
747
Zelfde K.B.
748
Art. 4 van het aangehaalde K.B.
749
De sanctionerend ambtenaar aangewezen door de gemeenteraad kan zijn :
1° de gemeentesecretaris;
2° een contractueel of statutaire ambtenaar;
3° Voor de gemeenten van het Vlaams gewest: een personeelslid van de samenwerkingsverbanden die tot stand werden
gebracht overeenkomstig het decreet van 6 juli 2001 houdende intergemeentelijke samenwerking.
4° Voor de gemeenten van het Waals gewest: een personeelslid van de samenwerkingsstructuren die werden opgericht
overeenkomstig het Wetboek van 22 april 2004 van de plaatselijke democratie en decentralisatie.
5° Voor de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk gewest: een lid van het personeel van de verenigingen die werden
opgericht overeenkomstig de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales.
De gemeenteraad kan eveneens aan de provincieraad vragen om een provincieambtenaar voor te dragen voor de uitoefening
van de functie van sanctionerend ambtenaar. De gemeenteraad wijst deze ambtenaar aan als ambtenaar belast met het
opleggen van de administratieve geldboetes.
In het kader van een samenwerkingsovereenkomst kunnen verschillende gemeenten samen beslissen om een statutaire of
contractuele ambtenaar aan te wijzen om de opdrachten van sanctionerend ambtenaar uit te oefenen. Zij kunnen beslissen over
de onderlinge verdeling van de verschillende desbetreffende kosten.
De samenwerkende vereniging, bedoeld in artikel 1, § 1, 3° tot 5° van het K.B., of de provincie krijgt van de betrokken gemeente
een vergoeding voor de prestaties van de ambtenaar belast met het opleggen van de administratieve geldboetes behalve als de
vereniging of de provincie beslist om geen financiële bijdrage te eisen. Over de grootte van de vergoeding en de wijze van
betaling ervan wordt voorafgaandelijk een akkoord bereikt tussen de gemeenteraad en de samenwerkende vereniging of
provincie.
Wanneer verschillende gemeenten beslissen om samen een sanctionerend ambtenaar aan te wijzen, dan moeten zij
voorafgaand aan deze aanwijzing, een akkoord sluiten betreffende de kostprijs van deze ambtenaar en, in voorkomend geval,
van andere personeelsleden alsook betreffende de betalingswijze.
De sanctionerend ambtenaar moet, behoudens het gaat om de gemeentesecretaris, houder zijn hetzij van een diploma van
bachelor in de rechten of bachelor in de rechtspraktijk of master in de rechten en het onderdeel conflictbeheersing van de bij
K.B. vastgestelde opleidingsmodule gevolgd hebben. Bij gebreke hieraan dient hij houder te zijn van een universitair diploma
van de tweede cyclus of een gelijkgesteld diploma en de gehele in bedoelde opleidingsmodule gevolgd hebben.
750
De sanctionerend ambtenaar mag niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een correctionele of een criminele
straf bestaande uit een boete, een werkstraf of een gevangenisstraf, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de
wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer andere dan die bestaan uit een verval van het recht om een motorvoertuig
te besturen uitgesproken voor andere redenen dan voor lichamelijke ongeschiktheid.
746
165
De sanctionerend ambtenaar dient een bepaalde specifieke opleiding te hebben gevolgd
751
. Voor de op 01.01.2014 in dienst zijnde sanctionerend ambtenaren gelden ter zake
uitzonderingsbepalingen 752.
(iv)
Wie kan het voorwerp zijn van een gemeentelijke administratieve geldboete?
Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen het voorwerp zijn van een
gemeentelijke administratieve geldboete. Alhoewel de wet van 24.06.2013 niet
uitdrukkelijk bepaalt dat ook rechtspersonen kunnen worden bestraft werd dit in het
verleden steeds aanvaard. Bovendien verwijst art. 44 betreffende het gemeentelijk
sanctieregister naar gegevens die in dit register m.b.t. bestrafte rechtspersonen moeten
worden opgenomen.
Waar voorheen enkel minderjarigen konden worden beboet die de volle leeftijd van 16
jaar hadden bereikt, laat de nieuwe wet nu een bestraffing toe, indien de gemeenteraad
daarvoor opteert, vanaf de volle leeftijd van 14 jaar op het ogenblik van de feiten 753.
Wanneer de verdachte 754 tijdens de procedure meerderjarig wordt, dan wordt de
procedure vervolgd volgens de regels toepasselijk op een minderjarige, dus met
onderstaande garanties.
Voor een minderjarige voorziet de wet een aantal bijkomende garanties.
Indien de gemeenteraad van de mogelijkheid gebruik maakt om ook minderjarigen
binnen het toepassingsveld van de gemeentelijke administratieve geldboete te brengen,
dan moet vooraf het advies worden ingewonnen van het orgaan of de organen die een
adviesbevoegdheid hebben in jeugdzaken, voor zover dergelijk adviesorgaan bestaat
binnen de gemeente 755.
In dit geval geldt ook de verplichting om alle in de gemeente wonende minderjarigen en
vaders, moeders, voogden of personen die er de hoede over hebben, via een en alle
mogelijke communicatiemiddelen (sic) te informeren over de door minderjarigen
gepleegde inbreuken die bestraft kunnen worden met administratieve sancties 756.
Indien een minderjarige verdacht wordt van een inbreuk die bestraft kan worden met een
gemeentelijke administratieve geldboete, en de administratieve procedure in gang gezet
wordt, moet de sanctionerende ambtenaar de stafhouder van de orde van advocaten
hiervan op de hoogte brengen, zodat ervoor gezorgd wordt dat de betrokkene door een
advocaat bijgestaan kan worden.
De wet bepaalt niet over welke orde van advocaten het gaat, maar het is evident dat het
de stafhouder van de balie van het gerechtelijk arrondissement betreft waarin de
gemeente waarvoor de ambtenaar bevoegd is is gelegen.
De stafhouder of het bureau voor juridische bijstand stelt een advocaat aan, uiterlijk
binnen twee werkdagen na voormelde kennisgeving.
Een afschrift van het bericht van de kennisgeving aan de stafhouder wordt bij het dossier
751
Zie art. 3 van het aangehaalde K.B. De sanctionerend ambtenaar zal een opleiding van 20 uur gevolgd moeten hebben
tijdens een periode van maximaal 5 dagen. De opleiding kan verstrekt worden door de instellingen erkend voor de opleiding van
de politieambtenaren of door de provinciale of gewestelijke bestuursscholen en zal bestaan uit drie delen:
1° de algemene principes van het strafrecht;
2° de wetgeving betreffende de gemeentelijke administratieve sancties met in het bijzonder aandacht voor de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de sanctionerend ambtenaar, alsook voor de rechten en de plichten van de burgers op de voor het
publiek toegankelijke plaatsen en voor de gevallen waarbij men op heterdaad betrapt wordt;
3° conflictbeheersing, inbegrepen positieve conflictbeheersing met minderjarigen.
Er wordt een examen georganiseerd voor alle in § 1 bedoelde onderdelen. De kandidaat is geslaagd voor het examen als hij/zij
voor elk onderdeel minstens 50 % van de punten behaald heeft en minstens 60 % van de punten voor alle onderdelen samen.
752
Zie art. 6 van het aangehaalde K.B. De sanctionerend ambtenaren die in dienst zijn voor de 1ste januari 2014, mogen hun
functie verder uitoefenen. Ze moeten evenwel de opleiding volgen voorzien in artikel 3, § 1, binnen de twee jaar van het in
werking treden van de wet van 24 juni 2013 met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Ze zijn bovendien
vrijgesteld voor de module beoogd in artikel 3, § 1, 1°, alsook voor het examen voorzien in artikel 3, § 2.
753
Artikel 14 GAS-wet.
754
De wet heeft het altijd over de overtreder. Het gebruik van het woord “verdachte” lijkt ons, gezien het vermoeden van
onschuld meer aangewezen.
755
Artikel 4 par. 5 GAS-wet.
756
Artikel 15 GAS-wet.
166
van de rechtspleging gevoegd.
Wanneer er een risico op een belangenconflict bestaat, zorgt de stafhouder of het bureau
voor juridische bijstand ervoor dat de betrokkene bijgestaan wordt door een andere
advocaat dan die waarop zijn vader en moeder, voogd, of personen die hem onder hun
hoede hebben of die bekleed zijn met een vorderingsrecht, een beroep hebben gedaan.
De advocaat kan ook aanwezig zijn tijdens de bemiddelingsprocedure 757.
Een lastens een minderjarige opgelegde gemeentelijke administratieve geldboete kan
niet worden verhaald op de minderjarige zelf. De vader en moeder, voogd of personen
die de minderjarige onder hun hoede hebben, zijn burgerlijk aansprakelijk voor de
betaling van de administratieve geldboete 758.
Tot slot kan, als bijkomende bijzondere garanties verwezen worden naar de procedure
van de ouderlijke betrokkenheid en de verplichte bemiddeling (zie verder).
Door de combinatie van de verschillende bijkomende garanties en hun onderlinge
verhouding dient wat minderjarigen betreft eerst een beroep gedaan op de ouderlijke
betrokkenheid (indien voorzien en indien de ambtenaar daarvan gebruik wenst te
maken), dan op de bemiddeling (verplicht), vervolgens op de gemeenschapsdienst
(indien voorzien en op initiatief van de sanctionerend ambtenaar) om pas in laatste
instantie te komen tot een eventuele bestraffing.
(v) Mogelijke samenloop tussen strafrechtelijke en via een administratieve sanctie in
toepassing van de GAS-wet administratief gesanctioneerde feiten 759.
De gemeenteraden kunnen in hun politieverordeningen ook, in afwijking van het principe
dat ze geen sancties kunnen voorzien voor inbreuken op hogere normen die zelf al een
sanctie voorzien, toch een administratieve geldboete voorzien voor volgende inbreuken.
De keuze is echter weer aan de gemeenteraad. Bovendien is er, bij deze afwijking op
het beginsel van de normenhiërarchie, altijd een prioriteit voor de strafrechtelijke weg (zie
hierna).
(vi) Mogelijkheid tot het opleggen van alternatieve maatregelen: gemeenschapsdienst
en bemiddeling.
De gemeenteraad kan, behoudens voor samenlopende inbreuken op het stilstaan en
parkeren en het bord C3 (verboden toegang, in beide richtingen, voor ieder bestuurder _
760
maar enkel indien ze zijn vastgesteld door automatisch werkende toestellen ) en F103
(begin voetgangerszone) waar dit niet kan, in zijn reglementen of verordeningen twee
soorten alternatieve maatregelen voorzien die door de sanctionerend ambtenaar in de
plaats de administratieve geldboete kunnen worden gehanteerd. Ook hier is het dus
weer de gemeenteraad die beslist om de mogelijkheid te voorzien.
Het is echter de sanctionerend ambtenaar die in alle vrijheid zal beslissen of hij al dan
niet een alternatieve maatregel aanbiedt 761. Enkel voor minderjarigen is het
bemiddelingsaanbod, indien de wettelijke voorwaarden zijn voldaan, verplicht 762.
Geen enkele verdachte is verplicht op het aanbod van de sanctionerende ambtenaar in te
gaan 763. Meerderjarige verdachten kunnen, zonder de sanctionerend ambtenaar te
kunnen binden, de toepassing van een alternatieve maatregel vragen 764.
757
Artikel 16 GAS-wet.
Artikel 14 par. 2 GAS-wet.
Artikel 3 GAS-wet.
760
Hier worden duidelijk ANPR-camera’s bedoeld. ANPR staat voor automatic numberplate recognition (automatische
nummerplaatherkenning).
761
Art. 9 GAS-wet voor de gemeenschapsdienst voor meerderjarigen, 12 par. 1 nopens de lokale bemiddeling voor
meerderjarigen, 19 par. 1 voor de gemeenschapsdienst voor minderjarigen.
762
Art. 18 par. 2 GAS-wet.
763
Art. 9 GAS-wet voor de gemeenschapsdienst voor meerderjarigen
764
Art. 9 GAS-wet.
758
759
167
Een eerste alternatieve maatregel wordt gevormd door de gemeenschapsdienst, zijnde
een prestatie van algemeen belang uitgevoerd door de overtreder ten gunste van de
collectiviteit 765.
De gemeenschapsdienst bestaat uit een opleiding en/of een onbetaalde prestatie onder
toezicht van de gemeente of van een door de gemeente aangewezen bevoegde
rechtspersoon en uitgevoerd ten behoeve van een gemeentedienst of een
publiekrechtelijke rechtspersoon, een stichting of een vereniging zonder winstgevend
oogmerk die door de gemeente wordt aangewezen.
De gemeenschapsdienst wordt omkaderd door een door de gemeente erkende dienst of
door een rechtspersoon die door deze gemeente wordt aangewezen 766.
De gemeenschapsdienst voor meerderjarigen 767 mag niet meer dan dertig uur bedragen
en moet worden uitgevoerd binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van
kennisgeving van de beslissing van de sanctionerend ambtenaar.
De procedure gemeenschapsdienst voor minderjarigen 768 mag slechts worden opgestart
na weigering van het aanbod of falen van de bemiddeling. Hij moet aangepast zijn aan
de leeftijd en capaciteiten van de minderjarige. De sanctionerend ambtenaar kan
beslissen de keuze en de nadere regels van de gemeenschapsdienst toe te vertrouwen
aan een bemiddelaar of een bemiddelingsdienst.
Gemeenschapsdienst in hoofde van minderjarigen mag niet meer dan vijftien uur
bedragen en moet eveneens worden uitgevoerd binnen een termijn van zes maanden
vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing van de sanctionerend ambtenaar.
De vader en moeder, voogd of personen die de hoede hebben over de minderjarige,
kunnen op hun verzoek de minderjarige begeleiden bij het uitvoeren van de
gemeenschapsdienst.
Van de gemeenschapsdienst onderscheiden geldt ook de lokale bemiddeling als tweede
mogelijke alternatieve maatregel, een maatregel die het voor de overtreder mogelijk
maakt om, door tussenkomst van een bemiddelaar, de veroorzaakte schade te herstellen
of schadeloos te stellen of om het conflict te doen bedaren, als mogelijke alternatieve
maatregel.
De lokale bemiddeling wordt gevoerd door een bemiddelaar die moet voldoen aan de
minimale voorwaarden door de Koning te bepalen, of door een gespecialiseerde en door
de gemeente erkende bemiddelingsdienst, eveneens overeenkomstig de door de Koning
te bepalen voorwaarden en nadere regels 769.
De schadeloosstelling of herstelling van de schade wordt vrij door de partijen
onderhandeld en beslist 770.
De sanctionerend ambtenaar kan slechts een voorstel tot lokale bemiddeling ten opzichte
van een meerderjarige verdachte formuleren, wanneer aan de volgende voorwaarden
cumulatief is voldaan 771 :
- de gemeenteraad moet de mogelijkheid van bemiddeling hebben voorzien en de na te
leven procedure hebben vastgesteld;
- de verdachte moet akkoord zijn;
- er moet een geïdentificeerd slachtoffer zijn.
Wat de lokale bemiddeling inzake minderjarigen 772 betreft geldt specifiek dat
wanneer minderjarigen het voorwerp kunnen uitmaken van een administratieve
geldboete, de gemeenteraad een procedure van lokale bemiddeling en de nadere regels
ervan moet vaststellen.
De sanctionerend ambtenaar dient verplicht een aanbod van lokale bemiddeling voor te
765
Art. 4 par. 2 GAS-wet.
Art. 10 GAS-wet.
Art. 10 GAS-wet.
768
Art. 19 GAS-wet.
769
Art. 8 GAS-wet en K.B. … .
770
Art. 12 par. 2 GAS-wet i.v.m. de procedure toepasselijk op meerderjarigen.
771
Art. 12 par. 1 GAS-wet.
772
Art. 18 GAS-wet.
766
767
168
stellen aan minderjarigen die de volle leeftijd van veertien jaar bereikt hebben op het
ogenblik van de feiten. Uit dit verplicht bemiddelingsaanbod dient te worden afgeleid dat
de cumulatieve voorwaarden die de wet stelt voor meerderjarigen niet gelden voor
minderjarigen.
De vader en moeder, voogd of personen die de hoede hebben over de minderjarige,
kunnen op hun verzoek de minderjarige begeleiden bij de bemiddeling.
Beide alternatieve maatregelen, gemeenschapsdienst en bemiddeling, verschillen
duidelijk van elkaar. In het eerst geval staat duidelijk het publiek belang voorop. Bij het
tweede geval primeert het belang van de individuele schadelijder. Telkens echter, en dit
vormt dan weer een punt van gelijkenis, komt de alternatieve maatregel in de plaats van
de administratieve geldboete. Zo kan na een geslaagde bemiddeling de sanctionerend
ambtenaar geen administratieve geldboete meer opleggen 773. Hetzelfde geldt wanneer
de sanctionerend ambtenaar vaststelt dat de voorgestelde gemeenschapsdienst werd
uitgevoerd 774. Bij weigering, mislukking of niet uitvoering van de alternatieve maatregel
kan de ambtenaar wel nog sanctioneren 775.
(vii)
Mogelijkheid van een aan de procedure voorafgaande ouderlijke betrokkenheid
776
Ten opzichte van de oude wet voorziet de nieuwe GAS-wet ten aanzien van minderjarige
verdachten een bijkomende mogelijkheid: de ouderlijke betrokkenheid. Het is de
gemeenteraad die zelf dient te opteren voor deze mogelijkheid. Zodoende staan we ook
hier weer voor een verschijningsvorm van de gemeentelijke autonomie.
De ouderlijke betrokkenheid gaat vooraf aan het aanbod tot bemiddeling, tot
gemeenschapsdienst of, desgevallend, de oplegging van een administratieve geldboete.
Zodoende situeert de ouderlijke betrokkenheid zich buiten de eigenlijke procedure.
Bedoeling was aan de titularissen van het ouderlijk gezag eerst de mogelijkheid te bieden
binnen de ouder-kindrelatie een oplossing te zoeken voor het gebeurde.
Indien de gemeenteraad deze mogelijkheid heeft voorzien, dan informeert de
sanctionerend ambtenaar per aangetekende brief de vader en moeder, voogd of
personen die de hoede hebben over de minderjarige, over de vastgestelde feiten en
verzoekt hen om, onmiddellijk na het ontvangen van het proces-verbaal of de vaststelling,
hun mondelinge of schriftelijke opmerkingen mee te delen over de feiten en de eventueel
te nemen opvoedkundige maatregelen. De ambtenaar kan hiertoe een ontmoeting
vragen met de vader en moeder, de voogd of de personen die de minderjarige onder hun
hoede hebben en de minderjarige.
Na de opmerkingen te hebben ingewonnen en/of de minderjarige verdachte te hebben
ontmoet, evenals zijn vader, moeder, voogd of personen die er de hoede over uitoefenen
en indien hij tevreden is over de educatieve maatregelen die door deze laatsten werden
voorgesteld, kan de sanctionerend ambtenaar hetzij de zaak in dit stadium van de
procedure afsluiten, hetzij toch de administratieve procedure opstarten.
(viii)
Vaststelling van de feiten en controle van identiteitsbewijzen
777
De inbreuken die het voorwerp van administratieve sancties kunnen uitmaken,
inbegrepen de gemengde inbreuken, kunnen worden vastgesteld door een
politieambtenaar, een agent van politie of een bijzondere veldwachter in het kader van
zijn bevoegdheden. Deze ambtenaren hebben ter zake, zonder enige verdere formaliteit
of aanstelling, een algemene vaststellingsbevoegdheid. Ze kunnen de overlegging van
een identiteitsbewijs vragen ingevolge hun algemene bevoegdheid ter zake.
De inbreuken die uitsluitend het voorwerp kunnen uitmaken van een administratieve
773
Art. 13 par. 1 en 18 par. 4 GAS-wet
Art. 11 par. 1 en 19 par. 3 a contrario GAS-wet.
Art. 11 par. 2, 13 par. 2, 18 par. 5 en 19 par. 3 GAS-wet.
776
Art. 17 GAS-wet.
777
GAS-wet artikelen 20 en 21.
774
775
169
sanctie kunnen ook worden vastgesteld door de hierna vermelde personen. De hierna
vernoemden kunnen dus geen gemengde inbreuken vaststellen. Telkens moet de
gemeenteraad ook expliciet beslissen hen tot vaststeller aan te wijzen. Enkel wanneer zij
rechtstreeks (dus zelf de visu) getuige zijn van een feit dat is bekleed met een
gemeentelijke administratieve geldboete binnen het strikte kader van de hun toegekende
bevoegdheden, kunnen deze personen de voorlegging vragen van een identiteitsbewijs
om de juiste identiteit van de overtreder te bepalen. Zij moeten het identiteitsbewijs
nadien onmiddellijk terug geven aan de betrokkene.
Het gaat om:
 de gemeenteambtenaren die voldoen aan de door de Koning vastgelegde
minimumvoorwaarden, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad inzake
de selectie, aanwerving, opleiding en bevoegdheid, en die daartoe door de
gemeenteraad worden aangewezen 778. In een meergemeentezone, kunnen deze
gemeenteambtenaren-vaststellers vaststellingen verrichten op het grondgebied van
alle gemeenten die deel uitmaken van deze politiezone, en desgevallend, van de
gemeenten van een of meer andere zones, op voorwaarde dat er een voorafgaande
overeenkomst daartoe werd gesloten tussen de betrokken gemeenten van de
politiezone van oorsprong van de ambtenaar en, in voorkomend geval, de gemeente
die tot een andere politiezone behoort.
 de provinciale of gewestelijke ambtenaren, de personeelsleden van de
intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en autonome gemeentebedrijven die
hiertoe binnen het raam van hun bevoegdheden door de gemeenteraad worden
aangewezen.
Voor deze vaststellers moet de gemeenteraad in het aanstellingsbesluit limitatief de
artikelen opsommen uit de gemeentelijke politiereglementen waarvoor deze personen
de bevoegdheid hebben om inbreuken vast te stellen. Enkel deze artikelen kunnen
worden opgesomd die rechtstreeks in verband staan met de bevoegdheden van deze
personeelsleden die voortvloeien uit de regelgeving die op hen van toepassing is. De
betrokken overheid of entiteit dient tevens akkoord te gaan met deze bijkomende
bevoegdheid.
De voornoemde personen moeten ten slotte voldoen aan de door de Koning, bij een
besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgelegde minimumvoorwaarden
inzake selectie, aanwerving en opleiding 779.
Bedoelde personeelsleden kunnen geen overtredingen inzake stilstaan en parkeren
en het verkeersbord C3 en F103 vaststellen.
 de personeelsleden van de openbare vervoersmaatschappijen die behoren tot één
van de door de Koning bepaalde categorieën 780, binnen het raam van hun
bevoegdheden.
Bedoelde personeelsleden kunnen geen overtredingen inzake stilstaan en parkeren
en het verkeersbord C3 en F103 vaststellen.
De personeelsleden van de bewakingsondernemingen, die daartoe door de
gemeenteraad werden aangewezen, kunnen uitsluitend bij een politieambtenaar, een
agent van politie of een bijzonder veldwachter in het kader van zijn bevoegdheden
melding maken van inbreuken die enkel bestraft kunnen worden met een administratieve
sanctie, en dit enkel in het kader van de activiteiten, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid,
6°, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid.
Zodoende kan de aangifte enkel gebeuren in het kader van het verrichten van
vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare
toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein en voor zover wordt
gehandeld in opdracht van de bevoegde overheid of de houder van een
778
K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de minimumvoorwaarden inzake selectie, aanwerving, opleiding, en bevoegdheid
van de ambtenaren en personeelsleden die bevoegd zijn tot vaststelling van inbreuken die aanleiding kunnen geven tot de
oplegging van een gemeentelijke administratieve sanctie, B.S., 27.12.2013.
779
K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de minimumvoorwaarden inzake selectie, aanwerving, opleiding, en bevoegdheid
van de ambtenaren en personeelsleden die bevoegd zijn tot vaststelling van inbreuken die aanleiding kunnen geven tot de
oplegging van een gemeentelijke administratieve sanctie, B.S., 27.12.2013.
780
K.B. … .
170
overheidsconcessie 781. Klassiek voorbeeld is de aangifte van een bewaker van een
parkeerplaats mbt. tot bvb. het opzettelijk beschadigen van een voertuig.
Uiteraard kan een vaststeller nooit zelf de sanctie opleggen.
(ix)
Bewijswaarde van de vaststellingen
Aangezien de wet aan de processen-verbaal of de vaststellingen geen bijzonder
bewijswaarde toekent, gelden de erin vastgestelde feiten te opzichte van de
sanctionerend ambtenaar enkel ten titel van inlichting 782. De vaststelling is slechts een
element, al weze het een belangrijk element, in de vorming van de innerlijke overtuiging
van de sanctionerend ambtenaar.
(x) Overzending van de vaststelling van een feit bekleed met een gemeentelijke
administratieve geldboete: instantie en termijnen 783
Vaststellingen inzake feiten betreffende gemengde inbreuken andere dan inzake stilstaan
en parkeren en het bord C3 en F103 worden door de bevoegde vaststellers in origineel
uiterlijk binnen de twee maanden na de vaststelling overgezonden aan de procureur des
Konings.
Indien het om minderjarigen gaat, moet het proces-verbaal toekomen bij de procureur
des Konings van de verblijfplaats van de ouders, de voogd of de personen die er de
hoede over hebben. Reden daartoe is de bevoegdheid van het jeugdparket inzake het
nemen van maatregelen ten opzichte van minderjarigen in een problematische
opvoedingssituatie
De bevoegde vaststellers vermelden uitdrukkelijk in het proces-verbaal de datum waarop
dit is overgezonden of overhandigd aan de procureur des Konings. Een kopie wordt
tegelijkertijd overgezonden aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar van de gemeente
waar de feiten zich hebben voorgedaan.
Vaststellingen betreffende inbreuken die enkel met een administratieve sanctie kunnen
worden bestraft, worden door de bevoegde vaststellers in origineel uiterlijk binnen de
twee maanden na de vaststelling verstuurd aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar
van de gemeente waar de feiten zich hebben voorgedaan.
De bevoegde vaststellers zenden aan de procureur des Konings ook altijd een kopie over
van de vaststellingen ten laste van minderjarigen voor feiten die enkel bestraft kunnen
worden met een administratieve sanctie. Opnieuw moet dit het parket mogelijk maken in
te grijpen bij een problematische opvoedingssituatie.
Vaststellingen van personeelsleden van openbare vervoersmaatschappijen worden
uiterlijk binnen twee maanden na de vaststelling door dit personeelslid toegestuurd aan
de sanctionerend ambtenaar bevoegd voor het grondgebied van de gemeente waar de
feiten zich hebben voorgedaan.
Op te merken valt dat de termijn voor het opsturen van de vaststellingen niet langer op
straffe van verval is voorgeschreven.
Bij vaststelling op heterdaad, wordt het originele exemplaar van de vaststelling
overgezonden aan de sanctionerend ambtenaar of aan de procureur des Konings, binnen
een verkorte termijn van één maand vanaf de vaststelling van de feiten. De GAS-wet
omschrijft het begrip heterdaad niet, zodat het moet worden begrepen zoals omschreven
in art. 41 W. Sv. Het misdrijf ontdekt terwijl het gepleegd wordt of terstond nadat het
gepleegd is, is een op heterdaad ontdekt misdrijf.
Als ontdekking op heterdaad wordt ook beschouwd het geval dat de verdachte door het
openbaar geroep wordt vervolgd en het geval dat de verdachte in het bezit wordt
781
Art. 1 par. 1 lid 1, 6° W. 10.04.1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne
bewakingsdiensten.
782
VAN NOOTEN, M., “Proces-verbaal tot het bewijs van het tegendeel”, Jura Falconis, jaargang 39, 2002-2003, nr 3, p. 337377.
783
Art. 22 GAS-wet.
171
gevonden van zaken, wapens werktuigen of papieren, die doen vermoeden dat hij dader
of medeplichtige is, mits dit kort na het misdrijf geschiedt.
Bij vaststelling van inbreuken op het stilstaan en het parkeren en het bord C3 en F103
wordt de originele vaststelling overgezonden aan de sanctionerend ambtenaar. De
procureur des Konings wordt hiervan op de hoogte gebracht volgens de nadere regels
bepaald in het in artikel 23 GAS-wet bedoelde protocolakkoord.
Wanneer het voertuig op directe of indirecte wijze betrokken is bij een ongeval of
wanneer er eveneens andere inbreuken dan stilstaan en parkeren of tegen het bord C3
worden vastgesteld, kan alleen een proces-verbaal worden opgesteld door de
vaststellers met een algemene vaststellingsbevoegdheid. Dit proces-verbaal wordt
overgezonden aan de procureur des Konings.
(xi) Specifieke bepalingen inzake gemengde inbreuken: facultatieve en verplichte
protocolakkoorden, termijnen toegemeten aan het parket 784
Met betrekking tot alle gemengde inbreuken, met name deze opgenomen in art. 3 van de
GAS-wet, kan de gemeenteraad een protocolakkoord dat gesloten werd tussen de
bevoegde procureur des Konings en het college van burgemeester en schepenen of het
gemeentecollege, bekrachtigen.
Dit protocolakkoord, waarvan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de
Ministerraad de nadere voorwaarden en het model vastlegt 785, is een overeenkomst die
werd opgesteld tussen het college van burgemeester en schepenen en de voor de
gemengde inbreuken bevoegde procureur des Konings.
Dit protocolakkoord leeft alle wettelijke bepalingen na die met name betrekking hebben
op de procedures voorzien voor de overtreders en kan de rechten van de overtreders niet
schenden.
Het kan identiek zijn voor alle gemeenten van de politiezone in het geval van een
gemeenschappelijke algemene politieverordening op het niveau van de zone.
Het afsluiten van een protocolakkoord is facultatief, behoudens voor de gemengde
inbreuken op het stilstaan en parkeren en de naleving van het bord C3 en F103. In deze
laatste gevallen is de opstelling van een protocolakkoord verplicht. Uiteraard geldt deze
verplichting enkel indien de gemeenteraad heeft beslist de niet-naleving van deze borden
met een GAS-boete te bekleden.
Het protocolakkoord wordt bij de in de artikelen 3 en 4 van de GAS-wet bedoelde
reglementen en verordeningen gevoegd en door het college van burgemeester en
schepenen bekendgemaakt op de internetsite van de gemeente indien zij daarover
beschikt en/of via een affiche waarop vermeld staat waar de protocoltekst geraadpleegd
kan worden door het publiek.
Bij gebreke aan een protocolakkoord en voor de zware gemengde inbreuken kan de
sanctionerend ambtenaar enkel een administratieve geldboete opleggen of een
alternatieve maatregel hiervoor voorstellen voor zover de procureur des Konings, binnen
een termijn van twee maanden, laat weten dat hij dit opportuun acht en dat hijzelf geen
gevolg aan de feiten zal geven.
Bij gebreke aan een protocolakkoord en voor de lichte gemengde inbreuken, beschikt de
procureur des Konings over een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag van
ontvangst van het origineel proces-verbaal, om de sanctionerend ambtenaar in te lichten
dat een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek werd opgestart, vervolging
werd ingesteld, dan wel dat hij oordeelt het dossier te moeten seponeren bij gebrek aan
toereikende bezwaren. Deze mededeling doet de mogelijkheid vervallen voor de
sanctionerend ambtenaar om een administratieve geldboete op te leggen.
De sanctionerend ambtenaar kan geen administratieve geldboete opleggen of een
alternatieve maatregel hiervoor voorstellen vóór het verstrijken van deze termijn. Na het
784
Art. 23 GAS-wet.
K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en het model van het protocolakkoord in uitvoering van
artikel 23 van de wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, B.S., 27.12.2013 .
785
172
verstrijken ervan, kunnen de feiten enkel nog administratiefrechtelijk worden bestraft. De
sanctionerend ambtenaar kan evenwel een administratieve geldboete opleggen of een
alternatieve maatregel hiervoor voorstellen vooraleer deze termijn is verstreken indien de
procureur des Konings vóór het verstrijken ervan heeft laten weten dat, zonder het
materieel element van de inbreuk in twijfel te trekken, hij geen gevolg aan de feiten zal
geven.
(xii) Samenloop tussen feiten die zowel een administratieve inbreuk uitmaken als een
strafrechtelijke inbreuk 786
Wanneer, buiten de situatie van een inbreuk stilstaan parkeren of bord C3 en F103, een
feit zowel een administratieve inbreuk als een strafrechtelijke inbreuk vormt, dan is de
procedure gemengde inbreuk voor een lichte gemengde inbreuk toepasselijk (qua
vaststelling, toezending, termijnen, …).
(xiii)
De procedure voor de sanctionerend ambtenaar
787
Hiervoor werd al aangegeven hoe de sanctionerend ambtenaar in kennis wordt gesteld
van de voor sanctie in aanmerking komende feiten.
De sanctionerend ambtenaar is, vanuit het zorgvuldigheidsbeginsel, gehouden aan een
zorgvuldige feitenvinding. Op zich is dit al voldoende om aan de sanctionerend
ambtenaar toe te laten aan de vaststellers eventueel aanvullend onderzoek te vragen, zo
bv. in functie van het bewijs van de feiten, alvorens hij de procedure opstart. Er weze
trouwens andermaal verwezen naar het feit dat de processen-verbaal en de
vaststellingen niet bekleed zijn met een bijzondere bewijswaarde.
De wet kent verder aan de sanctionerend ambtenaar thans expliciet de bevoegdheid toe
om in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheden, toegang te nemen tot de
hiervoor pertinente gegevens van het Rijksregister en van de Directie Inschrijvingen van
Voertuigen, op voorwaarde dat hij voorafgaand een machtiging verkregen heeft,
respectievelijk van het Sectoraal Comité van het Rijksregister en van het Sectoraal
Comité voor de Federale Overheid.
De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, de " Union des Villes et Communes
de Wallonie " en de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest kunnen, zo stelt de GAS-wet, voor hun leden een dergelijke
algemene machtiging vragen tot toegang tot de gegevens van het Rijksregister en van de
Directie Inschrijvingen van Voertuigen, respectievelijk aan het Sectoraal Comité van het
Rijksregister en aan het Sectoraal Comité voor de Federale Overheid.
Alvorens de sanctionerend ambtenaar de procedure kan opstarten dient hij de feiten op
een correcte manier te kwalificeren. Deze kwalificatie is niet alleen essentieel voor de te
volgen procedure (zie de bijzondere regels m.b.t. minderjarigen en gemengde
inbreuken), maar ook in het kader van de rechten van verdediging van verdachte die de
mogelijkheid moet hebben om na te gaan of alle constitutieve elementen van de door de
ambtenaar benoemde inbreuk aanwezig zijn.
Het is de sanctionerend ambtenaar die oordeelt of hij al dan niet de procedure opstart via
een opstartbrief. Voor de gemengde inbreuken en in zaken van minderjarige verdachten
is hij daarbij gehouden aan de in deze tekst specifiek beschreven regels en procedures.
Wanneer de sanctionerend ambtenaar de administratieve procedure opstart, deelt hij het
volgende, per aangetekende brief, mee aan de verdachte:
 de feiten en hun kwalificatie;
 dat de verdachte de mogelijkheid heeft om bij aangetekende brief zijn
verweermiddelen uiteen te zetten, binnen een termijn van vijftien dagen na de datum
786
787
Art. 24 GAS-wet.
Art. 25 – 28 GAS-wet.
173
van kennisgeving, en dat hij, bij die gelegenheid, het recht heeft om aan de
sanctionerend ambtenaar te vragen zijn verweer mondeling uiteen te zetten;
 dat de overtreder het recht heeft om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door
een raadsman;
 dat de overtreder het recht heeft om zijn dossier te raadplegen;
 een kopie van het proces-verbaal bedoeld in artikel 20 of van de vaststelling opgesteld
door de personen bedoeld in artikel 21. O.i. moeten navolgende processen-verbaal
waaruit de feiten blijken eveneens in kopie worden meegestuurd. Andere stukken die
de ambtenaar in de behandeling wenst te gebruiken en die essentieel zijn voor het
bewijs van de feiten dienen aan het dossier ter inzage te worden toegevoegd alvorens
de opstartbrief vertrekt, dit ter wille van de rechten van verdediging en de vereiste
mogelijkheid tot tegenspraak.
De vader, moeder en voogden of personen die de minderjarige overtreder onder hun
hoede hebben, worden eveneens per aangetekende brief op de hoogte gebracht dat een
administratieve procedure geopend wordt. Deze partijen hebben dezelfde rechten als de
minderjarige.
De sanctionerend ambtenaar bepaalt, zo nodig, de dag waarop de overtreder wordt
uitgenodigd om zijn mondeling verweer uiteen te zetten.
Een mondeling verweer is inderdaad niet altijd gegarandeerd. Indien de sanctionerend
ambtenaar van oordeel is dat een administratieve geldboete moet worden opgelegd die
niet hoger is dan 70 euro, dan heeft de overtreder het recht niet om te vragen zijn
verweer mondeling uiteen te zetten. Uiteraard wil dit niet zeggen dat de ambtenaar de
vraag daartoe alsnog niet zou kunnen honoreren of evt. zelf zou kunnen oordelen dat hij
verdachte oproept naar een mondelinge hoorzitting.
Bij het nemen van de beslissing zelf is de sanctionerend ambtenaar gehouden aan de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het redelijkheidbeginsel en het
evenredigheidsbeginsel.
Toch bepaalt de wet expliciet dat administratieve sanctie proportioneel is in functie van
de zwaarte van de feiten die haar verantwoorden en in functie van de eventuele herhaling
788
. Blijkens de rechtspraak van het Hof van Cassatie mag met de persoonlijke
omstandigheden van de dader, bv. zijn onvermogen, geen rekening worden gehouden
789
. O.i. dient wel rekening te worden gehouden met eventuele verzwarende en
verzachtende omstandigheden.
Bij het nemen van de beslissing is de ambtenaar ook gehouden tot een formele
motivering. De beslissing valt onder het toepassingsgebied van de wet van 29.06.1991
betreffende de formele motivering van de individuele bestuurshandeling. O.i. houdt dit in
dat de sanctionerend ambtenaar in zijn beslissing formeel en expliciet dient aan te duiden
waarom de feiten bewezen zijn, hoe ze de samenstellende delen van de overtreden
bepaling inhouden en aldus vallen onder de aangeduide incrimatie, hoe ze toerekenbaar
zijn aan de verdachte, en hoe en in welke mate ze – met inachtname van het
proportionaliteitsbeginsel - de opgelegde bestraffing verantwoorden. De verplichting tot
formele motivering leidt er niet toe dat de ambtenaar dient te antwoorden op alle
argumenten van de verdachte of zijn verdediging, maar wel dat de betrokkene in de
motivering de redenen dient terug te kunnen vinden op grond waarvan de feiten bewezen
werden verklaard en voor de aangegeven overtreding precies de opgelegde straf werd
uitgesproken.
Herhaling, thans wettelijk omschreven, bestaat wanneer de overtreder reeds werd
gesanctioneerd voor eenzelfde inbreuk binnen de vierentwintig maanden voorafgaand
aan de nieuwe vaststelling van de inbreuk 790.
De vaststelling van meerdere samenlopende inbreuken op dezelfde reglementen of
verordeningen (waarbij één feitelijke gedraging een inbreuk op verschillende incrimaties
788
Art. 7 GAS-wet.
Cass. 29.06.2009, R.W. 2011-12, nr.30, 24.03.2012, 1.
790
Zelfde artikel.
789
174
vormt), geeft aanleiding tot één enkele administratieve sanctie, in verhouding tot de ernst
van het geheel van de feiten 791.
Voor het nemen van zijn beslissing én de kennisgeving ervan is de sanctionerend
ambtenaar gehouden aan een door de wet vastgestelde beslissingstermijn. Het betreft
een vervaltermijn die op geen enkele wijze kan worden gestuit of geschorst. Na het
verstrijken van de beslissingstermijn, kan de sanctionerend ambtenaar geen
administratieve geldboete meer opleggen.
De beslissingstermijn neemt, onder de gelding van de nieuwe wet, een aanvang vanaf de
vaststelling van de feiten door de vaststeller. Onder de oude wet startte deze termijn pas
vanaf de ontvangst van de vaststelling of het proces-verbaal. De termijn die men nodig
heeft om het proces-verbaal af te werken en bij de sanctionerend ambtenaar te krijgen
loopt dus tegen deze laatste. Met de afschaffing ven de vervaltermijn voor het
overmaken van het proces-verbaal kan dit tot een ernstige inkorting van de termijn
waarover de sanctionerend ambtenaar beschikt leiden.
In de regel dient een beslissing te worden genomen én ter kennis gebracht van de
betrokkenen binnen een termijn van zes maanden.
In afwijking van deze regel echter, wordt de beslissing van de sanctionerend ambtenaar
binnen een termijn van twaalf maanden genomen en wordt ter kennis gebracht van de
betrokkenen, indien er een gemeenschapsdienst en/of bemiddeling tussenkomt.
De wet bevat tevens een aantal bepalingen inzake de kennisgeving van de
sanctionerend ambtenaar.
Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van het verweer of vóór het verstrijken
van deze termijn, wanneer de overtreder te kennen geeft de feiten niet te betwisten of,
desgevallend, na mondeling of schriftelijk verweer door de overtreder of zijn raadsman,
kan de sanctionerend ambtenaar de administratieve geldboete opleggen.
De sanctionerend ambtenaar brengt zijn beslissing ter kennis van de overtreder per
aangetekende brief en, in geval van de gemengde inbreuken, van de procureur des
Konings. Anders dan in het verleden tekent de sanctionerend ambtenaar nu niet alleen
792
zijn beslissing, maar ook de kennisgevingsbrief . Een en ander moet de
onafhankelijkheid van de ambtenaar naar buiten toe verhogen.
De beslissing van de sanctionerend ambtenaar wordt eveneens per aangetekende brief
ter kennis gebracht van de minderjarige en zijn vader en moeder, zijn voogden of
personen die er de hoede over hebben.
In de kennisgeving wordt tevens de informatie opgenomen bedoeld in artikelen 9, par. 1,
10 en 12 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke
levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens (recht op
informatie, inzage en verbetering).
(xiv) Afwijkende procedure in geval van inbreuken betreffende het stilstaan en het
parkeren 793
De procedure in geval van stilstaan en parkeren en de overtreding van het bord C3 wijkt
af van de standaardprocedure op verschillende vlakken. Elders in deze tekst werd al
opgemerkt dat voor dergelijke feiten geen alternatieve maatregelen mogelijk zijn.
De sanctionerend ambtenaar deelt binnen de vijftien dagen na ontvangst van de
vaststelling van de inbreuk, bij gewone zending (dus niet aangetekend), aan de
overtreder de gegevens mee met betrekking tot de vastgestelde feiten en de begane
inbreuk, alsmede het bedrag van de administratieve geldboete. Het gaat om de
791
Idem.
Onder de gelding van de oude wet waren de gewone handtekeningsregels van het gemeentedecreet toepasselijk.
793
Art. 29 GAS-wet.
792
175
bedragen bepaald bij K.B. gezien ter zake, anders dan in de reguliere procedure, voor de
sanctionerend ambtenaar geen discretionaire bevoegdheid geldt.
De administratieve boete dient ter worden betaald door de overtreder binnen dertig
dagen na de kennisgeving ervan, tenzij de overtreder binnen deze termijn zijn
verweermiddelen bij gewone zending (dus andermaal niet aangetekend) laat geworden
aan de sanctionerend ambtenaar. De overtreder kan binnen deze termijn op zijn verzoek
worden gehoord wanneer het bedrag van de administratieve geldboete hoger ligt dan 70
euro.
Verklaart de sanctionerend ambtenaar de verweermiddelen niet gegrond, dan brengt hij
de overtreder hiervan op een met redenen omklede wijze op de hoogte met verwijzing
naar de te betalen administratieve geldboete die binnen een nieuwe termijn van dertig
dagen na deze kennisgeving moet worden betaald.
Wordt de administratieve geldboete niet betaald binnen de eerste termijn van dertig
dagen, dan wordt, behoudens in geval van verweermiddelen, een herinnering verstuurd
met uitnodiging tot betaling binnen een nieuwe termijn van dertig dagen te rekenen vanaf
de kennisgeving van die herinnering.
(xv)
Beroepsmogelijkheden 794
Zoals hiervoor al gesteld moet, om in overeenstemming te zijn met art. 6 van het EVRM,
de beslissing van de sanctionerend ambtenaar door de belanghebbenden kunnen
worden aangevochten bij een onafhankelijke rechter met volle rechtsmacht.
In ieder geval moet de kennisgeving van de beslissing ook de beroepsmogelijkheid
aanduiden, anders loopt de beroepstermijn niet.
De kennisgeving moet in dat verband het bestaan van de beroepsmogelijkheid
signaleren, de instantie aanduiden bij wie het beroep moet worden ingesteld en de
geldende vorm en termijnen 795.
Vergeet men dit vormvoorschrift na te leven bij een eerste betekening, dan kan de
betekening met aanduiding van de beroepsmogelijkheid worden hernomen.
Uiteraard kan de overtreder, wanneer er een geldboete wordt opgelegd, beroep instellen.
Betreft de overtreder een minderjarige, dan kan het beroep “eveneens” (zo stelt de wet)
worden ingesteld door de vader en moeder, voogden of personen die er de hoede over
hebben. In casu zou, bij een letterlijke lezing van de wet dus ook de minderjarige,
alhoewel handelingsonbekwaam, beroep kunnen instellen.
De wet voorziet echter thans, compleet onbegrijpelijk, dat ook de gemeente beroep kan
instellen “in geval van een administratieve geldboete” tegen de beslissing van de
sanctionerend ambtenaar, al is deze duidelijk een orgaan van de gemeente. Deze
nieuwe regel wordt des te opmerkelijker en onzinniger (a) nu de wet ook expliciet bepaalt
dat de sanctionerend ambtenaar, of de door hem aangeduide vertegenwoordiger, ter
zake ook de gemeente in rechte kan vertegenwoordigen en (b) nu de rechtspraak
aanneemt dat het beroep moet worden ingesteld tegen de gemeente en niet de
sanctionerend ambtenaar 796. Op dit ogenblik zou de ambtenaar, als vertegenwoordiger
van de gemeente en verdediger van zijn eigen beslissing twee rollen in één persoon
moeten verenigen, hetgeen uiteraard niet mogelijk is.
Met behoud van de specifieke bepalingen van de GAS-wet en deze van de
jeugdbeschermingswet van 08.04.1965, zijn de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek
van toepassing op het beroep bij de politierechtbank en de jeugdrechtbank. Dit houdt
o.m. in dat het verzoekschrift moet voldoen aan de artikelen 1034bis-sexies Ger. W.
De gemeente of de overtreder, in geval van een administratieve geldboete, kunnen een
beroep instellen bij geschreven verzoekschrift bij de politierechtbank, volgens de
794
Art. 31 GAS-wet.
Art. 2, 4° W. 11.04.1994 betreffende de openbaarheid van bestuur
796
Pol. Leuven, 03.07.2006, onuitg.; Pol. Kortrijk, 20.05.2009, onuitg.
795
176
burgerlijke procedure, binnen een maand na kennisgeving van de beslissing. De
vermelding als partij die beroep kan instellen van de gemeente houdt dan ook in dat deze
van de beslissing van haar eigen ambtenaar in kennis moet worden gesteld.
Wanneer de beslissing van de sanctionerend ambtenaar betrekking heeft op
minderjarigen, wordt het beroep ingediend via kosteloos verzoekschrift bij de
jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank blijft bevoegd indien de overtreder meerderjarig is
geworden op het moment van de uitspraak. Eigenaardig genoeg bepaalt de wet hier
geen termijn voor het instellen van het beroep.
De politierechtbank of de jeugdrechtbank beslist in het kader van een tegensprekelijk en
openbaar debat. Zij oordeelt over de wettelijkheid en de proportionaliteit van de
opgelegde geldboete.
De rechtbank kan de beslissing van de sanctionerend ambtenaar ofwel bevestigen ofwel
herzien.
De jeugdrechtbank kan echter, wanneer hij gevat wordt door een beroep tegen de
administratieve geldboete, in de plaats hiervan een maatregel van bewaring, behoeding
of opvoeding opleggen, bepaald bij artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf
omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte
schade. In dit geval is artikel 60 van dezelfde wet van toepassing.
Een heikele zaak is de zaak van de rechtsplegingsvergoeding en de gerechtskosten.
Tot op heden veroordeelde de rechtbanken, indien de beslissing van de sanctionerend
ambtenaar werd vernietigd, de gemeente steevast ook tot het betalen van de
rechtsplegingsvergoeding. De discussie leek zich te beperken tot de vraag of het geding
een in geld waardeerbare vordering betrof en of gezien de veelal beperkte complexiteit
van de zaak de rechtsplegingsvergoeding kon worden gereduceerd 797. Aan de hand
van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof kan echter worden geargumenteerd dat
een sanctionerend ambtenaar, nu zijn beslissing wordt genomen in het algemeen belang
in de uitoefening van zijn ambt en waarbij hij geen enkel persoonlijk voordeel nastreeft,
en gelet op een noodzakelijke gelijke behandeling met bv. het openbaar ministerie, een
ambtenaar van de burgerlijke stand in het kader van een schijnhuwelijk, of een
stedenbouwkundig inspecteur in het kader van een herstelvordering, nooit tot enige
rechtsplegingsvergoeding kan worden veroordeeld 798.
797
798
Zie bv. Pol. Brugge, 19.09.2013, onuitg.
Grondwettelijk Hof, arrest 132/2013 van 26.09.2013.
177
(xvi)
Beroepsmogelijkheden tegen het vonnis van de politierechtbank of de
jeugdrechtbank
De beslissing van de politierechtbank of van de jeugdrechtbank zelf is niet vatbaar voor
hoger beroep.
Wanneer de jeugdrechtbank echter beslist om de administratieve sanctie te vervangen
door een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding zoals bedoeld in artikel 37
van de voormelde wet, is deze beslissing wel vatbaar voor hoger beroep bij de
jeugdkamer van het Hof van Beroep. In dit geval zijn de procedures bedoeld in de
voormelde wet van toepassing.
De uitspraak van de politierechtbank is wel vatbaar voor cassatieberoep. Idem het
vonnis van de jeugdrechtbank indien geen beschermingsmaatregel werd opgelegd.
(xvii)
Uitvoerbaarheid van de gemeentelijke administratieve geldboete
799
De beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete heeft uitvoerbare
kracht na het verstrijken van één maand vanaf de dag van de kennisgeving, behoudens
wanneer hoger beroep wordt aangetekend.
De beslissing van de sanctionerend ambtenaar om een administratieve geldboete op te
leggen voor een inbreuk stilstaan en parkeren en het bord C3 is uitvoerbaar indien deze
administratieve geldboete niet binnen de termijn bedoeld in artikel 29 par. 3 werd betaald,
tenzij de overtreder binnen deze termijn een beroep instelt.
(xviii)
Inning van de gemeentelijke administratieve geldboete
800
De administratieve geldboete wordt geïnd ten bate van de gemeente. Dit geldt ook voor
de gemeentelijke administratieve geldboetes die slaan op gemengde inbreuken. De
inningswijze wordt, zo stelt de GAS-wet, verder geregeld in een in Ministerraad overlegd
K.B. 801. Dit heeft als gevolg dat terzake de gemeenrechtelijke inningsprocedure
voorzien in art. 94 GD (inning via een dwangbevel) niet kan worden toegepast. In de
praktijk levert de sanctionerend ambtenaar, op vraag van de financieel beheerder, een
afschrift van zijn beslissing af waarin hij bevestigt dat de beslissing niet het voorwerp is
van een tijdig ingestelde beroepsprocedure.
Inbreuken inzake stilstaan en parkeren en het bord C3 en F103 kunnen, bij afwezigheid
van de bestuurder, geïnd worden van de houder van de kentekenplaat van het voertuig
ten laste van wie – bij afwezigheid van de bestuurder, d.w.z. indien deze niet kan worden
geïdentificeerd – de sanctie overigens ook ten laste moet worden gelegd.
Boetes opgelegd of bevestigd door de rechter worden ingevorderd overeenkomstig de
regels van het gerechtelijk wetboek via de expeditite van het vonnis
(xix)
De onmiddellijke betaling van de administratieve geldboete
802
De inning van een gemeentelijke administratieve geldboete van een buitenlander is niet
evident. Vandaar dat de wet nu ook een hoofdstuk bevat inzake de onmiddellijke
betaling van de administratieve geldboete in hoofde van buitenlanders.
Het systeem kent echter tal van beperkingen.
799
Art. 30 en 32 GAS-wet.
Art. 33 GAS-wet.
K.B. van 21.12.2013 o.m. betreffende de inning van de boetes in uitvoering van de wet betreffende de gemeentelijke
administratieve sancties, B.S., 27.12.2013, art. 7: De administratieve geldboete wordt, binnen een termijn van één maand
volgend op de dag dat de beslissing uitvoerbaar geworden is, vereffend door storting of overschrijving op een rekening van het
gemeentebestuur aan de hand van een overschrijvings- of stortingsformulier.
De betaling kan eveneens gebeuren in handen van de financieel beheerder van de gemeente.
802
Art. 34 – 42 GAS-wet.
800
801
178
Naar de persoon toe is de onmiddellijke betaling enkel mogelijk voor feiten gepleegd door
een natuurlijk persoon die, noch een woonplaats, noch een vaste verblijfplaats in België
heeft. Rechtspersonen komen dus voor een onmiddellijke inning niet in aanmerking.
De onmiddellijke inning kan alleen plaats hebben indien de verdachte ermee akkoord
gaat. Bij het verzoek tot onmiddellijke betaling moet hij op de hoogte gebracht worden
van zijn rechten.
De onmiddellijke betaling is uitgesloten indien de overtreder minder dan 18 jaar oud is of
onder het statuut van verlengde minderjarigheid valt of onbekwaam verklaard is. Al bij al
is dat laatste, alhoewel logisch wegens het ontbreken van de strafwaardigheid in hoofde
van de verdachte, op het ogenblik van de vaststelling van de feiten moeilijk vast te
stellen.
Naar voorwerp toe is de onmiddellijke betaling beperkt tot de in de artikelen 2 en 3, 3°,
van de wet bedoelde feiten. Het gaat dus om niet-gemengde inbreuken met uitzondering
van de inbreuken op het stilstaan en parkeren en het bord C3 en F103. Deze laatste
vallen, als gemengde inbreuk, wel onder de procedure onmiddellijke inning.
Indien ter gelegenheid van de vaststelling van een feit dat aanleiding kan geven tot een
onmiddellijke inning een ander feit wordt vastgesteld (bv. een strafrechtelijk feit) dat zelf
geen aanleiding kan geven tot een directe inning, dan is ook het eerste feit uitgesloten
van de directe inning. Ook dit is logisch aangezien er op dat ogenblik samenloop is en
de feiten die met een directe inning zouden kunnen worden bestreden opgeslorpt zijn in
het strafrechtelijk feit.
Wat de verbaliserende overheid betreft kunnen alleen de personeelsleden van het
operationele kader van de federale en lokale politie 803 gebruik maken van de door dit
hoofdstuk voorziene onmiddellijke betaling.
De bedragen die kunnen worden geïnd via een directe inning zijn beperkt. De inbreuken
die enkel het voorwerp kunnen uitmaken van een administratieve sanctie kunnen
aanleiding geven tot de onmiddellijke betaling van een maximumbedrag van 25 euro per
inbreuk en een maximumbedrag van 100 euro wanneer er meer dan vier inbreuken ten
laste van de overtreder werden vastgesteld.
De inbreuken inzake stilstaan en parkeren en overtreding van het bord C3 kunnen
aanleiding geven tot de onmiddellijke betaling van een door de Koning, bij besluit
vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgelegd bedrag 804.
De betaling van de onmiddellijke inning gebeurt via een bankkaart, een kredietkaart, via
overschrijving of in geld en met inachtname van de nadere regels bij K.B. te bepalen 805.
De wet voorziet ook een kennisgeving aan de sanctionerend ambtenaar en het parket.
Het proces-verbaal dat gewag maakt van een onmiddellijke betaling van de
administratieve geldboete wordt binnen een termijn van vijftien dagen overgezonden aan
de sanctionerend ambtenaar en – bij inbreuken op het stilstaan en het parkeren en
overtreding van het bord C3 - ook aan de procureur des Konings.
De onmiddellijke betaling heeft het verval als gevolg om aan de overtreder een
administratieve geldboete voor het betrokken feit op te leggen.
De onmiddellijke betaling verhindert de procureur des Konings evenwel niet de artikelen
216bis of 216ter van het Wetboek van Strafvordering toe te passen, noch strafrechtelijke
vervolgingen in te zetten. De wet voorziet verder bepalingen inzake verhaal en
aanrekening van het bedrag van de onmiddellijke inning.
(xx)
Verjaring van de opgelegde administratieve geldboetes 806
803
Tot dit kader behoren ook de agenten van politie, voorheen de zgn. hulpagenten. Zie art. 117 van de wet van 07.12.1998 op
de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus.
804
K.B. … .
805
K.B…. .
806
Art. 43 GAS-wet.
179
De nieuwe GAS-wet voorziet thans een uitdrukkelijke verjaringstermijn. De
administratieve geldboetes verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop ze
betaald moeten worden. Van de verjaring kan door de begunstigde afstand worden
gedaan.
De verjaringstermijn is vatbaar voor stuiting bij toepassing van de artikelen 2244 e.v.
B.W.. Na de stuiting start de oorspronkelijke verjaringstermijn opnieuw. Een nieuwe
stuiting binnen de nieuwe termijn van vijf jaar is telkens opnieuw mogelijk. De verjaring
treedt in vijf jaar na de laatste stuiting, behoudens indien de zaak inmiddels bij de rechter
aanhangig is.
(xxi)
Het register van de gemeentelijke administratieve sancties
807
De wet voorziet thans een specifieke wettelijke basis voor het bijhouden van een bestand
met gemeentelijke administratieve sancties.
Iedere gemeente moet één enkel bestand bijhouden van de natuurlijke personen of
rechtspersonen die, op basis van het algemeen politiereglement, het voorwerp hebben
uitgemaakt van een administratieve sanctie of een alternatieve maatregel. De gemeente
is verantwoordelijk voor de verwerking van dit bestand.
Het bestand is bedoeld om het beheer van de administratieve sancties en de alternatieve
maatregelen te verzekeren.
Meerdere gemeenten kunnen beslissen om samen één enkel register bij te houden. In
dat geval moeten zij, na overleg, de verantwoordelijke voor de verwerking bepalen.
Het bestand bevat de volgende persoonsgegevens en informatiegegevens:
 de naam, voornamen, geboortedatum en verblijfplaats van de personen die het
voorwerp uitmaken van gemeentelijke administratieve sancties of alternatieve
maatregelen. In het geval van een minderjarige moeten de namen, voornamen,
geboortedatum en de verblijfplaats van de ouders, voogden of personen die hem
onder hun hoede hebben worden vermeld;
 de aard van de gepleegde feiten;
 de aard van de sanctie en de dag waarop deze werd opgelegd;
 in voorkomend geval, de informatie overgezonden door de procureur des Konings in
het kader van de gemengde inbreuken;
 de sancties waartegen geen beroep meer ingesteld kan worden.
Voormelde onder het eerste streepje opgenomen gegevens worden gedurende vijf jaar
bewaard, te rekenen vanaf de datum waarop de sanctie werd opgelegd of de alternatieve
maatregel werd voorgesteld. De bewaartermijn is bijgevolg gekoppeld aan de
verjaringstermijn van de gemeentelijke administratieve geldboete. Eens deze termijn
verstreken is, worden de gegevens hetzij vernietigd, hetzij geanonimiseerd.
De sanctionerend ambtenaar heeft toegang tot voormelde persoonsgegevens en
informatiegegevens.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies
van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, de andere
bijzondere voorwaarden met betrekking tot de verwerking van de persoonsgegevens die
vermeld worden in het register van de gemeentelijke administratieve sancties 808.
(xxii) Inzage- en afschriftrecht i.v.m. de vaststelling en de beslissing van de
sanctionerend ambtenaar
De sanctionerend ambtenaar zendt een kopie van het proces-verbaal of van de
vaststelling opgesteld door de personen bedoeld in artikel 21, evenals een kopie van zijn
807
Art. 44 GAS-wet
K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden betreffende het register van de gemeentelijke
administratieve sancties ingevoegd bij artikel 44 van de wet van 24.06.2013 betreffende de gemeentelijke administratieve
sancties, B.S., 27.12.2013.
808
180
beslissing over aan elke partij die hierbij een rechtmatig belang heeft en die hem
voorafgaand een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek heeft overgezonden.
Gezien de uitdrukkelijke bepaling uit de wet zijn de gemeenrechtelijke regels inzake
openbaarheid van bestuur in casu niet toepasselijk.
6.3.9. Het bijzondere geval van de politie op de vertoningen
De Gemeentewet heeft het destijds nodig geoordeeld voor de vertoningen een bijzondere regel in te
stellen (art. 130 NGW, dat gezien de materie politie federaal blijft, door het GD niet kon worden
opgeheven). De wetgever heeft er daarbij voor gekozen af te wijken van de regel die voor het
uitvoeren van politieverordeningen of het maken van politieverordeningen bij hoogdringendheid de
burgemeester bevoegd verklaarde.
6.3.9.1. Het begrip “vertoning”.
Onder vertoningen moet worden verstaan manifestaties waarbij in het openbaar (eerste element), met
gebruik van het woord (tweede element), ideeën uitgedragen worden (derde element) (bv.
toneelvoorstellingen, filmvertoningen, cabaret, enz.).
6.3.9.2. Het begrip “politie over de vertoningen”.
Onder het begrip “politie over de vertoningen” dient te worden verstaan, de handhaving van de
openbare orde die te maken heeft met de vertoning zelf.
De handhaving van de openbare orde die niets te maken heeft met de vertoning zelf, maar met de
zaal waarin de vertoning plaats heeft (bvb. betreffende de brandveiligheid) noemt men de politie op de
toneelzalen, of de politie van de plaats.
Enkel het eerste begrip valt binnen de bevoegdheid van het college. Voor het tweede blijft de
burgemeester bevoegd.
6.3.9.3. Voorwaarden om vertoningen te kunnen regelen.
Er kan t.a.v. vertoningen enkel reglementerend en politioneel opgetreden worden in het kader van de
politie op de vertoningen voor zover deze vertoningen zelf in strijd zijn met de openbare orde, d.w.z.
aanleiding kunnen geven tot wanordelijkheden, oproer, samenscholing, ondermijning van het wettelijk
809
gezag, aantasting van de openbare rust
. Onzedelijkheid bijvoorbeeld, kan op zichzelf niet als
criterium gelden, wél wanordelijkheden die het gevolg kunnen zijn van onzedelijke daden.
6.3.9.4. Wettelijke regeling.
a.
b.
c.
De gemeenteraad zorgt ervoor, eventueel door het nemen van een verordening, dat geen
vertoningen strijdig met de openbare orde gegeven worden.
Het college (en dus niet de burgemeester) zorgt voor de uitvoering van de door de raad
aangenomen verordening en voor het toezicht op de vertoningen;
Bij gebreke aan verordening vanwege de raad kan het college, in buitengewone gevallen, zelf
elke vertoning verbieden ten einde de openbare rust te handhaven. Het is dus niet de
burgemeester die hier, in dringende gevallen, bevoegd is. Het verbod moet het enige middel zijn
810
om de openbare orde te handhaven .
Voor een goed begrip van de samenhang van alle mogelijke bevoegdheden weze hierbij nog enkele
verduidelijkingen toegevoegd :
-
Mag er dan al geen voorafgaande toelating voor vertoningen opgelegd worden (wegens de
vrijheid van vergaderen), dan mag wel een voorafgaande verklaring (aangifte) geëist worden : op
809
Op zich volstaat derhalve niet het argument dat een vertoning bvb. een anti-semitisch karakter zou hebben (R.v.St., Arr. nr.
128.544, 25.02.2004). Art. 130 van de Nieuwe Gemeentewet kan niet worden aangewend om de politieke, morele en zelfs
strafrechtelijke correctheid te vrijwaren van vertoningen en artiesten waarvan men vermoedt dat ze racistisch of xenofoob zijn
(R.v.St., Arr. nr. 191.742, 23.03.2009).
810
R.v.St., Arr. nr. 128.544, 25.02.2004.
181
-
die wijze kan de overheid kennis hebben van wat zal gebeuren en kan zij oordelen of
maatregelen zich opdringen.
De "politie van de openbare plaatsen” waar de vertoning zal gegeven worden, behoort wel tot de
bevoegdheid van de burgemeester (bv. brandveiligheid). Zie hiervoor.
Vertoningen die gegeven worden op private plaatsen, uitsluitend ten behoeve van de leden en
genodigden der inrichters, ontsnappen aan de politie op de vertoningen.
182
Schema
BEVOEGDHEIDSVERDELING TUSSEN
GEMEENTERAAD - COLLEGE - BURGEMEESTER
GEMEENTERAAD
COLLEGE
BURGEMEESTER
Residuaire en toegewezen bev.
Toegewezen bev.
Toegewezen bev.
Taak van louter
gem. belang
Medebewindstaak
Regl.
Verord.
Regl.
Verord.
Indiv.
besl.
Beleidsvoorber. Uitvoerend
Regl.(°)
Hoofd gem.
Vertegenw. hogere
overheid
Indiv.
besl.
Alg. uitvoer.bev.
v. regl. of besl.
GR
Spec. uitvoer.bev.
van dr. GR
gedeleg. mat.
van materie
toegewezen
dr. GD
van hogere norm
indien expliciet
bepaald
Uitv. Uitv.
Maken ABS
pol.
hogere pol.ver.
wetten norm (R) (hoogdr.) (*)
Uitzondering
Uitzondering op de uitzondering : vertoningen
Uitv.
gem.
pol.ver
(*) uitgezonderd voor de vertoningen = college
(°) uitzonderlijk : bvb. tijdelijke politieverordeningen op het verkeer
183
Hoofdstuk 6 – De gemeentelijke diensten
1.
Algemeenheden
Aangezien de gemeentelijke diensten in het GD samen met de gemeenteraad, het college van
burgemeester en schepenen en de burgemeester onder de titel van het “gemeentebestuur” worden
behandeld, worden de gemeentelijke diensten ook in deze cursus onmiddellijk na deze genoemde
bestuursorganen besproken. Voor het eerst immers erkent men de gemeentelijke diensten in een
decretale tekst als onderdeel van het gemeentebestuur.
In dit hoofdstuk zullen we het hebben over de gemeentesecretaris, de financieel beheerder en over
het managementteam.
De gemeentesecretaris - als hoogste gemeentelijke lijnmanager - rapporteert aan het college. De
financieel beheerder rapporteert aan de gemeentesecretaris behoudens voor deze taken die hij in
volle onafhankelijkheid uitoefent (zie hierna). Daaromtrent rapporteert hij in volle onafhankelijkheid
rechtstreeks aan college en gemeenteraad 811.
De andere leidinggevenden die deel uitmaken van het managementteam rapporteren aan de
secretaris.
Op te merken valt dus dat de financieel beheerder deels functioneel ondergeschikt is aan de
gemeentesecretaris.
Hij is echter volledig onafhankelijk voor wat betreft de krediet- en
wetmatigheidscontrole van de beslissingen met financiële draagwijdte en het debiteurenbeheer,
inzonderheid de invordering van fiscale en niet-fiscale ontvangsten. De vernieuwde positie met de
financieel beheerder vormt een breuk met de situatie onder de NGW.
2.
Het organogram van de gemeentelijke diensten (art.75 GD).
2.1. Begrip.
Het organogram is een document dat de organisatiestructuur van de gemeentelijke diensten
weergeeft (a). Het duidt daarbij de gezagsverhoudingen aan (b) en geeft de functies aan waaraan het
lidmaatschap van het managementteam is verbonden (c). Idealiter spruit het organogram voort uit de
strategie van de gemeente 812.
Zoals verder zal blijken wordt het organogram een zeer belangrijk document. Het zal als
aanknopingspunt dienen voor tal van andere zaken zoals bvb. het lidmaatschap van het
managementteam 813, de mogelijkheid tot subdelegatie van het budgethouderschap in het kader van
het dagelijks beheer 814, de mogelijkheid – in hoofde van de secretaris – tot delegatie van de
bevoegdheden inzake dagelijks personeelsbeheer 815.
2.2. Bevoegde overheid voor het vaststellen van het organogram.
Het organogram wordt vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid
niet delegeren aan het college (art. 43 par. 2, 4° GD). De decreetgever gaat ervan uit dat de raad, via
de vaststelling van het organogram, in de sector personeel binnen de gemeente stuurt op hoofdlijnen.
811
Art. 93 en 94 GD.
Omzendbrief ABB 2006/19 van 01.12.2006, randnummer 4.2..
Art. 96 GD.
814
Art. 159 par. 2 lid 3 GD.
815
Art. 92 GD.
812
813
184
Het voorontwerp van organogram wordt opgemaakt door de gemeentesecretaris in overleg met het
managementteam (zie hierna) 816.
3.
Algemene bepalingen betreffende de gemeentesecretaris, de adjunctgemeentesecretaris en de financieel beheerder.
Onder deze rubriek proberen we de min of meer gemeenschappelijke bepalingen betreffende
gemeentesecretaris en financieel beheerder samen te vatten.
3.1. Gemeentesecretaris en financieel beheerder zijn decretale graden (art. 76 GD).
financieel beheerder is al dan niet plaatselijk.
De
Iedere gemeente moet een gemeentesecretaris en een financieel beheerder hebben en ze zijn
decretaal voorzien. Daarom noemt men beide functies decretale graden.
In gemeenten met méér dan 60.000 inwoners kan, via beslissing van de gemeenteraad, voorzien
worden in een adjunct-gemeentesecretaris.
In principe is een gemeentesecretaris en een financieel beheerder van een gemeente altijd een
gemeentelijk ambtenaar.
Er zijn echter uitzonderingen mogelijk, zoals blijkt uit het hetgeen hierna volgt..
3.1.1. Samenwerking met het OCMW dat de gemeente bedient
817
Mits het afsluiten van een beheersovereenkomst bij toepassing van artikel 271 (i), en op voorwaarde
van een beslissing met een volstrekte meerderheid van de stemmen in de raad voor maatschappelijk
welzijn van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat de gemeente bedient (ii), kan de
secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van dezelfde gemeente,
tegelijkertijd ook het ambt van gemeentesecretaris uitoefenen. Een identieke regeling geldt voor de
financieel beheerder van het OCMW ten opzichte van het ambt van financieel beheerder van de
gemeente.
Het gaat hier om een mogelijkheid, geen verplichting, waaromtrent beide besturen moeten
overeenkomen, zowel via de aanstelling van de OCMW-secretaris/de financieel beheerder van het
OCMW via de gemeenteraad en met akkoord van de OCMW-raad, als via het afsluiten van een
beheersovereenkomst. Door de koppeling aan een beheersovereenkomst is de situatie in principe
dus reversibel. Een aanpassing aan het BVR van 07.12.2007 inzake de rechtspositieregeling regelt
818
de bijkomende verloning .
De vroegere aanknoping aan een maximaal bevolkingscijfer van de gemeente om een secretaris
gemeente en OCMW te laten bedienen is verlaten.
3.1.2. Een gewestelijk ontvanger als financieel beheerder
In de gevallen, bepaald door de Vlaamse Regering, kan het ambt van financieel beheerder van de
gemeente worden uitgeoefend door een gewestelijk ontvanger.
In gemeenten van 5.000 inwoners en minder en ook in de gevallen bepaald door de Vlaamse
Regering (gemeenten van 5001 inwoners tot maximaal 20.000 inwoners wanneer de gemeenteraad
816
Art. 87 par. 4 GD.
D. 29.07.2012, art. 28 dat art. 76 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
818
De raad kan bepalen dat het jaarsalaris van de gemeentesecretaris die met toepassing van artikel 75 en 271 van het decreet
van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ook de functie van
OCMW-secretaris uitoefent, verhoogd wordt met maximaal 30 %. De raad bepaalt welk percentage van toepassing is, zie art.
122 par. 2 RPR-besluit van 07.12.2007, ingevoegd bij BVR van 23.11.2012, art. 26 . Inwerkingtreding: 01.02.2013.
817
185
daar expliciet voor kiest 819), wordt de functie van financieel beheerder uitgeoefend door een
gewestelijk ontvanger (eigenaardig genoeg is deze benaming niet veranderd).
Ongeacht het bevolkingscijfer van de gemeente en mits akkoord van de provinciegouverneur kan, in
de situaties vermeld in artikel 81 tot en met 83 van het gemeentedecreet (dit is bij afwezigheid of
820
vacature), het ambt van financieel beheerder worden uitgeoefend door een gewestelijk ontvanger .
De gemeenten waarin het ambt van financieel beheerder wordt uitgeoefend door een gewestelijk
ontvanger, dragen bij in de uitgaven die daaraan verbonden zijn, volgens de regels die de Vlaamse
Regering vaststelt 821.
De Vlaamse Regering stelt ook het statuut van de gewestelijk ontvanger vast. Daarbij kan de
Vlaamse Regering afwijken van de bepalingen van dit decreet die betrekking hebben op de
rechtspositieregeling van de financieel beheerders van de gemeenten.
Een gemeente kan geen samenwerkingsovereenkomst, als vermeld in artikel 271 (de term is eigenlijk
“beheersovereenkomst”), aangaan met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om
gebruik te maken van de gewestelijk ontvanger die het ambt van financieel beheerder uitoefent bij het
centrum voor maatschappelijk welzijn.
Als een gemeente, als gevolg van een wijziging van het bevolkingscijfer, in een andere situatie
terechtkomt, blijven de gemeentesecretaris en de financieel beheerder die in dienst zijn, hun ambt
uitoefenen tot hun loopbaan of hun functie in die gemeente eindigt. Met het akkoord van het betrokken
personeelslid kan daarvan worden afgeweken.
3.2. Wie stelt de gemeentesecretaris, zijn eventuele adjunct en de financieel beheerder aan ?
(art. 43 par. 2, 7° GD).
De gemeenteraad stelt de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de plaatselijke
financieel beheerder aan.
De bevoegdheid van de gemeenteraad tot aanstelling van een gemeentesecretaris, een adjunctgemeentesecretaris en een financieel beheerder is niet delegeerbaar (cfr. het in de titel genoemde
artikel). Zie echter hierna betreffende de vervanging van secretaris en financieel beheerder, waar in
geval van spoedeisendheid het college kan optreden.
3.3. De eed van de gemeentesecretaris, zijn adjunct en de financieel beheerder (art. 77 GD).
De gemeentesecretaris, zijn adjunct en de financieel beheerder leggen vóór zij hun ambt opnemen de
eed af in handen van de voorzitter van de gemeenteraad tijdens een openbare vergadering van die
raad.
De eedformule is bijna dezelfde als voor de schepenen en de raadsleden : “Ik zweer de verplichtingen
van mijn ambt trouw na te komen”. Voor schepenen en raadsleden is sprake van een “mandaat” en
niet van een ambt.
Wanneer betrokkenen, nadat zij bij aangetekende brief werden uitgenodigd de eed af te leggen, niet
op de eerstvolgende raadszitting deze eed afleggen zonder daartoe een wettige reden te hebben,
worden zij geacht aan hun aanstelling te verzaken. Idem voor de weigering de eed af te leggen. Ook
dit houdt verzaking aan de aanstelling in.
Een dergelijke eedaflegging in openbare zitting van de gemeenteraad door de waarnemers van deze
functies is niet vereist indien ze worden aangesteld door het college op basis van hoogdringendheid
(zie hierna), of indien het om waarnemers gaat die om reden van gewettigde afwezigheid door de
819
BVR van 21.12.2007 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de ambten van gemeentesecretaris,
gemeentelijk financieel beheerder, secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en ontvanger van een
openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deeltijds kunnen worden uitgeoefend, en houdende vaststelling van sommige
gevallen waarin de ambten van gemeentelijk financieel beheerder en van ontvanger van een openbaar centrum voor
maatschappelijk welzijn kunnen worden uitgeoefend door een gewestelijke ontvanger, B.S., 21.12.2007.
820
Zelfde BVR.
821
BVR van 17.10.2008 betreffende de aanrekening van de kosten van de gewestelijke ontvanger, B.S., 07.11.2008.
186
822
titularis worden aangesteld (idem) . O.i. wil dit nog niet zeggen dat er geen eed bij wie dan ook
moet worden afgelegd (hetzij het college, hetzij de titularis die de plaatsvervanger aanstelt). Geen
enkele ambtenaar mag immers zijn ambt opnemen zonder eerst de wettelijk bepaalde eed te hebben
afgelegd 823 en bij gebreke aan een uitdrukkelijke eedformule in het D. zouden de waarnemers
misschien zelfs de oude eed bedoeld in art. 2 van het D. van 20.07.1831 moeten afleggen 824. De
Faq’s (frequently asked questions) van het agentschap binnenlands bestuur stellen daar – zonder
bronvermelding – tegenover “De waarnemer oefent alle bevoegdheden uit die aan het ambt zijn
verbonden. Uit vaste rechtspraak blijkt dat voor waarnemende functies geen nieuwe (tweede)
eedaflegging nodig is indien de betrokkene in de vorige functie reeds de eed heeft afgelegd” 825.
3.4. Deeltijds uitoefenen van ambten (art. 80 GD
decretale graden (art. 76 GD 827).
826
), of uitoefening van ambten door andere
De ambten van gemeentesecretaris en financieel beheerder kunnen – binnen de voorwaarden te
bepalen door de Vlaamse Regering 828 - en mits beslissing van de gemeenteraad deeltijds worden
uitgeoefend.
In gemeenten met meer dan 20.000 inwoners zijn de secretaris en de financieel beheerder altijd
voltijdse ambtenaren.
In gemeenten met maximaal 20.000 inwoners beslist de gemeenteraad of de secretaris zijn ambt
deeltijds of voltijds uitoefent.
Wat de financieel beheerder betreft kan deze keuze worden gemaakt vanaf 7501 inwoners. Tot en
met 7.500 inwoners wordt het ambt van financieel beheerder altijd deeltijds uitgeoefend 829.
3.5. Onverenigbaarheden (art. 78 GD)
3.5.1.
830
.
Het ambt van gemeentesecretaris, adjunct-gemeentesecretaris en financieel beheerder
is onverenigbaar met andere ambten binnen dezelfde gemeente.
O.i. bedoelt het GD niet hier ook een onverenigbaarheid in te stellen voor de waarnemende secretaris,
de wnd. adjunct-secretaris en de wnd. financieel beheerder met een ander ambt binnen de gemeente.
Anders zou geen enkel personeelslid van de gemeente kunnen waarnemen zonder zelf eerst ontslag
te moeten nemen, hetgeen toch niet de bedoeling kan zijn. In het merendeel van de gevallen zal de
waarnemer precies uit de eigen administratie afkomstig zijn.
3.5.2. Onverenigbaarheid met een toezichts- of auditfunctie.
De ambten bedoeld in 3.5.1. zijn onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid belast met
bestuurlijk toezicht op of externe audit bij de gemeenten. De Vlaamse Regering dient de verdere
regels vast te stellen 831.
822
Wijzigingsdecreet 2009, art. 54 dat art. 81 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Deze verplichting is strafrechtelijk gesanctioneerd.
824
“Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet en aan de wetten van het Belgische Volk”.
Vertaling vastgesteld bij K.B. van 27.05.1975.
825
http://binnenland.vlaanderen.be/werking_besturen/Gemeentedecreet/vragen-antwoorden/vragen-Gemeentedecreet.htm ,
vraag 12 onder de rubriek personeel.
826
Zoals gewijzigd bij het wijzigingsdecreet 2009, art. 53. Inwerkingtreding : te bepalen bij BVR.
827
Zoals gewijzigd bij het wijzigingsdecreet 2009, art. 51. Inwerkingtreding : te bepalen bij BVR
828
BVR van 21.12.2007 (B.S., 28.12.2007) houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de ambten van
gemeentesecretaris, gemeentelijk financieel beheerder, secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en
ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deeltijds kunnen worden uitgeoefend, en houdende
vaststelling van sommige gevallen waarin de ambten van gemeentelijk financieel beheerder en van ontvanger van een
openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen worden uitgeoefend door een gewestelijke ontvanger. Het BVR treedt
in werking per 01.01.2008.
829
Zie het aangehaalde BVR van 21.12.2007, art. 1 en 3.
830
Zie ook de onverenigbaarheden voor gemeenteraadsleden uit art. 11, 4° GD.
831
BVR … .
823
187
3.6. Verbodsbepalingen toepasselijk op de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris
en de financieel beheerder (art. 79, 85 en 88 par. 3 GD).
Vooreerst zijn de verbodsbepalingen van art. 27 par. 2 op hen overeenkomstig toepasselijk (zie de
bespreking hiervoor bij de plichten van de gemeenteraadsleden. Let wel, voor de financieel
beheerder is art. 27 par. 2, 4° niet toepasselijk – zie hierna).
Daarnaast is het hen verboden zelf of door een tussenpersoon handel te drijven in de zin van art. 2
van het Wetboek van Koophandel, met uitzondering van daden van koophandel in het kader van
voogdij, de curatele over onbekwamen, en de opdrachten die in naam van de gemeente in private
832
ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd .
Bovendien zijn op de gemeentesecretaris ook nog de verbodsbepalingen van art 27 par. 1
toepasselijk. De verbodsbepalingen van art. 27 par. 1 zijn – krachtens art. 88 - niet toepasselijk op de
financieel beheerder, gezien deze niet deelneemt aan de vergaderingen van de gemeenteraad.
Het nieuwe derde lid van art. 110 van het wijzigingsdecreet 2009 stelt echter dat – met uitzondering
van het verbod in het eigen lokaal bestuur vakbondsafgevaardigde te zijn – alle verbodsbepalingen
van art. 27 par. 1 en 2 op alle gemeentelijke personeelsleden toepasselijk zijn. Daartoe behoren o.i.
ook de decretale graden. De partiële verwijzingen in art 85 en 88 par. 3 naar art. 27 worden daarmee
o.i. overbodig en zelfs verwarrend.
Het wijzigingsdecreet 2009 voorziet via een aanvulling van art. 85 dat secretaris en adjunct-secretaris
geen vakbondsafgevaardigde kunnen zijn in de lokale besturen van de gemeente waar ze zijn
833
tewerkgesteld . Daartoe behoren o.a. OCMW en de door de gemeente verzelfstandigde entiteiten.
Doel is belangenvermenging tegen te gaan. Deze bijkomende verbodsbepaling geldt niet voor de
financieel beheerder.
3.7. De vervanging van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de financieel
beheerder buiten plaatsvervanging (zie 3.8.) (art. 81, 82 en 91 GD).
In gemeenten waar er een adjunct-gemeentesecretaris is wordt de gemeentesecretaris bij afwezigheid
of verhindering van rechtswege vervangen door de adjunct. Het decreet voorziet niet in de
mogelijkheid van een adjunct-financieel beheerder.
Het decreet voorziet nu wel in een uniforme vervangingsregeling voor de gemeentesecretaris en de
financieel beheerder. Dit was onder de NGW niet het geval.
In principe is het de gemeenteraad die de vervanging van deze personeelsleden regelt. De raad kan
daarbij een concrete vervangingsregeling uitwerken die is aangepast aan de behoeften van de eigen
gemeentelijke diensten 834.
De vervanging kan gebeuren bij afwezigheid of verhindering. Ze moet gebeuren bij vacature van het
ambt of een afwezigheid die langer dan 120 dagen duurt, behoudens voor de adjunct-secretaris. Daar
is ze in dit geval niet verplicht.
Is de zaak spoedeisend, dan kan het college beslissen onder verplichting zijn beslissing in de
eerstvolgende raadsbeslissing te laten bekrachtigen, dit op straffe van verval van zijn beslissing. In
dat geval – aanstelling door het college – moet de eed in openbare vergadering van de raad niet
worden afgelegd (zie hiervoor).
De vervangers moeten, met uitzondering van het slagen in de selectieproeven, altijd voldoen aan de
voorwaarden voor de uitoefening van het ambt
dat ze waarnemen (cfr. de eventuele
diplomavereisten). Omdat dit in kleine besturen aanleiding tot problemen kan geven, kan van deze
regel alleen en voor de duur vermeld in art. 83 worden afgeweken indien er bij de gemeente geen
enkel personeelslid aan de voorwaarden voldoet. Afwijking van de diplomavoorwaarden is niet
835
mogelijk voor een tijdelijke aanwerwing .
832
Wijzigingsdecreet 2009, art. 52 dat art. 79 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 57 dat art. 85 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
834
Memorie 2005, p. 70.
835
Omzendbrief BB 2009/2 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 24.
833
188
De waarnemers oefenen alle bevoegdheden uit die aan het ambt verbonden zijn.
3.8. De aanstelling van erkende waarnemers ingeval van gewettigde afwezigheid op initiatief
836
van de secretaris of de financieel beheerder (art. 81 GD )
In geval van gewettigde afwezigheid kunnen de gemeentesecretaris en de financieel beheerder,
binnen drie dagen voorzien in hun vervanging en daartoe, voor een periode van maximaal zestig
dagen, een door de gemeenteraad erkende waarnemer aanstellen. Die maatregel kan voor eenzelfde
afwezigheid eenmaal worden verlengd
De waarnemer hoeft de eed niet in openbare vergadering van de gemeenteraad af te leggen (zie
hiervoor). De waarnemers oefenen ook hier alle bevoegdheden uit die aan het ambt verbonden zijn.
Anders dan de vroegere plaatsvervanger werkt de waarnemer aangesteld door de titularis niet onder
diens verantwoordelijkheid.
Let wel, de vervanging van de gewestelijke ontvangers gebeurt via de provinciegouverneur.
3.9. Termijn voor het invullen van het ambt bij vacature (art. 83 GD
837
).
In geval van vacature moet de raad de ambten van gemeentesecretaris en financieel beheerder
binnen de zes maand invullen. Dit is niet zo ten opzichte van de adjunct-secretaris.
De termijn kan éénmaal met zes maanden worden verlengd, voor zover de wervings- of
bevorderingsprocedure is gestart of als die procedure geen geslaagde kandidaat heeft opgeleverd.
3.10. Inloopperiode voor de opkomende gemeentesecretaris en financieel beheerder (art. 84
GD).
Ten vroegste zes maand vóór de ambtsneerlegging van de uittredende gemeentesecretaris en de
zittende financieel beheerder kan de nieuwe titularis worden benoemd.
Tijdens deze termijn staat de opkomende ambtenaar de aftredende ambtenaar bij in de uitoefening
van zijn taken en bevoegdheden. Bij de ambtsneerlegging van de uittredende ambtenaar neemt de
opkomende ambtenaar het ambt dan op. Aldus wordt toch enige continuïteit en een inloopperiode
gegarandeerd.
De regeling van de inloopperiode geldt niet voor de adjunct-gemeentesecretaris noch voor de
ambtenaar die binnen het bestuur bevorderd wordt 838.
3.11. Afwijking van de diplomavereisten (art. 76 GD).
Bij een vacature voor financieel beheerder, ongeacht het inwonersaantal van de gemeente, gelden er
839
voor de gewestelijke ontvangers géén diplomavereisten .
Reden daartoe is dat een aantal gewestelijke ontvangers niet voldoen aan de diplomavereisten
gesteld voor de financieel beheerders.
836
D. 29.06.2012, art. 29, dat art. 81 GD wijzigt. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 56 dat art. 83 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
838
Zie FAQ nr. 16 onder de rubriek personeel op de webstek van het agentschap binnenlands bestuur.
839
Wijzigingsdecreet 2009, art. 51 dat art. 76 GD aanvult. Inwerkingtreding : 09.05.2009.
837
189
4.
De gemeentesecretaris en de adjunct-gemeentesecretaris. Taken en
bevoegdheden.
Onder deze rubriek sommen we kort de taken, en dus ook de ermee corresponderende
bevoegdheden en verantwoordelijkheden, van gemeentesecretaris en adjunct-gemeentesecretaris op.
De gemeentesecretaris heeft in het GD duidelijk een ruimere bevoegdheid – en verantwoordelijkheid –
dan onder de NGW.
Toch werd de benaming van de functie behouden.
De term
“gemeentedirecteur”, voorzien in het voorontwerp Van Grembergen, wordt niet langer gebruikt.
4.1. Taken van de gemeentesecretaris (art. 86 – 92 GD).
4.1.1. Algemene leiding van de gemeentelijke diensten.
Vooreerst staat de gemeentesecretaris, als hoogste ambtenaar binnen het uitvoerend korps, in voor
de algemene leiding van de gemeentelijke diensten. De gemeentesecretaris is de hoogste
lijnmanager binnen de gemeente.
Deze bevoegdheid kan de gemeentesecretaris o.i. niet delegeren aan de diensthoofden. Toch kan hij
zich, onder zijn verantwoordelijkheid, bij de uitoefening van deze taak laten bijstaan, bvb. door een
stafmedewerker, door het hoofd van de juridische dienst, door het diensthoofd van de
personeelsdienst, … .
4.1.2. Hoofd van het personeel en bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer.
De gemeentesecretaris is hoofd van het personeel, behoudens voor personeel dat is tewerkgesteld in
een gemeentelijk intern verzelfstandigd agentschap (zie hierna).
De gemeentesecretaris is, met hetzelfde voorbehoud, ook bevoegd voor het dagelijks
personeelsbeheer 840. De secretaris heeft deze bevoegdheid van rechtswege. Wél moet de
gemeenteraad het begrip bepalen, o.i. rekening houdend met de inhoud van het begrip en de
841
wettelijke bepalingen die een materie aan het begrip zouden onttrekken .
Vallen niet onder de term “dagelijks personeelsbeheer” : aanwerven en ontslaan van personeel, tenzij
er delegatie is (zie verder), beslissingen inzake disponibiliteit 842 en vastleggen van feestdagen 843,
mutaties 844, samenstelling van de jury bij een selectie 845, individuele weddevaststelling 846. Voor
een aantal zaken bepaalt het rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007 thans dat, indien de
gemeenteraad niet heeft bepaald dat ze tot het dagelijks personeelsbeheer behoren, een en ander
847
een bevoegdheid is van het uitvoerend orgaan .
Voor de gedetailleerde inhoud van het begrip “dagelijks personeelsbeheer”, zie Memorie 2005, p. 72 in samenlezing met DE
LANGE, M., Nota dagelijks personeelsbeheer, 22.02.2013. Op de webstek van de vvsg (www.vvsg.be) wordt regelmatig een
aangevulde nota over de inhoud van het begrip dagelijks personeelsbeheer gepubliceerd. De laatste aanpassing dateert van
22.02.2013.
841
Wijzigingsdecreet 2009, art. 58 dat art. 86 aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
842
Het is de aanstellende overheid, aan te duiden overeenkomstig de normale bevoegheidsverdelende regels, die de
disponibiliteit dient uit te spreken. Zie art. 193 BVR van het rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007.
843
De betaalde feestdagen worden vastgelegd in het rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007 (art. 179). De
gemeenteraad duidt drie extra feestdagen aan en bepaalt ook hoe de feestdagen die vallen op een zaterdag of een zondag op
een andere dag worden gerecupereerd (zelfde artikel).
844
Zowel bij ambtshalve herplaatsing (art. 98 rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007) als bij interne personeelsmobiliteit
(art. 76 rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007) beslist de aanstellende overheid. Deze is aan te duiden overeenkomstig
de normale bevoegheidsverdelende regels.
845
Bevoegdheid van de aanstellende overheid met toepassing van art. 19 par. 1, 5° van het rechtspositieregelingsbesluit van
07.12.2007.
846
Bevoegdheid van het hoofd van het personeel ingevolge art. 112 laatste lid rechtspositieregelingsbesluit van 07.12.2007.
847
Zie de aangehaalde nota dagelijks personeelsbeheer van vvsg. Dit geldt bvb. voor het vaststellen van de in aanmerking te
nemen diensten die het personeeldlid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid presteerde (art. 114 RPR-besluit)
840
190
Vallen daar wel onder
: bepaalde individuele maatregelen (bvb. toestaan van verloven,
loopbaanonderbrekingen, beoordeling van vormingsaanvragen en erkenning van vorming, andere
toepassingen van het personeelsstatuut die niet expliciet aan een andere gemeenteoverheid zijn
848
toegekend , …) en bepaalde collectieve maatregelen (zoals het vastleggen van vakantieperiodes
onder voorbehoud van nadere regels die hierover door de raad zijn bepaald). In vergelijking met de
situatie onder de NGW – waar formeel dergelijke zaken naar het college, of soms zelfs naar de raad
moesten – is dit een hemelsbreed verschil. Een en ander zal zeker bijdragen tot het ontvetten van de
dagordes van college en raad.
Let wel : bij het uitoefenen van deze bevoegdheden blijft de gemeentesecretaris aan alle wetten en
normen die ter zake gelden gebonden, bvb. de verplichting van formele motivering bij het nemen van
een individuele maatregel 849, de verplichting van collectief overleg (bij de bepaling van collectieve
vakantiedagen), de regels gesteld door de gemeenteraad 850, … .
De gemeentesecretaris kan zijn bevoegdheid voor het dagelijks personeelsbeleid delegeren aan de
leidinggevenden van wie de functies zijn aangewezen in het organogram 851 .
Over zijn bevoegdheid inzake hoofd van het personeel en dagelijks personeelsbeheer moet hij, als
verantwoordelijke voor de aansluiting van politiek met administratie, aan het college rapporteren.
4.1.3. Voorbereiding, uitvoering, evaluatie van het gemeentelijk beleid en organisatie en
uitvoering van de interne controle.
De gemeentesecretaris staat in voor de werking van de gemeentelijke diensten inzake de
voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het gemeentelijk beleid. Daarbij dient hij zich te
gedragen naar de instructies van het bevoegde gemeentelijk bestuursorgaan (eenzijdig element) en
dient hij de afsprakennota na te leven (element van contractmanagement). Voor het begrip
afsprakennota, zie hierna.
Deze bevoegdheid kan o.i. door de secretaris niet aan andere leidinggevenden gedelegeerd worden.
Ook hier echter kan hij zich, onder zijn verantwoordelijkheid, bij de uitoefening van deze taak laten
bijstaan, bvb. door een stafmedewerker, bepaalde diensthoofden, … .
Voorbereiding en uitvoering.
Gezien het gemeentelijk beleid altijd het resultaat is – of toch moet zijn - van een samenwerking
tussen politiek en ambtenaren legt het Gemeentedecreet hier zowel een link naar de ene als naar de
andere tak.
(i) Een van het beleid losstaande en niet op de keuzes van de politiek gevoerde administratieve actie
moet vermeden worden door de afsprakennota.
De afsprakennota wordt door de gemeentesecretaris met college en burgemeester afgesloten. Dit
gebeurt langs de kant van de gemeentesecretaris mede namens het managementteam (voor de
inhoud van dit begrip, zie verder).
Dergelijke afsprakennota stelt concreet hoe de gemeentesecretaris en de overige leden van het
managementteam met het college samenwerken om de beleidsdoelstellingen te realiseren en hoe
bestuur en administratie met elkaar omgaan.
In de afsprakennota wordt ook bepaald hoe de secretaris de bevoegdheden uitoefent die hem door
het college zijn gedelegeerd, ook indien dit is gebeurd in het kader van het budgethouderschap 852.
De afsprakennota is een vorm van “contract zonder directe juridisch bindende kracht” 853. Toch maakt
het de secretaris verantwoordelijk. Al bij al is de memorie hier heel duister.
848
Voor gesubsidieerd onderwijspersoneel blijft het college bevoegd, zie art. 4 par. 5 van het Decreet rechtspositieregling van
29.03.1991.
849
Zo zal een gemeentesecretaris die een verlof weigert dit uitdrukkelijk moeten motiveren (toepassing van de wet van
29.07.1991 op de formele motivering van de individuele bestuurshandeling).
850
Zo kan de gemeenteraad regels uitwerken die moeten garanderen dat personeelsleden enkel vakantie kunnen nemen voor
zover dit overeenstemt met de belangen van de dienst.
851
Art. 92 GD.
852
Wijzigingsdecreet 2009, art. 59 dat art. 87 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
853
Memorie 2005, p. 72.
191
(ii) Een beleid dat afgesneden is van ambtelijke inbreng en expertise moet voorkomen worden door de
verplichting van de gemeentesecretaris de zaken voor te leggen aan de gemeenteraad, de
raadscommissies, het college en de burgemeester voor te bereiden 854. Uiteraard kan hij daarbij
beroep doen op de ambtenaren waarover hij de leiding heeft.
Heel specifiek schrijft het decreet voor dat de voorontwerpen van volgende stukken op initiatief van de
gemeentesecretaris in overleg met het managementteam worden opgesteld 855 :
- het organogram
- de personeelsformatie
- de rechtspositieregeling van het personeel
- de strategische nota van de meerjarenplanning en de herziening ervan
- de beleidsnota van het budget
- de verklarende nota van een budgetwijziging
856
- de verklarende nota van een interne kredietwijziging .
Interne controle (art. 87 par. 1 lid 2 GD en art. 99 – 101 GD)
857
.
Na overleg met het managementteam moet de gemeentesecretaris ook het intern controlesysteem
vaststellen. Dit controlesysteem moet door de gemeenteraad worden goedgekeurd wat het
858
algemeen kader betreft . Dit laatste betekent echter niet dat daardoor de verantwoordelijkheid van
859
de secretaris wordt gereducereerd, althans zo stelt de Memorie van Toelichting het .
De secretaris staat ook in voor de interne organisatie en de werking (de implementatie) van het intern
controlesysteem. Daarover moet hij jaarlijks aan college en gemeenteraad rapporteren.
Uiteraard moet de secretaris ervoor zorgen dat het personeel op de hoogte is van het intern
controlesysteem en zijn wijzigingen. Trouwens, interne controle is niet alleen de verantwoordelijkheid
van de secretaris, maar van ieder personeelslid in de organisatie.
Onder interne controle verstaat het decreet het geheel van gecoördineerde methodes en procedures
die door de leidinggevenden zijn uitgewerkt om de – voornamelijk tactische en operationele doelstellingen van de organisatie te realiseren 860.
Het controlesysteem moet een redelijke graad (geen absolute graad) van zekerheid verschaffen over :
- het bereiken van de doelstellingen ;
- het naleven van wetgeving en procedures ;
- de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie ;
- het efficiënt en economisch gebruik van middelen ;
- de bescherming van activa ;
- het voorkomen van fraude.
Het gaat om een niet limitatieve lijst 861, al kan men zich moeilijk voorstellen dat er nog elementen van
de werking van de gemeente zouden bestaan die niet in deze lijst zijn opgenomen.
De elementen van een intern controlesysteem zijn :
- hoe wordt de controle georganiseerd (inclusief
administratieve organisatie van de controle) ;
- hoe wordt gerapporteerd.
de hiërarchische verhoudingen en de
Waar mogelijk moet het intern controlesysteem de functiescheiding garanderen. Het moet bovendien
verenigbaar zijn met de continuïteit van de werking van de gemeentelijke diensten. Dit laatste houdt
854
Art. 89 par. 3 GD.
Zie art. 89 par. 4 GD.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 59 dat art. 87 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
857
Zie hierover ook omzendbrief 2006/19 van 01.12.2006, randnr. 4.7.1. en DE SAMBLANX, KEULEMANS en LEROY, Audit en
controle in lokale besturen, VVSG en Politeia i.s.m. UAMS, 2005, 115 p. Een belangrijk model is het zgn. COSO-model dat in
de vermelde pocket wordt samengevat.
858
Zie art. 43 par. 2, 8° GD (niet delegeerbare bevoegdheid van de gemeenteraad) en art. 100 GD, zoals gewijzigd bij het
wijzigingsdecreet 2009, art. 65. Inwerkingtreding van de wijziging : 01.07.2009.
859
Memorie 2005, p. 76.
860
Memorie 2005, p. 75.
861
Memorie 2005, p. 75.
855
856
192
in dat het systeem methodes van conflictoplossing moet voorzien ten einde een verstoring van de
normale werking van de gemeentelijke diensten te voorkomen.
Interne controle valt in het geheel niet samen met administratief toezicht, noch met audit. Deze
laatste twee begrippen worden behandeld in boek twee van de cursus (zie ook het schema aldaar).
4.1.4. Adviesbevoegdheid op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak.
De gemeentesecretaris heeft een ruime adviserende taak. Hij adviseert de raad, het college en de
burgemeester op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak. Hij dient te herinneren aan de
geldende rechtsregels en vermeldt ook de feiten waarvan hij kennis heeft.
De gemeentesecretaris kan o.i. deze bevoegdheden niet delegeren. Uiteraard kan hij wel op
deskundige derden steunen, bvb. het diensthoofd juridische dienst of ieder ander diensthoofd, maar
hij blijft in de relatie naar de gemeentelijke bestuursorganen de uiteindelijke verantwoordelijke ten
opzichte van de gemeentelijke bestuursorganen.
4.1.5. Bijwonen van raad en college. Verantwoordelijkheid inzake notulering.
Gelet op de voorgaande taak van de gemeentesecretaris (ruime adviesbevoegdheid) en gezien zijn
verantwoordelijkheid voor het opstellen van de notulen (zie hiervoor bij de bespreking van de werking
van gemeenteraad en college), moet de gemeentesecretaris de vergaderingen van raad en college
bijwonen. Hij kan de vergaderingen van de gemeenteraadscommissies bijwonen.
De gemeentesecretaris kan o.i. deze bevoegdheden niet delegeren.
4.1.6. Taken betreffende de organisatie van de briefwisseling en het archief.
De gemeentesecretaris organiseert de behandeling van de briefwisseling. De gemeentesecretaris
organiseert ook de bewaring van het gemeentelijk archief en de titels, onverminderd de
verantwoordelijkheid van het college ter zake 862.
Het gaat o.i. om niet-delegeerbare bevoegdheden.
4.1.7. Taken gedelegeerd door het college (o.a. evt. aanstelling van personeel) of rechtstreeks
toevertrouwd door specifieke wetgeving.
De gemeentesecretaris voert alle taken uit aan hem gedelegeerd door het college overeenkomstig art.
58 GD (zie hiervoor). Hij kan deze bevoegdheden subdelegeren aan andere personeelsleden van de
gemeente indien het college zulks tgv. de delegatie zelf heeft bepaald en het decreet de subdelegatie
niet verbiedt.
De aanstelling van het personeel kan bevoegdheid zijn van de gemeentesecretaris voor zover het
college zelf tot aanstelling bevoegd is – in de gevallen dus waar de aanstelling wettelijk of decretaal
niet aan de gemeenteraad is voorbehouden - en deze bevoegdheid door het college aan de
gemeentesecretaris is overgedragen. Deze bevoegdheid is niet subdelegeerbaar.
Onder deze rubriek vallen ook de taken die destijds via andere wetgevingen aan de
gemeentesecretaris werden toevertrouwd, bvb. het opleggen van een gemeentelijke administratieve
sanctie indien de secretaris als sanctionerend ambtenaar is aangeduid.
4.1.8. Taak tot het medeondertekenen van stukken.
Zie hiervoor betreffende het ondertekenen van de notulen van gemeenteraad en college en hierna
betreffende de opmaak van akten en het ondertekenen ervan.
862
Zie art. 57 par. 4 GD.
193
4.1.9. Taak in functie van de betalingen en kasverrrichtingen.
Zie de behandeling hierna bij de bespreking van de uitvoering van het budget.
4.2. Taken van de adjunct-gemeentesecretaris (art. 91 GD).
De adjunct-gemeentesecretaris staat de gemeentesecretaris bij in de vervulling van zijn ambt. Hij
vervangt automatisch de gemeentesecretaris bij afwezigheid of verhindering.
5.
De financieel beheerder. Taken en bevoegdheden.
De financieel beheerder is, als rechtsfiguur, de opvolger van de vroegere ontvanger. Toch gaat het
om een totaal andere figuur.
Anders dan de ontvanger staat de financieel beheerder grotendeels, met name voor een aantal
functionele taken – d.i. de taken die te maken hebben met beleidsvoorbereiding en –uitvoering - onder
het gezag van de gemeentesecretaris. Voorheen was daarvan geen sprake.
Enkel voor zijn controlerende en rapporterende taken, alsook inzake de inning van de ontvangsten,
behoudt de financieel beheerder de onafhankelijkheid van de ontvanger.
Ook de betalingen kan de financieel beheerder niet meer “alleen” doen. Voor girale betalingen heeft
hij de uitdrukkelijke opdracht van de secretaris nodig 863.
De financieel beheerder kan sedert het D. van 29.06.2012 opnieuw kasverrichtingen – dus betalingen
uit de gemeentekas die géén overschrijvingen betreffen – doen . De gemeentesecretaris blijft wel
verantwoordelijk voor het kasbeheer. De secretaris kan echter, na eensluidend advies van de
financieel beheerder, de kasverrichtingen opdragen aan een of meer personeelsleden van de
gemeente, ook de financieel beheerder. De betrokken personeelsleden moeten bij de kasverrichtingen
864
de voorwaarden van het interne controlesysteem naleven .
Het decreet voorziet niet langer een financiële zekerheidsstelling
865
.
Het decreet heeft er naar gestreefd de rollen van controleur en gecontroleerde te scheiden. Tevens
wilde het komaf maken met het concurrentiemodel tussen secretaris en ontvanger en dit vervangen
door een samenwerkingsmodel.
De financieel beheerder
gemeentefinanciën 866.
blijft
anderzijds
wel
de
ambtelijke
verantwoordelijke
voor
de
We vermelden hierna de taken van de financieel beheerder maar behandelen ze inhoudelijk, ook
m.b.t. het uitvoeren van het budget (bvb. de krediet- en wetmatigheidscontrole alsook de betaling) op
de desbetreffende plaatsen. Dit zorgt ervoor dat, bvb. wat betreft de bevoegdheden in de
betalingsprocedure, de interactie met en aflijning ten opzichte van de taken en bevoegdheden van de
secretaris duidelijker worden.
5.1. Taken waarvoor de financieel beheerder
gemeentesecretaris staat (art. 93 GD).
onder
de
functionele
leiding
van
de
De financieel beheerder staat onder de functionele leiding van de secretaris voor :
-
het opstellen, in overleg met het managementteam, van het voorontwerp van de financiële
nota van het meerjarenplan en van de jaarlijkse herziening ervan, van de financiële nota van
het jaarlijks budget en van de budgetwijzigingen, van het voorontwerp van interne
kredietaanpassingen ;
863
Art. 163 en art. 95 GD.
DVR van 29.06.2012, art. 32 dat art. 100 par. 3 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.01.2013.
865
Dit komt doordat art. 55 NGW wordt opgeheven en geen specifieke bepaling ter zake in het GD is voorzien.
866
Memorie 2005, p. 20.
864
194
-
het voeren en het afsluiten van de boekhouding en het opmaken van de inventaris, de
jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening ;
het verzorgen van de financiële analyse en de financiële beleidsadvisering in de ruimste zin ;
met behoud van art. 100 par. 3 (i.v.m. het door de secretaris aan personeelsleden
opgedragen kasbeheer), het thesauriebeheer (hieronder wordt verstaan : de beleggingen, het
overschrijven tussen de rekeningen van de gemeente en het aanhouden van een voldoende
kasvoorraad).
Over deze zaken rapporteert de financieel beheerder, precies omdat hij daarbij onder de functionele
leiding van de gemeentesecretaris staat, aan de gemeentesecretaris.
Onder het begrip functionele leiding dient te worden verstaan de mogelijkheid van de secretaris om
aan de financieel beheerder een zeker overlegd tijdspad te doen aanvaarden dat voor de organisatie
noodzakelijk is. Het gaat echter niet over een hiërarchische relatie 867.
5.2. Taken die de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid uitvoert (art. 94 GD).
De financieel beheerder staat in volledige onafhankelijkheid 868 in voor :
-
de voorafgaandelijke krediet- en wetmatigheidscontrole van beslissingen die een budgettaire
en financiële impact hebben (zie verder onder de rubriek Planning en Financieel beheer).
het debiteurenbeheer, in het bijzonder het innen van de fiscale en niet-fiscale ontvangsten
van de gemeente.
Fiscale ontvangsten konden vroeger reeds worden ingevorderd via dwangbevel (betekend via
gerechtsdeurwaardersexploot) overeenkomstig de toepasselijke fiscale wetgeving 869.
870
871
Niet-fiscale ontvangsten
kunnen nu ook via een dwangbevel worden ingevorderd, voor zover het
872
873
college het dwangbevel
heeft geviseerd en uitvoerbaar verklaard . Vooraf moet de schuldenaar
bij aangetekende brief worden aangemaand. Het college kan een dwangbevel enkel viseren en
874
uitvoerbaar verklaren als de schuld opeisbaar, vaststaand en zeker (onbetwist) is . Schulden van
875
publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen nooit via een dwangbevel worden ingevorderd
. De
mogelijkheid om van een dwangbevel voor niet-fiscale schuldvorderingen gebruik te maken zou een
876
gerechtelijke invordering (via dagvaarding) niet beletten .
De gemeente kan ook administratieve kosten aanrekenen voor de aangetekende brief. Deze kosten
vallen ten laste van de schuldenaar en kunnen eveneens ingevorderd worden via het dwangbevel .
Bedoelde kosten moeten redelijk zijn en mogen niet gericht zijn op winst. Men kan zich afvragen of de
uitdrukkelijke decretale bepaling inzake de recuperatie van de kosten van de aangetekende brief
nodig was om de gemeente een titel te verschaffen deze kost aan te rekenen.
867
Vlaams Parlement, Vraag van de heer Marnic De Meulemeester, nr. 138 van 28.04.2006, beschikbaar op de webstek van
het Vlaams Parlement, http://www.vlaamsparlement.be.
868
Hier staat de financieel beheerder dus niet onder het gezag van de gemeentesecretaris. Deze term sluit echter niet uit dat de
gemeenteraad toezicht uitoefent op de wijze waarop de financieel beheerder zich van deze taak kwijt ten einde na te gaan in
hoeverre de financieel beheerder handelt als een goed beheerder, zie Memorie 2005, p. 74.
869
Zie voorheen de wet van 24.12.1996 betreffende de vestiging en invordering van de provincie- en gemeentebelastingen
(thans het D. van 30.5.2008).
870
D. van 29.06.2012, art. 30 dat art. 94 aanvult. Inwerkingtreding: 01.01.2013.
871
Onder “niet -fiscale schuldvorderingen” wordt verstaan schuldvorderingen die niet vallen onder de wet van 24.12.1996
betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen (thans het D. van 30.05.2008). Het gaat
– volgens de memorie van toelichting bij het wijzigingsdecreet 2009 – om méér dan tarieven en retributies. Ook huurgelden en
pachten zouden in aanmerking komen (contra ASTAES, J., “De invordering van niet-fiscale schuldvorderingen”, Lokaal, 2008 p.
12 e.v.).
872
Een dwangbevel is een uitvoerbare titel waarin de ambtenaar de omvang van de schuld, haar oorzaak en de persoon die de
schuld is verschuldigd aanduidt.
873
Wijzigingsdecreet 2009, art. 62 dat art. 94 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
874
Voor de beoordeling van deze begrippen gelden de regels van het federale burgerlijk recht. “Vaststaand” houdt in dat de
schuld op het ogenblik van de invordering moet bestaan (de schuld moet dus vervallen zijn) en dat de schuld niet aan een
redelijke betwisting mag onderhevig zijn. “Zeker” houdt in dat de titel moet toelaten op objectieve wijze het bedrag van de
schuldvordering te bepalen. “Opeisbaar” houdt in dat de schuld niet aan een niet-gerealiseerde opschortende voorwaarde mag
zijn onderworpen.
875
Idem.
876
Memorie bij het wijzigingsdecreet 2009, p. 22.
195
877
De betekening van het dwangbevel moet bij gerechtsdeurwaardersexploot gebeuren
.
De
878
betekening stuit de verjaring .
Niet-fiscale ontvangsten die niet via dwangbevel kunnen worden ingevorderd dienen via rechterlijke
weg ingevorderd.
Een aantal niet-fiscale schuldvorderingen is van de toepassing van art. 94 GD uitgesloten.
Voorbeelden : de toelagen bedoeld in de wet van 14.11.1983 mbt. de controle op de toelagen en de
GAS-geldboete opgelegd in toepassing van voorheen art. 119bis NGW, thans de wet van 24.06.2013
879
. Telkens geldt een eigen invorderingsprocedure.
Over de taken die de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid uitvoert rapporteert hij op
dezelfde wijze, dit is zonder dat men hem dat kan verbieden, aan college en gemeenteraad.
5.3. Taken van de vroegere gemeenteontvanger (art. 95 GD).
De functie van gemeenteontvanger verdwijnt in het gemeentedecreet. De financieel beheerder oefent
de taken uit die door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteontvanger werden
toevertrouwd.
De financieel beheerder dient ook de girale betalingen uit te voeren na uitdrukkelijke opdracht door de
secretaris.
Diegene aan wie het dwangbevel wordt betekend kan verzet doen voor de vrederechter of de rechtbank van eerste aanleg –
naar gelang de schuld niet of wel groter is dan 1860 EUR - indien het een geschil ten gronde betreft. De aanhangigmaking
dient binnen de maand na betekening bij verzoekschrift te gebeuren. De beslagrechter is bevoegd voor betwistingen die enkel
slaan op de tenuitvoerlegging. Verzet schorst de tenuitvoerlegging niet. Voorzichtigheid is echter wel geboden. De redelijkheid
van het verzet moet worden ingeschat.
In geval de betwisting enkel handelt over de tenuitvoerlegging dient de zaak voor de beslagrechter gebracht (art. 1498 Ger. W.).
878
Wijzigingsdecreet 2009, art. 62 dat art. 94 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
879
Wat de inning van de GAS-boete betreft, zie artikel 7 van het K.B. van 21.12.2013 tot vaststelling van de kwalificatie- en de
onafhankelijkheidsvoorwaarden van de ambtenaar belast met de oplegging van de administratieve geldboete en tot inning van
de boetes in uitvoering van de wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties. B.S., 27.12.2013.
877
196
6. Het managementteam 880.
Het managementteam kadert in de overgang van het secretarismodel naar het diensthoofdenmodel.
In het secretarismodel – het model van de NGW – is de secretaris de trechter langs waar alle verkeer
naar en van de beslissingsorganen van het bestuur moet passeren 881. De wettelijke taakomschrijving
van de secretaris in de gemeentewet leidt tot deze vaststelling.
De secretaris is in dit schema belast met de voorbereiding van de zaken die aan gemeenteraad en
college moeten worden voorgelegd. Hij leidt en coördineert onder het gezag van het college de
diensten en is, behoudens wettelijke uitzonderingen, hoofd van het personeel. Om een beeld te
gebruiken: "De secretaris die wekelijks zijn paar meters papier doorworstelt in het kader van de
voorbereiding van het college, de flessenhals van en naar het beleid". De secretaris, aanwezig als
notulerend ambtenaar op gemeenteraad en college, verzorgt wettelijk gezien op zijn eentje de link met
de politiek. Hij is - de mogelijkheid de ontvanger gehoord te worden in financiële aangelegenheden
ter zijde gelaten - de enige ambtelijke gesprekspartner van de politiek. Om opnieuw een beeld te
gebruiken : "De secretaris staat met één been in de administratie en met één been in de politiek".
In het wettelijk model uit de NGW is de secretaris duidelijk een zgn. "hiërarchic manager". Hij toornt
boven "de rest" van het administratief personeel uit. Het model is verticaal gericht.
Het nieuw model van het GD is het diensthoofdenmodel. Men gaat uit van een totaal andere positie
van de secretaris. De groep van de diensthoofden, met aan het hoofd de secretaris-coach, staat als
ambtelijke groep tegenover het politiek collectief gevormd door het dagelijks bestuur (college), zie in
dit verband de bijzondere bevoegdheden van het managementteam. Beide groepen proberen elkaar
te vinden, te communiceren en samen te werken. Het managementteam functioneert als achterban
voor de secretaris.
6.1. Het managementteam : samenstelling en aard, voorzitterschap, vergaderritme (art. 96 en 97
GD).
6.1.1.
Verplichting tot oprichting, samenstelling en aard.
Iedere gemeente is verplicht een managementteam te hebben.
De gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris (indien die binnen de gemeente voorkomt), de
financieel beheerder en alle andere leden die geen mandataris zijn en waarvan de deelname aan het
managementteam nuttig wordt geacht voor het functioneren van de gemeente en waaromtrent het
organogram vastgesteld door de gemeenteraad het lidmaatschap van het managementteam voorziet
(bvb. de belangrijkste leidinggevenden, belangrijke budgethouders, stafmedewerkers, telkens naar
plaatselijke keuze), vormen samen het managementteam. Wat de “andere leden” betreft is een
plaatselijke invulling mogelijk en noodzakelijk.
Het managementteam was tot aan de wijziging van het Gemeentedecreet in 2009 een ambtelijk
orgaan. Dit bleek uit de samenstelling. Alhoewel regelmatig overleg met de politiek – bvb. met het
college - aangewezen is, maakten politici er geen deel van uit. Het ambtelijk karakter van het
managementteam blijkt nog altijd uit zijn bevoegdheid (zie hierna).
Sedert het wijzigingsdecreet 2009 maakt de burgemeester, of het door hem aangewezen collegelid,
882
van rechtswege deel uit van het managementteam . Deze wijziging brengt o.i. de essentie van het
diensthoofdenmodel in het gedrang. Communicatie is nodig, maar dit kan op andere niveau’s. Het is
overduidelijk dat de aanwezigheid van een collegelid, dat spreekrecht heeft maar geen stemrecht,
vroeg of laat de werking van het managementteam moet beïnvloeden, cfr. de situatie van een
gemeentelijke adviesraad waarvan een collegelid adviserend lid zou zijn. Het managementteam kan
883
wel rechtsgeldig vergaderen als de burgemeester of de aangeduide schepen niet aanwezig is .
880
Zie hierover ook omzendbrief ABB nr. 2006/19 van 01.12.2006, randnr. 44..
DE RYNCK, F. en BOUCKAERT, G. red., Praktisch handboek voor gemeentebeleid, Die Keure, 2000, p. 8 en 9 en p. 238 –
240.
882
Wijzigingsdecreet 2009, art. 65 dat art. 100 wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
883
Wijzigingsdecreet 2009, Vlaams Parlement, stuk 1946 (2008 – 2009) nr. 5, artikelsgewijze bespreking bij art.63.
881
197
Het managementteam kan op zijn vergaderingen beroep doen op andere personeelsleden, zonder dat
deze een beraadslagende stem hebben 884.
6.1.2.
Voorzitterschap en vergaderritme.
De gemeentesecretaris zit het managementteam voor. Het managementteam dient geregeld te
vergaderen ten einde de zich stellende zaken die tot zijn bevoegdheid behoren te bespreken. Vanuit
zijn hoedanigheid van voorzitter van het managementteam puurt de gemeentesecretaris de
bevoegdheid om een verslaggever aan te duiden 885.
6.2.
Het managementteam : bevoegdheden.
6.2.1.
Algemeen : het managementteam als coördinatief instrument (art. 98 GD).
Het management heeft als ambtelijk forum een coördinatieve en ondersteunende rol :
-
bij de beleidsvoorbereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie ;
bij de bewaking van de eenheid van werking ;
bij de bewaking van de interne communicatie ;
en dus bij de bewaking van de kwaliteit van de organisatie en de werking van de
gemeentelijke diensten.
Het managementteam is inderdaad het forum waar de diverse ambtelijke hoofdrolspelers elkaar op
geregelde tijdstippen over voormelde zaken treffen en er zodoende via communicatie en overleg voor
zorgen dat de verschillende gemeentelijke diensten in het nastreven van de gestelde doelstellingen op
elkaar afgestemd blijven.
Zodoende is het managementteam een tegengewicht ten opzichte van de indeling van het
gemeentelijk bestuursapparaat in verschillende diensten. In die rol lijkt het managementteam heel
goed op het in veel gemeenten bestaande staf- of diensthoofdenoverleg.
Ook in zijn functioneren blijft het managementteam een ambtelijke vergadering.
6.2.2.
Bijzondere bevoegdheden.
We vermelden volgende bijzondere bevoegdheden :
6.2.2.1. Rol in de opbouw van de afsprakennota.
Hiervoor zagen we dat de afsprakennota door de gemeentesecretaris met college en burgemeester
wordt afgesloten. Dit gebeurt langs de kant van de gemeentesecretaris mede namens het
managementteam.
Dit heeft tot gevolg dat de afsprakennota ruim in het managementteam zal moeten worden besproken
vanuit de algemene taakomschrijving van het managementteam.
Bij het afsluiten van de
afsprakennota vormt het managementteam de achterban van de gemeentesecretaris.
De
gemeentesecretaris zal dus a.h.w. eerst met het managementteam moeten onderhandelen en min of
meer tot een akkoord komen alvorens hij de afsprakennota met het college afsluit.
6.2.2.2. Rol in de opbouw controleprocedures.
Na overleg met het managementteam moet de gemeentesecretaris ook het intern controlesysteem
vaststellen (zie hiervoor bij de bevoegdheden van de gemeentesecretaris).
Ook bij het vaststellen van het controlesysteem vormt het managementteam de achterban van de
gemeentesecretaris. De gemeentesecretaris zal ook hier eerst met het managementteam moeten
onderhandelen en min of meer tot een akkoord komen alvorens het controlesysteem vast te stellen.
884
885
Memorie 2005, p. 75, zie ook de aangehaald omzendbrief 2006/19.
Memorie 2005, p. 75.
198
6.2.2.3. Rol in de opbouw van het organogram, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling
van het personeel.
Het voorontwerp van organogram, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling moeten steeds
in het managementteam worden besproken (art. 87 par. 4 GD).
6.2.2.4. Rol in de financiële sector.
De strategische nota van de meerjarenplanning en de herziening ervan, de beleidsnota bij het budget,
886
de verklarende nota van een budgetwijziging en van een interne kredietaanpassing
moeten qua
voorontwerp in het managementteam overlegd worden (art. 87 par. 4 GD).
886
Wijzigingsdecreet 2009, art. 59, 3° dat art. 87 GD aanvult. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
199
Hoofdstuk 7 – Enige bijzondere bepalingen inzake de werking van
de gemeente
1.
Opmaken en ondertekenen van akten.
Voor wat opmaak en ondertekening van notulen van de gemeenteraad en college betreft wordt
verwezen naar hetgeen hiervoor werd gesteld bij de gemeenteraad en het college.
Gezien de burgemeester niet automatisch meer de voorzitter van de gemeenteraad is en gezien de
budgethouders in naam en voor rekening van de gemeente de verbintenissen aangaan overeenkomstig het hem toevertrouwde budget 887, heeft het GD de regeling inzake de
handtekeningsbevoegdheid hertekend. De burgemeester is niet langer, samen met de secretaris, de
unieke houder van de “maatschappelijke handtekening” van de gemeente.
De medeondertekening door de secretaris is een substantiële vorm waardoor het stuk zijn authentiek
karakter verkrijgt. Door deze medeondertekening bevestigt de secretaris de handtekening van de
eerste ondertekenaar en dat de beslissing effectief in de zin als weergegeven werd genomen. De
regels inzake de verplichte medeondertekening door de secretaris opgenomen in het GD gelden ook
voor akten die de burgemeester opstelt ingevolge federale wetgeving (en specifieke Vlaamse
wetgeving), tenzij de federale wetgeving (of specifieke Vlaamse wetgeving) uitdrukkelijk een andere
888
regeling zou voorzien .
De hertekening gebeurde zoals hierna uiteengezet. Het minste wat men kan zeggen is dat de
regeling, alhoewel op het eerste zicht logisch, in de praktijk tot ingewikkelde situaties kan leiden.
Iedere keer dat een budgethouder een brief tekent bvb. zal hij zich de vraag moeten stellen of die brief
wel louter betrekking heeft op zijn budgethouderschap. En wat is een “stuk dat betrekking heeft op de
gemeenteraad” ?
Ondertekening door de voorzitter van gemeenteraad en medeondertekening door de
secretaris (art. 182 par. 1, art. 183bis en 184 lid 1 GD) en mogelijke delegatie.
1.1.
Alle reglementen, verordeningen, beslissingen en akten van de gemeenteraad en alle andere stukken
of briefwisseling die specifiek betrekking heeft op de gemeenteraad (zoals stukken mbt. het bestuurlijk
889
toezicht inzake raadsbeslissingen) , worden ondertekend door de voorzitter van de gemeenteraad
en medeondertekend door de gemeentesecretaris.
Aldus moet o.i. een contract waarvan de goedkeuring tot de bevoegdheid van de gemeenteraad
behoort, worden getekend door de voorzitter van de raad en de secretaris 890.
De voorzitter kan zijn handtekeningsbevoegdheid als voorzitter – ook m.b.t. tot het tekenen van akten
inzake daden van beschikking (art. 43 par. 2, 12° GD) en behoudens wat betreft het tekenen van de
notulen van de gemeenteraad) - aan één of meer leden van de gemeenteraad opdragen. De opdracht
kan te allen tijde worden herroepen. Het raadslid aan wie de bevoegdheid werd gedelegeerd moet
891
boven zijn handtekening naam, functie en opdracht vermelden .
De secretaris kan eveneens zijn handtekeningsbevoegdheid aan een of meer personeelsleden van de
892
gemeente opdragen, behoudens het ondertekenen van de notulen .
Art. 126 NGW, dat de mogelijkheid tot het afleveren van uittreksels en afschriften via gedelegeerden
voorziet, blijft van kracht.
887
Art. 160 GD.
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie, Vlaams Parlement, Commissie Binnenlandse Aangelegenheden, 31.03.2009.
889
Omzendbrief BB 2009/2 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 14.
890
Vraag nr. 154 van 06.05.2008 van de heer Bob Verstraete, Vlaams Parlement, Schriftelijke vragen, Webstek van het Vlaams
Parlement, publicatiedatum 23.06.2008.
891
Wijzigingsdecreet 2009, art. 112 dat een art. 183bis in het GD invoert. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
892
Wijzigingsdecreet 2009, art. 113 dat een art. 184 eerste lid het GD vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
888
200
1.2.
Ondertekening door financieel beheerder en personeelsleden (art.181 par. 3 GD zoals
893
vervangen) .
De beslissingen, akten, verslagen en brieven van de financieel beheerder worden door hem
ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken.
Ook de dwangbevelen worden door de financieel beheerder ondertekend. Wel blijft hier de
ondertekeningbevoegdheid inzake uitvoerbaarverklaring gelden (zie hiervoor).
De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden werden
gedelegeerd (zoals budgethouders) of toevertrouwd (wat ook door een decreet rechtstreeks zou
kunnen, bvb. het openbaarheidsdecreet van 26.03.2004 dat aan de secretaris bevoegdheden toekent)
worden door deze personeelsleden getekend.
De personeelsleden belast met budgethouderschap ondertekenen aldus de beslissingen (de
gunningen bvb.), de akten en de briefwisseling (de betekening van de gunning bvb.) voor zover ze
enkel betrekking hebben op hun budgethouderschap.
De secretaris-budgethouder kan deze bevoegdheid delegeren
894
.
1.3.
Ondertekening door de burgemeester en medeondertekening door de secretaris (art.
182 par. 2, par. 4 en par. 5 en art. 184 lid 1 GD). Mogelijke delegatie.
Alle reglementen, verordeningen, beslissingen en akten van de burgemeester en van het college
dienen te worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris.
Dit geldt ook voor de briefwisseling van de gemeente, tenzij het gaat om briefwisseling die enkel
betrekking heeft op de gemeenteraad of enkel betrekking heeft op de eigen bevoegdheid van de
financieel beheerder of een gedelegeerd personeelslid (zie hiervoor).
Verder ligt de residuaire handtekeningsbevoegdheid bij de burgemeester en de secretaris die
895
medeondertekent
. Onder residuaire handtekeningsbevoegdheid moet worden verstaan de
handtekeningsbevoegdheid die niet rechtstreeks door het GD wordt toegewezen of die niet door de
GR in het huishoudelijk reglement wordt geregeld (art.182 par. 5 GD).
De burgemeester kan zijn handtekeningsbevoegdheid onder 1.3. delegeren aan een of meer
schepenen. Dit dient schriftelijk te gebeuren en de delegatie kan te allen tijde worden herroepen. De
schepenen die delegatie krijgen moeten boven hun handtekening, naam en functie ook melding
896
maken van de opdracht . Deze delegatiebevoegdheid geldt niet voor de notulen van de raad en het
897
college .
De secretaris kan zijn handtekeningsbevoegdheid aan een of meer personeelsleden van de gemeente
898
opdragen, behoudens het ondertekenen van de notulen van raad en college .
De (formele) voorwaarden zijn dezelfde als deze na te leven door de burgemeester, maar de
899
secretaris dient de gemeenteraad in zijn eerstdaaropvolgende zitting op de hoogte te brengen .
1.4.
Ondertekening door andere personen (art. 182 par. 5 GD).
Stukken die niet genoemd zijn in 1.1. t.e.m. 1.3. worden getekend, en eventueel medeondertekend,
door de personen aangeduid door de gemeenteraad in het huishoudelijk reglement.
Heeft de raad daaromtrent niets bepaald, dan tekenen burgemeester en secretaris ingevolge hun
residuaire handtekeningsbevoegdheid.
893
Wijzigingsdecreet 2009, art. 110 dat art. 182 par. 3 vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Art. 184 lid 1 GD.
895
Art. 182 par. 4 GD en Art. 182 par. 5 GD laatste regel.
896
Art. 183 GD.
897
Wijzigingsdecreet 2009, art. 111 dat art. 183 GD deels herformuleert. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
898
Wijzigingsdecreet 2009, art. 113 dat een art. 184 eerste lid het GD vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
899
Art. 184 GD.
894
201
2.
Bekendmaking en inwerkingtreding (art. 186 en 187 GD).
Voor wat betreft de bekendmaking en inwerkingtreding van de reglementen en verordeningen wordt
verwezen naar hetgeen hiervoor werd gezegd bij de gemeentelijke reglementen.
3.
Wijze van kennisgeving (art. 188 GD).
3.1.
Regel.
Art. 188 stelt de regel dat de gewone brief volstaat als vorm van kennisgeving of mededeling.
3.2.
Uitzonderingen.
Een andere vorm van kennisgeving of betekening (bvb. een aangetekende brief) moet worden
nageleefd indien daartoe een uitdrukkelijke wettelijke of decretale grondslag is (bvb. de
kennisgevingen aan de toezichthoudende overheid dienen bij aangetekende zending of tegen
ontvangstbewijs te gebeuren omdat het decreet dit uitdrukkelijk voorschrijft 900).
Ook het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad kan voorschrijven dat stukken bovendien op
een andere wijze moeten worden meegedeeld of ter kennis gebracht.
4.
Briefwisseling van de gemeente (art. 189 GD).
4.1.
Aan wie wordt de briefwisseling aan de gemeente geacht te zijn gericht ?
901
Alle briefwisseling, ook indien dit niet is vermeld of verkeerd is vermeld, aan de gemeente wordt
geacht aan het college te zijn gericht. Daardoor wordt vermeden dat briefwisseling die aan de
902
verkeerde instantie is gericht als niet bestaande kan worden beschouwd .
Behoudens indien de gemeenteraad anders zou hebben beslist wordt de briefwisseling verstuurd naar
het gemeentehuis.
4.2.
Verplichting een register van ingaande en uitgaande briefwisseling bij te houden.
Ingevolge een amendement gedurende de parlementaire behandeling van het oorspronkelijke decreet
is de gemeente gehouden een register van de ingaande en de uitgaande briefwisseling bij te houden.
Tot het begrip briefwisseling behoort ook de elektronische briefwisseling. Onder het begrip wordt
blijkbaar verstaan de briefwisseling gericht aan het college en aan de burgemeester. Het moet wel
903
gaan om stukken die men ambtshalve ontvangt . Reclame, een sms of spam is géén briefwisseling
904
.
-
900
Art. 251 par. 1 GD.
Wijzigingsdecreet 2009, art. 114 dat art. 189 GD vervangt. Inwerkingtreding : 01.07.2009. Zie ook de memorie van
toelichting, Vlaams Parlement, stuk 1946 nr. 1, 2008 – 2009, toelichting bij art. 114.
902
Omzendbrief BB2009/2 bij het Reparatiedecreet 2009, p. 14.
903
Memorie 2005, p. 97.
904
Memorie van toelichting bij het wijzigingsdecreet 2009, Vlaams Parlement, stuk 1946 nr. 1, 2008 – 2009, toelichting bij art.
114.
901
202
5.
Wijze van de berekening van de termijnen : een algemene bepaling
betreffende de berekening van de termijnen in het GD (art. 190 GD) 905.
De gemeentewet bevatte geen algemene bepaling betreffende de berekening van de termijnen
gebruikt in de gemeentewet. Dit is in het GD wel het geval. Artikel 190 geldt voor de berekening van
alle termijnen in het GD, behoudens uitdrukkelijke afwijking 906. Het artikel treedt in werking op
01.01.2006, al zal het artikel uiteraard maar ten volle spelen indien het kan worden samen gelezen
met de artikelen van het GD die in werking zijn getreden en die een termijn bevatten 907. Zie ook
hierna bij de rubriek praktische gevolgen.
Er zijn twee situaties te onderscheiden.
Als er een feit is (een akte of gebeurtenis) dat de termijn doet ingaan, dan loopt de termijn vanaf de
dag daarna en omvat hij alle dagen, ook de zaterdag, de zondag en de wettelijke of decretale
feestdagen. De vervaldag van de termijn (de dies ad quem) is in de termijn begrepen. Is die dag
echter zelf een zaterdag, zondag of wettelijke of decretale feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst
naar de eerstvolgende werkdag.
Is er geen feit (een akte of gebeurtenis) dat de termijn doet ingaan, dan wordt gewoon teruggeteld
vanaf de gebeurtenis die de termijn doet eindigen. De dag van de gebeurtenis die de termijn doet
eindigen is niet in de termijn begrepen (voorbeeld : toevoegen van een agendapunt door een raadslid
(art. 22 GD). De dag van de gemeenteraadszitting is niet in de termijn van vijf dagen begrepen, zodat
men tot uiterlijk de vijfde dag voor de zitting punten kan toevoegen.). De dag van de verzending is
niet in de termijn begrepen.
905
Wijzigingsdecreet 2009, art. 115 dat art. 190 GD wijzigt. Inwerkingtreding : 01.07.2009.
Memorie 2005, p. 95.
907
Art. 313 par. 2 GD.
906
203
INHOUDSTAFEL
TEN GELEIDE.
3
BOEK I.
5
DEEL I
- INLEIDENDE BEGRIPPEN.
HOOFDSTUK 1
6
- ELEMENTEN VAN HET BEGRIP GEMEENTE.
EEN JURIDISCHE SITUERING VAN DE GEMEENTE ALS LOKAAL BESTUUR.
6
1. De gemeente is een publiekrechtelijk rechtspersoon.
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
1.7.
1.8.
1.9.
6
De gemeente heeft een afgescheiden vermogen.
De gemeente handelt via haar organen.
De gemeente is onderworpen aan het specialiteitsbeginsel.
De gemeente heeft een naam.
De gemeente heeft een vlag en een wapen.
De gemeente heeft een zetel.
De gemeenten moeten in hun handelen het algemeen of het gemeentelijk belang nastreven, ze zijn
daarbij gehouden door de beginselen van de openbare dienst.
De gemeenten hebben prerogatieven (voorrechten) die tot de bevoegdheid van het openbaar gezag
behoren.
De gemeenten worden ingesteld door een wet.
7
7
7
8
8
8
9
9
9
2. De gemeenten bestaan krachtens de grondwet. Het Gemeentedecreet voert de grondwet uit.
2.1.
2.2.
9
De gemeente in de grondwet.
Het Gemeentedecreet als uitvoeringswet.
2.2.1.
Van de organieke Gemeentewet naar het organiek Gemeentedecreet.
2.2.2.
Het territoriaal toepassingsgebied van het Vlaams Gemeentedecreet. Territoriale en
samenhangende inhoudelijke beperkingen aan het Gemeentedecreet.
2.2.3.
Wat is geregionaliseerd? Wat is federaal gebleven? Louter materiële beperkingen aan het
gemeentedecreet.
2.2.4.
Welke bepalingen van de federale nieuwe gemeentewet blijven nog van kracht?
2.2.5.
Uitvoeringsbesluiten.
2.2.6.
Inwerkingtreding van het nieuw Vlaams Gemeentedecreet.
2.2.6.1.
Inwerkingtreding op 31.08.2005: datum van de publicatie van het GD.
2.2.6.2.
Inwerkingtreding op 01.01.2006.
2.2.6.3.
Inwerkingtreding op de datum te bepalen in een besluit van de Vlaamse regering.
2.2.6.4.
Inwerkingtreding van de bepalingen van het wijzigingsdecreet 2009 en het
wijzigingsdecreet van 29.06.2012.
2.2.7.
Bronnen bij de studie van het Vlaams Gemeentedecreet.
2.2.7.1.
Het Vlaams Gemeentedecreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
2.2.7.2.
De voorbereidende werken van het GD.
2.2.7.3.
Het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.
2.2.7.4.
De rechtspraak en rechtsleer die zich ontwikkeld hebben in het kader van de
federale Nieuwe Gemeentewet (NGW), de eerste commentaren op het nieuwe
Gemeentedecreet en de administratieve interpretatie van het agentschap
binnenlands bestuur.
2.2.7.5.
Omzendbrieven.
2.2.8.
Wijzigingen aan het Gemeentedecreet.
9
10
10
12
12
14
15
16
17
17
17
20
21
21
21
22
22
23
24
3. De eerste pijler voor de gemeentelijke bevoegdheid: de gemeentelijke autonomie.
26
4. De tweede pijler voor de gemeentelijke bevoegdheid: het medebewind.
26
5. De gemeente als vorm van territoriale decentralisatie.
27
5.1.
5.2.
5.3.
Het begrip territoriale decentralisatie.
Het begrip administratief of bestuurlijk toezicht.
De gemeente als laagste bestuursniveau: het beginsel van de hiërarchie der normen.
27
27
28
6. De gemeente en de federale staatsstructuur.
28
7. Gelijkenissen en verschillen tussen de gemeenten.
29
7.1.
Stad of gemeente.
29
A
7.2.
7.3.
De indeling in klassen of de rangschikking van de gemeenten in functie van het bevolkingscijfer.
Grootsteden, centrumsteden, regionale steden en gemeenten en plattelandsgemeenten.
HOOFDSTUK 2
29
29
- HET OP DE GEMEENTE TOEPASSELIJK WETTELIJK INSTRUMENTARIUM.
31
1. De organieke wetgeving.
31
2. Overige wetgeving.
31
HOOFDSTUK 3
- DE TAAL VAN DE GEMEENTE EN DE REGELING VOOR DE GEMEENTEN MET EEN BIJZONDER
TAALSTATUUT.
33
1. De indeling van België in taalgebieden.
33
2. De regeling van het gebruik der talen in bestuurszaken.
33
3. Gemeenten met een bijzonder taalstatuut.
34
HOOFDSTUK 4
- DE REALISATIE VAN DE TAKEN VAN DE GEMEENTEN: EEN SAMENSPEL TUSSEN POLITIEK,
ADMINISTRATIE, TOEZICHTHOUDENDE OVERHEID EN BURGER.
35
1. De politiek.
35
2. De administratie.
35
3. De toezichthoudende overheid.
36
4. De burger.
36
5. Een hertekende verhouding tussen de bestuursorganen van de gemeenten onderling en met de administratie.
36
5.1.
5.2.
5.3.
5.4.
De verhouding tussen gemeenteraad en college onder de vroegere nieuwe gemeentewet.
De verhouding tussen politiek en administratie onder de vroegere nieuwe gemeentewet.
Een hertekende verhouding tussen gemeenteraad en college in het Vlaams Gemeentedecreet.
Een hertekende verhouding tussen politiek en administratie in het Vlaams Gemeentedecreet.
HOOFDSTUK 5
37
38
38
38
- SAMENVOEGING EN SPLITSING VAN GEMEENTEN.
39
1. De Grondwet en de bijzondere wet van 13.07.2001.
39
2. Het nieuwe Gemeentedecreet.
39
2.1.
2.2.
Samenvoeging van gemeenten.
Splitsing van gemeenten.
39
40
DEEL II
- HET GEMEENTEBESTUUR.
41
HOOFDSTUK 1
- DE GEMEENTERAAD.
43
1. De samenstelling en inrichting van de gemeenteraad.
43
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
Aantal gemeenteraadsleden (art. 5 GD).
Verkiezing van de raadsleden: algemeenheden.
1.2.1. De volledige vernieuwing van de gemeenteraden.
1.2.2. De gedeeltelijke - tussentijdelijke - vernieuwing van de gemeenteraden via verkiezing.
Wie mag aan de verkiezingen deelnemen?
Wie kan tot gemeenteraadslid worden verkozen?
Geldigverklaring van de verkiezingen.
1.5.1. Er werd geen bezwaar ingediend.
1.5.2. Er werd bezwaar ingediend.
1.5.3. Beroep bij de Raad van State.
Onverenigbaarheden met het mandaat van gemeenteraadslid.
1.6.1. Het begrip onverenigbaarheid.
1.6.2. Onverenigbaarheden in het Gemeentedecreet wegens het waarnemen van een ambt of functie.
1.6.3. Onverenigbaarheden wegens bloed- en aanverwantschap.
43
44
44
44
45
46
47
47
47
48
48
48
49
50
B
1.6.4.
1.6.5.
1.6.6.
1.6.7.
1.7.
1.8.
1.9.
1.10.
1.11.
1.12.
1.13.
1.14.
1.15.
Onverenigbaarheden ingevolge andere wetgeving dan het gemeentedecreet.
Wat indien de onverenigbaarheid reeds bestaat vóór de installatie?
Wat indien de onverenigbaarheid ontstaat na de installatie?
Wat indien het raadslid - ondanks een onverenigbaarheid waarvan het kennis heeft - zijn mandaat
blijft uitoefenen?
Aanstelling van de gemeenteraadsleden.
1.7.1. Algemeenheden m.b.t. het onderzoek van de geloofsbrieven en de eedaflegging.
1.7.1.1.
Onderzoek geloofsbrieven.
1.7.1.2.
Eedaflegging.
1.7.2. De aanstelling in de installatievergadering na de volledige vernieuwing van de gemeenteraad.
1.7.3. De aanstelling van opvolgende raadsleden.
1.7.4. De afstand van het mandaat van gemeenteraadslid.
1.7.4.1.
Het begrip afstand van mandaat.
1.7.4.2.
Gevallen van afstand van mandaat.
1.7.4.3.
Vervanging van het raadslid dat afstand deed.
Verhindering van gemeenteraadsleden en plaatsvervanging.
1.8.1. Begrip.
1.8.2. Gronden voor verhindering.
1.8.3. Plaatsvervanging bij verhindering van gemeenteraadsleden.
De voorzitter van de gemeenteraad.
1.9.1. De verkiezing van de voorzitter.
1.9.1.1.
Voordracht.
1.9.1.2.
Verkiezing.
1.9.2. Vervanging van de voorzitter van de gemeenteraad door een mee voorgedragen opvolger.
1.9.3. Vervanging van de voorzitter via een nieuwe verkiezingsprocedure.
1.9.4. Vervanging van de voorzitter die slechts tijdelijk moet worden vervangen.
1.9.5. Het voorzitterschap van de gemeenteraad na de gewone gemeenteraadsverkiezingen.
1.9.6. De voorzitter van de gemeenteraad heeft niet langer een tuchtstatuut.
Presentiegelden en terugbetaling van kosten.
1.10.1. Presentiegeld – algemeen.
1.10.2. Terugbetaling van kosten.
1.10.3. Aanvullen van het presentiegeld ter compensatie van inkomensverlies en verminderen van het
presentiegeld.
Bijzondere bepalingen m.b.t. gehandicapte raadsleden.
Einde van het raadslidmaatschap.
1.12.1. Afloop van de legislatuur.
1.12.2. Het vrijwillig ontslag.
1.12.3. Vervallenverklaring wegens verlies van de verkiesbaarheidsvoorwaarden.
1.12.4. Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid.
1.12.5. Overlijden.
De rangorde van de gemeenteraadsleden.
Eretitels
Aansprakelijkheid van gemeenteraadsleden en verzekering.
1.15.1. Verplichting van de gemeenten in te staan voor de betaling van geldboetes waartoe
gemeenteraadsleden zijn veroordeeld (art. 17 par. 6 GD).
1.15.2. Principe van de verplichte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en ongevallen (art. 17 par. 5 en
6 GD).
2. De werking van de gemeenteraad.
2.1.
2.2.
50
51
51
51
51
51
51
52
52
53
54
54
54
54
55
55
55
56
56
56
56
57
58
58
59
59
59
59
59
60
60
60
61
61
61
61
62
62
63
63
64
64
64
65
Aantal vergaderingen.
2.1.1. Algemene regel: telkens wanneer noodzakelijk en minstens tienmaal per jaar.
2.1.2. Verplichte vergaderdata.
Vereisten voor een geldige bijeenroeping van de gemeenteraad.
2.2.1. De dagorde wordt vastgesteld door de voorzitter of zijn vervanger.
2.2.1.1.
Regel.
2.2.1.2.
Nuancering.
2.2.2. De oproeping moet uitgaan van de voorzitter.
2.2.2.1.
Regel.
2.2.2.2.
Nuancering.
2.2.3. De oproeping moet gericht zijn aan de zittinghebbende gemeenteraadsleden.
2.2.4. De oproeping moet aan de gemeenteraadsleden worden verzonden op de wijze bepaald in het
huishoudelijk reglement van de gemeenteraad.
2.2.5. De minimale oproepingstermijn moet in acht worden genomen.
2.2.5.1.
Regel.
2.2.5.2.
Nuancering. Verkorting.
2.2.6. De oproeping moet ook plaats, dag en tijdstip van de vergadering bepalen. Ze moet de agenda
vermelden alsook het toegelicht voorstel van beslissing bevatten.
65
65
65
66
66
66
66
68
68
69
69
69
70
70
70
71
C
2.2.7.
2.2.8.
2.3.
2.4.
2.5.
2.6.
2.7.
2.8.
2.9.
Het dossier waarop elk agendapunt betrekking heeft moet vanaf de verzending van de agenda ter
beschikking zijn overeenkomstig de regels van het huishoudelijk reglement.
Plaats, dag, tijdstip en agenda moeten openbaar worden gemaakt op het gemeentehuis alsook op
de wijze zoals bepaald in het huishoudelijk reglement.
71
72
De zitting van de gemeenteraad.
2.3.1. Het voorzitterschap van de gemeenteraad.
2.3.2. De volgorde van de punten op de dagorde.
2.3.3. De verdaging van punten door de gemeenteraad zelf.
2.3.4. Het toevoegen van punten aan de agenda op de zitting.
2.3.5. De gemeenteraad kent een quorum.
2.3.5.1.
Het begrip quorum.
2.3.5.2.
Het quorum in de gemeenteraad.
2.3.6. De gemeenteraad beslist via stemming: de begrippen stemming en meerderheid.
2.3.6.1.
Het begrip stemming.
2.3.6.2.
Het begrip meerderheid.
2.3.6.3.
Het begrip meerderheid in de gemeenteraad.
2.3.7. De aard van de zitting van de gemeenteraad: openbaar of besloten (art. 28 GD).
2.3.7.1.
Openbaarheid vóór de vergaderingen van de raad.
2.3.7.2.
Openbaarheid van de vergaderingen zelf.
2.3.8. De aard van de stemming in de gemeenteraad: niet geheim of geheim.
2.3.8.1.
De niet geheime stemming is de regel.
2.3.8.2.
De geheime stemming is de uitzondering.
2.3.8.3.
Geheime stemming en formele motivering.
2.3.9. De volgorde van stemmen.
2.3.10. Bijzondere regeling bij de stemming van het budget en de rekening.
Rechten en plichten van de gemeenteraadsleden.
2.4.1. De rechten van de gemeenteraadsleden uitgeoefend in de gemeenteraad.
2.4.1.1.
Deelname aan de besluitvorming.
2.4.1.2.
Het recht geïnformeerd te worden.
2.4.2. De rechten van de gemeenteraadsleden uitgeoefend buiten de gemeenteraad.
2.4.2.1.
Het algemeen inzage- en afschriftrecht.
2.4.2.2.
Het specifiek inzagerecht betreffende op de gemeenteraad geagendeerde dossiers.
2.4.2.3.
Het bezoek- en inspectierecht.
2.4.2.4.
Het recht van beroep bij de toezichthoudende overheid en bij de Raad van State.
2.4.3. De plichten van de raadsleden bij het uitoefenen van hun rechten.
Een bijzonder soort verplichtingen: de verbodsbepalingen (art. 27 GD).
2.5.1. Algemeenheden.
2.5.2. Verbod van deelname aan de bespreking en de stemming (art. 27 par. 1 GD).
2.5.3. Verbod tot het stellen van bepaalde handelingen (art. 27 par. 2 GD).
2.5.3.1.
Verbod om tegen betaling als advocaat of notaris te werken in geschillen ten behoeve
van de gemeente.
2.5.3.2.
Verbod om als advocaat of notaris rechtstreeks of onrechtstreeks te werken in geschillen
ten behoeve van de tegenpartij van de gemeente of ten behoeve van een personeelslid
van de gemeente in zaken aangaande de tewerkstelling binnen de gemeente.
2.5.3.3.
Verbod om “zaken te doen” met de gemeente.
2.5.3.4.
Verbod op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in het
bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de gemeente.
De notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad.
2.6.1. De auteur van de notulen van de gemeenteraad (art. 33 lid 1 en 180 GD).
2.6.2. Begrip en inhoud (art. 181 GD).
2.6.3. Goedkeuringsprocedure, ondertekening en bewaring (art. 33 en 180 GD).
2.6.3.1.
Goedkeuring.
2.6.3.2.
Ondertekening.
2.6.3.3.
Bewaring.
2.6.4. Kantmeldingen (art. 185 GD).
2.6.5. Afschriften en uittreksels (art. 126 NGW).
2.6.6. Openbaarheid (art. 38 GD).
2.6.7. Opmaak staande de vergadering.
Fracties en gemeenteraadscommissies (art. 38 en 39GD).
2.7.1. Het begrip fractie (art. 38 GD zoals gewijzigd bij art. 5 van het Reparatiedecreet van 02.06.2006).
2.7.2. Het begrip commissie (art. 39 GD).
Het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad (art. 40 GD).
De deontologische code van de gemeenteraadsleden (art. 41 GD).
HOOFDSTUK 2
- HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN.
72
72
75
75
75
76
76
76
77
77
77
77
78
78
79
80
81
81
82
82
82
82
83
83
83
84
84
85
85
86
86
87
87
87
89
89
89
89
91
91
91
91
92
92
92
93
93
93
93
93
93
93
94
95
96
97
1. De samenstelling en inrichting van het college.
97
D
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
1.7.
1.8.
1.9.
De leden van het college: één burgemeester, de voorzitter van het OCMW en een maximaal aantal
schepenen, waaronder één lid van het college van verschillend geslacht (art. 44 GD zoals gewijzigd).
De verkiezing van de schepenen (art. 45 en 50 GD).
1.2.1. Algemeen.
1.2.2. De verkiezing van de schepenen op de installatievergadering.
1.2.2.1.
Globale voordracht.
1.2.2.2.
Verkiezing (verkozenverklaring).
1.2.3. De verkiezing van de schepenen bij de start van de legislatuur bij gebreke van ontvankelijke globale
voordracht.
1.2.4. De verkiezing van de schepenen in de loop van de legislatuur.
1.2.4.1.
Er is een ontvankelijke voordracht die aanleiding kan geven tot een verkozenverklaring.
1.2.4.2.
Er is geen verkozenverklaring mogelijk binnen de twee maand na het openvallen van het
schepenmandaat.
Onverenigbaarheden met het ambt van schepen.
1.3.1. Begrip.
1.3.2. Onverenigbaarheden voorzien in het Gemeentedecreet.
1.3.3. Onverenigbaarheden voorzien in andere wetgeving.
De eed als schepen.
De rang van de schepenen (art. 45 par. 4 GD).
1.5.1. Het begrip rangorde.
Verhindering en vervanging ingevolge verhindering (art. 48 en 50 GD).
1.6.1. Het begrip verhindering en de gevallen van verhindering.
1.6.2. De vervanging in geval van verhindering.
Vervanging van de schepenen buiten verhindering.
1.7.1. Definitieve vervanging of vervanging bij afwezigheid gedurende een eerder substantiële periode
(art. 50 par. 1 GD).
1.7.2. Vervanging buiten de gevallen voorzien in 1.7.1 (art. 50 par. 2 GD).
1.7.3. Vervanging van een schepen wiens mandaat in de akte van voordracht in duur werd beperkt (art.
45 par. 1 derde lid en art. 45 par. 3 tweede lid GD).
Einde van het schepenmandaat.
1.8.1. Doorlopen van de ambtstermijn (art. 47 GD).
1.8.2. Doorlopen van de termijn bepaald in de voordracht (art. 45 par. 1 derde lid en art. 45 par. 3 tweede
lid GD).
1.8.3. Ontslag op eigen initiatief (art. 49 GD).
1.8.4. Vervallenverklaring (art. 47 lid 2 GD).
1.8.5. Afzetting (art. 71 GD).
1.8.6. Overlijden.
1.8.7. Tekenen van méér dan een voordrachtakte.
1.8.8. Structurele onbestuurbaarheid.
Bijzondere bepalingen voor de gehandicapte burgemeester of schepenen.
2. De werking van het college.
2.1.
2.2.
2.3.
2.4.
2.5.
2.6.
2.7.
97
98
98
99
99
100
100
101
101
102
102
102
102
102
103
103
103
104
104
105
105
105
105
105
106
106
106
106
106
107
107
107
107
109
110
Aantal vergaderingen, wijze van bijeenroeping, agenda.
2.1.1. Gewone zittingen (art. 51 GD).
2.1.1.1.
Begrip.
2.1.1.2.
Is een oproeping noodzakelijk voor de gewone zittingen?
2.1.1.3.
Is voor de gewone zittingen een vooraf vastgestelde agenda noodzakelijk?
2.1.2. Bijzondere zittingen in spoedeisende gevallen (art. 51 GD).
Het college is een collegiaal orgaan (art. 53 GD).
De zitting van het college.
2.3.1. Voorzitterschap van het college (art. 52 GD).
2.3.2. Het college kent een quorum (art. 51, lid 2 GD).
2.3.3. De meerderheid in het college (art. 54 GD).
2.3.4. De aard van de collegezittingen: openbaar of besloten (art. 51 lid 4 GD)?
2.3.5. De aard van de stemming in het college: niet geheim of geheim?
De verbodsbepalingen.
De notulen van de vergaderingen van het college.
2.5.1. De auteur van de notulen van het college van burgemeester en schepenen (art. 180 GD).
2.5.2. Begrip en inhoud (art. 181 par. 2 GD).
2.5.3. Goedkeuringsprocedure, ondertekening en bewaring (art. 51 en 180 GD).
2.5.3.1.
Goedkeuring.
2.5.3.2.
Ondertekening.
2.5.3.3.
Bewaring.
2.5.4. Kantmeldingen (art. 185 GD).
2.5.5. Afschriften en uittreksels (art. 126 NGW).
2.5.6. Openbaarheid.
2.5.7. Opmaak staande de vergadering.
Het huishoudelijk reglement van het college van burgemeester en schepenen (art. 55 GD).
De deontologische code van het college van burgemeester en schepenen (art. 56 GD).
110
110
110
110
110
110
110
111
111
111
111
112
112
112
112
112
113
113
113
113
113
113
113
113
114
114
114
E
3. Rechtspositie, tucht en aansprakelijkheid van de schepenen.
3.1.
3.2.
3.3.
3.4
3.5.
115
Geldelijke regeling (art. 70 GD en BVR van 05.06.2009).
3.1.1. Algemeen.
3.1.2. Het salaris van de schepenen.
3.1.2.1.
Schuldenaar en omvang.
3.1.2.2.
Wat bij vervanging bij schorsing, verhindering en vervanging wegens tijdelijke
afwezigheid?
3.1.2.3.
Uittredingsvergoeding.
3.1.3. De vergoeding voor specifieke kosten.
3.1.4. Aftopping van salaris, vergoeding van kosten en presentiegelden van buiten de gemeente.
Onderscheidingstekens en ambtskledij (art. 69 GD).
Eretitels (art. 69 GD).
Tucht.
De aansprakelijkheid van de collegeleden (art. 72 – 74 GD).
3.5.1. Principes inzake aansprakelijkheid van de overheid en tussenkomst (art. 72 GD).
3.5.2. Verplichting van de overheid om in te staan voor de betaling van geldboetes waartoe burgemeester
of schepenen zouden zijn veroordeeld en regres (art. 73 GD).
3.5.3. Principe van de verplichte verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid en ongevallen (art. 74 GD).
HOOFDSTUK 3
- DE BURGEMEESTER.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
1.6.
1.7.
1.8.
1.9.
De dubbele hoedanigheid van de burgemeester.
1.1.1. De burgemeester als hoofd van de gemeente.
1.1.2. De burgemeester als vertegenwoordiger van het centrale gezag.
Benoemingsprocedure (art. 59 par. 1 GD).
1.2.1. Voordracht.
1.2.2. Benoeming.
De burgemeester buiten de raad (art. 59 par. 2 GD).
Onverenigbaarheden met het ambt van burgemeester. (art. 47 lid 2 GD).
De eedaflegging van de burgemeester (art. 60 par. 2 GD).
Verhindering van de burgemeester (art. 61 GD).
De vervanging van de burgemeester (art. 63 GD).
1.7.1. Niet-aanvaarding van het ambt, vervallenverklaring, verhindering, schorsing, afzetting, ontslag en
overlijden.
1.7.2. Tijdelijke afwezigheid op andere grond dan schorsing en verhindering.
Het einde van het burgemeesterschap.
1.8.1. Doorlopen van de ambtstermijn (art. 60 GD).
1.8.2. Doorlopen van de termijn bepaald in de voordracht (art. 59 par. 1 lid 2 GD).
1.8.3. Ontslag op eigen initiatief (art. 62 GD).
1.8.4. Vervallenverklaring (art. 63 en 47 lid 2 GD).
1.8.5. Afzetting (art. 71 GD).
1.8.6. Overlijden.
1.8.7. Tekenen van méér dan een voordrachtakte.
1.8.8. Structurele onbestuurbaarheid.
Vertrouwenspersoon.
120
120
120
120
120
121
121
122
122
122
122
122
123
123
123
123
123
123
123
124
124
124
124
124
Geldelijke regeling (art. 70 GD).
Onderscheidingstekens en ambtskledij (art. 69 GD).
Eretitels (art. 69 GD).
Tucht.
De aansprakelijkheid van de burgemeester (art. 72 74 GD).
HOOFDSTUK 4
119
119
120
2. Rechtspositie tucht en aansprakelijkheid van de burgemeester.
2.1.
2.2.
2.3.
2.4
2.5.
116
116
116
117
117
117
118
118
118
120
1. De benoeming van de burgemeester.
1.1.
115
115
115
115
124
124
124
124
124
- DE DISTRICTSRAAD, HET BUREAU VAN DE DISTRICTSRAAD EN DE VOORZITTER VAN DE
DISTRICTSRAAD.
125
1. Algemeenheden.
125
2. De samenstelling van de districtsbesturen - algemeenheden.
125
2.1.
2.2.
2.3.
De districtsraad.
Het districtscollege en de voorzitter van de districtsraad.
De districtssecretaris.
125
125
126
3. De werking van de districtsraad – algemeenheden.
126
F
4. Verhouding tussen gemeente en de districten.
4.1.
4.2.
4.3.
126
Normenhiërarchie.
Overleg.
Toezicht.
HOOFDSTUK 5
126
126
126
- DE BEVOEGDHEIDSVERDELING TUSSEN GEMEENTERAAD, COLLEGE EN BURGEMEESTER.
ALGEMENE BENADERING.
127
1. Voorafgaandelijke opmerkingen.
1.1.
1.2.
127
De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gemeentelijke organen is van openbare orde.
Delegatie van bevoegdheid is in principe verboden.
127
127
2. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van de gemeenteraad (art. 42 - 43 GD).
128
2.1.
De gemeenteraad heeft een dubbele opdracht (art. 2 GD).
2.1.1. Optreden van de gemeenteraad in het kader van de gemeentelijke autonomie.
2.1.2. Optreden van de gemeenteraad in het kader van het medebewind.
2.2. Het begrip residuaire bevoegdheid, restbevoegdheid of volheid van bevoegdheid (art. 42 GD).
2.3. Reglementen en individuele beslissingen.
2.3.1. Gemeentelijke reglementen.
2.3.2. Individuele of specifieke beslissingen.
2.4. Aan het college delegeerbare en niet delegeerbare materies (art. 43 GD).
2.4.1. Algemeen.
2.4.2. Niet delegeerbare bevoegdheden (art 43 par. 2 GD).
128
128
128
128
128
128
129
129
129
129
3. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van het college van burgemeester en schepenen (art. 57 en 58 GD).
3.1.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
134
Algemeen. Het college heeft een toegewezen en in essentie een beleidsvoorbereidende en uitvoerende
bevoegdheid (art. 57 GD).
Klopt dit decretaal plaatje met de werkelijkheid?
De algemene voorbereidingsbevoegdheid van het college inzake gemeenteraadsbeslissingen (art. 57 par. 1
GD).
De algemene uitvoeringsbevoegdheid van het college inzake gemeenteraadsbeslissingen
(art. 57 par. 1 GD).
3.4.1. Regel.
3.4.2. Uitzondering op deze regel.
De specifieke uitvoeringsbevoegdheid van het college voorzien in het Gemeentedecreet.
3.5.1. De uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden (art. 57 par. 2 GD).
3.5.2. De zuiver specifieke uitvoeringsbevoegdheid voorzien in het Gemeentedecreet (art. 57 par. 3 - 5
GD).
3.5.3. Andere specifieke bevoegdheden.
De specifieke uitvoeringsbevoegdheid van het college inzake hogere normen (art. 57 par. 2 GD).
Delegeerbare en niet delegeerbare materies (art. 58 GD).
3.7.1. Algemeen.
3.7.2. Niet delegeerbare bevoegdheden.
4. Algemene bevoegdheidsbeschrijving van de burgemeester.
4.1. De bevoegdheden van de burgemeester vanuit zijn hoedanigheid hoofd van de gemeente.
4.1.1. De burgemeester woont, ook indien hij niet tot raadslid is verkozen, de gemeenteraad bij. Hij heeft
een initiatiefrecht m.b.t. de dagorde van de gemeenteraad.
4.1.2. De burgemeester is voorzitter van het college van burgemeester en schepenen.
4.1.3. De burgemeester heeft een deel van de handtekeningsbevoegdheid.
4.1.4. De burgemeester is bevoegd voor het afleveren van uittreksels of afschriften, legaliseren van
handtekeningen, voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken.
4.1.5. De burgemeester is de vertegenwoordiger bij de gedecentraliseerde lokale besturen.
4.1.6. De burgemeester is hoofd van de gemeentelijke politie (zie afzonderlijke behandeling hierna) en
hoofd van de brandweer.
4.1.7. Bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het syndicaal statuut.
4.2. De bevoegdheden van de burgemeester vanuit zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van het centraal
gezag.
4.2.1. De burgemeester als hoofd van de (administratieve) politie.
4.2.1.1.
Het begrip administratieve politie.
4.2.1.2.
De burgemeester bij de uitoefening van zijn administratieve politiebevoegdheid: orgaan
van wie?
4.2.1.3.
Eerste verschijningsvorm van de bevoegdheid van de burgemeester als hoofd van de
administratieve politie: de burgemeester is de uitvoerder van de politiewetten.
G
134
135
135
135
135
136
136
136
136
139
139
140
140
140
142
142
142
142
142
142
142
143
143
143
143
143
143
143
4.2.1.4.
4.2.1.5.
4.2.1.6.
4.2.1.7.
4.2.1.8.
4.2.1.9.
Tweede verschijningsvorm van de bevoegdheid van de burgemeester als hoofd van de
administratieve politie: uitzonderlijk kan de burgemeester, in de plaats van de
gemeenteraad, zelf politieverordeningen maken.
Middelen die de burgemeester ter beschikking staan bij de handhaving van de
openbare orde.
De positie van de burgemeester in de wet van 07.12.1998 op de geïntegreerde politie
(zie de artikelen 42, 44 en 45 van deze wet).
De burgemeester als uitvoerder van hogere normen.
De burgemeester als ambtenaar van de burgerlijke stand.
De bevoegdheden van de burgemeester inzake de meer solidaire samenleving.
5. De bevoegdheden van de districtsraden (art. 281 e.v. GD).
5.1.
5.2.
Rechtstreeks door het GD toegewezen bevoegdheden.
Door de gemeentelijke bestuursorganen aan organen van het district toegewezen bevoegdheden
(art. 282 GD).
151
151
151
152
153
153
154
Algemeen.
Wettelijke en decretale grondslag.
Soorten gemeentelijke reglementen.
6.3.1. De reglementen van inwendig bestuur.
6.3.2. De politieverordeningen.
6.3.3. Belang van het onderscheid reglementen - politieverordeningen.
6.3.4. Grenzen aan de gemeentelijke reglementerende bevoegdheid.
6.3.4.1.
Wettelijke grenzen.
6.3.4.2.
Begrenzing naar stof of voorwerp en motief.
6.3.4.3.
Begrenzing naar de plaats.
6.3.4.4.
Begrenzing naar de tijd.
6.3.4.5.
Sancties wanneer de grenzen aan de gemeentelijke reglementerende bevoegdheid niet
worden gerespecteerd.
6.3.5. Vormvereisten en bekendmaking (art. 182 - 186 GD).
6.3.6. Bindende kracht (art. 187 lid 1 GD).
6.3.7. Uitvoering (art. 57 par. 1 GD en 133 lid 2 NGW).
6.3.8. Handhaving.
6.3.9. Het bijzondere geval van de politie op de vertoningen.
6.3.9.1.
Het begrip “vertoning”.
6.3.9.2.
Het begrip “politie over de vertoningen”.
6.3.9.3.
Voorwaarden om vertoningen te kunnen regelen.
6.3.9.4.
Wettelijke regeling.
HOOFDSTUK 6
150
153
6. Een bijzondere soort raadsbeslissingen: de gemeentelijke reglementen.
6.1.
6.2.
6.3.
149
- DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN.
154
154
154
154
154
156
157
157
157
157
157
158
158
160
160
160
181
181
181
181
181
184
1. Algemeenheden.
184
2. Het organogram van de gemeentelijke diensten (art.75 GD).
184
2.1.
2.2.
Begrip.
Bevoegde overheid voor het vaststellen van het organogram.
184
184
3. Algemene bepalingen betreffende de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de financieel
beheerder.
3.1.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
185
Gemeentesecretaris en financieel beheerder zijn decretale graden (art. 76 GD). De financieel beheerder is al
dan niet plaatselijk.
3.1.1. Samenwerking met het OCMW dat de gemeente bedient.
3.1.2. Een gewestelijk ontvanger als financieel beheerder.
Wie stelt de gemeentesecretaris, zijn eventuele adjunct en de financieel beheerder aan? (art. 43 par. 2, 7°
GD).
De eed van de gemeentesecretaris, zijn adjunct en de financieel beheerder (art. 77 GD).
Deeltijds uitoefenen van ambten (art. 80 GD), of uitoefening van ambten door andere decretale graden
(art. 76 GD).
Onverenigbaarheden (art. 78 GD).
3.5.1. Het ambt van gemeentesecretaris, adjunct-gemeentesecretaris en financieel beheerder is
onverenigbaar met andere ambten binnen dezelfde gemeente.
3.5.2. Onverenigbaarheid met een toezichts- of auditfunctie.
Verbodsbepalingen toepasselijk op de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de financieel
beheerder (art. 79, 85 en 88 par. 3 GD).
De vervanging van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de financieel beheerder buiten
plaatsvervanging (art. 81, 82 en 91 GD).
H
185
185
185
186
186
187
187
187
187
188
188
3.8.
De aanstelling van erkende waarnemers ingeval van gewettigde afwezigheid op initiatief van de secretaris of
de financieel beheerder (art. 81 GD).
3.9. Termijn voor het invullen van het ambt bij vacature (art. 83 GD).
3.10. Inloopperiode voor de opkomende gemeentesecretaris en financieel beheerder (art. 84 GD).
3.11. Afwijking van de diplomavereisten (art. 76 GD).
4. De gemeentesecretaris en de adjunct-gemeentesecretaris. Taken en bevoegdheden.
4.1.
4.2.
190
Taken van de gemeentesecretaris (art. 86 - 92 GD).
4.1.1. Algemene leiding van de gemeentelijke diensten.
4.1.2. Hoofd van het personeel en bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer.
4.1.3. Voorbereiding, uitvoering, evaluatie van het gemeentelijk beleid en organisatie en uitvoering van de
interne controle.
4.1.4. Adviesbevoegdheid op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak.
4.1.5. Bijwonen van raad en college. Verantwoordelijkheid inzake notulering.
4.1.6. Taken betreffende de organisatie van de briefwisseling en het archief.
4.1.7. Taken gedelegeerd door het college (o.a. evt. aanstelling van personeel) of rechtstreeks
toevertrouwd door specifieke wetgeving.
4.1.8. Taak tot het medeondertekenen van stukken.
4.1.9. Taak in functie van de betalingen en kasverrichtingen.
Taken van de adjunct-gemeentesecretaris (art. 91 GD).
5. De financieel beheerder. Taken en bevoegdheden.
5.1.
5.2.
5.3.
6.2.
Taken waarvoor de financieel beheerder onder de functionele leiding van de gemeentesecretaris staat
(art. 93 GD).
Taken die de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid uitvoert (art. 94 GD).
Taken van de vroegere gemeenteontvanger (art. 95 GD).
1.2.
1.3.
1.4.
193
193
194
194
197
197
197
198
198
198
198
198
198
199
199
- ENIGE BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE DE WERKING VAN DE GEMEENTE.
200
1. Opmaken en ondertekenen van akten.
1.1.
191
193
193
193
194
195
196
Het managementteam: samenstelling en aard, voorzitterschap, vergaderritme (art. 96 en 97 GD).
6.1.1. Verplichting tot oprichting, samenstelling en aard.
6.1.2. Voorzitterschap en vergaderritme.
Het managementteam: bevoegdheden.
6.2.1. Algemeen: het managementteam als coördinatief instrument (art. 98 GD).
6.2.2. Bijzondere bevoegdheden.
6.2.2.1.
Rol in de opbouw van de afsprakennota.
6.2.2.2.
Rol in opbouw controleprocedures.
6.2.2.3.
Rol in de opbouw van het organogram, de personeelsformatie en de
rechtspositieregeling van het personeel.
6.2.2.4.
Rol in de financiële sector.
HOOFDSTUK 7
190
190
190
194
6. Het managementteam.
6.1.
189
189
189
189
200
Ondertekening door de voorzitter van gemeenteraad en medeondertekening door de secretaris
(art. 182 par. 1, art. 183bis en 184 lid 1 GD) en mogelijke delegatie.
Ondertekening door financieel beheerder en personeelsleden (art.181 par. 3 GD zoals vervangen).
Ondertekening door de burgemeester en medeondertekening door de secretaris (art. 182 par. 2, par. 4 en
par. 5 en art. 184 lid 1 GD). Mogelijke delegatie.
Ondertekening door andere personen (art. 182 par. 5 GD).
200
201
201
201
2. Bekendmaking en inwerkingtreding (art. 186 en 187 GD).
202
3. Wijze van kennisgeving (art. 188 GD).
202
3.1.
3.2.
Regel.
Uitzonderingen.
202
202
4. Briefwisseling van de gemeente (art. 189 GD).
4.1.
4.2.
202
Aan wie wordt de briefwisseling aan de gemeente geacht te zijn gericht?
Verplichting een register van ingaande en uitgaande briefwisseling bij te houden.
202
202
5. Wijze van de berekening van de termijnen: een algemene bepaling betreffende de berekening van de termijnen in
het GD (art. 190 GD).
203
A-I
INHOUDSTAFEL
I