Bestemmingsplan Schieveste fase 5

Schieveste fase 5
Augustus 2014
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
:
2
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1
Aanleiding en doelstelling
1.2
Begrenzing plangebied
1.3
Geldende bestemmingsplannen
1.4
Opzet bestemmingsplan en toelichting
5
5
5
6
6
Hoofdstuk 2 Stedenbouw en Verkeer
2.1
Inleiding
2.2
Stedenbouwkundig concept
2.3
Verkeerskundig concept
7
7
7
8
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1
Rijksbeleid
3.2
Provinciaal en Regionaal beleid
3.3
Gemeentelijk/lokaal beleid
3.4
Conclusie
9
9
10
11
14
Hoofdstuk 4 Planologische en m ilieutechnische randv oorwaarden
4.1
Waterparagraaf
4.2
Bodem
4.3
Externe veiligheid
4.4
Flora en fauna
4.5
Geluid
4.6
Luchtkwaliteit
4.7
Milieuhinder bedrijvigheid
4.8
Archeologie
4.9
Cultuurhistorie
15
15
15
16
18
18
18
19
19
21
Hoofdstuk 5 Juridische aspecten
5.1
Algemene juridische opzet
5.2
Bestemmingen
5.3
Dubbelbestemmingen
5.4
Overige bepalingen
23
23
23
24
25
Hoofdstuk 6 Econom ische uitv oerbaarheid
27
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitv oerbaarheid
29
Bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1
Waterplan
Bijlage 2
Waterplan bijlage bezinkvijver
Bijlage 3
Brief Hoogheemraadschap
Bijlage 4
Beschikkingen bodem
Bijlage 5
Toets externe veiligheid Schieveste fase 5
Bijlage 6
Flora en fauna toets
Bijlage 7
Flora en fauna rapportage
Bijlage 8
Flora en fauna II
31
32
85
87
89
120
128
146
165
Regels
183
Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1
Begrippen
Artikel 2
Wijze van meten
183
183
189
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
3
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 2
Artikel 3
Artikel 4
Artikel 5
Artikel 6
Artikel 7
Artikel 8
Artikel 9
BEST EMMINGEN
Gemengd
Verkeer
Verkeer - verblijfsgebied
Water
Leiding-Hoogspanning
Waarde - archeologie
Waterstaat
191
191
193
194
195
196
198
200
Hoofdstuk 3
Artikel 10
Artikel 11
Artikel 12
Artikel 13
Artikel 14
Artikel 15
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelbepaling
Algemene bouwregels
Algemene aanduidingsregels
Algemene afwijkingsregels
Algemene wijzigingsregels
Overige regels
203
203
204
205
206
207
208
Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOT REGELS
Artikel 16
Overgangsrecht
Artikel 17
Slotregel
209
209
210
BIJLAGEN
211
4
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Toelichting
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding en doelstelling
Aanleiding
De gemeente Schiedam is sinds enkele jaren bezig haar bestemmingsplannen te actualiseren. In dit kader is ook
recent het bestemmingsplan Schieveste opgesteld. Voor het gedeelte juist ten westen van de Schie was destijds
reeds een plan in ontwikkeling dat op dat moment niet concreet genoeg was om in het bestemmingsplan
Schieveste op te nemen. Het betreft hier het project Schieveste fase 5 dat bestaat uit een aantal
programmaonderelen te weten: retail, hotel, bioscoop en, faciliterend aan deze drie functies, parkeren. Met het
oog op dit project wordt nu het bestemmingsplan Schieveste fase 5 opgesteld.
Doelstelling
Het hoofddoel is het van kracht laten worden van een nieuw, actueel, adequaat en digitaal bestemmingsplan dat
toegespitst is op het realiseren van het project Schieveste fase 5 en de daarbij behorende infrastructuur. Met dit
nieuwe bestemmingsplan beschikt de gemeente over een instrument om gewenste en ongewenste ruimtelijke
ontwikkelingen te sturen en te beheersen.
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. Het bestemmingsplan wordt
opgesteld in overeenstemming met de “standaard vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2012” en het
“Informatiemodel ruimtelijke ordening IMRO2012”. Het plan is hierdoor digitaal uitwisselbaar en raadpleegbaar.
1.2
Begrenzing plangebied
Het plangebied wordt begrensd door de Schie aan de oostzijde en de 's-Gravenlandseweg aan de westzijde. Aan
de noordzijde van het plangebied ligt de A20 terwijl aan de zuidzijde het gebied begrensd wordt door de
spoorlijn. De locatie beslaat circa 3,75ha met een afmeting van circa 150 x 250 meter. Op afbeelding 1 is de ligging
visueel weergegeven.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
5
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Ligging plangebied
1.3
Geldende bestemmingsplannen
In het gehele plangebied is momenteel het bestemmingsplan Schieveste van kracht. Dit bestemmingsplan is op 2
februari 2012 door de gemeenteraad vastgesteld en inmiddels onherroepelijk.
1.4
Opzet bestemmingsplan en toelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een
bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de
toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
3. een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle in het plan begrepen gronden.
De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 2 staat stil bij de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied. Hierin wordt
onderscheid gemaakt tussen de stedenbouwkundige en verkeerskundige uitgangspunten;
In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste wetten en beleidsstukken die
relevant zijn voor het plangebied;
De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4
beschreven;
In hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
Hoofdstuk 7 behandelt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten
beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
6
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 2
2.1
Stedenbouw en Verkeer
Inleiding
Schieveste fase 5 is onderdeel van de ontwikkellocatie Schieveste ingebed tussen de A20, het spoor en de Schie.
Het ligt aan de rand van het zuidelijk stadsdeel van Schiedam, tussen autosnelweg A20 en de spoorlijn
Rotterdam Den Haag. Schieveste is uitstekend bereikbaar zowel over de weg, als met het openbaar vervoer. Via
de A20 zijn uitstekende verbindingen naar Rotterdamse regio o.a Rotterdam, Vlaardingen en Spijkenisse en
Haagse regio.
Schieveste is met station Schiedam Centrum een belangrijk regionaal openbaar vervoerknooppunt in de
Zuidvleugel van de Randstad. Op het knooppunt komen samen het landelijk spoornet (Den Haag-Rotterdam), de
Hoekse Lijn en de metrolijnen naar Rottedam en Spijkenisse, tramplusverbindingen en lokaal busnet.
Op fase 5 is ruimte voor een bioscoop, hotel, leisure en retail. Een belangrijk onderdeel van de ontwikkelingen is
daarnaast de realisering van een PenR-voorziening, die tevens dient als parkeervoorziening van deze functies en
het maken van een ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg sluit aan op het kruispunt van de zuidelijke afrit van de
A20 en de 's Gravelandseweg. De nieuw te realiseren weg ontsluit de functies in fase 5, maar biedt met een brug
over de Schie tevens een sterk verbeterde verkeersontsluiting voor de andere delen van Schieveste. Er wordt
nog een tweede voet/fietsbrug over de Schie gerealiseerd om de PenR voorziening te verbinden met het station.
Rondom de locatie lopen verkeerswegen en fietsen wandelroutes die Schiedam verbinden met
aangrenzende(deel)gemeenten. De bestaande fiets- en voetgangersstructuur wordt uitgebreid. Er komt een
heldere continue verbinding langs de Schie.
2.2
Stedenbouwkundig concept
Evenwijdig aan het spoor komt een nieuwe fiets- en voetgangersverbinding waarvoor een brug voor langzaam
verkeer over de Schie aangelegd wordt. Tussen de Schie en het gebouw is ruimte voor een verblijfsplek zoals
een terras van het hotel. Zowel vanaf de 's-Gravenlandseweg als vanaf de Overschieseweg kunnen auto's de
Park&Ride benaderen. Om dit mogelijk te maken wordt vanaf de Overschieseweg een tweede brug aangelegd.
De zone tussen het gebouw en de rijksweg is nadrukkelijk ingericht als infrastructureel gebied en heeft geen
verblijfsfunctie. Voor fietsers en voetgangers is daarom geen ruimte gereserveerd. De primaire functie is het
afwikkelen van het autoverkeer en de toegang tot laad- en losvoorzieningen. Gezien de uitstraling van deze
hoofdtoegang tot het gebied, gebeurt het laden en lossen zelf, inclusief vuilophaal, geheel inpandig.
Op de locatie Schieveste fase 5 is ruimte voor een actief en publiek programma. Hier concentreren zich een
bioscoop, een hotel, leisure en retail. Een grote gebouwde Park&Ride voorziet in de vraag naar parkeerplaatsen
voor zowel Schieveste fase 5 als voor treinreizigers. Het gebouw zelf is opgebouwd uit een plint en een top. Deze
geleding beantwoordt aan de stedenbouwkundige context. Door de hogere ligging van de A20 en het spoor en
de aanwezige vuilstort op de locatie, wordt het programma opgetild en in een ensemble van volumes aan het
publiek gepresenteerd. De volumes komen te zweven boven de locatie. Een open voeg tussen de plint en de
volumes schept ruimte voor een P&R. Het programma is onderverdeeld in een drietal volumes; de bioscoop en
leisure delen een volume, retail heeft een eigen volume en het hotel zit in de toren. De volumes zijn herkenbaar
vanaf belangrijke punten. Op markante plekken bevinden zich grote openingen in de gevel waar het programma
zich presenteert naar buiten; retail naar de 's-Gravenlandseweg, leisure naar de A20, de hotellobby en de
bioscoop naar de Schie en het restaurant van het hotel naar het spoor. Een royale trap leidt de bezoekers vanaf
de Schie naar de entree van de bioscoop. Voor de entree ligt een groot publiek plein waar een terras mogelijk
is.Het oplopend, getrapte, maaiveld is ingericht als openbaar toegankelijk plein en terreinafscheidingen zijn er
niet. Er zijn geen privé-gedeelten afgeschermd voor publiek.
Als onderdeel van het ensemble van volumes is een hoogteaccent gesitueerd op de hoek Schie-A20. Hierin
wordt het hotel geprogrammeerd. De toren heeft een hoogte van 36 á 45 meter en presenteert zich duidelijk naar
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
7
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
de A20.
Bebouwing
De ambitie is een blikvanger aan de stadsentree van Schiedam te maken. Schieveste fase 5 heeft een strategische
positie in het plan en behoeft daarom aandacht in de beeldkwaliteit. In de uitwerking van vorm en materialisering
dient het een blikvanger aan de A20, het spoor, de Schie en de 's-Gravenlandseweg te zijn.
De uitgangspunten voor Schieveste fase 5 zijn:
• Vier gezichten: een stedelijk en uitnodigend gezicht aan de A20, een groen en uitnodigend gezicht aan het
spoor, een levendig en transparant gezicht aan de Schie en een groen en communicerend gezicht aan de 's
Gravenlandseweg.
• Entree voor bioscoop, hotel, leisure en fietsparkeren moet zich maximaal richten op de Overschieseweg en deze
zijde verlevendigen.
• Extraverte architectuur: de volumes reageren op de infrastructuur; transparante openingen op strategische
plekken in de gevel gaan een relatie aan met de omgeving.
• Eenduidige, krachtige vormentaal van het bouwvolume, waarbij de verschillende volumes helder gearticuleerd
worden.
• Verticale geleding in de opbouw.
• Parkeren vormgegeven als donkere 'voeg' in het volume dat het programma doet zweven.
• Grote gebaren in architectuur, verfijning in openbare ruimte.
2.3
Verkeerskundig concept
De ontsluitingsweg tussen 's-Gravenlandseweg en de Schie dient in z'n geheel nog aangelegd te worden.
Uitgangspunt in het ontwerp is dat het vrachtverkeer met bestemming fase 5 voor de Schie reeds terugkeert naar
de Rijksweg, via bedrijventerrein Spaanse Polders'Graveland/Zuid. Hiermee wordt voorkomen dat vrachtverkeer
onnodig het onderliggend wegennet gaat belasten. Inkomend vrachtverkeer vanuit het bedrijventerrein zal
worden geweerd, omdat dit anders een onnodige belasting van de nieuwe ontsluitingsweg zal betekenen. In
geval van calamiteiten is deze route wel mogelijk.
Met de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de 's-Gravenlandseweg en een goede verkeersafwikkeling
dient het huidige kruispunt te worden aangepast, alsmede een nieuwe inrichting van de verkeersregelinstallatie
(VRI).
Fase 5 zal direct worden verbonden met fase 2 door middel van een beweegbare brug. Daarbij dient er een
koppeling te worden gelegd met de havendienst en de openingstijden van de overige bruggen in de omgeving.
Naast deze autobrug zal er ook een brug worden aangelegd voor langzaam verkeer.
8
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 3
Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende
bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is
aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Structuurv isie Infrastructuur en ruim te
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie
Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot
2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan
gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De
nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de
ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de
waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en
voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal
benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multi-modaal
logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en het robuust en compleet maken van het
hoofdenergienetwerk. Daarnaast geldt voor de regio Rotterdam dat, ten gevolge van een kwalitatieve mismatch,
tot 2040 ruim 100.000 woningen moeten worden vervangen.
3.1.2
AMv B Ruim te
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte;
het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 oktober 2012. Een
aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van
overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere de mainportontwikkeling Rotterdam,
rijksvaarwegen, primaire waterkeringen en de veiligheid rond grote rivieren. Het Barro bevat geen zaken die voor
dit bestemmingsplan relevant zijn.
3.1.3
Waterbeleid 21ste eeuw
Een belangrijke conclusie uit het Waterbeleid 21e eeuw is om meer ruimte te geven aan water en te voorkomen
dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als
uitgangspunten aangegeven:
ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.
Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in concrete aandachtspunten als: meer ruimte voor water
en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend
vermogen, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water en kansen voor
natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 4. Hierin is opgenomen welke
waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
9
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
3.2
Provinciaal en Regionaal beleid
3.2.1
Prov inciale structuurv isie 'Visie op Zuid-Holland'
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of
meer structuurvisies. De provincie Zuid-Holland heeft op 9 juli 2014 voor de gehele provincie de structuurvisie
'Ruimte en Mobiliteit' vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van structurele, maar ook onzekere, veranderingen
in de samenleving, economie en het milieu. Veranderingen die er toe leiden dat de voorspelbaarheid van
ontwikkelingen vermindert. Binnen dit dynamische speelveld zet de provincie in op het beter benutten en verder
opwaarderen van bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De behoefte van
de gebruikers staat daarbij centraal; het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie: beter benutten
en opwaarderen van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het
bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Voor de bebouwde ruimte streeft
de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, met een inzet op
verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De provinciale
structuurvisie is niet juridisch bindend. De visie is daarom vertaal in de Verordening Ruimte.
3.2.2
Prov inciale v erordening Ruim te
Op 9 juli 2014 heeft de provincie Zuid-Holland de verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De verordening Ruimte
bevat de juridische doorwerking van de Visie Ruimte en Mobilteit. De verordening stelt daarbij regels, als
bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die
een doorwerking hebben in het bestemmingsplan.
Voor het plangebied zijn diverse passages uit de Verordening Ruimte relevant. Dez worden hier kort en bondig
benoemd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimteijke ordening is de ladder voor duurzame verstdelijking opgenomen die in de provinciale
verordening is geincorporeerd. Dit houdt in dat het bestemmingsplan die een stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt in de toelichting een verantwoording bevat dat er sprake is van een actuele, zo nodig regionaal
afgestemde, behoefte die binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien wordt. Onder voorwaarden is ook een
locatie buiten het bestaand stedelijk gebied toegestaan. Schieveste ligt echter binnen bestaand stedelijk gebied
zodat dit verder niet relevant is.
Kantoren
Kantoren zijn toegestaan op de op kaart 1 bij de verordening behorende locaties. Daarnaast zijn er
uitzonderingen voor o.a. kleinschalige zelfstandige kantoren tot 1000 m2 bvo, kantoren met een lokaal
verzorgingsgebied en vigrende kantoorbestemmingen die passen in een actuele regionale visie die door
gedeputeerde Staten is aanvaard. Omdat Schieveste niet op kaart 1 is aangeduidt zal voor wat betreft het
mogelijk maken van kantoren aangesloten worden bij de uitzonderingen in de verordening.
Detailhandel
De Verordening ruimte maakt onderscheid tussen detailhandel binnen en buiten de cetra. omdat schieveste
buiten de centra valt wordt hier specifiek op ingegaan. De verordening biedt de mogelijkheid om detailhandel in
o.a. auto's, boten, zwembaden, grove bouwmaterialen oneperkt toe te staan buiten de centra. onder voorwaarden
zijn ook ondergeschikte en kleinschalige detailhandel toegestaan. Grootschalige meubelbedrijven, tuincentra en
bouwmarkten zijn tot 1000 m2 togestaan. Deze 3 detauilhandelsfuncties zijn onder voorwaarden ook boven de
1000 m2 togestaan.
Ruimtelijke kwaliteit
De verordening bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan indien deeze ontwikkeling qua aard ens
10
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
chaal in de omgeving past. Dat is hier het geval. Schieveste is daarbij overigens niet aangewezen als een
bschermingszone
Regionale waterkeringen
De verordening bevat in navolging van de Legger regionaale waterkeringen van het Hoogheemraadschap van
Delfland op kaart 11 regionale waterkeringen
die gemeenten, inclusief beschermingszone, in het
bestemmingsplan moeten opnemen. Ontwikkelingen zijn in deze twee zones mogelijk indien er geen
belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, veiligheid of de mogelijkhden tot versterking van de regionale
waterkering.
Dit thema is relevant omdat aan de oostzijde van het plangebied een regionale waterkering met
beschermingszone aanwezig is. Dit is dan ook op de plankaart verbeeld.
De locatie Schieveste is als "potentieel thematisch winkelcentrum" op de kaart "detailhandelsstructuur" in de
verordening.
3.2.3
Ruim telijk Plan Regio Rotterdam 2020
Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020), dat in 2005 is vastgesteld, dient tegelijkertijd als
structuurvisie voor de provincie en als regionaal structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. Het plan bestrijkt
het grondgebied van alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten en is bestemd voor een periode
van vijftien jaar (2005-2020). De kern van de RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de
leefomgeving.
In het RR2020 worden enkele gebieden aangegeven als herstructureringswijken. Hieronder bevinden zich ook
enkele naoorlogse wijken uit Schiedam. Met het oog op milieu wordt onder meer ingezet op efficiënt
ruimtegebruik, het vrijhouden van het groenblauwe raamwerk van intensieve verstedelijking en het integreren
van natuur en water in het stedelijk gebied.
Schieveste is in RR2020 specifiek benoemd als één van de (boven)regionale knooppunten in de regio Rotterdam,
knooppunten met een hoge vervoerswaarde en hoge functiewaarde. Waarbij voor Schieveste is aangegeven dat
“in relatie tot het nabijgelegen historisch centrum een volwaardig centrumgebied kan ontstaan met een mix van
functies en voorzieningen”.
3.2.4
Regionaal Verkeer- en Verv oersplan
Op 17 december 2003 is het Regionaal Verkeers- en VervoersPlan 2003-2020 (RVVP) vastgesteld. In dit plan is het
verkeer- en vervoerbeleid van de stadsregio Rotterdam nader uitgewerkt. Het plan onderkent dat mobiliteit en
bereikbaarheid cruciaal zijn voor de stadsregio Rotterdam. Het plan beoogt om deze factoren te optimaliseren
zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid. Op 14 december 2011 is de Regionale Uitvoeringsagenda
Verkeer en Vervoer voor de periode 2011 tot en met 2015 vastgesteld. In dit document zijn de de doelen uit het
Regionaal Verkeer en Vervoerplan voor de komende vier jaar omgezet in concrete doelen en inspanningen. Met
de opheffing van de stadsregio en de komst van de Metropoolregio zullen de beleidsuitgangspunten in
Metropoolverband worden gecontinueerd. Daartoe is Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit
Metropoolregio Rotterdam Den Haag opgesteld.
3.3
Gemeentelijk/lokaal beleid
3.3.1
Stadsv isie
Op 28 september 2009 heeft de raad de “Stadsvisie Schiedam 2030” vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een
structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak
met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject
uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van
dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
11
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom
vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit
voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven,waaronder het
ontwikkelen van Schieveste, wil de gemeente zich de komende jaren focussen.
In de ruimtelijke vertaling van de hoofdopgaven neemt de ontwikkeling van Schieveste een prominente plek in.
Onderkend wordt dat station Schiedam Centrum met Schieveste een belangrijk voorzieningenknooppunt is.
Schieveste is binnen de stadsregio het tweede openbaarvervoersknooppunt, naast Rotterdam Centraal.
Schieveste moet zich ontwikkelen tot een hoogwaardige kantoren- en voorzieningenlocatie. Er is ruimte voor
binnenstedelijk bouwen. Hierbij wordt gedacht aan kantoorontwikkeling, vestiging van scholen, voorzieningen
en wonen.
Schiedam heeft ook de ambitie om Schieveste als recreatieve knoop uit te bouwen voor stedelijk vermaak met
regionale uitstraling (vrijetijdsvoorzieningen). Belangrijke succesfactor voor de ontwikkeling van het gebied is
de relatie met de stad en dan met name de binnenstad en Schiedam Oost, maar ook met de ontwikkeling van het
bedrijventerrein ’s-Graveland.
3.3.2
Masterplan Schiev este
In 2003 is het Masterplan Schieveste getiteld 'Kansrijk voor de regio' verschenen en vastgesteld door de
gemeenteraad van Schiedam. Het Masterplan is bedoeld als basis voor (eventuele) planologische procedures. Er
is in dat kader een inspraakprocedure gevolgd. Onder andere provincie en regio hebben schriftelijk gereageerd.
Het plan bestaat uit een visie op het geheel nieuw te bouwen stadsdeel met kantoren en andere bedrijvigheid,
aantrekkelijke woningen en een scala aan ontmoetings- en ontspanningsgelegenheden op en rond de Schie. In
de plannen wordt uitgegaan van nieuwe woon- en werkruimten en voorzieningen in een totaal functioneel
programma van 420.000 m² bvo dat naar verwachting ruim 10.000 arbeidsplaatsen schept.
Deel 1 van het Masterplan geeft de grote lijn weer, deel 2 de details. Uit de beschrijving van de grote lijn valt af
te leiden dat de locatie goed bereikbaar valt te maken en onder voorwaarden een ideale locatie is voor verdere
verstedelijking tussen Schiedam en Rotterdam. De verstedelijking krijgt vorm door hoogbouw te realiseren
(gebouwen van maximaal 20 bouwlagen) om het gebied zodoende een stedelijke allure te geven.
3.3.3
Actualisatie Masterplan Schiev este
In 2010 is het Masterplan Schieveste geactualiseerd. Deze actualisatie betreft met name de
ontwikkelingsstrategie voor het gebied. Onder meer wordt een fasering van de ontwikkeling voorgestaan,
waarbij de komende jaren fase 2 verder wordt ontwikkeld. Het programma voor fase 3 en fase 5 blijft op
hoofdlijnen onveranderd, in de zin dat op Schieveste een ontwikkeling wordt beoogd van kantoren,
voorzieningen waaronder onderwijs, dienstverlening en een hotel, grootschalig stedelijk vermaak
(leisure/vrijetijdsvoorzieningen) en wonen. Schieveste moet zich ontwikkelen tot een hoogwaardig, gemengd
stedelijk gebied met een aantrekkelijke mix van functies. De voorzieningen in Schieveste passen in het gebied als
knooppuntlocatie en zijn aanvullend op de voorzieningen in de Schiedamse binnenstad.
3.3.4 Studie ontwikkelingsm ogelijkheden Schiev este fase 5
In juni 2012 is een studie naar de ontwikkelingsmogelijkheden van Schieveste fase 5 uitgevoerd. Deze studie is
uitgevoerd door KCAP in opdracht van de Gemeente Schiedam. In deze studie wordt aan de hand van een
“Getekend Programma van Uitgangspunten” en de richtlijnen van beeldkwaliteit gekomen tot een
voorbeelduitwerking. Deze uitwerking is de toets van de gezamenlijk ontwikkelde ruimtelijke, programmatische en
verkeerskundige input en aanvaardbaar voor alle betrokkenen en financieel toetsbaar op haalbaarheid. Daarmee
is de studie een blauwdruk van het uiteindelijke bouwplan wat ter plekke ontwikkeld kan worden.
3.3.5
Milieubeleidsplan 2009-2012
In het milieubeleidsplan 2009-2012 van de gemeente Schiedam zijn de volgende ambities geformuleerd:
I. Het minimaal vasthouden, maar liever nog het versterken van de in gang gezette milieuverbeteringen.
12
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
II. Het vinden en vasthouden van een goede balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de
leefomgeving, leefbaarheid en duurzaamheid.
III. Duurzaam ondernemen: zoeken naar evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale belangen
en het milieu.
Bij de uitwerking van het milieubeleid worden leefbaarheid, duurzaamheid en cradle to cradle als leidende
principes gehanteerd.
In het Milieubeleidsplan wordt ingezet op duurzame ruimtelijke ontwikkeling waarbij gestreefd wordt naar een
beperking van milieuhinder en -gevaar en naar een beperking van de 'milieuruimte' in de stad.
Aan deze ambitie worden de volgende doelstellingen gekoppeld:
a. Milieu/omgevingskwaliteit maakt een integraal en volwaardig onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkelingen
en bestemmingsplannen.
b. Streven naar een verbetering van de (woon)omgevingskwaliteit.
Het bestemmingsplan Schieveste 5 past in dit beleid. Het terrein ligt al jaren braak en door de bouw van de
voorgestelde functies op deze inbreidingslocatie kan een kwalitatieve stedelijke verbetering worden gerealiseerd
van de omgevingskwaliteit. Dit geldt des te meer indien er aandacht wordt besteed aan het gebruik van duurzame
materialen.
3.3.6
Klim aatbeleidsplan 2009-2012
De doelstelling van het klimaatbeleid van de gemeente Schiedam sluit aan bij de regionale doelstelling om in 2025
40% minder kooldioxide uit te stoten dan in 1990. Deze doelstelling is door de 16 gemeentes in de regio
afgesproken en door het Dagelijks Bestuur vastgesteld in juni 2008. Het klimaatbeleid kent de volgende
speerpunten.
IV. Gemeentelijke gebouwen: geen uitstoot van kooldioxide (geen effect op het klimaat) (periode 2009 - 2015).
V. Uitstoot van kooldioxide door gemeentelijke organisatie tot nul terugbrengen (geen effect op het klimaat.
VI. III. Aanpak van energieverspilling binnen bestaande bedrijven en bestaande woningen (periode 2009 - circa
2035).
VII. IV. Beperken van de uitstoot van kooldioxide door het wegverkeer.
VIII.V. Benutting van duurzame energiebronnen in nieuwbouw en bestaande bouw vergroten (periode circa 2025
- 2040).
Uitvoering van dit beleid vindt plaats op gemeentelijk niveau maar ook door middel van samenwerking in de
Stadregio Rotterdam. Dit heeft er onder andere toe geleid dat op 30 augustus 2012 een convenant is gesloten tot
het aanscherpen van Energieprestatie-eisen bij nieuwbouw, dwz een EPC verlaging van 25 %, voor zowel
woningbouw als utiliteitsbouw.
3.3.7
Visie Externe Veiligheid Schiedam 2012-2020
Externe veiligheid gaat over de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen.
In het “Besluit externe veiligheid inrichtingen”, de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” en
het “Besluit ondergrondse buisleidingen” is de hoogte voor het plaatsgebonden risico wettelijk vastgelegd. Het
plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat één persoon komt te overlijden die onafgebroken en onbeschermd op
één bepaalde plaats verblijft, als gevolg van een ongeval binnen een bedrijf met gevaarlijke stoffen of als gevolg
van een ongeval bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over een transportas. Dit houdt onder meer in dat er
voldoende afstand moet worden aangehouden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven en
transportroutes.
Voor wat betreft het groepsrisico is daarnaast in bovengenoemde regelingen bepaald, dat de gemeente moet
verantwoorden welk risico aanvaardbaar wordt geacht. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen komt
te overlijden als gevolg van een calamiteit bij aanwezigheid nabij een risicobron. De gemeente heeft hierbij dus
een bepaalde beleidsvrijheid hoe ze hiermee om kan gaan.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
13
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de Visie Externe Veiligheid 2012-2020
vastgesteld. In de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 is invulling gegeven aan deze beleidsvrijheid en wordt
aangegeven hoe de gemeente omgaat met de beoordeling en verantwoording van beslissingen die gevolgen
hebben voor de externe veiligheidssituatie. Het gaat daarbij zowel om beleid ter bescherming van de
blootgestelden (bijv. bewoners) als beleid ter bescherming van de rechten van de risicobronnen (bijv. bedrijven).
3.3.8 Gem eentelijk v erkeer- en v erv oersplan
Het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020 "Schiedam duurzaam bereikbaar" (GVVP) is in 2011
vastgesteld. In het GVVP wordt beschreven op welke wijze de gemeente zich de komende jaren wil inzetten om
haar strategische positie in de Zuidvleugel van de Randstad te behouden en te versterken en hoe het lokale
bereikbaarheidsbeleid wordt vormgegeven om bij te dragen aan een vitale stad, waar het goed leven is. Gekozen
is voor duurzame bereikbaarheid, goed voor mens, economie en milieu en voor langere tijd een oplossing
biedend. Voor het plangebied staat een goede bereikbaarheid over de weg centraal. Dit geldt niet alleen voor
bereikbaarheid per auto maar ook per fiets en met het openbaar vervoer.
3.4
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Schieveste fase 5' past binnen het beleid en de visies van Rijk, provincie, stadsregio en
gemeente, waarin Schieveste als een belangrijk bovenregionaal knooppunt wordt gepositioneerd. Vanuit
beleidstechnisch oogpunt is er dan ook geen belemmering ten aanzien van dit bestemmingsplan.
14
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 4 Planologische
randvoorwaarden
en
milieutechnische
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en
uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In
dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan getoetst op planologische en
milieutechnische randvoorwaarden.
4.1
Waterparagraaf
Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is door de gemeente Schiedam een
waterparagraaf voor dit bestemmingsplan opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven
in te kunnen stemmen met deze waterparagraaf. De volledige waterparagraaf “Waterplan Schieveste Fase V" is
als Bijlage 1 en 2 bij het bestemmingsplan gevoegd. De instemmende reactie van het Hoogheemraadschap is als
bijlage 3 in deze toelichting opgenomen.
In deze waterparagraaf wordt stilgestaan bij de belangrijkste aspecten met betrekking tot de waterhuishouding.
Het doel van de waterparagraaf is het vastleggen en behouden van de watergerelateerde functies in het
bestemmingsplan. Daarnaast wordt stilgestaan bij randvoorwaarden die gelden voor toekomstige
ontwikkelingen. Hierbij wordt onder andere aandacht geschonken aan de waterkwantiteit, waterkwaliteit en de
waterafvoer.
4.2
Bodem
Ter plaatse van fase 5 (ten westen van de Schie) ligt de voormalige vuilstort met een oppervlakte van 1,5 ha. De
vuilstort heeft een volume van ongeveer 175.000 m³ en reikt van 4 meter boven maaiveld tot 7 meter beneden
maaiveld. Het stortmateriaal bestaat voor 50% uit grond en voor de overige 50% uit bouw- en sloopafval
(voornamelijk puin en hout). De grond in het stortmateriaal is licht tot sterk verontreinigd met zware metalen,
PAK's en minerale olie en plaatselijk met chloorbenzenen. Het grondwater in het stortmateriaal is plaatselijk matig
verontreinigd met benzeen en plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie en chroom. Verder is het
grondwater licht verontreinigd met xylenen en andere zware metalen. Er bestaan geen verspreidingsrisico's voor
de gemeten verontreinigingen in het stortlichaam. Deze verontreinigingen kunnen als stabiel worden
beschouwd. Omdat er geen maximaal toelaatbare normen worden overschreden, zelfs niet voor gevoelig
bodemgebruik zoals een woonfunctie, en de gemeten verontreinigingen bovendien worden afgedekt, bestaan er
ook geen humane risico's. Van een ecologisch risico is evenmin sprake.
In een afwegingsonderzoek naar mogelijke sanerende maatregelen is gebleken dat het milieuhygiënisch gezien,
op basis van de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is om de vuilstort te saneren. Technisch gezien is het
mogelijk de vuilstort eventueel (voor een deel) te verwijderen. De saneringskosten zijn echter sterk afhankelijk
van de hoeveelheid te verwijderen stortmateriaal. De sanering zal worden afgestemd op het betreffende
inrichtingsplan en bijbehorende grondexploitatie. Het stortmateriaal zal in die zin functioneel worden gesaneerd
(door middel van een isolatievariant).
Voor het plangebied zijn twee beschikkingen relevant. Deze zijn als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De
beschikking uit 2006 heeft betrekking op de ernst van de verontreinigingen. Deze zal niet worden herzien. De
beschikking uit 2008 heeft betrekking op het verzoek om de vuilstort te mogen saneren. Deze beschikking zal wel
worden herzien - dwz er zal een nieuw saneringsplan moeten worden ingediend dat is afgestemd op de nieuwe
bouwplannen om ook op die manier te mogen saneren. Dit nieuwe saneringsplan is inmiddels in procedure
gebracht voor een (nieuwe) beschikking.
Conclusie
De aanwezige verontreinigingen zullen waar nodig worden gesaneerd om de bodem geschikt te maken voor de
beoogde functiewijzigingen. Hiermee is in de exploitatie rekening gehouden.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
15
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
4.3
Externe veiligheid
4.3.1
Algem een
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt als gevolg van de productie, de
opslag, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het EV-beleid is er op gericht de risico's binnen
aanvaardbare proporties te houden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het
groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een
inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, en de circulaire Risiconormering
vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, zijn grens- en
richtwaarden opgenomen voor het PR. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van
kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Binnen
deze contouren mag dus in beginsel geen nieuwe bebouwing worden ontwikkeld. Op basis van het Bevi en de
cRNVGS geldt bij een toename van het GR of bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR een
verantwoordingsplicht.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) geven
milieukwaliteitseisen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (vergelijkbaar met Bevi en
cRNVGS).
Op 10 juli 2012 is de Visie externe veiligheid 2012-2020 (EV-visie) van de gemeente Schiedam vastgesteld. In de
visie is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met de beleidsvrijheid die binnen de wettelijke regels en het
toetsingskader aanwezig is. In de visie is rekening gehouden met de ontwikkelingen in Schieveste.
4.3.2
Risicobronnen
Voor dit bestemmingsplan heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond de externe veiligheids-aspecten voor het
plangebied in kaart gebracht. Het volledige rapport “EV toets Schieveste, fase 5 d.d. 1 november 2012" is als
bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Uit het rapport blijkt dat op deze locatie de volgende risicobronnen van
invloed kunnen zijn:
4. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20;
5. Het vervoer van aardgas door een ondergrondse hogedruk aardgasleiding (de W-521-03, 16" diameter,
werkdruk 40 bar, ten noorden van de A20);
6. Het invloedsgebied van het bedrijf Berser (toxische verbrandingsgassen bij brand).
In de EV-visie van Schiedam is voor deze 3 situaties (samengevat) het volgende vermeld:
1. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20 heeft tot gevolg dat minimale afstanden moeten worden
aangehouden (plasbrandaandachtgebied 30 m en veiligheidszone van 20 m). In de EV-visie is ook
geconstateerd dat er een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR zal ontstaan bij volledige
bebouwing van fase 2, 3 en 5. Op basis van de visie dient een zogenaamde "uitgebreide verantwoording"
plaats te vinden in deze procedure. Deze uitgebreide verantwoording is opgenomen in Bijlage 9. De
gemeente Schiedam beschikt ook over een formele route gevaarlijke stoffen. Deze loopt ten westen van het
plangebied over de 's-Gravelandseweg. In de EV-visie is hierover vermeld dat er geen PR10-6 contour zal zijn
en dat het GR zo laag zal zijn dat dit niet nader hoeft te worden onderzocht. Wel dient rekening te worden
gehouden met maatregelen voor zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
2. Het groepsrisico van de aardgasleiding voor Schieveste is zeer laag (kleiner dan een factor 0,01 van de
oriënterende waarde voor het groepsrisico).
3. Het groepsrisico van Berser is nihil. Hieruit volgt dat dit geen consequenties heeft voor Schieveste. Deze
16
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
blijft verder buiten beschouwing.
Uitwerking risico's A20
Op de plankaart is aangegeven dat de bestemming gemengd (GD) op tenminste 38 meter van de snelweg wordt
geprojecteerd. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste 30 meter plasbrandaandachtsgebied van het
Basisnet en de 20 meter veiligheidszone van de cRNVGS. Als de hoogte van het groepsrisico wordt uitgedrukt in
een factor ten opzichte van de oriënterende waarde (OW) voor het GR, is het volgende berekend:
Situatie
Bestaand (2012)
Schieveste fase 2 en 3 vol
Schieveste fase 2 en 3 en 5 vol
GR als factor OW
0,60
1,60
1.66
De overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt voor het grootste gedeelte bepaald
door de bebouwde situatie van fase 2 en 3 ten opzichte van de bestaande situatie. De toevoeging van
Schieveste fase 5 ten opzichte van fase 2 en 3 creëert nog een beperkte extra toename van het groepsrisico (van
factor 1,60 naar 1,66= stijging van 6 % van de oriënterende waarde).
De retail, bioscoop en hotel worden niet beschouwd als zeer kwetsbare bestemmingen. Ten aanzien van
zelfredzaamheid gelden daarom geen zware maatregelen, maar kan volstaan worden met een aantal algemene
maatregelen. In de Regels, artikel 11.2., zijn de maatregelen opgenomen die noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt
van zelfredzaamheid en rampenbestrijding. In de groepsrisicoverantwoording (Bijlage 9) zal hier nader op worden
ingegaan.
Uitwerking risico's aardgasleiding
De hogedruk aardgasleiding W521-03 ligt volledig buiten het plangebied, ten noorden van de A20 op meer dan
70 meter van het plangebied. In de EV-visie is een zeer laag groepsrisico
(< factor 0,01) berekend voor deze leiding (inclusief de volledige ontwikkeling van het Schieveste gebied).
Bovendien blijkt de 100 % letaliteiteffectafstand maximaal 50 m te bedragen en niet tot aan het plangebied te
reiken. Op basis van het Bevb, artikel 12, lid 3, sub a behoeft daarom slechts een beperkte verantwoording van
het groepsrisico plaats te vinden. In Bijlage 9 is dit verder uitgewerkt.
4.3.3
Conclusies
In het plangebied vindt een groepsrisico-overschrijding plaats als gevolg van het vervoer van gevaarlijke
stoffen met een factor 1,66. De stijging van het GR ten opzichte van het gehele Schieveste gebied is beperkt
(6%). Door de bebouwing op tenminste 38 meter te situeren wordt ruimschoots voldaan aan de
afstandsverplichtingen uit het Basisnet. In overeenstemming met de EV-visie zal een aantal maatregelen
genomen worden om de effecten van een ongeval verder te beperken. De maatregelen zijn enerzijds gericht op de
inrichting en ontvluchting van het plangebied. Anderzijds kunnen aan een omgevingsvergunning (de ontheffing
van het bestemmingsplan) voorwaarden worden verbonden ter waarborging van de zelfredzaamheid van
personen en het bestrijden van de gevolgen van een calamiteit. Deze maatregelen maken dat het college van
Burgemeester en Wethouders van Schiedam het restrisico in het plangebied aanvaardbaar achten. In Bijlage 9
wordt dit verder toegelicht.
In bovenstaande is uitgegaan van het handhaven van het geluidscherm. De rijksweg A20 ligt ter hoogte van
Schieveste 5 in een afschot richting Schieveste. Dit betekent dat in geval van een plasbrand of brandbare
vloeistoffen deze afstromen richting het betonnen scherm, dat de plasbrand hier grotendeels zal opvangen. Om
die reden zijn nu geen aanvullende fysieke maatregelen noodzakelijk.
Vanuit esthetisch oogpunt (zichtlocatie) zal er in de toekomst onderzocht worden of het mogelijk is dit
geluidscherm te verwijderen of te vervangen door een doorzichtig scherm. De consequenties van deze ingreep
met betrekking tot externe veiligheid en geluid zullen hierin nadrukkelijk betrokken worden.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
17
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
4.4
Flora en fauna
Beschermde gebieden
In de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het plangebied ligt ook ver
buiten de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie
staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Beschermde soorten
Op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) is het verboden om zonder ontheffing activiteiten te verrichten
die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste
verblijfsplaats. In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit
verband is van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Ffw, in het bestemmingsplan aannemelijk
moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding
is. In de bijlagen 6 /m 8 wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied
aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de ingrepen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Deze analyse is deels gebaseerd op ecologische inventarisaties en analyses die rond 2005 op deze locatie zijn
verricht door ONS Ingenieursbureau1 ) en op de resultaten van het ecologisch onderzoek van 2010 voor fase 5
verricht door Adviesbureau Mertens 2 ). Uit nader veldonderzoek blijkt dat in de tussentijd de ecologische
omstandigheden verder verslechterd zijn. Ecologisch gezien zijn er dan ook geen belemmeringen om het plan uit
te voeren.
4.5
Geluid
De functies die in dit project gerealiseerd gaan worden zijn geen geluidsgevoelige functies zoals omschreven in
de Wet geluidhinder. Hierdoor is geen onderzoek noodzakelijk en wordt voldaan aan de wet en regelgeving op
het gebied van geluid.
4.6
Luchtkwaliteit
Eind 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet komt in de plaats van het Besluit
Luchtkwaliteit 2005. Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten
en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door
kunnen gaan.
De “oude” luchtkwaliteitseisen blijven in de nieuwe wet bestaan. Nieuw is het zogenoemde NSL, een
samenwerking van het rijk, provincies en gemeenten om samen de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd van 1 augustus 2009 tot 1
augustus 2014. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB' s en ministeriële regelingen:
een belangrijk nieuw aspect is de AMVB “niet in betekenende mate” (nibm). Dit betekent dat als een project
minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit,
het project gewoon doorgang kan vinden. Voor deze projecten hoeft geen toetsing aan de grenswaarden
plaats te vinden. De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de
bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren;
projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op
gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in
het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies.
Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen
ruim worden gecompenseerd;
als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is
uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project
zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet
verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient plaats te vinden in een gebied dat een
18
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
functionele of geografische relatie heeft met het plangebied;
daarnaast is op 15 januari 2009 de AMvB Gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin is vastgelegd
dat als een bestuursorgaan voornemens is om nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals scholen,
kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen) binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50
meter van een provinciale weg te realiseren, eerst onderzocht moet worden of op die locatie sprake is van
een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden van fijnstof (PM10 ) en/of stikstofdioxide (NO2 ) .
Binnen het plangebied zijn er geen projecten die zijn opgenomen in het NSL. Omdat dit bestemmingsplan een
conserverend plan is, worden geen projecten verwacht die het label ibm zullen krijgen. De AMvB Gevoelige
bestemmingen is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.
4.7
Milieuhinder bedrijvigheid
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende inrichtingen is aangesloten bij de publicatie
Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in
deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende afstanden ten opzichte van
woonbebouwing. Uit onderzoek blijkt dat er geen bedrijven/inrichtingen in het plangebied zijn, die ruimtelijk een
knelpunt vormen.
4.8
Archeologie
4.8.1
Beleidskader
De Monumentenwet 1988 is onder meer gericht op bescherming en behoud van archeologische waarden en
cultuurhistorische waardevolle elementen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het belang van
het archeologisch en cultureel erfgoed meegewogen te worden bij de voorbereiding van het plan. Uitgangspunt
is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem worden bewaard ('behoud in situ'). Een ander
uitgangspunt is dat de bodemverstoorder de financiële lasten draagt van archeologisch onderzoek en mogelijke
opgravingen.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische
monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie
in het veld uit te voeren (inventariserend veldonderzoek). De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens
leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van het laatstgenoemde onderzoek vormen het
uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het
bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Voor zover aanwezige archeologische waarden (kunnen) worden bedreigd door bouw- en andere bodemingrepen
maakt de Monumentenwet 1988 het mogelijk aan deze ingrepen in het bestemmingsplan rechtstreeks
voorwaarden te verbinden.
Schiedam heeft in 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden
en Beleidskaart van Schiedam een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en
verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Schiedam daarmee wenst om
te gaan. In bestemmingsplannen worden voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader
uitgewerkt.
4.8.2
Landschaps- en bewoningsgeschiedenis
Afgaande op de Geologische Kaart van Nederland 1:50.000, Kaartblad Rotterdam Oost (37 O) (TNO-NITG 1998)
is de opbouw van de bodem in het plangebied als volgt. De ondergrond wordt gevormd door de klastische
Afzettingen van Calais met veen (Hollandveen). Op de Afzettingen van Calais rust een dik pakket veen dat
eveneens tot het Hollandveen wordt gerekend. Op het Hollandveen liggen de klastische Afzettingen van
Duinkerke. De onderste delen hiervan zijn zeer waarschijnlijk toe te wijzen aan de Afzettingen van Duinkerke I.
De bovenste delen - de top van de sequentie - bestaan uit een overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke
III), dat gevormd is in de Late Middeleeuwen (12e eeuw).
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
19
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
In de ruime omgeving van het plangebied zijn vindplaatsen bekend uit de IJzertijd en uit de Romeinse tijd. Deze
zijn gesitueerd in de top van het dikke pakket Hollandveen en in de hierop gelegen klastische Afzettingen van
Duinkerke I. In vrijwel alle gevallen gaat het om nederzettingsterreinen; een dam met duiker uit de Romeinse tijd
bevindt zich tussen de Fokkerstraat en de spoorlijn Rotterdam-Den Haag (vindplaats 04-91). Schieveste bevindt
zich buiten het middeleeuwse stedelijke gebied van Schiedam.
Zeer nabij het plangebied - onder rijksweg A20 ten noorden van het plangebied - zijn drie vindplaatsen uit de
Romeinse tijd bekend. Het betreft nederzettingsterreinen; zij worden aangeduid met de BOOR-vindplaatscodes
05-09, 05-10 en 05-12.In het plangebied zelf bevinden zich twee vindplaatsen uit de Romeinse tijd, vindplaats
05-11 en 05-13. Ook hier gaat het om nederzettingsterreinen (zie onderstaande figuur).
Vindplaatsen in het gebied Schieveste
In de 10e/11e eeuw werd het gebied ontgonnen. De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering maakte het
gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken
werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. In het plangebied liggen delen van de 's-Gravelandse kade
tussen de Nieuwlandse Polder en de 's-Gravelandse Polder (ten westen van de Schie).
4.8.3
Archeologische v erwachting
Het gebied Schieveste heeft een redelijke tot hoge archeologische verwachting. In het bodemtraject op
Hollandveen-Afzettingen van Duinkerke I kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd aanwezig
zijn. Op de Afzettingen van Duinkerke III kunnen sporen uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd worden
aangetroffen. Archeologica uit deze tijdspanne kunnen vooral langs de Schie en op en aan de 's-Gravelandse
kade en de Singel worden verwacht.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen te verwachten (slootstructuren,
akkercomplexen), als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de
prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2 .
Archeologische indicatoren van dit type/uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200
m2 ), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is
gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet
in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt
uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt
20
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke
bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden worden bedreigd of niet.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen,
kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd
op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Aanbevelingen
Mede op basis van booronderzoek, waarbij gekeken is naar de bodemopbouw en voorkomen van archeologische
indicatoren, kan het plangebied verdeeld worden in tweedeelgebieden.
Gebied 1
Voor de in de ondergrond aanwezige bewoningsresten uit de Romeinse tijd geldt dat deze behouden dienen te
blijven. Voor gebied 1 gelden beperkingen voor werkzaamheden die dieper reiken dan 2 meter beneden maaiveld.
Gebied 2
Voor gebied 2 gelden beperkingen voor werkzaamheden die dieper reiken dan 2 meter beneden maaiveld en
waarvan het terreinoppervlak groter is dan 100 m².
Gebied 3
Voor gebied 3 gelden beperkingen voor werkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en
waarvan het oppervlak groter is dan 200 m².
De vuilstort valt buiten de te beschermen gebieden. Reden hiervoor is de reeds aanwezige verstoring van
eventueel aanwezige archeologische waarden ter plaatse door in het verleden verrichte graafwerkzaamheden
en/of zetting vanwege de opgebrachte grondmassa.
Conclusie
In het plan zijn archeologische (verwachtingswaarden) aanwezig. Deze worden veiliggesteld door middel van de
dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m 3.
4.9
Cultuurhistorie
In de Beleidsnota Monumenten 2008-2012 is als doelstelling geformuleerd om gebiedsgericht erfgoedbeleid te
voeren. In de Beleidsnota werd zo geanticipeerd op de modernisering monumentenzorg, waarin op rijksniveau
wordt ingezet op verankering van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen.
Het plangebied was van oudsher onderdeel van het 's-Graveland, ofwel de polder die lag tussen de
's-Gravelandskade en de Schie. De benaming van dit poldergebied toont de band van dit gebied met de
Hollandse grafelijkheid en het Huis te Riviere. In het plangebied kwam tot in de eerste helft van de negentiende
eeuw geen bebouwing voor en bestond uit percelen gras en hooiland. Met de opening van het station Schiedam
in 1847 kwam bedrijfsbebouwing tot stand. Deze bebouwing was georiënteerd op de Schie. Met de aanleg van de
A20 verdween alle bebouwing en werd het gebied vergraven.
De historische structuur van het plangebied is vandaag de dag onherkenbaar. De historische samenhang in het
plangebied raakte door de moderne infrastructuur van autosnelwegen, spoor- en metrolijnen verknipt en de
gronden werden vergraven. De huidige gebiedsindeling heeft niets te maken met het oude polderlandschap. Met
uitzondering van het beloop van de Schie (dat het plangebied aan de oostzijde begrensd) zijn er geen
beschermingswaardige cultuurhistorische structuren in het plangebied aanwezig.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
21
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
22
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 5
5.1
Juridische aspecten
Algemene juridische opzet
In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het plan Schieveste fase 5.
Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor aanvragen voor een
omgevingsvergunning en daarmee het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen.
Op 1 juli 2008 is de huidige Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van deze wetgeving zijn de
RO standaarden. Deze standaarden schrijven in grote lijnen voor hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en
welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de plankaart is voortaan vastgelegd in de
landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze
nieuwe richtlijnen.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening; een plan
met directe bouw- en gebruiksregels. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in de paragrafen 5.2 en 5.3
worden behandeld en overige bepalingen die in paragraaf 5.4 aan komen.
Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn.
Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels
behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De
standaardregels van de gemeente vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en
aanduidingen in voorliggend bestemmingsplan. Eventuele wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels
vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.
Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1)
waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt
aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk
gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk
flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele
plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van
burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in
hoofdstuk 2 af te wijken;
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
5.2
Bestemmingen
5.2.1
Gem engd
Het project Schieveste fase 5 heeft de bestemming Gemengd gekregen. Dit sluit het best aan bij de gemêleerde
functie van het gebouw. Binnen deze bestemming zijn, diverse functies toegestaan, die passen in het huidige
beleidskader. De gedachte is daarbij niet zozeer ingegeven van bestemmen wat verwacht wordt maar uitsluiten
wat ter plekke ongewenst is. Deze visie schept meer flexibiliteit en doet recht aan het hedendaagse economische
krachtenveld.
Door het project Schieveste fase 5 te ontwikkelen wordt ingezet op een versterking van de wisselwerking tussen
het bestaande centrumgebied en het plangebied Schieveste fase 5. De realisatie van een hotel ter plekke sluit
naadloos aan bij de wens van de gemeente Schiedam om een grotere rol te spelen in de sector toerisme en
recreatie. Een grootschalige bioscoop past veel beter op deze locatie dan in het kleinschaligere oude stadshart.
Door grootschaligheid en kleinschaligheid op korte afstand van elkaar te situeren treedt een belangrijke
wisselwerking op die Schiedam verder kan vitaliseren.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
23
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
5.2.2
Verkeer
Omdat de bereikbaarheid van de locatie uitstekend is, er veel aandacht besteed aan de verkeersstromen in en
rond het plangebied. Daarnaast is er in het plangebied voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Binnen de verkeersbestemmingen is onderscheid gemaakt tussen de hoofdverkeersstructuur en de secundaire
wegen:
de grote ontsluitingsweg in het plangebied, ten zuiden van de A20, is bestemd als “Verkeer”. Binnen deze
bestemming zijn geen verblijfsruimten en routes voor langzaam verkeer toegestaan;
de overige wegen bestemd als “Verkeer - verblijfsgebied”. In tegenstelling tot de bestemming 'Verkeer' zijn
hier wel verblijfsruimten en langzaam verkeersroutes toegestaan. Ook terrassen ten behoeve van het hotel
zijn binnen de bestemming “Verkeer - verblijfsgebied”, zij het alleen aan de zijde van de Schie, toegestaan.
5.2.3
Water
De Schie heeft de bestemming “Water” gekregen. Het is binnen deze bestemming toegestaan om bruggen en
duikers te realiseren. Daarnaast kunnen de oevers binnen de bestemming “Water” op een ecologische wijze
ingericht worden. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Wel is met een
afwijkingsmogelijkheid het mogelijk om pontons, aanlegsteigers e.d. te realiseren ten behoeve van recreatief
medegebruik van het water. De waterbeheerder en de beheerder van de ondergrondse hoogspanningleiding
moeten worden gehoord alvorens van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.
5.3
Dubbelbestemmingen
5.3.1
Leiding-Hoogspanning
De hoogspanningsleiding (inclusief zakelijk rechtstrook) heeft de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning
gekregen. Op deze gronden mogen ten behoeve van de leiding bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd.
Ook voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig. De
leidingbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad. Voordat het bevoegd gezag beslist op een verzoek
om een omgevingsvergunning, dient het advies in te winnen bij de leidingbeheerder.
5.3.2
Waarde - Archeologie
Voor het gehele plangebied gelden drie archeologische (verwachtings)waarden (zie paragraaf 4.8). Deze
verwachtingswaarden worden beschermd door het geven van de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”
aan het gehele plangebied. De dubbelbestemming kent een waarde 1, 2 en 3.
Binnen deze dubbelbestemmingen is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en
graafwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 2,0 meter beneden maaiveld
voor zover het de 'Waarde - archeologie 2' betreft.
Voor de 'Waarde - archeologie 1' geldt eveneens een bouwverbod en aanlegvergunning voor bouw- en
graafwerkzaamheden die dieper gaan dan 2,0 meter beneden maaiveld.
Voor de 'Waarde - archeologie 3' geldt een bouwverbod en aanlegvergunning voor bouw- en
graafwerkzaamheden die dieper gaan dan de huidige onderwaterbodem en qua oppervlak groter zijn dan 200 m2.
Ontheffing of aanlegvergunning kan bij deze dubbelbestemming, pas worden verleend nadat een archeologisch
onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of aanlegvergunning kunnen aanvullende
voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden
behouden gekoppeld aan de reguliere bouwvergunning.
24
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Binnen de dubbelbestemming is tot slot een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen
van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
5.3.3
Waterstaat - Waterkering
De waterkerende functie is in het bestemmingsplan geregeld door middel van de dubbelbestemming “Waterstaat
- Waterkering”. Deze bestemming is gericht op de bescherming en instandhouding van de waterkering en de
waterbeheersing.
In de regels is bepaald dat in principe alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming op
deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten.
Bouwen ten behoeve van een van kracht zijnde enkelbestemming is pas mogelijk nadat burgemeester en
wethouders ontheffing hebben verleend. In de regels is bepaald dat de gemeente daarbij het advies inwint van
het Hoogheemraadschap. Op deze manier kan van geval tot geval worden bekeken of het bouwwerk geen gevaar
oplevert voor de waterkering. Daarnaast is onverminderd het voorgaande een vergunning van het waterschap
(Keurvergunning) benodigd.
5.4
Overige bepalingen
5.4.1
Afwijkingen
In het bestemmingsplan is een beperkt aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Om te voorkomen dat kleine
meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele
afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes
enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare
nutsdoeleinden en het wijzigen van de hoogte van de vrijstaande woningen ter verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit.
5.4.2
Algem ene wijzigingsregels
In voorliggend bestemmingsplan is één algemene wijzigingsregel opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is
bedoeld om kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen op te vangen.
Op de verbeelding is een wijzigingszone opgenomen ten westen van de Schie. Binnen deze zone is het mogelijk
om in extra waterbergingscapaaciteit te voorzien door de bestemmingen 'Verkeer' , 'Verkeer - verblijfsgebied' en
de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning' en 'Waterstaat' te wijzigen in de bestemming 'Water' mits de
leidingbeheerder en de waterbeheerder hierover zijn gehoord.
5.4.3
Aanduidingsregels
Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen
Over de A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte
van de A20 zijn, in verband met de externe veiligheidsrisico’s die hiermee verband houden in beginsel geen
(beperkt) kwetsbare objecten toegelaten. Van dit verbod kan worden afgeweken nadat advies is ingewonnen bij
de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Aan het verlenen van deze afwijking van het bestemmingsplan kunnen
uit het oogpunt van externe veiligheid nadere voorwaarden worden verbonden inzake de uitvoering en indeling
van het gebouw. Deze voorwaarden zijn niet bedoeld om eisen te stellen welke zwaarder zijn dan op grond van
het Bouwbesluit is toegelaten, maar om externe veiligheid, dat geen onderdeel uitmaakt van het Bouwbesluit, een
plaats te geven bij de beoordeling van een plan op deze locatie.
Geluidzone
Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen verschillende geluidszones. In overeenstemming met het
bepaalde in de Wet geluidhinder geldt dat binnen deze geluidszones geen woningen of andere geluidsgevoelige
objecten mogen worden gebouwd tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid of een
verkregen hogere (geluids)waarde.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
25
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
26
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 6
Economische uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit
ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd
worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. De economische
haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding
geven tot planschade. Er zijn op dit moment geen indicaties dat het aannemelijk is dat er aanleiding is voor
vergoedbare planschade.
Geen exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een
exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een
adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door
middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van
woningbouwcategorieën te ondersteunen.
Het bestemmingsplan 'Schieveste fase 5' maakt een ander hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 6.2.1 lid b van
het Bro mogelijk. Gelet hierop bestaat er in beginsel de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In
artikel 6:12 lid 1 van het Bro is echter opgenomen dat geen exploitatieplan hoeft worden opgesteld indien het
verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De gemeente Schiedam is eigenaar van de grond binnen het plangebied en zal de grond in erfpacht uitgeven.
Hiertoe voert de gemeente voor eigen rekening en risico een grondexploitatie. Gezien het voorgaande kan
worden vastgesteld dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is en dat er dus geen verplichting is om een
exploitatieplan vast te stellen. De economische-financiele haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond
worden beschouwd.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
27
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
28
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 7
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke
ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de
provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap en overige organisaties. De resultaten van het vooroverleg
zijn verwerkt in de “Reactienota bestemmingsplan Schieveste fase 5” die als bijlage is bijgevoegd.
Resultaten inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen op het gemeentehuis te Schiedam. Daarnaast is
het plan gepubliceerd in het Nieuwe Stadsblad en op de website van de gemeente Schiedam. De naar
aanleiding van deze publicaties ontvangen reacties zijn opgenomen in de weergegeven in de “Reactienota
bestemmingsplan Schieveste fase 5”. Deze nota vormt de basis voor de aanpassing van het voorontwerp
bestemmingsplan.
Terinzagelegging
Het bestemmingsplan is als ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode heeft een
ieder de mogelijkheid om zienswijzen tegen het plan in te dienen. De ingediende zienswijzen worden
betrokken op de besluitvorming met betrekking tot het bestemmingsplan.
Beroep
De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze
bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot
vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
29
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
30
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlagen bij de toelichting
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
31
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 1 Waterplan
32
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
Waterplan Schieveste Fase V
LOCATIE
t.b.v. project 321-0610, Schieveste fase 5
Schiedam (Nieuwland)
VERSIE
DATUM
STATUS
Opsteller
Sr.Projectvoorbereider
Project
coördinator
Projectleider
Opdrachtgever
1
06-07-12
Definitief
O. Claassen
R. Rombouts
J. Karper
H. van der Meer
P. van ‘t Loo
Paraaf
1
INHOUD
2
Inleiding .............................................................................................................................................................. 4
2.1
2.2
2.3
2.4
3
Schieveste ........................................................................................................................................................... 6
3.1
3.1.1
4
Aanleiding.......................................................................................................................................................... 4
Doel ................................................................................................................................................................... 4
Uitgangspunten ................................................................................................................................................. 4
Leeswijzer .......................................................................................................................................................... 5
Ontwikkelingsgebied Schieveste ....................................................................................................................... 6
Ligging Schieveste ............................................................................................................................................. 6
Schieveste fase 5 ................................................................................................................................................. 7
4.1
Huidige Situatie ................................................................................................................................................. 7
4.1.1 Hoogteligging .................................................................................................................................................... 8
4.1.2 Grondopbouw ................................................................................................................................................... 8
4.1.3 Grondwater ....................................................................................................................................................... 9
4.2
4.2.1
4.2.2
5
Afvoerende eenheden ................................................................................................................................ 10
uitgiftepeilen ............................................................................................................................................... 11
Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten ..................................................................................................12
5.1
5.1.1
5.1.2
5.1.3
5.1.4
5.1.5
5.2
5.2.1
5.2.2
5.2.3
6
Toekomstige situatie in relatie tot de waterhuishouding ............................................................................... 10
Beleid............................................................................................................................................................... 12
Europa ......................................................................................................................................................... 12
Rijk .............................................................................................................................................................. 12
Provincie ..................................................................................................................................................... 13
Hoogheemraadschap van Delfland (HHvD) ................................................................................................ 13
Gemeente Schiedam ................................................................................................................................... 14
Ontwerprichtlijnen en uitgangspunten ........................................................................................................... 16
Stedelijk afvalwater .................................................................................................................................... 16
Oppervlaktewater ....................................................................................................................................... 17
Grondwater ................................................................................................................................................. 17
Watersysteem Schieveste ..................................................................................................................................18
6.1
6.2
6.2.1
6.2.2
6.2.3
Huidige situatie ............................................................................................................................................... 18
Toekomstige situatie ....................................................................................................................................... 19
Oppervlaktewater ....................................................................................................................................... 19
Grondwater ................................................................................................................................................. 21
Rioolstelsel .................................................................................................................................................. 22
2
7
Rioolstelsel ........................................................................................................................................................23
7.1
7.2
7.2.1
7.3
7.4
Gemeentelijk beleid ........................................................................................................................................ 23
Hoogheemraadschap ...................................................................................................................................... 24
Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken............................................................................ 24
Afkoppelen in Schieveste ................................................................................................................................ 25
Capaciteitsberekening riool ............................................................................................................................ 29
7.4.1
7.4.2
7.4.3
7.4.4
Droogweer eenheden ................................................................................................................................. 29
Afvoerend oppervlak .................................................................................................................................. 31
Overstort ..................................................................................................................................................... 32
HWA Riool ................................................................................................................................................... 33
Bijlage. 1
Mail V.W.J. Walter (HHvD) ........................................................................................................35
Bijlage. 2
Notittie t.b.v. ontwerp waterbergingsvijver .................................................................................38
Bijlage. 3
Schematisch ontwerp riolering Schieveste fase 5 .........................................................................52
3
2
INLEIDING
2.1
AANLEIDING
In het kader van het project “1071, Schieveste fase 5 Ontsluitingsweg” is er het voornemen om een onbebouwd
gebied te gaan ontwikkelen. Naar aanleiding van de ontwikkeling van het grondgebied is er de behoefte ontstaan
voor het bepalen van het leidingsysteem v/h rioolstelsel. Onderliggend rapport is opgesteld door het team riolering
wat onderdeel uitmaakt van het Ingenieursbureau Schiedam.
2.2
DOEL
Het doel van onderliggend rapport is een functioneel advies voor het afval- en hemelwatersysteem van Schieveste
fase 5. Het rioolontwerp wat in dit rapport wordt uitgewerkt is gebaseerd op de gemaakte afspraken tussen de verschillende belanghebbende partijen en beschrijft enkel het rioolsysteem voor fase 5. In paragraaf 5.8:”Watertoets en
waterbeheer” van het bestemmingsplan Schieveste” (Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010) is al nagedacht over
de waterhuishouding voor Schieveste fase 5. De uitgangspunten hieruit zullen indien nodig worden aangehaald.
Het voornaamste doel van deze rapportage is het realiseren van een schematisch ontwerp. Hierin worden diameters, verhang, materiaalsoorten, voorzieningen en de ligging van het riool aangegeven. Er wordt in dit rapport niet
gelet op de exacte ligging van het riool en de daardoor ontstane conflictsituaties. Dit zal elders binnen het projectteam moeten worden beoordeeld. Het resultaat is een functioneel riooladvies waarbij er gekeken wordt naar afstroming en opstuwing.
2.3
UITGANGSPUNTEN
Voor het bepalen van de uitgangspunten hebben de volgende documenten als basis gediend:
1
•
Gemeentelijk Rioleringsplan Schiedam 2009-2013 ;
•
Programma van Eisen Schiedam ;
•
Tekening: SO 2107-005-DO-CI, blad: 1t/m3;
•
Leidraad Riolering .
•
Handreiking watertoets voor gemeenten ;
•
Watersysteemanalysen, Poldervaartpolder .
2
3
4
Gemeentelijk Rioleringsplan, (Gemeente Schiedam, 19 maart 2009)
Programma van Eisen Schiedam, (Gemeente Schiedam, 1 januari 2010 ).
3
Leidraad Riolering, (Stichting RIONED, Taakgroep Leidraad Riolering, juni 2007).
4
Handreiking watertoets voor gemeenten, (Hoogheemraadschap van Delfland, 20 maart 2012)
5
Watersysteemanalysen, Poldervaartpolder, (Witteveen+Bos, 19 maart 2008)
2
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Inleiding
1
5
4
2.4
LEESWIJZER
Hoofdstuk: Inleiding
In hoofdstuk 3 Schieveste is een beschrijving gegeven van het totale plangebied Schieveste. In hoofdstuk 4 Schieveste fase 5 wordt ingegaan op de ontwikkeling van fase 5 inclusief de randvoorwaarden die het gebied/terrein kent.
Hoofdstuk 5 Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten daarin wordt het vigerend beleid en wetgeving toegelicht, wat resulteert in ontwerprichtlijnen en uitgangspunten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 Watersysteem Schieveste de opgave die er is voor het grondwater, het oppervlaktewater en het stedelijkafvalwater uiteengezet. Hierin
wordt geadviseerd in wat te doen om een robuuste waterhuishouding te creëren. Hoofdstuk 7 Rioolstelsel is een
theoretische onderbouwing van het toe te passen rioleringssysteem uitgewerkt met hydraulische berekeningen.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
5
3
SCHIEVESTE
3.1
ONTWIKKELINGSGEBIED SCHIEVESTE
Rondom het openbaar vervoersknooppunt Station Schiedam Centrum ontwikkelt de gemeente Schiedam in samenwerking met diverse partners het nieuwe stedelijk gebied Schieveste. Zestien hectaren met kantoren, scholen, een
hotel, woningen, stedelijk vermaak en een grote P&R garage. Het stadsdeel Schieveste wordt een multifunctioneel
6
stadsdeel, zie onderstaand citaat uit het “Bestemmingsplan Schieveste “:
“Schieveste wordt een nieuw multifunctioneel stadsdeel van Schiedam, een locatie met hoogwaardige kantoren en andere bedrijvigheid, aantrekkelijke woningen en een scala aan ontmoetings- en ontspanningsgelegenheden. De kracht en
potentie van de locatie Schieveste worden verklaard vanuit de unieke bereikbaarheid. De locatie heeft een centrale ligging in de regio en in de zuidvleugel van de Randstad en is daarnaast uitstekend bereikbaar door de ligging tussen de A20
en het OV-knooppunt Schiedam Centrum bij het spoor. De locatie biedt daarmee niet alleen kansen voor intensivering van
het stedelijk ruimtegebruik, ook kan het de wijk Schiedam-Oost, het huidige stadscentrum en het bedrijventerrein Spaanse Polder, met elkaar verbinden. Daarbij kan de locatie een economische impuls bieden aan de regio.
In 2003 is het Masterplan Schieveste "Kansen voor de regio" vastgesteld. Op basis van een functioneel programma zijn de
voorgenomen ontwikkelingen voor een deel van het plangebied (fase 2) uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan (februari 2006) en voor een ander deel van het plangebied (fase 5) in een ruimtelijk programma van eisen (november
2005).”
(Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
Fase 2&3 is voor een groot deel al gerealiseerd, fase 5 is in voorbereiding en fase 6 is ingericht als oppervlaktewater.
3.1.1 LIGGING SCHIEVESTE
Het plangebied Schieveste ligt centraal in Schiedam. Het plangebied wordt ingeklemd door de A20 (noordkant) en
de spoorlijn Rotterdam-Den Haag/Hoek van Holland (zuidkant). De gemeentegrens vormt de oostelijke grens. Het
punt waar het spoor de A20 kruist vormt de westelijke grens van het plangebied. De ligging van het plangebied is
weergegeven in figuur 3-1. De lengte van het plangebied, van oost naar west, is ongeveer 900 m. De breedte van het
plangebied varieert van 115 tot 230 m. De belangrijke waterloop de Schie loopt er dwars doorheen. Aan de zuidelijke rand ligt NS-station Schiedam Centrum.
6
Bestemmingsplan Schieveste (Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Schieveste
De ontwikkeling van Schieveste is opgedeeld in fasen. Het onderhavige rapport heeft betrekking op de waterhuishouding van Schieveste fase 5, zie Hoofdstuk 4.
6
figuur 3-1 Projectlocatie Schieveste
4
4.1
SCHIEVESTE FASE 5
HUIDIGE SITUATIE
Schieveste fase 5 is een onderdeel van het totale ontwikkelingsproject Schieveste. Het plangebied van fase 5 heeft
een afvoerend oppervlak van circa 3,23 ha en bestrijkt het nu nog onbebouwde gebied dat is begrensd tussen de
A20, het spooremplacement, de ’s Gravelandseweg en de Schie. Het plangebied is weergegeven in Figuur 4-1.
Hoofdstuk: Schieveste fase 5
Figuur 4-1: Ligging plangebied
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
7
De huidige situatie kent geen rioleringsstelsel. Er zijn greppels/slootjes voor de afvoer van het regenwater dat van de
A20 en het spooremplacement afkomt, zie Figuur 4-2. In de huidige situatie zal het regenwater infiltreren in de bodem. Bij een hoge regenintensiteit is de infiltratiecapaciteit onvoldoende en zal het regenwater afstromen via het
oppervlaktewaterstelsel naar het Beatrixpark.
Figuur 4-2 Bestaand watersysteem Schieveste fase 5
4.1.1 HOOGTELIGGING
•
•
•
•
Het huidige niveau van het maaiveld varieert sterk. Voorheen is het terrein gebruikt als vuilstort, hierdoor is
in het dwars-en lengteprofiel een duidelijk silhouet van een ‘heuvel’ te zien. Het maaiveldniveau varieert
tussen NAP -0,30m en NAP +4,50m;
Verkeersader A20 heeft een hoogte van ca NAP 5,00m;
De watergang de Schie heeft een waterpeil van NAP -0,40 m;
De ’s Gravelandseweg heeft als laagste punt NAP -1,90m.
4.1.2 GRONDOPBOUW
De grondopbouw van Schieveste fase 5 (terrein rondom de voormalige vuilstort) is in het rapport: Waterhuishouding
7
in Schieveste geanalyseerd. Er wordt aangenomen dat de bodemopbouw is volgens Tabel 4-1. Dit is een zeer grove
benadering.
Tabel 4-1: grondopbouw Schieveste fase 5. Bron: Waterhuishouding in Schieveste (Oranjewoud, 2007)
0 tot -17
grondsoort
Formatie
Geohydrologische eenheid
Kl ei met za nd en veenl a gen
Wes tl a nd
Dekl a a g
-17 tot -32
Grof s chel dhouden Za nd
Kreftenheye
Eers te wa tervoerende pa kket
-32 tot -45
Leem met kl ei en veenl a gen
Kedi chem
Eers te s chei dende l a a g
-45 tot -120
Ma ti g grof tot fi jn za nd, pl a a ts el i jk
kl ei l enzen
Tegel en, Maa s s l ui s tweede wa tervoerende pa kket
Voor Schieveste fase 5 zijn er verschillende sonderingen uitgevoerd in combinatie met één kernboring, zie Figuur
4-3. Gemiddeld is minimaal de eerste 1 tot 1,5m –mv zand siltig en zand grindig daaronder is grondsamenstelling
voornamelijk veen en kleiachtig.
7
Waterhuishouding in Schieveste (Oranjewoud, 2007)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Schieveste fase 5
Diepte t.o.v. NAP
8
Figuur 4-3: Resultaat kernboring en willekeurige sondering van Schieveste fase 5
4.1.3 GRONDWATER
Grondwaterstanden zijn seizoens- en weersafhankelijk. Er wordt vaak gewerkt met de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en met de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG). Om hiervoor een representatieve waarde
voor te bepalen is er een meetperiode van minimaal 5 jaar benodigd.
In Schieveste fase 5 bestaan er geen historische meetgegevens. Om inzicht in het grondwater te krijgen zijn er nieuwe peilbuizen geslagen, zie Figuur 4-4.
Figuur 4-4: Peilbuizen t.b.v. monitoren freatisch grondwater
211
2
222
2
255
2
244
2
233
2
23
De peilbuizen zijn voor het eerst bemeten op 1 september 2010. De resultaten van de metingen zijn in Figuur 4-5
weergegeven. Het verloop van de gemeten grondwaterstanden kennen bijna allemaal een vergelijkbaar patroon. De
hoogte van de grondwaterstand is duidelijk plaats afhankelijk. Dicht bij de Schie is deze het hoogst, richting de ’s
Gravelandseweg daalt het grondwaterniveau aanzienlijk.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Schieveste fase 5
266
2
9
Het plangebied kent momenteel geen ontwikkeld ontwateringsysteem. De ontwatering vind voornamelijk plaats via
de Schie.
e. De minimale ontwateringsdiepte wordt vastgesteld aan de hand van de invulling van het gebied. Niet elk
grondgebruik vereist dezelfde minimale ontwateringsdiepte. De oorzaak hiervan zijn de eisen ,gesteld voor elke type
grondgebruik in relatie tot de aanwezigheid
wezigheid van grondwater, die verschillend zijn.
In het “Bestemmingsplan Schieveste” is geen voorziening benoemd om het grondwater te reguleren. Er wordt aanaa
gegeven dat de grondwaterstand gemiddeld -0,6m NAP hoog is. Grondwater heeft alleen ontwateringvoorzieningen
ontwateringvo
nodig wanneer het grondwater ongewenste situaties oplevert. In dit rapport wordt bekeken of het grondwater geg
reguleerd dient te worden, zie hoofdstuk 6.2.2 Grondwater.
Figuur 4-5: Meetresultaten Peilbuizen Schieveste fase 5
0
Freatische Peilbuismetingen Project Schieveste fase 5
2010-2011
-0,11
--0,12
-0,13
-0,41
-0,4
-0,5
Stijghoogte [m t.o.v. NAP]
-0,54
0,54
-0,52
-0,78
-1
-1,5
-1,13
-1,13
-1,26
-1,2
Pbnr. 21
Pbnr. 22
Pbnr. 23
-1,51
Pbnr. 24
-1,85
Pbnr. 25
-2
Pbnr. 26
-2,18
-2,5
Datum [dd-mm-jj]
4.2
TOEKOMSTIGE SITUATIE IN RELATIE TOT DE WATERHUISHOUDING
WA
4.2.1 AFVOERENDEE EENHEDEN
AFVOEREND OPPERVLAK
De invulling van het plangebied Schieveste fase 5 is nog niet vastgesteld. De hoeveelheden waarmee gewerkt wordt
(zie Figuur 4-6)) zijn gebaseerd op een concept versie d.d. 21-07-2011.
21
Figuur 4-6 Oppervlakte plangebied Schieveste
m²
ha
Openbare inrichting
17063
1,71
uit te geven terrein (prive)
15194
1,52
Totaal
32257
3,23
DROOGWEER EENHEDEN
De invulling van fase 5 is nog niet vastgesteld. Omdat er meerdere variaties mogelijk zijn wordt er van het volgende
uitgegaan:
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Schieveste fase 5
Oppervlakte Schieveste fase 5
10
•
•
•
•
•
Hotel incl congreszalen orde grootte ca. 150 hotelkamers;
Bioscoop 12 zalen van 100 mensen;
4000-8000-m² detailhandel;
850 overdekte parkeerplaatsen;
Overdekte laad en los plaats
4.2.2 UITGIFTEPEILEN
Uitgiftepeilen voor de nieuw te realiseren bebouwing worden door de Gemeente Schiedam uitgegeven. Op het moment van het schrijven van onderliggend rapport zijn de uitgiftepeilen nog niet uitgegeven door de gemeente.
Hoofdstuk: Schieveste fase 5
Vanuit het waterhuishoudkundig oogpunt moet erop gelet worden dat er voldoende ontwateringsdiepte overblijft.
Indien hier niet op gelet wordt kan de bebouwing met een te hoge grondwaterstand met bijbehorende grondwaterproblemen komen te zitten.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
11
5
BELEID, ONTWERPRICHTLIJNEN EN UITGANGSPUNTEN
Ten behoeve van het ontwerpen van een watersysteem voor het reguleren van de waterhuishouding dient er rekening te worden gehouden met het vigerende beleid in combinatie met de ontwerprichtlijnen. Dit resulteert dan in
uitgangspunten voor het ontwerp.
5.1
BELEID
5.1.1 EUROPA
De Europese Kaderichtlijn Water KRW is op 22 december 2000 officieel van kracht geworden. De Kaderrichtlijn Water is er op gericht de kwaliteit van watersystemen te verbeteren, onder meer door lozingen aan te pakken op Europees niveau. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik van water te bevorderen en de verontreiniging van
grondwater aanzienlijk te verminderen.
Schiedam heeft het KRW-Delfland akkoord gesloten samen met het Hoogheemraadschap Delfland en de anderen
inliggende gemeenten. Door ondertekening van dit akkoord onderschrijft Schiedam de doelstellingen en strategie
van KRW-Delfland. Schiedam streeft naar een blijvende vermindering van de vuilemissie vanuit het stedelijk gebied
op het oppervlaktewater. Tevens tracht Schiedam daar waar mogelijk bij ruimtelijke ontwikkeling in de nabijheid van
oppervlaktewater de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater gunstig te beïnvloeden
door middel van het toepassen van natuurvriendelijke oevers.
5.1.2 RIJK
Op Rijksniveau geldt de Vierde Nota waterhuishouding. In deze Nota is veel aandacht voor het kernbegrip “duurzaam”. Voor nieuwbouw betekent dit afkoppelen van verhard oppervlak waar dit kan, het vermijden van uitlogende
materialen, de toepassing van alternatieve inzamelingssystemen en dergelijke.
De hoofddoelstelling van de Vierde Nota waterhuishouding is ‘het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar
land. Het instant houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd’. In de nota wordt het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltreren bevorderd. Als ambitie wordt gestreefd naar 60% afkoppelen op nieuwbouwlocaties en in bestaande bebouwing 20%. Hierbij is de
aanpak van diffuse bronnen zoals bouwmaterialen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en wegverkeer van groot
belang. Om de afwenteling van op naastgelegen gebieden te beperken, zijn als leidraad de volgende voorkeuren
aangegeven:
Voor waterkwantiteit geldt:
Voor waterkwaliteit geldt:
Vasthouden, bergen, afvoeren;
Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
In de Vierde Nota waterhuishouding is ook aangegeven, dat er een ruimtelijke reservering van gebieden voor water
moet plaatsvinden om wateroverlast te voorkomen. Deze gebieden kunnen dan gebruikt worden voor het bergen
van water bij extreme regenval.
5.1.2.2 NATIONAAL BESTUURSAKKOORD WATER (NBW)
In februari 2001 sloten Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gee
meenten de startovereenkomst Waterbeleid 21 eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen
van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Op 2 juli 2003 zijn de resultaten van die samenwerking en van
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
5.1.2.1 VIERDE NOTA WATERHUISHOUDING
12
voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Twee belangrijke
elementen uit de NBW betreffen:
o
o
De noodzaak dat gemeenten in samenwerking met het waterschap een waterplan opstellen, mits er sprake
is van knelpunten in het watersysteem;
De stedelijke wateropgave dient uiterlijk in 2009 te worden ingevuld door de gemeente samen met het waterschap.
Schiedam heeft samen met het Hoogheemraadschap het waterplan Schiedam 2006-2015 opgesteld. Dit betreft het
beleid dat momenteel het beleidskader is voor de gemeente Schiedam.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water is de watertoets opgenomen. Deze wordt sinds februari 2001 geadviseerd
en is verplicht gesteld in november 2003 voor ruimtelijke plannen. Het belangrijkste inhoudelijke doel van de watertoets is dat initiatiefnemers ‘waterneutraal’ bouwen. Dit betekent voor het waterstaatkundige aspect dat voldaan
moet worden aan de afgesproken faalkans voor de desbetreffende bestemmingsfunctie. Als er een tekort aan berging is, moet in het plandeel ruimte gereserveerd worden voor extra water. Verder houdt waterneutraal bouwen in
dat de waterkwaliteit in en om het gebied niet mag verslechteren. Daarbij mogen plannen de grondwatersituatie
buiten het plangebied niet negatief beïnvloeden.
5.1.3 PROVINCIE
Voor de Provincie Zuid-Holland ligt de aandacht op duurzaam stedelijk waterbeheer, met als deelaspecten de relatie
tussen stedelijk en landelijk water, vergroten waterbergend vermogen in de stadsranden, verbeteren waterkwaliteit,
vergroten belevingswaarde water en benutten van kansen voor natuur en recreatie. Dit is vastgesteld in het ‘Beleidsplan Groen, water en Milieu (2006-2010)’.
5.1.4 HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND (HHVD)
Het Hoogheemraadschap van Delfland staat voor duurzaam waterbeheer in een van de dichtstbebouwde,
laagstgelegen en meest dynamische delen van de Randstad.
Delfland voert de maatregelen voor veiligheid, droge voeten en schoon en ecologisch gezond water uit in
onderlinge samenhang en waar dat mogelijk is, gebieds- of ketengericht. Delfland werkt als partner van andere overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties mee aan een aantrekkelijk woon-, werken leefklimaat voor burgers en bedrijven. Delfland doet dit als kadersteller en toezichthouder, uitvoerder
en beheerder, beïnvloeder en meedenker.
Delfland vervult zijn centrale rol in het waterbeheer professioneel, vernieuwend, klantgericht, betrouwbaar
en kostenbewust. Deze missie bouwt voort op de missie in het Waterbeheerplan 2006-2009.
In het stuk ‘Beleidsnota normering wateroverlast’ wordt er aangegeven hoe er moet worden omgegaan met wateroverlast in het recente verleden en hoe er kan worden geanticipeerd op klimaatontwikkelingen.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft de regionale beleidskaders vastgelegd in het ‘Waterbeheersplan 20102015’. Hierin worden de speerpunten voor deze periode besproken, bijvoorbeeld veiligheid, leefbaarheid en communicatie. Delfland heeft bij de uitvoering van zijn taken een duidelijke missie voor de planperiode 2010-2015:
13
5.1.5 GEMEENTE SCHIEDAM
5.1.5.1 WATERPLAN
Het waterplan Schiedam beschrijft de gezamenlijke visie van de Gemeente Schiedam en het Hoogheemraadschap
van Delfland op het water. Het doel van het waterplan is het bereiken van een duurzaam, schoon heel en veilig watersysteem. Daarbij moet het bijdragen aan een goede afstemming tussen de diverse partijen bij de inrichting, het
beheer en onderhoud van het stedelijk water.
Er zijn in het waterplan 4 hoofdsporen aanwezig die zijn gevolgd in de visie, namelijk:
1.
Het houden van droge voeten:
Er dient invulling te worden gegeven aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van bescherming tegen
overstromen en wateroverlast. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de toename van neerslag
door klimaatveranderingen. Tevens dient bestaande wateroverlast te worden tegengegaan.
2.
Gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur:
In dit spoor wordt aangegeven op welke wijze waterkwaliteit verbeterd kan worden, zodat aan het streefbeeld wordt voldaan. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de fysisch-chemische kwaliteit van het water,
maar ook de biologische kwaliteit ervan. Hierbij kan worden gedacht aan de aanleg van natuurvriendelijk
oevers, het baggeren van vijvers en singels en aanpassingen aan de riolering. Voor de hand liggende en beïnvloedbare verontreinigingbronnen, zoals riooloverstorten, worden gebiedsgericht en geïntegreerd gesaneerd.
3.
Beleving en gebruik:
Hierbij wordt het belang onderschreven van water als drager van de economie en de ruimtelijke kwaliteit
van de stad. Omvang, toegankelijkheid en visuele aspecten zijn hierbij belangrijk. Stadswater moet geschikt
worden gemaakt voor schaatsen, vissen en recreatie. Het inrichten van doorgaande routes kan worden gecombineerd met doorgaande ecologische verbindingen.
Beheer en onderhoud
Goed beheer en onderhoud is essentieel voor droge voeten, gezond water en optimale beleving en gebruik. Het wegwerken van onderhoudsachterstanden op het gebied van baggeren en riolering is het speerpunt. Tevens moet het beheer aangepast worden aan de ecologische inrichting van het watersysteem.
5.1.5.2 VERBREED GEMEENTELIJK RIOLERINGSPLAN
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2009-2013 is vastgesteld. Riolering is een onzichtbaar maar zeer bepalend
onderdeel van het stedelijk water. Belangrijke keuzes in het waterplan over de na te streven waterkwaliteit, de gebruiksfuncties van oppervlaktewater of de afvoerrichting van overtollig water hebben een grote impact op het rioleringsplan en vice versa.
DOELEN EN FUNCTIONELE EISEN
Met de rioleringzorg in Schiedam worden doelen nagestreefd. De doelen voor de rioleringszorg zijn aangepast aan
de nieuwe rol ten aanzien van het hemelwater en grondwater en sluiten goed aan bij het gedachtegoed van de invoering van de verbrede watertaken. De rioleringszorg in Schiedam dient de volgende doelen (zie ook Leidraad riolering, module “Doelen, functionele eisen, maatstaven en meetmethoden”):
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
4.
14
1.
2.
3.
4.
5.
Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door de particulier);
Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Door aan deze doelen functionele eisen en maatstaven te koppelen wordt de rioleringszorg toetsbaar gemaakt. Een
functionele eis is een specificatie van het doel. Om te kunnen bepalen of aan de eis kan worden voldaan, zijn maatstaven en meetmethoden geformuleerd.
De functionele eisen en bijbehorende maatstaven en meetmethoden zijn in het “GRP 2009-2013 “ ( in tabel B “Doelen, functionele eisen en maatstaven”) opgenomen.
ONTWERPUITGANGSPUNTEN NIEUW AAN TE LEGGEN RIOOLSTELSEL
In het “GRP 2009-2013” is gesteld, dat de riolering in nieuwbouwlocaties wordt ontworpen en toegepast volgens de
richtlijnen uit de Leidraad Riolering en het Hoogheemraadschap (waaronder de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken WrW).
Gemeente Schiedam stelt in het “GRP 2009-2013” als uitgangspunt een gescheiden rioolsysteem voor een nieuw
aan te leggen systeem, zie ook onderstaand citaat uit het bestemmingsplan van Schieveste.
“Het Waterplan Schiedam (augustus 2002) is opgesteld door de gemeente Schiedam en het Hoogheemraadschap van
Delfland. De twee daarin genoemde drietrapsstrategieën vormen het uitgangspunt voor het waterbeleid. Beide instanties
streven gezamenlijk naar een schoon en veilig watersysteem dat bijdraagt aan de belevingswaarde en gebruikswaarde.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2002) zijn de uitgangspunten vastgelegd met betrekking tot het beheer van het
rioleringsstelsel. Relevant voor het plangebied zijn de volgende uitgangspunten:
o
o
o
o
bij aanleg of ingrijpende aanpassing van bestaande stelsels, dient gekozen te worden voor een gescheiden rioleringsstelsel;
verbeterde gescheiden stelsels mogen alleen aangelegd worden als een gescheiden stelsel niet haalbaar is; ook
als overgangsfase naar een gescheiden stelsel is dit type toepasbaar;
omdat het afkoppelen van hemelwater van het rioleringsstelsel de meeste elementaire maatregel is, dient deze
als eerste gekozen te worden als het een realiseerbare oplossing is;
bij herinrichting van wijken dient onderzocht te worden of, bij afvoer van hemelwater via het oppervlaktewater,
het afvalwater via een drukriolering afgevoerd kan worden.”
De haalbaarheid van een gescheiden rioolstelsel moet volgens het GRP 2009-2013 worden bepaald aan de hand van
8
de Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003 . Hierin staan de voorwaarden die worden gesteld
aan de kwaliteit van het te lozen water weergegeven, zie paragraaf 7.2.1.
Aanleg van nieuwe voorzieningen bij nieuwbouw
De woningen of panden worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Zowel in het geval van uitbreiding als
inbreiding wordt gestreefd naar een duurzame oplossing voor de afvoer van het hemelwater (vasthouden-bergenafvoeren).
8
Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003 (Werkgroep Riolering West-Nederland (wRw), 10 juli
2003)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
(Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
15
In nieuwbouwlocaties wordt, na het uitvoeren van de watertoets, de riolering ontworpen en toegepast volgens de
richtlijnen uit de Leidraad Riolering en het Hoogheemraadschap. Het uitgangspunt is dat bij nieuwbouw het schone
hemelwater rechtstreeks wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij een kleine inbreiding wordt er gekeken
naar de doelmatigheid van het afkoppelen en wordt er op basis van de doelmatigheid een keus gemaakt.
5.2
ONTWERPRICHTLIJNEN EN UITGANGSPUNTEN
5.2.1 STEDELIJK AFVALWATER
Uitgangspunt
Gescheiden stelsel
Ontwerp- intensiteit
Bergingseis
Bui 8 Leidraad
Riolering C2100
n.v.t
Pompovercapaciteit
DWA piekbelasting
n.v.t.
Woningbezetting
Netwerkstructuur
12 l/h/inw
10l/h/bed
6l/h/werkn
2,5 inw/woning
DWA vertakt
HWA vermaasd
Reden
Het hemelwater wordt geheel afgekoppeld. Afhankelijk van de beslisboom
aan- en afkoppelen van verharde oppervlakken zal er wel of geen zuiverende
voorziening worden toegepast.
T.b.v. capaciteit wordt er ontworpen op Bui 8, dit is beleid wat is geformuleerd in het GRP.
Er is gekozen voor een gescheiden stelsel, hierbij is berging niet nodig. Het
water zal uiteindelijk worden geloosd via een overstort op het open water.
Het hemelwater wordt geheel afgekoppeld en een pompovercapaciteit is dan
niet nodig.
Piekintensiteit van woningen;
Piekintensiteit van een Hotel;
Piekintensiteit van droge bedrijven.
Gemiddeld in Nederland is de woningbezetting in een woonwijk 2,5 inwoner
per woning.
Bij een vertakt stelsel is precies bekend welke richting het water stroomt. Bij
een vermaasd stelsel kan het meerdere kanten op stromen, dit is een voordeel bij grotere afvoeren; .
Materiaal buizen
<= 400 mm: PVC
>400 mm: beton
PVC is lichter en goedkoper in de aanleg voor kleine diameters. Bij buizen
kleiner dan 400 mm is PVC voldoende sterk. Grotere buizen worden in beton
aangelegd omdat beton dan een voordeliger materiaal is om mee te werken.
Zie PVE riolering.
In een zettingsgevoelig gebied kan er worden overwogen om met een lichter
materiaal te werken dan beton.
Min. diameter
250 mm
Bij een kleinere diameter is meer kans op verstopping en is het moeilijker te
inspecteren met een inspectiecamera. Zie PVE riolering.
Min. waakhoogte
0,20 m
Om water op straat te voorkomen, mag het water in het riool niet te hoog
komen. Door een veiligheidsmarge voor de hoogste stijghoogte t.o.v. het
maaiveld van 0,2 m te gebruiken, wordt ook bij een lokaal verschil (bv lager
stuk/verzakking van een weg) geen problemen verwacht. Zie PVE.
Min. gronddekking op de buis
1,20 m
Om schade aan de buizen te voorkomen is de aanlegdiepte van belang. Schade kan ontstaan door de belasting door verkeer. Ook wordt er rekening gehouden met kabels en leidingen. Deze liggen veelal op een diepte van 0,9m,
dus boven de diepte van het riool. Zie PVE.
Min. dekking
onderling bij
kruisingen
0,15 m
Tussen de kruisende rioolbuizen moet grond zitten, zodat de buizen elkaar
niet beschadigen. Zie PVE.
Min. bodemverhang
DWA=1:1000
mits τ >1,0 N/m²
Om verstopping en vervuiling te voorkomen, is een verhang nodig waarbij de
meeste vervuiling met het water mee stroomt. Voldoende stroomsnelheid
kan worden gehaald door voldoende waterafvoer of door een groter bodemverhang. In een vlak gebied is het over het algemeen lastig de richtlijn τ
>1,0N/m2 te halen, waarbij de meeste vervuiling mee stroomt (zie leidraad
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
Ontwerpaspect
Stelseltype
16
riolering).
Min. bodemverhang
RWA= 1:1000
Bij een regenwaterriool stroomt het water door de drukhoogte naar de zuiveringsvoorziening of overstort, waardoor nauwelijks verhang nodig is. Daarbij is een regenwaterriool minder vervuild dan een vuilwaterriool.
Max. putafstand
50-70
Bij bochten, kruisingen en vertakkingen komen putten. Ook op rechte stukken worden putten geplaatst wanneer de afstand te groot wordt.
5.2.2 OPPERVLAKTEWATER
Ontwerpaspect
Berging
Uitgangspunt
67,6mm
Max. Bemalings-capaciteit
- onverhard opp.
14,4 mm/d
- Verhard opp.
28,8mm/d
Niet verslechteren
75 cm
Kwaliteit
Toelaatbare
peilstijging
Talud v/d oevers
Geen eis
Reden
Vanuit de Norm ABC Delfland is vastgesteld dat een bui T=100 niet tot innundatie mag leiden. Dit houdt in dat er voor elke verharde m² een bergingsopgave van 67,6mm is (0,0676m³).
Vanuit de Norm ABC Delfland is de maximale bemalingscapaciteit van het
oppervlakte vastgesteld
Het uitgangspunt is dat de huidige ecologische kwaliteit niet mag verslechteren, als gevolg van de ontwikkelingen
Afhankelijk van het peilvak waarin het oppervlaktewater zich bevind en het
omliggende maaiveld is er een maximaal toelaatbare peilstijging. Voor
Schieveste Fase 5 is er gekozen voor de maximaal beschikbare peilstijging
van 75 cm.
Gezien de omvang van de bergingsopgave is de wens de berging- en de
afvoercapaciteit zo groot mogelijk te maken. Het water ligt in een afgelegen
gebied, daarom is ervoor gekozen hier geen eis voor te stellen.
Ontwerpaspect
Uitgangspunt
Reden
Ontwateringdiepte
>70 cm -mv
De minimale ontwaterdingsdiepte is 0,90m-vloerpeil. Met dien verstande
dat het vloerpeil 0.15m + maaiveld is. Dit zou 0.75m- maaiveld zijn, het GRP
geeft daarentegen een ontwateringsdiepte van 0,70-maaiveld.
Overschrijdingsfrequentie
Max 2 weken per
jaar
Dit is een gestelde voorwaarde uit het GRP.
Kwaliteit
Mag niet verslechteren
Het uitgangspunt is dat de huidige situatie niet mag verslechteren door het
handelen van de gemeente.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Beleid, Ontwerprichtlijnen en Uitgangspunten
5.2.3 GRONDWATER
17
6
WATERSYSTEEM SCHIEVESTE
6.1
HUIDIGE SITUATIE
Het projectgebied Schieveste is volledig braakliggend en niet ontwikkeld. Het terrein is een voormalige huisvuilstort
van Schiedam geweest. Het terrein heeft de vorm van een heuvel en zal dus enige grondbewerkingen moeten ondergaan, voordat er kan worden gebouwd. In onderstaand tekstvak is een gedeelte over de waterhuishouding uit
het huidige bestemmingsplan geciteerd. Naar aanleiding van de huidige ontwikkelingen is het goed mogelijk dat hier
nog wijzigingen in worden aangebracht. Zeker gezien het feit dat de invulling van het plangebied nog niet in zijn
geheel is vastgesteld.
“Huidige situatie waterhuishouding
Het plangebied in fase 3 en fase 5 is momenteel geheel onverhard, uitgezonderd de parkeerplaats in het westelijk deel
van het gebied. Fase 2 is in ontwikkeling en wordt grotendeels verhard. Momenteel zijn er de bestaande (en in aanbouw
zijnde) bebouwing, de bestaande P&R-voorziening ten noorden van het station en het plein dat is aangelegd tussen het
station en het nieuwe kantoor van DCMR.
De bodem van het plangebied bestaat tot een diepte van circa NAP -15 m uit klei; het maaiveld ligt op een hoogte van
NAP 0 tot 0,5 m. Gemiddeld ligt de grondwaterstand op een hoogte van circa NAP -0,6 m.
Het plangebied is momenteel grotendeels ongerioleerd. In algemene zin was het oppervlaktewater in het plangebied
voorafgaand aan de ontwikkeling van matige tot slechte kwaliteit, dat geldt ook voor de ecologische kwaliteit.
Het plangebied is gelegen binnen twee waterstaatkundige eenheden. De Schie vormt de scheiding tussen de Spaanse
Polder en de Poldervaartpolder; het plangebied ligt waterstaatkundig in boezemgebied. Het boezempeil van de Schie
bevindt zich op een vast peil van NAP -0,4 m. Langs de Schie liggen boezemwaterkeringen met een kernzone van 18 m
vanaf de waterlijn en een beschermingszone van 15 m.
Het plangebied ten oosten van de Schie (fase I,I,III)ligt in peilgebied III van de Spaanse Polder, waar een waterpeil van
NAP -1,6 m wordt gehandhaafd. Ten oosten van de Schie liggen echter geen watergangen.
Het plangebied ten westen van de Schie(fase V) ligt in peilgebied I van de Poldervaartpolder, waar een streefpeil geldt
van NAP -2,75 m.”
(Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
OPPERVLAKTEWATER
In het huidige plangebied zijn slechts enkele greppels aanwezig. Deze doen dienst als een soort bermsloot en zorgen
voor de afvoer van het hemelwater dat van de rijksweg A20 stroomt. Deze bermsloten voeren het water uiteindelijk
naar het Beatrixpark. Waar het oppervlaktegemaal het water vervolgens naar de Poldervaart verpompt.
In het plangebied ligt geen riolering voor de afvoer van enig afval water uit het plangebied. Er ligt wel een onderheide transportleiding, ook wel collecteurriool genoemd. Dit collecteurriool ø800mm doorkruist het plangebied van
noord naar zuid en ligt volledig aan de oostzijde van het gebied (langs de Schie).
GRONDWATER
Er is in Schieveste fase 5 geen regulerend medium t.b.v. het grondwater aanwezig. De grondwaterstand wordt voornamelijk beïnvloed door de hoog liggende Schie.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Watersysteem Schieveste
RIOLERING
18
6.2
TOEKOMSTIGE SITUATIE
6.2.1 OPPERVLAKTEWATER
In de toekomstige situatie is in het gehele plangebied Schieveste door de stedenbouwkundige visie geen ruimte
overgelaten voor oppervlaktewater. Er is besloten een alternatief uit te werken voor het vasthouden – bergen –
afvoeren van hemelwater. Voor Schieveste fase 2 is en voor schieveste fase3 wordt een ondergrondse waterberging
gecreëerd. De bergende voorziening is onder de rijbaan geprojecteerd. In de waterparagraaf (5.8) van “Bestemmingsplan Schieveste” zijn de afspraken met de waterbeheerder betreffende de waterhuishouding weergegeven. In
onderstaand citaat staan de afspraken met het Hoogheemraadschap van Delfland volgens het bestemmingsplan.
“Toekomstige situatie waterhuishouding”
Binnen het plangebied wordt een stedelijk gebied ontwikkeld. Hierbij wordt gestreefd naar het realiseren van een duurzaam en robuust watersysteem. Compenserende waterberging wordt gerealiseerd voorafgaand aan de toename aan
verharding.
Bergingsnorm en afvoernorm
Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt als eis dat de waterberging een zodanige capaciteit moet hebben dat zij
minimaal een T=100 neerslag (extreme neerslag die 1 keer in de 100 jaar voorkomt) moet kunnen bergen, bij een maximale afvoer uit de bergingsvoorziening van 28,8 mm per etmaal (of 1,2 mm per uur). De maximale bergingsbehoefte
ontstaat op 12 uur. Er moet dan 67,6 mm neerslag geborgen kunnen worden, zonder dat het systeem overstroomt.
De bergings- en afvoernormen gelden voor het verharde terrein in het plangebied. In Schieveste, fase 2, wordt 100% van
het plangebied verhard. Dat betekent dat er in fase 2 per hectare terrein 676 m3 waterberging en 12 m3/uur waterafvoer
moet worden gerealiseerd.
Fase 3 en fase 5 betreffen vooralsnog onverhard terrein. In fase 3 wordt geen bebouwing voorzien. In fase 5 wordt aanleg
van de ontsluitingsweg voorzien en wordt mogelijk een P&R-voorziening aangelegd, op maaiveld.”
(Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
Anders dan voor fase 2 & 3 en afwijkend op de waterparagraaf uit het bestemmingsplan, is er besloten om voor fase
5 wel bergingsruimte voor oppervlaktewater in de vorm van openwater te creëren. Dit wordt uitgevoerd in de vorm
van open waterpartij net buiten het plangebied. Het uitgangspunt is dat de bergingsruimte voldoende groot is voor
de wateropgave van fase 5, zie §6.2.1.2. Op deze manier is het niet meer nodig om in het plangebied van fase 5
oppervlaktewater te creëren.
Schieveste fase 5 ligt in stedelijk gebied. Bij de ontwikkeling van stedelijk gebied moet er met de NBW werknorm
wateroverlast 1 x per 100 jaar worden gerekend om te bepalen of er genoeg ruimte voor water aanwezig is. Samen
met de bemalingsnorm van 28,8mm/etmaal kan de eis voor ruimte voor water worden geformuleerd. Dit komt globaal neer op een bergingscapaciteit van 325m³ oppervlaktewater per hectare te ontwikkelen gebied. Hierbij wordt
er vanuit gegaan dat er 50% van deze gebiedsinvulling verhard is en dus versnelt afstroomt op oppervlaktewater.
Concreet kan de eis vertaald worden naar 67,6mm berging per areaal verhard oppervlak. Zodoende zal er geen inundatie optreden bij neerslagscenario T=100.
Er wordt per polder getoetst of het watersysteem naar behoren functioneert en ook of er voldoende ruimte voor
water aanwezig is. Deze toets wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland (HHvD).
Schieveste Fase 5 ligt in de polder Poldervaartpolder. Het HHvD geeft aan dat de Poldervaartpolder in de huidige
staat voldoet aan de geldende normen (zie Bijlage. 1). Het grondgebied van Schieveste is ook in deze berekening
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Watersysteem Schieveste
6.2.1.1 ONTWERPNORM OPPERVLAKTEWATER SCHIEVESTE FASE 5
19
meegenomen en is gekarakteriseerd als stedelijk gebied. Stedelijk gebied is in berekeningen gedefinieerd als een
areaal waarvan 50% van het oppervlak als verhard is ingericht en de andere 50% als onverhard.
Concreet:
I.
Dit betekent dat er geen nieuw oppervlaktewater hoeft te worden gecreëerd bij gebiedsontwikkeling, indien het verhardoppervlak < 50% van het totaal aan areaal te ontwikkelen gebied;
Wanneer er meer dan 50% van het areaal te ontwikkelen gebied als verhard wordt ingericht, dan geldt de
bergingsnorm van 67,6mm alleen voor het verhard areaal dat méér is dan 50% van het te ontwikkelen gebied.
II.
Particulieren & bedrijven
9
In afwijking op uitgangspunten van het bestemmingsplan Schieveste , zal de Gemeente Schiedam voor fase 5 wel
voorzien in de oppervlaktewaterberging voor de particuliere grondbezitter. De bergende voorziening (en) is voor de
waterbeheerder beter te beheren/ inspecteren wanneer deze zich op openbaar grondgebied bevindt.
Volgens het huidige bestemmingsplan is de particuliere grondbezitter verantwoordelijk voor het hebben en houden
van oppervlaktewaterberging op eigen terrein.
6.2.1.2 WATEROPGAVE SCHIEVESTE FASE 5
Om te bepalen hoeveel ruimte er voor water nodig is bij de ontwikkeling van Schieveste fase 5 moet er gekeken
worden naar de invulling van het plangebied. De invulling van het plangebied Schieveste fase 5 is vandaag de dag
nog niet vastgesteld. De hoeveelheden waarmee hier gewerkt wordt (zie Figuur 6-1) zijn gebaseerd op een concept
versie d.d. 21-07-2011. Het plangebied wordt zoveel mogelijk verhard ingericht, zodoende wordt er optimaal gebruik gemaakt van de grondexploitatie van de waardevolle grond. Om te bepalen hoeveel ruimte er voor water benodigd is wordt er vanuit gegaan dat de invulling 100% verhard is.
Figuur 6-1 Oppervlakte plangebied Schieveste
Oppervlakte Schieveste fase 5
Openbare inrichting
m²
ha
17063
1,71
uit te geven terrein (prive)
15194
1,52
Totaal
32257
3,23
Met bovenstaande gegevens kan de wateropgave worden vastgesteld. Het watersysteem van Schieveste fase 5 zal
afvoeren naar het Beatrixpark te Schiedam.
9
•
De bergingsopgave kan worden vereenvoudigd naar 676m³/ha (totaal te realiseren berging) minus
325m³/ha (reeds gerealiseerd). Dit levert een totaal te realiseren berging op van 1.132m³, zie Figuur 6-2.
•
Er geldt een geknepen afvoer (28,8mm/et/ha) voor 50% van het oppervlak.
Voor de andere 50% geldt dat in het geval van de hoogste regenintensiteit gedurende bui 1 x100 jaar, het
water zonder wateroverlast getransporteerd moet kunnen worden naar het Beatrixpark te Schiedam. De
hoogste regenintensiteit is bij 2 uur, zie Figuur 6-3, en is 27mm/hr. Het afvoerdebiet de ‘geknepen afvoer’
plus de ‘ongehinderde afvoer’ is 455m³/hr, zie Figuur 6-2.
Bestemmingsplan Schieveste, (Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Watersysteem Schieveste
Bij het bepalen van de benodigde capaciteit van het oppervlaktewater wordt er naar twee parameters gekeken:
bergingsvolume en afvoercapaciteit. De benodigde bergingscapaciteit en de benodigde afvoercapaciteit worden als
volgt berekend:
20
Figuur 6-2 Oppervlaktewater berging opgave Schieveste fase 5
Schieveste fase 5
Berging
Gekenepen ongehinderde
Afvoer
afvoer
totaal
Afvoer
m³
m³/hr
m³/hr
m³/hr
Openbare inrichting
599
10
230
241
uit te geven terrein (prive)
533
9
205
214
1132
19
435
455
Totaal
Figuur 6-3 Neerslag middenscenario 2050
Neerslag Delfland
Middenscenario 2050
1 x per 100 jaar
Bemalingscapaciteit
[mm]
Bergingscapaciteit
[mm]
2 uur
54
4 uur
66
8 uur
74
12 uur
82
24 uur
95
48 uur
110
2,4
4,8
9,6
14,4
28,8
57,6
51,6
61,2
64,4
67,6
66,20
52,40
De volledige uitwerking van de bergingsvijver is in Bijlage. 2 Notitie t.b.v. ontwerp waterbergingsvijver weergegeven.
6.2.2 GRONDWATER
Het plangebied kent momenteel geen ontwikkeld grondwater regulatiesysteem. De ont- en bewatering vindt voornamelijk plaats via de Schie. De minimale ontwateringsdiepte wordt vastgesteld aan de hand van de invulling van
het gebied. Niet elk grondgebruik vereist dezelfde minimale ontwateringsdiepte. De oorzaak hiervan zijn de verschillende ontwateringseisen geldend voor elke type grondgebruik in relatie tot de aanwezigheid van grondwater. Voor
stedelijk gebied zijn de in Figuur 6-4 weergegeven minimale ontwateringsdiepten maatgevend.
Figuur 6-4: Ontwateringseis gespecificeerd naar verschillende onderdelen in de openbare ruimte
Eisen aan de ontwateringsdiepte in meters beneden maaiveld (mv).
Woonfase
0,70 (met vp. 0,15 + mv.)
0,30 (met vp. 0,15 + mv.)
Geen
0,60 - 1,00
geen
1,00
0,70
n.v.t.
0,50
0,65
Bestemming
kruipruimte
zonder Kruipruimte
huisaansluiting DWA/HWA
kabels (Ls, CAI, PTT)
stadsverwarming
hoofdwegen
secundaire wegen
bouwterrein
groen/ parken
sportvelden
In Schiedam wordt 0,70-mv gehanteerd als ontwateringsdiepte, zie GRP.
In het “Bestemmingsplan Schieveste” is geen voorziening benoemd om het grondwater te reguleren. In het bestemmingsplan van Schieveste is aangegeven dat de grondwaterstand gemiddeld -0,6m NAP is. Dit klopt voor fase 2
en 3, maar de grondwaterstand voor Schieveste fase 5 wijkt af van de 0,6m-mv. De grondwaterstand van fase 5 is
weergeven in §4.1.3 Grondwater.
Er worden alleen ontwateringvoorzieningen toegepast wanneer het grondwater ongewenste situaties oplevert. In
Figuur 6-5 is de bedoeling om de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG uit te zetten ten opzichte van het maaiveld. Zoals in §4.1.3 is gemeld bestrijkt de duur van het monitoren van de grondwaterstand ca. 1 jaar. Daarom is
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Watersysteem Schieveste
Bouwfase
0,70 (met vp. 0,15 + mv.)
0,70 (met vp. 0,15 + mv.)
Geen
0,60 - 1,00
1,00
1,00
0,70
0,70-mv.
n.v.t.
n.v.t.
21
voor de GHG de hoogst gemeten waarde gebruikt. Het maaiveld is niet overal gelijk, hierom is er gebruik gemaakt
van het de meest kritische punten, dit zijn de laagst gelegen punten. Er wordt ervan uitgegaan dat de doorgaande
weg aan de noordzijde het laagst ligt.
In Figuur 6-5 is het maaiveld, de gewenste ontwateringsdiepte (0,70m-mv.) en de GHG per peilbuis weergegeven.
Waar de GHG (de blauwe lijn) onder de gewenste ontwateringsdiepte (rode lijn) ligt is er voldoende ontwateringsdiepte. Er is één peilbuis waarbij de gemeten grondwaterstand hoger ligt dan de gewenste ontwateringsdiepte. Dit is
Peilbuis 23 (zie Figuur 4-4). Alle metingen van deze peilbuis liggen vrij hoog, hoger dan de waterstand in de Schie.
Omdat andere peilbuizen een ander beeld geven en omdat de ontwateringsdiepte niet heel ernstig wordt overschreden, wordt er vanuit gegaan dat hier mogelijk een foutieve meting heeft plaatsgevonden.
Figuur 6-5: grondwaterstand en gewenste ontwateringsdiepte
GHG
Mv
max. grondwaterstand
GHG Schieveste fase 5
1
0
-0,5
-1
hoogte [m t.o.v. NAP]
0,5
-1,5
-2
-2,5
250
200
150
100
50
0
Afstand t.o.v. de Schie [m]
Ten aanzien van het reguleren van het grondwater worden er geen maatregelen getroffen, omdat bovenstaande
grafiek aangeeft dat de ontwatering voldoende is.
Het plangebied is momenteel ongerioleerd. Het droogweer afvalwater zal worden afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie ‘De Grote Lucht”. Omwille van het creëren van een goed functionerend rioolstelsel zal dit ontworpen
10
worden naar de eisen gesteld in het ”Gemeentelijk Rioleringsplan Schiedam, planperiode 2009-2013” (GRP). Nadere uitwerking van het rioolstelsel is beschreven in hoofdstuk 7.
10
Gemeentelijk Rioleringsplan Schiedam, Planperiode 2009-2013 (Gemeente Schiedam, 19 maart 2009)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Watersysteem Schieveste
6.2.3 RIOOLSTELSEL
22
7
RIOOLSTELSEL
7.1
GEMEENTELIJK BELEID
DOELEN EN FUNCTIONELE EISEN
Met de rioleringzorg in Schiedam worden doelen nagestreefd. De doelen voor de rioleringszorg zijn aangepast aan
de nieuwe rol ten aanzien van het hemelwater en grondwater en sluiten goed aan bij het gedachtegoed van de invoering van de verbrede watertaken. De rioleringszorg in Schiedam dient de volgende doelen (zie ook Leidraad riolering, module “Doelen, functionele eisen, maatstaven en meetmethoden”):
1.
2.
3.
4.
5.
Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover niet door de particulier);
Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Door aan deze doelen functionele eisen en maatstaven te koppelen wordt de rioleringszorg toetsbaar gemaakt. Een
functionele eis is een specificatie van het doel. Om te kunnen bepalen of aan de eis kan worden voldaan, zijn maatstaven en meetmethoden geformuleerd.
De functionele eisen en bijbehorende maatstaven en meetmethoden zijn in het “GRP 2009-2013 “ ( in tabel B “Doelen, functionele eisen en maatstaven”) opgenomen.
ONTWERPUITGANGSPUNTEN NIEUW AAN TE LEGGEN RIOOLSTELSEL
Op basis van het gemeentelijk beleid inzake watersystemen is het besluit voor het type rioolsysteem tot stand gekomen. Volgens “GRP 2009-2013” is gesteld, dat de riolering in nieuwbouwlocaties wordt ontworpen en toegepast
volgens de richtlijnen uit de Leidraad Riolering en het Hoogheemraadschap (waaronder de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken WrW).
Het rioolsysteem van Schieveste is een nieuw aan te leggen rioolsysteem. Gemeente Schiedam stelt in het “GRP
2009-2013” dat het uitgangspunt voor een nieuw aan te leggen rioolsysteem een gescheiden rioolsysteem is, zie ook
onderstaand citaat uit het bestemmingsplan van Schieveste.
o
o
o
o
bij aanleg of ingrijpende aanpassing van bestaande stelsels, dient gekozen te worden voor een gescheiden rioleringsstelsel;
verbeterde gescheiden stelsels mogen alleen aangelegd worden als een gescheiden stelsel niet haalbaar is; ook
als overgangsfase naar een gescheiden stelsel is dit type toepasbaar;
omdat het afkoppelen van hemelwater van het rioleringsstelsel de meeste elementaire maatregel is, dient deze
als eerste gekozen te worden als het een realiseerbare oplossing is;
bij herinrichting van wijken dient onderzocht te worden of, bij afvoer van hemelwater via het oppervlaktewater,
het afvalwater via een drukriolering afgevoerd kan worden.”
(Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Rioolstelsel
“Het Waterplan Schiedam (augustus 2002) is opgesteld door de gemeente Schiedam en het Hoogheemraadschap van
Delfland. De twee daarin genoemde drietrapsstrategieën vormen het uitgangspunt voor het waterbeleid. Beide instanties
streven gezamenlijk naar een schoon en veilig watersysteem dat bijdraagt aan de belevingswaarde en gebruikswaarde.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2002) zijn de uitgangspunten vastgelegd met betrekking tot het beheer van het
rioleringsstelsel. Relevant voor het plangebied zijn de volgende uitgangspunten:
23
De haalbaarheid van een gescheiden rioolstelsel moet volgens het GRP 2009-2013 worden bepaald aan de hand van
11
de Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003 . Hierin staan de voorwaarden die worden gesteld
aan de kwaliteit van het te lozen water weergegeven, zie paragraaf 7.2.1.
7.2
HOOGHEEMRAADSCHAP
Het plangebied Schieveste valt in het beheersgebied van het waterschap Hoogheemraadschap van Delfland (HHvD).
De vigerende wet en regelgeving en uitgangspunten waaraan het HHvD zich conformeert is weergegeven in de be12
13
leidsnotitie “Riolering en het Watersysteem “ gepubliceerd op de website www.hhdelfland.nl .
In bovengenoemde beleidsnotitie staat dat “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003” de richtlijn voor het aan en afkoppelen van nieuwe hemelwaterlozingen is.
7.2.1 BESLISBOOM AAN- EN AFKOPPELEN VERHARDE OPPERVLAKKEN
In de beslisboom aan- en afkoppelen wordt de keuze tot afkoppelen gebaseerd op de kwaliteit van het regenwater.
De voorzieningen die wel of niet getroffen moeten worden hangen af van de mate en soort verontreiniging. Om te
kunnen bepalen wat de verontreiniging is die in het afstromend regenwater terecht komt is de mate van verontreiniging gekoppeld aan het ontwerpgebruik.
Er wordt onderscheid gemaakt in drie gradaties van verontreinigende oppervlakken:
1.
2.
3.
Licht verontreinigende oppervlakken;
Matig verontreinigende oppervlakken;
Verontreinigende oppervlakken.
1.
Licht verontreinigde oppervlakken
Gezien de relatief goede kwaliteit van het afstromend water afkomstig van licht verontreinigde oppervlakken, komen deze oppervlakken in aanmerking voor het rechtstreeks afkoppelen waarbij geen minimale
voorziening worden geëist (wel gewenst).
2.
Matig verontreinigde oppervlakken
Rechtstreeks afkoppelen van deze verharde oppervlakken is niet toegestaan. Toepassing van extra zuiveringstechnieken, zand- of slibvanger, bodempassage en eventueel een olieafscheider, voor het lozen op oppervlaktewater is dan ook vereist. Een olieafscheider is enkel noodzakelijk bij verharde oppervlakken waar
olielekkagemogelijk is zoals bij parkeerterreinen voor vrachtwagens.
3.
Verontreinigde oppervlakken
De concentraties van verontreinigen op de verharde oppervlakken in deze categorieën geven aanleiding om
het afstromende regenwater aan te sluiten op de riolering (verbeterd gescheiden stelsel) of een vergelijkbare voorziening.
De mate van verontreiniging aan de hand van het gebruik is volgens tabel 7-1 gecategoriseerd.
11
Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003 (Werkgroep Riolering West-Nederland (wRw), 10 juli
2003)
12
Riolering en het Watersysteem (Hoogheermraadschap van Delfland, 8 maart 2004)
13
www.hhdelfland.nl (Hoogheemraadschap van Delfland)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Rioolstelsel
In tabel 7-1 is de uitwerking van de verschillende oppervlakken vanuit “Beslisboom aan- en afkoppelen verharde
oppervlakken 2003” weergegeven. Hierin staat aangegeven welke voorziening/maatregel er getroffen dient te worden alvorens het regenwater op het oppervlaktewater geloosd mag worden. Dit zijn:
24
tabel 7-1 Classificatie van verontreiniging per gebruiksfunctie volgens de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken 2003.
Categorieën verhard oppervlak
Soort oppervlakken
- Daken en gevels
1. Licht verontreinigde
- Vrijliggende voet- / fietspaden
oppervlakken
- Parkeergelegenheden voor personenauto's
(lage wisselfrequentie)
- School- en speelterreinen
- Woonerven
2. Matig verontreinigde
- Wijkontsluitingswegen
oppervlakken
- Winkelstraten
- Kantorenterreinen
- Doorgaande wegen
- Busbanen
- Parkeren (hoge wisselfrequentie)
- Parkeren voor vrachtwagens
- Bedrijfsterreinen uitgezonderd kantoren
3. Verontreinigde oppervlakken - Marktpleinen
- Laad-/losplaatsen
- Overslagterreinen
- Bus-/ treinstations
- Trambanen en -stations
- Tunnels
7.3
AFKOPPELEN IN SCHIEVESTE
Schieveste fase 5 bestaat uit dakoppervlak, een doorgaande weg, een overdekte laad- en losplaats en gedeelte
openbare ruimte bestemd voor winkelend en wandelend publiek.
•
•
•
•
De daken, gevels en vrijliggende fiets- en voetpaden vallen in de categorie licht verontreinigde oppervlakken. Deze kunnen rechtstreeks op het oppervlaktewater worden aangesloten;
De doorgaande weg en parkeerplaatsen vallen in de categorie matig verontreinigde oppervlakken. Het regenwater wat hiervan af stroomt, dient een zuiveringstechniek te ondergaan voordat het op oppervlaktewater wordt geloosd. Voor het afkoppelen van deze oppervlakken zal een zuiveringstechniek moeten worden toegepast;
De overdekte parkeergarage valt in de categorie matig verontreinigd. Er is besloten om deze aan te sluiten
op het vuilwaterriool.
De laad- en losplaats valt in de categorie verontreinigd oppervlak. Er is besloten deze op het vuilwaterriool
aan te sluiten.
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Vanuit Schieveste fase 5 worden oppervlakken die matig verontreinigd zijn afgekoppeld. Omdat het omliggende
water hier geen negatieve milieueffecten van mag ondervinden, is het vereist om extra zuiveringstechnieken (zandof slibvanger, bodempassage en eventueel een olieafscheider) toe te passen. Maar het is in dit geval niet doelmatig
om de hemelwaterlozingen te zuiveren voordat deze op de bergingsvoorziening lozen, omdat de bergende voorziening zelf kan fungeren als een bergbezinkvoorziening waarin het zand en slib kan worden afgevangen.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
25
BEZINKVOORZIENING
14
In “Aanvulling bezinkvoorzieningen voor regenwaterafvoer “ zijn de uitgangspunten voor dergelijke voorziening weergegeven. Wanneer de bergende voorziening minimaal voldoet aan de gestelde eisen zal deze
het dezelfde zuiverende resultaat boeken als wat gewenst is.
Er wordt algemeen aangenomen dat de meeste verontreinigingen in hemelwater zijn gebonden aan deeltjes met een diameter van 50- 300 μm. Voor mineralen in Nederland kan worden uitgegaan van een soortelijk gewicht van 2600-2750 kg/m³ en voor organische stof van 1400 -1550 kg/m³.
De valsnelheid wordt als volgt berekend:
² 18 Waarin:
v
D
ρw
ρd
g
η
=
=
=
=
=
=
valsnelheid
[m/s];
diameter deeltje [m];
soortelijke massa van water
soortelijke massa van het deeltje
gravitatieversnelling
viscositeit van het water
[kg/m³];
[kg/m³];
[m/s²];
[Pa/s].
Tabel 7-2: Valsnelheid deeltje v [m/s]
Diameter
deeltje [μm]
50
100
150
200
250
300
Soortelijk gewicht deeltjes [kg/m³]
1400
1700
2000
2300
2600
-0,00055
-0,00095
-0,00136
-0,00177
-0,00218
-0,00218
-0,00382
-0,00545
-0,00709
-0,00872
-0,00491
-0,00858
-0,01226
-0,01594
-0,01962
-0,00872
-0,01526
-0,02180
-0,02834
-0,03488
-0,01363
-0,02384
-0,03406
-0,04428
-0,05450
-0,01962
-0,03434
-0,04905
-0,06377
-0,07848
Om voldoende bezinking te krijgen moeten de deeltjes de mogelijkheid hebben om te bezinken. Dit houdt
in dat de verhouding tussen het debiet ten opzichte van het effectieve bezinkoppervlak, de oppervlakte be
lasting ( ) kleiner of gelijk is aan de valsnelheid ( ). Er wordt in “Aanvulling bezinkvoorzieningen
voor regenwaterafvoer” geadviseerd om voorlopig uit te gaan van een veilige waarde van de oppervlaktebelasting, namelijk 1/ (= 0,00028m/s).
Het totaal aangesloten afvoerend verhard oppervlak is 32257 + 26760 = 59017 m², dit is inclusief de ’s Gravelandseweg en de A20. Uitgaande van het ontwerpdebiet van 14l/s/ha, levert dit het volgende op:
14
Aanvulling bezinkvoorzieningen voor regenwaterafvoer (Werkgroep Riolering West-Nederland (WrW), 28 januari
2005)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Aangezien de intensiteit van regenbuien erg kan variëren is het in de praktijk niet mogelijk een bezinkvoorziening aan te leggen waarbij in alle gevallen aan de ontwerpeis wordt voldaan. Daarom wordt de voorziening ontworpen op basis van een ontwerpdebiet van Q ≥ 14 l/s/ha. Op basis van de regenreeks van De Bilt
1955-1979 komt dit erop neer dat ca. 90% van het jaargemiddelde volume afstromend regenwater bij behandeling in de bezinkvoorziening voldoende afscheiding van de verontreiniging optreedt.
26
Het ontwerpdebiet door de bezinkvoorziening bedraagt:
59017 10 14 82,6 $/% 0,0826 ³/%.
A de oppervlakte van de bodem van de vijver is 2620m², hierbij is de oppervlaktebelasting als volgt:
' ','()*
)*)'
0,00003127/%;
Aangezien ' , 1/ (0,00003127 < 0,00028) heeft de bergingsvijver voldoende bezinkcapaciteit.
Een bezinkvoorziening kent vanuit de leidraad Riolering aanvullend de volgende ontwerpuitgangspunten:
Maximale stroomsnelheid bij extreme belasting
< 0,10 m/s;
Maximale Schuifspanning bij extreme belasting
< 0,25 N/m².
De vijver heeft niet een rechthoekige vorm zoals gebruikelijk is voor berg-bezinkbassins, hierdoor variëren
boven gevraagde parameters. Door geografisch harde objecten heeft de vijver in het midden een vernauwing. De vijver voldoet ter plaatse van de vernauwing niet aan alle gestelde ontwerpuitgangspunten in het
geval van extreme belasting, zie Figuur 7-1.
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Conclusie
Ondanks dat in extreme situaties de vijver ter plaatse van de vernauwing uitspoeling plaats zal vinden, is de
verwachting dat het zuiverend rendement afdoende is.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
27
Figuur 7-1: bezink eigenschappen bezinkvijver
Voor de stroomsnelheid van het water geldt:
- .'
Waarin:
Waarin:
Stroomsnelheid =
v [m/s];
Debiet
=
Q [m³/s]
Nat oppervlak
=
A [m²]
Voor de Schuifspanning geldt:
4
Waarin:
Schuifspanning
= τ [N/m²]
Debiet
= Q [m³/s];
Soortelijk gewicht water = ρ [kg/m³];
Strickler(ruwheids)coëfficiënt
= k [m /s];
Gravitatieversnelling
= g [m/s²];
Hydraulische straal
= R [m];
Energieverhang
= I [-].
Energieverhang
= I [-].
Voor het energieverhang geldt de vergelijking van Strickler:
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
2
/ 0 13 .2
1/3
Hoofdstuk: Rioolstelsel
.
28
7.4
CAPACITEITSBEREKENING RIOOL
7.4.1 DROOGWEER EENHEDEN
De invulling van fase 5 is nog niet vastgesteld. Omdat er meerdere variaties mogelijk zijn wordt er van het volgende
uitgegaan:
•
•
•
•
•
Hotel incl. congreszalen orde grootte ca. 150 hotelkamers;
Bioscoop 12 zalen van 100 mensen;
4000-8000-m² detailhandel;
850 overdekte parkeerplaatsen;
Overdekte laad en los plaats
In de module B2100 van de Leidraad Riolering is in Bijlage 1 de afvalwaterproductie van bijzondere bebouwing
weergegeven. Omdat hier niet dezelfde categorie bijzondere bebouwing in voorkomt als degene die vooralsnog
bestemd is, wordt er gerekend met de ontwerpnorm uit module B2500. Dit is een ontwerpnorm voor bedrijventerreinen. De ontwerpnorm is 0,5 tot 2,5 l/s/ha bruto oppervlak. Respectievelijk is dit voor droge bedrijfstakken als
kantoren tot de bestemming industrie. Als er van industrie wordt uitgegaan geeft dit het volgende resultaat:
1,53 5 2,5 $/% 3,83 $/%.
Een vuilwaterriool wordt gedimensioneerd op een vullingsgraad van 30-50% bij de maatgevende afvoer. Uitgaande
van 50% vullingsgraad is de benodigde afvoercapaciteit 2 3,83 7,66 $/% . Zo is er overcapaciteit in het geval dat
de hoeveelheden onderschat zijn. Tevens is de overcapaciteit bruikbaar in het geval dat er regenwaterbelasting
optreedt door een foutaansluiting.
AFVOERCAPACITEIT
De afvoercapaciteit van een geheel gevulde leiding is afhankelijk van de diameter, wrijvingsweerstand van de leidingwand en het verhang van de waterspiegel. De afvoercapaciteit is te berekenen volgens onderstaande vergelijking:
6 0√1.
Waarin:
=Q
=C
[l/s];
½
[m /s];
18 89: ;12 < ?@
=C
[m /s]
Oppervlak natte doorsnede
Hydraulische straal
0/9
Omtrek natte doorsnede
Wandruwheid
Energie verhanglijn
=A
=R
=R
=O
=k
=I
[m²];
[m];
[m];
[m];
[m];
[-];
=
>
De snelheid van het medium is te berekenen volgens:
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
½
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Debiet
Coefficient van Chezy
29
0
Waarin:
Stroomsnelheid
=v
[m/s];
In Tabel 7-3 is het afvoerend debiet (Q) van rioolbuizen onder een bepaald verhang (I)weergegeven. Er is gerekend
met een weerstandswaarde van k=3mm.
Tabel 7-3 Afvoercapaciteit rioolbuizen, wandruwheid k=3mm
Q
[l/s]
125
160
200
250
1 : 100
1 : 200
1 : 300
1 : 400
1 : 500
1 : 750
1 : 1000
1 : 1500
1 : 2000
v
Q
V
Q
v
Q
V
Q
v
Q
V
Q
v
Q
V
Q
v
[m/s] [l/s] [m/s] [l/s] [m/s] [l/s] [m/s] [l/s] [m/s] [l/s]
[m/s] [l/s] [m/s] [l/s] [m/s] [l/s] [m/s]
8,19
0,67
5,79
0,47
4,73
0,39
4,09
0,33
3,66
0,30
2,99
0,24
2,59
0,21
2,11
0,17
1,83
15,95
0,79
11,28
0,56
9,21
0,46
7,98
0,40
7,13
0,35
5,83
0,29
5,05
0,25
4,12
0,20
3,57
0,15
0,18
29,10
0,93
20,57
0,65
16,80
0,53
14,55
0,46
13,01
0,41
10,62
0,34
9,20
0,29
7,51
0,24
6,51
0,21
52,97
1,08
37,45
0,76
30,58
0,62
26,48
0,54
23,69
0,48
19,34
0,39
16,75
0,34
13,68
0,28
11,84
0,24
De minimale vereiste diameter van een leiding is ø250. Een leiding met ø250mm heeft ruim voldoende capaciteit
voor het debiet van 7,66 l/s, zelfs met een verhang van 1:2000.
SCHUIFSPANNING
Er wordt gestreefd naar een minimaal bodemverhang, zodoende dat slibafzetting nog voorkomen wordt. Slibafzetting kan worden voorkomen door het bodemverhang dusdanig te kiezen, zodat de schuifspanning 1 to 1,5 N/m² is.
Hierbij voert de stroming fijn slib en zandig materiaal mee. Voor de schuifspanning geldt:
- 1 .'
Waarin:
Schuifspanning
Dichtheidwater
Gravitatieversnelling
Hydraulische straal
Verhang
=τ
=ρ
=g
=R
= I0
[N/m²];
[kg/m³];
[m/s²];
[m];
[-];
Ten behoeve van het bepalen van de hydraulische straal (R) wordt er gebruik gemaakt van tabel B1.3 van module
B2100 uit de Leidraad riolering, zie ook Tabel 7-4.
Q/Qvol
h/D
v/vvol
0,1
0,211
0,65
0,2
0,301
0,79
0,3
0,374
0,88
0,4
0,439
0,95
0,5
0,5
1
0,6
0,562
1,04
0,7
0,626
1,06
0,8
0,697
1,07
0,9
0,786
1,07
1
1
1
De Schuifspanning die optreedt bij verschillende verhangen is weergegeven in Tabel 7-5.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Tabel 7-4 De verhouding van v/vvol en Q/Qvol bij vulhoogte h/D
30
Tabel 7-5 De schuifspanning bij het ontwerpdebiet in combinatie met de verschillende verhangen
Ontwerpdebiet (Q)
Diameter
7,66 [l/s]
250 [mm] 250,00 250,00 250,00 250,00 250,00 250,00 250,00 250,00
Verhang (1/x)
Qvol
[-]
[l/s]
Q/Qvol
[-]
Q/Qvol (afgerond)
Vulhoogte (h/D)
Schuifspanning (τ)
[-]
[-]
[N/m²]
100
200
300
400
500
750
1000
1500
2000
52,97
37,45
30,58
26,48
23,69
19,34
16,75
13,68
11,84
0,14
0,20
0,25
0,29
0,32
0,40
0,46
0,56
0,65
0,1
0,2
0,3
0,3
0,3
0,4
0,5
0,6
0,6
0,211
0,301
0,374
0,374
0,374
0,439
0,5
0,562
0,562
3,10
2,10
1,67
1,25
1,00
0,75
0,61
0,44
0,33
Er wordt geadviseerd om voor het DWA-riool een verhang van 1:400m toe te passen. Bij dit verhang is de schuifspanning voldoende groot.
7.4.2 AFVOEREND OPPERVLAK
Het uitgangpunt voor het de invulling van Schieveste fase 5 is dat alles verhard zal worden. Onderscheid in verhard
oppervlak is te vinden in dakoppervlak en openbare inrichting.
Figuur 7-2: afvoerende eenheden t.b.v HWA rioolcapaciteit
De oppervlakken waarmee gerekend wordt (zie ook Figuur 7-2):
•
•
Dak vlak
Gesloten verhard vlak
=
=
1,53 ha;
3,21 ha.
‘Dit is inclusief het oppervlak van de A20, maar exclusief de ’s
Gravelandseweg. ’
De inloop van het hemelwater in het riool hangt af van het type
afvoerend oppervlak. Er wordt gebruik gemaakt van de NWRWinloopparameters volgens de Leidraad Riolering, zie Tabel 7-6. Per
type oppervlak is er onderscheid in drie typen afstroming: hellend, vlak en vlak uitgestrekt. Het type afstroming is in het geval
van Schieveste is vlak.
Er wordt onderscheid gemaakt in vier type afvoerend oppervlak:
gesloten verhard oppervlak
open verhard oppervlak
dakoppervlak;
onverhard.
:ondoorlatende verharding (asfalt);
:doorlatende bestrating (tegel- en klinkerverhardingen);
Hoofdstuk: Rioolstelsel
1.
2.
3.
4.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
31
Tabel 7-6 Default inloopparameters volgens Leidraad C2100
Oppervlakte
berging
Infiltratie
capaciteit
Tijdfactoren
[min ]
[mm]
[mm/h]
[h ]
max.
min.
afname
herstel
0,5
0,0
2,0
0,5
3,0
0,1
0,2
0,5
2,0
0,5
3,0
0,1
vlak uitgestrekt
0,1
1,0
2,0
0,5
3,0
0,1
hellend
0,5
2,0
5,0
1,0
3,0
0,1
vlak
0,2
4,0
5,0
1,0
3,0
0,1
Type
oppervlak
Type afstroming
Afstromingsvertraging
-1
hellend
open verhard vlak
onverhard
Dak
Gesloten
verhard
-1
vlak uitgestrekt
0,1
6,0
5,0
1,0
3,0
0,1
hellend
0,5
0,0
-
-
-
-
vlak
0,2
2,0
-
-
-
-
vlak uitgestrekt
0,1
4,0
-
-
-
-
hellend
0,5
0,0
-
-
-
-
vlak
0,2
0,5
-
-
-
-
vlak uitgestrekt
0,1
1,0
-
-
-
-
De verdeling van oppervlakken naar de rioolputten is gedaan met de Thiessen verdeling. Thiessenverdeling is een
methode om het verharde oppervlak aan het riool toe te kennen. Het maakt een onderverdeling in het verharde
oppervlak, zodat elk oppervlak is aangesloten op de dichtstbijzijnde rioolput, zie .Figuur 7-3.
Figuur 7-3 Verdeling van het verharde oppervlak naar rioolputten met de Thiessenverdeling
Het is gebruikelijk om de hoogte van de overstortdrempel 0,20 m boven de gemiddelde waterstand van het oppervlaktewater te dimensioneren. Zodoende zal het oppervlaktewater niet in het rioolstelsel lopen indien het oppervlaktewater stijgt. Het oppervlaktewater waarop wordt aangesloten kent in tijden van zeer extreme neerslagsituatie
een aanzienlijke stijging van het waterpeil. Namelijk, het water kan stijgen tot -2,0m NAP. Overigens het laagste
maaiveldniveau van de ’s Gravelandseweg kent een niveau van -1,9m NAP.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk: Rioolstelsel
7.4.3 OVERSTORT
32
Er geldt voor het toetsen van de capaciteit van het riool dat er bij Bui 8 (T=2 jaar) een waakhoogte van 0,20m moet
zijn tussen de optredende stijghoogte en het maaiveld. Met de bovenstaande randvoorwaarden is dit in ieder geval
niet te realiseren. Gevoelsmatig is het niet juist een situatie van eens in de 100 jaar te gebruiken bij een berekening
van eens in de 2 jaar. Omdat Bui 8 de piek achterin heeft zitten, wordt als uitgangspunt genomen dat de vijver gevuld is met Bui 8 (volume is ca. 20mm). De vulling van de bergingsvijver is dan ca.
)'A'B3 ,CA'D
)*)'E²
F 0,30. De han-
teren drempelhoogte hoogte van de overstortmuur wordt -2,35m NAP. Met deze drempelhoogte wordt het riool
vervolgens getoetst met de neerslaggebeurtenis Bui 8.
7.4.4 HWA RIOOL
Er ligt in het plangebied nog geen riolering. Het beleid bij nieuwe aanleg is het toepassen van een gescheiden stelsel.
Voor de ligging van het riool is een globale indeling gemaakt, een voorlopig ontwerp (VO). Dat wil zeggen dat het
aantal leidingen en de diameters en het afschot wordt bepaald. Alleen de exacte geografische ligging zal in een definitief ontwerp (DO) moeten worden vastgesteld. In die fase kan er rekening worden gehouden met alle onder- en
bovengrondse objecten.
Het afstromend regenwater van het afvoerend oppervlak wordt direct geloosd op het omliggend oppervlaktewater.
Het beleid in Schiedam is dat een HWA riool onder singelpeil wordt leeggepompt. Voor de afwatering van het plangebied zijn de volgende onderdelen benodigd:
•
HWA-stelsel (regenwaterafvoer) voor de afvoer van regenwater dat via verhard oppervlak tot afstroming komt;
•
Overstortput incl pomp.
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Figuur 7-4 Schematische weergave RWA-riool van Schieveste fase 5
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
33
INFOWORKS
De berekening t.b.v. de capaciteit van het riool is gemaakt het hydraulisch modelleerprogramma InfoWorks Collector Systems 9.5.3. Dit is een rekenprogramma voor de simulatie van niet stationaire stromingen. Voor het toetsten
van de capaciteit wordt er gerekend op basis van een neerslaggebeurtenis. Zoals in de uitgangspunten is aangegeven wordt er getoetst met Bui 8 (T=2 jaar) volgens de module C2100.
RESULTATEN
De waking, verschil tussen maaiveldhoogte en maximale waterstand in het stelsel, moet minimaal 0,20 m bedragen
bij neerslaggebeurtenis Bui 8. In Figuur 7-5 is de maximale waterhoogte die optreedt weergegeven. Met behulp van
contourlijnen zijn de verschillende hoogten weergegeven. Er zit één put bij waarbij de waakhoogte geen 0,20m betreft. Deze is ook donker oranje gekleurd, de waakhoogte is hier 0,18m. De duur van deze hoge waterstand is tevens
kortstondig. Om dit op te lossen zal er over een aanzienlijke lengte een dusdanig grotere diameter moeten worden
toegepast, dat de kosten hiervan niet opwegen tegen het effect. Plus het feit dat de ingevoerde hoogten globaal zijn
en er voor de ’s Gravelandseweg en er van de laagste hoogte is uitgegaan. Het advies is om dit te accepteren en daar
is ontwerp verder op uitgewerkt. De afvoercapaciteit van het stelsel voldoet dus.
Figuur 7-5 Resultaat berekening Bui8, waterdiepte t.o.v. het maaiveld
Hoofdstuk: Rioolstelsel
Het resultaat van de hydraulische berekening laat zien dat het HWA-riool aan de wakingeis (verschil tussen maaiveldhoogte en maximale waterstand) van 0,20 m wordt voldoet bij de regenintensiteit Bui 8. Naar aanleiding van
bovenstaande bevindingen wordt gesteld dat het riool voldoet.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
34
BIJLAGE. 1
Hoofdstuk:
MAIL V.W.J. WALTER (HHVD)
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
35
Van:
"Vincent, W.J. Walter" <[email protected]>
Aan:
"H. van der Meer" <[email protected]>
CC:
"O. Claassen" <[email protected]>, "R. Rombouts" <r.rombouts@schied...
Datum 11/9/2011 4:17
Onderwerp:
vertraagde afvoer vanuit schieveste
Bijlagen:
principe berging schieveste.pdf
Hallo Harm,
Naar aanleiding van de memo over Schieveste fase 5 heb ik nog een opmerking ten aanzien van de noodzaak tot
vertraagd afvoeren:
Berekening vertraagde afvoer:
Schieveste fase 5 heeft een oppervlak van 3,23 ha. De Poldervaartpolder voldoet, dus voor Schieveste is er reeds
1050 m3 berging aanwezig in de polder (3,23 x 325 m3). Deze berging is aanwezig in het Beatrixpark en kan door
Schieveste worden benut. Dit betekent dat 1050 m3 neerslag onvertraagd naar het Beatrixpark mag worden afgevoerd.
Schieveste is echter geen stedelijk gebied met een verhardingspercentage van 50% en een waterbergingsnorm van
325 m3/ha , maar bedrijventerrein met een verhardingspercentage van 100% en een waterbergingsnorm van 676
m3/ha. Dit betekent dat er (676-325) 351 m3 berging per ha nieuw moet worden gerealiseerd binnen de polder.
Hiervoor zijn 2 opties:
Optie 1:
Conventionele waterberging realiseren--> 351 x 3,23 /0,3 (toelaatbare peilstijging) = 3780 m2. In dit geval gelden
geen beperkingen aan de afvoer op de rest van de polder. Doordat een conventionele berging in direct open verbinding staat met de polder en dus rustig mee stijgt en daalt wordt de afvoer vanzelf vertraagd.
Optie 2:
Gestapelde waterberging realiseren --> 351 x 3,23 / ? (toelaatbare peilstijging) = ?. Bij een gestapelde berging zullen
wij wel toetsen aan een maximaal afvoerdebiet op de rest van de polder (max. 28,8 mm/dag).
Ik heb dit principe proberen weer te geven in een tekening (niveau basisschool:)).
De duiker onder de A20 is cruciaal in dit verhaal. Omdat het plangebied een 'afgesloten badkuip' is die maar op één
punt in verbinding staat met de polder is het van groot belang dat dit afvoerpunt voldoende groot is. Wij adviseren
jullie om dit goed door te rekenen. Ditzelfde geldt voor de rest van de afvoerweg richting het Beatrixpark.
Acties:
In het overleg van 27 oktober hebben we afgesproken dat ik de memo door team waterhuishouding laat narekenen.
Ik stel voor dat de memo eerst op bovenstaande punten wordt aangepast en ik het vervolgens laat toetsten.
Vriendelijke groeten,
Walter Vincent,
Hoogheemraadschap van Delfland
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
Hoofdstuk:
Beleidsmedewerker Wateradvies team Ruimtelijke Planvorming
36
Phoenixstraat 32, Delft
Postbus 3061, 2601, DB Delft
T 015-2608085
F (015) 260 80 01
[email protected]
Meer weten over Delfland?
Abonneer u op de elektronische nieuwsbrief via www.hhdelfland.nl .
De informatie verzonden met dit e-mailbericht is uitsluitend bestemd voor de geadresseerde. Gebruik van deze
informatie door anderen dan de geadresseerde is verboden. Openbaarmaking, vermenigvuldiging, verspreiding
en/of verstrekking van deze informatie aan derden is niet toegestaan, tenzij het een persbericht betreft. Delfland
streeft ernaar de informatie in deze email zo volledig, actueel en goed toegankelijk mogelijk te houden.
Hoofdstuk:
Denk aan het milieu, print deze e-mail alleen als het nodig is.
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
37
BIJLAGE. 2
Hoofdstuk:
NOTITIE T.B.V. ONTWERP WATERBERGINGSVIJVER
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
38
aan
H. v/d Meer
van
DOORKIESNUMMER
DATUM
O. Claassen
010-2191602
11 januari 2012
onderwerp
REGISTRATIENUMMER
Hoeveelheid waterberging Schieveste fase 5
Beste H. v/d Meer ,
AANLEIDING
Bij gebiedsontwikkeling zijn er verschillende eisen waaraan het gebied moet voldoen. Zo is er
ook een eis van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHvD). Deze eist in het kader van het
tegen gaan van inundatie (onderwater stromen) dat er ruimte voor water in het plan wordt
gerealiseerd. In Beleidsnota Normering Wateroverlast15 staat verwoord hoe er kan worden
voldaan aan de Normering wateroverlast.
Naar aanleiding van riolerings- en waterhuishouding vraagstukken t.b.v. project 321- 0747
Schieveste fase 5, ontwikkeling van braakliggend terrein is deze memo opgesteld. Deze memo
heeft als doel om een indicatie af te geven aan de hoeveelheid te realiseren oppervlaktewaterberging.
UITGANGSPUNTEN
Schieveste fase 5 ligt in stedelijk gebied. Voor stedelijk gebied moet met de NBW werknorm
wateroverlast 1 x per 100 jaar worden gerekend. Tezamen met de bemalingsnorm van
28,8mm/etmaal kan de bergingseis worden geformuleerd. Dit komt globaal neer op een oppervlaktewaterbergingseis van 325m³/ha te ontwikkelen gebied. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat er 50% van de gebiedsinvulling verhard is en dus versnelt afstroomt op oppervlaktewater. Concreet kan de eis vertaald worden naar 67,6mm berging per areaal verhard oppervlak.
Schieveste Fase 5 ligt in de Poldervaartpolder. HHvD geeft aan dat de Poldervaartpolder in de
huidige staat voldoet (zie Bijlage. 1). Het grondgebied van Schieveste is in deze berekening
15
Beleidsnota Normering Wateroverlast (Hoogheemraadschap van Delfland, 24 november
2005)
**
meegenomen en gekarakteriseerd als stedelijk gebied, waarbij er vanuit is gegaan dat er
50%van het oppervlak als verhard is ingericht.
Dit betekent dat er geen nieuw oppervlaktewater hoeft te worden gecreëerd bij gebiedsontwikkeling, indien het verhardoppervlak < 50% van het totaal aan areaal te ontwikkelen gebied.
Wanneer er meer dan 50% van het areaal te ontwikkelen gebied varhard wordt, geldt de bergingsnorm van 67,6mm alleen voor het verhard areaal dat méér is dan 50% van het te ontwikkelen gebied.
OPGAVE SCHIEVESTE FASE 5
De invulling van het plangebied Schieveste fase 5 is nog niet vastgesteld. De hoeveelheden
waarmee gewerkt wordt (zie Figuur 4-6) zijn gebaseerd op een concept versie d.d. 21-07-2011.
Figuur 2-1 Oppervlakte plangebied Schieveste
Oppervlakte Schieveste fase 5
Openbare inrichting
m²
ha
17063
1,71
uit te geven terrein (prive)
15194
1,52
Totaal
32257
3,23
Het plangebied wordt voornamelijk verhard. In de berekening wordt er vanuit gegaan dat het
100% verhard is. In onderstaande figuur is de te realiseren berging en afvoer berekend volgens de
daar onderstaande uitgangspunten weergegeven.
Figuur 2-2 Oppervlaktewater berging opgave Schieveste fase 5
Schieveste fase 5
Berging
•
totaal
Afvoer
m³
m³/hr
m³/hr
m³/hr
Openbare inrichting
599
10
230
241
uit te geven terrein (prive)
533
9
205
214
1132
19
435
455
Totaal
•
Gekenepen ongehinderde
Afvoer
afvoer
De bergingsopgave kan worden vereenvoudigd naar 676m³/ha (totaal te realiseren berging) minus 325m³/ha (reeds gerealiseerd). Dit levert een totaal te realiseren berging op
van 1.132m³, zie Figuur 6-2.
De geknepen afvoer (28,8mm/et/ha) geldt voor 50% van het oppervlak. Voor de andere
50% geldt dat het, in geval van de hoogste regenintensiteit gedurende bui 1 x100 jaar,
zonder wateroverlast getransporteerd moet kunnen worden naar het Beatrixpark. De
hoogste intensiteit is bij 2 uur, zie Figuur 6-3, en is 27mm/hr.
Figuur 2-3 Neerslag middenscenario 2050
Neerslag Delfland
Middenscenario 2050
1 x per 100 jaar
Bemalingscapaciteit
[mm]
Bergingscapaciteit
[mm]
2 uur
54
4 uur
66
8 uur
74
12 uur
82
24 uur
95
48 uur
110
2,4
4,8
9,6
14,4
28,8
57,6
51,6
61,2
64,4
67,6
66,20
52,40
Pagina 40 van 52
Particulieren & bedrijven
In afwijking op uitgangspunten van het bestemmingsplan
16
Schieveste , zal de Gemeente Schiedam voor fase 5 wel
voorzien in de oppervlaktewaterberging voor de particuliere grondbezitter. De bergende voorziening (en) is voor de
waterbeheerder beter te beheren/ inspecteren wanneer
deze zich op openbaar grondgebied bevindt.
Volgens het bestemmingsplan is de particuliere grondbezitter verantwoordelijk voor oppervlakte-waterberging op
eigen terrein. De keuze om de grondeigenaar verantwoordelijk te maken heeft te maken met het ruimtegebrek voor
oppervlaktewater in het ontwikkelingsgebied. Voor Schieveste fase 5 is net buiten het ontwikkelingsgebied ruimte
gevonden voor oppervlaktewaterberging. Indien gestapelde berging kan worden toegepast is hier voldoende ruimte
voor de complete oppervlaktewaterberging opgave van
Schieveste fase 5.
In het bestemmingsplan wordt gesteld dat bedrijven en particulieren op hun eigen terrein verantwoordelijk zijn voor het vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater. De eis die de
Gemeente Schiedam aan de bedrijven en particulieren oplegt is
gelijk aan de NBW-norm: 67,6mm berging en een maximale
afvoer van 28,8mm/etmaal. Dit komt erop neer dat per m²
uitgegeven terrein 0,0676m³ berging moet worden gerealiseerd.
Het debiet dat maximaal mag worden afgevoerd is 0,0288
m³/etmaal per m² uitgegeven terrein.
Ter verduidelijking zie voorbeeld in Figuur 2-4. Hierdoor hoeft de
gemeente de berging t.a.v. het uit te geven terrein niet te realiseren. Wel zal de gemeente inspanning moeten verrichten t.a.v.
de afvoer.
Figuur 2-4: Voorbeeldberekening berging en afvoer
Uitgegeven terrein
L x B = 50 x 20 = 1000m²
Berging
[m³]
67,6
maximale afvoer
[m³/dag]
28,8
A20 EN WATERPROBLEMEN BIJ TUNNEL ‘S GRAVELANDSEWEG
‘s Gravelandseweg
De tunnel op de ’s Gravelandseweg is gelegen naast het plangebied Schieveste 5. Er zijn problemen
met het afvoeren van het hemelwater in tijden van hevige regenval. Teneinde hier een oplossing
voor te vinden wordt er over gedacht om de afvoer hiervan aan te sluiten op de bergende voorziening. In de oorspronkelijke situatie was de afvoer via een eenzelfde sloot geregeld. Deze sloot is in
het kader van het ondergronds aanbrengen van Tennet kabels gedempt en nooit opnieuw gerealiseerd.
Figuur 2-5: Historische situatie, huidige situatie en de toekomstige situatie
Situatie voor 2008
16
Bestemmingsplan Schieveste, (Gemeente Schiedam, 10 augustus 2010)
Pagina 41 van 52
Huidige situatie
Toekomstige situatie
De geschiedenis heeft geleerd dat er in de oorspronkelijke situatie geen problemen ten aanzien van
wateroverlast optraden. Het verschil met de huidige situatie is de gedempte sloot, zie Figuur 2-5. De
bestaande sloot zorgde voor de afvoer van het oppervlaktewater richting het Beatrixpark. Door het
dempen van deze sloot zal het water via een andere weg zijn afvoer vinden. Klaarblijkelijk is de
afvoercapaciteit hiervan onvoldoende, waardoor er wateroverlast optreedt.
A20
In de planvorming van Schieveste fase 5 worden er twee bermsloten, langs de snelweg en langs het
spoortracé gedempt. De regel is dat de hoeveelheid oppervlaktewater verdwijnt elders moet worden aangebracht. De afvoer van het regenwater van de A20 en het spoortracé verloopt nu via deze
bermsloten. Deze bermsloten voeren nu het water van de A20 (stroomweg) en het spoortrace af.
wateropgave
Het oppervlak van de sloten in de oorspronkelijke situatie is 2.346 m². Het bergend vermogen van
de sloten wordt gesteld op 0,30m. Dit is een ontwerpgrondslag ten aanzien peilstijging van oppervlaktewater. Het bergend vermogen is dan 2.346 0.30 704 ³.
De benodigde afvoercapaciteit van de huidige situatie is onbekend. Om hier toch een beeld in te
vormen zal de afvoer bepaald worden aan de hand van de aanwezige berging. Door de aanwezige
berging aan de huidige normen te koppelen is er een afvoerend debiet in beeld:
C'
*C,*A'B3
10.414²
Pagina 42 van 52
De afvoercapaciteit is dan:
10.414 28,8 10H 299,9³/IJ55$ K 12,50H /L
Figuur 2-6: afvoerend oppervlak
Het afvoerend oppervlak (10.414m²) wat door deze methode bepaald is lijkt te klein voor het gebied
17
dat lijkt af te voeren via deze watergangen. In Figuur 2-6 is het verharde oppervlak dat afstroomt
via de nieuw sloot gearceerd. Dit heeft een oppervlak van 26.760m². In deze notitie is er vanuit
gegaan dat dit gebied minimaal aan de huidige geldende norm moet voldoen. In Figuur 2-7 is de
daarbij behorende berging en maximale afvoer weergegeven.
Figuur 2-7: Afvoer- en bergingseenheden
Oppervlak
[m²]
26760
Berging maximale afvoer
[m³]
[m³/etmaal]
1808,98
770,69
maximale afvoer
[m³/hr]
32,11
Er is in het gebied geen 1.809m³ berging, maar 704m³. Dit betekent dat de rest van de berging elders wordt geborgen. De afvoercapaciteit moet voldoende zijn om het water in de gelegenheid te
stellen daar te geraken. De benodigde capaciteit wordt in deze situatie bepaald met de huidige
NBW-norm, zie Figuur 2-8. Om de bemalingcapaciteit te bepalen wordt de berging uitgezet in mm:
C'E³
)*.C*'E²
1.000 26.
17
Het verharde oppervlak dat afstroomt via de nieuwe sloot is ingeschat. Het lijkt goed in te schatten, omdat dit gebied het begin is van het afstroomgebied.
Pagina 43 van 52
Figuur 2-8: Benodigde bemalingcapaciteit in de huidige situatie
Neerslag Delfland
Middenscenario 2050
1 x per 100 jaar
Bergingscapaciteit
[mm]
Bemalingscapaciteit
[mm/hr]
2 uur
54
4 uur
66
8 uur
74
12 uur
82
24 uur
95
48 uur
110
26
26
26
26
26
26
14
10
6
4,67
2,88
1,75
De benodigde bemalingcapaciteit is 14mm/hr. Gerelateerd aan het afvoerend oppervlak is dit
A)*.C*'
A'''
375
E3
MN
K 104 $/%.
DE ONTWERP UITGANGSPUNTEN
Door de eerder genoemde resultaten samen te voegen kunnen de ontwerpuitgangspunten gevormd worden.
1.
2.
Totaal te realiseren berging:
Schieveste fase 5 (incl part. & bedrijven)
Compensatie t.a.v. bestaande sloten
1.132
704
1.832
m³;
m³ +
m³
Maximale afvoer:
Openbare inrichting Schieveste fase 5 (incl part. & bedrijven)
Bestaande situatie
Pagina 44 van 52
455
375
830
m³/hr;
m³/hr +
m³/hr
VORMGEVING NIEUWE SLOOT
De nieuw aan te leggen sloot (zie Figuur 2-9) kent een oppervlak van 2.620 m². Bij een peilstijging
van 0,30m (conventionele berging) is er een bergend vermogen van 786 m³. Omdat dit niet voldoende is, is er gekeken naar verscheidene oplossingen:
−
−
−
−
Er is gekeken naar extra ruimte voor water in de korte nabijheid. De eventueel beschikbare
ruimte valt buiten het grondgebied van Schiedam, het is namelijk grondgebied van Rijkswaterstaat.
Er is gekeken naar berging op particulier terrein. De waterbeheerder beschouwd dit als uiterste redmiddel. Het is een kostbare methode voor bergen. Daarbij is het visueel inspecteren en het onderhoud voor de waterbeheerder lastig.
Er is gekeken naar het verbreden van de oevers van de Schie ter hoogte van het plangebied. Het oppervlak dat benodigd is, is niet beschikbaar.
Er is gekeken naar gestapeld bergen, hierbij wordt er gebruik gemaakt van een grotere
peilstijging. Deze oplossing heeft als voordeel dat hetzelfde ruimtegebruik nodig is voor
meer berging. De complexiteit is het regelkunstwerk.
De oplossing die voor alle partijen het best is, is het gestapeld bergen. Door gebruik te maken van
een stuwconstructie met doorlaat kan de wateropgave worden ingevuld. Door een peilstijging van
0,75m te realiseren kan er 0,75 2.620 1965³ water worden geborgen. Het profiel van de
sloot is in Figuur 2-10 weergegeven.
Figuur 2-9 Nieuw aan te leggen sloot
Figuur 2-10: Profiel van de sloot
-2.00
-2.75
Pagina 45 van 52
STUW CONSTRUCTIE MET DOORLAAT
Ten behoeve van het creëren van een bergende voorziening gecombineerd met transportfunctie zal
er een kunstwerk moeten worden gecreëerd die het water opstuwt en doorlaat. Het speerpunt is
dat de exploitatiekosten laag zijn en het kunstwerk onderhoudsarm is. Tevens moet het een constructie zijn die robuust is en een kleine faalkans heeft.
Er zijn verscheidene mogelijkheden. De keuze is gevallen op een constructie die gebruikt maakt van
het waterstandverschil, een onderspuier met onvolkomen afvoer. Dit is in feite een damwandconstructie met daarin een opening/gat/doorvoer.
Onderspuier met onvolkomen afvoer
Het achterliggend gebied kent een minder grootte peisltijging. In deze notitie word er vanuit gegaan
dat de peilstijging maximaal 0,30m is. Om toch de berging te kunnen realiseren zal er een waterkerende constructie moeten worden aangebracht. Het projectteam Schieveste is voornemens dit in de
vorm van een damwand uit te voeren. Deze damwand zal het water tot -2,0m NAP keren. Het laagste punt in de tunnel is -1.90m NAP, hiermee zou theoretisch een regensituatie die eens in de 100
jaar voorkomt niet voor overlast zorgen. (uiteraard, mits de afvoercapaciteit van de leidingsystemen
naar de retentie toe voldoende is voor de piekintensiteiten.)
De afvoer moet van 830m³/hr moet worden geregeld. De intentie is er om dit mechanische te regelen door middel van een kleine doorvoer in de damwand. Op basis van de vergelijking van Bernoulli
en de continuïteitsvergelijking kan er berekend worden wat de opening in de damwand moet zijn.
Figuur 2-11: Onvolkomen stromingstoestand bij onderspuier
O 0 P2Q;
Waarin:
Q
c
A
g
z (Δh)
= debiet
= onderspuiercoëfficiënt
= oppervlak doorlaat
=zwaartekrachtconstante
= verval (waterstandverschil)
[m³/s];
[-], ligt tussen 0,1 en 0,6;
[m²];
[m/s²];
[m].
Pagina 46 van 52
Invullen geeft:
Figuur 2-12: Benodigde oppervlakken van de doorlaat
Q=
830/3600
c
0,1
c
0,2
c
0,3
c
0,4
c
0,5
c
0,6
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
0,7
0,65
0,6
0,55
0,5
0,45
0,4
0,35
0,3
0,25
0,2
0,15
0,1
0,05
0,01
0,62
0,31
0,21
0,16
0,12
0,10
0,65
0,32
0,22
0,16
0,13
0,11
0,67
0,34
0,22
0,17
0,13
0,11
0,70
0,35
0,23
0,18
0,14
0,12
0,74
0,37
0,25
0,18
0,15
0,12
0,78
0,39
0,26
0,19
0,16
0,13
0,82
0,41
0,27
0,21
0,16
0,14
0,88
0,44
0,29
0,22
0,18
0,15
0,95
0,48
0,32
0,24
0,19
0,16
1,04
0,52
0,35
0,26
0,21
0,17
1,16
0,58
0,39
0,29
0,23
0,19
1,34
0,67
0,45
0,34
0,27
0,22
1,65
0,82
0,55
0,41
0,33
0,27
2,33
1,16
0,78
0,58
0,47
0,39
5,21
2,60
1,74
1,30
1,04
0,87
Wanneer er gekozen wordt voor een ronde doorvoer dan kan er gebruik worden gemaakt van een
van de onderstaand aangegeven diameters.
Figuur 2-13: Benodigde diameters in m t.b.v. een ronde doorvoer
Q=
830/3600
c
0,1
c
0,2
c
0,3
c
0,4
c
0,5
c
0,6
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
z
0,7
0,65
0,6
0,55
0,5
0,45
0,4
0,35
0,3
0,25
0,2
0,15
0,1
0,05
0,01
0,89
0,63
0,51
0,45
0,40
0,36
0,91
0,64
0,52
0,45
0,41
0,37
0,92
0,65
0,53
0,46
0,41
0,38
0,95
0,67
0,55
0,47
0,42
0,39
0,97
0,68
0,56
0,48
0,43
0,40
0,99
0,70
0,57
0,50
0,44
0,41
1,02
0,72
0,59
0,51
0,46
0,42
1,06
0,75
0,61
0,53
0,47
0,43
1,10
0,78
0,64
0,55
0,49
0,45
1,15
0,81
0,66
0,58
0,51
0,47
1,22
0,86
0,70
0,61
0,54
0,50
1,31
0,92
0,76
0,65
0,59
0,53
1,45
1,02
0,84
0,72
0,65
0,59
1,72
1,22
0,99
0,86
0,77
0,70
2,57
1,82
1,49
1,29
1,15
1,05
Voor een ronde doorvoer gaan we uit van O 0,6. Dit betekent dat een ronde opening van
ø400mm voldoende afvoer biedt. Het advies is eerder een kleinere diameter toe te passen dan een
grotere, aangezien er met een overstortconstructie wordt gewerkt.
Pagina 47 van 52
TRANSPORT NAAR BEATRIXPARK
De berging die niet direct op locatie aanwezig is, daar is in voorzien in het Beatrixpark. Dit Park bevat veel oppervlaktewater en een gemaal dat direct op de Schie loost.
Om geen wateroverlast te krijgen is het van belang dat een gedeelte van de neerslag zijn afstroom
naar het Beatrixpark kan hebben met een debiet van 830m³/hr. De af te leggen weg bestaat uit
kleine slootjes/watergangen die onderling zijn verbonden door duikers, zie Figuur 2-14.. Het water
zal door het transport te maken krijgen met opstuwing. Opstuwing zorgt ervoor dat het waterpeil
zal stijgen.
De opstuwing is te bereken met de volgende formules:
Voor duikers geldt:
∆H tot = ∆H in + ∆H uit + iw * L = cin *
v2
v2
v2
+ cuit *
+
*L
4
2g
2g
k 2R 3
Waarin:
totaal verval over de duiker
wrijvingsverhang
Lengte van de duiker
=
=
=
ΔH
iw
L
[m]
[-]
[m]
coefficient intreeverlies
=
cin
0,5 [-]
coefficient uittreeverlies
=
cuit
1,0 [-]
stroomsnelheid
=
v
[m/s]
strickler(ruwheids) coefficient =
Hydraulische straal
=
K
R
[m /s]
[m]
1/3
Voor een watergang geldt:
2
1
Q = k * A* R 3 * s 2
Waarin:
Debiet
=
Q
[m³/s]
Strickler(ruwheids)coëfficiënt
Natte doorsnede
Hydraulische straal
energieverhang (i)
=
=
=
=
k
A
R
s
[m /s]
[m²]
[m]
[-]
Pagina 48 van 52
1/3
Figuur 2-14 Af te leggen weg naar Beatrixpark
Pagina 49 van 52
In Figuur 2-14 is de af te leggen weg met de daarbij behorende watergangen en duikers weergegeven.
De lengte van de verschillende onderdelen is weergegeven. Met de formules, die eerder in deze paragraaf zijn weergegeven, kan de opstuwing voor elk onderdeel worden berekend.
In Figuur 2-15 is een lengteprofiel van de watergangen en duikers weergegeven. De berekende opstuwing is weergegeven met de rood gestipte lijn. Er treedt geen wateroverlast op indien de opstuwing
onder de hoogte van het maaiveld blijft.
Conclusie: In alle gevallen blijft de opstuwing onder maaiveldniveau, er treedt dus geen wateroverlast
op.
RESUME
•
•
•
Met het aanleggen van een bergende voorziening die een capaciteit heeft van
1832m³, wordt er voldaan aan de eis voor oppervlaktewaterberging van het
HHvD.
De afvoer vanuit de berging moet 830m³/hr zijn om voldoende water naar het
beatrixpark af te laten. Met het creëren van een doorlaat ø400mm in een damwand wordt hierin voorzien.
Met het afvoeren van het oppervlakte water van Schieveste fase 5 en omliggend
naar het Beatrixpark mag er geen wateroverlast situatie in de transportroute
worden gecreëerd. Berekeningen tonen aan dat er geen wateroverlast optreedt.
Met vriendelijke groet,
O. Claassen
Pagina 50 van 52
Figuur 2-15 Opterdende opstuwing bij een debiet van 830m³/hr
Pagina 51 van 52
BIJLAGE. 3
SCHEMATISCH ONTWERP RIOLERING SCHIEVESTE FASE 5
Pagina 52 van 52
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 2 Waterplan bijlage bezinkvijver
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
85
Figuur 7-1: bezink eigenschappen bezinkvijver
Voor de stroomsnelheid van het water geldt:
మ
߬ ൌ ߩ ‫ܫ כ ݃ כ‬଴
஺
Waarin:
Waarin:
Stroomsnelheid =
v [m/s];
Debiet
=
Q [m³/s]
Nat oppervlak
=
A [m²]
Voor de Schuifspanning geldt:
Waarin:
Schuifspanning
= τ [N/m²]
Debiet
= Q [m³/s];
Soortelijk gewicht water = ρ [kg/m³];
Strickler(ruwheids)coëfficiënt
= k [m /s];
Gravitatieversnelling
= g [m/s²];
Hydraulische straal
= R [m];
Energieverhang
= I [-].
Energieverhang
= I [-].
Voor het energieverhang geldt de vergelijking van Strickler:
321-0747 Rioleringsplan Schieveste fase 5
భ
ܳ ൌ ݇ ‫ܴ כ ܣ כ‬య ‫ܫ כ‬మ
1/3
Hoofdstuk: Rioolstelsel
ொ
‫ݒ‬ൌ .
28
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 3 Brief Hoogheemraadschap
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
87
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 4 Beschikkingen bodem
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
89
Gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
BERGEN
Gemeente Schiedam
afdeling Projecten
T.a.v. de heer R.J.A. Weber
Postbus 1501
3100EA SCHIEDAM
UW KENMERK
ONS KENMERK
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
UW MELDING VAN
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
30 juni 2008
010-2191796
[email protected]
ONDERWERP
Beschikking instemming saneringsplan
Locatie
Wbb-code
: (Verlengde) Delflandseweg 6 te Schiedam
: DC060600084
Beschikking ingevolge de Wet bodembescherming
1. Melding
Op 30 juni 2008 ontvingen wij van de gemeente Schiedam, afdeling Projecten een melding op grond van
artikel 28 van de Wet bodembescherming (verder: "Wbb") van het voornemen om de bodem op
bovengenoemde locatie te saneren.
De saneerder verzoekt om de volgende beschikkingen:
instemming met saneringsplan (artikel 39, lid 2 Wbb);
De melding omvat de volgende stukken, die deel uitmaken van deze beschikking:
een meldingsformulier van 30 mei 2008;
een kadastrale tekening met daarop aangegeven de verontreinigingscontour;
- het rapport 'Saneringsplan Stortplaats Schieveste aan de Delflandseweg te Schiedam' van september
2008 met projectnummer 19254-137896, opgesteld door Oranjewoud bv;
het concept-rapport 'Saneringsonderzoek voormalige vuilstort plangebied Schieveste gemeente
Schiedam' van 18 februari 2002 met kenmerk 49772-002 R01 WW, opgesteld door URS;
het rapport 'Afwegingsonderzoek Schieveste' van 8 mei 2002 met kenmerk 49772-003 R061VDH,
opgesteld door URS;
- het rapport 'Evaluatie-rapport Proef "afvalmining" Voormalige stortlocatie "Schieveste" te Schiedam'
van november 2003 met nummer 131103/HB, opgesteld door Promeco BV.
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats^esImtenUxschikkig saneringsplanUefinitieve beschikkiiurtbeschildcine sanermasnkn T 712200S H™-
BeschikkingJnstemming saneringsplan Wet bodembescherming ((Verlengde) Delflandseweg 6, DC060600084)
2. Procedure
Op de totstandkoming van de beschikking zijn de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) en de Wet
bodembescherming van toepassing. Daarnaast is de Verordening bodemsanering Schiedam van toepassing.
De procedure voor het nemen van een besluit was geschorst van 15 juli 2008 tot 8 september 2008 in
verband met het aanleveren van aanvullende gegevens voor een volledige aanvraag.
Het ontwerpbesluit is op 1 oktober 2008 bekend gemaakt in de lokale editie van een huis-aan-huisblad.
Naar aanleiding van de bekendmaking zijn door belanghebbenden geen zienswijzen naar voren gebracht.
3. Wijze van beoordelen van de aanvraag
De melding is getoetst aan:
de Wet bodembescherming;
de Verordening bodemsanering Schiedam van 27 september 2007;
de circulaire bodemsanering 2006 van 1 mei 2006 (kenmerk LMV2006.260803)
de circulaire Streef- en interventiewaarden bodemsanering (Staatscourant 39 van 24 februari 2000);
de nota 'Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid van de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Den
Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam 2003;
Bodembeleid gemeente Schiedam van mei 2003;
Saneringscriterium (Sanscrit) versie 1.0, VROM 2006;
Besluit bodemkwaliteit van 22 november 2007 (staatsblad 2007, nummer 469);
Grond grondig bekeken, verantwoord omgaan met schone en verontreinigde grond (augustus 1999);
Rapport ROSA II (oktober 2005);
de beschikking en de bijbehorende voorschriften van 10 januari 2006 met kenmerk 06uit00053 inzake
het vaststellen van de ernst en urgentie/spoedeisendheid van een geval van bodemverontreiniging voor
de locatie Delflandseweg 6 (ook bekend onder de naam 'stortplaats Schieveste') en geregistreerd onder
code DC060600084.
Inhoud afgegeven beschikking
In genoemde beschikking zijn de volgende besluiten genomen:
vaststelling dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (artikel 29, lid 1 Wbb);
vaststelling dat geen sprake is van zodanige risico's en dat spoedige sanering niet noodzakelijk is
(artikel 37, lid 1 Wbb);
wijzigingen van het gebruik van de bodem die de contactmogelijkheden met de verontreiniging doen
toenemen, dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders van Schiedam.
Bovengenoemde beschikking is als bijlage bij onderhavige beschikking gevoegd.
4. Toetsing
Uit de rapportages blijkt het volgende:
Saneringsdoelstelling
Het doel van de sanering is:
de bodem tenminste geschikt maken voor de functie bedrijven waarbij het risico voor mens, plant of
dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt; (artikel 38,
lidl Wbb);
het risico van de verspreiding van de verontreinigende stoffen zoveel mogelijk te beperken; (artikel
38, lid 2 Wbb);
de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld
in artikel 39d Wbb zoveel mogelijk te beperken.
mjg insjtem^
Delflandseweg 6L DC060600084)
? a ê'n? •! van 7
Verontreinisingssituatie
Ter plaatse van de locatie is sprake van drietal verontreinigingen, namelijk:
a) een immobiele verontreiniging met zware metalen en PAK als gevolg van bijmengingen met
kolengruis en puin;
b) klasse 4 slib in de sloot ten noorden van de voormalige stortplaats;
c) een verontreiniging van grond en grondwater als gevolg van de aanwezigheid van verontreinigd
stortmateriaal in de bodem.
a) Saneringsvariant immobiele verontreiniging
Met betrekking tot deze verontreiniging is geen saneringsonderzoek uitgevoerd omdat sprake is van een
standaard aanpak zoals omschreven in het Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid van de provincie ZuidHolland en de gemeenten Den Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam van mei 2003.
De sanering bestaat uit:
het egaliseren van de verontreinigde grond tot de gewenste hoogte waarbij circa 510 m3 sterk
verontreinigde grond wordt verplaatst;
het aanbrengen van een schone leeflaag van tenminste 1,0 meter dikte met daaronder een
signaleringslaag dan wel het aanbrengen van een gesloten verharding. De minimale kwaliteit van de
aan te brengen leeflaag is gelijk aan de betreffende achtergrondwaarde voor die zone (licht
verontreinigd), zoals vastgelegd in het bodembeheersplan van Schiedam, augustus 2004 (zone Spaanse
Polder + Schieveste).
Deze saneringsvariant is conform de standaardaanpak.
Deze saneringsvariant voldoet aan de saneringsdoelstelling van artikel 38 Wbb.
b) Sanerinesvariant klasse 4 slib
Met betrekking tot deze verontreiniging is geen saneringsonderzoek uitgevoerd omdat sprake is van een
standaard aanpak zoals omschreven in het Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid van de provincie ZuidHolland en de gemeenten Den Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam van mei 2003.
De sanering bestaat uit:
het ontwateren van de sloot door middel van open bemaling en lozing op het gemeentelijk riool;
het aanbrengen van een drain met pompput om in 'den droge' te kunnen ontgraven;
het volledig ontgraven en afvoeren van circa 380 m3 verontreinigde baggerspecie;
het aanvullen/dempen van de sloot met grond die minimaal voldoet aan de eerder genoemde
achtergrondwaarde (licht verontreinigd).
Deze saneringsvariant is conform de standaardaanpak.
Deze saneringsvariant voldoet aan de saneringsdoelstelling van artikel 38 Wbb.
c) Sanerinssvariant Stortmateriaal
Voorafgaand aan het opstellen van het saneringsplan is een saneringsonderzoek uitgevoerd. In het
saneringsonderzoek zijn de volgende varianten uitgewerkt:
1. Referentievariant (volledige ontgraving);
2. IBC-variant (Isoleren, Beheersen en Controleren);
3. Functionele variant; isolatievariant toegesneden op voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van het saneringsonderzoek is gemotiveerd dat de functionele variant de meest doelmatige
saneringsvariant is. Deze variant past binnen het vigerende bodemsaneringsbeleid waarbij het
verontreinigde stortmateriaal niet wordt verwijderd, maar waarbij het verontreinigde stortmateriaal zodanig
in de bodem wordt geïsoleerd, waardoor contactmogelijkheden met het verontreinigde stortmateriaal
worden voorkomen en waardoor verspreiding van verontreinigd percolaatwater uit het stortmateriaal wordt
tegengegaan.
Beschikking instemming saneringsplan Wet bodembescherming ((Veiiengde^^lflandseweg 6, DC060600084]
Pagina 4 van 7
De functionele variant is uitgewerkt in een saneringsplan.
Saneringsplan
Op basis van de resultaten uit het saneringsonderzoek bestaan de saneringswerkzaamheden uit:
het verwijderen van de aanwezige verhardingslagen waarbij circa 360 m3 asfalt, circa 2000 m3
puingranulaat, circa 650 m3 betonplaten en circa 500 m3 puinfundering van de locatie wordt afgevoerd
naar een erkende verwerker. Voorafgaand aan de afvoer van de verhardingslagen wordt de kwaliteit
hiervan vastgesteld. Mogelijk wordt voorafgaand aan de afvoer van de verhardingslagen, het materiaal
tijdelijk gebruikt voor de aanleg van een bouwweg;
het verwijderen van de verontreinigde afdeklaag op de stort. Een deel van de verontreinigde afdeklaag
(circa 4.280 m3) wordt na herschikking van het stortmateriaal binnen de contouren van de stort en
onder de te realiseren bebouwing hergebruikt. Het overige deel (circa 5.830 m3) wordt na ontgraving
afgevoerd naar een erkende verwerker;
het herschikken van circa 17.560 m3 stortmateriaal binnen de contouren van de stort, waarbij de
toekomstige inrichting van de locatie maatgevend is. Het herschikken gebeurd in tenminste twee fasen
waardoor het ontgraven stortmateriaal binnen de contouren van de stort voor een periode van
maximaal 3 maanden wordt opgeslagen. Het depot heeft een capaciteit van maximaal 15.000 m3.
Indien grote puindelen worden aangetroffen worden deze voorafgaand aan het herschikken verkleind;
het isoleren van het stortmateriaal door middel van de gevel en fundering van de te realiseren
bebouwing en door middel van een gesloten verharding. Hiervoor worden op het verontreinigd
stortmateriaal de noodzakelijke werkzaamheden uitgevoerd voor het aanbrengen van poeren en balken;
het isoleren van het stortmateriaal door middel van het aanbrengen van een leeflaag van minimaal 1,0
meter dikte bestaande uit schone dan wel licht verontreinigde grond, met daaronder een
signaleringslaag (daar waar het stortmateriaal niet wordt geïsoleerd door middel van bebouwing en een
gesloten verharding.
het aanbrengen van de kabels en leidingen in een sleuf schone dan wel licht verontreinigde grond. De
aan te brengen sleuven hebben een breedte van 4,0 meter een diepte van 0,5 meter onder het diepste
punt van de aan te brengen kabels en leidingen;
het opvangen van en het eventueel onttrekken van verontreinigde 'hang'water dat als gevolg van de
werkzaamheden vrijkomt en het conform de aangevraagde vergunning te lozen op het gemeentelijk
riool.
Tijdens het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden worden een aantal voorzieningen en/of
maatregelen getroffen om eventuele verspreiding van en blootstelling aan de verontreiniging te voorkomen.
Deze voorzieningen en/of maatregelen staan hieronder beschreven:
de saneringslocatie wordt afgezet met een hekwerk inclusief waarschuwingsborden en voorzien van
een borstelplaats om ongewenste verspreiding via voertuigen te voorkomen;
om verticale verspreiding van het verontreinigd stortmateriaal te voorkomen, worden de heipalen
voorzien van een stalenbalk voorzien van een punt. Door deze methode wordt het grof materiaal kapot
geslagen dan wel naar de zijkant van het gat van de heipaal gedreven. Verticale verspreiding van
verontreinigd water langs de heipalen wordt gering geacht, omdat onder het stortmateriaal een kleilaag
aanwezig is. Door het vastplakken van de kleilaag aan de heipaal (kleef) wordt eventuele verticale
verspreiding geminimaliseerd;
om eventueel vrijkomend verontreinigd 'hang'water uit de stort dan wel om eventuele ongewenste
verspreiding van verontreiniging buiten de contouren van de stort als gevolg van afstromend
hemelwater te voorkomen, wordt rondom de saneringslocatie een greppel gegraven. Het verontreinigd
water in de stort wordt middels één of meerdere pompen weggepompt en via de aanwezige zuivering
geloosd op het gemeentelijk riool;
het nathouden/besproeien van het tijdelijk depot om eventuele verspreiding van verontreiniging door
middel van verstuiving te voorkomen;
....Bei9.!^
PaginaJi van 7
indien tijdens het herschikken van het stortmateriaal mobiele verontreinigingen en/of afval worden
aangetroffen die in de toekomst een mogelijke bedreiging kunnen vormen voor de volksgezondheid en
het milieu, wordt dit afgevoerd naar een erkende verwerker;
tijdens de werkzaamheden worden luchtmetingen verricht om eventueel vrijkomend stortgas te
detecteren. Als uit de metingen blijkt dat het gehalte aan methaan tenminste 5% bedraagt en het
gehalte aan sulfide tenminste 4,3 % bedraagt, worden tijdens de bouwwerkzaamheden de
noodzakelijke voorzieningen getroffen om het vrijkomende stortgas af te kunnen voeren.
Omdat het verontreinigde stortmateriaal niet van de locatie wordt afgevoerd maar onder de te realiseren
bebouwing wordt geïsoleerd, is het opstellen van een nazorgplan noodzakelijk. In het beoordeelde
saneringsplan is het nazorgplan op hoofdlijnen beschreven. Na afloop van de sanering wordt in het
evaluatieverslag aangegeven welke nazorgmaatregelen en/of gebruiksbeperkingen daadwerkelijk
noodzakelijk zijn. De nazorgmaatregelen en/of gebruiksbeperkingen worden verder beschreven in een
nazorgplan dat tegelijk met (of in overleg met het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk na toezending van)
het evaluatieverslag wordt ingediend. Op hoofdlijnen bestaat de nazorg uit de volgende werkzaamheden:
het plaatsen en het periodiek bemonsteren van een aantal peilbuizen om ongewenste verspreiding door
middel van het grondwater in horizontale en verticale richting in een zo vroeg mogelijk stadium te
detecteren;
het uitvoeren van een faalscenario als uit metingen blijkt dat ongewenste verspreiding heeft
plaatsgevonden;
het periodiek inspecteren van de aangebrachte isolerende voorzieningen.
Deze saneringsvariant voldoet aan de saneringsdoelstelling van artikel 38 Wbb.
Uitvoeringstermijn
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de saneringswerkzaamheden voor 1 januari 2009 zullen aanvangen
(artikel 28, lid 2, sub c Wbb) en dat de saneringswerkzaamheden naar verwachting voor 6 april 2009 zullen
zijn afgerond (artikel 39, lid 1, sub g Wbb).
5. Conclusie
De voorgenomen saneringsvariant voldoet aan het gesteld in artikel 39 Wbb.
De saneringswerkzaamheden zullen naar verwachting voor 1 januari 2009 aanvangen (artikel 28, lid 2, sub
c Wbb) en zullen naar verwachting voor 6 april 2009 zijn afgerond (artikel 39, lid 1, sub g Wbb).
Door het uitvoeren van het saneringsplan zal het verontreinigde stortmateriaal worden geïsoleerd en zullen
de verspreidingsmogelijkheden via het grondwater worden geminimaliseerd.
Geschiktheid na sanering
Na uitvoering van de bodemsaneringswerkzaamheden conform het saneringsplan en na goedkeuring van
het evaluatieverslag van de sanering door het Bevoegd Gezag (besluit op grond van artikel 39c, Wbb), is
de bodemkwaliteit van de locatie onder het stellen van de voorwaarde dat de genoemde nazorg- en
gebruiksbeperkingen worden nageleefd, geschikt voor het beoogde gebruik, te weten bedrijfsterrein.
Als na de sanering een wijziging optreedt in het gebruik van de bodem moet dit aan het Bevoegd Gezag
worden gemeld.
^
Delfiandseweg 6, DC060600084)
6. Besluit
Op grond van artikel 39 Wbb stemmen wij in met het saneringsplan 'Stortplaats Schieveste aan de
Delfiandseweg te Schiedam' van mei 2008 met projectnummer 19254-137896, opgesteld door
Oranjewoud, onder het stellen van de voorwaarden dat:
voorafgaand aan het werken op het verontreinigd stortmateriaal onderzoek wordt gedaan of het nemen
van persoonlijke veiligheidsmaatregelen noodzakelijk is;
bij het aantreffen van gevaarlijk afval zoals vermeld in paragraaf 5.1.9. dit per omgaande wordt
gemeld bij het bevoegd gezag;
de resultaten van de luchtmetingen gemeld dienen te worden bij het bevoegd gezag indien het gehalte
aan methaan de concentratie van 5% overschrijdt en het gehalte aan sulfide de concentratie van 4,3%
overschrijdt.
De sanering zal naar verwachting voor 1 januari 2009 zijn aanvangen en voor 6 april 2009 zijn afgerond.
Voorschriften
Wij verbinden aan deze instemming de als bijlage toegevoegde voorschriften.
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
clustep^tedêlijke^Qntwikkeling
dhf. J.A.H. var/Sasse van IJsselt
Biilaeefn):
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel)sanering'
Kadastrale kaart
Beschikking van 10 januari 2006 (kenmerk 06uit00053) inzake het vaststellen van de ernst en urgentie van een geval
van bodemverontreiniging
Kopie aan:
Oranjewoud bv, T.a.v. drs. K. Joosten, postbus 8590,3009 AN Rotterdam (AANGETEKEND);
DCMR Milieudienst Rijnmond, Afdeling Reststoffen en Bodem, Bureau handhaving, t.a.v. dhr. E. van Ark,
Postbus 843,3100 AV SCHIEDAM;
het Hoogheemraadschap van Delfland, Postbus 3061,2601 DB Delft;
Rijkswaterstaat Zuid-Holland, Wegendistrict Rijnmond, t.a.v. de heer ing. C.M. Abrahamse Postbus 93,3100 AB
SCHIEDAM;
DCMR Milieudienst Rijnmond, T.a.v. de heer R. Smits, Postbus 843; 3100 AV Schiedam;
NV Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland, Von Geasaustraat 193, 2274 RJ Voorburg
TenneT TSO B.V., Utrechtseweg 310,6812 AR Arnhem
Rijkswaterstaat, Schipholweg lla, 2316 XB Leiden
TCN Property Projects, T.a.v. de heer R. Binneveld, Postbus 2847,3500 GV Utrecht
Railinfratrust BV; Laan van Puntenburg 100; 3511 ER Utrecht
„Beschikking j?itemmings^enngs£|an Wet bodembescheiming ((Verlengde) Dejflandseweg ^ DC060600084)
_
_Pagina 7yan 7
Beroep
Inwerkingtreding besluit
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop de termijn afloopt van het indienen
van een beroepschrift, tenzij beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. In
dat geval wordt het besluit niet van kracht voordat op het verzoek is beslist.
Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep
instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA Den Haag.
Beroep kan niet worden ingesteld door belanghebbende die geen zienswijze hebben ingediend op de
ontwerpbeschikking. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6 weken. De termijn voor het
indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd..
Voorlopiee voorziening
Krachtens artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht schorst het beroep de werking van dit besluit
niet. Gelet hierop kan - als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld - ingevolge artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer, én in verbinding
met artikel 36 van de Wet op de Raad van State, bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, een verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening worden ingediend. Wij verzoeken u een kopie van dit verzoek om voorlopige voorziening toe
te zenden aan burgemeester en wethouders van Schiedam, Postbus 1501, 3100 EA Schiedam.
Uittreksel Kadastrale Kaart
o
%
\
Uw referentie: 137896 joosten
X
5675
4478
5679
4772
't?/,
5999
O
1628
6139
Om
Deze kaart is noordgericht
12345 Perceelnummer
25 Huisnummer
Kadastrale grens
Bebouwing
Overige topografie
20
Schaal 1:2000
Kadastrale gemeente
Sectie
Perceel
SCHIEDAM
I
5680
A
(Milieu-informatie)
Wet bodembescherming
Ontwerpbeschikking ((Verlengde) Delflandseweg 6)
Onderwerp
Op grond van de artikel 28 en 39 van de Wet bodembescherming hebben burgemeester en wethouders
van de gemeente Schiedam van de afdeling Projecten van de gemeente Schiedam voor de locatie
(verlengde) Delflandseweg 6 (postcode 3100 AB), kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie I
nummers 4771, 5680 (gedeeltelijk) en 5998 een melding ontvangen met betrekking tot het verzoek in
te stemmen met een saneringsplan.
Burgemeester en wethouders van Schiedam maken bekend dat zij naar aanleiding van de melding
hebben besloten:
• in te stemmen met het saneringsplan 'Stortplaats Schieveste aan de Delflandseweg te Schiedam'
van mei 2008 met projectnummer 19254-137896 als bedoeld in artikel 39, lid 2 van de Wet
bodembescherming (onder het stellen van aanvullende voorwaarde(n));
Inzage
U kunt de beschikking en de overige van belang zijnde stukken vanaf 17 december 2008 gedurende 6
weken op de volgende plaatsen inzien:
- bij de balie Bouwen Wonen en Milieu, Stadswinkel, Stadserf 1 maandag 12.00 uur tot 16.00 uur,
dinsdag, woensdag en vrijdag van 08.00 tot 16.00 uur en donderdag van 08.00 tot 20.00 uur, telefoon
010-2465565.
De beschikking is ook digitaal te bekijken op de website van de gemeente Schiedam. Zie hiervoor
www.schiedam.nl. Vervolgens klikt u onder het kopje 'snel naar' op vergunningen en
bekendmakingen
Beroep
Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA Den
Haag. Geen beroep kan worden ingesteld door diegene die redelijkerwijs kan worden verweten geen
zienswijze tegen de ontwerpbeschikking te hebben ingediend. De termijn voor het indienen van een
beroepschrift bedraagt 6 weken. De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang
van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd.
Voorlopige voorziening
Krachtens artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht schorst het beroep de werking van dit
besluit niet. Gelet hierop kan - als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld - ingevolge artikel 8:81 van
de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer én in
verbinding met artikel 36 van de Wet op de Raad van State, bij de Voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, een verzoek tot het
treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Wij verzoeken u een kopie van dit verzoek
om voorlopige voorziening toe te zenden aan burgemeester en wethouders van Schiedam, Postbus
1501, 3100 EA Schiedam.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet van de afdeling Ruimtelijk
Gebruik, telefonisch bereikbaar op: 010-2191 796.
Wbb-code: DC060600084
beschikking ernst, spoedeisendheid en instemming saneringsplan Wet bodembescherming
(Verlengde Delflandseweg 6; SC060600084)
Bijlage A:
Voorschriften pagina / van 4
Voorschriften, behorend bij de beschikking ernst, spoedeisendheid en instemming
saneringsplan Wet bodembescherming (Verlengde Delflandseweg 6; SC060600084)
Indien op grond van deze bijlage een melding moet worden verricht aan het College van burgemeester en
wethouders, dient deze, voor zover niet anders voorgeschreven, schriftelijk per e-mail
([email protected]. per post of per fax te worden gericht aan:
Het College van burgemeester en wethouders van Schiedam
afdeling Ruimtelijk Gebruik
t.a.v. de heer A.G. van Vliet
Postbus 1501
3100 EA SCHIEDAM
telefoon: 010-2191 796
fax: 010-473 70 21
E-mail [email protected]
Start sanering
1. Degene die feitelijk leiding geeft aan de uitvoering van de sanering, meldt uiterlijk twee weken voor de
aanvang van de bodemsaneringswerkzaamheden schriftelijk, per fax of per e-mail
([email protected]) aan het College van burgemeester en wethouders van Schiedam
wanneer de sanering aanvangt. Er wordt gebruik gemaakt van bijgevoegd "Meldingsformulier start
(deel)sanering".
Tevens dient bij de melding te worden vermeld naam, adres en telefoonnummer van:
a) de opdrachtgever;
b) de aannemer (inclusief de contactpersoon en bereikbaarheid, ook buiten kantoortijden);
c) de milieukundig begeleider (inclusief de contactpersoon en bereikbaarheid, ook buiten kantoortijden);
d) de vervoerder en de verantwoordelijke voor het vervoer;
e) de eigenaar en beheerder van de saneringslocatie;
f) de verwerker van de verontreinigde grond;
g) de beheerder van het tijdelijk depot op of in de directe nabijheid van de saneringslocatie (maximaal 6
maanden) en de exacte locatie en tijdsduur.
h) De verwachte einddatum van de saneringswerkzaamheden (artikel 39, lid 1g)
Bij grondwateronttrekking dient de lozingsvergunning van de waterkwaliteitsbeheerder toegevoegd te
worden, en indien van toepassing de onttrekkingsvergunning.
Bij graafwerkzaamheden in de openbare buitenruimte dient vooraf contact opgenomen te worden met de
Gemeente Schiedam.
Indien tijdens de saneringswerkzaamheden ondergrondse opslagtanks worden verwijderd
dient de DCMR Milieudienst Rijnmond twee weken voor aanvang op de hoogte worden
gesteld van de startdatum van de tanksanering. Contactpersoon is de heer E. van Ark,
telefoon: (010)-2468456;
2.
De planning van de werkzaamheden wordt schriftelijk, per fax of per e-mail
([email protected]) vóór de aanvang van de sanering aan het College van burgemeester en
wethouders van Schiedam gemeld. Indien de bodemsaneringswerkzaamheden niet zullen worden
gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid
aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk, per
fax, of per e-mail ([email protected]) aan het College van Burgemeester en wethouders van
Schiedam, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat
moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum
minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan het College van burgemeester en wethouders van
Schiedam.
3. Voorafgaand aan de uitvoering van vergunningplichtige werkzaamheden dienen de benodigde
vergunningen te zijn verleend. Deze vergunningen liggen ter inzage op het werk tijdens het uitvoeren
van de saneringswerkzaamheden.
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\DeIflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\definitieve beschikking\Voorschriften instemming saneringsplan.doc
Versie 101
beschikking ernst, spoedeisendheid en instemming saneringsplan Wet bodembescherming
JÖi^ïISSiËcDelflandseweg6; SC060600084)
4.
Voorschriften pagina 2 van 4
Voorafgaand aan het inrichten van één of meerdere depot(-s) voor de opslag van grond, verontreinigde
grond, bouwstoffen, slakken, sintels en asfaltgranulaat e.d., dient een Wet milieubeheervergunning te
zijn verleend door het bevoegd gezag voor depot(-s) die:
- langer dan 6 maanden in werking zijn;
- na het beëindigen van de grondsanering op of in de directe nabijheid van de saneringslocatie
achterblijven.
De aanvraag wordt ingediend bij het bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer p/a. DCMR Milieudienst
Rijnmond, Postbus 843, 3100 AV, Schiedam.
Uitvoering
5. De sanering dient te worden uitgevoerd conform het saneringsplan waarop de beschikking is afgegeven,
tenzij het bevoegd gezag in de beschikking heeft voorgeschreven dan wel toestemming heeft verleend
om hiervan af te wijken. Doen zich bij de uitvoering van de sanering feiten of omstandigheden voor als
gevolg waarvan afgeweken moet worden van het saneringsplan, dan stelt de in het eerste lid bedoelde
persoon het College van burgemeester en wethouders van Schiedam hiervan terstond op de hoogte.
Buiten werktijden dient terstond contact opgenomen te worden met de meldkamer van de DCMR,
telefoon (010) 4733333 (24 uur per dag) of per fax (010) 2468404.
6.
De beschikking en het saneringsplan dienen ter inzage te liggen op het werk tijdens het uitvoeren van de
saneringswerkzaamheden.
7.
De mogelijkheid moet worden geboden aan de afdeling Ruimtelijk Gebruik van de gemeente Schiedam
of diens toezichthoudende vertegenwoordiger om de bouwvergaderingen bij te wonen.
8.
Het is verboden om partijen verontreinigde grond te mengen, tenzij de partijen op basis van uitgevoerde
bemonstering- en analyseresultaten én een overeenkomstige verontreiniging én een gelijke
verwerkingsmethode dan wel toepassing én een gelijke (afvoer)bestemming hebben.
9.
Op de locatie moet duidelijk zichtbaar van buiten de locatie zijn aangegeven: naam en telefoonnummer
van de uitvoerder, directievoerder en de milieukundige begeleider. Deze dienen ook buiten kantooruren
bereikbaar te zijn.
10. Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde
persoon het College van burgemeester en wethouders op de hoogte van het verwachte tijdstip waarop
over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden, zodra hij van dat tijdstip een
redelijk vermoeden heeft en voordat tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan. Bij ontgraving
en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte. Hiervoor kan
gebruik worden gemaakt van het meldingsformulier einddiepte (deel)sanering op de website van de
gemeente Schiedam (www.schiedam.nl)
Opslag (asbesthoudende) grond, bodemmaterialen en transport
11. Partijen (licht) verontreinigde grond dienen naar aard, samenstelling en verontreiniging in te
onderscheiden partijen te worden opgeslagen. Tussen de opslagen partijen dient een afstand van ten
minste één meter te worden aangehouden of een fysieke scheidingswand te worden aangebracht.
12. Containers met verontreinigde grond dienen te worden afgedekt met een daarvoor geëigend lekdicht
zeil.
13. Aanvulgrond dient, indien het geen locatie-eigen grond betreft, te worden toegepast op basis van
erkende bewijsmiddelen Bouwstoffenbesluit dan wel de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet en
de nota Actief beheer van bodem en bouwstoffen in de regio Rijnmond d.d. januari 2004. De toepassing
dient vooraf te worden gemeld bij het College van burgemeester en wethouders conform de termijnen
die zijn opgenomen in het Bouwstoffenbesluit dan wel de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet
14. Het onverwacht aantreffen van asbest, asbesthoudend afval, asbesthoudende grond dan wel
bodemmateriaal dient onverwijld te worden gemeld bij het College van burgemeester en wethouders.
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplamdefinitieve beschikking\Voorschriften instemming saneringsplan, doe
Versie 1.01
beschikking ernst, spoedeisendheid en instemming saneringsplan Wet bodembescherming
iY?ï!lË!!ëË?DeW!andsCTveg 6; SC060600084)
Voorschriften pagina 3 van 4
15. Vrijgekomen asbest of asbesthoudend afval, niet zijnde grond, dient conform het
Arbeidsomstandighedenbesluit, het Asbestverwijderingsbesluit en het Warenwetbesluit asbest te worden
opgeslagen en verwijderd.
16. Vrijgekomen verontreinigde grond of bodemmateriaal alsmede vrijgekomen grond of bodemmateriaal
met asbest in (een) concentratie(s) boven de interventiewaarde, die tijdelijk in depot word gezet, dient
windvast te worden afgedekt met niet-luchtdoorlatend (LDPE) folie van tenminste 0,15 mm dikte, op een
zodanige wijze dat geen verwaaiïng en/of verstuiving kan plaatsvinden.
17. Vrijgekomen asbesthoudende grond en/of bodemmateriaal dient uiterlijk binnen 4 werkweken te worden
afgevoerd naar een gecertificeerde verwerker.
18. De saneringslocatie en de depots moeten zo veel als redelijkerwijs mogelijk is door middel van een
hekwerk te zijn omgeven. Na het beëindigen van de dagelijkse werkzaamheden dient het hekwerk te
worden afgesloten. De omheining moet aan de buitenzijden voorzien van duidelijk leesbaar opschrift
luidende: "VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN" en "GEVAARLIJK TERREIN".
19. Op de saneringslocatie dient een reinigingsplaats voor voertuigen ingericht te worden. Voordat
vervoermiddelen de saneringslocatie verlaten, dienen de wielen en chassis te worden ontdaan van
grond en andere bodemmaterialen op deze reinigingsplaats.
20. Vervoermiddelen die de saneringslocatie op en afrijden, dienen zodanig te zijn geladen en afgedekt dat
tijdens het transport naar en van de saneringslocatie geen lading kan worden afgeschud, dan wel op
andere wijze verspreiding buiten de locatie kan optreden van grond en andere bodemmaterialen.
21. Afvoer van verontreinigde grond en/of bodemmateriaal, anders dan naar een werk in de zin van het
Bouwstoffenbesluit of de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet, ten behoeve van bewerking en/of
verwerking is uitsluitend toegestaan naar een daartoe vergunde inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer.
Voorafgaand aan de afvoer dient de aard en de samenstelling van de grond dan wel bodemmateriaal te
zijn vastgesteld conform de voorschriften van het SCG of de acceptatievoorwaarden van de betreffende
verwerker.
22. De kwaliteit van vrijgekomen bouwstoffen die na ontgraving direct buiten de saneringslocatie worden
toegepast in een werk in de zin van het Bouwstoffenbesluit, dient voorafgaande aan de afvoer
vastgesteld te worden conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit.
23. Indien vrijgekomen grond na ontgraving direct buiten de saneringslocatie wordt toegepast op basis van
de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet, dient voorafgaande aan de afvoer de kwaliteit van die
grond te worden vastgesteld conform de eisen van het Bouwstoffenbesluit en/of de Ministeriële
Vrijstellingsregeling Grondverzet en/of het bodembeheersplan van Schiedam (afhankelijk van de
toepassingslocatie).
24. Indien sprake is van afvoer van verontreinigde grond en/of bodemmateriaal naar een tijdelijke
opslagplaats buiten de saneringslocatie, teneinde aldaar de aard en samenstelling van de afgevoerde
partij definitief te bepalen, kan voorafgaand aan afvoer worden volstaan met een indicatieve
kwaliteitsbepaling, bijvoorbeeld op basis van een onderliggend bodemrapport.
Begeleiding, registratie, melding en rapportage door de milieukundig begeleider
25. Op het werk dient dagelijks een logboek te worden bijgehouden door de milieukundig begeleider.
Onderdeel van het logboek is een inzichtelijke registratie van de putbodemmonsters en
putwandmonsters. In deze registratie moet ten minste zijn opgenomen:
a) datum en tijdstip van alle bemonsteringen;
b) nauwkeurige aanduiding van alle plaatsen en wijze van monstername van alle monsters, inclusief
hoeveelheid en samenstelling van (meng-)monsters;
c) alle analyseresultaten van de monsters en beschrijving van de gebruikte norm(en) en protocollen;
d) duidelijke tekeningen van de plaatsen van de bemonsteringen en van de aangelegde depots.
Versie 1 0 1
beschikking ernst, spoedeisendheid en instemming saneringsplan Wet bodembescherming
Voorschriften pagina 4 van 4
Indien grondwater wordt onttrokken dient in het logboek een inzichtelijke registratie van de
grondwatermonsters plaats te vinden. In deze registratie moet ten minste zijn opgenomen:
a) debietmeterstanden;
b) influent en effluent;
c) datum en tijdstip van alle bemonsteringen;
d) nauwkeurige aanduiding van alle plaatsen en wijze van monstername van alle monsters, inclusief
filterstelling;
e) alle analyseresultaten van de monsters en beschrijving van de gebruikte norm(en);
f) duidelijke tekeningen van de plaatsen van de bemonsteringen.
26. Het bereiken van de putbodem dient door de milieukundig begeleider zo spoedig mogelijk te worden
gemeld aan uw contactpersoon bij de afdeling Bouwen en Milieu van de gemeente Schiedam. Hiervoor
kan gebruik worden gemaakt van het meldingsformulier einddiepte (deel)sanering op de website van de
gemeente Schiedam (www.schiedam.nl). Daarnaast dienen de handhavers van de DCMR Milieudienst
Rijnmond zo spoedig mogelijk te worden geinformeerd. Contactpersoon is (stad)de heer E. van Ark,
telefoon: 010-2468456, e-mail: [email protected].
27. De milieukundig begeleider dient te werken en te rapporteren conform BRL 6000.
28. Het logboek dient een inzichtelijke registratie te bevatten van afwijkingen van het saneringsplan en de
beschikking, en alle aangevoerde, afgevoerde en hergebruikte grond, aanvulgrond dan wel
andersoortige bodemmaterialen of bouwstoffen. In deze registratie moet ten minste zijn opgenomen:
a) datum, tijdstip en plaats van aanvoer, afvoer en hergebruik;
b) naam, adres en woonplaats van de ontdoener, transporteur, geadresseerde;
c) locatie van herkomst of bestemming;
d) hoeveelheid (in tonnen);
e) afvalstroomnummers;
f) kentekens van de transportmiddelen;
g) data en tijdstippen van (her)bemonsteringen;
h) analyseresultaten.
Beëindiging
29. De in het eerste lid bedoelde persoon meldt de beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de
grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de
grondwatersanering schriftelijk, per fax of per e-mail ([email protected]) aan het College van
burgemeester en wethouders. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het meldingsformulier einde
(deel)sanering op de website van de gemeente Schiedam (www.schiedam.nl)
30. indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door het College van
Burgemeester en Wethouders is ingestemd met een aanpak overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van
de Wet bodembescherming, wordt beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vijfde lid
beschreven wijze gemeld.
31. Uiterlijk dertien weken na de feitelijke beëindiging van de grond- respectievelijk
grondwatersaneringswerkzaamheden dienen drie exemplaren van het evaluatierapport te worden
overgelegd aan het College van burgemeester en wethouders. Het evaluatierapport dient in ieder geval
te voldoen aan het gestelde in de Verordening Bodemsanering Schiedam. Daarnaast dient te zijn
opgenomen:
a) een grondbalans van alle ontgraven, aan- en afgevoerde grond / zand;
b) een verklaring van de verschillen inzake geraamde en werkelijke hoeveelheden ontgraven grond en
onttrokken grondwater;
c) alle afwijkingen van het saneringsplan, inclusief motivering waarom is afgeweken;
d) de nazorg die nog plaats moet vinden.
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\deflnitieve beschikkingWoorschriften instemming saneringsplan doe
Versie 1.01
Gemeente Schiedam
Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.
ta.v. ir. P.M. Hortensius
Postbus 8590
3009 AN ROTTERDAM
uw kenmerk
: 137896
doorkiesnuramer
: 010-2465613
: 22 juni 2005
datum
•' 10 januari 2006
: 06UIT00053
e-™..
: [email protected]
: Beschikking 'ernst en urgentie' stortplaats Schieveste
BESCHIKKING
Beschikking van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Op 23 juni 2005 hebben wij een melding ontvangen als bedoeld in artikel 28 van de Wet
bodembescherming van Projectbureau Schieveste van de gemeente Schiedam. Middels de
melding wordt het verzoek gedaan te komen tot een uitspraak over de ernst van de
bodemverontreiniging en de urgentie om deze bodemverontreiniging te saneren.
Het geval van bodemverontreiniging is gelegen op het plangebied aan de Delflandseweg 6 te
Schiedam (ook bekend onder de naam 'stortplaats Schieveste"), code DC060600084/B40
kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie I, nummer 5680.
Bij de aanvraag zijn de volgende documenten ingediend:
het meldingsformulier;
Het rapport 'actualisatie saneringsonderzoek' van 22 juni 2005 met kenmerk 137896,
opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.;
Het rapport 'bodemonderzoek Schieveste te Schiedam' van 1 november 2005 met kenmerk
9254-137896, opgesteld door Ingénieursbureau Oranjewoud B.V.
Verder is in de aanvraag verwezen naar de volgende documenten:
het rapport Verkennend onderzoek op de nieuwbouwlocatie van het Bastionhotel te
Schiedam' van januari 1995 met kenmerk 9501368, opgesteld door Witteveen en Bos;
het rapport 'aanvullend onderzoek naar de PAK-verontreiniging op de nieuwbouwlocatie
van het Bastionhotel te Schiedam' van september 1995 met kenmerk 9512039
opgesteld door Witteveen en Bos;
het rapport 'oriënterend onderzoek Schiedam, geocode 112 (km 78.520-80.660)' van 6
december 2000 met kenmerk SBNS 193.001, opgesteld door TAUW;
het rapport 'concept-verkennend waterbodemonderzoek van de sloten aan weerszijde
van de vuilstort uit het plangebied Schieveste' van 2001 met kenmerk 49772-001-451waterbodemrOimab, opgesteld door URS;
Postbus 1501, 3100 EA Schiedam - Stadskantoor, Stadserf 1, 3112 DZ Schiedam Telefoon 010-246 55 55, Fax: 010-473 70 21
Beschikking DC060600084/B20
pagina 2 van 6
het rapport 'nader onderzoek plangebied Schieveste te Schiedam' van oktober 2001 met
kenmerk 49772-001, opgesteld door URS;
het rapport 'saneringsonderzoek voormalige vuilstort Plangebied Schieveste' van februari
2002 met kenmerk 49772-002 R01WW, opgesteld door URS;
het rapport 'afwegingsonderzoek Schieveste1 van mei 2002 met kenmerk 49772-003
R06IVDH, opgesteld door URS;
het rapport 'NAVOS-locatie aan de Verlengde Delflandseweg Schiedam' van 2004,
opgesteld door Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam.
Procedure
Ter voorbereiding van de beschikking hebben wij op grond van de Verordening Bodemsanering
Schiedam de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht gevolgd.
De procedure is van 15 juli 2005 tot 1 november 2005 opgeschort geweest in verband met het
aanleveren van aanvullende gegevens ten behoeve van een volledige aanvraag.
Wijze van beoordelen van de aanvraag
De beslissing vindt plaats op grond van de Wet bodembescherming en bijbehorende Koninklijke
Besluiten en ministeriele regelingen en de Verordening Bodemsanering Schiedam.
Bij de beslissing is rekening gehouden met:
het provinciaal milieubeleidsplan;
de nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid" van de provincie Zuid-Holland en de
gemeenten Den Haag, Dordrecht, Leiden, Rotterdam en Schiedam van 21 mei 2003;
Kabinetsstandpunt beleidsvernieuwing bodemsanering (TK vergaderjaar 1999-2000
25411, nr. 7);
Circulaire bepaling saneringstijdstip voor gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor
sanering urgent is (staatscourant 1997, 47);
Bodembeleid gemeente Schiedam van mei 2003;
Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (Staatsblad 1995,567);
Besluit en Regeling locatiespecifieke omstandigheden (Staatssecretaris VROM 2 april
2002);
Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (Staatscourant 2000
39);
Van trechter naar zeef (ISBN 9012088437);
Interim-beleid asbest (brief Staatssecretaris VROM kenmerk BWL/2002104318);
Grond grondig bekeken, verantwoord omgaan met schone en verontreinigde grond
(augustus 1999).
Overwegingen ten aanzien van de ernst en spoedeisendheid van het geval
Uit de rapportage(s) blijkt dat binnen het plangebied een stortlichaam aanwezig is. Het
stortlichaam strekt zich uit over een oppervlakte van ongeveer 16.000 m 2 en bevat ongeveer
175.000 m3 stortmateriaal. Het stortmateriaal bestaat voor 50% uit grond en verder uit hout,
steenachtige materialen, plastic, ijzer, glas ed. Het stortmateriaal is afkomstig van industrieel en
huishoudelijk afval, kolken- en rioolslib en reststoffen uit compostinstallaties. Het stortlichaam
wordt aan de zijkanten en onderkant afgesloten door de kleiïge en/of leemhoudende deklaag
(Westland formatie). Het stortlichaam heeft een bovenafdichting (bovenzijde en taluds) die
hoofdzakelijk uit zandige klei bestaat met plaatselijk daar weer bovenop een laag puin of repak.
Postbus 1501, 3100 EA Schiedam - Stadskantoor, Stadserf 1, 3112 DZ Schiedam Telefoon 010-246 55 55, Fax: 010-473 70 21
Beschikking DC060600084/B20
pagina 3 van 6
De chemische kwaliteit van het .stortlichaama m n r i ^ h ^ f 1 ^ 1 "f**™, * beSmet m e t 3 S b e s t i n 9 e h a l t e s b o v e n d e interventiewaarde De
nZ P „ m S t S m a t f ' a a l I S " c h t t o t s t e * verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale
ohe en plaatsel.jk met chloorbenzenen. Het grondwater in het stortmateriaa is plaatseZ matta
m e t benZeen en plaatselj k sterk
9
S T ?
,
J
verontreinigd met minerale olie en chroom
conïmniS ^ T *
Ï**
verontreini
9d
met
^'enen en andere zware metalen. Mogelijke
het eerste watervoerende pakket onder het stortlichaam met deze ° J
v t ™ n .
benzeenalsstof met h . 7
F® P ' ? f J ^ e n k e l e h o n d ^ d e n iaren. Hierbij is gekeken naar
meest
Dlaatevindin i l I I T H
™ b l e l e k a r a k t e r - D * kans dat contaminatie daadwerkelijk zal
SSteïï^riri^
'ngeK
! ° m d a t d e v e r o n t r e i n i 9 d e boffen waarschijnlijk zullen worden
geadsorbeerd door organ.sch materiaal en/of voor die tijd zullen zijn afgebroken
in S S n o n H P r ° n d o m t h ! t st°rtlichaam zijn alleen de stoffen barium, arseen en zink gemeten
C nCentr eS
ekend
c^^cenüt£°worH
w o r d e n ° e m e t efn >?
iS d a t d e z e s t o f f e n o o k v a n n a t u r e
!" verhoogde
vPrTnrS
9
- °P 9«>nd hiervan mag verwacht worden dat er geen
ve o n S ó i n o e n 0 ! T ^
^ de 9 e m e t e n verontre inigingen in het stortlichaam en dat deze
verontreinigingen als stabiel mogen worden beschouwd. Omdat er geen maximaal toelaatbare
M
enr
?
r TqTeTeTvert
T T r C h r ree mdi eg nn g e*?
n b o v e n d i^
e
9eVOeli
9eVOeli b
9 b °™
™ riu k
i k zoafefe
een voonZ
^
9
Zt
n morden afgedekt, bestaan er ook geen humane
risiSs v^n !pn
?
J
nsico s. Van een ecologisch nsico is eveneens geen sprake.
De chemische kwaliteit van de bovenafdichting
l S S !
h t n 9
b l
6 e n e n k e l Stukje
T
f
^
P|aatmateriaal na, geen asbest. De grond van de
Ver ntrelnigd met
°
^
' ^ ^ e n « verontreinigd
De chemische kwaliteit van de bodem
m aan
aan de
de voorzijd
voorzijde van de stnrt
vaTsTmensSa
^ nmpGn ^ f
'S '" h e t V e r ' e d e n g r O n d °P9^racht die zeer heterogeen
van samenstelling is. De opgebrachte grond is niet tot plaatselijk zelfs sterk biiaemenad mpt
arseen en
en zink
zink en
en is
,s dus
dus vergelijkbaar
vergelijkba van kwaliteit
k l i t i met het grondwater elders rond de stort.
\
De chemische kwaliteit van de bodem rond het stortlichaam
stortlichaam en de dijklichamen van de NS en
een niet tot nauwelijks verhoogde concentraties aan
gemeten. Zeer plaatselijk is in de grond een sterk verhoogd gehalte
..in. r.. . I _
•
wateiiwngen rond
rona het
net stortlichaam
stortlichaam
slib in de watergangen is verontreinigd met koper, lood zink PCB's en PAK
worden r S Ï Ï S t a ï Z f
« H . ,m
EA
Sel ,,ed,m
9 t e n concentraties kunnen worden beschouwd als 'rufe' en
. Sted!kanloor
51adserf,, ï112
„
SchMam
T e r e f o o | | 01o_24s s s
Beschikking DC060600084/B20
pagina 4 van 6
Conclusie
Uit de ons ter beschikking gestelde onderzoeksgegevens blijkt dat er sprake is van
overschrijding van de interventiewaarde(n). Het bodemvolume van de verontreiniging bedraagt
meer dan het volumecriterium van 25 m3 voor grond en/of 100 m 3 voor grondwater.
j
Besluit ten aanzien van de ernst en spoedeisendheid van het geval
Wij besluiten dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 29
van de Wet bodembescherming.
Zolang er geen herinrichting of anderszins een gebruikswijziging plaatsvindt, is er op basis van
het huidig gebruik geen noodzaak tot het uitvoeren van sanerende maatregelen als bedoeld in
artikel 37 van de Wet bodembescherming.
Besluit ten aanzien van wijzigingen in het bodemgebruik
Wijzigingen van het gebruik van de bodem die de contactmogelijkheden met de verontreiniging
doen toenemen, dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders van Schiedam.
Registratie
Deze beschikking heeft betrekking op de onroerende zaken die zijn gelegen op de navolgende
percelen of perceelgedeelten:
Kadastrale
gemeente
Sectie
Nummer
Grootte
inmz
Code
Schiedam
Schiedam
I
I
4771
5680
828
35990
WB
WBd
Percentage van het perceel
waarop de registratie
betrekking heeft
100%
75%
Schiedam
I
5998
70
WB
100%
De aangegeven percelen en/of perceelgedeelten komen voor registratie in aanmerking op basis
van de gévalscontouren en/of locaties waar boringen zijn verricht, zoals aangegeven in het
rapport 'bodemonderzoek Schieveste te Schiedam' van 1 november 2005 met kenmerk 9254137896, opgesteld door Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.
Wij benadrukken dat bovenstaande gegevens kunnen wijzigen indien meer
onderzoeksgegevens voorhanden komen. De percentages zijn gebaseerd op schattingen.
Een afschrift van deze beschikking wordt ter inschrijving aangeboden aan de Dienst voor het
Kadaster in Zuid-Holland, vestiging Rotterdam. Bij dit afschrift van de beschikking is een kaart
gevoegd, waarop de betrokken percelen en/of perceelgedeelten zijn aangegeven.
Verder is de locatie opgenomen in het uitvoeringsprogramma bodemverontreiniging gemeente
Schiedam onder code DC060600084/B20. De vervolgtaak zal zijn het opstellen van een
saneringsplan.
Beroep
Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet
bestuursrecht beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus
20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6 weken.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop
het besluit ter inzage is gelegd.
Postbus 1501, 3100 EA Schiedam - Stadskantoor, Stadserf 1, 3112 DZ Schiedam Telefoon 010-246 55 55, Fax: 010-473 70 21
Beschikking DC060600084/B20
pagina 5 van 6
n J T r ! \ h V a n ^ A l 9 e r V e n e W e t b e s t u u r s r ^cht schorst het beroep de werking van
hler P kan
ft R??in H i i
°
~ a l s t e g e n d i t b e s l u i t b e r o e P w o r d t ingesteld - ingevolge artikel
Algemen we
mniPnhl
\ * bestuursrecht, in verbinding met hoofdstuk 20 van de Wet
m e t artikel 3 6 v a n
Tan de lfdPHnnnhm rrbindir$
*> Wet op de Raad van State, bij de Voorzitter
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den
v e r z e n 7?°ttOt
h6t
^6n
V3n 6en V
°° r l 0 p i g e v o o r 2 i e n i n 9 worden ingediend. Wij
P 6 Va n d l t V e f Z O e k o m voorl
hf,mpml ï
! ,
°Pi9e voorziening toe te zenden aan
burgemeesteren wethouders van Schiedam, Postbus 1501, 3100 EA Schiedam.
Algemene opmerkingen
Beperkte toeoashaarheid grond
S ï ï l ï K !
1
verontreinigd. Het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden waarbij de
contactmogelijkheden met de bodemverontreiniging toenemen mag pas gebeuren na
goedkeunng van een saneringsplan door het bevoegd gezag Wet bodembeschermilig.
Grondwater
d i P n f Z S ? r wiS "r d?e*nt O t m aet i g v e r o n t r e i nigd- Bij het vrijkomen van verontreinigd grondwater
on ril^nt ? °
°Pg n°™n met de waterkwaliteitsbeheerder. WanneeF wordt g X s d
op de gemeentehjke nolenng dient eveneens contact te worden opgenomen met de gemeente.
Teelt
Wij wpen er op dat de bodem minder geschikt is voor beweiding/teelt van con-
Z i T i ^ X ' t ' R ^ ' T h J 8rWBr ^
^
BeZU denh0Utsewe
'
9
verkri
73
JSbaar bii ** Ministerie van Landbouw,
- ^ b u s 20401, 2500 EK Den Haag
Bestemmingsplan- Rn bouwvergnnningprocfidnmR
t ï i S
d ^ 9*™iksfun*
^ ^ ^ ^ ^
worden
overwogen, dan wel een bouwvergunning worden
daargoed^euring L
Aansprakftlijkhpifi
Burgemeester en wethouders van Schiedam besluiten op grond van de door de verzookpr
8
M to 9e9eVenS
g
e
S
f
n
l
S
°"W=t *Twel onvoltedig ^ s
a a nT
s r a,k e'l ^k "
v * '
X^fn 1 , T
P
« °°' eventuele schade als gevolg van de sanering noch
e
aansprake* J S S S T ï T 1 "i6UW( ofn 'fr o"e r e"n d"e Sa"ering De 9emeente * ^ ™ « - «
sanXgsm'aalregeielT " * * " " "
Postbus 1501, 3100 EA Schiedam - Stadskantoor, Stadserf 1. •
>
" * » als gevolg van de
Beschikking DC060600084/B20
pagina 6 van 6
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
namens dezen,
teamleider ontwikkeling en advies,
afdeling Bouwen en Mitfeu
mw. dps/C.LM. Sirre
Verzonden:
Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan:
-
Gemeente Schiedam, afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling, projectbureau
Schieveste, t.a.v. ing. D. Stroombergen, Postbus 1501, 3100 EA SCHIEDAM;
Transportnet Zuid-Holland B.V., Utrechtseweg 310, 6812 AR ARNHEM;
DCMR Milieudienst Rijnmond, Afdeling Reststoffen en Bodem, Bureau handhaving, ta.v.
dhr. C.W. Smit, Postbus 843, 3100 AV SCHIEDAM;
het Hoogheemraadschap van Delfland, Postbus 3061, 2601 DB Delft;
Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam;
Evides waterbedrijf, Afdeling Producten, ta.v. de heer B. Baardolf, Postbus 4472,
3006 AL Rotterdam.
Postbus 1501, 3100 EA Schiedam - Stadskantoor, Stadserf 1, 3112 DZ Schiedam Telefoon 010-246 55 55, Fax: 010-473 70 21
3
Wet bodembescherming
Beschikking
Onderwerp
W e l bodembescher
Schfedatr^mnnH8 ^
™ g hebben burgemeester en wethouders van
Sch edam bodemonderzoeksgegevens ontvangen voor de locatie stortplaats plangebied fase 5
S ^
S
a
n
De f andSeWeg 6 te Schiedam
' '
'
kadast
ZÜn V
r
van het
toenemen
Schiedam
™ < bekend onder sectie I, nummers) 4771.
° O m e m e n S ° m °P ^
- n de gegevens uit de
u i t v o e r e nvan
ebruik v a n d e b
o
9
^ die de contactmogelijkheden met de
- Qemeld dienen te worden aan burgemeester en wethouders van
Inzage
-
by de balie Bouwen Wonen en Milieu, Stadswinkel, Stadserf 1 maandag 12.00 uur tot 16 00 uur
2465565 W O e n
™ °*M
" *****
"
16
-°° UUf e n
donderda
9
van
08.00 tot 20.00 uur, telefoon
Beroep
artlkel 8:1 V a n d e
beroeotr^
"V*™™ w e t bestuursrecht
beroep .nstellen by de Afdel.ng bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA
schrift b e d
indien
van eeee
weken.De
Determijn
termijnvoor
voorheT
heT
i n d i e n van
XX
o ^oh^ï h
' ^ï TT" ^ ^ b e r o e PPs c h r i f t b e d --aaggt t 66weken.
l
beroepschnft vangt aan met ingang van d d
di
gelegd
beroepschnft vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is
S S ! t r ? [ V 6 V a n d e A'Semene wet bestuursrecht schorst het beroep de werking van dit
beslu* n.et. Gelet h.erop kan - als tegen dit besluit beroep wordt ingesteld - ingevolge artikel 8 81 van
de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met hoofdstuk 20 v a n l Wet S u t e h e e I n in
verb.nd,ng met artikel 36 van de Wet o P de Raad van State, bi] de Voorzitter v^n de Afdel 'ng
bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag eenTverzoek tot het
n
e n V O O r l P 9 e V O r Z i e n i n g WOfden in9ediend W v e
eke
o™.o nr
?501°3100 £
° -
Sc^Tedam9
°
tS
-
"
*
**"
^
^
Wbb-code: DC060600084/B20
Kennisgeving ontwerp-beschikking juni 2005
burgemeester en
metd e h6er K
™
" « een Sptevan Sf veioek
h o u d e r s van Schiedam, Postous
° ^
Vand e
*™»9
B
- e n en
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
AANTEKENEN
Oranjewoud bv
T.a.v. drs. K. Joosten
Postbus 8590
3009 AN ROTTERDAM
UW KENMERK
ONS KENMERK
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
UW BRIEF VAN
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer Joosten,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
cluste^t^elijke^jrtwikkefing
dhr/J.A.H, vah Sasse van LJsse/t
Biilagefn);
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringspIanVJefmiticvc beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
2O08.doc
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
DCMR Milieudienst Rijnmond
Afdeling Reststoffen en Bodem
Bureau handhaving, t.a.v. dhr. E. Van Ark
Postbus 843
3100 AV SCHIEDAM
UW KENMERK
UW BRIEF VAN
ONS KENMERK
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer van Ark,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
cluster .SStedelijke Ontwikkeling
dhr. J.A.H.*van Sas/se van IJsselt
Biilage(n):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\definitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
DCMR Milieudienst Rijnmond
T.a.v. de heer R. Smits
Postbus 843
3100 AV SCHIEDAM
UW KENMERK
ONS KENMERK
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
UW BRIEF VAN
DOORKffiSNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer Smits,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
clustei St
ntwikkeli
dhrl J.A.H, vary Sasse van IJsselt
BiilageCrT):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\DeIflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringspIaiAdefinitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
20O8.doc
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
het Hoogheemraadschap van Delfland
Postbus 3061
2601 DB DELFT
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
UW KENMERK
ONS KENMERK
08uitl5646
16 december 2008
UW BRIEF VAN
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
DATUM
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
lijke Ontwikkeüög
?
dhr/ J.A.H, van Sasse van IJsse
Biilage(n):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespetifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)VBesluiten\beschikkig saneringsplarïideiinitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
2008 doe
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
Rijkswaterstaat Zuid-Holland
Wegendistrict Rijnmond
t.a.v. de heer ing C.M. Abrahamse
Postbus 93
3100 AB SCHIEDAM
UW KENMERK
UW BRIEF VAN
ONS KENMERK
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer Abrahamse,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
cluste/ Stedjélijke-Ontwikkeling-,
dhr/ J.A.H, van^asse van IJsse
Biilaee(n'):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G.\Bodem\Locaüespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\definitieve beschilcking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
2008.doc
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
NV. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland
Von Geasaustraat 193
2274 RJ VOORBURG
ONS KENMERK
UW KENMERK
UW BRIEF VAN
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORK1ESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.L—
cluste/ St^delijke^Orrtwikkeling
^</
J
i-v
dhr/J.A.H, van Sasse van IJsselt
BiJlageCn):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplanVJefinitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
TenneT TSO B.V.
Utrechtseweg310
6812 AR ARNHEM
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
UW KENMERK
ONS KENMERK
UW BRIEF VAN
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
cluster/Ste^lelijke Ontwikkeling
J
dhr/J.A.H, van Sasse van IJsselt
Biilagefal:
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G^odemiocatiespecifiekVA-RDelflandseweg 6 (StortplaatS)\Besluiten\beSchikkig saneringsplan\definitieve beschikking 19 - begeleidende brief beschikking 16 de.
Versie 2.01
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
Rijkswaterstaat
Schipholweg l l a
2316 XB LEIDEN
ONS KENMERK
UW KENMERK
UW BRIEF VAN
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
lijkeptrtjvikkeling^.
^-,
V
dhi/ J.A.H, van Sasse van IJsselt
BiilageCn):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespecifiek\A-RDeinandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\definitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
Versie 2.01
gemeente Schiedam
gemeente
Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
TCN Property Projects
T.a.v. de heer R. Binneveld
Postbus 2847
3500 GV UTRECHT
UW KENMERK
ONS KENMERK
08uitl5646
16 december 2008
UW BRIEF VAN
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
DATUM
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer Binneveld,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.j,
cluste/ötejdelijke-^Öwikkeljï
dhr/ J.A.H. van Sasse van IJssel
Biilagefn):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\LoCatieSDecifiek\A-F\DelflandseweQ 6 fRtnrt
gemeente Schiedam
cluster Stedelijke Ontwikkeling
afdeling Ruimtelijk Gebruik
gemeente
Schiedam
Postbus 1501
3100 EA Schiedam
Stadskantoor
Stadserf 1
3112 DZ Schiedam
T 010 246 55 55
F 010 473 70 21
Railinfratrust BV
Laan van Puntenburg 100
3511 ER UTRECHT
UW KENMERK
UW BRIEF VAN
ONS KENMERK
DATUM
08uitl5646
16 december 2008
DOORKIESNUMMER
E-MAIL
010-2191 796
[email protected]
ONDERWERP
Toesturen beschikking inzake de locatie (verlengde) Delflandseweg
6 te Schiedam, geregistreerd onder code SC060600084.
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij doen wij u een exemplaar toekomen van de beschikking, kadastrale kaart en de kennisgeving met
betrekking tot bovengenoemd project.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer A.G. van Vliet, telefonisch bereikbaar op:
010-2191796.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Schiedam,
Namens dezen,
afdelingsmanager Ruimtelijk Gebruik a.i.
clustep^Stedelijke- Ontwikkeling
dhr/ J.A.H, vgih Sasse van IJssslt
Biilaee(n'):
beschikking
Kadastrale kaart
Kennisgeving
Voorschriften
Formulier 'Startmelding (deel) sanering'
Beschikking 10-01-2006
G:\Bodem\Locatiespeciiiek\A-F\Delflandseweg 6 (stortplaats)\Besluiten\beschikkig saneringsplan\defmitieve beschikking\19 - begeleidende brief beschikking 16 dec
Versie 2.01
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 5 Toets externe veiligheid Schieveste fase 5
1 20
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
Notitie
Aan
R. Beulen
Gemeente
Schiedam
Kopie aan
Datum
Documentnummer
1 november 2012
21469637
Project
Auteur
F.A.A van der Lans
Onderwerp
EV toets
Schieveste, fase
5
Inleiding
De gemeente Schiedam heeft de DCMR verzocht om een EV-toets uit te voeren ten aanzien
van enkele mogelijk nieuwe ontwikkelingen in het plangebied Schieveste. Het betreft het meest
westelijke deel van het plangebied Schieveste, ook wel aangeduid als Schieveste fase 5 (zie
figuur 2).
De gemeente Schiedam wil in het plangebied de ontwikkeling van een bioscoop, een hotel en
retail (grootschalige detailhandel) mogelijk maken. Het betreft een eerste ontwerp.
In onderstaande figuren worden de mogelijke ontwikkelingen weergegeven.
Figuur 1, de situering van gebouwen in Schieveste, fase 5
(bron: stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit , KCAP 17-08-2012)
Blad 1 van 1
Figuur 2, de situering van fase 5 in Schieveste (bron: bestemmingsplan Schieveste)
Externe veiligheid in het plangebied
Uit de risico-inventarisatie die de DCMR ten behoeve van de EV-visie van Schiedam in 2011
heeft gemaakt, is gebleken dat op deze locatie de volgende EV-aspecten van invloed kunnen
zijn:
1. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20;
2. Het vervoer van aardgas door een ondergrondse leiding (ten noorden van de A20);
3. Het invloedsgebied van het bedrijf Berser (toxische verbrandingsgassen bij brand).
In de EV-visie van Schiedam is voor deze 3 situaties (samengevat) het volgende vermeld:
1. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A20 leidt tot minimale afstanden die moeten
worden aangehouden (plasbrandaandachtgebied1 30 m en veiligheidszone2 van 20 m).
Ook leidt het gebruik van de hoge prognose voor de vervoersaantallen van het Basisnet tot
een overschrijding van het groepsrisico voor het gehele Schieveste gebied.
2. Het groepsrisico van de aardgasleiding voor Schieveste is zeer laag (factor 0,01 van de
oriënterende waarde voor het groepsrisico.
3. Het groepsrisico van Berser is nihil. Hieruit volgt dat dit geen consequenties heeft voor
Schieveste.
Gezien de verwachte overschrijding van het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke
stoffen over de A20 dient op basis van de EV-visie Schiedam een zware groepsrisicoverantwoording te worden toegepast bij een Wro-procedure. Daarbij is dan extra aandacht
wenselijk voor maatregelen op het gebied van rampenbestrijding en zelfredzaamheid van
burgers.
Externe veiligheid Schieveste fase 5
De risico's van de A20 zijn bepalend, daarom worden in deze notitie uitsluitend de risico's van
het vervoer over de A20 nader uitgewerkt. Als het plan gedetailleerder is uitgewerkt dient
formeel ten behoeve van de Wro-procedure en de groepsrisicoverantwoording alsnog het
groepsrisico van de aardgasleiding te worden uitgerekend (maar we weten nu al dat het
groepsrisico laag zal zijn).
Op basis van signaalkaart 1 van de EV-visie Schiedam ligt het gehele fase 5 plangebied binnen
het invloedsgebied van de A20 (scenario's Bleve, toxische gassen en plasbrand). Op basis van
1 het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden
gehouden met de effecten van een plasbrand.
2 plaatsgebonden risico volgens Bijlage 2 van de CRNVGS.
Blad 2 van 7
signaalkaart 2 van de EV-visie en de cRNVGS, geldt een veiligheidszone van minimaal 20 m
die moet worden aangehouden tussen de rand van de weg en (beperkt) kwetsbare objecten.
Op basis van de door de gemeente Schiedam aangeleverde tekeningen blijkt dat de
bebouwing in fase 5 vanaf ongeveer 38 m van de weg zal plaatsvinden. Ten aanzien van het
plaatsgebonden risico en het plasbraandaandachtgebied zal het plan dus voldoen aan de
vereiste afstanden.
Populatie Schieveste fase 5
Voor de berekeningen van de risico’s van de rijksweg A20 is voor de ontwikkeling van
Schieveste fase 5 de volgende populatie meegenomen:
Oppervlak
m2
Personen
dag
Personen
nacht
Bioscoop
+/- 9.000
500
1500
Retail
+/- 6.000
200
25
Hotel
+/- 10.000
50
130
Fitness/horeca
+/- 3.000
50
50
Tabel 1, populatiegegevens Schieveste fase 5
Hierbij is indicatief uitgegaan van de "jaargemiddelde aanwezigheid" (dus niet het maximum
aantal aanwezige personen dat aanwezig kan zijn). Als meer informatie over de plannen
bekend is kan hiervoor nauwkeuriger gerekend worden.
Tevens is gebruik gemaakt van persoonsinformatie die al eerder in 2011 is gebruikt voor
berekeningen voor Schieveste (fase 2 en 3). Het betreft de volgende informatie:
Populatie Schieveste fase 2 en 3.
In tabel 2 is de jaargemiddelde aanwezige populatie weergegeven. Er is een correctie
toegepast voor de aanwezigheidsduur gedurende de dagperiode voor de kantoren van 85%.
bvo
onderwijs
Lentiz
hotel
persone
n
85 %
dag
nacht
12065
1000
1000
100
Hotel toren
9621
321
100
200
gemengde
toren
40 woningen
4950
48
96
kantoren
bestaande torens
10952
365
310
kantoren
DCMR
13200
500
425
kantoren
blok1+2+3
15431
514
437
kantoren
blok 4+5+6
6545
218
185
kantoren
blok 7+8+9+10
9436
315
268
kantoren
gemengde toren
2418
80
68
Blad 3 van 7
ns kantoor
blok 11+12+13
totaal:
23968
799
679
108586
4112
2372
Tabel 2, populatiegegevens Schieveste fase 2 en 3
(bron: Bestemmingsplan Schieveste, update EV-advies, DCMR 21-2-2011)
Voor de omgeving van Schieveste is gebruik gemaakt van kentalgegevens (aantal personen
per hectare) voor de woonwijken (inclusief Schieveste fase 1) en het industrieterrein. Het
groepsrisico is berekend over een weglengte van ten minste een kilometer.
Er zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor drie situaties:
1. Bestaande situatie (huidige fysiek aanwezige bebouwing oktober 2012);
2. Toekomstige situatie dat Schieveste fase 2 en 3 volledig zijn bebouwd;
3. Toekomstige situatie aangevuld met fase 5.
De volgende groepsrisico's zijn berekend:
Bestaande situatie
Figuur 3, Groepsrisico A20 bestaande situatie.
De overschrijdingsfactor voor het GR bedraagt in de bestaande situatie 0,60 (60 % van de
oriënterende waarde GR). Het gele gebied in de grafiek geeft groepsrisico's tussen een factor
0,1 en factor 1 van de oriënterende waarde aan. In de bestaande situatie is het groepsrisico in
het Schieveste gebied dus al vrij hoog. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van veel
personen op korte afstand van de weg (bij het Lentiz college is het groepsrisico het hoogst).
Fase 2 en 3 volledig bebouwd
Blad 4 van 7
Figuur 4, Groepsrisico A20 fase 2 en 3 volledig bebouwd.
De overschrijdingsfactor voor het GR bedraagt in de bebouwde situatie (fase 2 en 3) 1,60
(60 % overschrijding van de oriënterende waarde GR). Het groepsrisico stijgt aanzienlijk ten
opzichte van de bestaande situatie. Het rode gebied in de grafiek geeft een overschrijding van
de oriënterende waarde voor het groepsrisico aan (factor > 1). Als het Schieveste plangebied
fase 2 en 3 dus helemaal volgebouwd is, zal een overschrijding van het groepsrisico ontstaan
met een factor 1,6.
Fase 2, 3 en 5 volledig bebouwd
Figuur 5, Groepsrisico A20 fase 2, 3 en 5 volledig bebouwd.
De overschrijdingsfactor voor het GR bedraagt in de bebouwde situatie (fase 2,3, 5) 1,66
(66 % overschrijding van de oriënterende waarde GR). De toevoeging van Schieveste fase 5
ten opzichte van fase 2 en 3 creëert dus een kleine toename van het groepsrisico (van factor
1,60 naar 1,66).
Overigens bevindt het hoogste groepsrisico in het plangebied Schieveste zich nog steeds ter
plaatse van de school.
Blad 5 van 7
Toets aan de EV-visie Schiedam
In onderstaande teksten is uitgegaan van bekendheid met de EV-visie van Schiedam en
worden bepaalde termen (zoals A/B/C zones) niet nader uitgelegd.
Vanwege de overschrijding van het groepsrisico is een uitgebreide verantwoording van het
groepsrisico noodzakelijk bij de Wro-procedure. Op basis van paragraaf 4.2 van de EV-visie
moeten nog de volgende acties plaatsvinden:
- berekening van de toename van effecten (gewonden, ontwrichting economie/samenleving);
- beschrijving van nut en noodzaak van de ontwikkeling;
- vroegtijdig inventariseren van mogelijkheden van zelfredzaamheid en hulpverlening en
ruimtelijke alternatieven. Bij het laatste kan gedacht worden aan het beperken van de
personendichtheid nabij de risicobron en het op afstand plaatsen van kwetsbare
bestemmingen (zoals woningen) van de risicobron;
- het formuleren van de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke
ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
- een beschrijving van de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid;
- het formuleren van een expliciete motivering indien wordt afgeweken van het advies van
de VRR;
- het vastleggen van de verantwoording in het besluit (zoals een bestemmingsplan of een
milieubeheervergunning).
Aan de kwalitatieve ambities van paragraaf 5.2 van de EV-visie kan worden voldaan, namelijk;
vroegtijdig in beeld brengen EV en vroegtijdig overleggen met de VRR over de effecten. De
plannen passen ook binnen de gebiedsgerichte ambities van paragraaf 5.3 van de EV-visie.
Acties die nog volgen uit het stappenplan van paragraaf 6.1 van de visie:
Stap 4) Relevante effectzones vaststellen.
De toxische effectzones zijn bekend. De 100% letaliteitszone reikt tot 100 m van (het midden
van) de A20 (worst case scenario). De C-zone reikt tot 400 m, dus het gehele gebied ligt
binnen de effecten van het toxisch scenario.
Effectzone hitte plasbrand/Bleve: De geplande ontwikkelingen liggen buiten de 1% letaliteit (Czone) van het meest waarschijnlijke scenario (plasbrand, C-zone 35 m). De effectafstanden
van het worst-case scenario zijn met name relevant voor zeer kwetsbare objecten. De retail,
bioscoop en hotel worden niet beschouwd als zeer kwetsbaar. De A-zone Bleve reikt tot 90 m
van de weg. De B-zone Bleve reikt tot 140 m van de weg. De C-zone Bleve reikt tot 230 m van
de weg.
Stap 5 Toepassing kwetsbaarheidszonemodel VRR
Toxisch : In de A-zone mogen op basis van het VRR-model geen buitenfuncties voorkomen. Dit
betekent dat in de eerste 100 m vanaf de snelweg beperkingen kunnen gelden voor het
houden van evenementen in de buitenlucht. Er gelden binnen de C-zone algemene
maatregelen ten aanzien van de toxische scenario's. Te denken valt aan centrale
afsluitbaarheid ventilatie, safe haven principe, vluchtroutes van de bron af, geautomatiseerde
afsluiting ramen/deuren, BHV organisatie toegerust op risico's A20.
Bleve/hitte: Er zijn geen zeer kwetsbare functies gepland. Op basis van het
kwetsbaarheidszonemodel zijn binnen zone B en C slechts algemeen gewenste maatregelen
van toepassing voor zelfredzaamheid. Gedacht kan worden aan voldoende nooduitgangen in
zuidoostelijke richtingen en eventuele beperkingen van plasuitstroming vanaf het talud van de
A20.
Stap 6) Bepalen hoogte groepsrisico.
Bij het definitieve plan voor fase 5 dient alsnog een gedetailleerde berekening van het
groepsrisico plaats te vinden.
Blad 6 van 7
Stap 7) Advies VRR.
Het is noodzakelijk om op korte termijn nader te overleggen met de VRR over de gewenste
maatregelen ten aanzien van zelfredzaamheid. Tevens dient met de VRR te worden overlegd
over eventuele evenementen in het gebied.
Stap 8) Voorstel voor besluit.
De verantwoording wordt voorafgaand aan de Wro-procedure ter besluitvorming aan het
bestuur voorgelegd.
Stap 9) Bestuurlijk besluit.
Tenslotte besluit het bestuur in de Wro-procedure over de verantwoording van het groepsrisico
waarin wordt opgenomen dat het bestuur het restrisico aanvaardt.
Conclusies EV over Schieveste fase 5.
1. Overeenkomstige eerdere berekeningen zal er in de toekomstige situatie sprake zijn van
een overschrijding van het groepsrisico bij Schieveste. Fase 5 blijkt slechts een zeer
beperkte invloed te hebben op de hoogte van het groepsrisico (stijging van 0,06 %).
2. Geprojecteerde bebouwing op ten minste 38 meter van de A20 zorgt ervoor dat er geen
belemmeringen zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het
plasbrandaandachtgebied.
3. Gegeven het feit van de groepsrisico-overschrijding dient op basis van de EV-visie
Schiedam een uitgebreide groepsrisicoverantwoording plaats te vinden bij de Wroprocedure, waarbij extra aandacht voor effectbeperkende maatregelen noodzakelijk is.
4. Situering van de eerste bebouwing op ten minste 38 m heeft er waarschijnlijk toe geleid dat
de invloed van het groepsrisico beperkt is en dat er feitelijk slechts met algemene
effectbeperkende maatregelen rekening moet worden gehouden.
5. Gezien de beperkte invloed op het groepsrisico heeft het geen zin om alternatieve
situeringen door te rekenen.
6. De retail, bioscoop en hotel worden niet beschouwd als zeer kwetsbaar. Ten aanzien van
zelfredzaamheid gelden daarom geen zware maatregelen, maar kan volstaan worden met
een aantal algemene voor de hand liggende maatregelen (zie conclusie 8).
7. Het eventueel houden van evenementen in het fase 5 gebied is nu niet benoemd. Als hier
wel aan gedacht wordt, dient dit ook ter advisering aan de VRR te worden voorgelegd.
8. De DCMR adviseert om nu zo snel mogelijk met de VRR te overleggen over
effectbeperkende maatregelen die voor deze situatie kunnen worden getroffen. Op basis
van de scenario-analyse (behorende bij de EV-visie Schiedam) van de VRR mag worden
aangenomen dat in ieder geval de volgende maatregelen noodzakelijk zullen zijn:
- ventilatie centraal afschakelbaar maken in hotel, bioscoop en retail. Gezien de
hoeveelheid mensen die er verblijven, dient dit stevig geborgd te worden in de regels
van de Wro-procedure (of in een private overeenkomst).
- de gebouwen ook in te richten volgens het "safe haven" principe, zodat grote groepen
personen hier langere tijd (tot enkele uren)kunnen schuilen;
- vluchtroutes van de bron (A20) af;
- tweezijdige ontvluchting (en benadering door hulpdiensten) mogelijk maken;
- beperking plasbranduitstroming vanaf het talud van de A20;
- BHV-organisaties in bioscoop en hotel die voorbereid zijn op de EV-scenario's van de
A20.
1. De EV-visie Schiedam bevat concrete voorbeelden hoe maatregelen ter verbetering van de
zelfredzaamheid kunnen worden geborgd in de Wro-procedure. De DCMR adviseert om
deze hier toe te passen.
2. De DCMR heeft nu slechts indicatief gerekend voor het plan. Indien de plannen nader zijn
uitgewerkt kan alsnog de populatie gedetailleerd worden bepaald en het groepsrisico
voldoende nauwkeurig worden berekend voor de Wro-procedure.
Blad 7 van 7
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 6 Flora en fauna toets
1 28
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
ONS Ingenieursbureau
F&F toets Schieveste, november 2004
Ecologische consequenties
van de herontwikkeling van
plangebied Schieveste
Een toets op de Flora- Faunawet.
Inventarisatie en gevolgtrekking.
In opdracht van:
Gemeente Schiedam, Projectbureau Schieveste
Uitgevoerd door:
ing. J.C. de Kruijf
ONS-ingenieursbureau
Adviseur Ecologie en Groen
29 november 2004
revisie: 01
autorisatie
datum
status
naam
functie
definitief
Piet Bliek
teammanager
definitief
Hans de Kruijf
adviseur
Energie, milieu, infrastructuur en media
paraaf
F&F toets Schieveste, november 2004
1
INLEIDING
1.1
1.2
1.3
2
ONS Ingenieursbureau
2
AANLEIDING ..................................................................................................................................2
VRAAGSTELLING ...........................................................................................................................2
ONDERZOEKSMETHODE .................................................................................................................2
WET EN REGELGEVING
3
2.1
GROENSTRUKTUURPLAN ...............................................................................................................3
2.2
VOGEL- EN HABITATRICHTLIJN .....................................................................................................3
2.3
FLORA- EN FAUNAWET ..................................................................................................................3
2.3.1
AMvB artikel 75
4
3
LOCATIE
3.1
3.2
4
5
9
VOGELS .........................................................................................................................................9
ZOOGDIEREN EN AMFIBIEËN ..........................................................................................................9
VAATPLANTEN ..............................................................................................................................9
OVERIG ..........................................................................................................................................9
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
6.1
6.2
6
LITERATUURONDERZOEK EN NAVRAAG BIJ DERDEN ......................................................................6
ZOOGDIEREN .................................................................................................................................7
BROEDVOGELS EN WATERVOGELS .................................................................................................7
AMFIBIEËN ....................................................................................................................................7
VAATPLANTEN ..............................................................................................................................8
OVERIGEN .....................................................................................................................................8
EFFECTSTUDIE
5.1
5.2
5.3
5.4
6
GEOGRAFISCHE LIGGING................................................................................................................5
LOCATIE BESCHRIJVING .................................................................................................................5
INVENTARISATIEGEGEVENS
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
5
10
CONCLUSIES ................................................................................................................................10
AANBEVELINGEN .........................................................................................................................11
Bijlagen:
1. Kaartbijlage
2. Soortenlijst
Energie, milieu, infrastructuur en media
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
1 Inleiding
De Flora- en Faunawet(1) (voortaan F&F wet) is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet
vormt samen met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (EEG,
1992) het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. In de F&F wet
wordt, onder andere, de zorgplicht beschreven.
Indien ingrepen plaatsvinden in “natuurlijk” groen, welke nadelige gevolgen kunnen hebben
voor de aanwezige flora en fauna, dient voor het uitvoeren van de werkzaamheden een toets
op de F&F wet plaats te vinden. In de meeste gevallen dient een ontheffing te worden
aangevraagd bij de minister. Een toets op de F&F wet bestaat uit een veldbezoek,
literatuurstudie, analyse van de gegevens en toetsing aan de wet.
1.1 Aanleiding
Schieveste is een ontwikkelingslocatie in de omgeving van station Schiedam. In de komende
jaren zullen op deze locatie kantoren en bedrijfspanden verreizen. Deze ontwikkeling zal
gefaseerd plaats vinden. Momenteel heeft een groot deel van deze locatie een min of meer
natuurlijk karakter. In verband met de gewenste ontwikkelingen zullen
ontruimingswerkzaamheden, ophogingen, een noodzakelijke bodemsanering en ontgravingen
moeten worden uitgevoerd. Alvorens hiertoe over te kunnen gaan zullen opstallen moeten
worden gesloopt en zal het merendeel van het op de locatie aanwezige groen moeten
worden gerooid.
In verband hiermee heeft Bureau Projectmanagement van de Gemeente Schiedam opdracht
verstrekt aan de adviseur ecologie en groen van ONS Ingenieursbureau B.V. om een toets op
de F&F wet uit te voeren.
1.2 Vraagstelling
•
•
•
•
In hoeverre vertegenwoordigt de op het terrein aanwezige vegetatie een belangrijke
natuurwaarde voor Schiedam en omgeving.
In hoeverre zijn, in het kader van de F&F wet aangewezen, bijzondere of beschermde
soorten aanwezig of kan er worden gesproken van een beschermt biotoop.
In hoeverre zijn de huidige plannen in strijd met de F&F wet en de Vogel- en
Habitatrichtlijn en / of is een nadelig effect te verwachten voor de aanwezige flora en
fauna.
In hoeverre zijn de genoemde plannen in strijd met het ”groenstruktuurplan Schiedam”(2).
1.3 Onderzoeksmethode
Aan de hand van literatuurstudie en navraag bij derden is nagegaan welke gegevens
beschikbaar zijn met betrekking tot de aanwezige flora en fauna op de onderzoekslocatie.
Daarnaast is een aantal veldbezoeken uitgevoerd waarbij de aanwezige natuurwaarden binnen
het gebied zijn geïnventariseerd. Deze rapportage is een bundeling van een aantal eerder
verschenen rapportages (zie literatuurlijst). Eerder verschenen rapportages zijn op hun
actualiteit getoetst, aangevuld met nieuw verkregen gegevens en in deze rapportage
verwerkt.
Deze rapportage beschrijft de planfases 2, 3, 5 en 6. De planfases 1 en 4 worden niet in deze
rapportage behandeld.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 2 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
2 Wet en regelgeving
2.1 Groenstruktuurplan
In het groenstructuurplan Schiedam wordt in de wegberm van de A20 een laanbeplanting
aangegeven. Daarnaast worden de weg- en spoortaluds aangewezen als droge ecologische
verbindingen (droge linten). De droge linten vormen een belangrijk onderdeel van de
ecologische structuur in Schiedam. Door middel van de hier aanwezige linten worden
Rotterdam en Schiedam in zekere mate ecologisch verbonden.
Het gebied wordt verder aangeduid met de functie kernen en woonwijken en deels zonder
specifieke functie.
2.2 Vogel- en Habitatrichtlijn
In de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn (beschermde) gebieden aangewezen en is de Ecologische
Hoofdstructuur weergegeven. Daarnaast is een aantal, op Europese schaal, beschermde
soorten aangewezen.
De locatie betreft geen aangewezen Vogel- en / of Habitatrichtlijn gebied. De locatie maakt
geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
2.3 Flora- en faunawet
In de F&F wet wordt onder ander de zorgplicht beschreven en worden beschermde soorten
flora en fauna aangewezen. Hieronder volgt, de voor dit project, belangrijkste tekst uit deze
wet:
Hoofdstuk I, artikel 2.
Lid 1 “Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en
planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”.
Lid 2 “ De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die
weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige
gevolgen voor Flora en Fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk
handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd,
dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden
gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen
worden voorkomen, deze zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”.
Daarnaast worden in Hoofdstuk II van de wet beschermde soorten aangewezen. Het betreft
hier kortweg alle vogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën. Daarnaast zijn enkele planten,
vissen, kreeftachtigen, kevers, dagvlinders, mieren en slakken aangewezen.
In Hoofdstuk III, paragraaf 1, artikel 8 en paragraaf 2, artikel 9 tot en met 12 van de wet zijn
de, voor dit onderzoek van belang zijnde, algemene verbodsbepalingen opgenomen.
Met betrekking tot beschermde dieren geldt een verbod op het doden, verwonden,
verontrusten, vangen en bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde
soorten alsmede het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van de
nestplaats of vaste rust- en verblijfsplaats. Met betrekking tot beschermde planten geldt een
verbod tot het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen
of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats verwijderen.
Indien op een ontwikkelingslocatie beschermde soorten worden aangetroffen of wordt
vermoedt dat beschermde soorten aanwezig kunnen zijn die een nadelig gevolg kunnen
ondervinden van de geplande handelingen dient ontheffing te worden aangevraagd bij de
minister.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 3 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
2.3.1
ONS Ingenieursbureau
AMvB artikel 75
Hieronder volgt een samenvatting met betrekking tot AMvB artikel 75 (7). Deze AMvB wordt
eind 2004 begin 2005 van kracht.
In het kader van de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere
wijzigingen gaan rond de jaarwisseling 2004/2005 voor bepaalde beschermde dier- en
plantensoorten vrijstellingen gelden op de Flora- en faunawet. Dit is het geval bij:
• beheer en onderhoud (bijv. waterschapsbeheer, natuurbeheer, bosbouw, landbouw);
• gebruik (bijv. defensie, recreatie) en
• ruimtelijke ontwikkeling (bijv. woningbouw, wegenaanleg).
Dat betekent dat deze activiteiten, onder voorwaarden, zonder ontheffing kunnen worden
uitgevoerd. Ook als dit schadelijke effecten heeft voor beschermde dier- en plantensoorten.
Er worden drie soortcategorieën aangewezen:
Tabel 1 algemene soorten.
Tabel 2 overige soorten.
Tabel 3 soorten uit bijlage IV Habitatrichtlijn.
ad. 1) Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en
onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor deze
soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen
gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Voor andere
dan de hierboven genoemde activiteiten is een ontheffing nodig.
ad. 2) Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en
onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor deze
soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van
een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode moet door een
sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Hetzelfde geldt
voor alle vogelsoorten.
ad. 3) Met betrekking tot deze soorten blijft de F&F wet in principe ongewijzigd.
In bijlage 2 soortenlijsten is per soort aangegeven of het een tabel 1, 2 of 3 soort betreft.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 4 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
3 Locatie
3.1 Geografische ligging
De onderzoekslocatie is gelegen aan de noordoostzijde van Schiedam en is geheel gelegen
binnen de kilometerhokken X: 087 / Y: 437 en X: 088 / Y: 437.
De locatie ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Schiedam - Delft en de Rijksweg A20. Aan de
oostzijde wordt de locatie begrensd door de gemeentegrens met Rotterdam. De
onderzoekslocatie wordt doorsneden door de Overschieseweg, de Schie en de
’s-Gravenlandseweg.
3.2 Locatie beschrijving
De onderzoekslocatie bestaat uit vier deellocaties te weten planfase 2, 3, 5 en 6. Deze kennen
elk hun eigen terreinkenmerken. Hieronder worden de deellocaties kort beschreven. Voor de
ligging van de deellocaties wordt verwezen naar de kaartbijlage.
•
Planfase 2; Ongeveer de helft van het deelgebied is bebouwd, verhard of wordt beheerd
als cultuurgazon. Dit deel van het terrein vormt geen geschikt biotoop voor bij de wet
beschermde soorten. Het overige terrein ligt gedeeltelijk braak. Hier heeft zich een
(natte) Riet- en Liesgras vegetatie ontwikkeld. Op de taluds van de Rijksweg A20 heeft
zich een goedgevormd bosplantsoen ontwikkeld. Zowel het braakliggende terrein als de
taluds van de rijksweg vormen een geschikt biotoop voor beschermde flora en fauna.
•
Planfase 3; Eind 2002 is dit terrein ontdaan van een wilgen-, elzen- en berkenstruweel.
Sindsdien ligt dit terrein braak en heeft zich hierop opnieuw een natuurlijke vegetatie
ontwikkeld. Het terrein valt momenteel in drie deelgebieden op te delen. Een jong elzenen berkenstruweel op vochtige gronden, een riet en liesgras vegetatie in een
moerasachtig gebied met en sloten en een vegetatie van de droge en voedselarme
zandgronden op het zandlichaam van de A20. Het terrein is geschikt als biotoop voor
beschermde soorten flora en fauna.
•
Planfase 5, dit deelgebied wordt voornamelijk gevormd door een voormalige stortplaats.
Ongeveer de helft van dit gebied is verhard en wordt gebruikt voor de opslag van
materialen. Het deelgebied wordt verder gekenmerkt door een bosachtig gebied,
bramenruigtes en kruidenruigtes. De Schie doorkruist dit deelgebied en vormt met zijn
oevers een waterbiotoop. Het terrein is grotendeels geschikt als biotoop voor
beschermde soorten flora en fauna.
•
Planfase 6, dit deelgebied wordt gekenmerkt door een kruidenruigte en bosplantsoenen
op het spoorwegtalud. Het deelgebied wordt doorkruist door de op- en afrit van de A20.
Het deelgebied is in zekere mate geschikt voor beschermde flora en fauna.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 5 van 12
ONS Ingenieursbureau
F&F toets Schieveste, november 2004
4 Inventarisatiegegevens
Inventarisatie is uitgevoerd door middel van literatuuronderzoek en navraag bij derden.
Daarnaast zijn in de periode juli 2002 tot en met oktober 2004 een aantal veldinventarisaties
uitgevoerd op de onderzoekslocatie of delen daarvan.
2
3
5
6
31 juli 2002
x
x
14 oktober 2002
x
x
26 mei 2003
x
4 juni 2003
x
5 juni 2003
x
30 september 2004
x
x
x
x
19 oktober 2004
x
x
x
x
tabel 1, locatiebezoeken / veldinventarisaties
Hieronder wordt ingegaan op de bij F&F wet beschermde soorten welke op de
onderzoekslocatie (kunnen) voorkomen. Met betrekking tot de hieronder opgesomde soorten
zijn waarnemingen (van sporen) gedaan tijdens de veldbezoeken of is uit literatuurstudie en
navraag bij derden gebleken dat deze soorten zich op de onderzoekslocatie ophouden. Alle
genoemde soorten zijn beschermd bij de F&F wet. In bijlage 2 soortenlijst wordt het
voorkomen van deze soorten verder uitgewerkt per deelgebied.
Extra beschermde soorten, tevens beschermd via de Vogel- en Habitatrichtlijn, worden
specifiek vermeld.
4.1 Literatuuronderzoek en navraag bij derden
Op de website van “Het Natuurloket”(3)* is het “globaal rapport verspreiding beschermde en
bedreigde soorten” met betrekking tot de kilometerhokken X: 087 / Y: 437 en
X: 088 / Y: 437 opgevraagd. Hieruit komen de volgende gegevens naar voren.
X: 087 / Y: 437
Soortgroep
Vaatplanten
Zoogdieren
Watervogels
Amfibieën
tabel 2a: natuurloket
FF
3
4
8
1
H/V
1
1
RL
Volledigheid
Actualiteit
4
goed
slecht
slecht
slecht
1/1/'90-1/10/'01
1/1/'90-1/1/'03
'90/'91-'01/'02
1/1/'85-1/1/'03
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 6 van 12
ONS Ingenieursbureau
F&F toets Schieveste, november 2004
X: 088 / Y: 437
Soortgroep
Zoogdieren
Broedvogels
Watervogels
tabel 2b: natuurloket
FF
H/V
2
14
8
RL
Volledigheid
Actualiteit
slecht
goed
slecht
1/1/'90-1/1/'03
1/1/'90-1/1/'02
'90/'91-'01/'02
Legenda:
FF = Flora- en faunawet;
H/V = Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn;
RL = Rode Lijst.
(* aan deze gegevens kunnen geen rechten worden ontleend.)
Uit navraag bij derden en literatuurstudie zijn uitgebreide gegevens met betrekking tot de
flora en fauna van de onderzoekslocatie naar voren gekomen.
4.2 Zoogdieren
Alle zoogdieren (met uitzondering van huismuis, bruine rat en zwarte rat) zijn beschermd bij
de F&F wet. Op de onderzoekslocatie zijn (sporen van) de volgende soorten waargenomen:
Mol, echte muizen, spitsmuizen, woelmuizen, egel, konijn. Daarnaast is het biotoop lokaal
geschikt voor de wezel.
Verder is bekend dat de dwergvleermuis het onderzoeksgebied als foerageergebied gebruikt.
Er zijn geen aanwijzingen dat vleermuizen hun verblijfsplaats hebben binnen de
onderzoekslocatie. Alle vleermuizen zijn beschermd bij de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De hierboven genoemde soorten zijn algemeen binnen het Schiedamse grondgebied.
4.3 Broedvogels en watervogels
Vrijwel alle vogels zijn beschermd binnen de F&F wet. Het onderzoeksgebied is, door de
aanwezigheid van diverse biotopen, geschikt voor een groot aantal (broed)vogels. Er zijn
gegevens bekend met betrekking tot het voorkomen van de volgende soorten: winterkoning,
roodborstje, rietzangers, tjiftjaf, fitis, merel, koolmees, pimpelmees, fazant, gaai, heggenmus
en grauwe vliegenvanger. Daarnaast komen in de Schie wilde eend, waterhoen en fuut voor.
Mogelijk gebruiken deze soorten het gebied als broedbiotoop. Daarnaast zijn de havik en
kievit foeragerend waargenomen. De hierboven genoemde soorten zijn, met uitzondering van
de kievit en havik, algemeen binnen het Schiedamse grondgebied.
4.4 Amfibieën
Alle amfibieën zijn beschermd binnen de F&F wet. Er is zijn waarneming gedaan van kikkers
op de onderzoekslocatie.
Door de aanwezigheid van een aantal natte biotopen is het gebied zeer geschikt voor de
groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Er kan dan ook worden aangenomen dat deze
soorten zich op de locatie hebben gevestigd. Deze soorten zijn algemeen binnen het
Schiedamse grondgebied.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 7 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
4.5 Vaatplanten
In het onderzoeksgebied is op 19 oktober 2004 één exemplaar van de beschermde
breedbladige wespenorchis aangetroffen. Deze soort is in Schiedam vrij algemeen. Eerder
onderzoek heeft uitgewezen dat de, door het natuurloket, genoemde beschermde
vaatplanten vermoedelijk op het spoortalud groeien. Het betreft hier oude
inventarisatiegegevens. Tijdens het veldonderzoek zijn hier geen beschermde soorten meer
aangetroffen. Er wordt vanuit gegaan dat deze soorten niet op meer op de locatie
voorkomen. Er bestaan geen verder aanwijzingen met betrekking tot het voorkomen van
beschermde planten binnen de onderzoekslocatie.
4.6 Overigen
Op de onderzoekslocatie komen voor zover bekend geen beschermde kreeftachtigen,
reptielen, vissen, insecten en overige ongewervelden voor. Voor zover bekend komen op de
onderzoekslocatie geen beschermde paddestoelen, mossen of korstmossen voor.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 8 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
5 Effectstudie
Inrichting en ingebruikname van het onderzoeksgebied hebben een nadelig effect op de
aanwezige flora en fauna. De inrichtingswerkzaamheden zullen gefaseerd worden uitgevoerd.
De werkzaamheden zullen bestaan uit het verwijderen van struwelen, bomen en (kruiden)
vegetaties, het omwoelen, afgraven en ophogen van de bodem, het slopen van opstallen, het
realiseren van bebouwing, het aanleggen van boven- en ondergrondse-infrastructuur en het
uitvoeren van overige inrichtingswerkzaamheden. Het, binnen de onderzoekslocatie
aanwezige, open water zal grotendeels verdwijnen. Daarbij wordt opgemerkt dat de Schie
niet bij de plannen is betrokken en er geen schade aan deze waterbiotoop plaatsvindt.
Inrichting van het onderzoeksgebied heeft een aanzienlijke afname van de, min of meer
natuurlijke, groene ruimte als gevolg.
5.1 Vogels
De geplande werkzaamheden hebben een nadelig effect op de aanwezige broedvogels. De
nadelige gevolgen zullen bestaan uit het verontrusten van de vogels en / of het beschadigen
en vernielen van holen, nesten of vaste voortplantings- rust- of verblijfplaatsen. Hiermee
worden de artikelen 10 en 11 van de F&F wet overtreden.
De rooi en sloopwerkzaamheden dienen, in verband daarmee, buiten het zogenaamde
vogelbroedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te worden uitgevoerd. Alvorens te starten met
de uitvoering van de rooi en sloopwerkzaamheden dienen het groen en de bomen door een
deskundige te worden onderzocht op de aanwezigheid van “bewoonde” nesten. Indien
nesten worden aangetroffen welke niet duurzaam zijn verlaten dienen de werkzaamheden
(lokaal) te worden uitgesteld. Strikt formeel zou hiervoor als gevolg artikel 75 van de F&F wet
ontheffing moeten worden gevraagd van het verbod zoals neergelegd in artikel 11 van de
wet. Bekend is evenwel dat de minister een dergelijke ontheffing nooit zal verlenen.
Op lokale en regionale schaal is er voldoende biotoop beschikbaar voor de gunstige staat van
instandhouding van de soorten.
5.2 Zoogdieren en amfibieën
De werkzaamheden hebben een nadelig gevolg voor de op de locatie aanwezige zoogdieren
en amfibieën. De nadelige gevolgen zullen bestaan uit verontrusting van de dieren en / of het
beschadigen en vernielen van holen, nesten of vaste voortplantings- rust- of verblijfplaatsen.
Hiermee worden de artikelen 10 en 11 van de F&F wet overtreden.
De werkzaamheden hebben geen nadelig gevolgen voor de aanwezige vleermuizen
aangezien er voldoende foerageerbiotoop blijft bestaan in de directe omgeving van de
onderzoekslocatie. Op lokale en regionale schaal is er voldoende biotoop beschikbaar voor de
gunstige staat van instandhouding van de soorten.
5.3 Vaatplanten
De werkzaamheden hebben een nadelig gevolg voor de op de locatie aanwezige flora. De
nadelige gevlogen zullen bestaan uit het vernielen, beschadigen en ontwortelen van
beschermde planten. Hiermee wordt artikel 8 van de F&F wet overtreden. Op lokale en
regionale schaal is er voldoende biotoop beschikbaar om de gunstige staat van
instandhouding van de soorten niet in gevaar te brengen.
5.4 Overig
Overige soortgroepen komen, voor zover bekend, niet voor op de onderzoekslocatie.
De werkzaamheden zijn niet in strijd met het groenstructuurplan Schiedam. De
werkzaamheden zijn niet in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 9 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
6 Conclusies en aanbevelingen
6.1 Conclusies
Aan de hand van de bovenstaande rapportage en het daarbij behorende onderzoek kunnen
de volgende conclusies worden getrokken.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Het is onderzoeksgebied is geheel gelegen in het stedelijk gebied. het binnen de
onderzoekslocatie aanwezige groen heeft een natuurlijk karakter.
Binnen het onderzoeksgebied worden meerder (sub)biotopen onderscheiden.
Binnen het onderzoeksgebied staan meerdere kapvergunning plichtige bomen.
Op de onderzoekslocatie zullen, gefaseerd, inrichtingsmaatregelen plaatsvinden.
ontwikkeling van de locatie bestaat uit de aanleg van een kantorenpark.
De geplande ingrepen zijn, voor zover bekend, niet in strijd met de Vogel- en
Habitatrichtlijn.
De geplande ingrepen zijn niet in strijdt het Groenstruktuurplan Schiedam.
Er zijn, voor zover bekend, geen recente gegevens beschikbaar met betrekking tot de
aanwezigheid van bij de F&F wet beschermde mossen, korstmossen en paddestoelen
binnen de onderzoekslocatie. Het valt niet binnen de verwachting dat deze soorten op de
onderzoekslocatie voorkomen.
Er zijn, voor zover bekend, geen recente gegevens beschikbaar met betrekking tot de
aanwezigheid van bij de F&F wet beschermde vissen, reptielen, kreeftachtigen, insecten
en overige ongewervelden binnen de onderzoekslocatie. Het valt niet binnen de
verwachting dat deze soorten op de onderzoekslocatie voorkomen.
Er zijn recente gegevens beschikbaar met betrekking tot het voorkomen van bij de F&F
wet beschermde vaatplanten, vogels, amfibieën en zoogdieren binnen de
onderzoekslocatie.
De geplande werkzaamheden hebben een nadelig effect op de binnen de
onderzoekslocatie aanwezige beschermde vogels, amfibieën en zoogdieren. De nadelige
gevolgen zullen bestaan uit verontrusting van de dieren en / of het beschadigen en
vernielen van holen, nesten of vaste voortplantings-, rust- of verblijfplaatsen. Hiermee
worden de artikelen 10 en 11 van de F&F wet overtreden. Met de inwerkingtreding van
AMvB artikel 75, eind 2004 begin 2005, bestaat voor de aangetroffen soorten een
vrijstelling. In principe dient met betrekking tot vogels een gedragscode te worden
opgesteld. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat het respecteren van het
vogelbroedseizoen hieraan voldoet.
De geplande werkzaamheden hebben een nadelig effect op de binnen de
onderzoekslocatie aanwezige beschermde vaatplanten. De nadelige gevlogen zullen
bestaan uit het vernielen, beschadigen en ontwortelen van planten. Hiermee wordt artikel
8 van de F&F wet overtreden. Met de inwerkingtreding van AMvB artikel 75, eind 2004
begin 2005, bestaat voor de aangetroffen soorten een vrijstelling.
De gunstige staat van instandhouding van beschermde vaatplanten, vogels, amfibieën en
zoogdieren komt, door de aanwezigheid van voldoende vervangend biotoop op lokaal en
regionaal niveau, niet in gevaar.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 10 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
6.2 Aanbevelingen
•
•
•
•
•
•
•
Indien de werkzaamheden aanvangen na inwerkingtreding van AMvB artikel 75 dient geen
ontheffing te worden aangevraagd op het verstoren van de aangetroffen soorten.
Rooi en sloopwerkzaamheden dienen buiten het vogelbroedseizoen (15 maart tot 15 juli)
te worden uitgevoerd. Alvorens te starten met de uitvoering van de werkzaamheden
dienen het groen en de bomen door een deskundige te worden onderzocht op de
aanwezigheid van “bewoonde” nesten. Indien nesten worden aangetroffen welke niet
duurzaam zijn verlaten dienen de werkzaamheden (lokaal) te worden uitgesteld. Strikt
formeel zou hiervoor als gevolg artikel 75 van de F&F wet ontheffing moeten worden
gevraagd van het verbod zoals neergelegd in artikel 11 van de wet. Bekend is evenwel dat
de minister een dergelijke ontheffing nooit zal verlenen.
Alvorens over te gaan tot het kappen van bomen dient hiertoe een kapvergunning te
worden aangevraagd.
Ter compensatie van de natuurwaarden welke verloren gaan bij de ontwikkeling van het
onderzoeksgebied dient in het ontwikkelingsplan een groenplan te worden opgenomen.
Parkeren en opslag van materialen etc. op of in eventueel te behouden groenstructuren
dient te worden voorkomen om verder schade aan de omgeving te beperken.
Bij voorkeur dient de groenstructuur op de spoor en wegbermtaluds zo veel mogelijk te
worden gespaard. Het verdient de voorkeur op de weg en spoorbermen een droog lint of
boslint te realiseren. Droge linten en boslinten vervullen binnen de stad een belangrijke
corridorfunctie. Dit kan worden opgevoerd ter compensatie van de verloren
natuurwaarde.
Het verdient de aanbeveling om te onderzoeken in hoeverre in de ontwikkelingsplannen
een aanleg van een natuurvriendelijke oever langs de Schie in valt te passen. Dit kan
worden opgevoerd ter compensatie van de verloren natuurwaarde.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 11 van 12
F&F toets Schieveste, november 2004
ONS Ingenieursbureau
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Literatuur
1. Flora- en faunawet, Koninklijke Vermande BV – Lelystad, 1999.
2. Groenstruktuurplan Schiedam, Dienst gemeentewerken Schiedam - Groenvoorziening &
Natuur / Frisse wind - bNO, mei 1996 (vastgesteld door de gemeenteraad Schiedam d.d.
18 september 1995)
3. Het Natuurloket, www.natuurloket.nl, pagina gebiedsbeschrijving. D.d. 20 oktober 2004.
4. Ecologische consequenties van herinrichting Schieveste, inventarisatie en gevolgtrekking,
ing. J.C. de Kruijf, ONS-ingenieursbureau, adviseur groen en ecologie,14 oktober 2002.
5. Briefrapportage, Fase 2 Schieveste, flora- en faunawet (quickscan), 26 mei 2003.
6. Ecologische consequenties van de herontwikkeling van plangebied Schieveste West, een
toets op de flora- en faunawet, inventarisatie en gevolgtrekking, ing. J.C. de Kruijf, ONSingenieursbureau, adviseur ecologie en groen,13 juni 2003.
7. Besluit van 10 september 2004, houdenden wijzigingen van een aantal algemene
maatregelen van bestuur in verband met wijzigingen van artikel 75 van de Flora- en
faunawet en enkele andere wijzigingen, Staatsblad, Stb. 501, 19 oktober 2004
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 12 van 12
Bijlagen:
1. Kaartbijlage
2. Soortenlijst
F&F toets Schieveste, november 2004
Bijlage 1, Kaartbijlagen.
Energie, milieu, infrastructuur en media
ONS Ingenieursbureau
ONS Ingenieursbureau
F&F toets Schieveste, november 2004
Bijlage 2, Soortenlijsten
Zoogdieren
projectfase
2
3
5
veldmuis
Microtus arvalis
x
x
x
rosse woelmuis
Clethrionomys glareolus
x
x
bosmuis
Apodemus sylvaticus
x
x
huisspitsmuis
Crocidura russula
x
x
x
gewone bosspitsmuis
Sorex araneus
x
x
mol
Talpa europaea
x
x
x
egel
Erinaceus europaeus
x
x
konijn
Oryctolagus cuniculus
x
wezel
Mustela nivalis
x
x
dwergvleermuis *
Pipistrellus pipistrellus
foeragerend
x: soort komt (mogelijk) voor binnen het deelgebied
*: soort is tevens beschermd binnen de Vogel- en Habitatrichtlijn
#
: vrijstellings- en ontheffingsregime volgens AMvB artikel 75.
6
tabel#
x
1
1
1
1
1
1
1
1
1
3
x
x
x
Amfibieën
projectfase
2
bruine kikker
Rana temporaria
middelste groene kikker
Rana esculenta
gewone pad
Bufo bufo
x: soort komt (mogelijk) voor binnen het deelgebied
#
: vrijstellings- en ontheffingsregime volgens AMvB artikel 75.
3
5
x
x
x
x
x
3
5
6
tabel#
1
1
1
Vaatplanten
projectfase
brede wespenorchis
Epipactis helleborine
x: soort komt (mogelijk) voor binnen het deelgebied
#
: vrijstellings- en ontheffingsregime volgens AMvB artikel 75.
Energie, milieu, infrastructuur en media
2
x
6
tabel#
1
ONS Ingenieursbureau
F&F toets Schieveste, november 2004
Vogels
projectfase
2
3
5
6
tabel#
winterkoning
Troglodytes troglodytes
roodborst
Erithacus rubecula
rietzanger
Acrocephalus schoenobaenus
tjiftjaf
Phylloscopus collybita
fitis
Phylloscopus trochilus
kleine karekiet
Acrocephalus scirpaceus
merel
Turdus merula
koolmees
Parus major
pimpelmees
Parus caeruleus
fazant
Phasianus colchicus
gaai
Garrulus glandarius
ekster
Pica pica
heggenmus
Prunella modularis
havik
Accipiter gentilis
grauwe vliegenvanger
Mucicapa striata
kievit
Vanellus vanellus
blauwe reiger
Ardea cinerea
wilde eend
Anas platyrhynchos
meerkoet
Fulica atra
fuut
Podiceps cristatus
x: soort nestelt of foerageert binnen het deelgebied
#
: vrijstellings- en ontheffingsregime volgens AMvB artikel 75.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
Energie, milieu, infrastructuur en media
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 7 Flora en fauna rapportage
1 46
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
ONS Ingenieursbureau
Nader onderzoek flora en fauna
plangebied Schieveste
Energie, milieu, infrastructuur en media
ONS Ingenieursbureau
Nader onderzoek flora en fauna
plangebied Schieveste
In opdracht van:
Gemeente Schiedam, Projectbureau Schieveste
Uitgevoerd door:
ing. J.C. de Kruijf
ONS-ingenieursbureau
Adviseur Ecologie en Groen
projectnummer: 13260012
revisie: 01, 19 september 2005
autorisatie
datum
status
naam
functie
definitief
Piet Bliek
teammanager
definitief
Hans de Kruijf
adviseur
Energie, milieu, infrastructuur en media
paraaf
F&F NO Schieveste, september 2005
1
INLEIDING........................................................................................................................................ 2
1.1
1.2
1.3
2
ONS Ingenieursbureau
AANLEIDING ................................................................................................................................. 2
VRAAGSTELLING .......................................................................................................................... 2
AFBAKENING ................................................................................................................................ 2
WET EN REGELGEVING .............................................................................................................. 3
2.1
FLORA- EN FAUNAWET ................................................................................................................. 3
2.1.1
AMvB artikel 75 ................................................................................................................... 3
3
LOCATIE ........................................................................................................................................... 5
3.1
3.2
4
GEOGRAFISCHE LIGGING............................................................................................................... 5
LOCATIE BESCHRIJVING ................................................................................................................ 5
ONDERZOEK ................................................................................................................................... 6
4.1
LITERATUURSTUDIE...................................................................................................................... 6
4.2
VELDWERK ................................................................................................................................... 7
4.2.1
Resultaten veldwerk ............................................................................................................. 7
5
INTERPRETATIE ............................................................................................................................ 9
6
CONCLUSIES ..................................................................................................................................11
Bijlagen:
1. Kaartbijlage
2. Soortenlijst
Energie, milieu, infrastructuur en media
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
1 Inleiding
De Flora- en Faunawet(1) (voortaan F&F wet) is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet
vormt samen met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (EEG,
1992) het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. In de F&F wet
wordt, onder andere, de zorgplicht beschreven.
Indien ingrepen plaatsvinden welke nadelige gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige
flora en fauna, dient voor het uitvoeren van de werkzaamheden een toets op de F&F wet
plaats te vinden. In een enkel geval dient daarnaast een nader onderzoek naar extra
beschermde soorten te worden uitgevoerd.
1.1 Aanleiding
Schieveste is een ontwikkelingslocatie in de omgeving van station Schiedam. In de komende
jaren zullen op deze locatie kantoren en bedrijfspanden verreizen. Deze ontwikkeling zal
gefaseerd plaats vinden. Momenteel heeft een groot deel van de locatie een min of meer
natuurlijk karakter. In verband met de gewenste ontwikkelingen zullen
ontruimingswerkzaamheden, ophogingen, een noodzakelijke bodemsanering en ontgravingen
moeten worden uitgevoerd. Alvorens hiertoe over te kunnen gaan zullen opstallen moeten
worden gesloopt en zal het merendeel van het op de locatie aanwezige groen moeten
worden gerooid.
In verband hiermee is in november 2004(2) een toets op de flora- en faunawet uitgevoerd. Aan
de hand van dit onderzoek bestaat de noodzaak om, voor een deel van het plangebied, een
nader onderzoek naar extra beschermde amfibieën en planten uit te voeren. Bureau
Projectmanagement van de Gemeente Schiedam heeft hiervoor opdracht verstrekt aan de
adviseur ecologie en groen van ONS Ingenieursbureau B.V. (stadsecoloog).
1.2 Vraagstelling
Voorafgaand aan het onderzoek is de volgende vraagstelling geformuleerd:
• In hoeverre komen op de onderzoekslocatie extra beschermde planten voor.
• In hoeverre komen op de onderzoekslocatie extra beschermde amfibieën, met name
rugstreeppad, voor.
• In hoeverre levert het onderzoek aanvullende informatie met betrekking tot het
voorkomen van beschermde soorten flora en fauna op de onderzoekslocatie.
• In hoeverre hebben de aangetroffen soorten een nadelig effect op de voortgang van de
planontwikkeling.
1.3 Afbakening
Deze rapportage vormt een aanvulling op de rapportage Ecologische consequenties van de
herontwikkeling van plangebied Schieveste(2). Deze rapportage beschrijft de planfases 2, 3 en
5. Met betrekking tot planfase 6 bestaat geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader
onderzoek.
Bij dit nader onderzoek moet worden opgemerkt dat elke veldinventarisatie een
momentopname is. Met het verstrijken van de tijd valt het spontaan voorkomen en verdwijnen
van beschermde planten en dieren nooit met volledige zekerheid te voorzien of uit te sluiten.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 2 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
2 Wet en regelgeving
2.1 Flora- en faunawet
In de F&F wet wordt onder ander de zorgplicht beschreven en worden beschermde soorten
flora en fauna aangewezen. Hieronder volgt, de voor dit project, belangrijkste tekst uit deze
wet:
Hoofdstuk I, artikel 2.
Lid 1 “Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en
planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”.
Lid 2 “ De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die
weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige
gevolgen voor Flora en Fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk
handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd,
dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden
gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen
worden voorkomen, deze zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”.
Daarnaast worden in Hoofdstuk II van de wet beschermde soorten aangewezen. Het betreft
hier kortweg alle vogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën. Daarnaast zijn enkele planten,
vissen, kreeftachtigen, kevers, dagvlinders, mieren en slakken aangewezen.
In Hoofdstuk III, paragraaf 1, artikel 8 en paragraaf 2, artikel 9 tot en met 12 van de wet zijn
de, voor dit onderzoek van belang zijnde, algemene verbodsbepalingen opgenomen.
Met betrekking tot beschermde dieren geldt een verbod op het doden, verwonden,
verontrusten, vangen en bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde
soorten alsmede het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van de
nestplaats of vaste rust- en verblijfsplaats. Met betrekking tot beschermde planten geldt een
verbod tot het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen
of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats verwijderen.
Indien op een ontwikkelingslocatie beschermde soorten worden aangetroffen of wordt
vermoedt dat beschermde soorten aanwezig kunnen zijn die een nadelig gevolg kunnen
ondervinden van de geplande handelingen dient ontheffing te worden aangevraagd bij de
minister.
2.1.1
AMvB artikel 75
Hieronder volgt een samenvatting met betrekking tot AMvB artikel 75(3). Deze AMvB is sinds
begin 2005 van kracht.
In het kader van de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere
wijzigingen gaan rond de jaarwisseling 2004/2005 voor bepaalde beschermde dier- en
plantensoorten vrijstellingen gelden op de Flora- en faunawet. Dit is het geval bij:
• beheer en onderhoud (bijv. waterschapsbeheer, natuurbeheer, bosbouw, landbouw);
• gebruik (bijv. defensie, recreatie) en
• ruimtelijke ontwikkeling (bijv. woningbouw, wegenaanleg).
Dat betekent dat deze activiteiten, onder voorwaarden, zonder ontheffing kunnen worden
uitgevoerd. Ook als dit schadelijke effecten heeft voor beschermde dier- en plantensoorten.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 3 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
Er worden drie soortcategorieën aangewezen:
Tabel 1 algemene soorten.
Tabel 2 overige soorten.
Tabel 3 soorten uit bijlage IV Habitatrichtlijn.
ad. 1) Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en
onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor deze
soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen
gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Voor andere
dan de hierboven genoemde activiteiten is een ontheffing nodig.
ad. 2) Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en
onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor deze
soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van
een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode moet door een
sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Hetzelfde geldt
voor alle vogelsoorten.
ad. 3) Met betrekking tot deze soorten blijft de F&F wet in principe ongewijzigd.
In bijlage 2 soortenlijsten is per soort aangegeven of het een tabel 1, 2 of 3 soort betreft.
Naast de flora en faunawet en de AMvB zijn eind 2004 de vernieuwde Rode lijsten voor
planten en diersoorten vastgesteld. Indien ingrepen een belangrijk negatief effect hebben op
populaties van rode lijst soorten dient hiervoor het compensatiebeginsel en de zorgplicht in
acht te worden genomen.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 4 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
3 Locatie
3.1 Geografische ligging
De onderzoekslocatie is gelegen aan de noordoostzijde van Schiedam en is geheel gelegen
binnen de kilometerhokken X: 087 - Y: 437 en X: 088 - Y: 437.
De locatie ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Schiedam - Delft en de Rijksweg A20. Aan de
oostzijde wordt de locatie begrensd door de gemeentegrens met Rotterdam. De
onderzoekslocatie wordt doorsneden door de Overschieseweg, de Schie en aan de westzijde
begrenst door de ’s-Gravelandseweg.
3.2 Locatie beschrijving
De onderzoekslocatie bestaat uit drie deellocaties te weten planfase 2, 3 en 5. Deze kennen
elk hun eigen terreinkenmerken. Hieronder worden de deellocaties kort beschreven. Voor de
ligging van de deellocaties wordt verwezen naar de kaartbijlage (bijlage 1).
•
Planfase 2; Ongeveer de helft van het deelgebied is bebouwd, verhard of wordt beheerd
als cultuurgazon. Dit deel van het terrein vormt geen geschikt biotoop voor bij de wet
beschermde soorten. Het overige terrein ligt gedeeltelijk braak. Hier heeft zich een
(natte) Riet- en Liesgras vegetatie ontwikkeld. Op de taluds van de Rijksweg A20 heeft
zich een goedgevormd bosplantsoen ontwikkeld. Zowel het braakliggende terrein als de
taluds van de rijksweg vormen een geschikt biotoop voor beschermde flora en fauna.
•
Planfase 3; Eind 2002 is dit terrein ontdaan van een wilgen-, elzen- en berkenstruweel.
Sindsdien ligt dit terrein braak en heeft zich hierop opnieuw een natuurlijke vegetatie
ontwikkeld. Het terrein valt momenteel in drie deelgebieden op te delen. Een jong elzenen berkenstruweel op vochtige gronden, een riet en liesgras vegetatie in een
moerasachtig gebied met en sloten en een vegetatie van de droge en voedselarme
zandgronden op het zandlichaam van de A20. Het terrein is geschikt als biotoop voor
beschermde soorten flora en fauna. Aan de zuidzijde van het terrein ligt een oud
spoorwegemplacement.
•
Planfase 5, dit deelgebied wordt voornamelijk gevormd door een voormalige stortplaats.
Ongeveer de helft van dit gebied is verhard en wordt gebruikt voor de opslag van
materialen. Het deelgebied wordt verder gekenmerkt door een bosachtig gebied,
bramenruigtes en kruidenruigtes. De Schie doorkruist dit deelgebied en vormt met zijn
oevers een waterbiotoop. Het terrein is grotendeels geschikt als biotoop voor
beschermde soorten flora en fauna.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 5 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
4 Onderzoek
Bij het natuurloket zijn aanvullende gegevens opgevraagd met betrekking tot de aanwezige
planten en amfibieën op de onderzoekslocatie. Relevante gegevens met betrekking tot de
kilometerhokken X:87 Y:437 en X:88 Y:437 zijn onderzocht en vrijgegeven door RAVON(4) en
Floron(5).
Daarnaast is een aantal veldbezoeken uitgevoerd waarbij gericht onderzoek is uitgevoerd naar
het voorkomen van beschermde flora en de rugstreeppad. Het nader onderzoek is uitgevoerd
door de stadsecoloog van de gemeente Schiedam in samenwerking met biologen van Bureau
Stadsnatuur Rotterdam (bSR).
Bijlage 2 soortenlijsten geeft een overzicht van de voor dit onderzoek relevante soorten.
4.1 Literatuurstudie
Amfibieën
Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland) heeft een
(literatuur)onderzoek uitgevoerd gericht op het voorkomen van amfibieën binnen de
beschreven planlocatie.
Uit de rapportage van RAVON komt het volgende naar voren:
• Het onderzoeksgebied is slecht onderzocht in de periode 1987 - 2003.
• Er is een waarneming van Groene kikker gedaan in 1999.
• Er bestaan geen nadere meldingen van soorten van de Rode lijst en Vogel- en
Habitatrichtlijn.
• Nader onderzoek naar het voorkomen van amfibieën is gewenst.
• De gunstige staat van instandhouding van amfibieën mag niet in het geding komen.
Vaatplanten
Stichting Floron (Floristisch onderzoek) heeft een (literatuur)onderzoek uitgevoerd naar het
voorkomen van beschermde planten binnen de kilometerhokken waarvan het plangebied
onderdeel uitmaakt.
Uit de rapportage van het Floron komt het volgende naar voren:
• Het gebied is goed en actueel onderzocht. De meeste waarnemingen stammen uit de
periode na 1990.
• In het totaal zijn 14 aandachtsoorten waargenomen binnen de beschreven
kilometerhokken.
• Er zijn 4 bij de F&F wet beschermde soorten aangetroffen (Zwartsteel, Tongvaren,
Steenbreekvaren en Breed klokje)
• Er zijn 7 soorten van de Rode lijst 2000 aangetroffen (Wondklaver, Selderij, Kleine
pimpernel, Rode ogentroost, Slanke vrouwenmantel, Stijve naaldvaren en Kamgras).
• Er zijn 5 soorten van de Rode lijst 1990 aangetroffen die niet meer op de Rode lijst 2000
staan (Zwartsteel, Steenbreekvaren, Fraai duizendguldenkruid, Esdoornganzenvoet en
IJzerhard).
• Van de bovengenoemde aandachtssoorten zijn 12 waarnemingen gedaan in het westelijke
kilometerhok (X:87 Y:437) en 2 waarnemingen in het oostelijke kilometerhok (X:88 Y:437).
• De precieze locaties van de meeste groeiplaatsen van aandachtsoorten zijn niet bij Floron
bekend.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 6 van 11
ONS Ingenieursbureau
F&F NO Schieveste, september 2005
•
•
•
Het is niet waarschijnlijk dat belangrijke botanische natuurwaarden in het gedrang zijn of
komen.
Mogelijk komen er beschermde soorten voor aan de randen van het onderzoeksgebied en
het spoorwegemplacement op (kade)muren en in de buurt van het volkstuincomplex.
Nader onderzoek naar het actuele voorkomen en de standplaats van aandachtssoorten is
gewenst.
4.2 veldwerk
Doormiddel van een veldwerk is invulling gegeven aan het door RAVON en Floron als
wenselijk geformuleerde nader onderzoek.
In de periode april tot en met juni 2005 is een aantal veldinventarisaties uitgevoerd.
Tabel 1 geeft hiervan een overzicht. Op een aantal dagen zijn meerdere onderzoekslocaties
bezocht, gedurende het vermelde tijdsbestek is de locatie één of meerdere keren bezocht.
Datum
Tijd
26 april 2005 tussen 17:30 / 24:00
26 mei 2005
tussen 20:30 / 24:00
7 juni 2006
tussen 20:30 / 01:00
23 juni 2006
15:00 / 16:30
Tabel 1: veldinventarisatie
Naam
HK, FB
HK, ME, IN
HK, FB
HK
Amfibieën
X
X
X
Flora
X
X
X
Weer
wbb, 15 ºc
wbd, 19 ºc
wbd, 20 ºc
hed, 24 ºc
naam:
HK: dhr. H. de Kruijf, adviseur groen en ecologie, stadsecoloog gemeente Schiedam.
FB: dhr. F. Brekelmans, bioloog / ecoloog, bSR.
ME: dhr. M. Epe, bioloog / ecoloog, bSR.
IN: mw. I. Nelisse-Rovers, bioloog, RBOI (gast).
weer:
wbb: wisselend bewolkt met af een toe en bui
wbd: wisselend bewolkt en droog
hed: helder en droog
Het onderzoek naar rugstreeppad is uitgevoerd doormiddel van het luisteren naar de roep
van mannetjes. Op 26 april, 26 mei en 7 juni is rond en na het vallen van de duisternis
geluisterd naar deze soort. Daarnaast is gezocht naar ei-afzettingen en larven van amfibieën.
Het onderzoek naar vaatplanten is uitgevoerd door het gericht zoeken naar beschermde en
bijzondere planten. Hiervoor is het terrein meermalen kriskras doorkruist. Op deze wijze zijn
alle verschillende biotopen en potentiële vestigingslocaties minstens eenmaal onderzocht.
4.2.1
Resultaten veldwerk
Amfibieën
• Tijdens het onderzoek waren de terreinomstandigheden geschikt voor amfibieën
(waaronder rugstreeppad). Het terrein kent een gevarieerd biotoop met een aantal poelen
en sloten.
• Tijdens het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan van Rugstreeppad.
• Tijdens het veldonderzoek is op één plek een paartje Kleine watersalamander
aangetroffen.
• Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanvullende waarnemingen gedaan van amfibieën.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 7 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
Vaatplanten
• Tijdens het veldonderzoek is direct ten noorden van station Schiedam op het verlaten
spooremplacement Wondklaver aangetroffen.
• Tijdens het veldonderzoek zijn Kleine pimpernel en Wondklaver waargenomen in de
middenberm van de Overschiesestraat. Deze middenberm is ingezaaid met een
kruidenmengsel.
• Tijdens het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan van overige soorten
beschermde flora.
• Van een aantal door het Floron gemelde soorten is de standplaats buiten het
onderzoeksgebied bekend.
Overigen
Tijdens het veldonderzoek is één waarneming gedaan van één Gewone dwergvleermuis
(foeragerend). Het voorkomen van deze soort op de locatie was reeds bekend. Er zijn geen
overige aanvullende waarnemingen gedaan.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 8 van 11
ONS Ingenieursbureau
F&F NO Schieveste, september 2005
5 Interpretatie
Uit voorgaand onderzoek, dit nader onderzoek en de resultaten van Floron en RAVON zijn
gegevens naar voren gekomen met betrekking tot het voorkomen van beschermde flora en
fauna op de onderzoekslocatie. Bij het interpreteren van met name de beschrijvingen van
Floron is mede gebruik gemaakt van de lokale bekendheid en kennis van het voorkomen van
soorten bij de auteur.
Amfibieën
Uit het nader onderzoek is gebleken dat de volgende amfibieën voorkomen op de
onderzoekslocatie:
Bruine kikker
Middelste groene kikker
Groene kikker complex
Gewone pad
Kleine watersalamander
Rana temporaria
Rana esculenta
Rana esculenta synklepton
Bufo bufo
Triturus vulgaris
Het betreft in alle gevallen algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding
niet in het geding komt. Alle aangetroffen soorten vallen onder tabel 1 van de AMvB. De
voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden gezien als een ruimtelijke ontwikkeling. Er geldt
een vrijstelling voor deze soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet. Aan deze vrijstelling
zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing
aangevraagd te worden.
Het voorkomen van deze soorten heeft geen verdere gevolgen voor de voortgang van het
project Schieveste. Compenserende en mitigerende maatregelen worden echter wel wenselijk
geacht.
Vaatplanten
Uit het nader onderzoek is gebleken dat de volgende vaatplanten voorkomen op de
onderzoekslocatie:
Brede wespenorchis
Wondklaver
Kleine pimpernel
Epipactis helleborine
Anthyllis vulneraria
Sanguisorba minor
Brede wespenorchis valt onder tabel 1 van de AMvB. De voorgenomen ontwikkelingen
kunnen worden gezien als een ruimtelijke ontwikkeling. Er geldt een vrijstelling voor deze
soorten voor artikel 8 t/m 12 van de F&F wet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen
gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Wondklaver en Klein pimpernel zijn beide opgenomen op de Rode lijst. Indien een ingreep
nadelige effecten heeft op een populatie van een rode lijstsoort dient in verband daarmee de
zorgplicht en compensatiebeginsel te worden nageleefd. De aangetroffen planten betreffen
solitaire planten er is geen sprake van een duidelijke populatie van deze soorten. Daarnaast
zijn beide soorten vermoedelijk geïntroduceerd vanuit een zaadmengsel voor kruidenrijke
bermen. Beide soorten worden op meerder plaatsen in Schiedam in bermen aangetroffen.
Het voorkomen van beschermde en Rode lijst soorten heeft geen verdere consequenties voor
het project Schieveste.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 9 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
Floron maakt melding van een aantal soorten vaatplanten welke op de onderzoekslocatie voor
kunnen komen. Deze soorten zijn echter niet meer aangetroffen. Aangenomen kan worden
dat het voorkomen van deze soorten binnen het plangebied niet langer aannemelijk is. Met
betrekking tot een aantal soorten is het voorkomen buiten het plangebied bekend. Met name
een aantal muurvarens worden nog steeds aangetroffen in het centrum van Schiedam.
Overigen
Met betrekking tot de overige soorten kunnen de conclusie en aanbevelingen zoals
geformuleerd in het verkennend onderzoek(2) ongewijzigd en onverminderd worden
overgenomen.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 10 van 11
F&F NO Schieveste, september 2005
ONS Ingenieursbureau
6 Conclusies
Aan de hand van de bovenstaande rapportage en het daarbij behorende onderzoek kunnen
de volgende conclusies worden getrokken.
• Uit het nader onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen met betrekking tot het
voorkomen van Rugstreeppad of ander extra beschermde amfibieën.
• Gegevens zijn bekend met betrekking tot het voorkomen van vier soorten amfibieën op
de onderzoekslocatie. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten komt niet
in het geding. Het voorkomen van deze soorten heeft geen verdere gevolgen voor de
voortgang van het project Schieveste. Compenserende en mitigerende maatregelen
worden echter wel wenselijk geacht.
• Door middel van het nader onderzoek is het voorkomen van één beschermde vaatplant en
twee soorten van de Rode lijst vastgesteld.
• Het voorkomen van deze soorten heeft geen verdere gevolgen voor de voortgang van het
project Schieveste.
• De conclusies en aanbevelingen zoals geformuleerd in het verkennend onderzoek(2)
kunnen ongewijzigd en onverminderd worden overgenomen
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Literatuur
1. Flora- en faunawet, Koninklijke Vermande BV – Lelystad, 1999.
2. Kruijf, ing. J.C. de, 2004. Ecologische consequenties van de herontwikkeling van
plangebied Schieveste, Een toets op de Flora- Faunawet. Inventarisatie en gevolgtrekking.
ONS-Ingenieursbureau, adviseur groen en ecologie, 29 november 2004, revisie 01.
3. Besluit van 10 september 2004, houdenden wijzigingen van een aantal algemene
maatregelen van bestuur in verband met wijzigingen van artikel 75 van de Flora- en
faunawet en enkele andere wijzigingen, Staatsblad, Stb. 501, 19 oktober 2004
4. Prudon, B. 2005. GA 2005-0328 Schieveste. Levering Reptielen-, Amfibieën- en
Vissengegevens. Stichting RAVON, Nijmegen.
5. Beringen, R., 2005. Bouwproject Schieveste te Schiedam; toelichting bij de floristische
verspreidingsgegevens. Rapport 20052.038. Stichting FLORON, Leiden.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Pagina 11 van 11
Bijlagen:
1. Kaartbijlage
2. Soortenlijst
F&F NO Schieveste, september 2005
Bijlage 1, Kaartbijlagen.
Energie, milieu, infrastructuur en media
ONS Ingenieursbureau
ONS Ingenieursbureau
F&F NO Schieveste, september 2005
Bijlage 2, Soortenlijsten
Amfibieën
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Bron
Bruine kikker
Rana temporaria
VO
Middelste groene
Rana esculenta
VO
kikker
Groene kikker
Rana esculenta synklepton RAVON
complex
Gewone pad
Bufo bufo
VO
Kleine
Triturus vulgaris
NO
watersalamander
VO: Verkennen onderzoek, 29 november 2004
NO: Veldwerk uitgevoerd voor deze rapportage
RAVON: Stichting RAVON 25 april 2005
X: Soort is recent aangetroffen op de onderzoekslocatie.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Kilometer
hok
87 - 437
87 - 437
Planfase /
locatie
III, V
III
87 - 437
onbekend
87 - 437
87 - 437
III, V
III
Voorkomen
Beschermingsstatus
X
X
AMvB tabel 1
AMvB tabel 1
AMvB tabel 1
X
X
AMvB tabel 1
AMvB tabel 1
ONS Ingenieursbureau
F&F NO Schieveste, september 2005
Vaatplanten
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Bron
Zwartsteel
Tongvaren
Asplenium andiantumnigrum
Asplenium scolopendrium
Steenbreekvaren
Asplenium trichomanes
Brede wespenorchis
Breed klokje
Wondklaver
Selderij
Kleine pimpernel
Rode ogentroost
Epipactis helleborine
Campanula latifolia
Anthyllis vulneraria
Apium graveolens
Sanguisorba minor
Odontitus vernus ssp.
serotinus
Alchemilla micans
Floron, lokale
bekendheid
Floron, lokale
bekendheid
Floron, lokale
bekendheid
VO
Floron
Floron, NO
Floron
Floron, NO
Floron
88 - 437
88 - 437
87 - 437
88 - 437
87 - 437
87 - 437
Planfase /
locatie
Schiedam
centrum
Schiedam
centrum
Schiedam
centrum
III
III
II
III
II
onbekend
Floron
87 - 437
II, III
RL gevoelig
Floron, lokale
bekendheid
Floron
Floron
87 - 437
RL gevoelig
87 - 437
87 - 437
Schiedam
centrum
onbekend
onbekend
RL gevoelig
geen
87 - 437
87 - 437
onbekend
onbekend
geen
geen
Slanke
Vrouwenmantel
Stijve naaldvaren
Polystichum aculeatum
Kamgras
Cynosurus cristatus
fraai
Centaurium pulchellum
duizendguldenkruid
Esdoornganzenvoet
Chenopodium Hybridum
Floron
IJzerhard
Verbena officinalis
Floron
VO: Verkennen onderzoek, 29 november 2004.
NO: Veldwerk uitgevoerd voor deze rapportage.
Floron: Stichting Floron mei 2005.
X: Soort is recent aangetroffen op de onderzoekslocatie.
Energie, milieu, infrastructuur en media
Kilometer
hok
87 - 437
87 - 437
87 - 437
Voorkomen
X
X
X
Beschermingsstatus
AMvB tabel 2 verhoogd
beschermd
AMvB tabel 2 verhoogd
beschermd
AMvB tabel 2 verhoogd
beschermd
AMvB tabel 1 algemeen
AMvB tabel 1 algemeen
RL kwetsbaar
RL kwetsbaar
RL kwetsbaar
RL gevoelig
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Bijlage 8 Flora en fauna II
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 65
Eindrapport
VLEERMUIZEN, BROEDVOGELS EN DE RUGSTREEPPAD IN EN
DIRECT ROND FASE 5 VAN BESTEMMINGSPLAN SCHIEVESTE
Eindrapport
VLEERMUIZEN, BROEDVOGELS EN DE RUGSTREEPPAD IN EN
DIRECT ROND FASE 5 VAN BESTEMMINGSPLAN SCHIEVESTE
rapportnr. 2010.1117
september 2010
In opdracht van:
RBOI-Rotterdam BV
Postbus 150
3000 AD ROTTERDAM
Adviesbureau Mertens B.V.
Bureau voor natuur, ruimtelijke
ordening en ecotoxicologie
Bezoekadres: Dr. Willem Dreeslaan 1 te Bennekom
Postadres:
Postbus 367, 6700 AJ te Wageningen
T: 0317-428694
M: 06-29458456
E: [email protected]
I: www.adviesbureau-mertens.nl
© Adviesbureau Mertens BV, Wageningen, 2010.
Deze rapportage mag zonder schriftelijke toestemming vrij worden vermenigvuldigd. De verzamelde data zijn
alleen te gebruiken voor het hier geschetste onderzoek en mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
INHOUDSOPGAVE
1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2
1.1 INLEIDING......................................................................................................................................................... 2
1.2 DE LOCATIE ..................................................................................................................................................... 2
1.3 OPBOUW RAPPORT........................................................................................................................................ 3
2. ECOLOGIE.......................................................................................................................................................... 4
2.1 VLEERMUIZEN ................................................................................................................................................. 4
2.2 BROEDVOGELS ............................................................................................................................................... 5
2.3 RUGSTREEPPAD............................................................................................................................................. 5
3 METHODE............................................................................................................................................................ 6
3.1 OMVANG ONDERZOEK................................................................................................................................... 6
3.2 VLEERMUIZEN ................................................................................................................................................. 6
3.3 BROEDVOGELS ............................................................................................................................................... 6
3.4 RUGSTREEPPAD............................................................................................................................................. 6
4 RESULTAAT........................................................................................................................................................ 7
4.1 VLEERMUIZEN ................................................................................................................................................. 7
4.2 BROEDVOGELS ............................................................................................................................................... 8
4.3 RUGSTREEPPAD............................................................................................................................................. 8
5 CONCLUSIE ........................................................................................................................................................ 9
GERAADPLEEGDE LITERATUUR...................................................................................................................... 10
BIJLAGEN
1. EXACTE LIGGING PLANGEBIED .................................................................................................................... 11
2. BEGRIPPEN...................................................................................................................................................... 12
Adviesbureau Mertens
1
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
1 INLEIDING
1.1 Inleiding
Er is het voornemen voor een locatie gelegen aan de A20 te Schiedam te reconstrueren (zie figuur 1 voor de
globale ligging en bijlage 1 voor de exacte ligging). Voor deze locatie, genaamd fase 5 van Schieveste, wordt
momenteel een bestemmingsplan voorbereid. Hierin vormt het voorkomen van beschermde planten- en
diersoorten een te onderzoeken aspect. Op basis van beschikbare bronnen is ingeschat dat vleermuizen,
broedvogels en de rugstreeppad kunnen voorkomen. Op grond hiervan heeft RBOI te Rotterdam, die de
ruimtelijke procedure begeleidt, aan Adviesbureau Mertens BV te Wageningen verzocht om deze
soort(groep)en in beeld te brengen. Voor RBOI is het dan mogelijk om bij het op te stellen bestemmingsplan
met eventueel voorkomende beschermde soorten rekening te houden en om te bepalen of er effecten gaan
ontstaan. In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van een veldinventarisatie naar deze soortgroepen.
Figuur 1. Globale ligging van de te ontwikkelen locatie van fase 5 van bestemmingsplan
Schieveste.
1.2 De locatie
De te ontwikkelen locatie is braakliggend gebied en een opslagplaats van gemeentewerken. Aan de
randen is opgaande bermbegroeiing gelegen. Verder bevindt zich aan de oostzijde een breed water met
beschoeide oevers. In figuur 1 wordt een foto-impressie gegeven van de locatie en in bijlage 1 wordt de
exacte ligging en begrenzing gegeven.
Adviesbureau Mertens
2
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
Figuur 2. Foto-impressie van de te ontwikkelen locatie van fase 5 van bestemmingsplan
Schieveste.
1.3 Opbouw rapport
Na een korte uitleg over vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad komen achtereenvolgens aan de
orde:
•
De onderzoeksmethoden.
•
Een beschrijving van de aanwezigheid van vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad.
•
De conclusie over de betekenis van het plangebied voor vleermuizen, broedvogels en de
rugstreeppad.
In Bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde begrippen.
Adviesbureau Mertens
3
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
2. ECOLOGIE
2.1 Vleermuizen
Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Per nacht wordt een grote
hoeveelheid voedsel gegeten. Vleermuizen zijn aangewezen op een grote diversiteit aan ecotypen, welke
een groot en constant voedselaanbod opleveren.
Daarnaast zijn vleermuizen afhankelijk van landschapselementen. Door de landschapselementen
(bomenlanen, huizenrijen, houtwallen e.d.) kunnen vleermuizen zich oriënteren door middel van het
uitzenden van geluiden. Open landbouwgebieden zijn daarom bijvoorbeeld onaantrekkelijk voor
vleermuizen.
Vleermuizen verblijven overdag, gedurende het zomerseizoen, in kleine ruimten als spouwmuren of gaten
in bomen. Afhankelijk van de soort, bewonen vleermuizen bomen of gebouwen. Alleen de
grootoorvleermuis maakt gebruik van zowel bomen als gebouwen. Vooral vrouwtjes zitten veel bij elkaar,
in een kolonie. Hier worden de jongen in groot gebracht.
Als de schemering valt vliegen de vleermuizen uit en gaan via vaste routen, de vliegrouten, naar de
foerageerplaatsen. Soms liggen foerageerplaatsen en kolonies wel meer dan 10 km uit elkaar. Op de
foerageerplaatsen wordt gedurende de gehele nacht gefoerageerd. Bij het aanbreken van de dag vliegen
de vleermuizen via de vliegrouten weer terug naar de kolonie.
Tegen de herfst breekt het paarseizoen aan. Vleermuizen leven dan solitair of in kleine groepjes. De
paring vindt in de herfst plaats, in tegenstelling tot de meeste andere zoogdieren. De jongen worden in het
daarop volgende voorjaar geboren. De vleermuizen leven in de herfst nagenoeg niet meer in kolonies,
maar solitair. Voor de paring worden paarplaatsen gebruikt die vaak afwijken van de kolonieplaatsen. Vaak
worden in de herfst ook andere soorten en aantallen vleermuizen aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is
de ruige dwergvleermuis. Daarnaast worden in de herfst vaak andere foerageerplaatsen gebruikt. De
vleermuizen zijn immers niet meer gebonden aan de kolonieplaats.
Kort na het paarseizoen tot enkele maanden later, als de winter aanbreekt, trekken de vleermuizen naar
ruimten met een stabiel klimaat als (ijs)kelders, grotten en bunkers om daar door middel van de
winterslaap de winter door te brengen. Vleermuizen gebruiken dus verblijfplaatsen eveneens in de winter,
wanneer zij hun winterslaap houden. De plaatsen zijn donkere, koele ruimten met een constant
microklimaat. Afhankelijk van de soort zijn dit gebouwen (bunkers, grotten e.d.) of dikke bomen. Slechts
zeer sporadisch komen de winterverblijfplaatsen overeen met de zomerverblijfplaatsen.
Doordat vleermuizen voor hun oriëntatie gebruik maken van echolocatie zijn vleermuizen gevoelig voor
ingrepen in het landschap. Oriëntatie vindt plaats aan de hand van opgaande elementen als bijvoorbeeld
bomenlanen en houtwallen. Verlies daarvan resulteert in verminderde oriëntatiemogelijkheden. Oriëntatie is
noodzakelijk om van kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en om voedsel te vinden.
Bij de afweging van de effecten van ruimtelijke ingrepen in natuur en landschap spelen derhalve opgaande
elementen een belangrijke rol. Vleermuizen worden meer en meer betrokken bij de besluitvorming rond
ingrepen in het landelijk en stedelijk gebied. Dit is ook zeer noodzakelijk: de meeste soorten zijn bedreigd of
ernstig bedreigd en alle soorten zijn nationaal en internationaal wettelijk beschermd via de Flora- en faunawet
en de Habitatrichtlijn.
Adviesbureau Mertens
4
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
2.2 Broedvogels
Broedvogels komen doorgaans overal in Nederland voor waar enige beschutting is en waar mogelijkheden
zijn om te nestelen. Er zijn vogels die ieder jaar een nest bouwen om daarin te broeden. Er zijn daarnaast
vogels die jaarrond een zelfde nest gebruiken om in te slapen en te broeden (bijvoorbeeld uilen) en er zijn
vogels die jaarlijks terugkeren naar hun nestplaats om het nest opnieuw te gebruiken om daarin te
broeden (zoals veel soorten roofvogels). De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van nesten die
jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd.
2.3 Rugstreeppad
De rugstreeppad is een amfibieënsoort die in Nederland leeft aan de rand van zijn verspreidingsgebied.
De rugstreeppad komt vooral voor in midden- en West-Europa. Met name komt de soort voor in Spanje,
Portugal, Frankrijk, België, Duitsland. De verspreiding van de rugstreeppad geeft al aan dat de
rugstreeppad een soort is van warme en droge gebieden. Het is daarnaast een typische pionierssoort van
open gebieden. In deze gebieden heeft de rugstreeppad een voorkeur voor los en zanderig
bodemsubstraat. Ondanks dat de rugstreeppad in Nederland aan de rand van zijn verspreidingsgebied zit,
komt hij relatief veel voor in Nederland. Gebieden waar de rugstreeppadden talrijk voor kunnen komen zijn
de meeste zandgronden, opgehoogde dijken, terreinen of bewerkte terreinen alwaar hij zich gedraagt als
cultuurvolger. Hoewel de rugstreeppad in Nederland een algemene verschijning is, is dit niet het geval bij
onze buurlanden. Het vermoeden bestaat zelfs dat de soort daar in aantal afneemt. Het gevolg is dat de
rugstreeppad is opgenomen in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat deze pad in Nederland
zwaar beschermd is via de Flora- en faunawet.
Adviesbureau Mertens
5
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
3 METHODE
3.1 Omvang onderzoek
Ten behoeve van de inventarisatie van vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad zijn vier
inventarisatieronden uitgevoerd op 5, 19 juni, 31 augustus en 16 september 2010 met een totale omvang
van ongeveer 28 uur.
3.2 Vleermuizen
Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de
batdetector worden de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de
voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en
zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en
kunnen onder andere foerageerplaatsen en vliegroutes worden opgespoord. De inventarisatieronden op 5
en 19 juni 2010 stonden in het teken van het in beeld brengen van kolonies, vliegroutes en
foerageerplaatsen en de inventarisatieronden op 31 augustus en 16 september 2010 waren gericht op het
inzichtelijk maken van balts-, paar- en foerageerplaatsen.
De methode voor het inventariseren van vleermuizen voldoet aan het Inventarisatie Protocol van het
Netwerk Groene Bureaus (Netwerk Groene Bureaus, 2009 / 2010).
3.3 Broedvogels
Voorafgaand aan het vleermuisonderzoek op 5 en 19 juni 2010 is het gebied geïnventariseerd op nesten,
sporen en territoriaal gedrag van vogels met jaarrond beschermde nesten. De nesten van deze vogels zijn
namelijk ook buiten het broedseizoen beschermd (DLG-LNV, 2009).
3.4 Rugstreeppad
Het inventariseren van rugstreeppad vond plaats met behulp van een viertal methoden welke gedurende
de voorzomer van 2010 is toegepast gedurende een tweetal bezoeken op 23 juni en 19 juli 2010:
1.
Het zoeken naar paddensnoeren.
2.
Het vissen m.b.v. een schepnet om larven en adulten te vangen.
3.
Het ‘s nachts afzoeken van wateren met een sterke lamp op voornamelijk salamanders.
4.
Het luisteren naar de koorzang van padden. De roepactiviteit werd gestimuleerd d.m.v. het
afspelen van koorgeluiden.
De methode voor het inventariseren van amfibieën sluit aan bij de beschreven methode door Lenders e.a.
(1993) en Diepenbeek & Delft (2006).
Adviesbureau Mertens
6
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
4 RESULTAAT
4.1 Vleermuizen
Voorzomer
Er is één soort vleermuis vastgesteld. Het betreft de gewone dwergvleermuis die foeragerend werd
aangetroffen. De foerageerplaatsen worden weergegeven in figuur 3.
Legenda
= Foerageerplaats
Figuur 3. Foerageerplaatsen van gewone dwergvleermuis in de voorzomer ter plaatse van en rond
de te ontwikkelen locatie van fase 5 van bestemmingsplan Schieveste te Schiedam.
Gedurende het voorzomeronderzoek zijn geen kolonies of vliegroutes aangetroffen. De vastgestelde
foeragerende dwergvleermuizen kwamen verspreid de te ontwikkelen locatie ingevlogen.
Herfst
Gedurende de herfst werden enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen vastgesteld en één
langsvliegende ruige dwergvleermuis. Aangezien het maar één dier was en deze werd vastgesteld in de
herfst betreft het geen vlieg- of migratieroute. Van de gewone dwergvleermuis werden hoofdzakelijk
foeragerende dieren waargenomen. Naast deze foeragerende dieren werden twee baltsplaatsen
gelokaliseerd van gewone dwergvleermuis. Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond en zendt sociale
geluiden uit. Een baltsplaats is derhalve niet locatiespecifiek. Het is ook niet aannemelijk dat in de
nabijheid paarplaatsen voorkomen omdat de gewone dwergvleermuis uitsluitend gebouwbewonend is en
in de directe nabijheid geen gebouwen staan of andere geschikte bouwwerken. In figuur 4 worden de
waarnemingen van de foerageer- en baltsplaatsen van gewone dwergvleermuis in de herfst weergegeven.
Adviesbureau Mertens
7
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
Legenda
= Foerageerplaats
= Baltsplaats
Figuur 4. Foerageer- en baltsplaatsen van gewone dwergvleermuis in de herfst ter plaatse van en
rond de te ontwikkelen locatie van fase 5 van bestemmingsplan Schieveste te Schiedam.
Gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis zijn beide niet bedreigd volgens de Rode lijst van
bedreigde diersoorten.
4.2 Broedvogels
Er zijn geen vogels aangetroffen met vaste rust- en verblijfplaatsen die genoemd zijn in de aangepaste lijst
van LNV (LNV, 2009). Wel werden diverse algemene broedvogels vastgesteld zoals merel, winterkoning
en roodborst. De vastgestelde broedvogels zijn niet bedreigd volgens de Rode lijst van bedreigde
diersoorten.
4.3 Rugstreeppad
Rugstreeppad is niet vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van amfibieën.
Adviesbureau Mertens
8
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
5 CONCLUSIE
In onderhavig onderzoek is gericht geïnventariseerd door middel van veldonderzoek op het voorkomen en
het terreingebruik van vleermuizen, broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en de rugstreeppad.
Vleermuizen zijn daadwerkelijk aangetroffen. Broedvogels zijn vastgesteld zonder vaste rust- en
verblijfplaatsen. Voor vleermuizen is het gebied en de directe omgeving foerageergebied van gewone
dwergvleermuis en er bevinden zich tevens enkele baltsplaatsen. Er werd één langsvliegende ruige
dwergvleermuis aangetroffen. Hierbij is de te ontwikkelen locatie en de directe omgeving geen belangrijk
foerageergebied en de baltsplaatsen zijn niet locatiespecifiek. De locatie en de directe omgeving van
bestemmingsplan Schieveste zijn derhalve niet van wezenlijke waarde voor vleermuizen.
Adviesbureau Mertens
9
Wageningen
Vleermuizen, broedvogels en de rugstreeppad in en direct rond fase 5 van bestemmingsplan Schieveste.
Eindrapport september 2010
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
-
Diepenbeek, A., van, Delft, J. van, 2006. Het waarnemen van amfibieën en reptielen. Stichting
RAVON, Nijmegen.
EEG, 1979. Richtlijn 79/43/EEG inzake het behoud van de Vogelstand. Publicatieblad Europese
Gemeenschap, nummer L. 103.
EEG, 1992. Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van wilde flora en fauna. Publicatieblad van
de Europese Gemeenschap, nummer L. 206/7.
Lenders, H.J.R., Marijnissen, C.C.H., Felix, R.P.W.H., 1993. Waarnemen van amfibieën en reptielen
in het veld. Stichting RAVON, Nijmegen, 4e druk, 1-77.
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2004. Rode lijsten diverse soortgroepen.
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2009. Rode lijsten diverse soortgroepen.
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende
regels ter bescherming van in het wild levende planten en diersoorten (Flora en Faunawet).
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 402, 1-37.
LNV-Dienst Regelingen, 2009. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en
faunawet ruimtelijke ingreep. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag.
LNV-Dienst Regelingen, 2009. Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en
faunawet. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag.
Netwerk Groene Bureaus, 2009 / 2010. Vleermuisinventarisatie-protocol; Introductie, toelichting en
tabel. Odijk.
Adviesbureau Mertens
10
Wageningen
BIJLAGE 1. EXACTE LIGGING PLANGEBIED
BIJLAGE 2. BEGRIPPEN
Baltsplaats
Plaats waar een vleermuis rondvliegt met sociale geluiden. Deze geluiden kunnen worden
uitgezonden mede als gevolg van verandering van de bek onder invloed van hormonen.
Foerageergebied
Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert. Dat gebied wordt
regelmatig bezocht door vleermuizen om in te foerageren en dat doorgaans meerdere
foerageerplaatsen kent die langere tijd worden gebruikt.
Foerageerplaats
Plek (jachtplek) waar wordt gejaagd door vleermuizen. De plek kan in de directe omgeving
van de kolonieplaats liggen maar ook kilometers verderop.
Kolonie
Groep vleermuizen (kleine groep mannetjes of meestal grotere groep vrouwtjes, soms
gemengd (soorten, geslacht)) die in het voorjaar tot de herfst bijeen blijven. De groep kan
zich vestigen in gebouwen (in spouwmuren of onder daklijsten e.d.) of bomen
(spechtengaten, scheuren). Een groep vrouwelijke vleermuizen wordt ook wel aangeduid als
een kraamkolonie. In zo'n groep worden jongen geboren en grootgebracht. Een kolonie
maakt vaak gebruik van meerdere verblijfplaatsen die soms gelijktijdig worden gebruikt.
Migratieroute
Een vaste route van zomerverblijfplaats naar winterverblijfplaats en visa versa (zie ook
vliegroute).
Paarplaats
Territorium van territoriale mannetjes. Voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis
is dit doorgaans te vinden in boomholten. Voor de laatvlieger en de dwergvleermuis is dit te
vinden in gebouwen. Voor de watervleermuis is dit te vinden in bomen en later, tegen de
winter, zijn ze te vinden in overwinteringverblijven. Het mannetje vormt een harem met
meerdere vrouwtjes. De paartijd valt in de herfst (uitgezonderd de grootoorvleermuis waarbij
het in april valt (vroege voorjaar). De hier geschetste situatie van de paring wordt in dit
rapport omschreven als “herfst situatie”.
Verblijfplaats
Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere
vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters permanent).
Vliegroute
Route die door vleermuizen elke avond wordt gebruikt om van de kolonieplaats naar
foerageergebied te vliegen en visa vers (zie ook migratieroute). Vrouwtjes met jongen keren
soms midden in de nacht terug om de jongen te zogen en gebruiken dan de route.
Vliegroutes liggen over het algemeen langs lijnvormige (landschaps)elementen als
bomenlanen, huizenrijen e.d. De functies zijn beschutting bij winderig en koud weer,
oriëntatie in verband met de echolokatie-geluiden en het vinden van voedsel.
Voorbijvliegend
Vleermuizen die voorbijvliegen, niet via een vaste route. Het betreft meestal zwervers of
trekkers.
Zwermen
Direct na het uitvliegen, maar vooral voor het invliegen bij een kolonie zwermt een deel rond
de kolonieplaats. Zwermgedrag is derhalve een indicatie voor een eventuele kolonieplaats.
Winterverblijfplaats Een verblijfplaats waar in de winter een of meerdere vleermuizen in winterslaap
(hybernation) gaan. Deze ruimte is doorgaans donker, heeft een hoge luchtvochtigheid en
temperatuurwisselingen zijn nihil.
Zomerverblijfplaats Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap zijn waarvan
niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is. In
sommige gevallen vormen bijvoorbeeld mannetjes kleine groepjes.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1 82
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Regels
Hoofdstuk 1
Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
1.1
(bruto) vloeroppervlakte:
totale oppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van
de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten.
1.2
aanbouw:
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, maar daar functioneel wel onderdeel van kan uitmaken.
1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
achtergevel:
de van de weg gekeerde gevel van een gebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.6
archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.7
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en
relicten.
1.8
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9
bedrijf:
elke volwaardige onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken en installeren van
goederen.
1.10
begane grondlaag:
de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een onderbouw.
1.11
beperkt kwetsbaar object:
beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.12
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0606.BP0025-0001 met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 83
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1.14
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15
bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren
of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en
kap(verdieping).
1.19
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
1.20
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.21
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met
de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23
cultuur- en ontspanning
Onder voorzieningen ten behoeve van cultuur- en ontspanning wordt slechts verstaan: een muziekschool,
dansschool, sportschool, casino, sauna en wellness centrum, (muziek)theater, museum, evenementenhal of een
combinatie van de hiervoor genoemde functies.
1.24
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25
detailhandel:
het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten
verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor
gebruik, verbruik of aanwending, alsmede als uitzondering op het voorgaande: ondersteunende horeca 1 (lichte
horeca) waarbij geen mogelijkheid wordt geboden tot het ter plekke consumeren van etenswaren en maaltijden.
1.26
dienstverlenend bedrijf:
inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten, op commerciële dan wel niet commerciële
basis, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder
mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of
cosmetisch gebied.
1 84
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1.27
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord
wordt gestaan en geholpen.
1.28
erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in
feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.
1.29
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke gericht is op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van
porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.30
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
1.31
geluidgevoelig object:
een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.32
groepsrisico:
de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van
een ongeval op een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of als rechtstreeks gevolg van hun
aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij
een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
1.33
grootschalige detailhandel:
detailhandelsbedrijven met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2.
1.34
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als
belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.35
horeca(bedrijf):
a. horeca 1 (lichte horeca): horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn
geopend, hoofdzakelijk zijn gericht op het al dan niet ter plaatse consumeren van ter plaatse verstrekte
etenswaren en maaltijden en daardoor slechts in beperkte mate hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals
een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom,
traiteur, bistro en restaurant (met bezorg- en afhaalservice);
b. horeca 2 (middelzware horeca): horecabedrijven die ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor
aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bierhuis, biljartcentrum, café,
proeflokaal, shoarma/grillroom en zalenverhuur (ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen);
c. horeca 3 (zware horeca): horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die
tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee
kunnen brengen, zoals een dancing, discotheek, nachtclub of partycentrum.
1.36
hotel:
een bedrijf of inrichting geheel of in overwegende mate gericht op het verschaffen van logies per nacht al dan
niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of dranken.
1.37
kwetsbaar object:
kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 85
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1.38
luifel:
een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund
(uitschuifbaar) afdak.
1.39
maatschappelijke doeleinden
onder maatschappelijke doeleinden wordt slechts verstaan: een bibliotheek, openbare dienstverlening,
gezondsheidszorg, jeugd- en naschoolse opvang, onderwijsinstellingen , welzijns- en zorginstellingen of een
combinatie van de hiervoor genoemde functies.
1.40
milieudeskundige:
de door het college als zodanig aangewezen deskundige.
1.41
nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van
elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en
afvalinzameling.
1.42
onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter
boven het peil is gelegen.
1.43
ondergeschikte detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere
hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.
1.44
ondersteunende horeca:
niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en
daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.
1.45
overkapping:
een overdekte constructie met maximaal twee wanden waarvan er maximaal één tot de constructie behoren.
1.46
parkeergarage
een overdekte inpandige ruimte die geschikt en gebruikt kan worden om auto's, invalidenmobielen, fiets of
andere voertuigen te stallen.
1.47
peil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of
streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte
terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.
1.48
plaatsgebonden risico:
de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde locatie buiten een
inrichting of een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verblijft overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of op de transportroute waarbij een gevaarlijke
(afval)stof betrokken is.
1.49
het
1 86
plan:
bestemmingsplan
Schieveste
fase
5
van
de
gemeente
Schiedam.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1.50
prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
diensten.
1.51
raamprostitutie:
het etaleren van prostituees achter vensters.
1.52
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon,
een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53
speelvoorziening:
ontmoetingsplek waarbij wordt voorzien in de behoefte tot vermaak en ontspanning.
1.54
straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen,
bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers,
afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken,
zitbanken,
communicatievoorzieningen,
beeldende
kunst,
gedenktekens,
speelvoorzieningen,
skatevoorzieningen, abri's e.d..
1.55
straatprostitutie:
het zich op de openbare weg, in de openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare
ruimte bevindend voertuig door middel van handeling, houding, woord, gebaar of op een andere wijze
beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.56
verblijfsgebied:
het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fietsen voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.
1.57
verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, inclusief de
etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.58
volumineuze detailhandel:
detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig
hebben voor de uitstalling zoals detailhandel in auto's, kampeermiddelen, boten, keukens, sanitair,
bouwmaterialen, tuinartikelen, woninginrichtingen e.d..
1.59
voorgevel:
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft
met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie,
constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.60
voorgevelrooilijn:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de
evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de
bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
1. bij een wegbreedte van tenminste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 87
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
2.
bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.61
woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als
huishouden samenwonende groep van personen.
1 88
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.
2.2
(bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
2.4
hoogte van een bouwlaag:
tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is
van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.
2.5
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6
ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:
a. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar
aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van
de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
b. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie
buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt
dan 3,0 meter.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 89
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
1 90
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 2
Artikel 3
BESTEMMINGEN
Gemengd
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bioscoop;
b. detailhandel;
c. hotel inclusief ondergeschikte sportvoorzieningen;
d. restaurants;
e. cultuur- en ontspanning, m.u.v. een evenementenhal;
f. maatschappelijke doeleinden;
g. dienstverlening;
h. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
i. andere kantoren dan onder h met een maximum bvo van 1.000 m2 per vestiging;
j. detailhandel in auto's, boten, grove bouwmaterialen, zwembaden e.d.;
k. detailhandel in de vorm van tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven met een maximum
bvo van 1.000 m2 per vestiging;
l. stadslandbouw;
m. parkeergarage;
met daarbij behorende:
n. ontsluitingswegen;
o. ondergeschikte horeca;
p. groenvoorzieningen;
q. straatmeubilair;
r. nutsvoorzieningen;
s. vluchttrappen(huizen);
t. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag, ook ondergronds, uitsluitend worden gebouwd
ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
1. maximaal 8,0 meter voor palen en masten;
2. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde erf- of
terreinafscheidingen.
3.3
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde
a. in lid 3.1 onder i voor kantoren als bedoeld in dit lid boven de 1.000 m2, indien het gemeentelijk ruimtelijk
beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd;
b. in lid 3.1 onder d voor andere vormen van horeca, waaronder een evenementenhal, indien in redelijkheid is
vast te stellen dat de horeca-inrichting net in de binnenstad van Schiedam gevestigd kan worden;
c. in lid 3.1 onder k voor detailhandel als bedoeld in dit lid boven de 1.000 m2 waarbij aangetoond moet zijn dat
het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 91
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
3.4
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering ter waarborging van:
a. de verkeersveiligheid;
b. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
c. waterhuishoudkundige zaken
1 92
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 4
Verkeer
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebiedsontsluitingswegen met daarbij behorende voorzieningen;
met daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen;
c. bruggen, duikers en hierbij behorende voorzieningen;
d. straatmeubilair en nutsvoorzieningen;
e. geluidwerende voorzieningen;
f. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2
Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend, ook ondergronds, worden gebouwd
ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. de hoogte mag maximaal 8,0 meter bedragen.
4.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.2 voor het plaatsen van
vluchttrappen(huizen) van maximaal 45,0 meter hoog, ten behoeve van functies in de aanpalende bestemming
'Gemengd'.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 93
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 5
Verkeer - verblijfsgebied
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. erftoegangswegen;
b. fiets- en wandelpaden;
c. verblijfsgebieden, waaronder terrassen aan de zijde van de Schie;
met daarbij behorende:
d. groenvoorzieningen;
e. bruggen, duikers en hierbij behorende voorzieningen ;
f. straatmeubilair en nutsvoorzieningen;
g. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2
Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend, ook ondergronds, worden gebouwd
ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
5.2.1
regels ten aanzien van gebouwen
a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.
5.2.2
regels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde
a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,0 meter.
5.3
Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en 5.2.2 voor het plaatsen van
maximaal 3 vlaggemasten van maximaal 8,0 meter hoog, ten behoeve van functies in de aanpalende
bestemming 'Gemengd';
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.1 en 5.2.2 voor het plaatsen van
vluchttrappen(huizen) van maximaal 20,0 meter hoog, ten behoeve van functies in de aanpalende
bestemming 'Gemengd'.
1 94
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 6
Water
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
b. scheepvaartverkeer,pleziervaart en watersport;
c. bruggen, duikers en hierbij behorende voorzieningen;
d. wegverkeer ter plaatse van bruggen, tunnels en duikers;
met daarbij behorende:
e. oevers en kaden;
f. aanlegmogelijkheden voor passanten;
g. groenvoorzieningen.
6.2
Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de
bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
6.2.1
algemene regels
a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. de hoogte mag maximaal 5,0 meter bedragen;
c. in afwijking van het voorgaande lid zijn bruggen toegestaan tot een hoogte van 12,0 meter.
6.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.1, om steigers, pontons e.d. toe te staan
met dien verstande dat:
a. de doorgang ten behoeve van schepen niet mag worden gehinderd;
b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en leidingbeheerder.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 95
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 7
Leiding-Hoogspanning
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV:
7.2
Bouwregels
In het belang van de bescherming van de ter plekke aanwezige leiding mogen, in afwijking van het bepaalde bij
de andere met de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning' samenvallende bestemmingen, op deze gronden
uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning', waarbij
bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van maximaal 5 meter.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere
bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning' samenvalt, mits vooraf advies wordt
ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet
worden geschaad.
7.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
7.4.1
Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven,
ophogen, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
e. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen
hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
g. het aanbrengen van andere leidingen en/of kabels en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur.
7.4.2
Uitzondering
Het in lid 7.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan welke zijn toegelaten op grond van het bepaalde in
artikel 5.2 of waarvoor op grond van het bepaalde in artikel 5.3 wordt afgeweken van het bestemmingsplan;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.4.3
Toetsingscriteria en voorwaarden
De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
a. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of
indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding niet wordt of kan worden
aangetast;
b. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van deze bestemming, dan wel van
de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
1 96
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
c.
vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Leiding-Hoogspanning' wijzigen door de
bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de leiding is komen te vervallen,
blijkens een schriftelijke verklaring van de leidingbeheerder.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 97
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 8
Waarde - archeologie
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
8.2
Bouwregels
In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de
bestemming 'Waarde - archeologie' samenvallende bestemming(en):
a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 1' geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien
van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd die dieper reiken dan 2 meter beneden het
maaiveld;
b. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 2' geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien
van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is
dan 100 m² en die dieper reiken dan 2 meter beneden het maaiveld;
c. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 3' geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien
van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is
dan 200 m² en die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.
8.3
Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 8.2, voor bouwwerken
voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de
bestemming 'Waarde - archeologie' samenvalt.
b. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan
worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig
aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden
veilig te stellen.
c. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de
bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch
deskundige.
8.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
8.4.1
Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen
en mengen van gronden;
b. het aanleggen, verdiepen, verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
8.4.2
Toepassingsbereik
Het in lid 8.4.1 bedoelde verbod geldt:
a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 1' voor werken en werkzaamheden die dieper reiken dan
2 meter beneden het maaiveld;
1 98
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
b.
c.
ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 2' voor werken en werkzaamheden met een gezamenlijk
oppervlak groter dan 100 m² en die dieper reiken dan 2 meter beneden het maaiveld;
ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 3' voor werken en werkzaamheden met een gezamenlijk
oppervlak groter dan 200 m² en die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem.
8.4.3
Uitzondering
Het in lid 8.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
8.4.4
Toetsingscriteria en voorwaarden
a. De in lid 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
1. op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar de werken
en/of werkzaamheden plaatsvinden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat
er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen;
2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen
waarmee de bestemming 'Waarde - archeologie' samenvalt.
b. Aan de in lid 8.4.1 genoemde vergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden
verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de
bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch
deskundige.
8.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - archeologie' wijzigen door de betreffende
bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch
onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
1 99
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 9
Waterstaat
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en),
mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.
9.2
Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de
bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van waterstaatsdoeleinden;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5,0 meter bedragen.
9.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 9.2, met inachtneming van
de volgende regels:
a. afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken is mogelijk, voor zover deze zijn toegelaten op grond
van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
b. voordat een besluit over het afwijken van de bouwregels wordt genomen horen burgemeester en
wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van)
de waterkering.
9.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
9.4.1
Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de
watersport.
9.4.2
Uitzondering
Het in lid 9.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
9.4.3
Toetsingscriteria en voorwaarden
De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
a. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of
indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering niet wordt of kan worden
aangetast;
b. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen
waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterstaatbeheerder.
200
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
9.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat' wijzigen door de bestemmingsaanduiding
geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen, blijkens
een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
201
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
202
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 3
Artikel 10
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven
of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
203
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 11
Algemene bouwregels
11.1
Bestaande afwijkingen
Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk
aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan
voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd,
veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.
11.2
Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein,
bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou
overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat
deze afwijking zou worden vergroot.
204
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 12
Algemene aanduidingsregels
12.1
Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (wegverkeer)
a. Binnen de 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (wegverkeer)' is de bouw of uitbreiding van
(beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichting niet toegelaten, tenzij de
uitbreiding niet ziet op een toename van het aantal in het gebouw verblijvende personen.
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van nieuwe
(beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen met een groot
maatschappelijk of economisch belang voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de
andere bestemmingen waarmee de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (wegverkeer)'
samenvalt en vooraf advies wordt ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
c. Aan de afwijking kunnen uit het oogpunt van externe veiligheid in ieder geval voorwaarden worden
verbonden met betrekking tot:
1. de brandwerendheid en explosiebestendigheid van constructies en gevels;
2. de brand- en rookontwikkeling van materialen;
3. de luchtdichtheid van constructies en gevels;
4. de afsluitbaarheid van ventilatiesystemen;
5. de oppervlakte, explosiebestendigheid en het splinterwerend uitvoeren van glas en/of beglazing;
6. de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten;
7. het hebben van voldoende van de risicobron afgerichte vluchtmogelijkheden;
8. de ontruimingstijd van bouwwerken.
d. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk
verwijderen van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (wegverkeer)' voor zover een
verandering in de externe veiligheidsnormering- en waardering daartoe aanleiding geeft.
12.2
Geluidzone
a. Binnen de 'Geluidzone' zijn geen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet
geluidhinder toegelaten.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
205
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 13
Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
a. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt
dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en
oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet
meer dan 20%;
d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke
onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
e. geluidwerende voorzieningen;
mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt
en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
206
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 14
Algemene wijzigingsregels
14.1
Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan
10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om
het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
14.2
Wro-zone - wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemmingen, inclusief dubbelbestemmingen, van de gronden
gelegen binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' , te wijzigen in de
bestemming 'Water' om zo te voorzien in extra waterbergingscapaciteit, mits de leidingbeheerder en de
waterbeheerder vooraf over deze wijziging zijn gehoord.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
207
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 15
Overige regels
15.1
Bevoegd gezag
Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is
aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit
bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:
1. af te wijken van het bestemmingsplan;
2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;
in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.
15.2
Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een
verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van
bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment
van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
208
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Hoofdstuk 4
Artikel 16
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
16.1
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 16.1, onder a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal
10%.
c. Lid 16.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende
plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, te veranderen of
te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar
aard en omvang wordt verklein.
c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d. Lid 16.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
209
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
Artikel 17
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Schieveste fase 5 van de gemeente Schiedam"
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam
in de openbare vergadering van
de griffier,
21 0
de voorzitter,
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
bestem m ingsplan Schiev este fase 5
BIJLAGEN
bestem m ingsplan Schiev este fase 5 (concept)
21 1