DE DEVENTER DUBBELMOORD

DE DEVENTER DUBBELMOORD
Een ontmoeting met Ewald, Ewald en Tilman - 1
Albert Metselaar
Er zijn heel wat missionarissen uitgevlogen over Noord-Europa. Er zijn er
maar een paar gedood. Blijkbaar was dat niet zo vanzelfsprekend, dat je werd
gedood voor het brengen van het Christendom. Toch zou dat de reden zijn
geweest dat rond 692 twee missionarissen werden gedood bij Laar, waar dat
ook maar geweest mag zijn. De plaats waar ze werden vermoord, waar was
dat eigenlijk, en waarom weten we dat eigenlijk niet zo precies? Middeleeuwse heiligenverhalen zijn geen historische studies, op de manier zoals we
e
daar nu tegenaan kijken. We doen de 8 eeuwse kerkhistoricus Beda echter
tekort als we zijn verslag over de dood van die twee missionarissen op één
lijn zetten met een ‘vita’, een vroom kerkelijk verhaal van een heiligenleven.
Beda wilde wel degelijk geschiedenis schrijven, naar de normen van zijn tijd.
De zoektocht naar de beide Ewalden, want daar hebben we het dus over, is
een ‘cold case’ onderzoek naar een onopgeloste dubbelmoord. We gaan op
zoek naar een motief, een plaats, de context waarin het is gebeurd, de reden
waarom heidense Saksen hun moordenaars hebben gestraft, en we vragen
ons af wat de rol was van Tilman bij deze geschiedenis. Wie dat was, daar
komen we al doende wel op.
Het graf van Beda (673-735) in de kathedraal van Durham.
1
DE BRONTEKST, WAT BEDA OVER HEN VERTELDE
Wat we weten van de beide Ewalden is beperkt tot wat de kerkhistoricus Beda
(673-735) daarover schreef. We lezen over hen in zijn boek “Kerkgeschiedenis
van Engeland” (731). Beda begon over Willibrords zendingsmissie en ging
daarna over op de missie van de Ewalden. Eerst dus Willibrord en zijn gevolg:
“Ze kwamen daar aan, twaalf in getal. Toen ze zich richten tot Pepijn,
hertog van de Franken, werden ze in blijdschap door hem ontvangen, want
hij had net de dichtstbijzijnde delen van Friesland onderworpen, en koning
Rathbed verjaagd. Hij zond hen daarheen om te preken en ondersteunde
hen tegelijkertijd met zijn onbetwiste gezag, zodat niemand hen zou lastig
vallen bij hun preken en verleende veel gunsten aan wie erin toestemden
om het geloof te ontvangen. En zo gebeurde het dat met de hulp van de
Goddelijke genade ze in korte tijd velen bekeerden van afgodendienst tot
het geloof in Christus.
Hun voorbeeld volgend, gingen twee andere priesters uit het Engelse volk,
die lang als vreemdelingen in Ierland hadden geleefd, voor het belang van
het hele land, naar het gebied van de Oude Saksen. Dit met de bedoeling
dat ze daar sommigen voor Christus konden winnen, door hun preken. Ze
waren net zo gelijk van naam als van toewijding. Ze heetten beiden Ewald,
met dat verschil dat gelet op de verschillende kleur van hun haar, de ene
Zwarte Ewald werd genoemd en de andere Witte Ewald. Ze waren beiden
vol religieuze vroomheid, maar Zwarte Ewald was van de twee het meest
geleerd in de Schrift.
Toen ze in het gebied kwamen namen kregen deze mannen logies in het
gastenverblijf van een zeker dorpshoofd en vroegen hem of hij hen kon
brengen bij de stamoudste die boven hem stond, want ze hadden een
boodschap van zaken van groot belang, die ze met hem wilden bespreken.
Want deze Oude Saksen hebben geen koning, maar veel stamoudsten die
over hun volk zijn aangesteld. Als er oorlog op uitbreken staat zetten ze al
hun verschillen opzij. Degene op wie het lot valt, hem volgen en gehoorzamen ze allemaal, gedurende de tijd van oorlog. Maar zo gauw de oorlog
is afgelopen zijn al die stamoudsten gelijk in macht. Het dorpshoofd
ontving hen en vermaakte hen enige dagen in zijn huis. Hij beloofde hen
naar de stamoudste die boven hem stond te sturen, zoals ze verlangden.
2
Maar toen de barbaren doorkregen dat ze van een ander geloof waren want ze gaven zich doorlopend over aan het zingen van psalmen en
gebeden, en boden God dagelijks het offer van het reddende lam, terwijl ze
heilig vaatwerk en een gewijde tafel als altaar bij zich hadden - toen begon
de achterdocht te groeien. Ze vreesden dat ze in contact zouden komen met
hun stamoudste en met hem zouden praten, zodat ze zijn hart van hun
goden af zouden keren, en hem zouden bekeren tot de nieuwe religie van
het Christelijke geloof, en dus volgens de regels van hun gebied gedwongen
zouden worden de oude verering voor een nieuwe te verwisselen.
Vervolgens grepen ze hen plotseling en brachten hen ter dood. De Witte
Ewald sloegen ze direct met het zwaard (sax). De Zwarte brachten ze onder
zware martelingen en trokken ledemaat voor ledemaat uit, waarna ze hen
in de Rijn gooiden.
Friezen, lichtgroen,
Franken, donkergroen,
en Saksen, geel. De
grens met de Saksen
loopt langs de IJssel
een noordelijke arm van
de Rijn, als zodanig
ontstaan in of net na de
Romeinse Tijd.
Het stamhoofd, waarnaar
ze zo verlangd hadden om
hem te spreken, was diep
onder de indruk van het feit
dat vreemdelingen die
verlangd hadden om bij
hem te komen dat niet was
toegestaan, en daarom liet
hij alle boeren ter dood
brengen en verbrandde hun dorp. De eerdergenoemde priesters en
dienaren van Christus leden op de 3e oktober. Wonderen van de Hemel
ontbraken niet aan hun martelaarschap, want nadat hun dode lichamen
door de heidenen in de rivier werden gegooid, zoals gezegd werd, werden
3
ze tegen de stroom in voortgedragen over een afstand van bijna 40 mijl,
naar de plaats waar hun metgezellen waren. Bovendien scheen een lange
lichtstraal, die tot in de Hemel reikte, iedere nacht boven de plaats waar ze
arriveerden, in het zicht van de grote heidenen die hen gedood hadden.
Bovendien verscheen een van hen in een nachtelijk visioen aan een van zijn
metgezellen, wiens naam was Tilman (Tilmon, Tilmannus), een man van
buitengewone en edele geboorte, die van krijger monnik was geworden,
hem mededelend dat hij hun lichamen zou vinden op die plaats, waar hij de
lichtstralen zou zien die van de Hemel naar de aarde reikten. Dat kwam
ook zo uit. Nadat hun lichamen gevonden waren werden ze ter aarde
besteld met de eer die hun martelaarschap toekwam. De dag van hun
lijdensgeschiedenis of dat hun lichamen werden gevonden, wordt in die
streken gevierd met gepaste verering.
Tenslotte zorgde Pepijn, de aller-beroemdste generaal van de Franken, die
deze dingen begreep, ervoor dat de lichamen naar hem werden gebracht,
en begroef hen met veel eer in de kerk van de stad Keulen, aan de Rijn. Er
is gemeld dat een bron opwelde op de plaats waar ze vermoord werden, die
tot op de dag van vandaag een weelderige stroom geeft.”
Feiten of aanwijzingen uit de tekst van Beda, waar we iets mee moeten doen
als we de plaats van de dubbelmoord proberen te analyseren:
-De Ewalden wilden naar de Oude Saksen, de voorouders van de Engelse
Saksen zogezegd, dus niet naar de nieuw veroverde en/of aangesloten
Saksische gebieden bij Keulen.
-Er wordt door Beda geschreven over de organisatie van de Saksen onder
oorlogsomstandigheden. Er is gelijkheid in macht in tijden van vrede en
ongelijkheid in macht in tijden van spanningen en/of oorlog.
-Dit verhaal kan begrepen worden als we zoeken naar dergelijke omstandigheden. Er is duidelijke ongelijkheid tussen het dorpshoofd en het stamhoofd.
-Wanneer er zo’n weerstand bestond tegen Christenen bij het dorpshoofd,
dan was Tilman, een Christen, geen onderdeel van dat dorp, anders was die
weerstand al eerder in zijn richting en zouden ze daar niet zijn met zijn allen.
-Tilman werd niet gedood. Hij moet als Saks van edele afkomst een bepaalde
vorm van status of gezag hebben gehad, wat hem interessant maakte als
begeleider van de Ewalden, en wat erkend werd door het dorp waar ze werden
opgevangen, wat maakte dat hij niet werd gedood.
4
-De Saksen zijn niet één stam geweest, maar een stammenverband, waar
stammen zich vrijwillig of onvrijwillig bij aan konden sluiten.
-Het gezag c.q. de status van Tilman zal niet als vanzelfsprekend door iedere
groep aanvaard zijn geweest, gelet op de brede verspreidheid van de Saksen,
wat een link suggereert tussen Tilmans groep/stam en die van het dorpshoofd. Een dergelijke link maakt zijn aanwezigheid logisch, als gids.
-De Ewalden werden na hun dood 40 mijl tegen de stroom in vervoerd.
-De rivier waarover ze voeren heette Rijn, en was dus de huidige Rijn of een
van de armen die toen ook onder de Rijn viel.
-Het kan wel een rivier zijn geweest in de Rijndelta, uitvloeiend in het Flevomeer of in de Noordzee, maar geen rivier die van zichzelf uitstroomt in de
Rijn, want dan waren ze niet tegen de stroom in vervoerd, na hun martelaarschap.
-De Ewalden kregen een begrafenis die paste bij de eer van hun martelaarschap. Dat moet dus zijn geweest op een begraafplaats in een redelijk of goed
gekerstend gebied, met gewijde aarde.
-Metgezellen, begraafplaats en plaats van delict lagen plm. 40 mijl uit elkaar.
-Die metgezellen waren niet in Keulen, anders hoefden ze niet een tweede
keer worden vervoerd en worden begraven.
-Die metgezellen waren ook niet in de buurt van Keulen, anders was het
logisch geweest om hen direct naar de bisschopsstad te brengen.
COMMENTAREN BIJ DE TEKST VAN BEDA
We lazen boek 5 (hoofdstuk 10) van Beda’s ‘Kerkgeschiedenis’. We volgen de
tekst en voorzien deze van commentaren. Het verhaal is geschreven tegen de
achtergrond van een Christelijk Angelsaksisch Engeland, waar een abt, Sint
Ecgbright (Egbert), in zijn klooster in Northumbria een droom overbrengt op
de mensen in zijn omgeving. Een droom voor zijn leerlingen en broeders in
het klooster. Ze zouden zich in moeten zetten voor de bekering van de
Germanen, vooral de Saksen en de Friezen. Dat geldt vooral voor diegenen
onder zijn leerlingen die uit het Angel-Saksische Engeland komen. Daar
spreekt men namelijk de taal van de Saksen en de Friezen van het vasteland,
omdat de bevolking daar bestaat uit nazaten van die Saksen en Friezen.
Ze kwamen in 690 aan bij de Friezen in Katwijk, bij de monding van de Rijn.
Met “Ze”, de twaalf in getal, wordt gedoeld op Willibrord en zijn gevolg. We
weten niet wie de andere elf mensen waren. Latere middeleeuwse teksten
noemen uiteindelijk wel namen, maar dat valt onder de inlegkunde van de
sagen en legenden. Het gaat stuk voor stuk om grondleggers van het
Christendom op de rand van het Europese continent, dus hun namen zijn het
waard om genoemd te worden: Adelbertus, Suidbertus, Wigbert, Occo,
5
Willehadus, Levinus, Willebaldus, Ewald, Ewald, Werenfrid, Marcellinus.
Enkele van deze personen kunnen inderdaad bij zijn gevolg zijn geweest,
maar ze kunnen ook later zijn vertrokken. We kunnen bij de twaalf mensen
naar huidige inzichten beter denken aan Willibrord en een gevolg dat op alle
mogelijke manieren zijn werkzaamheden zou kunnen ondersteunen. Van
schrijvers tot dragers en leerlingen die geschikt werden gemaakt voor ander
missiewerk. Wie daar echter met zekerheid niet bij waren, dat waren de
Ewalden. We lezen namelijk duidelijk in de tekst van Bede: “Hun voorbeeld
volgend, gingen twee andere priesters……..” Ze waren dus NIET bij de eerste
groep, ze volgende het voorbeeld ervan. Aangenomen wordt dat ze
vertrokken in 692. Dit was dan ook het jaar van hun dood.
De twee priesters waren waarschijnlijk ‘slechts’ monniken. Hun Latijnse
namen waren Ewaldus Albus en Ewaldus Niger, Witte Ewald en Zwarte Ewald.
Mogelijk waren ze familie van elkaar. Neven? Of waren het echt broers, zoals
soms wordt verondersteld, misschien zonen van ene Ewald? ‘Engels’ moeten
we lezen als ‘Angelsaksisch’. Ze waren net als Willibrord leerlingen van
St.Egbert. Deze droomde ervan om het evangelie te brengen onder de Friezen
en de Saksen. Zelf kwam hij niet zover, maar hij wist het vuur wel over te
brengen op zijn leerlingen. De Ewalden gingen als vreemdelingen naar
Ierland, waar ze hun religieuze vormingsperiode af maakten, en gingen toen
terug naar het land waar hun voorouders vandaan waren gekomen. We zien
hen in gedachten aankomen in Katwijk, we zien hen in gedachten de Rijn
opvaren, naar Dorestad, waar ze waarschijnlijk enkele dagen aan land gingen.
Dorestad was op dat moment nog in opkomst. Het was een van de
belangrijkste plaatsen van het toenmalige Nederland. Daarna trokken ze
verder, met hun eigen gevolg, de Rijn op. De IJssel op? De Vecht op? Of
verder de Rijn op, waar we nu Keulen vinden? Waar woonden hun
voorouders? Waren er nog familiebanden? Of waren er contacten via de
handel? Het doelgebied zal geen toevallige keus zijn geweest. Helaas
ontbreekt het aan feiten, maar al doende komen we wel tot enige antwoorden.
Waar de broeders kwamen, dat weten we niet exact uit de bronnen. Er zijn in
de loop der tijden al heel wat plaatsen genoemd waar dat geweest zou zijn.
Van Coevorden tot achter Keulen. Het gebied van Westfalen wordt vaak
genoemd. We gaan straks dieper in op de vraag waar ze stierven. Er staat
‘Oude Saksen’ om ze te onderscheiden van de ‘Nieuwe’ Saksen in Engeland.
De geschiedenis van de Saksen is niet helemaal helder. Gelukkig zijn er wel
wat hoofdlijnen bekend, waaruit we dit stammenverband kunnen leren
kennen. Er wordt voor de Saksen op het vasteland een beeld geschetst van
zelfstandige stammen die van zichzelf andere namen kunnen hebben gehad
maar culturele gelijkenis vertoonden. De stammen werkten samen in een
groter stammenverband, onder de naam ‘Saksen’. In geval van oorlog gingen
ze helemaal op in dat Saksisch stammenverband, onder een gemeenschappelijke oorlogsleider. In tijden van vrede leefden ze in kleine verbanden,
enkele bij elkaar staande boerderijen, de dorpen van die tijd. Het waren tijden
6
waarin ieder dorpje (2-5 boerderijen en bijgebouwen) een dorpshoofd hadden,
en de boerderijen en landerijen werden bevolkt door vrijen en lijfeigenen.
De Ewalden kwamen dus bij een dorpshoofd, in rang onder de stamoudste.
Ze werden aanvankelijk opgenomen door de ‘barbaren’, zodat ze blijkbaar als
gelijken werden herkend. Saksen onder elkaar. Er was ook sprake van een
zeker gastrecht. In de toenmalige situatie was het heel gebruikelijk dat
mensen op doorreis werden opgevangen in de boerderijen die ze op hun
route vonden. Het waren hun christelijke eredienst en dagelijkse gebeden, die
samen met het draagaltaar en de avondmaalsbeker de achterdocht opwekten,
zo zegt Bede’s tekst. Hun riten zijn ons niet helemaal duidelijk. Het was
tussen 701 en 702 dat de kloosters in het thuisland de regels van de
Benedictijnen aannamen. Toen waren ze al dood. Het doel was duidelijk. Ook
voor de ‘barbaren’, de ‘Oude Saksen’. Als de stamoudste zich zou bekeren tot
het christendom, dan zou de hele stam mee moeten gaan. Dat wisten de beide
Ewalden, want ze wilden juist met de stamoudste in gesprek. Dat was
overigens de algemene gang van zaken in die dagen. Probeer een stamhoofd
te bekeren, dan gaat de rest mee. Ze kenden dus de gewoonten van de ‘Oude
Saxen’. Maar dat wist de dorpsoudste ook. Als hij deze Christenen naar de
stamoudste zou laten vertrekken, dan liep hij de kans dat die overstag zou
gaan. Over de motieven straks meer.
Blijkbaar was Zwarte Ewald, degene met de meeste kennis van de Schrift, de
leider van de groep. Mogelijk mede daarom werd Witte Ewald als ‘overbodig’
direct uit de weg geruimd. We kunnen ons ook afvragen wat er met de rest
van het gevolg gebeurde. Ze waren namelijk niet met zijn tweeën op pad.
Verderop lezen we over Tilman, een van hun begeleiders. Waren er meer
doden? Was er een gevecht? Bleven de beide Ewalden staan toen de
gewapende Saksen op hen af kwamen, om met hen in discussie te gaan?
Gingen Tilman en anderen op de vlucht voor de overmacht uit het dorp?
Vragen zonder antwoorden. Het verhaal van Beda over de Ewalden is beperkt
tot hoofdlijnen. De vraag is of hij ooit meer heeft geweten. Wat was zijn bron?
Was er een eenvoudige brief van Tilman en was dat alles wat hij wist? Of was
Tilmans verhaal door een derde op papier gezet, een korte variant van wat er
werkelijk was gebeurd? Of werden er monniken uitgezonden om te horen wat
er met de Ewalden was gebeurd, toen de kloostergemeenschap van Egbert
niets meer van hen hoorde? Vragen zonder antwoord. Ook de datum van de
moordpartij is onduidelijk, al spreekt de traditie van 3 oktober. Het was
omstreeks 692 na Chr. Daar zullen we het mee moeten doen. Deze informatie
was echter op dat moment voor de nabestaanden en broeders in Engeland
voldoende. Meer hadden ze ook niet.
Hun moordenaars vonden ook zelf de dood. De stamoudste liet de boeren
doden. Waarom werden deze boeren gedood? Waarom werd het dorp van de
aardbodem weggevaagd? Vanwege de ijdelheid van het stamhoofd, die zo
onder de indruk was van de vraag om hem te mogen spreken? Was hij bang
7
voor een represailleactie van Frankische troepen, en besloot hij daarom zelf
een strafexpeditie te houden, om erger te voorkomen? Of was het een soort
eerwraak, omdat de boeren familieleden of relaties van hem hadden
vermoord? Het blijft namelijk de vraag waarom de Ewalden juist DAAR hun
eerste bezoek brachten. Per slot van rekening wilden ze naar hun oude
Saksische families toe, die daar woonden. Waar was dat ‘daar’? Het verhaal
vertelt het niet, net zo min als de naam van het stamhoofd wordt genoemd. De
daders werden zwaar gestraft. De boeren werden gedood, het dorp werd
verbrand. Maar daarmee was dus ook de plaats waar het gebeurde helemaal
van de aardbodem verzwolgen. Misschien dat daardoor zoveel onduidelijkheid bleef bestaan over de exacte locatie. Of moeten we het omdraaien, er
was bij voorbaat al zoveel onduidelijkheid over de locatie, dat Beda er vanuit
ging dat de plaats en zijn bewoners waren verdwenen? Werd het verhaal juist
ZO verteld door de Saksen, om represaille te voorkomen?
Het water droeg de lichamen weg. Een wonder wees de plaats aan waar hun
dode lichamen aan land waren gedreven. Tilman vond hen, op basis van een
nachtelijk visioen. We weten niet meer van hem dan hier is geschreven.
Pepijn liet de lichamen naar zich toe brengen en begroef hen in Keulen.
Daarmee wordt in feite ook gezegd: ze werden niet gedood bij Keulen, ze
kwamen er door ingrijpen van Pepijn. Welke Pepijn wordt hier bedoeld? De
‘aller-beroemdste generaal van de Franken’, zoals Beda hem noemde, was
Pepijn van Herstal (plm. 635-714), bijgenaamd: De Jonge, De Middelste of De
Dikke. De eerste namen kreeg hij vanwege zijn plaats in de familie, want zijn
vader en zijn ene zoon hadden eveneens zijn voornaam. De laatste naam zal
iets zeggen van zijn volume. Hij had een rumoerig leven en klom op tot
hofmeier. Het Koninklijke gezag van Theuderik III werd verminderd, waardoor
Pepijn in de praktijk alle zeggenschap in het Frankische rijk had. Hij
veroverde Utrecht en Vechten, in zijn strijd met de Friezen, won de Slag bij
Dorestad, stelde in 695 twee zoons aan als hofmeier in delen van het
Frankische Rijk en bleef zelf hofmeier in Austrasië. Dit Austrasië besloeg
onder meer een gedeelte van Nederland en Zuid-Duitsland.
Het was deze Pepijn waar Willibrord steun van had gekregen bij de kerstening
van de veroverde gebieden. We lazen namelijk in het begin van het grote
citaat van Bede: “Ze (Willibrord en zijn gevolg) kwamen daar aan, twaalf in
getal. Toen ze zich richten tot Pepijn, hertog van de Franken, werden ze in
blijdschap door hem ontvangen, want hij had net de dichtsbijzijnde delen van
Friesland onderworpen, en koning Rathbed verjaagd. Hij zond hen daarheen
om te preken en ondersteunde hen tegelijkertijd met zijn onbetwiste gezag,
zodat niemand hen zou lastig vallen bij hun preken en verleende veel gunsten
aan wie erin toestemden om het geloof te ontvangen.” Einde citaat. Logisch
dus dat Pepijn zich over de lichamen ontfermde. Deze mannen waren
gesneuveld voor een zaak die hij, Pepijn, had gesteund, en konden sneuvelen
omdat hij, Pepijn, niet in staat was geweest om hen te verdedigen. Ook
logisch dat Peppijn de lichamen naar Keulen liet brengen. Van daaruit was de
8
bekering van de Saksen ook vol vuur aangepakt. De graven van twee
martelaren in de geloofsstrijd tegen de Saksen konden de missionarissen van
Keulen tot steun zijn.
LAAR BIJ COEVORDEN, NET IN DUITSLAND, OF APLERBECK?
De Coevorder predikant Johan Picardt schreef in 1659 over de beide Ewalden:
“…..de twee Ewaldi beiden Engelsen, maar van "hierlandse" ouders in
Engeland geboren, welke beiden gekomen zijn tot Coevorden en hebben
aldaar Jesus Christus gepredikt en de heidense superstitie (bijgeloof)
uitgeroeid. De ene is een blanke man geweest maar de andere een zwart
daarom hebben de ingezetenen de ene genoemd de witte Ewoudt en de
andere de zwarte Ewoudt. Dezen gepasseerd zijnde door Covorden gekomen
en ’t Laer, zijn aldaar zo niet bejegend als in Covorden, maar door de
ingezeten zijn aangetast (aangegrepen) mishandelt, doodgeslagen en wegens
de bestraffingen van haar heidense superstitiën (bijgeloof) jammerlijk
gemarteliseerd (gemarteld).” Binnen dit verhaal zou de bekeerde krijger
Tilman een bekeerde Drent kunnen zijn geweest. Tilman van Treante?
Ds. Johan Picardt (1600-1670).
De Ewalden stierven dus in Laar,
schreef Picardt. Laar bij Meppen,
over de grens bij Coevorden. Als
in Keulen navraag wordt gedaan
waar de beide Ewalden werden
gedood, dan wordt op basis van
e
een 15 eeuwse traditie verwezen
naar Aplerbeck, bij Dortmund.
Deze plaats zou vroeger Laar
hebben geheten en daar zou het
geweest zijn. De plaats van hun
dood, het totaal verwoeste dorp,
werd daar herkend aan een bron
met een weelderige stroom. Hoe
dan ook, feit of fictie, er staat in
Aplerbeck een gedenkteken ter
herinnering aan deze gruwelijke
dubbele moord. Het beeld staat
op het marktplein. De historici
lijken er wat verlegen mee. De
oudste oorkonde waarin Aplerbeck wordt genoemd is uit 899
en men spreekt dan van Afaldrabechi. Geen spoor van Laar. Er is
9
e
wel een 19 eeuws volksverhaal dat de Ewalden in herinnering houdt. Er is
een boerderij bij Aplerbeck die sinds 1695 alleen in vrouwlijke linie is vererfd,
omdat alle zonen een vroege dood stierven. De legende zegt dat dit het
gevolg is van het vermoorden van de Ewalden. Op die boerderij was een
volksvergadering. De boeren uit de streek waren er, en ook de Ewalden waren
beiden in die boerderij, toen het moorden begon. Witte Ewald was
onmiddellijk door de woedende boeren van het leven beroofd. Zwarte Ewald
kon nog naar buiten komen. Hij werd alsnog gegrepen. De vrouwen van de
boerderij waren juist bezig met het braken van het vlas, het kneuzen van de
vlasvezels met een knuppel van massief hout. De vrouwen probeerden de
mannen ervan te overtuigen dat ze Zwarte Ewald met rust moesten laten. Ze
moesten echter hulpeloos toezien dat Zwarte Ewald met de houten
vlasbrakers werd verminkt en uiteindelijk gedood. Stervend kon Zwarte Ewald
nog een zegen uitspreken over de vrouwen van de boerderij. De mannen
vervloekte hij: “Op deze hof zal nooit meer een manlijke erfgenaam als
Hofheer baas zijn!” De grond waarover de beide lijken naar de rivier werden
gesleept moet het vanaf die tijd doen zonder dauw of regen. Een vervloekt
stuk land bij een vervloekte boerderij.
Volksverhalen over vervloekte families of vervloekte stukken grond vinden we
meer. Dat dit verhaal in Aplerbeck wordt gekoppeld aan de beide Ewalden, dat
hoeft niets te zeggen. Wanneer van kerkelijke zijde een gebeurtenis wordt
gekoppeld aan een streek, dan is het vanzelfsprekend dat in die streek het
verhaal gaat leven en de bevolkingen voor aanvullingen zorgt. Het verhaal
van de vervloekte grond waar geen water meer wil komen staat trouwens in
sterk contrast met de mededeling van Beda dat er een bron ontsprong op de
plek waar de Ewalden werden vermoord. De Katholieke Kerk heeft in 1880 in
Aplerbeck een St.Ewaldikerk ingewijd. De geschiedenis lijkt dan rond te zijn,
dit was het Laar van Beda, het heet nu Aplerbeck en hier is het gebeurd, de
moord op de beide Ewalden. Terwijl de historici dus van niets weten, omdat
de bronnen erover zwijgen, vult de kerk het zodanig in, dat het inmiddels wel
‘logisch’ lijkt om aan Aplerbeck te denken, waar alles naar de Ewalden begint
te ruiken. Maar denken we alles weg wat er de afgelopen eeuwen aan toe is
gevoegd, dan houden we niets over…….
WE GAAN DIEPER IN OP BEDE’S TEKST
Wat kunnen we met Beda’s tekst over de Ewalden, als we op zoek willen naar
de plaats waar de dubbele moord plaatsgevonden kan hebben? We kunnen
vaststellen dat het Egberts droom was om het land van de Oude Saksen het
licht van het Evangelie te laten zien. De gebieden waar hun Saksische voorouders vandaan kwamen. Het begin van het Saksische stammenverband was
in de huidige Duitse deelstaat Holstein, waar ze rond 150 na Chr. werden
gesignaleerd door de Romeinse schrijver Ptolemeus. De Saksen vormden een
stammenverband, waar zich andere stammen bij aan konden sluiten.
10
De beide Ewalden op de markt van Aplerbeck.
11
Ewald en Ewald, volgens een foto van een verdwenen schilderij, gemaakt
rond 1400, naar voorbeeld van de oude schrijn.
12
Het oudste stammenverband ontstond doordat de stammen van de
e
Reudigner, Angelen en Avionen zich bij elkaar aansloten. In de 5 eeuw, toen
er een Saksische emigratie naar Engeland op gang kwam, werd het Saksische
gebied gevonden tussen de rivieren de Elbe en de Weser. Daarna sloten zich
o.a. de Chauken en de Amsivarii, rondom de Eems, zich bij het verbond aan.
Er was een Saksische ontvolking in het gebied dat we nu kennen als OostFriesland, dat vervolgens werd gekoloniseerd door de Friezen. Daarop volgde
e
e
in de 6 en de 7 eeuw Saksische uitbreiding naar het zuiden. Aplerbeck ligt in
die laatste gebieden. Wanneer de Iers/Engelse missionarissen van plan waren
het gebied van hun voorouders te bekeren, dan hadden ze bij Aplerbeck dus
niets te zoeken. In de dagen van hun voorouders was dit nog geen
Saksenland. Dit gebied was daarnaast al het aandachtsgebied van andere
missionarissen. Van bisschop Kunibert van Keulen (plm.600-663) wordt
verteld dat hij onder de Saksen evangeliseerde of liet evangeliseren. Dat was
het gebied ten noorden van Keulen. Het nieuwste Saksenland zogezegd.
Oftewel, Ewald en Ewald waren daar overbodig en totaal uit de richting.
Het ligt dan ook veel meer voor de hand dat de beide Ewalden zouden
proberen hun weg te zoeken naar de noordelijke Oud Saksische stamlanden
achter de Eems. Daar kwamen hun families vandaan, daar werd hun taal
gesproken, daar woonde nog steeds hun verre familie. In het licht van de
wens van de Saksen in Engeland was een reis van de Ewalden via de IJssel
geen gekke gedachte. Toen ze kwamen hadden de mensen op de oostzijde
van de IJssel zich ook al aangesloten bij de Saksische stammenbond. Daar,
bij die IJssel daar begon het noordelijke Saksenland. Dit was tevens een route
om dicht bij het oude stammengebied te komen, het land uit de tijd van de
volksverhuizingen. Via de Vecht konden de Ewalden met Tilman dieper het
Saksenland in trekken. Het Laar uit het huidige Graafschap Bentheim is dan
ook een serieuze mogelijkheid, als plaats waar ze zijn gestorven. Maar meer
ook niet. Het kan overal zijn geweest, overal in het oude Saksenland.
Overigens zijn er tot op heden geen andere plaatsen met de naam ‘Laar’ in het
Noord-Duitse gebied van de Oude Saksen gevonden. Het Laar van Bentheim
blijft dus een eenzame kandidaat, met een logische gedachtegang er omheen,
maar dat is wat anders dan bewijs. ALS er al sprake was van een minimaal
dubbele moord bij Laar……
EEN NIEUWE RECONSTRUCTIE, WAARBIJ WE LAAR
EVEN HELEMAAL VERGETEN
De oudste historische vermelding van de dood van de beide Ewalden vinden
we op de kalender van Willibrord van de abdij te Echternach, uit het jaar 721.
Daar lezen we bij 4 oktober: 'Natale sanctorum martyrum heualdi et heualdi.'
Oftewel: De dood van de heilige martelaren Ewald en Ewald. Meer niet. Het
boek van Beda werd in het begin van dit hoofdstuk uitvoerig geciteerd. Er is
noch in de notitie van Willibrord, noch in het boek van Beda sprake van Laar.
13
De moord op de Ewalden vond plaats op een onbekende plaats, zegt Ewald.
Dit is in strijd met de plaatsnamen Laar en Aplerbeck.
We hebben inmiddels aanvullende gedachten en informatie en zullen dat
gebruiken als opnieuw de vraag aan de orde wordt gesteld waar de beide
Ewalden zijn vermoord. De optie ‘Laar’ kunnen we eigenlijk wel vergeten. Dat
moet een latere toevoeging op het verhaal zijn geweest. En als het geen Laar
was, waar dan wel? Wat zou logisch zijn geweest? Logisch blijft dan nog
steeds een tocht naar het Noord-Duitse achterland, het Oude Saksenland, en
niet het Saksenland bij Keulen. De lichamen werden in de Rijn gegooid, ze
dreven tegen de stroom in, en dat was in het land van de Saksen. Bij Laar in
de omgeving van Meppen loopt wel de Vecht, maar dat is nog geen Rijn. De
Rijn stroomde niet alleen langs Keulen, hij stroomde ook in noordelijke
richting, in een zijarm, ook wel IJssel genoemd. Qua locatie is dus ook het
gebied langs de IJssel een optie. Is het niet veel meer voor de hand liggend
om te veronderstellen dat de beide Ewalden ergens aan de IJssel aan wal zijn
gegaan? De oostelijke oever van de IJssel was al Saksenland. Dat was een
gebied dat de spanning gevoeld moet hebben van een dreigende oorlog,
gezien de expansiedrift van de Franken.
Het is de periode rondom de Slag bij Dorestad. Na de slag zelf (689) was het
gebied langs de grote rivieren, van Dorestad tot Elst, aan de Frankische kroon
gekomen. In 695 werd in een nieuwe veldtocht een groot deel van de
provincie Utrecht tot en met West-Friesland veroverd. Een tijd van grote
spanningen, die ook hun effect moeten hebben gehad op de grensbewoners
van het Saksenland. Misschien dat dit ook doorklinkt in de tekst van Bede,
want die begint ook direct als de Ewalden voet zetten in het Saksenland te
vertellen over oorlog: “Als er oorlog op uitbreken staat zetten ze al hun
verschillen opzij. Degene op wie het lot valt, hem volgen en gehoorzamen ze
allemaal, gedurende de tijd van oorlog. Maar zo gauw de oorlog is afgelopen
zijn al die stamoudsten gelijk in macht. “. We hebben hier een motief voor het
dorpshoofd, om zich teven de Ewalden te verzetten: Christenen waren per
slot van rekening mensen die bij de Franken hoorden. Vijanden in tijden van
oorlog, vazallen van een vijandige generaal Pepijn, die informatie over de
Saksische sterkte door konden sluizen naar vijandelijk grondgebied.
Wat was de boodschap geweest van de beide Ewalden, als ze wel waren
aangekomen bij het stamhoofd? Zwarte Ewald zou het woord hebben
genomen? “Luister, onthoudt en weet, dat de Heer, die hemel en aarde, de
zee en alles wat daarin is, geschapen heeft, de enige en de ware God is. Hij
heeft ons gemaakt, niet wij hem, er is geen andere god buiten hem. De
beelden die jullie als goden beschouwen en die jullie, door de duivel
verleid, vereren, zijn van goud, zilver, erts, steen of hout; ze leven niet, ze
bewegen zich niet, ze hebben geen gevoel, want ze zijn mensenwerk en
kunnen niemand anders, ook niet zichzelf, helpen. Daarom heeft god, die
14
Noord-Nederland in de vroege middeleeuwen. Over de Rijn werd al geschreven in de
tijd van de Romeinen, bijvoorbeeld door Pomponius Mela. Hij zei dat de Rijn zich
verdeelt tot een linker tak (de limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk), en dat een
andere tak zich verbreedt tot een meer dat Flevo heet en een gelijknamig eiland omsluit,
daarna als een normale rivier naar zee vloeit. Daarbij doelde hij op de huidige IJssel.
Het Flevomeer werd Zuiderzee toen de rivier de Fli (boven) een doorbraak van de
Noordzee naar het Flevormeer werd. Dit hele systeem heette bij Pomponius Mela nog
een onderdeel van de Rijn. De nummers staan voor: 1. Dockinga, 2. Groninga, 3.
Stauria, 4. Urck, 5. Alcmaria, 6. Haarlhem, 7. Litte, 8. Bracola, 9. Trajectum Vetus
(Utrecht), 10. Daventria. Bron: www.atem.nl .
15
enkel god is, die enkel rechtvaardig is, en wiens waarheid tot in eeuwigheid
duurt, vol medelijden, dat jullie misleid zijn door de aller-ellendigste
bedriegerijen van boze geesten, mij bevolen om zijn bode te zijn, opdat
jullie de vroegere dwalingen berouwen en jullie in een waar en waarachtig
geloof jullie bekeren tot de God, door wiens goedheid Julie zijn geschapen.
Want zowel jullie als ik, wij leven, bewegen, en zijn in Hem. Wanneer
jullie Hem in trouw geloof erkennen en boete doen, wanneer jullie zullen
zijn gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest,
wanneer jullie zijn bevelen gehoorzaam zullen opvolgen, zal Hij jullie voor
alle kwaad behoeden, jullie rust van vrede in dit leven en de vreugde van
tijdelijke rijkdom schenken, in het hiernamaals daarentegen het genot van
eeuwige voorspoed verlenen. Wanneer jullie echter zijn heilzame bevelen
verachten en de dwalingen van het verdorven hart niet willen afzweren,
weet dan, dat een zware straf vanwege de verachting van zijn goedheid
jullie zal treffen. Want ziet, uit zijn woord, dat onveranderlijk is, verkondig
ik jullie, dat, wanneer jullie deze vermaningen niet ter harte nemen er
spoedig het lijden van een ongedachte bestraffing over jullie zal komen. De
koning des hemels en van alle tijden zal een dappere koning sturen, die wijs
en verstandig, niet van heel ver, maar van dichtbij, zal aanstormen als een
woest stomende beek, om de hardheid van jullie bandeloze harten te breken
en die jullie stijve, weerspannige nekken zal buigen. Hij zal zich vijandig
op jullie land storten, alles door het zwaard, door verwoesting, brand en
deportatie vernielen, en hij zal een wreker van de toorn van de God zijn, die
jullie altijd hebben gehoond; hij zal jullie voor een deel door het zwaard
doden, voor een deel door gebrek doen omkomen, voor een deel jullie
levensdaden in een eeuwige, droevige verbanning doen doorbrengen. Jullie
vrouwen en kinderen zal hij verstrooien, en als er nog enkelen zouden
overblijven, zal hij hen aan zijn heerschappij onderwerpen, zodat op jullie
van toepassing zal zijn het voor lange tijd verkondigde woord: En er bleven
weinigen over, ze werden getroffen door kommernis, kwaad en pijn“.
Dit was de boodschap van Lebuïnus op de vergadering van stamhoofden te
Markelo, Duitsland. Dit was eigenlijk de standaardboodschap van de missionarissen. Dit was in de dagen van de gespannen verhoudingen tussen
Christelijke Franken en Paganistische Germanen een boodschap die zei:
wordt Christen, breek met de andere stammen en schaar je onder de
bescherming van de Franken. Of blijf bij je oude geloof, maar weet dan dat
God je zal straffen, doordat hij de Franken over je heen zal laten storten en je
ten onder zult gaan in een verwoestende oorlog. Zwarte Ewald, degene met
16
de meeste schriftkennis, had niet de kans om zijn boodschap bij het
stamhoofd uit te spreken. Mogelijk was zijn boodschap of een deel ervan nog
uitgesproken richting dorpshoofd, voor hij werd vermoord, toen men
doorkreeg dat het om Christenen ging. Bondgenoten van de Franken. Het
effect op het dorpshoofd was het zelfde als het effect van de toespraak van
Lebuïnus op de toespraak in Markelo. Men liet zich niet bedreigen, men
besloot de boodschapper van kant te maken. Lebuïnus wist door een wonder
te overleven. De beide Ewalden kregen geen wonderen te zien, ze werden
martelaren. Ze stierven, maar dus niet alleen omdat ze Christenen waren.
Hun Christelijke identiteit kon ook moeilijk verborgen blijven. De liederen,
gebeden en liturgische voorwerpen verrieden hen wel. Het is dan ook niet
logisch om te veronderstellen dat ze ver in Saksenland doorgedrongen
waren, toen hun Christelijke achtergrond bekend werd. Als dat pas in het
Duitse Laar was gebeurd, verondersteld dat ze daar vermoord zouden zijn,
dan zouden ze al enkele dagreizen door Saksisch gebied moeten hebben
afgelegd, voordat hun identiteit duidelijk werd. Kiezen voor de oostelijke
oever van IJssel heeft dus ook in dit opzicht voordelen. Wanneer ze aan de
oever van de IJssel gedood zouden zijn geweest, deel van de Rijndelta, dan
zou met het werpen in die Rijn en het afdrijven naar het Flevomeer ieder
spoor van de lichamen verdwenen zijn. Ze zouden afdrijven naar zee, door
gebied waar de Franken geen of nauwelijks gezag hadden. We zitten hier dus
ook dichter bij de het verhaal van Bede, die sprak over werpen van de
lichamen in de Rijn.
We moeten nog aandacht hebben voor het wonder van het hemelse licht en
het wonder van het tegen de stroom opdrijven van twee lijken. Het tegen de
stroom op drijven van de lichamen kan een verwijzing zijn naar iets anders.
Toen Tilman de lichamen had gevonden, toen begroef hij ze, met alle eer die
martelaren toekwamen, zegt de tekst van Bede. Pepijn van Herstal liet de
lichamen opgraven en overbrengen naar Keulen. Wanneer we deze tekstdelen
letterlijk nemen, dan moeten we accepteren dat de Ewalden een erebegrafenis
kregen in het gebied waar ze werden vermoord. We moeten tevens
accepteren dat een Frankische expeditie de lichamen ophaalde, alsof de
soldaten van Pepijn van Herstal overal vrije en ongehinderde toegang
hadden. Hoe kunnen we dit anders zien? Tilman kan hun lijken gevonden
hebben, toen ze in de rivier dreven, in het licht van een stralende volle maan
in een heldere nacht. Die volle maan was dan het zicht vanaf de oostelijke
oever van de IJssel de delta van de Rijn. Binnen deze verklaring kunnen we
dus ook aannemen dat het nacht was, toen Tilman op zoek ging naar de
Ewalden. Het geweld was achter de rug. Iedereen sliep. Tilman kwam vanuit
zijn schuilplaats (?) en zocht zijn broeders. Hij vond hun lijken. Het tegen de
stroom opdrijven van de lijken kan verwijzen naar een evacuatie door Tilman
van de lichamen van de Ewalden. Tilman zal daarbij niet alleen zijn geweest.
De broeders zullen op hun missie ondersteuning hebben gehad van
bedienden, of misschien waren er nog andere ongenoemde broeders bij, die
17
de aanslag hadden overleefd. Ze voeren met de lichamen tegen de stroom in,
richting hoofdstroom van de Rijn, brachten de lichamen bij andere Christenen
in het Frankenland en begroeven ze daar met alle eer.
De politieke situatie rondom de IJssel sluit dus aan bij het verhaal van Beda,
geeft een motief voor het dorpshoofd dat hen vermoorde (angst voor
Frankische vazallen tijdens spanningen ten tijde van dreigende oorlog) en
geeft ook een motief voor het stamhoofd om het dorpshoofd en het dorpje te
laten verdwijnen. Misschien werden ze inderdaad vermoord, die Saksen,
misschien werden ze geëvacueerd om Frankische represaille te voorkomen.
Maar evengoed kan dit gedeelte van het verhaal totaal verzonnen zijn, ook
dan om represaille te voorkomen. De enige die het wist, dat was Tilman. Die
Tilman, daar horen we verder nooit meer over. Ook die kunnen we een motief
toedichten om te vertellen dat de daders al streng zijn gestraft, uitgemoord
met dorp en al. Tilman was een Saks. Hij had er geen belang bij dat zijn
familie werd betrokken bij en zou sterven in een oorlog. De boodschap dat de
daders al waren gestraft ontnam de Franken een aanleiding om nu zelf op te
trekken tegen de Saksische bevolking. Het voorkwam een oorlog.
Misschien is het ook niet zo vreemd dat we verder niets van Tilman horen. Als
hij mee was gegaan naar Keulen, dan zou hij zeker aan de tand zijn gevoeld
door de Frankische troepen. Wat was er precies gebeurd, had hij wat kunnen
voorkomen, waar was het precies, welk dorpshoofd ging het over, welke stam
binnen het Saksische verband, en was hij zelf als Saks wel zo betrouwbaar, of
heeft hij de Ewalden verraden? Dit zijn allemaal zaken die onderzocht hadden
kunnen en zullen worden, en waarvan de details ontbreken in het verhaal van
Bede. De antwoorden zijn dus blijkbaar nooit gegeven. Heeft Tilman dus de
lichamen stroomopwaarts gebracht, leverde hij ze af ergens aan de Rijn, en is
toen weer naar het Saksenland vertrokken? Waarom bracht Tilman de
lichamen persoonlijk terug, waarom liet hij ze niet brengen door derden? In
hoeverre voelde Tilman zich persoonlijk verantwoordelijk voor de expeditie,
want was hij misschien als bekeerde voormalige krijgsman bij de expeditie
betrokken als gids? Tilman uit wat we nu kennen als Overijssel?
In het Latijn staat bij Tilman dat hij ‘milite’ was geweest. Dat was geen
gewone adel, maar een ridder van formaat, zogezegd. Zijn aanwezigheid moet
indruk hebben gemaakt op de plaatselijke bevolking van het Saksenland,
gezien zijn status. Die indruk kan tevens bedoeld zijn geweest om te
gebruiken bij het vrije toegang krijgen tot het stamhoofd. Als iemand van
buitengewone en edele geboorte was de voormalige krijgsman een vrije uit
het Saksenland, iemand die vrij kon reizen. Had hij misschien ooit de
Saksische volksvergadering in het Duitse Markelo bezocht, en was hij daarom
bij de expeditie betrokken? Dit is geen suggestieve inlegkunde. Het verhaal
van Beda vertelt ons dat 2 missionarissen naar het land van de Oude Saksen
zijn gegaan. Die zullen echt niet in onbekend land een onbekende weg op hun
gevoel af gevonden hebben. Het ligt dan ook voor de hand dat de Saksische
18
bekeerling Tilman meer wist van de omstandigheden, leefgewoonten,
politieke situatie en vergadercultus van het Saksische stammenverband dan
die twee missionarissen. Zoals Lebuïnus later Folkbert had om op terug te
vallen, zo hadden de Ewalden Tilman, als brug naar de andere samenleving?
Een ingewijde Saks, om vervolgens deelgenoot te zijn van de onderhandelingen met het stamhoofd, met als doel een Christelijke stam aan de grens
van het Frankenland, opdat er langdurige rust rondom de grens zou kunnen
zijn? Voor een van oorsprong hooggeplaatste Saks als Tilman zal de dramatische afloop van de expeditie ook als een persoonlijk falen zijn ervaren. En
tegelijkertijd kan die hoge afkomst zijn levensverzekering zijn geweest. Wie
hem iets aandeed kreeg met zijn stam te maken. Los van dit alles: Als Deventer voor Lebuïnus de beste plaats was om van daaruit naar het Saksische
achterland te gaan, dan moet dat ook voor de Ewalden gegolden hebben.
De uitdrukking ‘milite’ houdt in ieder geval in dat hij bestaan heeft. Dat klinkt
misschien vreemd, zou je daar dan aan twijfelen? Ja, daar kunnen we aan
twijfelen. Tilman is een Germaanse naam die niets anders betekent dan…. een
goed mens. Een goed mens vond de lichamen. De originele teksten schrijven
de naam als ‘Tilmon’ met een ‘o’. Dat is de manier waarop een Engelsman het
zou schrijven als hij ‘Tilman’ hoort zeggen. Mogelijk had hij een totaal andere
naam, en wist men in Keulen zo weinig van hem, dat men alleen wist dat hij
een goed mens moet zijn geweest. Tilman dus. En tja, dan mag je twijfelen
over wie hij was. Maar als dat goede mens ‘milite’ was, dan wist men in ieder
geval zijn maatschappelijke positie, en dat geeft weer aan dat hij bestaan
moet hebben. Wat ook zeker lijkt te zijn, is dat hij niet van de Saksen uit
Engeland afkomstig was. De beide Ewalden volgden het voorbeeld van
Willibrord, lazen we in Bede’s tekst. Daarin staat niet dat Tilman dat voorbeeld
ook volgde. Hij kwam er pas op het laatst bij. Hij was dus een man van ‘hier’.
Aangenomen dat dode lichamen doorgaans niet vanzelf tegen de stroom in
drijven, dan zou dit terugbrengen stroomopwaarts ook de basis kunnen zijn
van het deel van Bede’s tekst over het 40 mijl tegen de stroom opvoeren van
de dode Ewalden: “want nadat hun dode lichamen door de heidenen in de
rivier werden gegooid, zoals gezegd werd, werden ze tegen de stroom in
voortgedragen over een afstand van bijna 40 mijl, naar de plaats waar hun
metgezellen waren.” 40 Romeinse mijlen zijn 40 x 1478 meter = 59120 meter,
zeg maar 60 kilometer. Het getal 40 is een mooi symbolisch getal, maar Beda
probeert geschiedenis te schrijven, we nemen hem serieus. De hele IJssel is
125 kilometer lang. 60 kilometer komt uit tussen Deventer en Wijhe. We
zoeken een punt met een waterloop, EN we kunnen ervan uitgaan dat de post
van de ondersteuners niet precies op de splitsing van Rijn en IJssel stond,
maar ergens daarvoor. Deventer ligt dus meer voor de hand en is ouder dan
Wijhe. Deventer werd al bewoond in de Romeinse tijd. In een oorkonde uit 877
wordt gesproken over zeven hoeven bij ‘Daventre portu’, de haven Deventer.
De naam ‘Deventer’ is een samentrekking van twee Oud-saksische woorden,
namelijk ‘deve’ en ‘treo’, wat betekend: geboomte aan een waterloop, schrijft
19
het gemeentelijke archief. Een andere lezing zegt: het gaat om de woorden
‘daf’ en ‘treo’. Het ‘daf’ staat voor doof of dood. Het gaat dan om een naam die
verwijst naar dode bomen. Maar ‘doodsbomen’ is dan eveneens mogelijk.
Die waterloop, en daarmee ook een natuurlijke haven, is de in de IJssel uitlopende Schipbeek. Er was tevens een doorwaadbare plaats in de IJssel die een
verbinding vormde in een netwerk van wegen, dat doorliep via Goor en
Delden naar Osnabrück en Hannover. Een ideale plaats voor een missionaris
om de weg te vinden naar het Saksische achterland. Hier kwam in 768 de
Angelsaksische missionaris Lebuïnus een houten kerkje stichten, op de plek
waar we momenteel de naar hem genoemde Lebuïnuskerk vinden. Lebuïnus
vertrok van hieruit naar het Saksische achterland. Oftewel: is het dan eigenlijk
niet meer dan vanzelfsprekend dat ook zijn voorgangers, de Ewalden, hier de
weg naar het verre Saksische achterland zochten? De waterloop, de stroom
die Deventer haar naam bezorgde, vinden we zelfs nog terug in de typering
die Beda gaf van de plaats waar de Ewalden werden gedood. Hij schreef: “Er
is gemeld dat een bron opwelde op de plaats waar ze vermoord werden, die
tot op de dag van vandaag een weelderige stroom geeft.”
De put, de bron, in de crypte van de Lebuïnuskerk.
Bronnen wellen overal op in de verhalen over de levens van martelaren. De
stroom is een toevoeging die niet algemeen is. We moeten dus zijn bij een
20
plaats met een weelderige stroom. Of gaan we voor de verklaring dat
Deventer verwijst naar dode bomen of dodenbomen? De wilg, een typische
waterboom, werd door de Germanen beschouwd als een boom van de dood.
Of verwijst de naam naar een plaats waar de dood heerste? Is het zo een
verwijzing naar een moordplek? Deventer, de plaats met bomen aan een
stroom, sluit aan bij de typering van de plek, doodsbomen sluiten aan bij een
gebeurtenis. De globale afstand waarover de lichamen vervoerd moesten
worden, de werkwijze van de opvolger van de Ewalden, het grensgebied van
het Saksische stammenverband, het wegennet naar het achterland, onze
kennis over bewoningssporen die zeggen dat men er ook al woonde in de
dagen van de Ewalden, ze sluiten als stukjes van een puzzel mooi bij elkaar
aan. Wie toch een bron in het verhaal wil vinden, ook die is er. Volgens een
sage heeft Lebuïnus in 768 zijn kerk gesticht op de plaats van een heilige
bron. In de crypte bevindt zich nog steeds een put (foto), de opvolger van die
bron. En als klap op de vuurpijl: bij Deventer is ook een streek geweest die
Het Laar werd genoemd. De Laarstraat herinnert er nog aan. Het is bijna te
mooi om waar te zijn……
Uitgaande van Deventer, kunnen we ook op zoek naar de post waar hun
medewerkers waren achter gebleven. De plaats van waaruit de missie van de
Ewalden vertrok, waar hun lichamen weer aankwamen en waar ze werden
begraven. We gingen uit van 40 mijl tussen de plaats van hun dood en hun
eerste begrafenis. Dit is meer dan alleen een mooi symbolisch getal. Het is
ook precies de afstand van twee gewone dagmarsen van soldaten met volle
bepakking. Het is dan ook aannemelijk dat we hier niet te maken hebben met
enkel een mooi symbolisch getal, maar met een feitelijke afstand. Bij het
meten van de afstanden moeten we uitgaan van de afstanden over water. We
varen van Arnhem de IJssel op en komen na 15 km bij Doesburg, dan nog 10
km naar Bronkhorst, 10 km naar Zutphen, en na 15 km zijn we bij Deventer.
Deventer-Arnhem is dus 50 km. Het zijn afstanden bij benadering, waarbij we
ook nog eens rekening moeten houden met een zijn bedding verleggende
rivier. Welke plaats zou echter plm. 10 kilometer achter Arnhem in aanmerking komen voor vertrekplaats en aankomstplaats van Tilman en de Ewalden?
De Villa Heliste, het landgoed Elst, was voor de Slag om Dorestad (689) eigendom van Everhard. In het Latijn heette hij Everardus. Het landgoed Heliste,
ook wel Marithaime genoemd, bestond uit hoeven, akkers, schuren, huizen,
bossen, velden, horigen van beiderlei geslacht, weiden, wateren en waterlopen, met roerende en onroerende goederen. Op dit landgoed werden in de
Romeinse tijd enkele tempels gebouwd, waarvan de restanten nog te zien
waren in het begin van de middeleeuwen. Heliste, Elst dus, was over water
bereikbaar. Dat was zo in de Romeinse tijd en de legende van Werenfried gaat
e
ook uit van bereikbaarheid over water in het begin van de 8 eeuw. Die
bereikbaarheid ging over een later verzande zijarm of oude bedding van de
Rijn. Na de Slag om Dorestad verviel de Villa Heliste aan de Frankische troon.
Everhard leek eerst trouw aan de Franken, maar bleek toch samen te werken
21
met de vijand. De Villa Heliste werd daarna bestuurd door Koninklijke
ambtenaren. De Frankische koning Childebert III gaf de Villa in eigendom
door aan de feitelijke machthebber, Pepijn van Herstal, dezelfde die de lichamen van de Ewalden naar Keulen zou laten brengen……..
Een van de tempels van Elst. Op de grond ervan staat nu de oude kerk van
e
het dorp. De ruïnes waren nog te zien in de 8 eeuw. De maquette staat in het
Kerkmuseum van Elst. Het publiek kan onder de vloer van de kerk de resten
zien van de tempel en zelfs nog lopen over de oude vloer van de ‘cella’, het
binnengebouw van de oude tempel.
Het hele omliggende gebied werd zendingsgebied van Werenfried, een van de
metgezellen van Willibrord. Zolang de kerstening niet was afgerond was Villa
Heliste, het landgoed Elst, een formeel Christelijke enclave, op de rand van
het Frankische Rijk en het noordelijke Saksenland. Een ideale uitvalsbasis
voor een poging de Saksen tot het Christendom te brengen. Komt nog bij dat
een middeleeuwse legende spreekt van een lijk dat tegen de stroom in drijft
en bij Elst aan land wordt gebracht. Dit wordt ingebracht als een van de
motieven om Werenfried te begraven in Elst, de plaats waar hij ook een voor
die tijd forse stenen kerk heeft gesticht. Maar zou het ook kunnen zijn dat
deze legende teruggat op het terugbrengen van de lijken van de Ewalden, dat
22
Werenfried daar een kerk stichtte omdat het grond was waarop martelaren
begraven waren geweest, en dat hij er werd begraven vanwege om redenen?
Zwakke punt in de hele gedachtengang rondom de IJssel en de afstanden
tussen de plaatsen: de IJssel en de andere rivieren hebben in de loop der
jaren zoveel verlegd van hun bedding, dat wij niet weten hoe groot de afstand
over water exact was tussen Deventer en Elst. De vraag is echter of dat wat
uit zal maken voor de resultaten van de puzzel waar we hier mee bezig zijn.
We constateerden al dat 40 mijl gelijk staat aan twee dagreizen van een groep
soldaten of een groep reizigers met bepakking. Deventer-Elst is over de oude
binnenwegen pakweg 62 kilometer = twee dagmarsen. We mogen ervan uit
gaan dat er globaal bekend was hoe men een punt als Deventer kon bereiken,
de doorwaadbare plaats in de IJssel. Een centraal punt op een route. Al in de
tijd van de Romeinen waren er handelscontacten, moesten er huiden als belasting worden betaald door de Friezen, en werden er jongemannen als hulptroepen geworven. Goede kaarten zijn er niet overgeleverd. Kennis moet er
wel zijn geweest. De wereld ten noorden van de grote rivieren waren niet
volledig onbekend. 40 mijl kan dus evengoed een landroute weergeven.
Pepijn liet de Ewalden opgraven uit zijn eigen grond en weer vervoeren. Een
legende uit Keulen zegt dat ze bij de plaats van een koperen hekwerk aan land
zijn gekomen. Daar stond in het Latijn op geschreven: 'Middels een heftige
draaikolk heeft de Rijn de Ewalden aan land gebracht, hetgeen een hemels
licht bracht, daar waar een bron ontspringt.' Heeft het Rijnschip dat hen vanaf
het begin van de IJssel naar Keulen bracht hier de wal gezocht, en werden ze
vervolgens in de directe omgeving begraven? Per slot van rekening stond
hier de kerk van Kunibert, die ook onder de Saksen had geëvangeliseerd. De
bron en het licht uit Bede’s tekst werden van toepassing geacht op de bron in
de kerk van St.Kunibert. Het kan allemaal, we weten het niet zeker, maar hoe
langer we puzzelen met de stukjes die er zijn, hoe sluitender het beeld begint
te worden. Als we tenminste de stukjes goed in elkaar hebben gelegd. Feiten
of toevoegingen, we weten het allemaal niet, maar wat we wel weten is dat
toevoegingen onderdeel zijn van een heiligenverhaal.
Wat weten we van de jeugd van de beide Ewalden? Vrijwel niets. Tenminste,
als we Beda volgen. In een kerk van Lübeck vinden we hun levensverhaal op
een oude wandschildering afgebeeld. Het verhaal dat daar is afgebeeld zegt
dat de moeder van de beide Ewalden een bisschop ontmoette, die voorspelde
dat de beide kinderen waarvan ze in verwachting was allebei als heiligen
zouden worden vereerd. Deze legende spreekt dus ook van een tweeling. Een
van de Ewalden knielde op de wandschildering voor een kluizenaar. Hij
beloofde aan de wereld te verzaken, oftewel: zicht helemaal te zullen geven
voor het geloof. Er wordt dus tevens een kluizenaar als nieuw element
ingebracht. Die bekeerling, of het nu de Witte of de Zwarte was, we weten het
niet, vertelde vervolgens zijn besluit aan vrienden en bekenden. Blijkbaar
ging toen de andere Ewald ook overstag. Ze verruilden hun gewone kleding
23
voor pelgrimsmantels. Dat zegt al dat het verhaal laatmiddeleeuws moet zijn
geweest, want in de dagen van de Ewalden had men nog geen speciale
herkenbare pelgrimskledij. Los hiervan zegt Beda niets van een tocht als
pelgrim, dus ook dat is een toevoeging. Tot slot worden wilde dieren in het
verhaal ingevoerd. Ze bedreigden de Ewalden. Of werden daar de Saksische
moordenaars neergezet als wilde dieren? Zo breidt iedere tijd een legende
rondom een heilige weer uit. Misschien is deze studie ook niets anders dan
uitbreiding van de legende, misschien komen we dichter bij de waarheid, wie
zal het zeggen. In ieder geval is het verhaal wat we nu voor ogen beginnen te
krijgen dichter bij het verhaal van Beda gebleven dan wat er in Aplerbeck
wordt verteld.
DE VERERING VAN DE BEIDE EWALDEN
De lichamen van de Ewalden werden begraven in de St.Clemenskerk te
Keulen. Bouwer van de kerk was de Keulense bisschop Kunibert, die er zelf
ook begraven zou worden. In Keulen weet men ook te vermelden waarom ze
daar werden begraven: dat kwam omdat de lichamen daar waren aangespoeld. Met de zekerheid van de legende weet men daar te melden dat de
lichamen precies 40.000 schreden tegen de stroom in waren gedreven. De
Rijn gaf hun lichamen terug op die ene plaats, waar de St.Kunibertkerk nu
staat. De geheimzinnige bron die dat bewijzen zou werd gevonden in crypte
van de kerk. Er stond een koperen hekwerk om die bron, met daarop een
Latijnse tekst, verwijzend naar de beide Ewalden: “Appulit Ewaldos violento
Gurgite Rhenus, quod lux alta vehit, ubi fons scaturit”. 'Middels een heftige
draaikolk heeft de Rijn de Ewalden aan land gebracht, hetgeen een hemels
licht bracht, daar waar een bron ontspringt.' In Keulen was er dus geen plaats
van de moord die werd vereerd, maar een plaats van aan wal komen.
Tegenwoordig ligt er enkel een eenvoudige stenen plaat op de bron, schreef
in 1844 de Freiherr von Mering, aan wiens boek over de kerken van Keulen
deze informatie over de bron en de legende van de schreden wordt ontleend.
Overigens brengen 40.000 schreden ons niet in Aplerbeck, want hartje
Aplerbeck ligt 88,5 kilometer van hartje Keulen.
Het gebeente van de beide Ewalden rustte bijna 400 jaar in het graf. Als het
tenminste ging om het gebeente van deze Ewalden. Kwamen hun lichamen in
Keulen aan land? Of zijn er ooit in Keulen twee andere mannen aangespoeld
en werd dit later gekoppeld aan de legende van de Ewalden, bekend uit de
boeken van Beda? Hoe dan ook, bisschop Anno II liet hun gebeente ‘verhogen’ (opgraven, verzamelen, onderbrengen in een gepaste bewaarplaats) op 3
oktober 1074. Het gebeente werd gewikkeld in een prachtig kleed. Dat was
waarschijnlijk voordien gebruikt als altaarkleed. Dit altaarkleed werd in 1942
verwijderd en wordt nu apart tentoongesteld. Rond 1380 kreeg de schrijn van
de beide Ewalden zijn rijke middeleeuwse uitstraling. De schrijn van de beide
Ewalden werd opgesteld in de St.Clemenskerk en zorgde ervoor dat deze kerk
24
een bedevaartsplaats werd. Ook het gebeente van St. Kunibert werd opgegraven en in een schrijn bewaard. De kerk zou vervolgens zijn naam gaan
dragen. De relieken van de Ewalden en St.Kunibert bevinden zich ook nu nog
in de St.Kunibertkerk. Voor zover hun gebeente er nog is.
Hun reliekschrijnen hebben echter een roerige geschiedenis doorgemaakt. De
kerk is zo vaak verwoest, en er werd zoveel weggegeven, dat het nog een
wonder op zich is dat er nog gebeente is. Frederik, Bisschop van Münster
(1064-1084) kreeg van Anno II namelijk de beide schedels van de Ewald en
Ewald. Anderen spreken van delen van de schedels. Deze relieken zijn
waarschijnlijk verloren gegaan bij de opstand van de wederdopers in 1543. In
de schatkamer van de St. Paulusdom te Munster bevindt zich nog steeds een
kleine verguld zilveren reliekhouder van de Ewalden uit 1480-90. Daar is ook
een monumentaal albasten relief uit 1702-1706, met een voorstelling van hun
marteldood. De maker daarvan is Johann Mauritz Gröninger. Het barokke
beeldhouwwerk heeft tot de verwoesting van de Dom in de Tweede Wereldoorlog deel uit gemaakt van de muur rond het hoogkoor. De Ewalden werden
in Munster samen met St. Paulus, St. Liudger en Karel de Grote en tot de Vier
Maarschalken of Noodhelpers gerekend. Ze zijn in die hoedanigheid afgebeeld in de wapenkalender van het Domkapittel. Bisschop Christoph Bernhard van Galen, alias Bommen Berend, nam die militaristische titulatuur wel
heel letterlijk: hij noemde de door hem in 1654 –78 gebouwde burcht in
Coesfeld naar St. Liudger en het beschermende bastion naar de beide
Ewalden. De Ewalden zijn de beschermers van Westfalen.
Sint Norbert van Xanten, Bisschop van Maagdenburg (1126-1134), legde in
1120 de basis van de orde van de Norbertijnen. Hij kreeg in 1121 bij zijn
bezoek aan Keulen twee kleine pakjes met relieken van diverse heiligen,
waaronder gebeente van de heilige Ewalden. Deze werden onderge-bracht in
Prémontré en Floreffe, kloosters in de Belgische provincie Namen. Sindsdien
vierden de Norbertijnen het feest van de Ewalden. Ook kerken in Xanten en
Gorze claimen relieken van hen te bezitten. Er zullen zeker nog beenderen in
de reliekschrijn in Keulen liggen, maar daar zijn geen complete skeletten
meer van te maken. Zoals zoveel heiligen, gingen de beide Ewalden ook naar
hun dood nog regelmatig op reis. In Nederland is de kerk van Druten gewijd
aan de beide Ewalden.
In Keulen werd vastgelegd dat op 20 juli 1691, op de feestdag van Sint
Kunibert, de van veel sloten voorziene en rijk met zilver versierde kist van de
Ewalden naar de sacristie van de kerk werd gebracht. De kist werd geopend.
Nadat kostbare doeken waren weggenomen vonden de aanwezige kerkelijke
hoogwaardigheids bekleders de hoofden van de beide heiligen. Het ene hoofd
was wit en het andere hoofd was zwart. Naast de relieken vond men de namen
“St.Ewaldus albus” en “St. Ewaldus niger”. Witte Ewald en Zwarte Ewald. Op
het lichaam van Zwarte Ewald ontdekte men het zegel van aartsbisschop
Anno, gegoten in witte was. Op het hoofd van Witte Ewald was het zegel van
25
St.Petrus aangebracht. Er werd wierrook geofferd bij het gebeente. Er werd
gebeden. De beenderen en de dure doeken werden eerbiedig teruggelegd in
hun kist. De kist ging weer op slot. Onder begeleiding van alle aanwezigen
werden de relieken terug gebracht naar hun vaste plaats, bij het hoogaltaar.
Een eerbiedige controle van de relieken, dat wel, maar hoe zat dat nu met die
hoofden die de bisschop van Münster ooit had gekregen? Waren er toch 4
lijken die voor de Ewalden werden aangezien, of zijn de hoofden die naar
Münster zijn gegaan niet verloren gegaan in 1543, maar teruggebracht?
In de Franse Tijd werden kerk en staat gescheiden. Dit werd soms ook
vertaald als een mogelijkheid van de wereldlijke overheid om zich de
goederen van de kerk toe te eigenen. In de Duitse geschiedenis is de
Säkularisation van 1803 een term waarmee op grond van een Rijksbesluit tal
van kerkelijke goederen door de staat in bezit werden genomen. Een veelheid
aan middeleeuwse kunstwerken werd aangetast. De beide reliekschrijnen uit
de St.Kunibertkerk werden ontdaan van hun prachtige versierde buitenkanten. Wat bleef staan waren twee kale houten kisten. Gelukkig was het
binnenwerk met de relieken nog intact. In 1869 werd de schrijn van St.
Kunibert van een nieuwe buitenkant voorzien. De schrijn van de Ewalden was
in een wandkast gezet, achter het hoofdaltaar. De kerk bezat nog wel een
afbeelding van hoe de kist er sinds de middeleeuwen uit had gezien. De
Ewalden zelf leken vergeten te zijn. Op hun feestdag werd er geen aandacht
meer aan besteed. Twee priesters uit Hörde en Aplerbeck waren nog steeds
betrokken bij de verering van de Ewalden. Ze beklaagden zich erover dat de
schrijn van de Ewalden, beroofd van alle kostbaarheden, verborgen bleef
voor de gelovigen. De beide heiligen waren daardoor ongekend en ongeëerd.
Dat kon niet langer. De priesters wilden de voorspraak van de Heilige
Ewalden weer extra onder de aandacht brengen. Een jaar lang werd in de
St.Kunibertkerk geld ingezameld voor een nieuwe buitenkant van de schrijn.
Er werd gekozen voor een nieuwe bekleding, naar oud voorbeeld, van
verzilverd en verguld messing. De opdracht voor de uitvoering ging naar
Gabriel Hermeling en Otto Mengelberg. Zo ontstond in 1879 de huidige
buitenkant van de schrijn. De oude afbeeldingen werden als voorbeeld
gebruikt.
Op de schrijn werden de beide Ewalden afgebeeld als middeleeuwse
priesters, zonder tonsuur, de een met een zwaard in de hand, de ander met
een miskelk. Gelet op de middeleeuwse afbeelding van de oorspronkelijke
e
schrijn (hiervoor afgebeeld) is er een en ander veranderd. De 19 eeuwse
kunstenaars hebben hun eigen inbreng gehad. Op de oude schrijn hadden de
Ewalden tonsuur (kaal geschoren kruin) en droegen ze beiden een palmtak,
als teken van hun martelaarschap. De palmtak is ook verdwenen. Op de oude
schrijn droeg de Ewald met het zwaard ook een boek in zijn linkerhand. Het
boek is weg. Blijkbaar is de Ewald met het zwaard de witte Ewald. In de
kerkelijke beeldtaal worden heiligen nogal eens afgebeeld en herkenbaar
gemaakt met het werktuig dat hen doodde. Op de oude schrijn had de andere
26
27
28
Ewald geen kelk, op de nieuwe dus wel, en er is tevens een knuppel in zijn
linkerhand te zien. Dit is de zwarte Ewald, die werd doodgeknuppeld. De kelk
duidt erop dat hij hier als priester wordt neergezet. Hij was dan ook beter in
de schrift dan de andere Ewald, schreef Beda. Kenners zouden tevens op
kunnen merken dat er op de nieuwe schrijn een ander type zwaard is te zien.
Anders dan op de oude schrijn. Hoe het ook zij, zowel de afbeeldingen op de
oude als die op de nieuwe schrijn zijn gelovige fantasieën van kunstenaars
die hen niet bij leven en welzijn hebben gekend. Ook de kledij klopt niet met
e
wat men droeg in de 7 eeuw. Dat hoeft in feite ook niet. Beda probeerde in
zijn tijd geschiedenis te schrijven. De reliekschrijnen gaan over iets anders.
Het is een poging om de geloofswereld te inspireren. Witte Ewald en Zwarte
Ewald moeten ‘levende’ figuren worden, die in de geloofswereld van de
kerkgangers een plaats krijgen tussen de mens en Christus, de mens en God,
opdat ze in gebeden aangeroepen kunnen worden, en namens de mens bij
God en Christus kunnen plijten. Ook de afbeeldingen op de nieuwe schrijn
voldoen aan deze voorwaarde. Ze staan midden tussen de mensen, midden
tussen de gelovigen, om geloof en vertrouwen te sterken.
Er gelden voor de Ewalden twee gedenkdagen: 3 oktober, de datum waarop
ze vermoord zouden zijn, en 29 oktober. De laatste datum is geen verplichte
gedenkdag, maar het bisdom Essen, Keulen, Münster en Paderborn houdt
deze datum in ere als de dag waarop de relieken zijn aangekomen.
De schrijn van Witte Ewald en Zwarte Ewald, in de St. Kunibertkerk in Keulen.
Ter afs luitin g
29
TER AFSLUITING
De gedachte dat de Ewalden zijn vermoord in Nederland, en niet in Duitsland, is niet nieuw. Philip Christiaan
Molhuysen (1793-1865) was van 18141819 predikant in Vught en vanaf toen
tot zijn emeritaat in 1855 predikant in
Deventer. In 1860 werd hij archivaris
van Kampen. Al vanaf 1836 was hij
redacteur van de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren, die 20
jaar zou verschijnen. In 1837 publiceerde hij daarin een artikel waarin hij
dieper in ging op de missie van de
beide Ewalden. Hij was van mening dat
de plaats waar ze stierven gezocht
moest worden bij het riviertje de Eem,
dat zich tussen de Grebbeberg en
Wageningen van de Rijn afscheidde.
Daar ligt een ‘Laar’ op de Renense zijde
van die stroom. Hij wees tevens op de
verering van de Ewalden in het kerkje
van Laren, bij Lochem, voor de Reformatie. Tijdens het onderzoek naar de
Ewalden ben ik persoonlijk van de ene verbazing in de andere gevallen. Er
werd stapsgewijs voortgeborduurd op vondsten en gedachten. Wanneer A
waar zou kunnen zijn, dan zouden B of C ook moeten kloppen vanuit dat
standpunt. Oftewel, vanuit de ene zoektocht kwam de andere, en alle stukjes
van de puzzel bleken pasbaar te zijn. De tekst van Molhuysen over de
Ewalden werd gevonden toen de rest van het onderzoek al was afgerond.
Weer die verbazing. Als predikant van de Lebuïnuskerk van Deventer zat
dominee Molhuysen bovenop de plek waar de Ewalden de dood vonden, zegt
deze nieuwe reconstructie. Toeval, dat juist hij op zoek ging?
30