Plaatsingsvoorschriften DELTA

Plaatsingsvoorschriften DELTA-VENT G
Plaatsing
(Fig. 1) DELTA®-VENT G onderdakfolie wordt strak gespannen en evenwijdig aan de goot geplaatst.
Ze kan verlegd worden op gladde houten ondergronden of op harde isolatieplaten (van het type
Sarking). De plaatsing op niet geschaafd (of niet glad) hout wordt afgeraden. Er worden nieten of
breedkop nagels gebruikt in de overlappingszone als voorlopige bevestiging.
De minimale horizontale overlapping bedraagt 10 cm. De TV 240 van het WTCB bepaalt de grootte
van de overlappingen, volgens de hellingsgraad van het dak.
Laterale overlappingen moeten steeds onder een tengellat gebeuren. De overlappingen met DELTA®MULTI-BAND verkleven. De bedrukte zijde van de folie is de bovenzijde en is steeds naar buiten
gericht.
De ventilatie tussen folie en dakbedekking wordt verwezenlijkt door het gebruik van tengellatten. Ter
hoogte van de goot stopt de folie op de zinken slab boven de gootplank. De folie mag in geen geval
tot in de goot uitmonden. De vorming van waterophopingen moet steeds vermeden worden.
(Fig. 2) Bij niet-geventileerde daken wordt de onderdakfolie over de nok heen omgeslagen om een
optimale bescherming tegen regen en sneeuw te verkrijgen.
(Fig. 3) We raden het uitwerken van een geventileerde nok aan, wanneer de ruimte onder het dak niet
tot in de top van de nok geïsoleerd is en wanneer deze koude ruimte toegankelijk is via een
trapopening. De folie moet op ong. 5 cm van de nok stoppen. De aldus verkregen ventilatieopening
afdekken met een strook folie die bevestigd wordt op de tengellatten. Deze strook moet de eerder
geplaatste onderdakfolie aan weerszijden ong. 15 cm van de nok overlappen.
Dakvenster
(Fig. 4a) Bij de plaatsing van dakvensters moet eerst de correcte inbouwpositie bepaald worden
zodat de montagelatten voor het kader van het dakvenster geplaatst kunnen worden. De tengellatten
inkorten en de DELTA® onderdakfolie insnijden volgens tekening 4a. De ontstane foliestroken
terugplooien en op de montagelatten bevestigen. Aan de bovenzijde van het dakvenster wordt een
foliestrook van 30-40 cm breed bevestigd op een dusdanige manier (vorming van een goot) dat de
uiteinden in de naastliggende kepervelden uitmonden. De overlappingen worden met DELTA®MULTI-BAND verkleefd als winddichtheid geëist is.
(Fig. 4b) De hoeken in de dakvensteropening worden met DELTA®-FLEXX-BAND regendicht
afgekleefd. Het dakvenster wordt in de opening geplaatst en bevestigd.
Als het draagkader niet gerealiseerd kan worden in dezelfde afmetingen van het vensterraam, dan
moet de onderdakfolie aan het vensterraam met DELTA®-THAN of DELTA®-MULTI-BAND
afzonderlijke verbonden worden. De hoeken worden afgekleefd met DELTA®-FLEXX-BAND.
Aansluiting
(Fig. 5) Ter hoogte van schoorstenen en andere uitstekende bouwonderdelen wordt de DELTA®-folie
omhoog geplooid en op een zodanige manier bevestigd dat er geen regen of sneeuw kan
binnendringen. Afzonderlijke foliestroken worden onderling met DELTA®-MULTI-BAND vastgekleefd.
Voor verkleving op beton, metselwerk of hout wordt DELTA®-THAN gebruikt. De hoeken worden met
DELTA®-FLEXX BAND verkleefd.
Aan de nokzijde van uitstekende bouwonderdelen wordt een goot gevormd met een afzonderlijke
strook folie zoals op afbeelding 5.
Nagelafdichting
(Fig. 6) Om waterinfiltraties via de bevestigingen van de tengel- en of pannenlatten te vermijden is de
plaatsing van DELTA®-SB 40/60 onder de tengellatten nodig.
OPGEPAST: De onderdakfolie niet statisch belasten (met bv. stapel dakbedekkingsmaterialen)