Bekijk online - Universiteit Gent

Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
COLLECTIEVE RECHTSVORDERINGEN IN HET
AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT
Aanbevelingen voor een Belgische collectieve rechtsvordering met de
Amerikaanse class action als leerschool
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Sofie Verbeken
Studentennr. 00902165
Promotor: Prof. Dr. Ben Depoorter
Commissaris: Prof. Dr. Jef De Mot
Inleiding en onderzoeksvragen
De logica van traditionele procedure is dat een schade die voldoende groot is, het sociaal en
economisch gezien waard is om door optreden van de rechter te worden rechtgezet. Vaak is
een aanzienlijke kost aan de maatschappij echter verspreid over ontelbare, geografisch
verspreide individuen. In zo’n geval is het voor geen enkel individu aantrekkelijk om, gelet op
de minieme baten, de kosten te dragen om de schade door een rechter vergoed te zien. In
België aanvaardden wij tot voor enkele decennia dat het leven in het omschreven geval
gewoon niet eerlijk is.
De globalisering van de maatschappij en de schaalvergroting van contacten en geschillen
tussen entiteiten die daarmee gepaard gaan, heeft echter sinds lang het besef doen rijzen, dat
verspreide massaschadegevallen enkel zullen toenemen en een reëel kwaad zijn in de
samenleving. Over de hele wereld werden daarom mechanismen ontwikkeld die individuen
op dergelijke momenten kunnen samenbrengen om zo de totale schade aan te vechten op een
economisch rationele manier.
Ook in België werden de stemmen van zowel voor- als tegenstanders van procedurele
schaalvergroting steeds luider. Zij wekten de interesse op in volgende onderzoeksvragen:
-
Kunnen individuen momenteel met behulp van het Belgisch procesrecht afdoende
optreden om elke schade die zij oplopen te sanctioneren?
-
Zo nee, is het invoeren van één van de oudste en meest ontwikkelde vormen van
collectieve procedure, de class action naar traditie van de VS mogelijk en wenselijk in
België?
Gedurende de onderzoeksperiode werden die onderzoeksvragen bijgesteld omwille van een
wetgevend optreden dat een compleet nieuwe vorm van collectieve actie heeft ingevoerd en
de vele rampbeelden en luchtkastelen die er omtrent werden opgezet, waardoor de vraag nu is
geworden:
-
Wie heeft er gelijk over de Amerikaanse class action? De voorstanders of de
tegenstanders?
-
Heeft de nieuw ingevoerde rechtsvordering tot collectief herstel de juiste kwaliteiten
om de negatieve bijwerkingen van de class action te omzeilen?
III
Inhoud
Inleiding en onderzoeksvragen……..………………………………………………….……..III
Inhoud………………………………………………………………………………………....V
1
Situering en begrippenkader …………………………...................................................1
1.1
Inleiding………………………………………………………………………………...1
1.2
De collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering ………………………………...1
1.2.1 De rechtsvordering……………………………………………………………………..1
1.2.2 De collectieve rechtsvordering…………………………………………………………3
1.2.2.1 De behartiging van een collectief, individuoverstijgend belang……………………….4
1.2.2.2 De behartiging van geaggregeerde, individuele belangen……………………………..5
1.2.3 De vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering of class action…………………5
1.3
Massasschade…………………………………………………………………………..8
1.3.1 Substantiële massaschade………………………………………………………………9
1.3.2 Strooischade…………………………………………………………………………..10
2
De class action in de Verenigde Staten: een verhaal van trial and error………...12
2.1
2.2
Historiek en inleiding…………………………………………………………….12
De Amerikaanse class action: een maatschappelijke analyse van de voor- en
nadelen………………………………………………………………………...14
Preliminair………………………………………………………………………..14
Kenmerken van de class action lawsuit en hun consequenties…………………..15
Aggregatie van gerelateerde claims in één gerechtelijke procedure of minnelijke
schikking………………………………………………………………………….15
Schaaleconomieën………………………………………………………………...15
Sterkere onderhandelingspositie………………………………………………….16
Behoud van het vermogen van de verweerder……………………………………16
Efficiënte allocatie van gerechtelijke middelen…………………………………..17
Suboptimale resultaten……………………………………………………………18
Externaliteiten: de sociale kost van class actions…………………………………18
Complexiteit van geaggregeerde claims………………………………………….19
Maximalisatieconflicten…………………………………………………………..20
Een niet-consensueel partnerschap tussen alle class members…………………...20
Minder transactiekosten…………………………………………………………..21
Uitschakelen van rationeel free rider-gedrag…………………………………...21
Scheiding van eigendom en controle: een principal-agentrelatie………………...22
De class counsel als private Attorney General…………………………………...23
De class counsel als gehaaide ondernemer……………………………………….23
Principal-agentconflicten……...…………………………………………………24
Algemeen res judicata-effect……………………………………………………..26
Efficiënte allocatie van de middelen van het gerecht……………………………..26
2.2.1
2.2.2
2.2.2.1
2.2.2.1.1
2.2.2.1.2
2.2.2.1.3
2.2.2.1.4
2.2.2.1.5
2.2.2.1.6
2.2.2.1.7
2.2.2.1.8
2.2.2.2
2.2.2.2.1
2.2.2.2.2
2.2.2.3
2.2.2.3.1
2.2.2.3.2
2.2.2.3.3
2.2.2.4
2.2.2.4.1
V
2.2.2.4.2
2.2.2.4.3
2.2.2.5
Vermijden van tegenstrijdige beslissingen……………………………………….26
Aanslag op het recht van due process…………………………………………….26
Kenmerken van de class action-procedure die class counsel aanzetten tot
opportunistisch gedrag………………………………………………………………27
2.2.2.5.1 Ontoereikend toezicht op de class counsel…………………………………...….28
2.2.2.5.1.1 Verweerder……………………………………………………………………….28
2.2.2.5.1.2 Vertegenwoordigende eiser………………………………………………………28
2.2.2.5.1.3 Afwezige eisers………………………………………………………………….29
2.2.2.5.1.4 Derden…………………………………………………………………………...29
2.2.2.5.1.5 De rechter ……………………………………………………………………….30
2.2.2.5.1.6 Samenvatting…………………………………………………………………….31
2.2.2.5.2
Defectieve incentives……………………………………………………………32
2.2.2.5.2.1 Lodestar method – vergoeding op uurbasis…………………………………….33
2.2.2.5.2.2 Contingent fee – een commissie op de aan de class toegekende fondsen………34
2.2.2.5.2.3 Het pactum de quota litis……………………………………………………….36
2.2.2.5.3
Economische asymmetrie tussen class, class counsel en de verweerder……….36
2.2.2.5.4
Afwezigheid van marktwerking………………………………………………...37
2.2.2.5.4.1 Keuze van class counsel………………………………………...……………...38
2.2.2.5.4.2 Verloning van class counsel…………………...……………………………….39
2.2.2.5.4.3 Kennisgeving…………………………………………………………………...40
2.2.2.5.4.4 Het recht om gehoord te worden en bezwaren te uiten omtrent de eerlijkheid van
een schikking……………………………………………………………………...41
2.2.2.5.4.5 Opting out………………………………………………………………………42
2.2.2.5.5
De mogelijkheid om een class te certifiëren voor zuivere schikkingsdoeleinden………………………………………………………….……………..44
2.2.2.5.5.1 Reverse auction…………………………………………………………………45
2.2.2.5.5.2 Futures class settlements…………...…………………………………………..46
2.2.2.5.5.3 Separate schikkingen voor cliëntenbestanden…………………………………..46
2.2.2.5.5.4 Samenvatting……………………………………………………………………47
2.2.2.5.6
De mandatory class action………………………………………………………47
2.2.2.6
Tussentijdse conclusie…………………………………………………………...49
2.3
Functies en disfuncties van class action lawsuits……………………………….50
2.3.1
Inleiding………………………………………………………………………...50
2.3.2
Compensatie van slachtoffers…………………………………...……………...50
2.3.2.1
Non-pecuniaire compensatie……………………………………………………51
2.3.2.2
Class actions met negatieve compensatoire waarde…………………………….51
2.3.2.3
Toewijzing van de fondsen……………………………………………………..52
2.3.2.4
Innen van de compensatie……………………………………………………...53
2.3.3
Private vervolging en het ontraden van schadelijk gedrag……………………..53
2.3.3.1
Cumulatie van individually recoverable claims………………………………..54
2.3.3.2
Cumulatie van individually non-recoverable claims……………………...…...54
2.3.3.3
Inefficiënte oversanctionering………………………………………………….55
2.3.3.4
Legal blackmail………………………………………………………………...55
2.3.4
Internalisatie van sociale kosten……………………………………………….56
VI
2.3.4.1
2.3.5
2.3.6
2.3.7
Het ontlopen van sociale kosten………………………………………………..57
Erkenning van de slachtoffers………………………………………………….57
Injunctie………………………………………………………………………..58
Conclusie……………………………………………………………………….58
3
De klassieke afwikkeling van massaschadegevallen in het huidig Belgisch recht…...59
3.1
3.2
3.2.1
3.2.2
3.3
3.4
3.4.1
3.4.2
3.4.3
3.5
3.5.1
3.5.2
3.6
Inleiding………………………………………………………………………………59
Belang als voorwaarde voor de rechtsvordering……………………………………...59
Belang - art. 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek………………………………..59
Het persoonlijk belang – de rechtspraak van het Hof van Cassatie…………………..60
Het gezag van gewijsde van de rechterlijke uitspraak……………………………..…60
De traditionele aanpak van partijpluraliteit in het Gerechtelijk Wetboek……………61
Samenhang en cumulatie van vorderingen…………………………………………...61
Tussenkomst………………………………………………………………………….62
Evaluatie………………………………………………………………………………62
Procesvolmacht……………………………………………………………………….63
Begrip…………………………………………………………………………………63
Gebruik in massaschadegevallen – Lernout & Hauspie……………………………...63
Samenvattend…………………………………………………………………………64
4
Ontwikkelingen in en rond het Belgisch rechtsstelsel ……………………………….65
4.1
4.2
Inleiding………………………………………………………………………………65
De eerste Belgische stappen in de richting van een collectieve vertegenwoordigende
rechtsvordering……………………………………………………………………….65
4.2.1
Het optreden van belangenverenigingen voor de individuele belangen van hun
leden……………………………………………...……………………………….65
4.2.2 Vorderingen van milieuverenigingen ten behoeve van de bescherming van het
leefmilieu…………………………………………………………………………….66
4.2.3. Vorderingsrechten van andere belangenvereniging voor de bescherming van een
individuoverstijgend belang…………………………………………………………..68
4.3
Europese invloeden…………………………………………………………………..69
4.3.1 Inleiding……………………………………………………………………………...69
4.3.2 Stakingsvorderingen in het kader van de bescherming van de consument…………..69
4.3.2.1 Vordering tot het stopzetten van misleidende reclame………………………………70
4.3.2.2 Onrechtmatige bedingen……………………………………………………………..70
4.3.2.3 Overeenkomsten op afstand………………………………………………………….71
4.3.2.4 Codificatie en uitbreiding van de bestaande vorderingsrechten……………………..71
4.3.2.5 Wetboek economisch recht…………………………………………………………..72
4.3.2.6 Conclusie…………………………………………………………………………….72
4.3.3 Groeiende Europese belangstelling voor private handhaving van het Europees recht
door middel van groepsvorderingen…………………………………………………73
4.3.3.1 Een steeds toenemende nood aan collective redress mechanisms…………………..73
VII
4.3.3.2 De appreciatie van het probleem door de EC………………………………………..73
4.3.3.3 Het Witboek en Groenboek van 2008……………………………………………….74
4.3.3.4 Het grote struikelblok: principiële onbevoegdheid………………………………….74
4.3.3.5 De aanbeveling van 11 juni 2013……………………………………………………75
4.3.3.5.1. De wisselwerking tussen publieke en private handhaving………………………...76
4.3.3.5.2. In welke materies kan een collectieve rechtsvordering nuttig zijn?........................76
4.3.3.5.3. Wie kan de vertegenwoordigende collectieve vordering instellen?........................76
4.3.3.5.4. Financiering van het collective redress…………………………………………...77
4.3.3.5.5. Grensoverschrijdende zaken……………………………………………………...77
4.3.3.5.6. Collectieve vorderingen tot staking………………………………………………77
4.3.3.5.7. Collectieve vorderingen in schadevergoeding……………………………………77
4.3.3.6.
Conclusie………………………………………………………………………….78
4.3.4
Bescherming van het leefmilieu…………………………………………………..78
4.3.4.1
Het leefmilieu: een stokpaardje van de Europese Gemeenschap…………………78
4.3.4.2 Het lange en meanderende pad naar een vordering in het belang van het
leefmilieu………………………………………………………………………...........79
4.3.4.3
Het Verdrag van Aarhus………………………………………………………….80
4.4
Belgische voorstellen tot invoering van een collectieve rechtspleging…………..81
4.4.1
Inleiding…………………………………………………………………………..81
4.4.2
B e l g i s c h e w et s v o o r s t e l l e n v o o r h e t i n v o e r e n v a n e e n c o l l e ct i ev e
vertegenwoordigende rechtsvordering voor alle gevallen van massaschade…81
4.4.2.1.
Geen unanieme verwelkoming van (Amerikaanse) collectieve procedures……...82
4.4.2.1.1. Bedrijfswezen – Het VBO en de Raad voor het Verbruik………………………..83
4.4.2.1.2. Verzekeraars – Assuralia…………………………………………………………83
4.4.3.
Belgische wetsvoorstellen in het kader van de consumentenbescherming………84
4.4.4.
Aanbevelingen van de Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik……………...85
4.4.4.1.
Optreden van verenigingen ter behartiging van een collectief belang……………86
4.4.4.2.
Optreden van de slachtoffers in groep.…………………………………………...86
4.4.5.
Voorontwerp van de Orde van Vlaamse Balies…………………………………..86
4.4.6.
De wet van 28 maart 2014 tot invoering van een rechtsvordering tot collectief
herstel…………………………………………………………………………87
4.4.6.1.
Inleiding…………………………………………………………………………..87
4.4.6.2.
Beknopte bespreking……………………………………………………………...88
4.4.7.
De opkomst van collective redress elders in Europa……………………………..89
4.4.7.1.
Inleiding…………………………………………………………………………..89
4.4.7.2.
De Nederlandse Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM)…………..89
4.4.7.2.1. Aanloop…………………………………………………………………………..89
4.4.7.2.2. Werking van de WCAM………………………………………………………….91
4.4.7.2.3. Evaluatie en wijziging van de WCAM…………………………………………...92
4.4.7.2.4. Sporen van de WCAM in de Belgische wetgeving……………………………….93
4.4.7.3.
Frankrijk: l’action en représentation conjointe et l’action de groupe……...…….94
4.4.7.3.1. L’action en représentation conjointe…………………………...………………...94
4.4.7.3.2. L’action de groupe (Code de Consommation)……………………………………95
4.4.7.4.
De Duitse Kapitalanleger-Musterverfahrensgesetz (KapMuG)………...………..96
VIII
5
Beoordeling van de nieuwe Belgische class action met de Verenigde Staten als leerschool…………………………………………………………………………………98
5.1.
5.2.
Inleiding……………………………………………………………………………….98
The bigger picture: de wet collectief herstel als product van de traditionele Belgische
rechtscultuur…………………………………………………………………………..98
5.2.1. De American Rule versus het Belgische loser pays-principe inzake de kosten van de
rechtspleging………………………………………………………………………….99
5.2.2. Contingency fees versus het verbod van pacta de quota litis………………...……..100
5.2.3. Het optreden van de jury in de Amerikaanse civiele procedure…………………….100
5.3.
Algemeen opzet van de wet van 28 maart 2014 tot invoering van een rechtsvordering
tot collectief herstel………………………………………………………………….101
5.4.
Systematische analyse van de procedure in het licht van de leertrekking aangaande de
class action uit de VS………………………………………………………………..102
5.4.1. Toepassingsgebied…………………………………………………………………..102
5.4.1.1. Consumentengeschillen…………………………………………………………….102
5.4.1.2. Collectieve schade…………………………………………………………………..103
5.4.2. Instellen van de vordering…………………………………………………………..104
5.4.2.1. Bevoegde rechter……………………………………………………………………104
5.4.2.2. Bevoegde groepsvertegenwoordiger………………………………………………..105
5.4.3. Verloop van de procedure…………………………………………………………..105
5.4.3.1. Het ontvankelijkheidsonderzoek…………………………………………………...105
5.4.3.1.1. Een bevoegde en geschikte verzoeker…………………………………………...106
5.4.3.1.2. Doelmatigheid van de rechtsvordering tot collectief herstel…………………….109
5.4.3.1.3. Afbakenen van het geding……………………………………………………….109
5.4.3.1.4. De ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter bij de omschrijving van de
groep: opt-in of opt-out………………………………………………………….110
5.4.3.2.
De fase van optiekeuze…………………………………………………………112
5.4.3.3.
Onderhandelingsfase…………………………………………………………….113
5.4.3.3.1. Gedurende de procedure………………………………………………………...113
5.4.3.3.2. Voorafgaand aan de procedure…………………………………………………..115
5.4.3.3.3. Geen erkenning van aansprakelijkheid of schuld………………………………..116
5.4.3.4.
Fase ten gronde………………………………………………………………....116
5.4.3.5.
Beslissing ten gronde…………………………………………………………...117
5.4.3.6.
Uitvoering van het akkoord of de beslissing tot collectief herstel……………...118
5.4.3.7.
Afsluiting van de procedure…………………………………………………….119
5.4.4.
Kosten en opbrengsten van de procedure……………………………………….120
5.5.
Besluit…………………………………………………………………………..121
Bibliografie………………………………………………………………………………….126
IX
1. SITUERING EN BEGRIPPENKADER
1.1.
Inleiding
Zoals vaker het geval is in complexe aangelegenheden, gaan ook de discussies omtrent
collectieve rechtsvorderingen te vaak ten onder aan spraakverwarring of terminologische
vitterij. Hoewel zij niet zomaar als synoniemen mogen worden beschouwd, worden termen als
class action, collectieve rechtsvordering, groepsvordering, collectief vorderingsrecht, actio
popularis e.d. regelmatig en zonder veel duiding door elkaar gebruikt. De wetgever gaat
daarbij zeker niet vrijuit: ook in wetgeving of ontwerpen daarvan, wordt soms nonchalant
omgegaan met betekenisvolle termen.
M.i. kan in een intellectuele discussie slechts op een correcte manier een standpunt worden
ingenomen met het nodige respect voor de juiste terminologie. Om dat euvel te verhelpen en
in één adem de precieze actieradius van dit werk af te bakenen, wordt hieronder een bondig
begrippenkader geschetst.
1.2.
De collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering
1.2.1. De rechtsvordering
De rechtsvordering, hoewel de spil van het burgerlijk procesrecht1, kent geen definitie in het
Gerechtelijk Wetboek. In zijn Rapport sur la réforme judiciaire benadrukt Koninklijk
commissaris Charles Van Reepinghen dat dat een weloverwogen beslissing was.2 De precieze
draagwijdte van het begrip rechtsvordering was ten tijde van de conceptie van het hervormde
Gerechtelijk Wetboek het voorwerp van uitgebreide doctrinale betwistingen. Hij achtte het
ongepast die te beslechten in de wetgeving, niet in het minst omdat zelfs de meest doordachte
wettelijke definities frequent afgestraft werden (en worden) in de rechtsleer.
3
1
J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia,
2008, 3-5; P. ROUARD, Traité élémentaire de droit judiciaire privé. Tome préliminaire. Introduction général.
Volume I. Principes généraux du droit judiciaire privé, Brussel, Bruylant, 1979, 114-118.
2
CH. VAN REEPINGHEN, Rapport sur la réforme judiciaire, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, 29 en 37.
3
J. LAENENS, K. BROECKX en D. SCHEERS, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, 72.
1
De rechtsvordering wordt tegenwoordig nog steeds op verschillende manieren beschreven in
de doctrine. Zo wordt de rechtsvordering omschreven als de wettelijke bevoegdheid dankzij
dewelke een rechtssubject een beroep kan doen op het gerecht om zijn eigen materiële rechten
te effectueren en tegelijkertijd de wettelijke macht om de rechtssfeer van een derde te
beïnvloeden door hem te dwingen in een procesrechtelijke verhouding.4 Het is het privilege
van ieder rechtssubject om zijn – beweerde5 – materieelrechtelijke aanspraken daadwerkelijk
ten aanzien van andere rechtssubjecten te laten gelden door tussenkomst van een bij wet
ingesteld college of een bij overeenkomst aangewezen arbiter. 6 VAN REEPINGHEN zelf
omschreef de rechtsvordering in zijn verslag als la voie de droit (het rechtsmiddel) par
laquelle il peut être demandé à une juridiction d’appliquer la loi à une espèce déterminée.7
Uit de hierboven vermelde selectie aan definities kunnen enkele gemeenschappelijke
kenmerken van de rechtsvordering worden afgeleid.
Vooreerst is de rechtsvordering voor de rechtsonderhorige een facultatief privilege: hij kan er
naar eigen inzicht al dan niet gebruik van maken en wordt daartoe geenszins wettelijk
verplicht. Voor de overheid, in de vorm van de rechter, houdt de rechtsvordering daarentegen
een duidelijke verplichting in: de rechter moet de vraag naar sanctionering van het
rechtssubject beantwoorden, zij het bevestigend of niet.8
Belangrijk is tevens om deze principiële bevoegdheid (de rechtsvordering) te onderscheiden
van de daadwerkelijke uitoefening ervan: de vordering in rechte of beter nog de eis in rechte.
Waar de rechtsvordering een theoretische bevoegdheid is die in hoofde van elke
rechtsonderhorige bestaat, ontstaat de eis pas bij actief optreden van de onderhorige.9
4
M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, STORY Publishers, 2009, 29; R. DE CORTE, “Hoe
autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel recht en gerechtelijk recht” in M.
STORME (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen, Kluwer, 1980, 4-7.
5
A. FEITWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège,
1985, 33; R. DE CORTE, “Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel
recht en gerechtelijk recht” in M. STORME (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen, Kluwer, 1980, 7-8.
6
J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia,
2008, 69.
7
CH. VAN REEPINGHEN, Rapport sur la réforme judiciaire, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, 36.
8
R. DE CORTE, “Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel recht en
gerechtelijk recht” in M. STORME (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen, Kluwer, 1980, 10; P. ROUARD, Traité
élémentaire de droit judiciaire privé. Tome préliminaire. Introduction général. Volume I. Principes généraux du
droit judiciaire privé, Brussel, Bruylant, 1979, 117-118.
9
B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2012, 125.
2
De rechtsvordering is bovendien een doelgebonden bevoegdheid en wordt slechts toegekend
aan de titularis van een materieelrechtelijke aanspraak, opdat hij er die subjectieve aanspraak
mee zou effectueren of beschermen.10 Dat impliceert daarom niet dat een materieelrechtelijke
aanspraak een toelaatbaarheidsvereiste is voor de rechtsvordering: ook wanneer de titularis
oprecht meent een bepaalde aanspraak te hebben, beschikt hij over de rechtsvordering.11
Ten slotte kan de het rechtssubject de rechtsvordering slechts uitoefenen via de wettelijk
vastgestelde rechtspleging en krijgt hij niet het recht om eigenhandig zijn aanspraken af te
dwingen ten opzichte van andere rechtssubjecten. 12 De uitoefening van de wettelijke
bevoegdheid ten opzichte van de rechter heeft wel een onvermijdelijke impact op de
rechtssfeer van andere rechtssubjecten. Zij kunnen immers door middel van de
rechtsvordering als het ware “gedwongen” worden in een procesrechtelijke verhouding die
hun materieelrechtelijke aanspraken kan aantasten.
De rechtsvordering is derhalve de wettelijke bevoegdheid van elk rechtssubject om een
beroep te doen op het gerecht, teneinde zijn werkelijke of vermeende, materieelrechtelijke
aanspraak te doen effectueren ten aanzien van andere rechtssubjecten.
1.2.2. De collectieve rechtsvordering
Aansluitend bij het voorgaande, kan een collectieve rechtsvordering worden omschreven als
de wettelijke bevoegdheid (van één of meerdere natuurlijke personen of een rechtspersoon)
om een beroep te doen op het gerecht, teneinde een geheel van materieelrechtelijke
aanspraken (van een grotere groep van personen of (delen van) de maatschappij) te doen
sanctioneren in één enkele rechtspleging.13
10
J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS en P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia,
2008, 74.
11
A. FEITWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège,
1985, 33-34; R. DE CORTE, “Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen materieel
recht en gerechtelijk recht” in M. STORME (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen, Kluwer, 1980, 7-8.
12
B. MAES, Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2012, 125; P. ROUARD, Traité
élémentaire de droit judiciaire privé. Tome préliminaire. Introduction général. Volume I. Principes généraux du
droit judiciaire privé, Brussel, Bruylant, 1979, 117-118.
13
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 683; A. PUTTEMANS, “L’introduction d’une forme d’action
collective en droit belge” in A. LEGENDRE (ed.), L’action collective ou action de groupe. Se préparer à son
3
Opnieuw wordt hier noodgedwongen een definitie uit de rechtsleer gehanteerd, dit keer bij
gebrek aan wettelijke grondslag. De collectieve rechtsvordering gaat immers flagrant in tegen
één van de basisprincipes van het Belgisch burgerlijk procesrecht, nl. dat enkel de persoon die
titularis is van het subjectief recht de rechtsvordering kan uitoefenen, of zijn uitdrukkelijke
gevolmachtigde. Zolang die traditionele, individualistische visie op de gerechtelijke procedure
ongenuanceerd overeind blijft, is er geen plaats voor een wettelijke bevoegdheid om
aanspraken van grote groepen rechtssubjecten gebundeld voor een rechter te brengen.
Collectieve rechtsvorderingen komen over het algemeen in twee vormen voor14: ze kunnen
bestaan ter behartiging van de geaggregeerde individuele belangen van een groep van
rechtssubjecten of ter behartiging van een algemeen, vaak ideëel en individuoverstijgend
belang.
1.2.2.1.
De behartiging van een collectief, individuoverstijgend belang
Ten eerste kan een rechtssubject in rechte optreden ter vrijwaring van een collectief belang
van algemeen nut. Zulk collectief belang kan niet worden gereduceerd tot een optelsom van
alleenstaande belangen van een groep van individuen, maar stijgt uit boven dat individuele
niveau.15
In de praktijk worden dergelijke collectieve rechtsvorderingen nagenoeg steeds ingesteld door
rechtspersonen en ten behoeve van een collectief belang dat onder het statutair doel van de
introduction en droit français et droit belge, Brussel, Larcier, 2010, 20-21; S. VOET, “Belang (en hoedanigheid)
als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in
D. SERRUS (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Brussel, De Boeck & Larcier NV, 2008, 102-105.
14
A. PUTTEMANS, “L’introduction d’une forme d’action collective en droit belge” in A. LEGENDRE(ed.), L’action
collective ou action de groupe. Se préparer à son introduction en droit français et droit belge, Brussel, Larcier,
2010, 20-21; S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het
belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN
COMPERNOLLE (eds.), Vers une “class action” en droit belge? Naar een “class action” in het Belgisch recht?,
Brugge, Die Keure, 2008, 88-91; H. KOCH, “Prozeβführung bei komplexen Verfahren in Europa” in M. STORME
(ed.), Procedural laws in Europe. Towards Harmonisation, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 374-377; A.
GIUSSANI, “The “Verbandsklage” and the class action: two models for collective litigation” in M. STORME (ed.),
Procedural laws in Europe. Towards Harmonisation, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 391-397.
15
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 683; H. KOCH, “Prozeβführung bei komplexen Verfahren in
Europa” in M. STORME (ed.), Procedural laws in Europe. Towards Harmonisation, Antwerpen-Apeldoorn,
Maklu, 2003, 374-375.
4
rechtspersoon (meestal een vereniging) valt. Enkele voorbeelden van een dergelijke collectief
belang zijn het behoud van het milieu of het uitzicht van het landschap, het verzekeren van
gelijke kansen en gelijke behandeling of consumentenbescherming.
Sommige auteurs stellen dat deze eerste categorie van collectieve rechtsvorderingen kan
worden gelijkgesteld met gewone, individuele rechtsvorderingen met rechtstreeks en
persoonlijk belang. Door de keuze van een statutair doel geeft de vereniging immers aan wat
haar bestaansreden is, welk “nut” de vereniging nastreeft en welke opdracht zij wil en moet
vervullen. Het kan volgens hen dan ook niet anders of de vereniging heeft een persoonlijk en
rechtstreeks belang bij het vrijwaren van haar statutair doel, ook indien dat doel tevens van
collectief belang is.16
In principe is een collectieve rechtsvordering ter vrijwaring van een collectief belang niet
voorbehouden aan verenigingen. Ook een natuurlijke persoon kan zich geroepen voelen om
een algemeen belang te behartigen. In dat geval kunnen we spreken van een echte actio
popularis: hierbij is elke band met een persoonlijk belang verdwenen. 17 Het is net om
dergelijke rechtsvorderingen te vermijden, dat de wetgever de vereiste van het eigen belang in
het leven heeft geroepen.18
1.2.2.2.
De behartiging van geaggregeerde, individuele belangen
De tweede subcategorie van collectieve rechtsvorderingen beoogt de vrijwaring van
geaggregeerde individuele belangen. Bij dergelijke rechtsvorderingen wordt in één
rechtspleging over de samengevoegde materieelrechtelijke aanspraken van een groep
(geïdentificeerde) individuen geoordeeld. Een onderscheid wordt gemaakt naargelang deze
groep in rechte wordt vertegenwoordigd door één of meerdere leden ervan (de zogenaamde
16
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als
breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.),
Vers une “class action” en droit belge? Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure,
2008, 89-90; P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”,
RW 1983-84, afl. 30, 2013-2014.
17
A. PUTTEMANS, “L’introduction d’une forme d’action collective en droit belge” in A. LEGENDRE (ed.),
L’action collective ou action de groupe. Se préparer à son introduction en droit français et droit belge, Brussel,
Larcier, 2010, 19.
18
E. BREWAEYS, “De actio popularis”, P&B 2001, 191-198.
5
groepsvordering), dan wel door een externe persoon. In het laatste geval gaat het doorgaans
over belangenverenigingen die de individuele aanspraken van hun leden in rechte verdedigen,
zonder dat zij daarvoor een procesvolmacht hebben gekregen.19
1.2.3. De vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering of class action
VOET omschrijft de vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering als de wettelijke
bevoegdheid dankzij welke een geschikte (groeps)vertegenwoordiger, namens een bij de
aanvang onoverzichtelijke en kwantitatief niet te identificeren groep rechtssubjecten wier
materieelrechtelijke aanspraken door feitelijke en/of juridische gemeenschappelijke vragen
zijn verbonden, een beroep op het gerecht kan doen teneinde het geheel van die door het
materiële recht toegekende subjectieve rechten te doen gelden in één enkele rechtspleging,
waarbij die rechtssubjecten (groepsleden) niet als procespartij optreden in die rechtspleging,
noch een uitdrukkelijk mandaat geven aan de (groeps)vertegenwoordiger, maar wel gebonden
zijn door de uitspraak (uitkomst) van de rechtspleging.20
Uit de vrij uitgebreide definitie van VOET kunnen twee kenmerken worden gelicht, die m.i.
het meest onderscheidend zijn voor de collectieve rechtsvordering. Enerzijds is de groep
belanghebbenden waarvoor wordt opgetreden slechts te identificeren als alle rechtssubjecten
die zich in een bepaalde feitelijke en/of juridische situatie bevinden. Dat is niet het geval bij
de gewone collectieve vordering van een belangenvereniging, die optreedt voor de door haar
– minstens in aantal – bekende leden.
Anderzijds wordt een beslissing bekomen die gezag van gewijsde heeft voor alle leden van
deze onafgebakende groep, zelfs al waren zij op geen enkele manier betrokken in het proces,
noch als procespartij, noch door middel van een uitdrukkelijk mandaat. In het geval dat de
collectieve procedure een definitieve uitkomst bereikt, is het voor de belanghebbenden niet
langer mogelijk hun individuele rechtsvordering uit te oefenen aangaande hetzelfde feitelijke
en/of juridische complex.
19
A. PUTTEMANS, “L’introduction d’une forme d’action collective en droit belge” in A. LEGENDRE (ed.),
L’action collective ou action de groupe. Se préparer à son introduction en droit français et droit belge, Brussel,
Larcier, 2010, 21.
20
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 683.
6
Net deze twee kenmerken vormen ook de kern van de Amerikaanse class action. 21 In Rule 23
of the Federal Rules of Civil Procedure, het artikel dat class actions in het leven riep, vinden
we de Amerikaanse (federale) ontvankelijkheidsvoorwaarden voor het instellen van een class
action. Ten eerste moet de class van belanghebbende zo talrijk (numerous) zijn, dat de
samenvoeging van hun vorderingen (joinder) praktisch niet haalbaar is. Tevens moeten er
feitelijke of juridische vragen zijn die gemeenschappelijk zijn aan de hele class. 22 Samen
vormen zij het eerste kenmerk van de vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering zoals
hierboven beschreven.
De andere twee ontvankelijkheidsvoorwaarden moeten vervuld zijn in hoofde van de
vertegenwoordiger die zal optreden in rechte. Zijn eis of verweer moet voldoende
representatief (typical) zijn voor de hele class. Ten slotte moet hij de belangen van de class in
alle eerlijkheid en zo adequaat mogelijk vertegenwoordigen (fairly and adequately). Met het
stellen van die laatste twee kwaliteitsvereisten had de Amerikaanse wetgever duidelijk de
bescherming van de class members voor ogen. Zij zijn namelijk vaak slechts lijdend voorwerp
in een class action, maar zijn niettemin gebonden door de uitspraak van de rechter en worden
door het gezag van gewijsde beperkt in hun recht om naderhand een afzonderlijke procedure
op te starten. Door kwalitatieve vertegenwoordiging als één van de basisprincipes in de wet te
verankeren, rechtvaardigt de wetgever de uitbreiding van het gezag van gewijsde naar de
afwezige belanghebbenden.23 Aldus vinden we ook het tweede essentiële kenmerk24 van de
vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering terug.
21
S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en
knelpunten inzake collectief procederen” in D. SERRUS (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Brussel, De Boeck &
Larcier NV, 2008, 105.
22
J.C. ALEXANDER, “An Introduction to Class Action Procedure in the United States”, Stanford University,
2000, http://www.law.duke.edu/grouplit/papers/classactionalexander.pdf, geconsulteerd op 4 februari 2014.
23
B. ALLEMEERSCH en M. PIERS, “Class action: een eenvoudiger rechtstoegang voor de consument?”, Tijdschrift
voor Consumentenrecht en Handelspraktijken 2008, afl. 79, 11-12; O. DE SCHUTTER, Fonction de juger et droits
fondamentaux – Transformation du contrôle juridictionnel dans les ordres juridiques américain et européen,
Brussel, Bruylant, 1999, 914.
24
Zie TH. BOURGOIGNIE en J. STUYCK, “La représentation jurisdictionelle des intérêts collectifs” in X,
L’évolution du droit judiciaire au travers des contentieux économique, social et familial. Approche comparative.
Actes des XIes Journées d’études juridiques Jean Dabin organisée par le Centre Charles Van Reepinghen pour le
droit judiciaire les 14 et 15 octobre 1982 à Louvain-la-Neuve, Brussel, Bruylant, 1984, 609, waar de auteurs
spreken van een “action civile d’effet collectif” wanneer zij de class action bedoelen.
7
De collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering en class action kunnen dus grosso modo
als hetzelfde rechtsmiddel worden beschouwd. 25 Aangezien de class action in een zeer
verschillende rechtscultuur is ontstaan en daardoor onvermijdelijk op enkele punten vrij
eigenzinnig is, worden de termen verder elk slechts in hun eigen juridische context gebruikt.
1.3.
Massasschade
Uit het voorgaande blijkt dat collectieve vertegenwoordigende rechtsvorderingen gebruikt
kunnen worden in situaties waarin omtrent de rechtspositie van een groot aantal
rechtssubjecten dezelfde vragen rijzen op feitelijk en juridisch vlak. Het prototype daarvan is
het massaschadegeval.
Bij massaschade draait alles om grote aantallen schadelijders (benadeelden) die betrokken zijn
bij de afwikkeling van een geschil met één schadeveroorzaker of een beperkt aantal
schadeveroorzakers (normovertreders) en waaraan dezelfde of soortgelijke feitelijke en
juridische (aansprakelijkheids)vragen ten grondslag liggen. 26 Het “massale” (en daardoor
complexe) van de schadeafwikkeling ligt veeleer begrepen in de kwantiteit van getroffenen,
dan in de omvang van de totale schade. Hoeveel schadelijders nodig zijn, vooraleer er sprake
is van een massa, is echter niet zo eenvoudig als het lijkt en verschilt van land tot land en van
geval tot geval.
In de continentale rechtscultuur worden doorgaans twee types van massaschade
onderscheiden
27
. Die indeling is gerelateerd aan de mate waarin het instellen van een
individuele schadevergoedingsactie per benadeelde al dan niet opportuun is, gelet op de
uitkomst van een individuele kosten-batenanalyse van zo’n vordering. Het onderscheid is
25
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 683.
26
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007, (7)
57; I.N. TZANKOVA, Strooischade. Een verkennend onderzoek naar een nieuw rechtsfenomeen, Den Haag, SDU
Uitgevers, 2005, 15.
27
I.N. TZANKOVA, “Schaalvergroting in het procesrecht”, in W.D.H. ASSER, H.A GROEN en J.B.M VRANKEN,
Een nieuwe balans: interimrapport Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag,
Boom Juridische uitgevers, 2003, 174; I. MOREAU-MARGREVE en M. VANWIJCK-ALEXANDRE, “Les “mass-torts”
en droit belge” in Liber Amicorum Yvon Hannequart et Roger Rasir, Diegem, Kluwer, 1997, 257.
8
belangrijk, omdat net die verschillende graad van opportuniteit van grote invloed zal zijn op
de dynamiek van een collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering.28
1.3.1. Substantiële massaschade
Aan het opstarten van een gerechtelijke procedure gaat dus steeds een afweging van de
potentiële baten en kosten vooraf. Pas wanneer de baten de kosten voldoende overtreffen, is
het zinvol voor de rechthebbende om een vordering in te stellen. Bij substantiële
massaschadegevallen (individually recoverable claims29) is dat het geval. De geleden schade
is aanzienlijk genoeg, zodat een individuele rechtsvordering een nuttig effect kan sorteren.30
Kettingbotsingen, uitbraken van paniek of geweld op grote evenementen zoals ten tijde van
het Heizeldrama, maar ook milieuverontreiniging, beroepsziektes of fraude op grote schaal
zoals de affaire Lernout & Hauspie zijn allemaal voorbeelden van substantiële
massaschadegevallen.31
Bij substantiële massaschade is het doel van een collectieve rechtsvordering dan ook
hoofdzakelijk proceseconomisch: door het samenvoegen van de claims (en verdeling van de
kosten) wordt ieders individuele compensatie geoptimaliseerd en gelijkgeschakeld. Daarnaast
beklemtoont TZANKOVA een tweede belangrijke taak van de collectieve rechtsvordering:
voorkomen dat de beperkte middelen van de schadeveroorzaker(s) uitgeput zijn vooraleer elke
individuele vordering is afgehandeld.32
Massaschade kan veroorzaakt worden door de gevolgen van een enkele, in de tijd beperkte
gebeurtenis, die een definitieve afbakening van de omvang van de groep schadelijders
mogelijk maakt. Die zogeheten gefixeerde massaschade (in de praktijk gezien bij onder meer
28
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 683.
29
N. FRENK, Kollectieve akties in het privaatrecht, Deventer, Kluwer, 1994, 285.
30
I.N. TZANKOVA, Toegang tot het recht in massaschadegevallen, Deventer, Kluwer, 2007, 3.
31
I.N. TZANKOVA, “Schaalvergroting in het procesrecht”, in W.D.H. ASSER, H.A GROEN en J.B.M VRANKEN,
Een nieuwe balans: interimrapport Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag,
Boom Juridische uitgevers, 2003, 174.
32
I.N. TZANKOVA, Strooischade. Een verkennend onderzoek naar een nieuw rechtsfenomeen, Den Haag, SDU
Uitgevers, 2005, 17.
9
transportongevallen, grote branden, natuurrampen) staat tegenover sluipende33 massaschade,
die niet het gevolg is van een alleenstaande gebeurtenis, maar van een reeks van
blootstellingen aan een schadeveroorzaker. Daardoor manifesteert de schade zich vaak pas na
verloop van tijd (waardoor ze in vele gevallen al onherroepelijk is geworden) en is het niet
eenvoudig te achterhalen door of vanaf welke gebeurtenis in de reeks de schade werd
veroorzaakt (wat het aanduiden van de verantwoordelijke erg bemoeilijkt). Het mag duidelijk
zijn dat die elementen het afhandelen van de massaclaim niet in de hand werken. Sluipende
schade wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door blootstelling aan asbest, gebruik van gebrekkige
medicijnen of langdurige milieuverontreiniging.34
1.3.2. Strooischade
Bij strooischade, het tweede type massaschade, is de omvang van de individueel geleden
schade zodanig (gering), dat individuele acties vanuit een rationele kosten-batenanalyse en
bovendien vanuit psychologisch en sociaal oogpunt, niet opportuun zijn (individually nonrecoverable claims35). De gecumuleerde individuele schades vertegenwoordigen samen echter
wel een aanzienlijk belang.36 Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn bij foutieve afronding naar
boven van de benzineprijzen door pomphouders van dezelfde distributieketen, bij de
procentuele schadevergoedingen van de NMBS in geval van vertraging of bij foutieve
kostenberekening door telecombedrijven. De schade van elke individuele klant blijft beperkt
tot enkele euro(cent), maar bekijkt men de schade over het hele land of over enkele weken,
dan loopt het bedrag al snel op.37
33
J. SPIER, Sluipende schade, Deventer, Kluwer, 1990, 3-4.
I.N. TZANKOVA, Toegang tot het recht in massaschadegevallen, Deventer, Kluwer, 2007, 3-4; I.N. TZANKOVA,
Strooischade. Een verkennend onderzoek naar een nieuw rechtsfenomeen, Den Haag, SDU Uitgevers, 2005, 1718; I.N. TZANKOVA, “Schaalvergroting in het procesrecht”, in W.D.H. ASSER, H.A GROEN en J.B.M VRANKEN,
Een nieuwe balans: interimrapport Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag,
Boom Juridische uitgevers, 2003, 174-177.
35
N. FRENK, Kollectieve akties in het privaatrecht, Deventer, Kluwer, 1994, 286-287.
36
I.N. TZANKOVA, Strooischade. Een verkennend onderzoek naar een nieuw rechtsfenomeen, Den Haag, SDU
Uitgevers, 2005, 18.
37
I.N. TZANKOVA, “Schaalvergroting in het procesrecht”, in W.D.H. ASSER, H.A GROEN en J.B.M VRANKEN,
Een nieuwe balans: interimrapport Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht, Den Haag,
Boom Juridische uitgevers, 2003, 175.
34
10
Strooischade is voor een individuele schadelijder zo verwaarloosbaar, dat hij nooit een
individuele rechtsvordering zal instellen, en degene die de fout beging niet ter verantwoording
wordt geroepen. Bij strooischade streeft een collectieve actie dan ook een heel ander doel na:
het onrechtmatig verworven voordeel aan de verweerder te ontnemen en er op die manier
voor te zorgen dat deze en anderen het normovertredend gedrag in de toekomst achterwege
laten.38
38
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 684.
11
2.
DE
CLASS ACTION IN DE
VERENIGDE STATEN:
EEN VERHAAL VAN TRIAL
AND ERROR
2.1.
Historiek en inleiding39
De Amerikaanse class action, al lijkt ze soms een ziekte van de moderne kapitalistische
maatschappij, heeft al een lange weg doorheen de geschiedenis afgelegd, volgens sommigen
warempel helemaal tot in de diepe Middelleeuwen 40 . In 1938 werden de - reeds lang als
equity rules gevestigde - bepalingen omtrent class action lawsuits opgenomen in de
codificatie van de Federal Rules of Civil Procedure. In 1966 werden die procedureregels
substantieel gewijzigd en zag de moderne versie van de Rule 23 class action41-procedure het
licht. De wijziging hield in essentie een liberalisering en een uitbreiding van de bestaande
regels in, die een – al dan niet geanticipeerde – immense opstoot van het aantal procedures
teweegbracht. De nieuwe procedure werd gelauwerd om haar rationaliteit en moderniteit en
rechtsgeleerden pleitten voor nog lagere drempels voor haar gebruik. De algemene sfeer rond
de nieuwe Rule 23 was er één van optimisme en progressiviteit.
Luttele jaren nadat het wonderkind in de wereld kwam, draaide de wind echter de andere kant
op. Naast toenemende negativiteit in de doctrine en in bepaalde rechtspraak42, groeide ook bij
het Supreme Court enige scepsis: het Hof weigerde elk beroep tegen beslissingen tot
decertificatie van class actions43 en maakte kennisgeving per post van alle afwezige eisers
(een behoorlijk kostelijke zaak) de standaard·. Ondanks die aanzienlijke toename van de
risico’s verbonden aan de class action suit bleef ze groeien en bloeien gedurende de jaren
zeventig.
De criticasters bleven echter niet achter en slaagden er in de jaren tachtig en negentig steeds
beter in hun horrorverhalen omtrent de class action te verkopen aan het grote publiek. De
39
J.W. STEMPEL, “Class Actions and Limited Vision: Opportunities for Improvement Through a More
Functional Approach to Class Treatment of Disputes”, Wash. U. L. R. 2005, (1127) 1133-1155.
40
S.C. YEAZELL, “Group Litigation and Social Context: Toward a History of the Class Action”, Colum. L. R.
1977, 866-895.
41
Rule 23 of the Federal Rules of Civil Procedure (FRCP), Cornell University Law School Legal Information
Institute, http://www.law.cornell.edu/rules/frcp/rule_23.
42
Roby v. St. Louis Sw. Ry. Co., 775 F.2d 959, 961 (8th Cir. 1985); La Mar v. H & B Novelty & Loan Co., 489
F.2d 461, 468 (9th Cir. 1973); Andrews v. AT&T, 95 F.3d 1014, 1025 (11th Cir. 1996).
43
Coopers & Lybrand v. Livesay, 437 U.S. 463 (1978).
12
Class action werd beschreven als een rechtspleging die onder de exclusieve autoriteit van de
class counsel stond en gespeend was van elke participatie van de cliënt. Ze werden zogezegd
ingediend door een advocaat met als enige drijfveer zijn disproportioneel copieuze
honorarium en misliepen zo hun initiële doel: het efficiënt compenseren van de schade van
alle leden van de class.
Na twintig jaar van steeds fellere kritiek koos ook de wetgever de kant van de sceptici en
beknotte het gebruik van (vooral aandeelhouders- en buitencontractuele aansprakelijkheids-)
class actions in bijzondere wetgeving.44 Het Supreme Court ging verder met het fnuiken van
de aanlokkelijkheid van class action settlements om massale aansprakelijkheidszaken af te
handelen en dat met het ene spraakmakende arrest na het andere.45
Het is frappant dat ondanks de algemene bekendheid van de gebreken en het disfunctioneren
van de class action, het niettemin een dikwijls aangezocht instrument blijft voor
rechtzoekenden. Eveneens opvallend is dat voor elke kritiek spuiende rechter of auteur, er een
rechter is die een nieuwe class (settlement) goedkeurt. Geen enkele van de auteurs is
bovendien bereid het kind met het badwater weg te gooien en de class action in haar geheel af
te schaffen.46
44
Private Securities Litigation Reform Act (PSLRA) of 1995, Pub.L. 104-67, 109 Stat. 737 (1995) (codified 15
U.S.C. § 77a et seq.); Securities Litigation Uniform Standards Act (SLUSA) of 1998, 15 U.S.C. 77p, 78bb(f)
(2000); Class Action Fairness Act (CAFA) of 2005, Pub. L. 109-2, 119 Stat. 4 (2005) (codified in scattered
sections of § 28 U.S.C.).
45
Amchem Products, Inc. v. Windsor, 521 U.S. 591, 622–28 (1997) (een asbestzaak waarin het Supreme Court
de getroffen schikking herriep op grond van o.a. onvoldoende adequate representatie); Ortiz v. Fibreboard
Corp., 521 U.S. 591, 854-58 (1997) (ook een asbestzaak waarin de schikking werd onderuitgehaald wegens
verkeerd gebruik van een no opt-out-class action die de verweerder financieel beschermde en de eisers
onderbetaalde); zie ook T.E. WILLGING en S.R. WHEATMAN, Attorney Reports on the Impact of Amchem and
Ortiz on Choice of a Federal or State Forum in Class Action Litigation, FJC Report to the Advisory Committee
on Civil Rules, April 2004, http://www.fjc.gov/public/pdf.nsf/lookup/AmOn02.pdf/$file/AmOrt02.pdf.
46
L.A. BRUECKNER, “Class Action Ethics Issues: Combating the Threat of Class Action Abuse”, Prof. Law.
2000, (133) 133.
13
2.2.
De Amerikaanse class action: een maatschappelijke analyse van de
voor- en nadelen
2.2.1. Preliminair
In dit deel van onderhavig werk worden enkele typische kenmerken van de class action
lawsuit uiteengezet, wat betreft onder meer haar structuur, dynamiek en functies. Dergelijke
beschrijving gaat echter noodzakelijk uit van een verkeerde premisse: dat alle soorten class
actions dezelfde zijn. Class actions verschillen bijvoorbeeld in grote mate al naargelang de
rechtstak waarin zij worden gebruikt47, de sterkte van de claims op individuele basis, of de
reden waarvoor zij worden gecertifieerd (gerechtelijke procedure dan wel minnelijke
schikking). Een algemene theorie van “de” class action moet daarom altijd met de nodige
korrel zout worden genomen. In wat volgt analyseren wij de “typische” class action: een
procedure die een “gemeenschappelijk fonds” ter compensatie van de leden tracht te
verkrijgen, waaruit ook het honorarium van de advocaat wordt betaald.48 Indien nodig, zullen
de kenmerken of functies verbonden worden aan het type class action waarin zij (het vaakst)
voorkomen (of voor problemen zorgen).
Voor de beschrijving van de kenmerken en hun voor- en nadelen, wordt de volgende methode
gehanteerd: in deze eerste paragraaf worden de kenmerken van de class action zeer algemeen
uiteengezet en wordt per kenmerk aangegeven in welke zin het positieve of negatieve
consequenties kan hebben. De volgende paragraaf (2.3) beschrijft de verschillende gunstige
functies die class actions in de maatschappij kunnen vervullen, maar ook hoe zij soms hun
doel kunnen missen.
47
J.W. STEMPEL, “Class Actions and Limited Vision: Opportunities for Improvement Through a More
Functional Approach to Class Treatment of Disputes”, Wash. U. L. R. 2005, (1127) 1133-1155.
48
A. KLEMENT, “Who Should Guard the Guardians? A New Approach for Monitoring Class Action Lawyers”,
Rev. Litig. 2002, (25) 32-34.
14
2.2.2. Kenmerken van de class action lawsuit en hun consequenties
2.2.2.1.
Aggregatie van gerelateerde claims in één gerechtelijke procedure of minnelijke
schikking
Een class action is een vertegenwoordigende rechtspleging die alle personen met gerelateerde
claims bindt, inclusief de personen die niet als partij deelnamen aan de procedure. De
aggregatie is hier dus te onderscheiden van mechanismen als samenvoeging of tussenkomst,
waarbij vereist is dat alle belanghebbenden formeel procespartij worden. Wordt de class door
de rechter goedgekeurd, dan eindigt de procedure in een rechterlijke uitspraak of (in de
meeste gevallen) in een minnelijke schikking49 over de claims van alle aanwezige en afwezige
eisers.
2.2.2.1.1
Schaaleconomieën
In 1966 werden de procedureregels omtrent de class action gevoelig versoepeld om het
gebruik van de procedure te stimuleren. De wetgever wou daarmee de bevolking stimuleren
om gerechtelijke stappen te ondernemen tegen schadelijk gedrag van derden. De legislatuur
was bezorgd omdat bepaalde door de burgers opgelopen schade mogelijks niet werd vergoed,
enkel en alleen omdat de kosten van individueel procederen vaak de potentiële baten ervan
overstegen.
Het hoofddoel van de moderne class action is met andere woorden het creëren van
schaaleconomieën. Door hun vele claims samen te laten berechten, kunnen de eisers de
proceskosten per capita enorm terugbrengen, waardoor zelfs claims met minieme waarde
(strooischade) weer economisch aantrekkelijk worden. 50 Schaaleconomieën beïnvloeden
echter ook vorderingen die op zich best via traditionele procesvoering konden worden
verzilverd. De spreiding van de kosten maakt investeringen in het vergaren van bewijs en het
49
B.T. FITZPATRICK, “An Empirical Study of Class Action Settlements and their Fee Awards”, J Empirical
Legal Stud 2010, afl. 7, (1) 8; X., Do Class Actions Benefit Class Members?, 2009,
http://blogs.reuters.com/alison-frankel/files/2013/12/mayerbrownclassactionstudy.pdf (laatst geraadpleegd op 5
augustus 2014), 2; T.E. WILLGING, L.L. HOOPER en R.J. NIEMIC, “An Empirical Analysis of Rule 23 to Address
the Rulemaking Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996, (74) 92-93.
50
J.W. STEMPEL, “Class Actions and Limited Vision: Opportunities for Improvement Through a More
Functional Approach to Class Treatment of Disputes”, Wash. U. L. R. 2005, (1127) 1134-1135.
15
versterken van de zaak aantrekkelijker, waardoor de slaagkansen van de class action
aanzienlijk stijgen. Kort samengevat: door de schaaleconomieën wordt het speelveld tussen
particuliere eiser en corporatieve verweerder gelijk gemaakt.
2.2.2.1.2
Sterkere onderhandelingspositie
Het gelijkmaken van het speelveld betekent ook dat de verweerder in de verenigde eisers een
waardige onderhandelingspartner zal moeten erkennen. Staat de verweerder tegenover een
individuele eiser, dan heeft de eiser alles te verliezen, maar voor de verweerder kan een
eventueel verlies gemakkelijk worden gecompenseerd door bijvoorbeeld een winst tegen een
andere individuele eiser. De class action introduceert daarentegen een groot, plots, onverdeeld
risico op verlies en plaatst doorgaans enorme sommen geld op het spel.51 De verweerder zal
daardoor niet alleen meer druk ondervinden om op veilig te spelen en een schikking te treffen,
de sterke startpositie van de eisers zal hem ook dwingen een redelijke som te betalen.
2.2.2.1.3
Behoud van het vermogen van de verweerder
In class actions gaan vaak immense sommen geld om, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat
de activa van de verweerder niet volstaan om een eventuele schikking of uitspraak op uit te
uitvoeren. In een dusdanig geval zou onder individueel optredende eisers een zogenaamde
race to the courthouse ontstaan, waarbij enkel de eersten met een veroordeling of schikking
werkelijk worden gecompenseerd, en de rest in een lege put staat te vissen. Niet alleen is
zulks ethisch niet goed te keuren, maar bovendien verliest een onderneming die stukje bij
beetje wordt verdeeld onder schuldeisers haar intrinsieke going concern waarde.52 Een class
action kan in dat geval een gecoördineerde, gelijke verdeling van de fondsen faciliteren en de
onderneming in haar geheel en dus mét continuïteit van activiteiten verzilveren.53 Anderzijds
51
B. HAY en D. ROSENBERG, ““Sweetheart” and “Blackmail” Settlements in Class Actions: Reality and
Remedy”, Notre Dame L. Rev. 2000, (1377) 1380-1381.
52
T.H. JACKSON, “Bankruptcy, Non-Bankruptcy Entitlements and the Creditors' Bargain”, Yale L. J. 1982, (857)
861-67.
53
J.C. COFFEE, JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the
Large Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, (877) 915-917.
16
wordt het vermogen van de verweerder niet geconsumeerd door de kosten van ontelbare
kleine processen.
2.2.2.1.4. Efficiënte allocatie van gerechtelijke middelen
Het gerechtelijk apparaat is een karakteristiek voorbeeld van een systeem dat moet werken
met bijzonder schaarse middelen. Het is daarom cruciaal dat de beperkte middelen binnen het
rechtssysteem efficiënt worden aangewend. 54 De allocatie van openbare middelen wordt
doorgaans benaderd vanuit het Kaldor-Hicksmodel van efficiëntie: de winst van een deel van
de bevolking moet het verlies van anderen in ruime mate compenseren, waardoor het grootst
mogelijke netto welvaartssurplus wordt bekomen.
In principe moet een (common question) 55 class action voldoen aan die voorwaarde om
überhaupt gecertifieerd te kunnen worden: “class action [must be] superior to other available
methods for fairly and efficiently adjudicating the controversy.” Met andere woorden: loont
het om de tijd en moeite te nemen de zaken gezamenlijk te behandelen? Op het eerste zicht
lijkt die vraag eenvoudig te beantwoorden: door het vormen van een class worden misschien
honderden individuele procedures vervangen door één procedure, wat een onmiddellijke
besparing van kosten betekent voor het systeem.
Wat tijdsbesparing betreft lijken de resultaten minder eenduidig: onderzoek toont aan dat
class actions veel meer tijd consumeren dan traditionele procedures. Het grote aantal eisers
dat in één keer wordt geholpen en de als gevolg daarvan relatief lage tijdsconsumptie per eiser
zorgt er echter voor dat de class action nog steeds veel efficiënter is dan het alternatief.56
Die feiten weerleggen ook het argument dat class actions het systeem net zouden overbelasten
met strooischadegevallen die anders nooit de weg naar de rechtbank zouden vinden. Ook al
54
K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 48.
55
Fed. R. Civ. P 23(b)(3), de vaakst voorkomende vorm van class action, zie T.E. WILLGING, L.L. HOOPER en
R.J. NIEMIC, “An Empirical Analysis of Rule 23 to Address the Rulemaking Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996,
(74) 95.
56
T.E. WILLGING, L.L. HOOPER en R.J. NIEMIC, “An Empirical Analysis of Rule 23 to Address the Rulemaking
Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996, (74) 96-97; R. BERNSTEIN, “Judicial Economy and Class Actions”, J. Leg.
Stud. 1998, (349) 361-364.
17
doen class actions het aantal zaken dat kan worden voorgebracht toenemen, de hoge mate van
efficiëntie waarmee de zaken worden afgehandeld en de maatschappelijke winst op vlak van
compensatie en afschrikking die ermee worden gerealiseerd maken dat zogenaamde
tijdverlies ruimschoots goed.57
2.2.2.1.5. Suboptimale resultaten
Hoewel aggregatie doorgaans een positief effect heeft op het resultaat van een claim door de
gunstige werking van schaaleconomieën, is het meer dan theoretisch mogelijk dat class
members zich uiteindelijk in een slechtere positie bevinden dan wanneer zij op individuele
basis zouden hebben geprocedeerd.
Zo tonen ettelijke empirische onderzoeken aan dat class actions te vaak eindigen in een lage
schikking, waarvan de benadeelden weinig of niets ontvangen
58
en dat, althans in
aandeelhouderszaken, de eisers die de class action verlieten en de verweerder op eigen houtje
aanklaagden, veel beter af zijn dan de class members.59
Ook wanneer de totale som van de behaalde winst in principe toereikend is om alle eisers een
aanvaardbare vergoeding te verschaffen, kunnen sommige eisers bij de verdeling enorm
onderbetaald worden in vergelijking met andere.60 Beide situaties tonen aan dat aggregatie
niet altijd in het voordeel van de eisers is.
2.2.2.1.6. Externaliteiten: de sociale kost van class actions
De class action kan ook inefficiënt zijn, in de zin dat de vordering middelen en tijd van het
gerechtelijk apparaat opslorpt, die anders aan minstens gelijkwaardige claims waren besteed.
Daarnaast kan het certifiëren van een class ook gevolgen hebben voor reeds hangende zaken
57
R. BERNSTEIN, “Judicial Economy and Class Actions”, J. Leg. Stud. 1998, 349-370.
X., Do Class Actions Benefit Class Members?, 2009, http://blogs.reuters.com/alisonfrankel/files/2013/12/
mayerbrownclassactionstudy.pdf (laatst geraadpleegd op 5 augustus 2014);
59
J.C. COFFEE, JR., “Litigation Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev. 2010, (288) 312319.
60
J.C. COFFEE, JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the
Large Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, (877) 923-925.
58
18
die ervan losstaan. De vertraging die een gecertifieerde class action met zich meebrengt, kan
de waarde van bestaande zaken verminderen onder het simpele principe time is money.61
Dat zijn de sociale kosten die onlosmakelijk verbonden zijn met class actions. Ook al kunnen
class actionprocedures sociale kosten reduceren of internaliseren62, evengoed veroorzaken ze
zware sociale kosten, die niet altijd gerechtvaardigd zijn door de eventueel behaalde private
winsten (die vaak miniem zijn)63. De partijen zijn zich doorgaans niet bewust van die kosten,
gezien zij ze niet moeten dragen.64
2.2.2.1.7. Complexiteit van geaggregeerde claims
Schaaleconomieën kunnen pas ten volle spelen wanneer class members zich allemaal in min
of meer dezelfde positie bevinden. 65 Wanneer bijvoorbeeld honderden aandeelhouders
slachtoffer zijn van leugens door het management van een onderneming, kan grote efficiëntie
worden bereikt omdat het éénmalig bewijs van valse verklaringen alle vorderingen dient.
In het andere geval, namelijk dat de situaties van class leden ver uit elkaar kunnen liggen
(bijvoorbeeld in asbestzaken, waar de plaats, omstandigheden en duurtijd van blootstelling
substantieel kunnen verschillen), kan de complexiteit van de class de schaaleconomieën
volledig teniet doen. In dergelijke omstandigheden moet zodanig veel aandacht worden
besteed aan de bijzonderheden van elke zaak, dat aggregatie noch voor de rechtbank, noch
voor de class action zelf een meerwaarde betekent, wel integendeel.66
61
R. BERNSTEIN, “Judicial Economy and Class Actions”, J. Leg. Stud. 1998, (349) 354-355.
C.H. BUCKLEY, “A Suggested Remedy for Toxic Injury: Class Actions, Epidemiology, and Economic
Efficiency”, Wm. & Mary L. Rev. 1985, (479) 526-529.
63
K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 72-73.
64
J.C. COFFEE, JR., “Understanding the Plaintiff's Attorney: The Implications of Economic Theory for Private
Enforcement of Law through Class and Derivative Actions”, Colum. L. Rev. 1986, (669) 684-686.
65
Zoals Fed. R. Civ. P 23(a)(2) (gemeenschappelijkheid van feitelijke of rechtsvragen) en 23(b)(3) (dat die
gemeenschappelijke kwesties de individuele kwesties overheersen) in principe vereisen. Toch komen asbestclasses regelmatig voor, zie bijvoorbeeld Amchem Products, Inc. v. Windsor, 521 U.S. 591, 622–28 (1997) en
Ortiz v. Fibreboard Corp., 521 U.S. 591, 854-58 (1997).
66
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 263-264.
62
19
2.2.2.1.8. Maximalisatieconflicten
De proces- of schikkingsstrategie en allocatie van middelen die de advocaat voor ogen heeft,
kan nooit de meest wenselijke zijn voor elk afzonderlijk lid van de class. Ook al hebben ze
gemeenschappelijke feitelijke aanleidingen of worden ze beheerst door dezelfde regels, toch
verschillen de vorderingen van de class members vaak, in bijzonderheden dan wel
fundamenteel.
Niet alleen de claims van de leden verschillen, ook zijzelf hebben verschillende attitudes
tegenover risico, herstel, tijdsdruk of procederen. Bij het bepalen van de strategie en de
allocatie van middelen ziet de vertegenwoordigende advocaat zich genoodzaakt de noden van
sommige eisers te negeren ten voordele van die van andere.67
2.2.2.2. Een niet-consensueel partnerschap tussen alle class members
Voor het indienen of goedkeuren van een class action is geen toestemming van alle betrokken
partijen vereist. De named plaintiff vertegenwoordigt samen met de advocaat de belangen van
alle personen die binnen de definitie van de class vallen. Wanneer de class wordt gecertifieerd
worden de afwezige leden daarvan op de hoogte gebracht en kunnen zij ervoor kiezen niet
langer deel uit te maken van de class. Tot dan bevinden de schadelijders zich echter in een
quasi-opgelegd partnerschap.68
De voordelen van aggregatie en schaaleconomieën zijn overweldigend en doen daarom de
vraag rijzen waarom rationele personen quasi verplicht moeten worden om zich te engageren
in een groepslitigatie die –althans op het eerste zicht– niets dan voordelen voor hen biedt. Met
andere woorden, welke voordelen biedt de gedwongen inclusie van alle schadelijders ten
opzichte van consensuele groepsvorming?
67
D.L. RHODE, “Class Conflicts in Class Actions”, Stan. L. Rev. 1982, (1183) 1186-1202.
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 206-207.
68
20
2.2.2.2.1
Minder transactiekosten
Het samenbrengen van een groep personen om een gezamenlijk doel te bereiken, brengt hoe
dan ook transactiekosten met zich mee, die de drempel om te procederen verhogen. In
massaschadegevallen in het bijzonder kunnen die kosten vrij hoog zijn: de vele benadeelden
kunnen moeilijk te identificeren en dus te lokaliseren zijn en kunnen onderling erg verschillen
van attitude ten opzichte van risico of de vorm van herstel.69 Op die manier wordt het erg
kostelijk om een unanieme strategie uit te stippelen of een leider aan te duiden. Bovendien
bieden de kleine individuele baten van procederen in het geval van strooischade onvoldoende
incentive om de kosten aan te gaan.
2.2.2.2.2. Uitschakelen van rationeel free rider-gedrag
Naast transactiekosten plagen ook free riders elke collectieve onderneming. Wanneer diverse
actoren samen naar één doel streven, komt een rationeel individu haast automatisch in de
verleiding om op zijn lauweren te rusten en de vruchten te plukken van het werk van de
anderen, zonder zelf geïnvesteerd te raken.70 Door af te wachten kan de free rider informatie
vergaren en zo de risico’s beter inschatten of soms zelfs meegenieten van het non-exclusive
good dat het resultaat is van de inspanningen van een consensuele groepering (zoals een
structurele (wets)hervorming, een veroordeling tot herstel van het milieu of het bewaren van
de going concern-waarde de verweerder). Die neiging tot profiteren schuilt in haast iedereen
en verhindert zo dat groepen zich op vrijwillige basis vormen.71
Het class action-mechanisme lost zowel het probleem van drempelkosten als dat van freeriding op door de lead plaintiff en class counsel de controle over de claims te geven, zonder
dat daarover onderhandeld of gestemd moet worden en vooraleer de benadeelden enige kost
69
Class actions zijn specifiek voor dat soort zaken gecreëerd: Fed. R. Civ. P 23(a)(1) vereist dat de class
members zo talrijk zijn dat cumulatie van vorderingen “onpraktisch” is.
70
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 8-10.
71
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 206-207.
21
moeten dragen. 72 Het enige wat de class counsel daarvoor moet doen is een (relatief
goedkoop) verzoekschrift indienen bij de rechtbank. De advocaat creëert op die wijze een
mutueel heilzaam partnerschap dat zonder die coërcitie waarschijnlijk nooit tot stand was
gekomen.73
2.2.2.3 Scheiding van eigendom en controle: een principal-agentrelatie
De onderlinge verhouding tussen de leden van de class en degenen die de
vertegenwoordigende rechtspleging leiden – de lead plaintiff en de class counsel - wordt
gekenmerkt door een scheiding van eigendom en controle over het geheel van de claims. Het
recht op de economische waarde van de vorderingen is in de handen van de leden van de
class. De controle en leiding over de vorderingen is daarentegen in handen van de
vertegenwoordigende eiser en de advocaat. Zij hebben de verantwoordelijkheid om de waarde
van de door de afwezigen geïnvesteerde claims te maximaliseren.74
Tussen het geheel van de class-leden enerzijds en de advocaat en de vertegenwoordigende
eiser anderzijds, bestaat daarom een principal-agentrelatie (lastgeving). De advocaat en de
lead plaintiff verdedigen de belangen van alle eisers in hun naam en voor hun rekening, in
zekere zin zoals het management de belangen van de aandeelhouders van een onderneming
dient te verdedigen. De benoemde eiser en de advocaat hebben een ietwat hechtere relatie, nl.
die van een cliënt ten opzichte van een advocaat. De eiser-vertegenwoordiger moet erop
toezien dat de class counsel de geaggregeerde belangen van de afwezige eisers zo goed
mogelijk vertegenwoordigt75.
In een doorsnee advocaat-cliëntverhouding worden de stappen in de gerechtelijke procedure
in opdracht van de cliënt of in ieder geval in overleg met hem genomen. In class action
litigatie ligt het zwaartepunt van het agentschap over het algemeen bij de advocaat: hij trekt
72
B. HAY en D. ROSENBERG, “Sweetheart” and “Blackmail” Settlements in Class Actions: Reality and Remedy”,
Notre Dame L. Rev. 2000, 1386-1389.
73
M. OLSON, The Logic of Collective Action, 1971, Cambridge-Massachusetts (US), Harvard University Press,
1-3.
74
M.C. JENSEN en W.H. MECKLING, “Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership
Structure”, Journal of Financial Economics 1976, (305) 309.
75
Daartoe moet die lead plaintiff voldoen aan enkele wettelijke vereisten: zijn juridische situatie moet
representatief zijn voor de hele class en hij moet de belangen van de afwezigen eerlijk en adequaat verdedigen
(Fed. R. Civ. P 23(a)(3) en (4)).
22
de beslissingsmacht naar zich toe en betrekt de benoemde eiser zelden bij het nemen van
belangrijke beslissingen.76
2.2.2.3.1. De class counsel als private Attorney General77
De delegatieverhouding tussen de eisers en hun advocaat is eerst en vooral uniek, omdat ze
niet geïnitieerd wordt door de delegerende partij. De advocaat start de procedure op met het
indienen van een verzoekschrift en wijst zichzelf aan als delegaat van de onbekende groep
eisers. Die bijzonderheid heeft voordelen. Zo wordt de delegatie opgestart zonder enige
transactiekost voor de cliënt. Bovendien krijgt de eiser een goed voorbereide en gegronde
claim aangeboden, waarvan hij niet eens het bestaan wist. De advocaat treedt op als een
waakhond die rechtsschendingen opspoort voor onwetende slachtoffers, een soort van private
staande magistratuur.78
2.2.2.3.2. De class counsel als gehaaide ondernemer
Niet onbelangrijk is ook dat de class counsel enorme hoeveelheden van zijn tijd en geld in de
vaak risicovolle class action suit investeert79, investeringen die hij ten volle wenst te zien
renderen. Die kenmerken geven de class counsel de allure van een gehaaide ondernemer die
in de schade van de eisers een winstgevende zaak heeft geroken, en de eisers dat van zijn
noodzakelijke geldschieters.
De advocaat-entrepreneur neemt daarom als natuurlijk de leiding van de class action op zich.
Class counsel dicteert wie binnen de groep valt, welke eisers de groep zullen
vertegenwoordigen, hij beheert de middelen, hij bepaalt unilateraal de koers die de class
action zal varen. Dat sterk leiderschap heeft eveneens voordelen: van de advocaat van een
class action lawsuit kan men over het algemeen aannemen dat hij wegens zijn
76
G.L. PRIEST, “Procedural versus Substantive Controls of Mass Tort Class Actions” J. Leg. Stud. 1997, (522)
527-532.
77
J.C. COFFEE, JR., “Rescuing the Private Attorney General: Why the Model of the Lawyer as Bounty Hunter is
Not Working”, Md.L.Rev.1983, (215) 215-220.
78
J.C. COFFEE, JR., “Understanding the Plaintiff's Attorney: The Implications of Economic Theory for Private
Enforcement of Law through Class and Derivative Actions”, Colum. L. Rev. 1986, (669) 677-680.
79
J.E. FISCH, “Aggregation, Auctions and Other Developments in the Selection of Lead Counsel under The
PSLRA”, Law & Contemp. Probs. 2001, (53) 56.
23
gespecialiseerde kennis, ervaring en vaardigheden de beste persoon is om de procedure te
leiden.80
2.2.2.3.3. Principal-agentconflicten
De belangen van lastgever en lasthebber liggen slechts tot op een bepaald niveau in dezelfde
lijn. Hoewel de lasthebber de principiële taak heeft om de opbrengst van de investeringen van
zijn principaal te maximaliseren, confligeert die taak soms met zijn eigen financiële of andere
belangen. Dergelijke principal-agentconflicten zijn een negatief bijproduct van elk
agentschap. Om ze uit te schakelen dienen beide partijen meestal bijkomende kosten te maken
(agency cost), hoewel een residuele discrepantie van belangen niet op een efficiënte manier
valt te voorkomen. 81
In het geval van class actions is de duidelijkste botsing van belangen de volgende: de class
members streven naar een zo hoog mogelijke totale opbrengst, terwijl hun agent streeft naar
een zo groot mogelijk honorarium (mede door zoveel mogelijk kosten te vermijden). Hoewel
die belangen op het eerste zicht te verenigen lijken, staan ze elkaar in de praktijk en onder
invloed van andere factoren regelmatig in de weg.
Belangenconflicten kunnen zich uiten in eenvoudige onzorgvuldigheid, maar eveneens zover
gaan dat van opportunisme kan worden gesproken. Bij weinig lastgevingscontracten zijn er
absolute garanties dat een agent alle inspanningen zal doen die van hem verwacht worden. De
remuneratie van de lastgever staat immers doorgaans los van de al dan niet optimale afloop
van de zaken die hij voor de principaal behartigt. Minimale inspanning is voor hem ronduit de
meest rationele keuze. Bij het uitvoeren van zijn opdracht kan de agent nochtans ook
profiteren van zijn positie om zichzelf (doorgaans financieel) te verrijken en dat meestal ten
80
J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 628 e.v.
K.J. ARROW,” The Economics of Agency”, Harvard Business School Press,
http://classwebs.spea.indiana.edu/kenricha/Oxford/Archives/Courses%202010/Governance%202010/Articles/Ar
row.pdf, 1-3; M.C. JENSEN en W.H. MECKLING, “Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and
Ownership Structure”, J. Fin. Econ. 1976, afl. 4, (305) 305-312.
81
24
koste van de onwetende principaal. Zulk opportunistisch gedrag is voor de agent moeilijk te
weerstaan bij afwezigheid van negatieve consequenties.82
De
principaal
heeft
in
een
typische
lastgevingsrelatie,
zoals
een
manager-
aandeelhoudersrelatie, een aantal mechanismen om de agent aan te zetten tot maximale zorg
en hun tegenstrijdige belangen zo veel mogelijk te stroomlijnen. 83 Zo beslist de principaal
over de keuze van een betrouwbaar agent, het opstellen van een bindend contract om de agent
strak te houden, de mogelijkheid een incompetente agent te ontslaan/vervangen of hun
investering terug te trekken, of de agent te straffen waar het pijn doet: zijn remuneratie. 84
Behoudens het eerst- en laatstgenoemde mechanisme, zijn dergelijke remedies moeilijk
bruikbaar op de markt van gerechtelijke procedures. 85 Bovendien beslist de certifiërende
rechter over de aanstelling en de remuneratie van de advocaat, niet de class members.86 Zelfs
wanneer de rechter wenst en denkt de benadeelden te beschermen met een beslissing (wat niet
altijd het geval is87), organiseert hij daardoor dikwijls van bij het begin hun ondergang. De
prerogatieven die de schadelijders daarnaast bezitten, getuigen van weinig invloed te zijn en
nog minder gebruikt te worden. Zo verhinderen principal-agentcomplicaties dat de potentiële
heilzame werking van groepslitigatie zich ook reflecteert in de resultaten ervan.
Uit wat volgt zal blijken dat de persoon van de vertegenwoordigende advocaat een cruciaal
scharnierpunt van de class action vormt. Of de advocaat zich gedraagt als een nauwkeurige,
voorzichtige agent met zuivere intenties, dan wel als een ongeïnteresseerde, gewetenloze
opportunist, is een moeilijk te overschatten factor voor het bevorderlijke, dan wel het
averechts effect van een collectieve actie.
82
K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 56-61.
83
J.C. COFFEE, JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the
Large Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, (877), 483-485.
84
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 273.
85
A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 67-68; J.C.
COFFEE, JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the Large
Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, (877) 885-886; J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy
Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 629-630.
86
Fed. R. Civ. P 23(g) en (h), C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G.
DE GEEST (eds.), Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation,
Cheltenham, Edward Elgar, 2000, (194) 219-222.
87
M. GALANTER en M. CAHILL, “Most Cases Settle”: Judicial Promotion and Regulation of Settlements”, Stan.
L. Rev.1994, (1339) 1342-1347.
25
2.2.2.4. Algemeen res judicata-effect
De class action is een uitzondering op het recht op toegang tot de rechter, in de Verenigde
Staten gewaarborgd in het constitutioneel principe van due process. Due process betekent dat
een rechterlijke beslissing slechts gezag van gewijsde heeft ten aanzien van een partij die vóór
de uitspraak op de hoogte was van de procedure en die minstens een reële kans heeft gekregen
zich te verdedigen.88 In België is de res judicata-werking van een uitspraak beperkter: enkel
personen die partij waren bij de uitspraak, kunnen erdoor gebonden zijn.89
2.2.2.4.1. Efficiënte allocatie van de middelen van het gerecht
In de context van een class action is het voor het bereiken van gerechtelijke efficiëntie echter
noodzakelijk dat de vorderingen van afwezige en vaak onwetende personen definitief worden
beslecht. Het algemeen gezag van gewijsde betekent immers dat geen van hen het gerechtelijk
apparaat nog kan belasten met een individuele vordering.
2.2.2.4.2. Vermijden van tegenstrijdige beslissingen
Het definitief beslechten van alle zaken door één rechter of in één schikking heeft ook als
voordeel dat het massaschadegeval slechts één, eenduidige uitkomst kent.
2.2.2.4.3. Aanslag op het recht van due process
Op die manier dwingt een class action-procedure natuurlijk slachtoffers in een gerechtelijke
procedure die zij nooit hebben gewild of die zij liever individueel hadden aangevat. Ze zijn
bovendien geen centrale partijen in de zaak, maar eerder lijdende voorwerpen, overgelaten
aan de grillen van lead plaintiffs en class counsels. Die wetenschap valt moeilijk te verenigen
met het beginsel van due process.
88
B. ALLEMEERSCH en M. PIERS, “Class action: een eenvoudiger rechtstoegang voor de consument?”, Tijdschrift
voor Consumentenrecht en Handelspraktijken 2008, afl. 79, (3) 8.
89
A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège,
1985, 268.
26
Als gevolg daarvan zijn in de wetgeving enkele due process-beschermingstechnieken
voorzien. Partijen worden daarnaast op de hoogte gebracht van de berechting van hun zaak
door middel van een kennisgeving, ze hebben het recht bezwaar te uiten tegen een
voorgestelde schikking en kunnen ervoor kiezen niet langer deel uit te maken van de class
(opt-out).90
Rechtbanken hebben de mening ontwikkeld dat indien de eisers geen gebruik maken van die
mechanismen, zij op die manier impliciet hun akkoord met het verloop van de procedure
uiten. Of die technieken de leden van de class in de praktijk veel bescherming bieden en de
vele andere redenen waarom zij minder gebruikt worden dan gedacht, worden hieronder
besproken.
2.2.2.5. Kenmerken van de class action-procedure die class counsel aanzetten tot
opportunistisch gedrag
Hieronder wordt geschetst hoe hoge transactiekosten, rationele free-riding onder de leden van
de class en bovenal enkele typische kenmerken van de class action een uitzonderlijk gunstig
klimaat vormen voor belangenconflicten tussen class en class counsel.91 Ook zal duidelijk
worden dat de wettelijke mechanismen die gecreëerd zijn om de belangen van de advocaat en
de cliënt gelijk te trekken in een poging die conflicten tegen te gaan, te veel vanuit een
dualistische advocaat-cliëntstandaard vertrekken en als gevolg daarvan hun doel missen.92
De structuur van deze bespreking wijkt af van de tot nu toe gehanteerde: verschillende
kenmerken die allen hetzelfde nadeel (maar eveneens tal van voordelen) hebben, worden hier
gebundeld. Bovendien zijn het geen typische kenmerken van elke class action, maar kunnen
ze al dan niet aanwezig zijn. Die handelswijze werd overzichtelijker bevonden dan het apart
behandelen van elk kenmerk en het herhalen van telkens hetzelfde nadeel.
90
T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical and
Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, (1529) 1530-1531.
91
Judge FRIENDLY heeft daar in het verleden al regelmatig de aandacht op gevestigd, bijvoorbeeld in Alleghany
Corp. v. Kirby, 333 F.2d 327, 347 (2d Cir. 1964) en Saylor v. Lindsey, 456 F.2d 896, 900-01 (2d Cir. 1972), zie
ook K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 57-58.
92
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 12-19.
27
2.2.2.5.1. Ontoereikend toezicht op de class counsel
In een ideale wereld zou class counsel bij een belangenconflict resoluut zijn eigen gewin opzij
schuiven en als een goed agent kiezen voor de weg die zijn cliënten het beste dient. In de
reële, iets minder sprookjesachtige wereld zal de advocaat daartoe meestal een duwtje in de
rug nodig hebben, in de vorm van een streng toeziend controlemechanisme. In de praktijk
blijkt het echter niet zo eenvoudig te zijn om tussen de vele personen die in de class action
verwikkeld raken, een (geschikte) monitor te vinden.
2.2.2.5.1.1. Verweerder
Het is de evidentie zelf dat de verweerder, wier belangen nog sterker contrasteren met die van
de class, ongeschikt is voor die taak.
2.2.2.5.1.2. Vertegenwoordigende eiser
De named plaintiff lijkt dan weer wel een vanzelfsprekende keuze, hij wordt immers
“uiverkoren” om de symbolische vertegenwoordiger van alle leden te zijn en de class counsel
te sturen. Verschillende mechanismen doen echter vermoeden dat de persoon die uiteindelijk
wordt aangeduid als vertegenwoordiger zich in niets onderscheidt van een doodgewoon class
member.
Hij dient zich om te beginnen vrijwillig aan om de class te vertegenwoordigen en heeft
daarbij misschien een verborgen agenda.93 Bovendien valt te verwachten dat de advocaat een
lead plaintiff zal uitkiezen, waarvan hij niet al te veel weerwerk verwacht. De procedureregels
stellen dat slechts die eiser als class representative mag worden aangesteld, die een voldoende
representatieve claim heeft en getuigt van de capaciteiten om de class adequaat te
vertegenwoordigen.94 Niet alleen maken die kwaliteiten nog geen goede monitor en zijn ze
93
K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 56.
94
Fed. R. Civ. P 23(a)(3) en (4).
28
tegenstrijdig95, bovendien worden zij doorgaans verondersteld aanwezig te zijn en wordt er
zelden dieper op ingegaan door de rechter. Vaak is de lead plaintiff eerder volgzaam ten
opzichte van de advocaat. Ten slotte is hij vaak slechts een “veredelde absent plaintiff”, die
dezelfde disincentives heeft als de andere leden van de class.
2.2.2.5.1.3. Afwezige eisers
Absent class members zijn immers om te beginnen te weinig op de hoogte van de procedure
om effectieve monitoren te zijn en krijgen daarnaast onvoldoende incentives om kordaat op te
treden. Ofwel is de waarde van de individuele claims te laag om enige inspanning te
rechtvaardigen (strooischade), ofwel zijn de transactiekosten te hoog en de individuele
opbrengst te laag (substantiële massaschade).96
2.2.2.5.1.4. Derden
Gezien de groepsdynamiek duidelijk barrières opwerpt die daadwerkelijke controle
verhinderen, rijst de vraag of externe controle de oplossing kan zijn. Naast derden met een
ideologische interesse in de zaak (consumentenorganisaties, openbare ambtenaren), werpen
ook (advocaten van) bepaalde leden van class met een relatief grote inzet zich regelmatig op
als onafhankelijke monitor. Ideologische monitors hebben het voordeel dat het beschermen
van andermans belangen hun bestaansreden is en dat zij hun reputatie riskeren wanneer zij
hun taak niet goed doen. (Advocaten van) de belangrijkste claimants zijn monitoren die het
meest te verliezen hebben bij een slechte afloop, wat hen tot misschien wel de beste keuze
maakt.97
95
A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 101-103; J.R.
MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation: Economic
Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1), 41-43 en 69-96.
96
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 269; J.C. COFFEE, JR., “The
Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the Large Class Action”, U. Chi.
L. Rev. 1987, (877) 884-885.
97
Wat aandeelhoudersclasses betreft, heeft de PSLRA daarom de regel ingevoerd dat enkel plaintiffs met de
meest waardevolle claims (doorgaans institutionele of minstens 5%-aandeelhouders) als lead plaintiff mogen
worden aangesteld en vervolgens een class counsel mogen aanstellen, zie J.C. COFFEE, JR., “Litigation
Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev. 2010, (288) 300.
29
Wat de eerste categorie betreft moet opgelet worden voor een nieuw soort belangenconflict:
zij kunnen louter geïnteresseerd zijn om hun eigen (politieke) agenda te verwezenlijken via de
class action. Voor de tweede categorie zal het doorgaans aantrekkelijker zijn de class te
verlaten dan de kosten van controle te dragen. Ten slotte kunnen ook derden de class trachten
te misbruiken voor eigen gewin: zogenaamde bottom feeders werken de class graag tegen om
afgekocht te worden door class counsel in ruil voor hun zwijgen.98
Eén vorm van externe controle is trouwens aanwezig in elke handeling van een advocaat: de
deontologie van zijn beroep. Tenzij een klacht wordt ingediend door één van de betrokkenen
ten gevolge van actieve monitoring, zijn echter ook de balie-autoriteiten slechts theoretische
waakhonden. Bovendien kan een eventuele negatieve reputatie bij de balie slechte class
counsel niet wegfilteren uit de kandidaten om een zaak te leiden: een advocaat stelt immers
min of meer zichzelf aan als class counsel door de zaak in te dienen.99
2.2.2.5.1.5. De rechter
In theorie blijft als best geplaatste monitor daardoor alleen de rechter over. De rechter bezit
heel wat eigenschappen die hem tot een uitstekende monitor maken: hij is juridisch even goed
of zelfs beter onderlegd dan de advocaat, hij heeft ervaring met het besturen van complexe
litigatie en hij heeft een autoriteit waar de advocaat niet omheen kan. Daarom kreeg de rechter
ook extensieve prerogatieven voor de controle van class actions in 1966.100
De rechter komt helaas alleen aan controle toe wanneer de class wordt ingediend of terwijl hij
meewerkt aan het resultaat van de zaak: de schikking of de uitspraak. Vooral de gerechtelijke
controle van schikkingen, waarin toch de meeste class action-procedures eindigen, vertoont
ernstige gebreken.
98
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 217.
99
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 20-21.
100
A. KLEMENT, “Who Should Guard the Guardians? A New Approach for Monitoring Class Action Lawyers”,
Rev. Litig. 2002, (25) 44-45.
30
Eerst en vooral is het hoe dan ook moeilijk om een opportunistische deal op te sporen wegens
een gebrek aan informatie over de waarde van een class action.101 Wat nog meer is, de rechter
is afhankelijk van de verweerder en de advocaat van de class voor die informatie. Zij kunnen
dus met gemak een “sweetheart deal” vermommen als een perfect aanvaardbare schikking.
Ten tweede zijn rechters over het algemeen vooringenomen om schikkingen goed te keuren.
Enerzijds hebben zij vaak meegewerkt aan het samenstellen van de schikking en vinden die
daarom goed over de hele lijn. 102 Anderzijds voelen ze de hete adem van hun overvolle
agenda’s en gerechtelijke achterstand in hun nek. Weinig rechters wijzen een schikking af
waartegen geen bezwaren kwamen en waarover beide partijen (advocaat en verweerder) het
eens zijn, enkel om een additionele tijdrovende procedure te creëren.103 Of, zoals de rechter in
de zaak In re Warner Communications Sec. Litig. besloot: “In deciding whether to approve
this settlement proposal, the court starts from the familiar axiom that a bad settlement is
almost always better than a good trial.”104
2.2.2.5.1.6. Samenvatting
Uit het voorgaande kan één algemene indruk worden afgeleid: onafhankelijk toezicht op class
counsel lijkt zo goed als onmogelijk te zijn. De betrokken actoren hebben elk hun eigen
kosten-batenafwegingen en agenda’s, die hen niet tot de meest geschikte beschermers van het
lot van de class als groep maken. Die conclusie wekt bij velen het idee dat de agent in de
101
B. HAY en D. ROSENBERG, ““Sweetheart” and “Blackmail” Settlements in Class Actions: Reality and
Remedy”, Notre Dame L. Rev. 2000, (1377) 1390-1391.
102
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 216-217.
103
Judge FRIENDLY maakte daarover de bekende opmerking dat “all the dynamics conduce to judicial approval
of settlement” once the adversaries have locked arms and approached the court”, Allegheny Corp., 333 F.2d ,
347; S.P. KONIAK, “Feasting While the Widow Weeps: Georgine v. Amchem Products, Inc.”, Cornell L. Rev.
1995, (1045) 1147-1150; J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J.
1986-87, (625) 629-630; D.L. RHODE, “Class Conflicts in Class Actions”, Stan. L. Rev. 1982, (1183) 1218-1220;
A. ROSENFIELD, “An Empirical Test of Class-Action Settlement”, J. Legal Stud. 1976, (113) 119.
104
In re Warner Communications Sec. Litig., 618 F.Supp. 1985, (735) 740.
31
class action-context niet voldoende in het gareel kan worden gehouden door (intern) toezicht
alleen.105
2.2.2.5.2. Defectieve incentives
In de meeste gevallen is het voor de principaal niet mogelijk of opportuun om zijn agent actief
te controleren. In dat geval kan hij zijn belangen veilig stellen met een beloningsstructuur
(incentive) voor de agent. Uiteraard wordt een advocaat niet enkel gedreven door geld of
geldingsdrang. Zogenaamde background incentives zijn bijvoorbeeld zijn reputatie en
zelfbeeld of zijn professioneel ethos.
Rekening houdend met het feit dat class actions veelal geleid worden door een advocaatondernemer, is diens belangrijkste drijfveer waarschijnlijk van financiële aard, nl. de omvang
van zijn honorarium.106 Maakt men de remuneratie van de advocaat sterk afhankelijk van de
kwaliteit van zijn werk, dan wordt de scheiding van controle en eigendom gedeeltelijk
teruggedraaid en krijgt de agent een financiële interesse in zijn opdracht, die parallel loopt
met die van de principaal.
Sinds de geboorte van de moderne class action zijn verschillende incentive-structuren de
revue gepasseerd als zijnde de optimale structuur.107 Een klassiek onderscheid wordt gemaakt
tussen de lodestar-methode en de contingent fee.108 Elk hebben ze hun eigen gebreken en
sterktes.
105
A. KLEMENT, “Who Should Guard the Guardians? A New Approach for Monitoring Class Action Lawyers”,
Rev. Litig. 2002, (25), passim,D.L. RHODE, “Class Conflicts in Class Actions”, Stan. L. Rev. 1982, (1183) 12021221.
106
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 269.
107
J.C. COFFEE, JR., “Rescuing the Private Attorney General: Why the Model of the Lawyer as Bounty Hunter is
Not Working”, Md.L.Rev.1983, (215) 239-241.
108
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 211-215.
32
2.2.2.5.2.1. Lodestar method – vergoeding op uurbasis
Gedurende de jaren zeventig creëerden de Amerikaanse federal courts de lodestar-methode
voor het berekenen van “redelijke” advocatenhonoraria. De berekening ging uit van het aantal
uren dat de advocaat (redelijkerwijs) aan de zaak had gespendeerd, vermenigvuldigd met een
gemiddeld redelijk uurtarief dat afhankelijk was van zijn ervaring en vaardigheden. Indien
nodig werd dat honorarium nog verhoogd met een bonus omwille van bijvoorbeeld de
complexiteit of het risicovolle van de zaak.109 De lodestar vierde hoogtij als door de band
gebruikte vergoedingsmethode voor advocaten in de jaren tachtig.110
Er zijn echter veel nadelen verbonden aan een systeem als de lodestar-methode, omdat het in
de plaats van resultaat eerder (beweerde) inspanning beloont. Aangezien de lodestar de tijd
die wordt gespendeerd aan de zaak omzet in inkomsten, wordt het voor de advocaat ten eerste
interessant om de procedure zo lang mogelijk te rekken, zo traag mogelijk te werken of te
overdrijven bij het mededelen van zijn werkuren.111 Het is met andere woorden een methode
die eenvoudig te misbruiken valt en op die manier leidt tot overbetaling. Helaas is dat gevaar
even zeer of zelfs nog meer aanwezig wanneer advocaten worden vergoed door middel van
een contingent fee. 112
De lodestar-methode verbreekt ten tweede elk verband tussen het resultaat van het werk en de
beloning daarvoor verkregen. Vooral dat kenmerk leidt in de praktijk tot vaak pervers
genoemde resultaten. Honderd uren onzorgvuldig werk wordt immers even goed betaald als
evenveel uren zorgvuldig werk.
Het grootste gevaar schuilt echter hierin: wanneer het honorarium van de advocaat losstaat
van de opbrengst van zijn cliënten, kan hij (samen met de verweerder) een opportunistische
schikking uitwerken die zijn cliënten ernstig benadeelt, zonder dat dat enige negatieve impact
heeft op zijn honorarium. Vaak speelt de class counsel daarbij onder één hoedje met de
109
C. SILVER, “Unloading the Lodestar: Toward a New Fee Award Procedure”, Tex. L. Rev. 1992, (865) 866868.
110
In Hensley v. Eckerhart, 461 U.S. 1983, (424) 433 bevestigde het Supreme Court dat de lodestar method de
voorkeur moest krijgen (vooral wanneer de verliezer het honorarium van de class counsel moet betalen).
111
In re Oracle Securities Litigation, 131 FRD, (688) 689 (N D Cal 1990); In re Chrysler Motors Corp.
Overnight Evaluation Program Litigation, 736 F Supp (1007) 1015 (E D Mo 1990).
112
J.C. COFFEE, JR., “The Unfaithful Champion: The Plaintiff as Monitor in Shareholder Litigation”, Law &
Contemp. Probs. 1985, (5) 33-40.
33
verweerder, dat hem een genereuze verloning belooft in ruil voor een voordelige schikking.
Voorbeelden van dergelijke “sweetheart deals” zijn coupon deals (schikking waarbij de leden
van de class worden uitbetaald in tegoedbonnen, maar de advocaat in cash, zie infra), een
schikking voor het eerste het beste (lage) aanbod van de verweerder113, deals met een veel te
uitgebreide draagwijdte of schikkingen die voorzien in de teruggave (aan de verweerder) van
niet opgeëiste fondsen.114
2.2.2.5.2.2. Contingent fee – een commissie op de aan de class toegekende fondsen
De contingent fee daarentegen wordt berekend als een (doorgaans degressief) percentage van
de totale opbrengst die na een uitspraak of schikking toekomt aan de class. Die
benaderingswijze lijkt modern, maar was eigenlijk de traditionele vergoedingswijze in
Amerika.115 Onderzoek toont aan dat de lodestar het tegenwoordig weer veel minder goed
doet, terwijl de contingent fee reeds geruime tijd aan een comeback bezig is.116
Om bovenstaande ongewenste effecten van de lodestar te voorkomen, lijkt de contingent fee
het vanzelfsprekende alternatief te vormen. Die lijkt immers op het eerste zicht elk
belangenconflict uit de weg te ruimen: hoe beter de counsel zijn best doet, hoe hoger de
opbrengst voor zijn cliënten en hoe royaler de vergoeding die hij mag opstrijken. De meeste
auteurs zijn het er ook over eens dat de procentuele vergoeding van de advocaat inderdaad de
voorkeur verdient boven de betaling per uur.117
113
J.E. FISCH, “Aggregation, Auctions and Other Developments in the Selection of Lead Counsel under The
PSLRA”, Law & Contemp. Probs. 2001, (53) 57-58; J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy
Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 630-631.
114
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 213-215.
115
J.C. COFFEE, JR., “The Unfaithful Champion: The Plaintiff as Monitor in Shareholder Litigation”, Law &
Contemp. Probs. 1985, (5) 33-34.
116
T. EISENBERG en G.P. MILLER, “Attorney Fees and Expenses in Class Action Settlements: 1993–2008”, J.
Empirical Legal Stud. 2010, afl. 2, (248) 266-269; B.T. FITZPATRICK, “An Empirical Study of Class Action
Settlements and their Fee Awards”, J Empirical Legal Stud 2010, afl. 7, (1) 24-25; T.E. WILLGING, L.L. HOOPER
en R.J. NIEMIC, “An Empirical Analysis of Rule 23 to Address the Rulemaking Challenges”, N.Y.U. L. Rev.
1996, (74) 156-162.
117
S. ISSACHAROFF en G.P. MILLER, “Will Aggregate Litigation Come to Europe?”, Vand. L. Rev. 2009, (179)
180-181; A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 130; J.R.
MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation: Economic
34
Toch is een procentuele vergoeding van de class counsel geen panacee voor
belangenconflicten. Waar het onder de lodestar-methode het efficiëntst is voor advocaten om
zo veel mogelijk tijd te spenderen aan een zaak, zet een procentuele vergoeding hen aan zo
weinig mogelijk tijd te spenderen en dus opnieuw om vroeg en noodgedwongen ver beneden
de werkelijke waarde van de class action te schikken.118
Veel commentators wijzen daarnaast op de ethisch weinig aanvaardbare, kolossale
vergoedingen die advocaten door middel van procentuele vergoeding opstrijken.119 Bovendien
gaat dat meestal ten koste van de netto-opbrengsten van de leden van de class, die als
slachtoffers toch het leeuwendeel van de vergoeding zouden moeten krijgen.120
Om
dergelijke
excessen
in
te
dijken,
werken
veel
rechters
met
degressieve
beloningspercentages: hoe groter het fonds van de class members wordt, hoe kleiner de
additionele marginale winst voor de advocaat wordt.121 Worden geen degressieve percentages
gebruikt, dan valt op dat het toegekende percentage honorarium omgekeerd evenredig is met
de omvang van de schikking.122 Nochtans verergert die reactie de belangenconflicten tussen
agent en principaal alleen maar. Geld heeft sowieso een dalende marginale waarde, en al
helemaal voor de doorsnee risicoaverse advocaat-entrepreneur die class actions aanbrengt.
Dat is ook de reden waarom voor hem goedkope, vroege schikkingen zo aantrekkelijk zijn.
De advocaat loopt immers weinig risico op kosten en verlies vóór de gerechtelijke fase
aanvangt, en de additionele marginale winst die hij kan behalen (als hij de zaak al wint)
overtuigt hem niet. In andere woorden: een stijgende marginale verloning zou de advocaat
Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 61; J.C. COFFEE, JR., “The Unfaithful
Champion: The Plaintiff as Monitor in Shareholder Litigation”, Law & Contemp. Probs. 1985, (5) 33 en 40-41.
118
J.C. COFFEE, JR., “Understanding the Plaintiff's Attorney: The Implications of Economic Theory for Private
Enforcement of Law through Class and Derivative Actions”, Colum. L. Rev. 1986, (669) 688-690.
119
Contra: B.T. FITZPATRICK, “An Empirical Study of Class Action Settlements and their Fee Awards”, J
Empirical Legal Stud 2010, afl. 7, (1) 27-28.
120
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 23-25; dat was ook de meest
gebruikte motivatie van rechters om de contingent fee langzaam maar zeker te vervangen door de lodestar fee,
zie J.C. COFFEE, JR., “Rescuing the Private Attorney General: Why the Model of the Lawyer as Bounty Hunter is
Not Working”, Md.L.Rev.1983, (215) 241.
121
T. EISENBERG en G.P. MILLER, “Attorney Fees and Expenses in Class Action Settlements: 1993–2008”, J.
Empirical Legal Stud. 2010, afl. 2, (248) 263-265.
122
B.T. FITZPATRICK, “An Empirical Study of Class Action Settlements and their Fee Awards”, J Empirical
Legal Stud 2010, afl. 7, (1) 6-7.
35
aanzetten om de waarde van de claims van zijn cliënten te maximaliseren, een dalende
marginale verloning doet het omgekeerde.123
2.2.2.5.2.3. Het pactum de quota litis
Een belangrijke situering in het Amerikaans recht lijkt hier op zijn plaats: de class counsel
werkt er immers meestal voor een succes fee: verliest hij de zaak, dan wordt hij niet betaald.
Die achtergrond is belangrijk, omdat het van de class counsel een extra risicoavers persoon
maakt en de sowieso sterk aanwezige incentive om te schikken nog aanwakkert.
2.2.2.5.3. Economische asymmetrie tussen class, class counsel en de verweerder
Met economische asymmetrie wordt het volgende bedoeld: ondanks schaaleconomieën en hun
gunstige effecten op de startpositie van de class, beschikken de antagonisten in een class
action-procedure niet over dezelfde middelen om erin te investeren.
Een investering is theoretisch gezien opportuun vanaf het moment dat ze meer opbrengt dan
dat ze heeft gekost. De verweerder is daarom bereid om geld te blijven investeren, zolang het
verwachte verlies dat hij daarmee vermijdt, de kosten overschrijdt. Voor de class members
staat dankzij de aggregatie even veel op het spel, namelijk de totale verwachte opbrengst
wanneer ze winnen.
De eigenlijke kapitein van de actie, de advocaat-entrepreneur, heeft echter veel minder te
verliezen: hij wil slechts blijven investeren, zolang de kosten zijn persoonlijke winst (zijn
honorarium, ongeveer een derde van de totale opbrengst) niet overschrijden. Wanneer de
tegenpartij bereid is (drie keer) meer tijd en moeite te investeren om de zaak te winnen,
123
A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 93-95; J.C.
COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 635-636.
36
worden de kansen op verlies voor de class heel wat groter.124 Het staat de class bovendien niet
vrij om die asymmetrie bij te stellen door de investering in haar class counsel op te trekken.125
2.2.2.5.4. Afwezigheid van marktwerking
Zoals hierboven reeds oppervlakkig werd aangesneden, kunnen investeerders zich minder
vrijelijk bewegen op de markt van de advocaten-entrepreneurs dan op die van gewone
ondernemingen en missen class counsel daarom de passende marktdiscipline die hun
prioriteiten terug duidelijk stelt. Wanneer de manager van een onderneming de investeringen
van de aandeelhouders niet ten volle benut, disciplineert de markt hem: de aandelenkoers
keldert, investeerders trekken hun geld terug of ontslaan hem op staande voet, want zij
bevinden zich nu eenmaal op een vrije markt.126
Een vrije marktwerking betekent ook dat class members kunnen kiezen uit verscheidene class
counsel die in rechtstreekse concurrentie staan met elkaar en hun diensten aldus aan
concurrentiële prijzen aanbieden. De class action-procedure is echter gefundeerd op judiciële
controle op de cruciale punten en laat daarom de aanstelling en remuneratie van class counsel
over aan de goedkeuring van de rechter. De class members zijn (in theorie) niet
onherroepelijk onderworpen aan de kapsones van een advocaat. Zij hebben het recht om
kennis te krijgen van en gehoord te worden in een procedure omtrent hun subjectieve rechten
en kunnen bezwaar aantekenen tegen bepaalde handelingen van de raadsman die hen
vertegenwoordigt. Als ultimum remedium kunnen ze ten slotte zichzelf uitsluiten van de
procedure en het gezag van gewijsde van de uitspraak. Het disfunctioneren van die
vervangende marktmechanismes creëert opnieuw een voedingsbodem voor opportunisme
vanwege de class counsel.
124
J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 635637.
125
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 218.
126
J.C. COFFEE, JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and Efficiency in the
Large Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, (877) 885.
37
2.2.2.5.4.1. Keuze van class counsel
De advocaat-ondernemer neemt doorgaans het initiatief tot het starten van een class action(certificatie)procedure, met name wanneer hij de zaak indient bij de rechtbank.127 Veelal is het
diezelfde advocaat die vervolgens door de rechtbank wordt aangesteld als class counsel.128
Nochtans kan de rechter een andere advocaat aanstellen: hij is immers principieel belast met
de opdracht een adequaat vertegenwoordiger voor de class uit te kiezen.129
In de praktijk gebruiken rechters die bevoegdheid zelden.130 Class action lawyers zijn immers
niet dom: ze dienen hun (certificatie)verzoek in bij een rechtbank die hen kent en respecteert.
Dient een raadsman een verzoek tot gelijktijdige certificatie en goedkeuring van een
schikking in, dan geniet de hij alvast de voorkeur boven een andere advocaat, die er misschien
op zal staan dat de zaak haar day in court krijgt. Rechters willen tot slot ook vermijden dat
zogenaamde private Attorneys General nalaten een maatschappelijk oorbare actie op te starten
vanwege het risico dat een andere advocaat uiteindelijk de eer voor zich zou opstrijken.
Er is uiteraard geen enkele reden om te veronderstellen dat de advocaat die de zaak indient
daarvoor per se inadequaat zou zijn. Het probleem ligt veeleer in de afwezigheid van enige
echte keuze voor de plaintiffs. Daardoor spelen immers belangrijke factoren zoals reputatie,
ervaring en vertrouwen (eventueel voortvloeiend uit een vooraf bestaande relatie), die slechte
agenten a priori kunnen wegfilteren, geen rol meer. 131
Een alternatieve methode waarmee reeds geëxperimenteerd werd in de Amerikaanse hoven en
rechtbanken, bestaat uit het veilen (of aanbesteden) van de hoedanigheid van class counsel
aan de hoogste (of de laagste) bieder. De hoogste bieder belooft de beste uitkomst, de laagste
127
Ook al vertrekt Fed. R. Civ. P. 23 nog steeds uit de gedachte dat de lead plaintiff de advocaat kiest, en niet
omgekeerd.
128
J.E. FISCH, “Aggregation, Auctions and Other Developments in the Selection of Lead Counsel under The
PSLRA”, Law & Contemp. Probs. 2001, (53) 56-57.
129
Fed. R. Civ. P. 23(g).
130
G.P. MILLER, “Conflicts of Interest in Class Action Litigation: An Inquiry into the Appropriate Standard”, U.
Chi. Legal F. 2003, (581) 628-630; G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H.
ARLEN (ed.), Research Handbook On The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing,
2013, (262) 271.
131
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 219; E.J. WEISS en J.S. BECKERMAN, “Let the Money Do the Monitoring: How Institutional
Investors Can Reduce Agency Costs in Securities Class Actions”, Yale L.J. 1995, (2053) 2062.
38
bieder vraagt de laagste vergoeding. De concurrentie die daardoor ontstaat tussen kandidaatvertegenwoordigers brengt de afwezige marktprocessen terug op gang.132
Indien daarnaast bepaalde indicia van kwaliteitsvolle vertegenwoordiging in rekening worden
genomen, kan de veiling volgens de meeste auteurs een zeer bruikbare, alternatieve
selectiemethode worden. 133 Een succesvol verleden als class counsel, voldoende financiële
middelen of een vooraf bestaande relatie met class members die een groot financieel belang
hebben in de zaak, vertellen immers meer over de geschiktheid van de kandidaat dan zijn
boven- of ondergrens.
Sommige auteurs gaan nog verder en zouden niet enkel het vertegenwoordigingsrecht op de
class action, maar de hele zaak (entire case) bij opbod verkopen. De opbrengst van de veiling
vormt dan het vergoedingsfonds voor de eisers en wordt hen uitbetaald nog vóór een
schikking of uitspraak wordt bekomen. In dergelijke situatie is de class counsel geen agent
meer, maar treedt hij op voor eigen rekening, waardoor de agency problemen als sneeuw voor
de zon verdwijnen.134
2.2.2.5.4.2. Verloning van class counsel
Onder de FRCP zijn de rechters verplicht “redelijke” honoraria toe te kennen aan de
vertegenwoordigende advocaat.135 Ze kunnen daarvoor enerzijds de lodestar- en anderzijds de
contingent fee-methode gebruiken. De (representatieve) eisers hebben echter geen inspraak in
de omvang van de vergoeding van hun advocaat: de rechter bepaalt de bovengrens van wat
redelijk is. Hoewel dergelijk paternalisme te begrijpen is vanuit het idee dat de rechter de
plaintiffs moet beschermen tegen te dure advocaten, speelt de afwezigheid van keuze (en dus
marktwerking) bij de eigenlijke investeerders in hun nadeel.
132
In re Oracle Sec. Litig., F.R.D. 1990 (688) 693.
J.E. FISCH, “Aggregation, Auctions and Other Developments in the Selection of Lead Counsel under The
PSLRA”, Law & Contemp. Probs. 2001, (53) 82-86.
134
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 105-116.
135
Fed. R. Civ. P. 23(h).
133
39
De eisers hebben vooreerst niet de mogelijkheid om hun advocaat meer te betalen, opdat de
hierboven besproken economische asymmetrie met de verweerders zou wegvallen. 136 Ten
tweede kan de prijs ook veel hoger zijn dan die, die de eisers op een vrije markt met
concurrentie zouden betalen voor de diensten van de advocaat, maar wordt die hen niettemin
opgelegd door de rechter.
2.2.2.5.4.3. Kennisgeving
Informatieasymmetrie is één van de hoofdoorzaken van principal-agentconflicten. De agent
beschikt over informatie die hij verborgen kan houden voor de principaal en die hij kan
benutten voor zijn eigen gewin. Gezien de verspreiding van de leden van de class is het ook
niet efficiënt om ieder lid op de hoogte te houden van elke stap van het proces.
Daarop bestaat één uitzondering: de eisers moeten kennis kunnen nemen van beslissingen in
bepaalde fases137 van de procedure, zodat zij kunnen beslissen of ze er al dan niet deel van
willen uitmaken. Dergelijke kennisgeving is doorgaans openbaar, maar zal ook individueel
moeten gebeuren indien de eisers zonder al te zware kosten kunnen worden geïdentificeerd.
Om die beslissing op geïnformeerde wijze te kunnen nemen, achtte de wetgever het
noodzakelijk dat enkele verplichte inlichtingen worden opgenomen in de kennisgeving. Door
middel van de kennisgeving ontvangen eisers dus alvast de essentiële informatie over de
procedure.138
Toch blijkt de kennisgeving in de praktijk weinig te verhelpen aan de informatieasymmetrie.
Kennisgevingen zijn te moeilijk geformuleerd en bevatten te veel informatie voor de eisers,
die doorgaans leken zijn op juridisch vlak. Voor experts op dat gebied, zoals advocaten van
belangrijke class members of derde-toezichthouders, bevatten de kennisgevingen dan weer te
136
J.C. COFFEE, JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J. 1986-87, (625) 636.
Na certificatie (Fed. R. Civ. P. 23(c)(2)), voorstel tot minnelijke schikking (Fed. R. Civ. P. 23(e)(1)),
vordering tot betaling van de fee (Fed. R. Civ. P. 23(h)(1)) of wanneer de rechten van de verdediging en de
behoorlijke rechtsbedeling dat vereisen (Fed. R. Civ. P. 23(d)(2)).
138
Fed. R. Civ. P. 23(c)(2)(B): “the nature of the action, the definition of the class certified, the class claims,
issues, or defenses, that a class member may enter an appearance through counsel if the member so desires, that
the court will exclude from the class any member who requests exclusion, stating when and how members may
elect to be excluded, and the binding effect of the class judgment on class members under Rule 23(c)(3).”
137
40
weinig informatie om de class action en de advocaat die ze leidt naar waarde te kunnen
schatten. Het belangrijkste obstakel blijven de transactiekosten: voor eisers met quasi
waardeloze claims is het nalezen van de kennisgeving niet de moeite waard. In realiteit doet
de kennisgeving dan ook niet meer dan haar naam doet vermoeden: mededelen dat er een
class action-procedure lopende is (en dat de verjaringstermijn is beginnen lopen). Het is
daarom geen verrassing dat de afwezige eisers weinig waarde hechten aan de kennisgeving,
en mede daardoor geen gebruik maken van hun opting out-recht.139
In feite mist de kennisgeving haar doel dus compleet en heeft ze meestal slechts een
symbolische waarde als essentiële vereiste voor due process.140 Het is nog maar de vraag of
die symbolische waarde de torenhoge kosten die de kennisgeving met zich meebrengt
economisch kunnen rechtvaardigen. Kennisgevingskosten worden immers (minstens initieel)
door de class (counsel) gedragen en kunnen daardoor een zware belasting op de potentiële
opbrengsten zijn. Advocaten anticiperen op die kosten, wat ertoe kan leiden dat een
deugdelijke class action nooit wordt ingediend.141
2.2.2.5.4.4. Het recht om gehoord te worden en bezwaren te uiten omtrent de eerlijkheid van
een schikking
Wanneer de partijen tot een minnelijke schikking zijn gekomen, mag de rechter de schikking
pas goedkeuren nadat hij een zogenaamde fairness hearing heeft gehouden.142 Tijdens zulke
hoorzitting mogen absent class members bezwaren uiten tegen het voorstel van schikking.
Om te vermijden dat bezwaren zijn schikking onderuit halen, dient de advocaat in principe
zijn cliënten zo goed mogelijk te verdedigen.
139
T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical
and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, (1529) 1560-1561.
140
Eisen v. Carlisle & Jacquelin, US 1974 (156) 173 (waarin het Supreme Court voorop stelde dat ongeacht de
omvang van de class en de insignificantie van de individuele claims, persoonlijke kennisgeving vereist is in elke
opt-out class, tenzij er onredelijke inspanningen voor moeten worden gedaan) en Phillips Petroleum Co. v
Shutts, US 1985, (797) 812 (het Supreme Court bevestigde haar visie in Eisen en rechtvaardigde een verplichte
individuele kennisgeving per post vanuit het grondwettelijk recht op due process).
141
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1) 27-29.
142
Fed. R. Civ. P. 23(e)(2).
41
Het recht om gehoord te worden maakt deel uit van de meer algemene bevoegdheid van
absent class members om toezicht uit te oefenen op het doen en laten van hun agent. Eerder
gaven wij al aan dat die bevoegdheid in het merendeel van de gevallen onbenut blijft vanwege
transactiekosten en free-riding. Het recht wordt eveneens ondermijnd door eerder vermelde
problemen in verband met de kennisgeving van de schikking.143
Het lijkt wel alsof fairness hearings opzettelijk een structuur hebben die hen nutteloos maakt
in de praktijk. Tijdens een korte, mondelinge sessie moet een ongeïnformeerde en
ongemotiveerde leek de misschien wekenlang minutieus voorbereide en door alle andere
betrokken partijen (de advocaat, de overige class members én de verweerder) geaccepteerde
schikking onderuit halen, ten overstaan van een rechter die al vrij overtuigd is dat hij ze zal
verkiezen boven een gerechtelijke procedure.144 Het is dan ook geen wonder dat bezwaar
zelden wordt aangetekend, en nog minder vaak leidt tot afwijzing van een schikking.145 Ook
de raadsman van de class weet dat en hoeft zich dus niet als een zorgvuldig agent te gedragen.
2.2.2.5.4.5. Opting out
Het laatste middel om de agency costs tussen de leden van de class en hun vertegenwoordiger
te reduceren, is het stopzetten van de vertegenwoordigingsrelatie. In het kader van de typische
common fund class action (in tegenstelling tot limited fund of hervormings-class actions, waar
geen opt-out-recht bestaat) kan elke afwezige eiser er immers voor opteren niet langer deel uit
te maken van de class.146
Opting out is een zeer effectieve manier om een einde te maken aan belangenconflicten, want
er zijn weinig kosten of risico’s aan verbonden en de opbrengst bestaat uit de volledige
143
S.R. LAZOS, “Abuse in Plaintiff Class Action Settlements: The Need for a Guardian during Pretrial Settlement
Negotiations”, Mich. L. Rev. 1985, (308) 310.
144
A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 86.
145
T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical
and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, (1529) 1536; J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's
Role in Class Action and Derivative Litigation: Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi.
L. Rev. 1991, (1) 44-48; T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action
Litigation: Theoretical and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, (1529).
146
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 274.
42
potentiële waarde van een individuele winst. Opt out-percentages stijgen dan ook naarmate de
individuele waarde van de claims toeneemt.147
Het voorgaande brengt echter meteen een nadeel van exit aan het licht: opting out is enkel
aantrekkelijk voor personen met een individually recoverable claim. Voor personen wier
vorderingen buiten aggregatie geen overlevingskans hebben, is het verlaten van de class geen
optie, nu zij niets te winnen hebben bij de herleving van hun individuele vorderingsrecht en
zij door zonder meer af te wachten nog een kans behouden op winst.
148
Enkele
spraakmakende rechtszaken bevestigen die theorie: in large scale-small claims-procedures is
het percentage eisers dat zich uitsluit enorm klein.149
Eisers met kleine, zwakke claims missen dus duidelijk een alternatief voor de class action
waarin ze verwikkeld zijn: een vrije markt in opt-outs zou dat probleem kunnen verhelpen.
Indien een andere advocaat hun claims vrij eenvoudig alsnog geaggregeerd kan afhandelen
door middel van een schikking waarmee ze wel akkoord gaan, wordt het ineens veel
interessanter om de class te verlaten.150
Opting out is ook een essentieel “egoïstischer” beschermingsmechanisme dan bezwaar. De
betrokken persoon verlaat een potentieel ondermaatse class action en redt zichzelf, maar zijn
actie heeft geen enkel positief effect voor de overige eisers, wel integendeel: opt-outs
verminderen de (schikkings)waarde van claims per hoofd.151
Sommigen wijzen op de signalerende functie die opt-outs kunnen hebben naar de rechter toe.
Aangezien opting out eerder zeldzaam blijkt, kan de aanwezigheid ervan de rechter ertoe
aanzetten de schikking nauwkeuriger te bekijken of zelfs daaruit concluderen dat het niet
147
T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical
and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, (1529), 1553-1555.
148
J.R. MACEY en G.P. MILLER, “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative Litigation:
Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, (1)
149
Steiner v Fruehauf Corp., 121 FRD 304, 306 (E D Mich 1988) (na duizenden kennisgevingen sloten slechts
15 eisers zichzelf uit); Fisher Brothers, Inc. v Mueller Brass Co., 630 F Supp 493, 498 (E D Pa 1985) (na 37. 000
kennisgevingen sloten slechts 46 eisers zich uit); In re Cuisinart Food Processor Antitrust Litigation, 38 Fed
Rules Serv 2d 446, 454 (D Conn 1983) (van de geschatte anderhalf miljoen schadelijders sloten slechts 89 eisers
zich uit om individueel verder te procederen).
150
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 221-222.
151
.C. COFFEE, JR., “Litigation Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev. 2010, (288) 309310.
43
opportuun is de schikking goed te keuren. Anderen werpen tegen dat rechters ook omgekeerd
kunnen redeneren: zij die niet akkoord gingen met de schikking, hebben hun toestemming
teruggetrokken, maar diegenen die dat niet deden gaan nog steeds impliciet akkoord met de
schikking.152
Enkel een groep opt-outs die een economisch waardevol deel van de vorderingen bezit, kan de
waarde van de class action zodanig beïnvloeden dat de advocaat dat voelt in zijn honorarium.
De realiteit, blijkend uit verschillende onderzoeken, is dat het percentage van opt-outs sinds
lange tijd globaal gezien insignificant is.153 De minieme dreiging die daarvan uitgaat, vormt
geen incentive voor de class counsel om zijn eigen belangen opzij te zetten voor die van de
class.
2.2.2.5.5. De mogelijkheid om een class te certifiëren voor zuivere schikkingsdoeleinden
Een class action wordt door de rechter gecertifieerd indien ze aan alle hierboven vernoemde
criteria voldoet. Certificatie betekent dat de zaak voor de rechter zal komen, tenzij de partijen
vóór de start van de rechtszaak tot een minnelijke schikking kunnen komen.
Soms vermoeden de partijen dat de claims van een groep benadeelden de certificatietoets niet
zullen doorstaan, bijvoorbeeld omdat de samengevoegde claims te veel van elkaar verschillen.
Toch verkiezen beide antagonisten (om geheel eigen redenen) de zaak af te handelen door
middel van een schikking die alle claims tegelijkertijd uitput.
Met dat gezamenlijke doel in gedachten kunnen de advocaat voor de class en de verweerder
onderling een schikking uitwerken vooraleer de rechter erbij betrokken wordt. Komen ze tot
een akkoord, dan leggen ze die schikking samen ter goedkeuring vooraan de rechter en
verzoeken dat die in één beslissing de class certifieert “for settlement purposes only” en de
schikking goedkeurt. Het slagen van die operatie is volkomen afhankelijk van de
152
A. LAHAV, “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, (65) 82-83.
T. EISENBERG en G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical
and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, 1529-1567; T.E. WILLGING, L.L. HOOPER en R.J. NIEMIC, “An
Empirical Analysis of Rule 23 to Address the Rulemaking Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996, 74-181.
153
44
medewerking van de verweerder, die slechts in ruil voor een voordelige schikking bereid is
geen bezwaren tegen de certificatie te uiten.154
Om de medewerking van de verweerder te verkrijgen moeten langs de zijde van (de advocaat
van) de eisers uiteraard concessies worden gemaakt. De sfeer van oppermachtigheid van de
verweerder creëert de ideale context voor elke vorm van samenzwering tussen class counsel
en verweerder. Bovendien kan de collusie stiekem gebeuren, nu in de pre-certificatiefase elk
gerechtelijk toezicht ontbreekt. Reverse auction, schikkingen die ook toekomstige
schadelijders treffen en separate schikkingen voor vaste klanten van class counsel worden het
vaakst geassocieerd met schikkings-classes. Nochtans lijken rechters geneigd dergelijke
“settlement only classes” na (een al dan niet aandachtiger) onderzoek doorgaans te
bekrachtigen.155
2.2.2.5.5.1. Reverse auction
Voor de class counsel is het in de geschetste situatie alles of niets. De schikking is zijn enige
kans op een deel van de opbrengst van de geaggregeerde claims. Zelfs in het geval dat hij nog
enkele van de grote, individueel haalbare vorderingen kan blijven begeleiden, gaat zijn
(procentuele) honorarium op de latente waarde van de meeste zaken verloren indien hij niet
tot een akkoord kan komen.
De verweerder beschouwt een schikking ook als de meest rationele keuze, want die bespaart
hem de mogelijke (proces)kosten en andere risico’s die de levensvatbare, grote claims alsnog
met zich mee kunnen brengen. Daarom is het voor de verweerder echter essentieel dat het
schikkingsbedrag beduidend lager ligt dan wat hij zou kunnen verliezen wanneer hij niet
schikt.
Door samen te werken kunnen de verweerder en de class counsel beiden hun eigen belangen
veilig stellen. Er is nog geen certificatiebeslissing, dus er is nog geen class counsel aangeduid.
De verweerder zal op zoek gaan naar de advocaat die de zaak voor het laagste bedrag wil
154
R.C. CRAMTON, „Individualized Justice, Mass Torts, and “Settlement Class Actions”: an Introduction”,
Cornell L. Rev. 1995, (811) 823.
155
T.E. WILLGING, L.L. HOOPER en R.J. NIEMIC, “An Empirical Analysis of Rule 23 to Address the Rulemaking
Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996, (74) 112-113.
45
schikken, iedere andere advocaat ziet een royale contigent fee aan zijn neus voorbijgaan.156
Dergelijke aanbesteding aan de goedkoopste class counsel drijft het schikkingsbedrag naar
beneden, waardoor de leden van de class veeleer berooid achter blijven.157
2.2.2.5.5.2. Futures class settlements
De verweerder kan zijn onderhandelingsmacht ook gebruiken om de draagwijdte van de
schikking uit te breiden tot personen die pas in de toekomst recht op schadevergoeding zullen
krijgen en de omvang van hun schade zullen kennen, en daarom momenteel nog geen
procedure zijn gestart. Het ranzige randje van dat soort schikkingen is dat weinig van die
personen met een persoonlijk toekomstig recht, op dit moment weten of vermoeden dat zij
ooit een claim zullen hebben. Zij krijgen met andere woorden een deel van een
schikkingsbedrag, waarop zij misschien nooit recht zullen hebben. Geen redelijk persoon zou
zichzelf uitsluiten van een dergelijke deal.
De verweerder is echter de grote winnaar in futures class settlements, want hij elimineert met
de schikking elke toekomstige aansprakelijkheid voor mogelijk enorme schade. Toch zijn
rechters geneigd dergelijke schikkingen goed te keuren, mede omdat de schikking in de plaats
komt van talloze individuele zaken die hun rechtbanken anders zouden overspoelen.158
2.2.2.5.5.3. Separate schikkingen voor cliëntenbestanden
Advocaten die class actions begeleiden zijn vaak vrij succesvol en hebben een goede
reputatie. Het gebeurt dan ook dat personen die dezelfde schade hebben geleden en
zelfstandig naar de rechtbank stappen tegen dezelfde verweerder, worden vertegenwoordigd
door dezelfde advocaat. In ruil voor een genereuze schikking voor zijn cliënten, kan de
advocaat de verweerder aanbieden om in de hoedanigheid van class counsel alle andere
156
M.H. REDISH en A.D. KASTANEK, “Settlement Class Actions, The Case-or-Controversy Requirement, and the
Nature of the Adjudicatory Process”, Chi. L. Rev. 2006, (545) voetnoot 33 e.v.
157
S. ISSACHAROFF, „Class Action Conflicts“, U.C. Davis L. Rev. 1997, (805) 812-813
158
J.C. COFFEE, JR., “The Corruption of the Class Action: The New Technology of Collusion”, Cornell L. Rev.
1995, (851) 853-856.
46
(eventueel zelfs futures-) vorderingen samen te voegen in een settlement class action en die
onder veel minder genereuze termen te schikken.159
Voor de verweerder is die samenzwering zeer interessant: zijn toekomstige aansprakelijkheid
wordt beperkt tot het lage schikkingsbedrag. Voor de advocaat is de gesplitste schikking ook
voordelig, want doorgaans komt hem een groter deel van toegekende vergoeding toe in
contractuele relaties dan in class action suits.
2.2.2.5.5.4. Samenvatting
Het voorgaande wijst uit dat de settlement class action een instrument is dat bijzonder
gevoelig is voor collusie en misbruik. Er zijn gevallen bekend waarin schikkingen elk van de
genoemde verwerpelijke technieken hanteerden en toch zonder veel problemen werden
goedgekeurd door de rechter.160 Daarom heeft het Supreme Court in Amchem Products, Inc.,
v. Windsor benadrukt dat de rechters in dergelijke zaken de omschrijving van de class zeer
nauwgezet moeten controleren op misbruiken.161 Uitwassen zoals futures settlements lijken
daarmee alvast beteugeld te worden.162
2.2.2.5.6. De mandatory class action
Opting out doet in bepaalde gevallen de werking van een class action compleet teniet. Class
actions worden bijvoorbeeld gebruikt om het beperkte vermogen van de verweerder te fixeren
zoals bij faillissement, of om een gelijke (eventueel wettelijke) oplossing te vinden voor een
grote groep van personen die in exact dezelfde situatie verkeren. Een class action verzekert in
dat geval de gelijke behandeling van alle begunstigden, een effect dat een opt-out gevolgd
159
M.H. REDISH en A.D. KASTANEK, “Settlement Class Actions, The Case-or-Controversy Requirement, and the
Nature of the Adjudicatory Process”, Chi. L. Rev. 2006, (545), voetnoot 44 e.v.
160
S.P. KONIAK, “Feasting While the Widow Weeps: Georgine v. Amchem Products, Inc.”, Cornell L. Rev.
1995, 1045-1157. S.P. KONIAK en G.M. COHEN, “Under Cloak of Settlement”, Va. L. Rev. 1996, 1051-1280.
161
L.A. BRUECKNER, “Class Action Ethics Issues: Combating the Threat of Class Action Abuse”, Prof. Law.
2000, (133) 137-141.
162
T.E WILLGING en S.R. WHEATMAN, Attorney Reports on the Impact of Amchem and Ortiz on Choice of a
Federal or State Forum in Class Action Litigation (FJC Report to the Advisory Committee on Civil Rules), april
2004,http://www.fjc.gov/public/pdf.nsf/lookup/AmOn02.pdf/$file/AmOrt02.pdf.
47
door een individuele procedure volledig teniet kan doen. Een uitspraak of schikking op het
niveau van de class beëindigt bovendien elk recht van een persoon die buiten de class valt. 163
Daarom heeft de Amerikaanse wetgever de basis gecreëerd voor de mandatory class action:
een class action die elke begunstigde bevat en waaruit niet valt weg te opteren. 164
Daarenboven is er geen verplichting om de class members te notificeren omtrent de class
action.
Het complete detriment van elke individuele vordering en de bescherming van een limited
fund maken de mandatory class action opnieuw een zeer gegeerd instrument voor collusie.
De formule is simpel: de class counsel laat een deel van het vermogen van de verweerder
certifiëren als een limited fund, waardoor de verweerder alvast niet failliet kan gaan.
Vervolgens wordt een schikking of uitspraak verkregen die bevestigt dat alle slachtoffers
slechts kunnen worden betaald uit dat fonds en die elke individuele vordering zonder enig
opt-out-recht beëindigt. 165 Als de advocaat er dan ook nog in geslaagd is om toekomstige
slachtoffers (futures) in de schikking te betrekken, heeft de verweerder zijn aansprakelijkheid
definitief afgehandeld voor een prijsje.
Eens de certificatie als mandatory is verkregen, kunnen de class members slechts lijdzaam
toekijken: afgezien van een (vrij zwak) recht om te protesteren tegen een schikking, zijn zij
machteloos. Class counsel is daarbij doorgaans aangezocht door de verweerder en kan na
certificatie niet meer worden afgezet.166
163
S.P. KONIAK, “Feasting While the Widow Weeps: Georgine v. Amchem Products, Inc.”, Cornell L. Rev.
1995, 1088 en voetnoot 195.
164
Fed. R. Civ. P. 23(b)(1) en (2).
165
Alhoewel onderzoek aantoont dat het opt-out-recht sowieso quasi-ongebruikt blijft, zie ook T. EISENBERG en
G. MILLER, “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action Litigation: Theoretical and Empirical Issues”,
Vand. L. Rev. 2004, (1529) 1565.
166
S. ISSACHAROFF, “Class Action Conflicts“, U.C. Davis L. Rev. 1997, (805) 820-824.
48
2.2.2.6. Tussentijdse conclusie
In de voorbije paragraaf werd onderzocht wat de positieve en negatieve aspecten van de
Amerikaanse class action-procedure zijn. Het werd daarbij al snel duidelijk dat er heel wat
argumenten zijn die vóór een invoering pleiten.
Te vaak wordt een student tijdens zijn of haar juridische opleiding in België geconfronteerd
met de praktische barrière tussen het hebben van rechten en het afdwingen van rechten. Het
wordt haast een automatische reflex bij het bestuderen van de rechten van bijvoorbeeld
consumenten: de consument heeft in principe een vorderingsrecht, maar in de praktijk
ontlopen ondernemingen hun straf, omdat het sop de kolen niet waard is.
Daardoor vergeten de juristen van morgen al eens dat dat helemaal niet zo hoeft te zijn. Door
middel van een procedure als de class action lawsuit wordt die feitelijke barrière weggehaald
en wordt het hebben van rechten opnieuw synoniem voor het kunnen afdwingen ervan, en dat
zonder dat het gerechtelijk apparaat daaronder moet lijden. Integendeel, de schaarse middelen
die de hoven en rechtbanken aandrijven worden zo efficiënt mogelijk aangewend, waardoor
de rechtvaardigheid in de maatschappij ongekend hoge toppen kan scheren. Tot slot is een
schadeveroorzaker ook gebaat bij de finaliteit die een class action hem kan bieden.
Helaas is er ook een keerzijde van de medaille: zoals de class action er vandaag uitziet in de
Verenigde Staten, laat zij een te grote vrijheid aan de advocaat die haar leidt. Ieder
mechanisme dat erop gericht is om van de class counsel een belangeloze vertegenwoordiger
te maken, faalt. De redenen daarvoor zijn legio: het systeem is onaangepast aan de door geld
gedreven advocaat-ondernemer die class counsel in werkelijkheid is en houdt te weinig
rekening met negatieve groepsdynamieken en de menselijkheid van rechters.
49
2.3.
Functies en disfuncties van class action lawsuits
2.3.1. Inleiding
De class action is een gerechtelijke procedure, met andere woorden een vorm, een systeem
dat gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken. Specifiek voor de class action-procedure
is echter dat zij, ondanks haar hoedanigheid van procedureel recht, een grote impact heeft op
de uitkomst van een gerechtelijke procedure. Het is belangrijk om in te zien dat de class
action daarom heel wat verschillende functies kan vervullen binnen de maatschappij.
De class action is immers een machtig instrument met een fantastisch vermogen om goed te
doen. De class action heeft vooreerst een grote herverdelende kracht, doordat ze omvangrijke
sommen
onrechtmatig
verworven
geld
kan
verschuiven
van
onzorgvuldige
schadeveroorzakers naar hun slachtoffers, in de vorm van een vergoeding (2.3.2.). Ze vormt
ook een zeer effectief middel tot private vervolging en bijgevolg ontrading, daar waar de
publieke autoriteiten tekortschieten (2.3.3.). Macro-economisch gezien kan de class action de
vrije markt dichter bij een prijsevenwicht brengen door middel van internalisatie van externe
kosten (2.3.4.). Door hun omvang spreken class actions tot de verbeelding van het publiek en
worden zij vaak omgeven met media-aandacht, hetgeen de slachtoffers vaak de erkenning
geeft die zij zoeken en de verweerders de reputatieschade die zij verdienen (2.3.5.). Soms kan
een class action een zodanige schokgolf doorheen haar omgeving sturen, dat een structurele
of wettelijke hervorming de enige juiste reactie blijkt (2.3.6.).
2.3.2. Compensatie van slachtoffers
Eén van de belangrijkste functies van de class action bestaat in het compenseren van
slachtoffers van massaschade. Zonder de schaaleconomieën van de class action zouden
sommige slachtoffers nooit compensatie zien, omdat de baten van hun vordering de kosten
van een procedure niet zouden overleven. Andere slachtoffers zien hun compensatie stijgen
vanwege de efficiëntie van de class action.167
167
G. MILLER, “Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in J.H. ARLEN (ed.), Research Handbook On
The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar Publishing, 2013, (262) 267.
50
2.3.2.1. Non-pecuniaire compensatie168
Non-pecuniaire schikkingen ontslaan de verweerder van zijn aansprakelijkheid, in ruil voor
een vergoeding die niet uit een som geld bestaat. De meest voorkomende vormen van
dergelijke schikkingen zijn couponschikkingen, schikkingen met aandelenparticipaties en
fluid recovery-schikkingen. Die laatste soort vergt wat meer uitleg: een fluid recoveryschikking wijst de schikkingssom niet toe aan één van de partijen, maar creëert een fonds dat
voor een bepaald doel moet worden aangewend, waarvan de hele maatschappij kan genieten.
Eén kenmerk hebben de non-pecuniaire vergoedingen gemeen: ze zijn zeer moeilijk naar
waarde te schatten. Daarom wordt vaak nogal kort door de bocht tegen dergelijke
compensaties opgeworpen dat hun waarde opwaarts gemanipuleerd wordt en dat zij daarom
steevast een inadequate compensatie van de slachtoffers betekenen. Dergelijke manipulatie is
inderdaad verleidelijk: de class counsel ziet zijn honorarium (berekend op de waarde van de
schikking) de hoogte in gaan en de verweerder komt er ook goedkoper vanaf.
Hoewel die bezorgdheid niet geheel onterecht is, kunnen non-pecuniaire schikkingen ook
dubbele kosten vermijden. Een som geld heeft enkel nut voor de schadelijders, maar coupons,
aandelen of een fluid recovery hebben een niet-exclusieve waarde waarvan zowel de eisers als
de verweerders of zelfs de hele maatschappij kunnen genieten.
2.3.2.2. Class actions met negatieve compensatoire waarde
Hierboven werd aangehaald dat aggregatie niet noodzakelijk efficiëntie betekent en dat class
actions de eisers ook in een slechtere toestand kunnen achterlaten. Dat heeft meestal te maken
met een onverwacht lage opbrengst gecombineerd met hoge kosten (waaronder substantiële
sommen als honorarium voor de advocaat die de zaak leidt). Sommige vormen van class
actions, zoals die inzake consumentenrecht en aandeelhoudersschade, slagen er bijna nooit in
de eisers effectief te vergoeden.169
168
G.P. MILLER en L.S. SINGER, “Nonpecuniary Class Action Settlements”, Law & Contemp. Probs. 1997, 97154.
169
A. ROSENFIELD, “An Empirical Test of Class-Action Settlement”, J. Legal Stud. 1976, 113-120.
51
2.3.2.3. Toewijzing van de fondsen170
Een te klein compensatiefonds is niet de enige reden waarom de eisers van een kale kermis
thuis kunnen komen. De manier waarop de schadevergoeding door class counsel (en
verweerder) wordt verdeeld onder de leden van de groep slaat vaak een massieve kloof tussen
verschillende categorieën van eisers.
Dat wil niet zeggen dat bepaalde eisers daarom met opzet zijn tekortgedaan. Er zijn ontelbare
manieren te bedenken waarop een vergoeding kan worden opgedeeld, dus de meest gepaste
verdeelsleutel vinden is lang niet zo eenvoudig als het klinkt. Er zijn geen algemeen
aanvaarde standaardverdeelsleutels beschikbaar. Bovendien kan de kost van het nauwkeurig
calculeren van een distributiemethode die rekening houdt met alle finesses van iedere claim
zelden de winst in eerlijkheid en rechtvaardigheid justifiëren.
Toch kunnen ook bij de beslissing over de opdeling van de opbrengsten belangenconflicten
tussen advocaat en cliënten opspelen, onder meer bij schikkingen met het zogenaamde walk
awav-voorbehoud. Een verweerder kan het voorbehoud maken dat de schikking die werd
getroffen slechts uitwerking zal krijgen onder voorwaarde dat minstens een bepaald
percentage van de (waardevolle) claims tegen hem daarmee worden uitgeput. Zoals eerder
aangegeven, opteren titularissen van die waardevolle vorderingen vaker voor exit dan andere.
De advocaat kan die praktijk verhinderen door de eigenaars van de belangrijke claims een
groter deel van de taart toe te bedelen, zodat opting out niet langer opportuun is en zijn
schikking (en bijhorende fee) niet in duigen valt.
Een advocaat kan ook relatief hoge vergoedingen toekennen om te anticiperen op mogelijke
bezwaren. De advocaat van een eiser met een substantiële claim of een organisatie die een
deel
van
de
eisers
onder
haar
vleugels
heeft,
(zoals
een
vakbond
of
een
consumentenorganisatie) zullen minder geneigd zijn bezwaren aan te tekenen als hun
protegees in de watten worden gelegd. Om bezwaren van de rechter te vermijden, kan de
advocaat dan weer een vergoeding voor zelfs de allerkleinste belanghebbende voorzien, ook
al betekent dat dat grote claims zwaar ondergewaardeerd blijven.
170
C. SILVER en S. BAKER,”I Cut, You Choose: The Role of Plaintiffs' Counsel in Allocating Settlement
Proceeds”, Va. L. Rev. 1998, 1465-1540.
52
De agent kan ook gewoon apathisch blijven bij de opstelling van het verdeelschema, omdat de
allocatie voor hem geen enkel voordeel of nadeel kan opleveren. Daardoor laat hij de
gelegenheid aan de verweerder om te profiteren van zijn beslissingsmacht. De verweerder kan
bij de verdeling specifiek oog hebben voor het vergoeden van huidige klanten, leveranciers of
werknemers, daarbij zo weinig mogelijk rekening houdend met de andere schadelijders.
2.3.2.4. Innen van de compensatie171
Hoewel de class action doorgaans alle eisers bevat, blijft het percentage van leden die
uiteindelijk een vordering instellen om hun deel van de schikking te krijgen relatief laag.172
De verklaring daarvoor is eenvoudig: hoewel de eisers dankzij de class action aan het begin
van de procedure geen opt-in-achtige actie moeten ondernemen, moeten zij dat op het einde
wel doen om hun vergoeding effectief te ontvangen. Dezelfde rationele apathie die de
vrijwillige vorming van groepen verhindert,
verhindert uiteindelijk dat de slachtoffers
effectieve compensatie zien. Daarom beweren sommige commentators wel eens dat class
actions in wezen niets met compensatie te maken hebben en slechts nuttig zijn vanwege hun
ontradende effect.173
2.3.3. Private vervolging en het ontraden van schadelijk gedrag
Rechtsregels zijn er in grote mate op gericht het gedrag van actoren binnen de maatschappij te
sturen om op die manier de sociale kosten te minimaliseren. Dat doen ze door enerzijds
gewenst gedrag te stimuleren of te verplichten en anderzijds door ongewenst gedrag te
ontraden of te verbieden. Volgen rechtssubjecten die regels niet, dan kunnen zij onder andere
door middel van private gerechtelijke procedures bestraft worden. De beschikbaarheid van
een class action versterkt daarom het ontradend effect van het positief recht, omdat zij de
171
J.C. COFFEE, JR., “Litigation Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev. 2010, (288) 334335.
172
X., Do Class Actions Benefit Class Members?, 2009,
http://blogs.reuters.com/alisonfrankel/files/2013/12/mayerbrownclassactionstudy.pdf, 7-8.
173
D. ROSENBERG, “Mandatory-Litigation Class Action: The Only Option for Mass Tort Cases”, Harv. L. Rev.
2002, 831-97.
53
gerechtelijke
procedure
toegankelijker
maakt
en
de
privaatrechtelijke
straffen
intimiderender.174
2.3.3.1. Cumulatie van individually recoverable claims
Prima facie lijkt de cumulatie van individually recoverable claims weinig extra ontrading op
te leveren: de titularissen van die vorderingen hebben immers ook zonder schaaleconomieën
elke incentive om hun rechten af te dwingen. De cumulatie van alle vorderingen transformeert
echter het risico voor de verweerder, namelijk van een makkelijk te spreiden en op te vangen
risico, naar een groot, onverdeeld risico.
Geconfronteerd met 100 verschillende, individuele rechtszaken weet de verweerder dat hij
sommige zaken zal verliezen, maar anderen zal winnen. De winst in sommige zaken kan met
andere woorden het verlies in andere compenseren. Geconfronteerd met diezelfde claims in
één class action, loopt hij het risico op één groot verlies, dat hem plots op de rand van
faillissement kan brengen. Die wetenschap maakt dat geaggregeerde claims een sterkere
ontradende kracht bezitten.175
2.3.3.2. Cumulatie van individually non-recoverable claims
Het ontradingseffect van collectieve actie wordt pas echt duidelijk, wanneer door de
beschikbaarheid van de class actions schadelijk gedrag wordt aangevochten, dat anders
onbestraft zou blijven. Ondernemingen worden gedwongen zich zorgvuldiger te gedragen,
omdat class actions de (financiële) drempel om te procederen enorm naar beneden halen.
174
K.W. DAM, “Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”, J. Leg. Stud.
1975, (47) 49.
175
C. SILVER, “Class actions – Representative proceedings” in B. BOUCKAERT en G. DE GEEST (eds.),
Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and Litigation, Cheltenham, Edward
Elgar, 2000, (194) 204.
54
2.3.3.3. Inefficiënte oversanctionering
De dreiging die uitgaat van class action lawsuits kan zo groot zijn, dat ze aanzet tot
overdreven voorzichtigheid. Managers die bang zijn voor represailles wegens plotse dalingen
van de aandelenkoers worden daardoor uiterst risicoavers, wat de onderneming niet altijd ten
goede komt.176 Bedrijven die innovatieve producten ontwikkelen rekken de testfase onnodig
lang om procedures te voorkomen. Ondernemingen met miljoenen afnemers worden haast
onverzekerbaar en rekenen de hoge premies uiteindelijk door aan de consument.177 Op die
manier kost de sanctionering van ongewenst gedrag de maatschappij soms meer dan dat
gedrag haar oorspronkelijk kostte en rijst de vraag of een vordering tot hervorming (waar de
hele maatschappij baat bij heeft) niet te verkiezen is boven individuele ontrading.178
2.3.3.4. Legal blackmail
De class action is een zodanig effectief afschrikkend middel, dat zij soms als regelrechte
afpersing kan worden beschouwd. Eens de class de certificatieprocedure heeft doorstaan, staat
vast dat de onderneming met één beslissing een gigantische aansprakelijkheid kan worden
aangesmeerd. Verstandige, risicoaverse ondernemingen verkiezen op dat moment een
schikking boven de kosten en gevaren van een gerechtelijke procedure, ook al zijn zij
overtuigd van hun onschuld. Het valt op dat het overgrote deel van de class actions in
schikking eindigt, en dat die schikkingsratio constant blijft, ook als de claims zwak en
ongegrond lijken.
Critici menen daarom dat de class action een instrument is waarmee afpersing wordt
gepromoot en gelegaliseerd. Als een advocaat erin slaagt een grote hoeveelheid al dan niet
gegronde claims samen te voegen en te laten certifiëren als class, kan hij haast iedere
onderneming in een genereuze schikking dwingen.179 Het bekomen van certificatie is immers
176
J.C. COFFEE, JR., “Reforming the Securities Class Action: An Essay on Deterrence and its Implementation”,
Colum. L. Rev. 2006, (1534) 1548.
177
S. LODEWIJCKX en J.WILLEMS, ”Class actions: massaschade voor ondernemingen en verzekeraars?”, Orde
dag 2011, afl. 54, (55) 59.
178
Opmerking: door de precedentenwerking van rechterlijke uitspraken in Amerika, zou men echter kunnen
stellen dat structurele hervorming kan bereikt worden door middel van individuele veroordelingen.
179
B. HAY en D. ROSENBERG, ““Sweetheart” and “Blackmail” Settlements in Class Actions: Reality and
Remedy”, Notre Dame L. Rev. 2000, (1377) 1391-1393.
55
slechts afhankelijk van relatief eenvoudig te vervullen, procedurele voorwaarden. . 180 Die
wetenschap heeft sommige rechters in de Verenigde Staten ertoe aangezet de kennelijke
gegrondheid van de class action reeds in de certificatieprocedure te beschouwen, in een
poging te achterhalen of er sprake is van legal blackmail, en op grond daarvan regelmatig
certificatie te weigeren.181
2.3.4. Internalisatie van sociale kosten182
Class actions hebben de macht om ondernemingen te dwingen de sociale kosten van hun
activiteiten te dragen. Bij de productie van consumptiegoederen komen immers vaak kosten
kijken die niet door de producent, maar door de maatschappij worden gedragen, zoals
milieuschade of schade aan de volksgezondheid. Dergelijke schade uit zich vaak als
zogenaamde
strooischade
bij
individuele
consumenten
en
wordt
bijgevolg
niet
gesanctioneerd.
De cumulatie van dergelijke strooischadevorderingen dwingt de onderneming rekening te
houden met de kosten van externaliteiten in de vorm van een schadevergoeding aan de
maatschappij (vertegenwoordigd door de consumenten). De internalisatie kan ook bestaan uit
het ontnemen van de winsten die onderneming maakte door haar sociale kosten te negeren. In
plaats van de slachtoffers daarmee te vergoeden, worden die fondsen verzameld om de gedane
schade te herstellen.
Het internaliseren van sociale kosten is belangrijk, omdat de productiekosten van een product
haar verkoopprijs beïnvloeden. Die verkoopprijs beïnvloedt op zijn beurt de vraag naar het
product. Worden de sociale kosten niet in de verkoopprijs opgenomen, dan wordt het product
te goedkoop verkocht. Daardoor is er meer vraag naar het product. Mochten de consumenten
ook de sociale kosten moeten betalen, dan zou het schadelijke product minder worden
gekocht dan zijn onschadelijke, goedkopere variant. Internalisatie van sociale kosten heeft
180
G.L. PRIEST, “Procedural versus Substantive Controls of Mass Tort Class Actions” J. Leg. Stud. 1997, (522)
554 e.v..
181
In the Matter of Rhone-Poulenc Rorer Incorporated, et al., Seventh Circuit., 51 F.3d 1293; Valentino V.
Carter Wallace Inc, Ninth Circuit, Dura Pharmaceuticals, Inc. v. Broudo, 544 U.S. 336 (2005).
182
C.H. BUCKLEY, “A Suggested Remedy for Toxic Injury: Class Actions, Epidemiology, and Economic
Efficiency”, Wm. & Mary L. Rev. 1985, (479)
56
met andere woorden tot gevolg dat de verkoopprijs voor een correcte allocatie van schaarse
middelen kan zorgen.
2.3.4.1. Het ontlopen van sociale kosten
Soms kan de class action door een onderneming gebruikt worden als instrument om
kosteninternalisatie te ontlopen. Dat gebeurt wanneer de onderneming erin slaagt om in
samenwerking met class counsel een schikking of uitspraak te bekomen die de vorderingen
van de schadelijders zwaar onderwaardeert, maar tegelijkertijd hun (toekomstige) individuele
vorderingsrecht en derhalve het risico op verdere vervolging wegneemt. Zulk misbruik
gebeurt vooral wanneer de vorderingen op zich geschikt zijn om via individuele procedures te
worden vervolgd, zoals wanneer het gebruik van asbest substantiële, afzonderlijke
gezondheidsproblemen heeft veroorzaakt bij slachtoffers.
Een bijzondere manier om sociale kosten te ontlopen is het misbruik van de zogenaamde
mandatory class action.
2.3.5. Erkenning van de slachtoffers
Het herstel van een aangedaan leed kan zich op veel manieren manifesteren. Een daarbij vaak
vergeten functie van een gerechtelijke procedure is de erkenning van de slachtoffers. Bij
traditionele litigatie is die symbolische waarde voor sommige rechtsonderhorigen al
voldoende reden om een rechtszaak op te starten die hen geen tastbare baten kan opleveren.
Bij class action litigatie neemt een schikking of een uitspraak het gevoel van
onrechtvaardigheid bij de slachtoffers weg, zonder dat zij daarvoor onredelijke kosten moeten
dragen. Die wetenschap draagt enkel bij tot het gevoel van erkenning.
In de hedendaagse, zwaar gemediatiseerde maatschappij gaan de erkenning van slachtoffers
en de demonisering van daders vaak hand in hand. Menig Amerikaanse onderneming heeft
haar reputatie en aandelenkoers zien verwoesten door middel van een misschien wel
ongegronde class action-procedure. Ook dat element draagt bij tot de enorme dreiging die kan
uitgaan van een class action.
57
2.3.6. Injunctie
Class actions kunnen ten slotte de wens uitdrukken van een aanzienlijk deel van de bevolking
om een wettelijke of administratieve hervorming te zien gebeuren. Het probleem met
dergelijke class actions is dat, hoewel de class members het principieel eens kunnen zijn dat
verandering nodig is, hun visie op hoe die verandering er moet uit zien danig kan verschillen.
Op die manier bereikt zulke class action telkens maar voor een deel (hopelijk het grootste
deel) van de class members zijn doel.183
2.3.7. Conclusie
Zoals een oplettend persoon kan afleiden uit de recente uiteenzetting: “With great power,
there must also come great responsibility”.184 De class action functioneert verre van perfect,
waardoor ze er soms niet in slaagt tot de gewenste resultaten te leiden. Bovendien kan elk
krachtig wapen in de strijd voor het goede met gemak worden omgetoverd tot een vehikel
voor het slechte. M.i. is dat een karakteristiek kenmerk van elke procedure, dat helaas
overdreven in de verf wordt gezet bij litigatie op grote schaal.
183
184
D.L. RHODE, “Class Conflicts in Class Actions”, Stan. L. Rev. 1982, (1183) 1221-1224.
S. LEE, Amazing Fantasy #15, Marvel, augustus 1962.
58
3.
DE
KLASSIEKE AFWIKKELING VAN MASSASCHADEGEVALLEN IN HET
HUIDIG BELGISCH RECHT
3.1.
Inleiding
Wat door middel van deze masterproef wordt getracht te achterhalen, is of de invoering van
een class action lawsuit in België wenselijk is en indien dat het geval is, wat haar meest
wenselijke vorm lijkt. Onderdeel van die vraag is de kwestie of dergelijke verandering wel
nuttig en noodzakelijk is en of met andere woorden het Belgisch procesrecht een toevoeging
nodig heeft. Dat zou immers niet zo zijn als de bestaande mechanismen tot herstel van
massaschade, die grotendeels bestaan uit manieren om vorderingen actief te bundelen, reeds
volstaan om op efficiënte manier met de hedendaagse maatschappelijke schaalvergroting om
te gaan.
3.2.
Belang als voorwaarde voor de rechtsvordering185
3.2.1. Belang - art. 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek
Het Belgisch procesrecht vereist tot op vandaag nog steeds dat degene die een gerechtelijke
procedure wil opstarten over het juiste belang en de juiste hoedanigheid beschikt (art. 17 en
18 Ger. W.). Het belang kan worden gedefinieerd als het materieel of moreel voordeel dat de
eiser tracht te bereiken met de uitspraak van de rechter.186 Het gaat erom dat de situatie van de
rechtsonderhorige vatbaar moet voor wijziging door middel van een gerechtelijke procedure.
Of daar al dan niet een rechtsgrond voor is, is geen deel van de beoordeling, Naar de letter
van de wet vormt de vereiste van belang geen hinderpaal voor een collectieve procedure.
185
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007,
(7) 22-25.
186
J. VAN COMPERNOLLE, Le droit d’action en justice des groupements, Brussel, Larcier, 1972, 241.
59
3.2.2. Het persoonlijk belang – de rechtspraak van het Hof van Cassatie
Wie de wet leest volgens de door het Hof van Cassatie gehanteerde interpretatie, moet
vaststellen
dat
er momenteel
in
België
geen
ruimte is
voor
een
collectieve
vertegenwoordigende rechtsvordering. Volgens het Hof moet een eiser immers niet louter een
belang hebben, dat belang moet tevens persoonlijk zijn.187 Die vereiste van persoonlijkheid
tracht het gerechtelijk apparaat te beschermen tegen de zogenaamde actio popularis, een
vordering uit algemeen belang: dergelijke vervolging behoort immers tot de uitsluitende
bevoegdheid van het openbaar ministerie. Door de vereiste van een persoonlijk belang moet
de uitwerking van een gerechtelijke procedure noodzakelijk beperkt blijven tot de persoon
van de eiser. Bij een collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering is dat per definitie niet
het geval.
3.3.
Het gezag van gewijsde van de rechterlijke uitspraak
Een tweede feitelijke hinderpaal is de zeer stringente invulling van het gezag van gewijsde
van een definitieve rechterlijke uitspraak in het Belgisch procesrecht. Een persoon kan
immers slechts gebonden zijn door een rechterlijke uitspraak, wanneer hem de redelijke
mogelijkheid is geboden daarover te debatteren in de vorm van tegensprekelijke conclusies:
met andere woorden, wanneer hij partij was bij de zaak. Wat een ander door middel van
procedure verkrijgt van de rechter, kan nooit de rechtspositie van een derde beïnvloeden,
tenzij misschien in de vorm van een bewijs.
Het principe van vertegenwoordiging dat in de meeste collectieve procedures vervat zit,
betekent dat de uitspraak tegenover één vertegenwoordiger gezag van gewijsde krijgt ten
opzichte van alle potentiële slachtoffers van dezelfde schade, ook al waren zij geen partij bij
de beoordeling en zonder dat zij daartoe enige volmacht gaven. Die eigenschap valt moeilijk
te verenigen met de Belgische opvatting omtrent de relatieve bindende kracht van de
uitspraak.188
187
Cass. 19 november 1982, RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS.
W.EYSKENS en N. KALUMA, “La class action et le droit belge. Va-et-vient de part et d’autre de l’Atlantique“,
JT 2008, afl. 6319, (481) 484-485.
188
60
3.4.
De traditionele aanpak van partijpluraliteit in het Gerechtelijk
Wetboek
3.4.1. Samenhang en cumulatie van vorderingen
Volgens artikel 701 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen meerdere vorderingen tussen twee
of meer partijen door middel van één akte (collectieve dagvaarding) worden ingesteld. De
vorderingen moeten daartoe enkel voldoende “samenhang” vertonen. In artikel 30 definieert
het wetboek samenhang als de situatie waarin twee of meerdere vorderingen zo nauw
verbonden zijn, dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, teneinde
oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk
worden berecht. De opzet van cumulatie is het vermijden van tegenstrijdige beslissingen in
zaken die in essentie feitelijk en juridisch onderling afhankelijk zijn.189
De rechter die met een collectieve dagvaarding wordt geconfronteerd, heeft weinig vaste
criteria om zijn goedkeuring dan wel afwijzing te structureren, aangezien het Hof van
Cassatie hem daarover in alle soevereiniteit laat oordelen190. Als gevolg daarvan ontbreekt het
de feitenrechtspraak ter zake aan samenhang en volgens sommige auteurs ook aan soepelheid.
Toch kan volgens diezelfde auteurs besloten worden dat samenvoeging vooral wordt aanvaard
wanneer de verschillende vorderingen ontspruiten aan dezelfde oorzaak ((rechts)feiten en
(rechts)handelingen). 191 Meerdere slachtoffers van het schadelijk gedrag van één entiteit
bevinden zich met andere woorden in de ideale situatie om hun vorderingen op die manier
bundelen en voor één rechter te brengen.
189
P. DAUW, “Art. 701 Ger. W.”, in X., Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van
rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, nr. 45.
190
Cass. 29 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 773; Cass. 25 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 568; Cass. 4 september
1987, Arr.Cass. 1987-88, 4; Cass. 28 september 1984, Arr.Cass. 1984-85, noot G.D.H.; Cass. 15 mei 1981,
Arr.Cass. 1980-81.
191
P. TAELMAN EN P. THION, “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, afl. 4, 1498-1599; B. VAN DEN BERGH,
“Over cumul van vorderingen, samenhang en de aanwijzing van de bevoegde rechter” (noot onder Cass. 7
februari 2008), RW 2009-10, afl. 5, 193-194 en de daar geciteerde rechtspraak.
61
3.4.2. Tussenkomst
Tussenkomst is de rechtspleging waarbij een derde partij wordt in een hangend geding (art.
15, eerste lid Ger. W.). De vordering tot tussenkomst kan uitgaan van de derde zelf, hetzij om
zijn eigen belangen in het geding te beschermen, hetzij om die van een ander te vrijwaren.
Wanneer de derde door de partijen wordt gevorderd tussen te komen, is de tussenkomst
gedwongen en kan ze bovendien tot veroordeling van de derde strekken (art. 16 Ger. W.).
Hoewel het niet expliciet vermeld staat in art. 15 en 16 Ger. W., moeten volgens de
feitenrechter ook de hoofdvordering en de vordering tot tussenkomst een zekere samenhang
vertonen 192 . De tussenkomst mag daarnaast de berechting van de hoofdvordering niet
vertragen (art. 814 Ger. W.). Het staat vast dat een meervoud aan schadelijdende partijen zich
door middel van een tussenkomst kan aansluiten bij een reeds hangende vordering tegen de
aansprakelijke.
3.4.3. Evaluatie
De regels in het Gerechtelijk Wetboek zijn opgesteld vanuit de premisse dat tijdens een
gerechtelijke procedure slechts uitzonderlijk meer dan twee antagonisten tegenover elkaar
staan. In het “exceptionele” geval dat een geschil ontstaat met groepen van eisers of
verweerders, wordt een kleinschaligheid verondersteld die niet meer van deze tijd is, nl. een
“tripartiete” schaalvergroting, waarbij het aantal partijen niettemin overzichtelijk en beperkt
blijft.
De technieken van cumulatie en tussenkomst zijn in die huidige vorm onbruikbaar in de
hierboven aangehaalde situaties van massaschade of collectieve schade.193 Belanghebbenden
moeten immers procespartij worden, wat in de praktijk slechts aantrekkelijk of zelfs doenbaar
is voor kleine groepen, die minder onoverzichtelijk en geografisch verspreid zijn. De
192
Luik 15 maart 1995, FJF 1996, 37; Rb. Tongeren 6 maart 1991, TBBR 1991, 663; Rb. Brussel 11 december
1990, JT 1991, 412; Arbrb. Dinant 18 mei 1990, Soc.Kron. 1991, 73.
193
P. TAELMAN en E. DE BAERE, “New trends in standing and res iudicata in collective suits (Belgium)” in A. W.
JONGBLOED (ed.), The XIIIth World Congress of Procedural Law: The Belgian and Dutch Reports, Antwerpen,
Intersentia, 2008, (5) 6-8; E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in
Belgisch recht?”, TPR 2007, (7) 17-18.
62
bestaande modellen voor collectieve actie zijn ook niet per se proceseconomisch en putten het
vorderingsrecht van andere slachtoffers van hetzelfde schadegeval niet uit, met een risico op
tegenstrijdige uitspraken tot gevolg.194
3.5.
Procesvolmacht195
3.5.1. Begrip
Een procesvolmacht is in wezen een lastgeving om in naam en voor rekening van een ander
op te treden in rechte. Ze is niet voorzien in het Gerechtelijk Wetboek, maar steunt op de
gemene
principes
van
vertegenwoordiging
uit
het
Burgerlijk
Wetboek.
De
procesvertegenwoordiger is formele procespartij, de vertegenwoordigde (de titularis van het
afgedwongen subjectief recht) is de materiële procespartij.
Oorspronkelijk wees het Hof van Cassatie een scheiding tussen materiële en formele
procespartij resoluut af, omdat het strijdig werd geacht met het adagium nul ne plaide par
procureur. Intussen is het Hof afgestapt van die mening en is het zelfs mogelijk om via
naamleningsovereenkomst in rechte op te treden voor een ander196.
3.5.2. Gebruik in massaschadegevallen – Lernout & Hauspie
Procesvolmachten zijn in het verleden reeds succesvol gebruikt in massaschadegevallen. Eén
raadsman kan immers alle slachtoffers van een ramp vertegenwoordigen die hem daartoe de
volmacht verlenen. Het bekendste (succesvolle) gebruik van procesvolmachten in
massaprocedure was ongetwijfeld dat van NV Deminor (in samenwerking met Test-Aankoop)
in de zaak Lernout & Hauspie. Om en bij de 5.000 aandeelhouders, die werden verzameld via
de websites van Deminor en Test-Aankoop, kregen tegelijkertijd uitsluitsel in een bindende
194
S. VOET, “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen voor een
Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, (682) 684.
195
P. TAELMAN en E. DE BAERE, “New trends in standing and res iudicata in collective suits (Belgium)” in A. W.
JONGBLOED (ed.), The XIIIth World Congress of Procedural Law: The Belgian and Dutch Reports, Antwerpen,
Intersentia, 2008, (5) 12-13. E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in
Belgisch recht?”, TPR 2007, (7) 26-30.
196
Cass. 25 november 1993, Arr.Cass.1994, 65.
63
uitspraak. Zij die geen deel wensten uit te maken van de groep, stond het vrij alsnog op eigen
houtje te procederen. De procesvolmacht mag dus gerust de meest geschikte vorm van
groepslitigatie in België worden genoemd.
Het verzamelen en beheren van duizenden volmachten is echter geen eenvoudige zaak. Alleen
al de identiteit van alle slachtoffers achterhalen en hen contacteren is een hels karwei, waarna
zij nog moeten worden overtuigd hun handtekening te zetten. De Deminor-zaak heeft
bovendien aangetoond dat de maximumcapaciteit van de procedure vrij snel bereikt is. Een
collectieve procedure heeft de neiging zeer lang aan te slepen, waardoor Deminor schier de
helft van haar oorspronkelijke volmachten onderweg verloor.
Het sterkste argument tegen de procesvolmacht is echter het contrast met de afwikkeling van
de class action suit die in de Verenigde Staten naar aanleiding van dezelfde feiten tegen
consultancybedrijf KPMG liep. Op geen tijd werd daar een schikking getroffen die ongeveer
115 miljoen dollar schadevergoeding toewees aan de getroffen aandeelhouders.
3.6.
Samenvattend
In deze afdeling werd onderzocht of de bestaande meerpartijensystemen in België kunnen
volstaan in het geval van massaschade. Dat is niet het geval. Niet alleen zijn de systemen
doorgaans slechts werkbaar met een beperkt aantal partijen (“tripartiete schaalvergroting”),
maar de bestaande vormen van aggregatie hebben weinig tot geen voordelen ten opzichte van
individuele litigatie: ze vragen erg veel tijd en middelen, terwijl de schaaleconomieën beperkt
blijven. Er kan samenvattend gesteld worden dat het Belgisch procesrecht wel een
bijkomende procedure kan gebruiken om tegemoet te komen aan gevallen van massaschade.
64
4. ONTWIKKELINGEN IN EN ROND HET BELGISCH RECHTSSTELSEL
4.1.
Inleiding
Ondanks de ouderwetse visie van het Hof van Cassatie ten opzichte van de zogenaamde actio
popularis, kan men elders een evolutie in de tegenovergestelde richting waarnemen. Het Hof
liet het immers aan de wetgever om het, door middel van wettelijke uitzonderingen op het
principe, toch mogelijk te maken de rechter te vatten om andermans belangen te behartigen.
Op die manier kan er tegenwoordig in verschillende materies een Belgische collectieve
rechtsvordering worden teruggevonden.
In een eerste paragraaf wordt licht geworpen op bestaande Belgische rechtsvorderingen uit
algemeen belang (4.2). Vervolgens wordt dieper ingegaan op de van invloed van Europa op
het gebied van collectieve vorderingen (4.3). In een derde deel staan de – voorlopig nog niet
in wet uitgevoerde – voorstellen tot een echte collectieve vertegenwoordigende
rechtsvordering centraal, uitgaande van de meest uiteenlopende entiteiten (4.4). Een
voorlaatste deel focust op de zeer recent aangenomen wet die een rechtsvordering tot
collectief herstel invoert voor schade geleden door consumenten (4.5). Het hoofdstuk wordt
afgesloten met een ruimere visie, die de ontwikkelingen in andere landen van Europa onder de
loupe neemt (4.6).
4.2.
De eerste Belgische stappen in de richting van een collectieve
vertegenwoordigende rechtsvordering
4.2.1. Het optreden van belangenverenigingen voor de individuele belangen van hun leden
In een aantal specifieke situaties laat de wetgever toe dat verenigingen naar de rechter stappen
om de belangen van hun leden te verdedigen. Zo is er reeds sinds 1898 een wet die deze
bevoegdheid voorziet voor beroepsverenigingen (al werd deze bevoegdheid in de praktijk tot
65
nog toe zeer zelden gebruikt).197 Merkwaardig is dat het Hof van Cassatie die bevoegdheid
heeft uitgebreid tot vorderingen tot vergoeding van schade toegebracht aan het “collectieve
belang” van de leden, zoals de vordering van een jagersvereniging tegen een wildstroper.
Gezien het geringe aantal beroepsverenigingen in de zin van de wet van 1898, is dat collectief
vorderingsrecht helaas minder belangrijk.198
Ook representatieve 199 werknemers- en werkgeversorganisaties kunnen hun leden ter hulp
schieten bij een geschil dat aan de rechter dient te worden voorgelegd. Hun bevoegdheid is
echter
beperkt
tot
betwistingen
aangaande
ondernemingsraden
en
collectieve
arbeidsovereenkomsten.200
4.2.2. Vorderingen van milieuverenigingen ten behoeve van de bescherming van het
leefmilieu
Op grond van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming
van het leefmilieu201 kan bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een vordering
worden ingesteld ten behoeve van de bescherming van het leefmilieu. Deze mogelijkheid is
voorbehouden aan de procureur des Konings of een administratieve overheid, maar ook aan
vzw’s, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen.202
197
S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en
knelpunten inzake collectief procederen” in D. SERRUS (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Brussel, De Boeck &
Larcier NV, 2008, 118-119.
198
P. LEMMENS, “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen”, RW 19831984, afl. 30, 2001; J. LINDEMANS, “Het optreden in rechte van groeperingen ter verdediging van de individuele
of collectieve belangen van hun leden”, RW 1979-80, 2088-2089.
199
Art. 4 j° 3 Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire
comités, BS 15 januari 1969, err. BS 4 maart 1969 (CAO-wet).
200
S. LUST en S. VOET, “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het belang) als
breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in G. CLOSSET-MARCHAL en J. VAN COMPERNOLLE (eds.),
Vers une “class action” en droit belge? Naar een “class action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure,
2008, 104-105; het betreft onder andere de Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het
bedrijfsleven (BS 27-28 september 1948), de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de
werknemers bij de uitvoering van hun werk (BS 18 september 1996) en de CAO-wet.
201
BS 19 februari 1993, 3769-3770.
202
H. STEVENS en H.C. SEBREGHTS, “De wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake
bescherming van het leefmilieu: een evaluatie van de toepassing in het voorbije decennium”, MER 2002, afl. 3,
183.
66
Voordat deze wet werd ingevoerd, werd het vorderingsrecht van milieuverenigingen slechts
gedeeltelijk erkend, namelijk door de Raad van State203 en het Arbitragehof204 (wat betreft het
objectief contentieux). Het Hof van Cassatie daarentegen hield halsstarrig vast aan haar
rechtspraak omtrent het persoonlijk en rechtstreeks belang in het subjectief contentieux.205
Het belang van deze wet en de reden waarom ze hier apart wordt besproken, ligt in het feit dat
zij het langverwachte einde vormde van een meer dan tien jaar aanslepend debat. Sinds 1983
(kort na de restrictieve Eikendael-rechtspraak van het Hof van Cassatie206) werd wetsvoorstel
na wetsvoorstel ingediend om de vorderingsbevoegdheid van de milieuverenigingen een
plaats te geven in het procesrecht, telkens zonder succes.207 Met de wet van 12 januari 1993
werd de jurisprudentiële onenigheid eindelijk beslecht en werd de rechtsonzekerheid
(gedeeltelijk208) uit de wereld geholpen.
203
RvS 18 april 1989, nr. 32.387, PVBA Rent-A-Gas, RvS 28 april 1988, nr. 29.944, Vzw Verenigde
Actiegroepen voor Kernstop.
204
Arbitragehof 4 juli 1991, nr. 19/91; Arbitragehof 13 juni 1991, nr. 16/91; Arbitragehof 22 november 1990,
nr. 37/90; Arbitragehof 24 oktober 1990, nrs. 32/90 en 33/90.
205
I. TRAEST, “De procedures zoals in kortgeding inzake de bescherming van het leefmilieu. Stakingsvordering
en belang” in J. VAN COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Le développement des procédures “comme en
référé”. De ontwikkeling van de procedures “zoals in kortgeding”, Brussel, Bruylant, 1994, 195-174.
206
Cass. 19 november 1982, RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS.
207
Wetsvoorstel (L. DIERICKX) tot aanvulling van artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Kamer
1982-83, nr. 663/1; Wetsvoorstel (L. DIERICKX) tot wijziging van art. 3 van de wet van 27 juni 1921 waarbij aan
de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt
verleend, Parl.St. Kamer 1982-83, nr. 664/1; Wetsvoorstel (M. SMET) tot wijziging van art. 17 van het
Gerechtelijk Wetboek en art. 3 van het Wetboek van Strafvordering ten einde de verenigingen een
vorderingsrecht te geven, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 1022/1; Wetsvoorstel (L. VANVELTHOVEN) inzake de
collectieve bescherming van milieubelangen, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 1069/1; Wetsvoorstel (G. COËME) tot
erkenning van het recht om in rechte op te treden voor verbruikersorganisaties en leefmilieuverenigingen ter
verdediging van hun collectieve belangen, Parl.St. Kamer 1984-85, nr. 1277/1; Wetsvoorstel (L. DIERICKX) tot
aanvulling van artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Kamer 1985-86, nr. 84/1; Wetsvoorstel tot
wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging
van collectieve belangen; Parl.St. Kamer 2007-2008; 52-0872/1; Wetsvoorstel (B. MARTENS) tot aanvulling van
artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van
strafvordering teneinde collectieve vorderingen toe te laten, Parl.St. Senaat 2007-2008, 4-596/1; Wetsvoorstel
tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe
te kennen ter verdediging van collectieve belangen; Parl.St. Kamer 2007-2008; 52-0978/1. Zie ook L. DE JAGER,
“Belgische wetsvoorstellentot verruiming van mogelijkheden om algemenebelangenacties in te stellen” en
“Summiere vergelijking van de verschillende wetsvoorstellen tot verruiming van de vorderingsbevoegdheid
inzake de bescherming van collectieve belangen” in H. BOCKEN (ed.), Vorderingsbevoegdheid voor
milieuverenigingen. Le droit, pour les associations de défense de l’environnement, d’ester en justice, Brussel,
Story-Scientia,1988, 203-220 voor een overzicht.
208
S. DUFRENE, “Les procédures comme en référé en matière de protection de l’environnement” in J. VAN
COMPERNOLLE en M. STORME (eds.), Le développement des procédures “comme en référé”. De ontwikkeling
van de procedures “zoals in kortgeding”, Brussel, Bruylant, 1994, 143-158.
67
4.2.3. Vorderingsrechten van andere belangenverenigingen voor de bescherming van een
individuoverstijgend belang
Naast het vorderingsrecht van milieuverenigingen zijn er nog diverse wettelijke
uitzonderingen in het leven geroepen voor andere belangenverenigingen. Die verenigingen
hebben gemeen dat zij steun trachten te bieden aan mensen in een bijzonder kwetsbare
maatschappelijke situatie. Door middel van een collectieve procedure kunnen zij die steun
ook bieden in de vorm van een juridische aanklacht tegen de verantwoordelijken voor
dergelijke zwakke punten in de maatschappij.
Collectieve vorderingsrechten zijn o.a. ingevoerd om in te gaan tegen racisme en
xenofobie
209
, voor ziekenfondsen ter bescherming van hun leden·, tegen onwettige
wervingspraktijken op de financiële markten210, voor de bescherming van de consument211,
tegen inbreuken op het auteursrecht212, tegen het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of
goedkeuren van de Holocaust
213
, tegen partner- en huiselijk geweld
214
, tegen
genderdiscriminatie215.216
209
Art. 32 wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, BS 8
augustus 1981, 9.928.
210
Art. 220 et seq. wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, BS 22
december 1990, err. BS 1 februari 1991, err. BS 8 mei 1996.
211
Art. 109 wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, BS 1 juli 1991, 15.203; art. 31 wet van 16 februari
1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling, BS 1 april 1994, 8.928; art. 7, tweede
lid wet 26 mei 2002 betreffende de intracommunautaire vorderingen tot staking op het gebied van de
bescherming van de consumentenbelangen, BS 10 juli 2002 (ed. 2), err. BS 6 augustus 2002 (ed. 2); art. 18 et
seq. wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen
en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen, BS 20 november 2002 (ed. 1). De
verschillende wetten inzake consumentenbescherming die hier worden opgesomd, zullen binnen afzienbare tijd
vervangen worden door de bepalingen uit de Boek XVII van het wetboek van economisch recht.
212
Art. 87bis, § 2, 3° en 4° wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten
(Auteurswet), BS 27 juli 1994, err. BS 5 november 1994, err. BS 22 november 1994. Ook de Auteurswet zal naar
alle waarschijnlijkheid in de volgende legislatuur (de 54e) vervangen worden door een Boek van het wetboek van
economisch recht, zijnde Boek XI.
213
Art. 4 wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren
van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd,
BS 30 maart 1995, err. BS 22 april 1995.
214
Art. 7 wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, BS 6 februari
1998, err. BS 18 augustus 1998.
215
Art. 35 wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen wat betreft het
geslacht, BS 30 mei 2007 (ed. 2) en BS 5 juni 2007 (ed. 1).
216
CH. DALCQ, “Les actions “comme en référé”” in J. Englebert en H. Boelarbah (ed.), Le référé judiciaire,
Brussel, Éditions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2003, 145-193
68
4.3.
Europese invloeden
4.3.1. Inleiding
Na een halve eeuw lidmaatschap van de Europese Gemeenschap is een aanzienlijk deel van
het Belgisch recht ontstaan ten gevolge van Europese initiatieven. Hieronder worden enkele
van de belangrijkste invloeden op het gebied van collectief procederen onder de aandacht
gebracht. Ze situeren zich voornamelijk in het gebied van het consumentenrecht (4.3.2.) en
4.3.3.) en het milieurecht (4.3.4.).
4.3.2. Stakingsvorderingen in het kader van de bescherming van de consument
De Europese wetgever hecht veel belang aan de doeltreffende bescherming van de consument
als instrument om een optimale werking van de interne markt te realiseren. Een van de
belangrijkste aspecten van de verwezenlijking van dergelijk efficiënt consumentenbeleid is de
vereenvoudiging van de toegang tot het gerecht. Het substantiële communautaire acquis aan
materieel consumentenrecht verliest immers aan relevantie zonder efficiënte afdwinging.
Gezien de individuele consument ondanks de reeds versoepelde toegang nog steeds zelden de
weg tot de rechter vindt, hanteert de Europese Unie de laatste dertig jaar daarnaast steeds
vaker een extra wapen in de strijd voor consumentvriendelijke handel.217 Dat wapen heeft de
vorm van een collectieve rechtsvordering tot staking op naam van de verdedigers van de
belangen van de consument: de consumentenorganisaties.
De belangrijkste Europese richtlijnen op het vlak van consumentenbescherming leggen de
lidstaten daarom op om dergelijke collectieve stakingsactie te implementeren in hun nationaal
(proces)recht. Hieronder wordt van die richtlijnen een bondig overzicht geplaatst (zonder
daarbij volledigheid na te streven).218
217
Europese Commissie besprak reeds in 1984 diverse mogelijkheden van collectieve actie in haar Discussion
paper van dat jaar (Discussion paper, Consumer Redress, Com (84) 629 final, 12 december 1984).
218
I. DEMUYNCK, “Rechtshandhaving door de stakingsrechter”, RW 2001-02, afl. 34, 1237-1238.
69
4.3.2.1.
Vordering tot het stopzetten van misleidende reclame
Al in 1984
219
achtte de Europese wetgever het opportuun om een collectieve
stakingsprocedure te voorzien om misleidende reclame te doen verbieden of stopzetten. De
wetgever was immers bezorgd over de storende werking van misleidende reclame op de
mededinging binnen de interne markt en de voor de consument nadelige beslissingen die uit
dergelijke reclame kunnen voortkomen.
220
In 1992
221
kregen de lidstaten dezelfde
verplichting, specifiek voor de reclame voor geneesmiddelen. In de overwegingen bij die
richtlijn werden opnieuw de toezichtmechanismen aanbevolen die bij de Richtlijn
84/450/EEG (Richtlijn misleidende reclame) zijn ingesteld, waaronder uiteraard de
collectieve stopzettingsvordering voor belangenorganisaties.222
Op basis van art. 2 van de RPWMPC223 en art. 113, eerste lid, 3° en 4° van de WMPC kunnen
beroeps- en consumentenorganisaties vandaag optreden tegen inbreuken op de WMPC,
waaronder de regelen inzake misleidende reclame.
4.3.2.2.
Onrechtmatige bedingen
Ook de Richtlijn van 1993224, die een zeer strenge regeling van het gebruik van onrechtmatige
bedingen
in
consumentenovereenkomsten
vooropstelt,
voorziet
in
een
collectief
stakingsmechanisme. Organisaties die zich de behartiging van de collectieve interesses van
consumenten aantrekken, kunnen optreden tegen “met het oog op algemeen gebruik
geredigeerde bedingen” in overeenkomsten met consumenten (denk aan algemene
voorwaarden). De Belgische omzetting van de Richtlijn is eveneens terug te vinden in art. 2
RPWMPC j° 113, eerste lid, 3° en 4° WMPC.
219
Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake misleidende reclame, Pb.L. 19 september 1984,
afl. 250, 17-20 (Richtlijn misleidende reclame).
220
Overweging 1 t.e.m. 3 bij de Richtlijn misleidende reclame.
221
Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor
menselijk gebruik, Pb.L. 30 april 1992, afl. 113, 13 (Richtlijn reclame geneesmiddelen).
222
Overweging 11 bij de Richtlijn reclame geneesmiddelen.
223
Wet van 6 april 2010 met betrekking tot de regeling van bepaalde procedures in het kader van de wet van 6
april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, BS 12 april 2010.
224
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, Pb.L 21 april 1993, afl. 95, 29-34.
70
4.3.2.3.
Overeenkomsten op afstand
Wanneer een onderneming de verplichtingen inzake overeenkomsten op afstand naast zich
neerlegt, kunnen zowel consumentenorganisaties als beroepsorganisaties zich richten tot een
gerechtelijke of administratieve instantie om daartegen op te treden.225 Voor de implementatie
van de Richtlijn overeenkomsten op afstand wordt opnieuw verwezen naar de RPWMPC en
de WMPC (zie supra).
4.3.2.4.
Codificatie en uitbreiding van de bestaande vorderingsrechten
Het bestaande Europese kader inzake collectieve stakingsvorderingen bleek na een tijd niet
langer adequaat om collectieve consumentenbelangen te beschermen, zowel op nationaal als
op communautair niveau (door het zgn. forum shopping, d.i. het kunstmatig verplaatsen van
een geschil naar een Lidstaat waar de richtlijn soepeler geïmplementeerd werd om zo
handhaving te ontlopen).226
Met de Richtlijn van 1998227 werd daarom enerzijds de bevoegdheid van consumenten- en
andere belangenorganisaties uitgebreid tot andere materies (zoals het consumentenkrediet, de
bescherming van de reiziger en timesharing)228 en werd anderzijds de mogelijkheid gecreëerd
op te treden tegen zogenaamde “intracommunautaire inbreuken”. Een consument die
gebruikmaakt van zijn recht om goederen en diensten aan te schaffen op de interne markt,
moet erop kunnen vertrouwen dat zijn belangen overal op die interne markt op dezelfde wijze
worden gewaarborgd. Daarom moeten de lidstaten hun gerechtelijke en administratieve
instellingen openstellen voor vorderingen, uitgaande van consumentenorganisaties van buiten
hun grondgebied, teneinde de grensoverschrijdende inbreuk die op hun grondgebied is
ontstaan, aan te vechten.
225
Richtlijn 97/7/EG van het Europese Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van
de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, Pb.L. 4 juni 1997, afl. 144, 19-27.
226
Overweging 1 t.e.m. 3 bij Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998
betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, Pb.L.
11 juni 1998, afl. 166, 51-55 (Richtlijn stakingsvordering)
227
Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van
inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, Pb.L. 11 juni 1998, afl. 166, 51-55
(Richtlijn stakingsvordering).
228
Art. 1, tweede lid en de bijlage bij de Richtlijn stakingsvordering.
71
De Richtlijn Stakingsvordering was het voorwerp van herhaaldelijke en ingrijpende
wijzigingen229 waarbij de bevoegdheid van de belangenorganisaties nog werd uitgebreid (naar
o.a. consumentenkoop en financiële diensten op afstand). Ter wille van de duidelijkheid en
een rationele ordening van de tekst diende na tien jaar tot (her)codificatie van deze richtlijn te
worden overgegaan. Dat gebeurde in 2009230, zodat de Richtlijn 2009/22/EG het belangrijkste
overzicht van collectieve rechtsvorderingen in belang van de consument inhoudt231.
4.3.2.5.
De
Wetboek economisch recht
wettelijke
bepalingen
consumentenaangelegenheden
met
worden
betrekking
overgeheveld
tot
naar
de
stakingsvordering
Boek
XVII
in
(Bijzondere
rechtsprocedures), Titel 1 (Vordering tot staking) van het toekomstige Wetboek van
Economisch recht.232 De inwerkingtreding van het wetboek van economisch recht is bij de
conceptie van deze masterproef nog grotendeels onbepaald.
4.3.2.6.
Conclusie
Onder invloed van het Europees consumentenbeschermingsrecht is een steeds uitgebreider
scala aan vorderingen tot staking ontstaan in de Belgische nationale rechtsorde. Die Europees
geïnspireerde injunctievorderingen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij niet in het
belang van één of meerdere individueel aanwijsbare consumenten kunnen worden ingesteld.
Zij dienen enkel om het hogere, abstracte belang van alle consumenten te vrijwaren van
(verdere) inbreuken.
229
Richtlijn 1999/44/EG; Richtlijn 2000/31/EG; Richtlijn 2002/65/EG; Richtlijn 2005/29/EG en Richtlijn
2006/123/EG (allemaal te raadplegen op www.eur-lex.europa.eu).
230
Richtlijn 2009/22/EG van 23 april 2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken
van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, Pb.L. 1 mei 2009, afl. 110, 30-36.
231
Zij werd recent zelf nog gewijzigd door de richtlijn ADR consumenten (Richtlijn 2013/11/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van
consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG, Pb.L. 18
juni 2013, afl. 165, 63-79.
232
Wet van 26 december 2013 houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als
bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek XVII "Bijzondere rechtsprocedures" van het wetboek van
economisch recht, BS 28 januari 2014.
72
4.3.3. Groeiende Europese belangstelling voor private handhaving van het Europees recht
door middel van groepsvorderingen
4.3.3.1.
Een steeds toenemende nood aan collective redress mechanisms
De Richtlijn stakingsvordering van 1998 bleek allesbehalve voldoende bescherming te bieden
aan het consumentenbelang. Niet alleen voldeden te weinig consumentenorganisaties aan de
strenge nationale criteria om de stakingsvordering te mogen instellen, er was ook merkbaar
gemis aan een rechtsmiddel om compensatie te eisen. Empirische onderzoeken wezen uit dat
vooral de grensoverschrijdende vordering nauwelijks gebruikt werd.233
In 2001 benadrukte het Hof van Justitie bovendien, in het kader van de zaak Courage v.
Crehan (inzake mededinging), dat “aan het principe van de volle werking van het Europees
recht, in het bijzonder het nuttig effect een verbod of gebod, zou worden afgedaan indien niet
eenieder vergoeding kon vorderen van schade die hem is berokkend door een schending van
dat recht.”234
4.3.3.2.
De appreciatie van het probleem door de EC
Niet ongevoelig voor die algemene vraag naar verstevigde afdwingbaarheid van het acquis,
startte de Europese Commissie reeds in een Groenboek van 2005 het debat omtrent de invoer
van een private handhaving door middel van collective redress mechanisms 235 . De EC
verwees daarin uitdrukkelijk naar de Courage v. Crehan-rechtspraak.
Sindsdien heeft de Commissie in vele belangrijke beleidsdocumenten 236 keer op keer de
intentie bevestigd werk te maken van een collectieve vorm van procederen in twee bij uitstek
Europese domeinen: mededingingsrecht en consumentenrecht. De Commissie bestelde
233
H. SCHULTE-NÖLKE (ed.) in co-operation with C. TWIGG-FLESNER and M. EBERS, “EC Consumer Law
Compendium, Comparative Analysis”, 2007, http://ec.europa.eu/consumers/cons_int/safe_shop/acquis/
comp_analysis_en.pdf, geconsulteerd op 9 april 2014.
234
Parafrasering van paragraaf 26, HvJ C-453-99, Courage v. Crehan, Jur. 2001, I, 6297.
235
Groenboek schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels, COM(2005) 672, 19
december 2005 def. Zie vooral punt 2.5, “Bescherming van consumentenbelangen”.
236
O.a. de EU Consumer Policy strategy 2007-2013, COM(2007) 99 definitief, 13 maart 2007. en het Groenboek
over collectief verhaal voor consumenten, COM(2008)794 definitief, 27 november 2008.
73
verscheidene studies en publieke consultaties naar ervaringen in de lidstaten en daarbuiten en
vergaarde zo gaandeweg kennis over het onderwerp. De initiatieven van de Commissie
werden door Europees Parlement 237 , de Raad 238 en het Europees Economisch en Sociaal
Comité239 zeer warm onthaald en opbouwend becommentarieerd.
4.3.3.3.
Het Witboek240 en Groenboek241 van 2008
Gesterkt door een bevestiging van het principe van effectieve compensatie in het Manfrediarrest 242 van 2006, bracht de Commissie in 2008 een Witboek uit met betrekking tot
collectieve vorderingen in het mededingingsrecht en een Groenboek voor wat het
consumentenrecht betreft. Het Witboek zou volgens sommige bronnen243 in 2009 opgevolgd
zijn door een ontwerp van richtlijn dat er sterk bij aanleunde, maar nooit werd gepubliceerd.
4.3.3.4.
Het grote struikelblok: principiële onbevoegdheid
Hoewel de effectuering van het Europees recht in de lidstaten wel een steuntje in de rug mag
krijgen en de EU duidelijk bereid is werk te maken van een collectief systeem van private
handhaving, is er gerede twijfel omtrent de wetgevende bevoegdheid van de Unie, vanwege
het principe van de nationale autonomie van de lidstaten op het gebied van procedure.244
De voorbereidende activiteiten van de EU zijn niet onopgemerkt aan de lidstaten
voorbijgegaan, laat staan vrij gebleven van kritiek.245 Ook het Europees parlement zette echter
vraagtekens bij het Witboek van 2008 en verzocht de Commissie te verduidelijken op welke
237
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2008 over de EU-strategie voor het consumentenbeleid
2007-2013, Pb.C 19 november 2009, afl. 279 E, 17-23.
238
Resolutie van de Raad van 31 mei 2007 betreffende de EU-strategie voor het consumentenbeleid (20072013), Pb.C. 20 juli 2007, afl. 166, 1-3.
239
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “De rol van en rechtsregels voor groepsacties
in het Europese consumentenrecht” (Initiatiefadvies), Pb.C. 25 juni 2008, afl. 162, 1–19.
240
COM(2008)165 definitief, 2 april 2008.
241
COM(2008)794 definitief, 27 november 2008.
242
HvJ C-295/94 en C-298/04, Manfredi , Jur. 2006, I, 6619, paragraaf 95.
243
B. CUPA, “Scattered damages: A comparative law study about the enforcement deficit of low-value damages
and the class action”, ERPL 2012, afl. 2, 524, 3.2.4.
244
Vaste rechtspraak, zie HvJ C-45/76 Comet BV v. Produktschap voor Siergewassen, Jur. 1976, 2043.
245
Werkdocument van de diensten van de Commissie: openbare raadpleging: “Naar een coherente Europese
aanpak op het gebied van collectief verhaal”, SEC(2011) 173 definitief, 4 februari 2011.
74
wettelijke basis de EC een inmenging in nationaal procesrecht stoelt.246 Waarschijnlijk heeft
die combinatie van bezwaren ertoe geleid dat het ontwerp van 2009 het daglicht nooit zag.
Nochtans zou de EC haar optreden op vlak van collectieve private vervolging gemakkelijk de
vereiste legal basis kunnen verschaffen. In de rechtsleer247 werden bijvoorbeeld de artikelen
114 (optimale werking van de interne markt), 352 (beslissingen bij unanimiteit van de Raad)
en 81 (gerechtelijke samenwerking) VWEU reeds naar voren geschoven als geschikte
bevoegdheidsgronden.
4.3.3.5.
De aanbeveling van 11 juni 2013
Het voorlopig laatste hoofdstuk in het Europese collective redress-verhaal werd gepubliceerd
op 11 juni 2013. De EC kwam toen naar buiten met drie documenten: een aanbeveling248 aan
de lidstaten om collectieve vorderingen binnen de twee jaar mogelijk te maken in hun
nationaal procesrecht, vergezeld van een verduidelijkende mededeling 249 en een nieuw
voorstel voor een richtlijn over private handhaving (zonder expliciete vermelding van
collectieve systemen) in het kader van het mededingingsrecht250. Opvallend is dat nog steeds
geen enkele van de documenten een Europese bevoegdheidsgrond aanreikt.
De aanbeveling bevat de laatste visie van de EC over welke gemeenschappelijke en nietbindende beginselen de lidstaten in het achterhoofd moeten houden, wanneer zij de
aanbevolen collectieve mechanismen in hun nationaal procesrecht uitwerken. Daarmee wil de
Commissie geenszins overgaan tot harmonisatie, maar wel in heel Europa de toegang tot de
246
Resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2008 betreffende het Witboek betrekking tot collectieve
vorderingen in het mededingingsrecht, 2008/2154(INI).
247
B. CUPA, “Scattered damages: A comparative law study about the enforcement deficit of low-value damages
and the class action”, ERPL 2012, afl. 2, 526; K. PURNHAGEN, “United we stand , divided we fall? Collective
redress in de EU from the perspective of insurance law”, ERPL 2013, afl. 2, 491-496.
248
Commission Recommendation of XXX on Common Principles for Injunctive and Compensatory Collective
Redress Mechanisms in the Member States Concerning Violations of Rights Granted under Union Law, C(2013)
3539/3, http://ec.europa.eu/justice/newsroom/civil/news/130611_en.htm, geconsulteerd op 10 april 2014, hierna
“aanbeveling”.
249
Communication “Towards a European Horizontal Framework for Collective Redress”, COM(2013) 401/2,
http://ec.europa.eu/justice/newsroom/civil/news/130611_en.htm, geconsulteerd op 10 april 2014.
250
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor
schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van
de lidstaten en van de Europese Unie, COM(2013) 404 definitief.
75
rechter versoepelen en tegelijk waarborgen tegen misbruiken inbouwen. 251 Die algemene
principes worden in wat volgt kort toegelicht.252
4.3.3.5.1. De wisselwerking tussen publieke en private handhaving
Het verdragsrecht en de Europese wetgeving binden in de eerste plaats de Lidstaten, waardoor
publieke sanctionering nog steeds de kern moet vormen van het voorkomen en remediëren
van inbreuken. Wanneer private rechts- of natuurlijke personen eveneens geraakt worden door
een inbreuk, moet private controle (door middel van schadeclaims) ook mogelijk zijn. De
twee systemen dienen elkaar aan te vullen, om zo een sluitend geheel te vormen (overweging
6 van de aanbeveling).
4.3.3.5.2. In welke materies kan een collectieve rechtsvordering nuttig zijn?
De EC meent dat een systeem van collectieve actie waardevol kan zijn op o.a. het domein van
de consumentenbescherming, de mededinging, de milieubescherming, de bescherming van
persoonlijke data, de financiële diensten en de investeringsbescherming (overweging 7 van de
aanbeveling).
4.3.3.5.2. Wie kan de vertegenwoordigende collectieve vordering instellen?
Naast overheidsorganen mogen enkel door de lidstaten aangewezen, representatieve nonprofitorganisaties in staat zijn de vordering in te stellen (art. 4-7 aanbeveling). De ratio van
dat principe is om te verzekeren dat diegene die een collectieve actie instelt, enkel de
belangen van de benadeelden voor ogen heeft en geen eigen (financieel) belang
251
252
S. VOET, “Europa blaast class actions nieuw leven in”, Juristenkrant 26 juni 2013, 2.
S. VOET, “Kanttekening. Europa zet class actions definitief op de agenda”, RW 2013-14, afl. 1, 38, punt 6.
76
4.3.3.5.3. Financiering van het collective redress
De Commissie gaat uit van het klassieke “loser pays” principe, zonder echter financiering
door derden uit te sluiten. In dat laatste geval moet de third party funding vooraf gemeld
worden aan de rechter, die de procedure kan opschorten bij gevaar voor belangenconflicten
(art. 13-16 aanbeveling).
4.3.3.5.4. Grensoverschrijdende zaken
De lidstaten moeten verzekeren dat in geval van schadegevallen met betrokkenen uit
verschillende staten, één collectieve procedure kan worden gevoerd, en dat de nationale
procedureregels daaraan niet in de weg staan (art. 17-18 aanbeveling).
4.3.3.5.5. Collectieve vorderingen tot staking
Wanneer het doel van de vordering de stopzetting van verboden gedragingen is, moet de
lidstaat erop toezien dat de vordering snel afgehandeld wordt (bijvoorbeeld d.m.v. een
kortgeding: art. 19) en de stopzetting desnoods wordt afgedwongen met behulp van
dwangmaatregelen (zoals een dwangsom, art. 20 aanbeveling).
4.3.3.5.6. Collectieve vorderingen in schadevergoeding
Wat compensatoire vorderingen betreft, geeft de EC voorkeur aan het opt-in-systeem en
wordt aangeraden de partijen indien mogelijk naar een vorm van buitengerechtelijke
afhandeling te leiden (art. 21-28). Daarnaast verbiedt de EC contingency fees en punitive
damages. Parallelle publieke en private handhavingsprocedures worden ten stelligste
afgeraden (art. 29-34 van de aanbeveling).
77
4.3.3.6. Conclusie
Sinds 2005 is de EU volop bezig met het ontwikkelen van een vorm van
vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering voor de private handhaving van het
Europees mededingings- en consumentenrecht.
In een aanbeveling van 2013 schetst de Commissie de wijze waarop de lidstaten in de
komende twee jaar hun procesrecht dienen aan te passen om zulke vordering mogelijk te
maken (art. 38 van de aanbeveling). Die aanbevelingen zullen hoe dan ook van invloed zijn
op de conceptie van een class action-vordering in België.
Op een echt wetgevend initiatief in de vorm van een richtlijn zal het echter nog even wachten
zijn, nu de Commissie moeite heeft om haar tussenkomst in het (normalerwijze autonome)
nationale procesrecht te verantwoorden. Bovendien is er allesbehalve concordantie binnen
Unie wat betreft de wenselijkheid of het uitzicht van een collectieve vorderingsmogelijkheid.
Verderop kan vastgesteld worden dat verschillende Belgische autoriteiten en belangengroepen
daarom geen afwachtende houding aannemen, maar hun eigen voorstellen formuleerden.
4.3.4. Bescherming van het leefmilieu
4.3.4.1. Het leefmilieu: een stokpaardje van de Europese Gemeenschap
Na jaren van “milieuvriendelijke interpretatie” van enkele algemene artikelen253 uit het EEGverdrag (Verdrag van Rome, 1957), kreeg de Europese Gemeenschap op 1 juli 1987 voor het
eerst uitdrukkelijke bevoegdheden op het vlak van het behoud van het leefmilieu. Op die dag
trad de Europese Akte254 bij het Verdrag van Rome in werking, dat artikel 100 A EEG (art.
114 VWEU, betreffende de interne markt) en titel VII (art. 191-193 VWEU, uitsluitend
betreffende leefmilieu) invoegde. 255 Die wijziging zat eraan te komen, nadat het Hof van
253
Art. 2, 100 en 235 Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25
maart 1957, thans resp. art. 115 en 352 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, Pb.C. 26 oktober
2012, afl. C 326, 1-390.
254
Europese Akte van 28 februari 1986, Pb.L. 29 juni 1987, afl. 169, 1.
255
L. LAVRYSEN, Handboek milieurecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 31-34.
78
Justitie in 1983 de bescherming van het leefmilieu uitdrukkelijk had erkend als één der
essentiële doelstellingen van de Gemeenschap.256
Sindsdien zijn de prerogatieven van de Gemeenschap in de strijd voor het behoud, de
bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de menselijke gezondheid en
de duurzame ontwikkeling enkel toegenomen.
4.3.4.2. Het lange en meanderende pad naar een vordering in het belang van het leefmilieu
Na het afwijzen van verscheidene ontwerpen van richtlijnen, werd op 9 februari 2000 het
Witboek betreffende Milieuaansprakelijkheid257 neergelegd, een voorstel van de Commissie
om een poging te ondernemen tot eenmaking van de aansprakelijkheidsregelen inzake
klassieke milieuschade. In punt 4.7 (toegang tot de rechter) werd geopperd dat, bij inertie van
de primair bevoegde administratie, milieugroeperingen een recht dienden te hebben om een
vordering tegen de vervuiler aanhangig te maken, in naam van het algemeen milieubelang.
Het Witboek van 2000 kreeg heel wat kritiek te verduren en heeft nooit in een ontwerp van
richtlijn geresulteerd. Vele, voornamelijk grote lidstaten verzetten zich tegen het progressieve
voorstel. In een Working Paper van 31 juli 2001 van Directoraat Generaal voor het
Leefmilieu258 werd dan ook flink gas teruggenomen. Het in het Witboek voorziene subsidiaire
vorderingsrecht voor milieuverenigingen werd vervangen door het recht een administratief
bevel aan te vragen bij de overheid en beroep in te stellen tegen een eventuele weigering of
inertie.259
256
HvJ 240/83, Procureur de la République c. Association de défense des brûleurs d’huiles usagées (ABDHU),
Jur. 1985, 1, 549.
257
Europese Commissie, Witboek betreffende Milieuaansprakelijkheid, COM (2000) 66 def., Brussel, 9 februari
2000 (hierna genoemd Witboek).
258
Environment Directorate General Working Paper on Prevention and Restoration of Significant Environmental
Damage (Environmental Liability), http://ec.europa.eu/environment/legal/liability/pdf/consultation_en.pdf, geconsulteerd op 8 april 2014.
259
H. BOCKEN, ”Het Working Paper on Prevention and Restoration of Significant Environmental Damage. Het
Witboek betreffende milieuaansprakelijkheid terzijde gelegd“, TMR 2001, 350-355.
79
Het voorstel van de Commissie dat uiteindelijk leidde tot de geboorte van de Richtlijn
Milieuschade260 op 21 april 2004, sloot aan bij de Working Paper in die zin dat zij derdenbelanghebbenden (milieuorganisaties) geen rechtstreekse vorderingsmogelijkheid tegen de
milieuverontreiniger verschafte, maar slechts een recht op inspraak.
4.3.4.3. Het Verdrag van Aarhus
Die eerder weigerachtige houding van de Gemeenschap was echter geen lang leven
beschoren. Het Verdrag van Aarhus, dat de Gemeenschap op 17 februari 2005 261 finaal
goedkeurde, verplichtte de ondertekenaars namelijk om o.a. te voorzien in een (weliswaar
residuaire) vorderingsbevoegdheid voor niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op
het gebied van milieubescherming en die aan bepaalde criteria voldoen262.
Bij de ondertekening verklaarde de EG uitdrukkelijk niet alleen de autoriteiten van de
lidstaten, maar tevens de eigen instellingen te verbinden, voor zover dat binnen de
bevoegdheden van de Gemeenschap viel. 263 Op 6 september 2006 nam de EG een
verordening 264 aan waarbij de Europese organen voor dergelijke vorderingen werden
opengesteld. Wanneer een instelling van de EU een verzoek tot interne herziening van een
Belgische, niet-gouvernementele milieuorganisatie afwijst of niet (afdoende) beantwoordt en
die organisatie aan bepaalde criteria 265 voldoet, kan ze een beroep uit algemeen belang
instellen bij het Hof van Justitie.266
Wanneer de Gemeenschap toetreedt tot een internationaal verdrag, zijn ook de lidstaten
rechtstreeks door dat verdrag gebonden (toenmalig art. 300(7) EG-Verdrag, huidig art. 216(2)
260
Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, Pb.L. 30 april 2004, afl.
143, 56-75.
261
Besluit 2005/370/EG van de Raad, Pb.L. 17 mei 2005, afl 124, 1.
262
Art. 9, derde lid van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming
en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998, BS 24 april 2003 (derde ed.).
263
http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXVII13&chapter=27&lang=en#En dDec.
264
Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende
de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij
besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en
organen.
265
Zie art. 11 van de Verordening (EG) nr. 1367/2006.
266
Art. 12, eerste en tweede lid Verordening (EG) nr. 1367/2006.
80
VWEU).267 In een verklaring bij het goedkeuringsbesluit van 2005 benadrukte de EG dat het
aan de lidstaten was om de verplichtingen van art. 9, derde lid (toegang tot de rechter bij
inbreuken door privé-entiteiten) uit te voeren.268 België heeft het verdrag bovendien ook zelf
ondertekend en geratificeerd (reeds op 21 januari 2003). Daardoor kunnen ook de Belgische
administratieve en gerechtelijke overheden door milieuorganisaties worden aangesproken.
4.4.
Belgische voorstellen tot invoering van een collectieve rechtspleging
4.4.1. Inleiding
De hierboven besproken collectieve instrumenten brengen slechts soelaas in beperkte
materies. Hun slagkracht beperkt zich bovendien hoofdzakelijk tot het stopzetten van
algemeen
laakbare
handelingen,
het
beboeten
van
daders
of
het
herzien
van
beleidshandelingen. Geen van de reeds bestaande procedures is primair gericht op
compensatie van de slachtoffers.
Het gebrek aan collectieve vorderingen die er specifiek op gericht zijn de slachtoffers van
massaschadegevallen vergoed te zien, is in bepaalde aangelegenheden schrijnender dan
elders. Het is daarom niet verwonderend dat vanuit bepaalde belangengroepen reeds concrete
voorstellen voor de invoering van class actions naar voren zijn gebracht. De aanbevelingen
van de EU hebben die activiteiten bovendien in een stroomversnelling gebracht sinds 2013.
4.4.2.
Belgische
wetsvoorstellen
voor
het
invoeren
van
een
collectieve
vertegenwoordigende rechtsvordering voor alle gevallen van massaschade
Op wetsvoorstellen voor de invoer van een échte vertegenwoordigende collectieve
rechtsvordering, was het in België relatief lang wachten. Tot 2009 werd vooral getracht om
rechtspersonen met een statutair doel van algemeen belang (zoals de bescherming van het
milieu) het recht te geven om naar de rechter te stappen bij bedreiging of schending van dat
statutair doel.
267
F. SCHRAM,”Verdrag van Aarhus. Omzetting van het verdrag op het niveau van de Europese Unie”, NJW
2012, afl. 269, 614-632.
268
Bijlage bij het Besluit van de Raad van 17 februari 2005, Pb.L. 17 mei 2005, afl. 124, 3.
81
Het waren de verdedigers van datzelfde ideologische gedachtegoed die tevens de eerste
stappen zouden zetten in de richting van een echte class action. De verenigde Vlaamse en
Franstalige ecologische (oppositie)partijen Groen! en Écolo dienden op 29 mei 2009 een
voorstel in tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek in die zin.269 Het verviel, maar werd
opnieuw ingediend in 2012 270 . Op 13 maart 2014 werd het voorstel zonder voorwerp
verklaard vanwege de aanname in de Senaat van een wetsontwerp dat ermee confligeerde.
De regering werkte ondertussen aan een eigen project: ministers van Consumentenzaken en
Justitie Magnette en De Clerck bestelden een voorstel van wetsontwerp bij een gerenommeerd
team van professoren en onderzoekers van de Vrije Universiteit van Brussel en verkregen
vervolgens de goedkeuring van zowel de Raad voor het Verbruik als de Hoge Raad voor de
Justitie in 2010.271 Door het vallen van de regering in het voorjaar van 2010 werd het proces
even stilgelegd, maar twee wetsvoorstellen gebaseerd op dezelfde studie werden in juni 2013
ingediend in de Kamer. Intussen zijn de voorstellen vervallen.272
4.4.2.1. Geen unanieme verwelkoming van (Amerikaanse) collectieve procedures273
De wetsvoorstellen van ministers De Clercq en Magnette konden op veel aandacht rekenen en
zijn via verschillende kanalen bejubeld, maar ook bekritiseerd, vooral vanuit het bedrijfs- en
verzekeringswezen. Dat verrast weinigen: de wetsvoorstellen versterken de rechtspositie van
de kleine burger in het geval van massaschade. Om schade op dergelijke schaal te
veroorzaken, is een entiteit met een zeker bereik nodig en dat zijn bij uitstek grote
ondernemingen en hun verzekeraars. Zij worden door de wet een makkelijker slachtoffer van
represailles in de vorm van een gerechtelijke procedure.
269
Wetsvoorstel van 29 mei 2009 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het invoeren van een
collectieve procedure betreft, Parl.St. Kamer 2008-09, 52-2019/1.
270
Wetsvoorstel van 6 februari 2012 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het instellen van een
collectieve rechtszaak betreft , Parl.St. Kamer 2011-12, 53-2035/1.
271
Raad voor het Verbruik, Advies van 29 april 2010 over een voorontwerp van wet betreffende de procedures
tot
collectieve
schadeafwikkeling,
http://economie.fgov.be/nl/binaries/RvV_426_action_collective_NL
_29_04_2010_tcm325-101002.pdf, 35 p; HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, Advies van 16 december 2009 over het
wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het invoeren van een collectieve procedure betreft,
http://www.hrj.be/sites/5023.b. fedimbo.belgium.be/files/ press_publications/a0063b.pdf, geconsulteerd op 11
april 2014, 9 p.
272
Wetsvoorstel betreffende de procedures tot collectieve schadeafwikkeling (I) en (II), Parl.St. Kamer 2012-13,
nr. 53K2863/001 en 53K28684/001.
273
S. LODEWIJCKX en J.WILLEMS, ”Class actions: massaschade voor ondernemingen en verzekeraars?”, Orde
dag 2011, afl. 54, (55) 66-68..
82
4.4.2.1.1.
Bedrijfswezen – Het VBO en de Raad voor het Verbruik
De VBO (Verbond van Belgische Ondernemingen) uitte haar bezorgdheid omtrent de
wetsvoorstellen eind 2009 in een persbericht met de klinkende naam “Veut-on introduire la «
class action » en Belgique? La FEB tire la sonnette d’alarme”. De Amerikaanse class action
werd bestempeld als een afremming voor ondernemingen, vanwege de vele risico’s die de
procedure meebrengt. Die risico’s zouden onmogelijk te becijferen zijn en inhouden dat
onredelijke sommen, bestemd voor investering, als reserve zouden moeten worden
aangehouden. Een aangroei van processen die niet beantwoorden aan reële noden zouden tot
onredelijke schadevergoedingen en interesten leiden, met als gevolg de onverzekerbaarheid
van bepaalde risicovolle activiteiten.
Bovenal wil de VBO de wetgever op het hart drukken het Europese kader inzake collectieve
mechanismen
tot
herstel
niet
te
overschrijden,
om
het
reeds
achtergestelde
concurrentievermogen van de Belgische ondernemingen niet verder onderuit te halen.274
Binnen de Raad voor het Verbruik waren de vertegenwoordigers van de ondernemingen ook
ongerust, met name over de belemmering van de sociale en economische vooruitgang die de
wet zou betekenen en de verlamming van de ondernemingsgeest.275
4.4.2.1.2. Verzekeraars - Assuralia
Professionele vereniging van verzekeraars Assuralia liet weten dat haar leden evenmin
vragende partij waren voor een class action procedure. Veeleer zouden zij een versterking en
uitbreiding van buitengerechtelijke collectieve afhandelingsprocedures zien ter vervanging
van de vele individuele rechtszaken. In het spijtiger geval dat er toch een collectieve
rechtsvordering zou komen, moet die volgens Assuralia beperkt worden tot materiële schade,
met uitsluiting van lichamelijke schade.276
274
“Veut-on introduire la “class action” en Belgique ? La FEB tire la sonnette d’alarme”, perscommuniqué
VBO/FEB, 16 september 2009 http://www.arbitration-adr.org/documents/?i=180.
275
Advies nr. CC-426 van de Raad voor het Verbruik betreffende een voorontwerp van wet inzake procedures
nvan collectieve schadeafwikkeling, 29 april 2010, p. 7.
276
Assurinfo 2009-2010, afl. 30, (2) 4.
83
4.4.3. Belgische wetsvoorstellen in het kader van de consumentenbescherming
Inbreuken op het consumentenrecht worden veelal gebruikt als schoolvoorbeelden van
strooischade. De lage waarde van de claim brengt de consument in een staat van rational
apathy om zijn rechten af te dwingen en de kosten van een procedure te dragen. Vanuit het
standpunt van de onderneming die de inbreuk pleegde betekent het uitblijven van die
schadeclaims een vrijgeleide om voordeel te halen uit onrechtmatige praktijken.277 Het hoge
niveau van consumentenbescherming dat het materieel consumentenrecht lijkt te bieden,
verwordt zo tot de zoveelste “papieren tijger”.
In gevallen van strooischade kan een stakingsvordering niet langer baten: het kwaad is al
geschied en de stakingsvordering is niet gericht op compensatie van de schade. In een
dergelijke context van straffeloosheid is het voor een onderneming zeer aantrekkelijk om op
grote schaal zeer kleine overtredingen te begaan. Dat beseften de wetgevers al in 2003, toen
de eerste wetsvoorstellen tot aanvulling en wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in de
Kamer werden ingediend. Veel meer dan indienen is er helaas niet gebeurd met die
voorstellen.278
De regering, in de persoon van de verschillende ministers die sinds 2006 de Economische
Zaken in hun portefeuille hebben gehad, heeft niet altijd even veel aandacht besteed aan het
probleem. Minister van Consumentenzaken Freya Van Den Bossche speelde eind 2006 voor
het eerst (eerder verkennend) met de idee van een collectieve consumentenactie met de
aanstelling van een onderzoeksteam van de Universiteit van Gent.279
Na een lange periode van stilte, zwengelde opvolgend minister Paul Magnette in
samenwerking met minister van Justitie Stefaan De Clerck het onderwerp weer aan in 2009.
De collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering waarin het voorstel voorzag, was niet
beperkt tot de materie van het consumentenrecht en werd daarom reeds hierboven besproken
(4.4.2.).
277
Zie ook de Position de Test-Achats: L’instauration d’une procédure d’action de groupe en droit belge :
Une nécessité pour les consommateurs van november 2010, http://www.groupaction4consumers.eu/
docs/positionTA_FR.pdf (geconsulteerd op 15 april 2014) en Communication de presse: L’action collective : le
chaînon manquant de la protection du consommateur en Belgique, 13 december 2013, http://www.testachats.be/nt/nc/communique-de-presse/action-collective-1 (geconsulteerd op 15 april 2014).
278
Wetsvoorstel (M. DE MEYER) tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek met een bepaling inzake het
vorderingsrecht van consumentenorganisaties, Parl.St. Kamer 2002-03, nr. 51K0124/001.
279
Zie hieromtrent : vraag van de heer Dylan Casaer aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over
class actions in de commissie voor het bedrijfsleven, het wetenschapsbeleid, het onderwijs, de nationale
wetenschappelijke en culturele instellingen, de middenstand en de landbouw, nr. 14614, woensdag 11 april 2007.
84
De regering Di Rupo I liet in het Regeerakkoord van 1 december 2011 verstaan dat de
beleidsmakers werk zouden maken van het versterken van de bescherming van consumenten,
en dat door middel van het scheppen van een procedure tot collectieve schadeafwikkeling ten
bate van de consumenten.280 Minister van Economische Zaken Johan Vande Lanotte heeft
(i.s.m. minister van Justitie Annemie Turtelboom) die belofte op de valreep kunnen
waarmaken, want op 13 maart 2014 werd zijn wetsontwerp in de Kamer finaal bekrachtigd en
goedgekeurd. Een analyse van de wet is hieronder in hoofdstuk 5 terug te vinden.
4.4.4. Aanbevelingen van de Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik
Om het bestaan van de honderden slachtoffers van het jarenlange seksueel misbruik binnen de
Kerk te erkennen en het stilzwijgen dat er al die tijd omheen hing te doorbreken, heeft het
Parlement eind 2010 een bijzondere commissie opgericht die ermee belast was de pijnlijke
realiteit aan de oppervlakte te brengen.281 De Bijzondere Commissie kwam 39 keer bijeen en
hoorde 112 personen waaronder verantwoordelijken uit de kerk en de religieuze ordes,
magistraten, politiemensen, advocaten, vertegenwoordigers van slachtoffer(s)(verenigingen),
hulpverleners, psychiaters, deskundigen en buitenlandse experten.282
Op 31 maart 2011 werd het 483 pagina’s tellende eindrapport unaniem aangenomen door de
Bijzondere Commissie en tijdens de plenaire vergadering van de Kamer van 7 april 2011
bijna unaniem goedgekeurd. In dat eindrapport formuleerde de Bijzondere Commissie o.a.
een aantal concrete aanbevelingen, gebaseerd op de onderzoeksresultaten.283
280
Regeerakkoord Di Rupo I, 1 december 2011, http://premier.fgov.be/nl/regeerakkoord, geraadpleegd op 11
april 2014, 114-115.
281
Instelling van een bijzondere commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van
pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53K0520/001.
282
S. VAN HECKE, “Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik: aanbevelingen zullen de kinderen beter
beschermen”, TJK 2011, afl. 3, 161-168.
283
De behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen
de Kerk. Verslag namens de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten
van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk, Parl.St. Kamer 2010-2011, nr.
53K0520/002.
85
4.4.4.1. Optreden van verenigingen ter behartiging van een collectief belang
Enerzijds stelt de Bijzondere Commissie voor dat bij wet wordt voorzien dat instanties of
verenigingen die in hun maatschappelijk doel de behartiging van de collectieve belangen van
minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik hebben ingeschreven, in rechte kunnen
optreden voor die minderjarige slachtoffers. De Commissie merkte immers een begrijpelijke
terughoudendheid bij de slachtoffers om zelf gerechtigheid te zoeken.284
4.4.4.2. Optreden van de slachtoffers in groep
Om dezelfde reden beveelt de Bijzondere Commissie anderzijds aan een wettelijk raamwerk
te ontwikkelen, dat slachtoffers in staat stelt om in groep een vordering in te stellen.285 M.i.
bedoelt de Commissie hier een echte groepsvordering, met een groepslid als
vertegenwoordiger. Gelet op de bestaande wetgevende initiatieven, die allemaal werken met
een ideological plaintiff, lijkt het echter weinig waarschijnlijk dat een dergelijke class action
ooit (laat staan binnenkort) aanvaard wordt in België.
4.4.5. Voorontwerp van de Orde van Vlaamse Balies
Ook de Orde van Vlaamse Balies (OVB) vond dat verschillende factoren de invoering van
collectieve vorderingen in ons recht onafwendbaar maakten. Ze kozen voor hun voorontwerp
van wet bewust voor “de weg van de minste weerstand”286: een aanpassing van het bestaande
procesrecht om het meer toegankelijk te maken voor collectieve vorderingen. Daardoor zou
het voorstel in grote mate in de lijn van de reeds besproken voorstellen moeten liggen.
Tegenstrijdig genoeg was het voorstel van de Orde toch één van de meest Amerikaans
geïnspireerde (vooral wat de inleiding van de procedure betreft). Enkele opvallende
kenmerken287:
284
Verslag namens de Bijzondere Commissie, 402.
Verslag namens de Bijzondere Commissie, 402.
286
OVB-voorstel class actions. Memorie van Toelichting en Artikelsgewijze toelichting, http://www.advocaat.be
/UserFiles/Positions/OVB-wetsvoorstel%20class%20actions%20website.pdf, 7(geraadpleegd op 15 april 2014).
287
P. HOFSTRÖSSLER, “Waarom een ‘class action’ in België? Krijtlijnen van het voorstel van de Orde van
Vlaamse Balies”, Orde dag 2011, afl. 54, 95-103; E. DE BAERE, “Advocatuur en class action: collectieve offday?”, Juristenkrant 2010, afl. 206, 11.
285
86
-
De OVB wil een echte Anglo-Amerikaanse certificatieprocedure invoeren
-
Een afschaffing van het beginsel le criminel tient le civil en état: de burgerlijke rechter
moet dan niet stilzitten tot de strafrechtelijke beslist heeft, want hij is niet door het
strafrechtelijk oordeel gebonden. Meer nog, de voorafgaande vaststelling van de feiten
door de burgerlijke rechter zou bindend kunnen zijn voor de strafrechter.
-
De class wordt vertegenwoordigd door een class counsel: de Orde ziet in haar leden
de ideale gerechtelijke mandataris.
-
Geen centralisatie van collectieve rechtsvorderingen in één rechtbank, maar een (vrij
gecompliceerde) bevoegdheidsregeling bij de arrondissementsrechtbanken.
-
Geen regeling noch verbod van punitive damages noch contingency fees
4.4.6. De wet van 28 maart 2014 tot invoering van een rechtsvordering tot collectief herstel
4.4.6.1. Inleiding
Bij de start van het onderzoek voor deze masterproef was de praktijk omtrent collectieve
vertegenwoordigende rechtsvorderingen in België beperkt tot doctrinale bijdragen en een
handvol wetsvoorstellen. Gedurende de onderzoeksperiode raakte de wetgevende activiteit,
onder meer onder druk van Europese belangstelling (zie boven), in een stroomversnelling
terecht.
Een en ander heeft ook te maken met de conceptie van het wetboek van economisch recht
(hierna WER), een wetgevend project waarvoor in juli 2012 het startschot werd gegeven. De
doelstelling van dat project is tweeledig: enerzijds dient de bestaande economische wetgeving
op overzichtelijke wijze gecodificeerd te worden en anderzijds worden enkele langverwachte
nieuwigheden ingevoerd. Eén van die nieuwigheden is de rechtsvordering tot collectief
herstel, die op 13 maart 2014
288
werd toegevoegd aan het hoofdstuk “Bijzondere
rechtsprocedures” van het wetboek (wet collectief herstel). De wet is duidelijk gebaseerd op
het wetgevend werk van ministers Magnette en De Clercq aangaande een universele
288
Wet van 28 maart 2014 tot invoeging van titel 2 "De rechtsvordering tot collectief herstel" in een boek XVII
"Bijzondere gerechtelijke procedures" van het wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de
definities eigen aan boek XVII in boek I van het wetboek van economisch recht, Parl.St. Kamer 2013-14, nr.
53K3300/001, http://www.senate.be/www/ ?MIval=/index_senate&LANG=nl&MENUID=22140, geconsulteerd
op 11 april 2014..
87
collectieve vertegenwoordigende rechtsvordering.
Bij Koninklijk Besluit werd de
inwerkingtredingsdatum van de wet intussen vastgesteld op 1 september 2014.289
4.4.6.2. Beknopte bespreking
De wet collectief herstel wordt uitgebreid behandeld in het hoofdstuk over de aanbevolen
kenmerken van een Belgische class action. Toch kunnen in het kader van de korte schets van
de huidige situatie al een aantal belangrijke (on)Belgische kenmerken van de wet worden
aangehaald.
-
De begunstigde van het vorderingsrecht: geen lid van de groep, maar een
onafhankelijke rechtspersoon met de consumentenbescherming als statutair doel;
-
een ontvankelijkheidsfilter, zodat niet elke collectieve vertegenwoordigende
rechtsvordering per se tot een procedure of zelfs tot een minnelijke schikking moet
leiden;
-
een uitgebreide publiciteitsregeling om ieder consument binnen een class de kans te
geven zich te bij de groep te voegen (of net uit de groep te sluiten) en zijn recht op
individuele schadevergoeding te laten gelden;
-
geen principiële opt-in-procedure: de keuze van het optiesysteem wordt aan de rechter
gelaten, die daarover vrij oordeelt o.b.v. de feiten, de motieven, de in het geding zijnde
belangen en het type schade. Slechts bij morele of fysieke schade wordt de rechter
verplicht te kiezen voor opt-in (“inclusie”).
-
Het systematisch aan de partijen opleggen van een onderhandelingsfase, begeleid door
bemiddelaars en met het oog op het bekomen van een akkoord tot collectief herstel.
Slechts bij gebrek aan een akkoord wordt de zaak ten gronde beslecht door de rechter;
-
centralisatie van alle vorderingen bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel,
teneinde deskundigheid en eenvormige rechtspraak te faciliteren;
-
er wordt een beroep
gedaan op door de rechter aangewezen, erkende
“schadeafwikkelaars” voor de correcte uitvoering (in natura of bij equivalent) van het
akkoord of de uitspraak;
-
geen punitieve schadevergoedingen en geen pactum de quota litis om de Amerikaanse
uitwassen tegen te gaan;
289
KB van 4 april 2014 betreffende de inwerkingtreding van bepaalde boeken van het wetboek van economisch
recht, BS 29 april 2014, 35212.
88
-
de mogelijkheid om het niet-uitgekeerde saldo van schadevergoedingen terug te geven
aan de verweerder of te bestemmen voor een bepaald doel, anders dan de vergoeding
van de leden van de class;
-
de onmogelijkheid voor leden van de class om na een akkoord of vonnis tot collectief
herstel nog een individuele vordering in te stellen voor dezelfde schade.
4.4.7. De opkomst van collective redress elders in Europa
4.4.7.1. Inleiding
Terwijl het Belgische discours over collectieve vertegenwoordigende rechtsvorderingen nog
in de kinderschoenen staat, zijn dergelijke procedures elders in Europa al dagelijkse kost.
Volgens de Europese Commissie hadden in 2011 al 14 lidstaten van de EU een vorm van
groepsvordering.290 Hoewel ze allemaal ontwikkeld zijn binnen hun eigen, unieke rechtstelsel
met eigen tradities en principes, loont het zeker de moeite om enkele voorbeelden naast elkaar
te leggen. Enkele voorbeelden worden besproken omwille van hun invloed op de Belgische
wet(svoorstellen), andere net om hun fundamenteel verschillende benaderingswijzen.
4.4.7.2. De Nederlandse Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM)
4.4.7.2.1. Aanloop
Het Nederlandse rechtssysteem bevat sinds 1994 een algemeen geldend collectief actierecht in
artikel 3:305a BW, en was daarmee één van de eerste Europese landen die tegemoet kwamen
aan het massaschadeprobleem. Voordien waren Nederlandse onderdanen voor collectieve
schade (net zoals in België) aangewezen op de samenvoeging van vorderingen, tussenkomst,
volmacht of lastgeving.291
290
Consultation Paper on the use of Alternative Dispute Resolution as a means to resolve disputes related to
commercial transactions and practices in the European Union, 18 januari 2011, http://ec.europa.eu/
dgs/health_consumer/dgs_consultations/ca/docs/adr_consultation_paper_18012011_en.pdf, punt 11 (geraadpleegd op 15 april 2014).
291
N. FRENK, “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, 1413.
89
Het artikel 3:305a BW maakte het mogelijk voor belangenorganisaties om een
rechtsvordering in te stellen tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere
personen. 292 De Nederlandse collectieve rechtsvordering schonk belangenverenigingen een
algemeen recht om op te treden, in tegenstelling tot de Belgische fragmentarische regeling.293
Weliswaar was een verplichte overlegfase ingebouwd om lichtzinnige vorderingen te
ontmoedigen.
Een andere gelijkenis met de Belgische vorderingen uit algemeen belang, was dat de
vordering niet kon strekken tot geldelijke compensatie. Toen in Nederland honderden
slachtoffers van het DES-hormoon schadevergoeding trachtten te bekomen van de
farmaceutische bedrijven, wier individuele aansprakelijkheid moeilijk aan te tonen was, werd
duidelijk dat dat een zwaar gebrek was.
DES is een synthetisch hormoon dat door verschillende farmaceutische bedrijven op de markt
werd gebracht tussen 1948 en 1975 en dat (in forse dosissen) werd voorgeschreven aan
zwangere vrouwen ter voorkoming van een miskraam. Niet alleen bleek het hormoon later
onwerkzaam te zijn tegen miskramen, de dochters van wie de moeder tijdens de
zwangerschap het hormoon had gebruikt, kregen in hun pubertijd last van fysieke
afwijkingen. Eén afwijking, een specifieke vorm van vaginale kanker, bleek zelfs voor 100%
toe te schrijven aan het synthetisch œstrogeen en komt enkel voor bij de DES-dochters.294
De DES-zaak eindigde in een minnelijke schikking tussen de producenten en hun
verzekeraars enerzijds en het DES Centrum dat de collectieve belangen van de Nederlandse
slachtoffers behartigde anderzijds. Om de schikking algemeen verbindend te kunnen maken
ten aanzien van zij die niet present waren aan de onderhandelingstafel, nam de Nederlandse
wetgever op 21 juni de wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) aan. Het collectief
actierecht van artikel 3:305a BW blijft daarnaast behouden en kan als “voortraject” gebruikt
292
S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en
knelpunten inzake collectief procederen” in D. SERRUS (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Brussel, De Boeck &
Larcier NV, 2008, 127-139.
293
K. VAN DOORN, “De Nederlandse wet collectieve afwikkeling massaschade: een slachtoffervriendelijke
afwikkeling?”, Orde dag 2011, afl. 54, 29.
294
P.N. VAN REGTEREN ALTENA, “De collectieve afwikkeling van de DES-zaak in Nederland” in A.I.M. VAN
MIERLO, P.N VAN REGTEREN ALTENA, R.H. HAPPE en W.L VALK., Het wetsvoorstel collectieve afwikkeling
massaschade, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2005, 27-35.
90
worden om daarna tot een minnelijke schikking te komen.295 De WCAM trad in werking op
27 juni 2005.
4.4.7.2.2. Werking van de WCAM
Hoewel de WCAM een vrij concrete aanleiding had, was het allesbehalve een “gelegenheidswet”. De wet voerde een systeem in met twee fasen, om zo de bewijsproblematiek van een
gerechtelijke procedure te omzeilen, maar toch de garanties van een gerechtelijke tussenkomst
te kunnen genieten. Zes spraakmakende zaken zijn intussen met behulp van de wet succesvol
afgewikkeld: de DES-, Dexia-, Vie d’Or-, Vedior-, Converium- en Shellzaak.
In de eerste fase worden onderhandelingen georganiseerd met de belangenvereniging, tot een
minnelijke schikking wordt getroffen. Over een aantal essentiële elementen, zoals de
kenmerken van de class en van de vergoeding, moet een akkoord zijn.
In de tweede fase wordt die minnelijke schikking voorgelegd aan de rechter om die algemeen
verbindend te laten verklaren. De rechter kan de overeenkomst toetsen aan de wet en indien
nodig laten aanvullen door de partijen.
Gezien de WCAM voor opting-out heeft gekozen, wordt daarna iedere individuele
gedupeerde (waarvoor de belangenvereniging optrad) op de hoogte gebracht van de schikking
en van de termijn om van zijn exclusierecht gebruik te maken. Doet hij dat niet, dan is hij
daarna definitief gebonden door de overeenkomst en is zijn recht op schadevergoeding
beperkt tot de getroffen regeling.296
295
M. PIERS en E. DE BAERE, “Collectief slachtofferschap in rechtsvergelijkend perspectief”, Orde dag 2011,
afl. 54, 17-28.
296
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007,
(7) 36-38.
91
4.4.7.2.3. Evaluatie en wijziging van de WCAM
Al in 2011 werd een eerste evaluatie van de WCAM gepubliceerd en werd op basis daarvan in
juni 2013 een wijzigingswet aangenomen.297 De kernthema’s van de wetswijziging worden
hieronder uiteengezet. Volledigheidshalve moet worden vermeld dat de wet tevens
veranderingen aanbrengt op het gebied van internationaal privaatrecht en faillissementswetgeving en dat enkele praetoriaans gegroeide gebruiken worden gecodificeerd. Die thema’s
worden verder buiten beschouwing gelaten.298
Eén van de voornaamste punten van kritiek op de WCAM betrof het facultatieve karakter van
de procedure: tegen schadeveroorzakers die onwillig bleven een overeenkomst te sluiten was
niets te beginnen. Daarom vergroot de wijzigingswet de rol van de rechter, door de partijen
het recht te geven een preprocessuele comparitie te vragen. 299 Preprocessuele comparitie
betekent zoveel als het verschijnen voor de rechter om te beraadslagen over het verdere
verloop van de zaak. Zo kan de rechter in deze fase voorstellen dat een bemiddelaar wordt
aangesteld, kan hij alternatieve oplossingen aanreiken of kan hij helpen bij het formuleren van
relevante rechtsvragen.300
Een tweede probleem was de wildgroei aan zogenaamde claimstichtingen, vooral in de
financiële sector. Via het internet en ophefmaking in de media trachtten claimstichtingen
zoveel mogelijk gedupeerden aan zich te binden en streefden bij de afwikkeling van de claim
een eigen commercieel doel na. Hoewel die commercialiteit niet a priori betekent dat de zij
ongeschikt zijn voor de taak, werd gevreesd dat de belangenvermenging tot onrechtvaardige
schikkingen zou leiden.301
297
Kamerstukken II 2008/09, 31 672, nr. 1; Wet van 26 juni 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van
massavorderingen verder te vergemakkelijken, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2013, 255
(www.officielebekendmakingen.nl), hierna “Wijzigingswet”.
298
Voor een uitgebreide bespreking: D. OZMIS en I.N. TZANKOVA, “De evaluatie van de WCAM: de kernthema’s
uitgelicht”, TCR 2012, afl. 2, 34 en de daar geciteerde werken.
299
Art. III, F van de Wijzigingswet, dat artikel 1018a in het Burgerlijk Wetboek voegt.
300
E. DE BAERE, “de Nederlandse class settlement: over de Wet collectieve afwikkeling massaschade en haar
internationale impact”, TPR 2013, 2582-2583.
301
Memorie van Toelichting bij de Wijzigingswet, http://www.internetconsultatie.nl/massaschade, 5-6.
(geconsulteerd op 16 april 2014).
92
Daarom voerden de beleidsmakers een ontvankelijkheidsvoorwaarde in: zowel in de
procedure tot verbindendverklaring van de WCAM als in de collectieve belangenvordering
van 3:305a BW kan pas een vordering worden ingesteld mits de vereniging voldoende
representatief is ter zake van de belangen van de schadelijders. 302 De Memorie van
Toelichting vernoemt een aantal elementen die blijk kunnen geven van representativiteit,
zoals overige werkzaamheden van de organisatie ten behoeve van de slachtoffers, het aantal
benadeelden erbij is aangesloten en de rol van de organisatie reeds als gesprekspartner van de
overheid of spreekbuis voor de media.
4.4.7.2.4. Sporen van de WCAM in de Belgische wetgeving
De wet van 28 maart 2014 op het collectief herstel in consumentenzaken en het wetsvoorstel
dat ministers Magnette en De Clerck in 2013 indienden, zijn ongetwijfeld geïnspireerd door
de WCAM van onze progressieve noorderburen. Beide documenten verkiezen om twee
trajecten in te voeren voor de verenigingen die van een collectief actierecht willen
gebruikmaken. Naast een primair buitengerechtelijk traject, eindigend in een gehomologeerd
akkoord, staat een secundair gerechtelijk traject als opvangnet. Voor het buitengerechtelijk
pad en de uitvoering van de schikking zou – zeker inhoudelijk, maar ook juridisch-technisch –
zichtbaar de mosterd in Nederland zijn gehaald.303
Toch is er niet aan eenvoudig knip-en-plakwerk gedaan. Een belangrijk verschil is dat in
België de keuze voor opt-in of opt-out aan de rechter wordt overgelaten, waar de WCAM
enkel in een opt-out voorziet. De ontvankelijkheidsvereisten zijn in België ook veel
uitgebreider in de wet beschreven. Ten slotte heeft de gedupeerdenvereniging in België een
stok achter de deur die de minnelijke onderhandelingen een stuk minder facultatief maakt
voor de schadeveroorzakers: een secundaire -maar nog steeds collectieve- gerechtelijke
procedure ten gronde.
302
Art. I en II, A, 5 van de Wijzigingswet; D. OZMIS en I.N. TZANKOVA, “De evaluatie van de WCAM: de
kernthema’s uitgelicht”, TCR 2012, afl. 2, 39-42 .
303
E. DE BAERE, “de Nederlandse class settlement: over de Wet collectieve afwikkeling massaschade en haar
internationale impact”, TPR 2013, 2638-2641; J.H. VAN DAM-LELY EN A.N.L. DE HOOGH, “Collectieve acties in
het algemeen en de WCAM in het bijzonder”, TCR 2013, afl. 1, 21-22.
93
4.4.7.3. Frankrijk: l’action en représentation conjointe et l’action de groupe
4.4.7.3.1. L’action en représentation conjointe
In Frankrijk bestaat sinds 1992 een collectieve vorm van procederen wat schendingen van het
consumentenrecht betreft.304 De wet gaf aan erkende consumentenverenigingen het recht om
voor de rechter een eis tot schadevergoeding van hun leden in te stellen, naast hun daarvoor
reeds bestaande recht om uit eigen naam vergoeding te eisen. De vereniging kon evenwel
enkel die consumenten vertegenwoordigen, die daartoe uitdrukkelijk hun mandaat gaven.305
Om de nodige mandaten te bekomen, moest de consumentenvereniging op alle manieren
publiciteit maken rond haar voornemen om een action en représentation conjointe in te
stellen. Dat vormde in de praktijk een zware hindernis, niet in het minst omdat de wet van
1992 in artikel 8 een uitdrukkelijk verbod oplegde voor de consumentenverenigingen om
actief leden te gaan ronselen.306
Op 4 januari 2005 uitte de toenmalige Franse president Jacques Chirac in een toespraak zijn
bezorgdheid over die moeizame bescherming van de consument en verzocht hij de regering
om via een wetswijziging het collectief procederen op de kaart te zetten. 307 De regering
gehoorzaamde en installeerde een werkgroep308 met als opdracht te onderzoeken welke vorm
van collective redress het best zou passen in het bestaande Franse rechtskader.
Een rapport met twee concrete voorstellen viel uit de bus. 309 Zo werd enerzijds een
Amerikaans geïnspireerde vorm met een certificatiefase en een procedure ten gronde
voorgesteld. Anderzijds werd een systeem gepresenteerd waarbij de rechter in een eerste fase
304
Loi n° 92-60 du 18 janvier 1992 renforçant la protections des consommateurs (loi Neiertz),
www.legifrance.gouv.fr.
305
Art. L422-1 à L422-3 de la Code de Consommation.
306
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007,
(7) 39-40.
307
Allocution de Jacques Chirac à l’occasion des vœux aux forces vives le 4 janvier 2005,
http://www.jacqueschirac-asso.fr/archives-elysee.fr/elysee/elysee.fr/francais/interventions/discours_et_declar
ations/2005/janvier/fi001227.html (geconsulteerd op 17 april 2014).
308
Bestaande uit 17 leden, waarvan consumentenvertegenwoordigers, vertegenwoordigers van de ondernemingen en rechtspractici.
309
Rapport sur l’action de groupe, groupe de travail preside par Guillaume Cerutti et Marc Guillaume, remis le
16 décembre 2005 aux ministers de la Justice et de l’Économie.
94
de aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker ten aanzien van de consumenten vaststelt in
een declaratoir vonnis, waarna de individueel gedupeerden zich kunnen melden bij hetzelfde
gerecht of een gerecht naar hun keuze om de door hen geleden schade te laten vaststellen en
een schadevergoeding te horen uitspreken.310
4.4.7.3.2. L’action de groupe (Code de Consommation)
Bijna tien jaar, twee presidenten en heel wat wetsvoorstellen311 later, op 13 februari 2014,
nam het Franse parlement een wet aan die een hoofdstuk “Action de groupe” invoert in de
Code de Consommation.
Het gekozen systeem is min of meer dat van het tweede voorstel van de werkgroep.
Consumentenverenigingen kunnen een vordering instellen die de aansprakelijkheid van een
schadeveroorzaker vaststelt ten aanzien van bepaalde groepen en subcategorieën van
consumenten. Vervolgens worden de consumenten daarover geïnformeerd en kunnen ze
ervoor opteren toe te treden tot de vordering. De vordering kan enkel tot de vergoeding van
patrimoniale, materiële schade leiden en laat individuele vorderingen voor de overige schade
(zoals morele of fysieke schade) ongemoeid. Bovendien kan eenieder die niet toetrad tot de
vordering, het gezag van gewijsde van het declaratoir vonnis inroepen om alsnog vergoeding
te verkrijgen. 312 Wanneer het nieuwe deel van de Code de Consommation van kracht zal
worden is nog niet duidelijk.
310
A. LEGENDRE, “Un point sur les débats en France” in A. LEGENDRE, L’action collective ou action de groupe.
Se preparer à son introduction en droit français et droit belge, Brussel, Larcier, 2010, 9-15.
311
Projet de loi (Breton) n°3430, en faveur des consommateurs, enregistré à l’Assemblée nationale le 8
novembre 2006; Proposition de loi n° 324 relative à l’introduction de l’action de groupe en France de M.
Arnaud MONTEBOURG, enregistrée à la présidence de l’assemblée nationale le 24 octobre 2007; Proposition de
loi n° 118 tendant à créer une action de groupe de Mme Odette TERRADE du 7 décembre 2007; Proposition de loi
n° 227 sur le recours collectif de Mme Nicole Bricq et M. Richard Yung, enregistrée à la présidence du Sénat le
9 février 2010.
312
Loi n° 2014-344 du 17 mars 2014 relative à la consommation, publiée au Journal Officiel du 18 mars 2014
(http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do;jsessionid=3857C069BC4F91E1C4DB526A8A22C9F3.tpdjo08v
_1?cidTexte=JORFTEXT000028738036&dateTexte=&oldAction=rechJO&categorieLien=id&idJO=JORFCON
T000028738033, geconsulteerd op 17 april 2014).
95
4.4.7.4. De Duitse Kapitalanleger-Musterverfahrensgesetz (KapMuG)
In Duitsland heeft men een test case-procedure ingevoerd met de wet van 16 augustus 2005
op de modelprocedure voor aandeelhouders. Ook daar was een concreet en sterk
gemediatiseerd schadegeval (verkeerde informatie verstrekt in prospectussen aan duizenden
aandeelhouders door de Deutsche Telekom AG) de rechtstreekse aanleiding tot de invoering
van
een
collectieve
procedure.
313
De
procedure
van
de
Kapitalanleger-
Musterverfahrensgesetz (of KapMuG) staat enkel open voor vorderingen van aandeelhouders.
Na een testfase van vijf jaar, werd het bestaan van de procedure verlengd tot 31 oktober
2012. 314 Bovendien gingen reeds in 2011 stemmen op om de modelprocedure een breder
toepassingsgebied te geven, zoals voorzien in § 20 Abs. 3 KapMuG.
Kort gesteld bestaat de procedure van de KapMuG uit drie fasen. In een eerste fase stelt een
schadelijder een verzoek tot modelprocedure in bij een lokale rechtbank. Gaat de rechter
daarop in, dan zoekt men door middel van publiciteit minstens 9 andere schadelijders zie zich
willen aansluiten bij het verzoek, waarna de rechter in een beslissing hun gemeenschappelijke
(rechts)vragen afbakent, de eventuele individuele procedures schorst en de partijen
doorverwijst naar een hogere rechtbank.
Voor die rechtbank wordt in de tweede fase de eigenlijke modelprocedure gevoerd: de
gemeenschappelijke geschilpunten worden beslecht. Er worden echter nog geen
schadevergoedingen toegekend. Die taak is voorbehouden voor de lokale rechters: in een
derde fase eindigt de opschorting van de individuele procedures. Op basis van de beslissing
van de hogere rechtbank worden die procedures verder afgehandeld volgens de normale
procedure.315
313
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007,
(7) 42.
314
Besserer Rechtsschutz für Kapitalanleger, persbericht van het Duitse Bundesministerium der Justiz und für
Verbraucherschutz van 14 november 2011, http://www.bmjv.de/SharedDocs/Archiv/DE/Kurzmeldungen
/2011/20111214_Besserer_Rechtsscchutz_fuer_Kapitalanleger.html
315
E. DE BAERE, “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch recht?”, TPR 2007,
(7) 42-43.
96
Het wetsvoorstel van 29 mei 2009 zou wel eens geïnspireerd kunnen zijn op de Duitse
KapMuG: het voorzag immers ook in een fase waarin de collectieve rechtsvragen werden
behandeld en fase waarin gefocust werd op individuele aspecten. 316
316
E. DE BAERE, “de Nederlandse class settlement: over de Wet collectieve afwikkeling massaschade en haar
internationale impact”, TPR 2013, 2639.
97
5.
BEOORDELING
VAN DE NIEUWE
BELGISCHE
CLASS ACTION MET DE
VERENIGDE STATEN ALS LEERSCHOOL
5.1. Inleiding
Er is geen kennis zo waardevol als ervaring. Bij het concipiëren van wetgeving heeft de
wetgevende macht dan ook de neiging om te kijken naar de manier waarop andere landen hen
op een nieuw terrein zijn voorgegaan. Uit de memorie van toelichting bij de wet collectief
herstel blijkt dat minister Vande Lanotte (Economische Zaken) en Turtelboom (Justitie) hun
hoofd wat dat betreft niet in het zand hebben gestopt.317
In wat volgt wordt de nieuwe wet met bekeken met de kritieken en aanbevelingen uit
hoofdstuk 2 in het achterhoofd. In een eerste onderdeel wordt de wet collectief herstel in het
kader van de Belgische gerechtelijke procedure geplaatst (3.2). Vervolgens worden de
hoofdlijnen van de procedure alvast geschetst (3.3). Verderop wordt de wet systematisch
ontleed en vergeleken met de Amerikaanse class action (3.4). Op die manier wordt getracht
een finaal oordeel te kunnen vellen over de wet collectief herstel en haar mogelijkheden voor
de toekomst (3.5).
5.2. The bigger picture: de wet collectief herstel als product van de
traditionele Belgische rechtscultuur
Een element dat vaak genegeerd wordt door de geciteerde Amerikaanse auteurs, is dat de
class action geen eilandje van misbruik in een zee van traditionele procesvoering is. De vele
kritieken die gespuid worden over de class action zijn in grote mate te transponeren naar de
hele Amerikaanse rechts- en vooral procescultuur. De schaalvergroting die speelt in het geval
van een class action-procedure plaatst die mankementen echter in een uitzonderlijk gruwelijk
licht. Zoals J.W. STEMPEL het uitdrukt: “it remains useful to remember that although the class
317
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 11.
98
action device may exacerbate other problems in the system, the class action is probably not
the root cause of many of the problems for which it is blamed.”318
Zonder het Belgisch procesrecht te willen verheerlijken, moet toch opgemerkt worden dat
heel wat excessen van de Amerikaanse class action daarom niet de kans zullen krijgen om
zich te ontwikkelen in ons land. De kenmerken van het nationale procesrecht die daarvoor
verantwoordelijk zijn, worden hieronder eerst behandeld, alvorens de specifieke aspecten van
de wet collectief herstel te bespreken.
5.2.1. De American Rule versus het Belgische loser pays-principe inzake de kosten van de
rechtspleging
Het Amerikaanse procesrecht hanteert voor de toerekening van proceskosten de zogenaamde
American Rule: elke procespartij draagt slechts zijn eigen proceskosten, ongeacht of hij wint
of verliest. Dat betekent dat het indienen van een vordering slechts een te becijferen en te
controleren financieel risico inhoudt, dat bovendien onafhankelijk is van het feit of de
vordering
gegrond
is,
dan
wel
frivool.
De
American
Rule
leidt
daarom
tot
deresponsabilisering van de indieners van manifest ongegronde vorderingen.319
Het financieel risico van een Belgische procedure is daarentegen veel groter: in België wordt
de verliezende partij immers systematisch veroordeeld tot betaling van de kosten van de
winnaar. Daarmee rekening houdend, wordt het financieel risico van een vordering een
functie van de sterkte van de zaak. Op die manier ontmoedigt de Belgische loser pays-regel
het brengen van ongegronde zaken (met vaak als enig doel het bekomen van een blackmail
settlement.
318
J.W. STEMPEL, “Class Actions and Limited Vision: Opportunities for Improvement Through a More
Functional Approach to Class Treatment of Disputes”, Wash. U. L. R. 2005, (1127) 1146.
319
D. STRUYVEN, “De groepsvordering of ‘class action’: een valkuil voor bedrijven en ... consumenten?”, Orde
dag 2011, afl. 54, (65) 66.
99
5.2.2. Contingency fees versus het verbod van pacta de quota litis
Ook buiten de class action-procedure worden Amerikaanse advocaten doorgaans betaald door
middel van contingency fees. De advocaat draagt daarbij initieel de kosten van de procedure,
en krijg daarvoor in ruil een percentage van de toegekende vergoeding wanneer hij de zaak
wint. Verliest hij, dan krijgt hij niets. Het is die beloningsstructuur die tot het ontstaan van de
advocaat-ondernemer heeft geleid en die de schuld heeft aan vele principal-agent-problemen,
ook buiten class action lawsuits.
In België geldt daarentegen het algemeen verbod van de zogenaamde pacta de quota litis of
no cure no pay-overeenkomsten, die het honorarium van de advocaat afhankelijk maken van
de uitkomst van de rechtspleging.320 De wet collectief herstel maakt geen uitzondering op dat
principe.
Het feit dat class actions gigantische opbrengsten genereren maakt hen dus zeer aantrekkelijk
in een systeem van contingency fees, maar mist diezelfde aantrekkingskracht in ons systeem.
De advocaat moet immers nooit zelf investeren in de zaak en wordt betaald voor zijn
inspanning, uitgedrukt in uren. Daarom is een class action-procedure qua honorarium weinig
lucratiever dan een individuele procedure in België en is zij minder geneigd gebruikt te
worden door advocaten met het oog op louter eigen gewin.
5.2.3. Het optreden van de jury in de Amerikaanse civiele procedure
Aan de beslechting van (belangrijke) civiele zaken komt in Amerika nog steeds de jury te pas,
waar in België civiele zaken door een (college van) rechter(s) worden beoordeeld.
Hoewel niet eenduidig kan worden gesteld dat jury’s incompetent zijn om te oordelen over
class actions, moet toch het volgende in rekening worden genomen: de eisers in class actionprocedures zijn doorgaans de gewone burgers, terwijl de verweerders meestal van het
corporate type zijn. De jury is onvoorspelbaar, maar de kans dat zij in het voordeel van hun
gelijken –de eisers en dus ook de “slachtoffers”- zullen beslissen, is realistischer dan dat zij
een onderneming het voordeel van de twijfel zullen geven (die hen voorkomt als een rijke
320
Art. 446ter , eerste lid Ger. W.
100
entiteit waarmee zij zich niet kunnen identificeren). Die wetenschap draagt bij tot de
schikkingsdrang van risicoaverse ondernemingen.
5.3. Algemeen opzet van de wet van 28 maart 2014 tot invoering van een
rechtsvordering tot collectief herstel
De rechtsvordering tot collectief herstel biedt een vertegenwoordiger de mogelijkheid een
procedure op te starten om de gezamenlijke schade vergoed te zien, die een groep
consumenten heeft geleden ten gevolge van het gedrag van een economische actor, naar alle
waarschijnlijkheid een onderneming. Daarbij volstaat het dat de vertegenwoordiger en de
vordering aan een aantal ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoen, opdat de consumenten geen
partij hoeven te zijn bij de procedure om er de vruchten van te plukken. In dat geval zijn de
artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek inzake belang en hoedanigheid immers niet
van toepassing.
Het nieuwe vorderingsrecht is qua toepassingsgebied beperkt tot inbreuken op de contractuele
verplichtingen van de onderneming en een dertigtal limitatief opgesomde wetten en Europese
verordeningen. De bevoegdheid om op te treden als vertegenwoordiger is voorbehouden aan
erkende verenigingen ter behartiging van de belangen van de consument. De procedure in zijn
geheel is exclusief voorbehouden aan de rechtbanken (in eerste en tweede aanleg) van
Brussel.
Na een ontvankelijkheidsonderzoek, (dat in deze materie veel verder gaat het controleren van
enkele procedurele voorwaarden) volgt een verplicht tweesporentraject. In eerste instantie
moeten de vertegenwoordiger en de verweerder een akkoord trachten te sluiten omtrent de
vergoeding van de schade. Slechts wanneer zij daar niet (tijdig) in slagen, kan een
gerechtelijke procedure ten gronde worden aangevat.
In ieder geval bepaalt de uitkomst van de procedure (zij het een schikking of een uitspraak)
definitief de rechtspositie van alle consumenten die op negatieve of positieve wijze hebben
laten weten deel te willen uitmaken van de procedure. De concrete uitvoering van de
101
schikking of uitspraak wordt overgelaten aan een selecte groep schadeafwikkelaars die zich
uitsluitend bezig houdt met het verdelen van door de verweerder gestorte bedragen.321
5.4. Systematische analyse van de procedure in het licht van de
leertrekking aangaande de class action uit de VS
5.4.1. Toepassingsgebied
5.4.1.1. Consumentengeschillen
De rechtsvordering tot collectief herstel kan slechts gebruikt worden in de context van
schendingen van het consumentenrecht, meer bepaald in het geval dat een onderneming één
van haar contractuele verplichtingen of één van de verplichtingen voortvloeiend uit een
uitgebreid arsenaal aan consumentenwetgeving, niet is nagekomen.322 De geviseerde regels,
bestaande uit nationale en Europese wetgeving en uitvoeringsbesluiten, zijn limitatief 323
opgenomen in art. XVII.37 van het wetboek en situeren zich onder andere op het domein van
mededinging, prijsbepalingen, productaansprakelijkheid, marktpraktijken, geneesmiddelen,
financiële diensten, autoverzekering, de privacy, de reissector, intellectuele eigendom, de Wet
Breyne, de wet op de landverzekeringsovereenkomst, de wet op de elektriciteitsmarkt en de
wetten op het boot-, trein- of vliegtuigverkeer. Daarmee wijkt de Belgische wetgever
impliciet af van de aanbeveling van de Europese Commissie om een universele collectieve
procedure te ontwikkelen.
Evaluatie
De Amerikaanse class action-procedure is universeel: zij kan aangewend worden voor
geschillen binnen alle rechtstakken. Dat heeft er in de VS toe geleid dat zij ook gebruikt wordt
in een tak van het recht waarvoor zij uitermate ongeschikt is: die van de buitencontractuele
aansprakelijkheid voor lichamelijke schade. De schade kan in dergelijke zaken zodanig
onvoorspelbaar en groot zijn, dat de class action in de VS gebruikt wordt om de
321
E. DE BAERE, “Voor het eerst in België: collectieve vorderingen tot schadevergoeding voor consumenten”,
RW 2013-14, afl. 34, 1322.
322
Art. XVII.36, lid 1, 1° wet collectief herstel.
323
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 21.
102
aansprakelijkheid van de verweerder te beperkten, soms zelfs ten aanzien van personen wier
schade nog sluipende is. Dat terwijl de schade eigenlijk voldoende groot is per individu om
een traditionele procedure te rechtvaardigen. Schandalen zoals de ondermaatse schikking van
asbestzaken moeten in België dus alvast niet gevreesd worden.
Meer nog, consumentenschade is de schade bij uitstek waarvoor de class action niets dan
voordelen oplevert. Het alternatief voor collectieve actie is bij dat soort schade immers al te
vaak een eenvoudig nietsdoen. De kans dat de collectieve actie in België zal gebruikt worden
als middel om aansprakelijkheid af te schermen is dan ook veel kleiner, gezien het laten
bestaan van de individuele vorderingen voor de onderneming haar veel minder procedures
zou kosten.
5.4.1.2. Collectieve schade
Het volstaat echter niet om aan te tonen dat de onderneming een inbreuk heeft begaan die de
consument potentieel schade heeft kunnen toebrengen. De procedure dient tot herstel van de
daadwerkelijk geleden collectieve schade die in direct causaal verband staat met de
overtreding.324 Die schade moet bovendien door de consumenten zijn geleden.325
De definitie van collectieve schade is ruim en doelt evengoed op materiële als lichamelijke
schade.326
Evaluatie
In de VS worden consumentenclasses met scheve ogen bekeken als dé methode bij uitstek om
een onderneming onder druk te zetten om te schikken, zonder dat die ook maar iemand schade
heeft toegebracht. Het is inderdaad zo dat de heel wat consumentenzaken in de VS
ondernemingen voor belachelijke redenen op de knieën hebben gedwongen. De onderliggende
reden daarvoor is echter deze: de Amerikaanse consumentenwetgeving vereist voor een
vordering (zij het individueel of collectief) niet dat een daadwerkelijke schade wordt geleden,
324
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 11.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 22.
326
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 16.
325
103
maar het volstaat veelal dat een inbreuk consumenten potentieel kon schaden. Bovendien
geldt in consumentenzaken in Amerika vaak een loser pays-regel.
De voordelen van class actions verdubbelen de gemakkelijkheid om een frivole vordering
tegen een onderneming in te stellen nog eens daarbovenop.327
In België wordt daarentegen vereist dat een daadwerkelijke schade wordt geleden, waardoor
onze ondernemingen alvast gespaard worden voor schadeclaims voor zuivere (vaak
vormelijke) inbreuken.
5.4.2. Instellen van de vordering
5.4.2.1. Bevoegde rechter
De wet collectief herstel wijzigt de bevoegdheidsbepalingen van het Gerechtelijk Wetboek in
de zin dat enkel de rechtbank van eerste aanleg (en in voorkomend geval de rechtbank van
koophandel) van Brussel bevoegd zijn om kennis te nemen van de rechtsvordering tot
collectief herstel.328 De ratio legis van die centralisatie is de wens van de wetgever om een
expertise in de materie van collectief herstel te creëren en uniforme rechtspraak voor het hele
land te verzekeren.329 Voorts lijkt een centralisatie van de procedure in de hoofdstad de meest
adequate keuze om geografisch verspreide schade te behandelen.330
Evaluatie
Van het gerechtelijk arrondissement Brussel is algemeen bekend dat het reeds kampt met een
overbelasting. Daardoor kan verwacht worden dat de nijging om schikkingen te aanvaarden,
die aanwezig is in Amerikaanse rechters, evenzeer of misschien zelfs in grotere mate
aanwezig zal zijn bij de enkele bevoegde rechters in België.
327
BUTLER, H.N. en JOHNSTON, J.S., “Reforming State Consumer Protection Liability: An Economic Approach”,
Colum. Bus. L. Rev. 2010, 1-103.
328
Art. XVII.35 wet collectief herstel.
329
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 12.
330
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 16.
104
De specialisatie van rechters valt dan weer toe te juichen. In Amerika speelde de disinformatie
en ondeskundigheid van rechters immers een grote rol: rechters die niet weten hoe een goede
of slechte schikking te herkennen, zijn geen goede monitors van een collectieve
vertegenwoordigende vordering. Bovendien gaat de centralisatie forumshopping tegen:
verzoekers zullen geen rechtbank kunnen uitkiezen die hen kent en respecteert en hen op basis
daarvan goedkeurt als vertegenwoordigers. In de CAFA (Class Action Fairness Act) van 2005
heeft de Amerikaanse wetgever een zelfde beweging richting centralisatie gemaakt om
forumshopping tegen te gaan.
Aangezien de wetgever geen enkele leidraad geeft aan de rechter m.b.t. de vele discretionaire
beslissingen die hij moet nemen (aangaande de samenstelling van de class, de omvang van de
vergoeding, de redelijkheid van de schikking, de vergoeding van de vertegenwoordiger,…)
zal het nog even zoeken worden vooraleer de doelstelling van eenvormigheid in de
rechtspraak kan worden bereikt.
5.4.2.2. Bevoegde groepsvertegenwoordiger
De procedure van de wet collectief herstel staat niet open voor eender welke vrijwillige
vertegenwoordiger. Slechts zij die door de wet worden aangewezen als potentiële
vertegenwoordigende eiser, hebben daartoe de bevoegdheid. De bevoegdheid wordt hieronder
verder besproken bij de ontvankelijkheidsvoorwaarden.
5.4.3. Verloop van de procedure
5.4.3.1. Het ontvankelijkheidsonderzoek
De wet voorziet dat elke procedure tot collectief herstel begint met een bijzondere
ontvankelijkheidsfase, waarin reeds een aantal belangrijke vaststellingen moeten worden
gedaan teneinde ongeschikte vorderingen weg te filteren. Enerzijds onderzoekt de rechter of
de specifieke ontvankelijkheidsvoorwaarden van art. XVII.36 zijn vervuld. Anderzijds stelt de
rechter in zijn beslissing de grote lijnen van het geding vast.
105
5.4.3.1.1. Een bevoegde en geschikte verzoeker
Dat de vordering slechts ontvankelijk is naar aanleiding van bepaalde inbreuken, werd
hierboven reeds uiteengezet.
Voorts moet de verzoeker voldoen aan de vereisten van art. XVII.39, volgens hetwelk slechts
kunnen optreden als groepsvertegenwoordiger:
1° een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die rechtspersoonlijkheid
bezit en voor zover zij in de Raad voor het Verbruik vertegenwoordigd is (waaronder TestAankoop) of door de minister, volgens criteria vast te stellen bij een koninklijk besluit
vastgesteld na overleg in de Ministerraad, erkend is;
2° een vereniging met rechtspersoonlijkheid die door de minister erkend is, waarvan het
maatschappelijk doel in rechtstreeks verband staat met de collectieve schade die door de
groep is geleden en die niet op een duurzame wijze een economisch doel nastreeft. Deze
vereniging bezit, op de dag waarop zij de rechtsvordering tot collectief herstel instelt, sedert
ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid. Door de voorlegging van haar activiteitenverslagen
of van enig ander stuk, bewijst zij dat er een werkelijke bedrijvigheid is die overeenstemt met
haar maatschappelijk doel en dat die bedrijvigheid betrekking heeft op het collectief belang
dat zij beoogt te beschermen.
3° de Federale Ombudsdienst voor de consument (artikel XVI.5), enkel met het oog op het
vertegenwoordigen van de groep in de fase van de onderhandeling van een akkoord tot
collectief herstel
De rechter gaat daar bovenop nog na of de verzoeker wel over de juiste waarborgen beschikt
om als geschikt vertegenwoordiger te worden beschouwd. 331
Evaluatie
Normalerwijze onderzoekt een rechter in de Belgische procedure slechts enkele procedurele
voorwaarden om tot de ontvankelijkheid van een vordering te beslissen. Wat de
331
Art. XVII.36, lid 1, 2° wet collectief herstel.
106
rechtsvordering tot collectief herstel betreft, wordt echter een typisch Amerikaanse filter
ingevoegd, die ook al een waardeoordeel over de zaak veronderstelt.
Ook bij de Amerikaanse class action wordt een adequate vertegenwoordiger (named plaintiff)
genoemd als één van de belangrijkste spilfiguren van de vordering. De vertegenwoordiger
treedt op voor de belangen van de groep alsof het zijn eigen belang was, en verkrijgt in die
hoedanigheid een uitspraak die de hele groep kan en moet aanvaarden als de best mogelijke
uitkomst, die zij ook zouden verkregen hebben via individuele litigatie.
Hoewel het belang van de plaintiff in de VS erkend wordt, blijkt die in de praktijk helemaal
niet te voldoen in zijn opdracht. De Amerikaanse class action gaat uit van de totaal verkeerde
premisse dat een lid van een groep de belangen van de hele groep zal verdedigen alsof het zijn
eigen belang was. Hierboven maakten we duidelijk dat negatieve groepsdynamieken die
mogelijkheid compleet teniet doen.
De Belgische wetgever koos daarentegen voor een ideological plaintiff332 in de vorm van een
autonome vereniging met als maatschappelijk doel de bescherming van consumenten tegen
schendingen van hun rechten of tegen de soort van collectieve schade die ze hebben
opgelopen. De verenigingen mogen geen economisch doel nastreven en moeten voor een
geruime tijd gevestigde waarden zijn. Die keuze zal een schot in de roos blijken om vele
redenen.
Een ideological plaintiff heeft vooreerst niet, zoals de named plaintiff, een individueel
eigendomsrecht op één vordering van de class. Integendeel, een vereniging heeft geen enkele
economische drijfveer: zijn belang bij de zaak ligt zuiver in het behartigen van het
geaggregeerde belang van de groep gedupeerden. Het beschermen van bepaalde waarden in
de maatschappij is immers de bestaansreden van dergelijke verenigingen. In een
rechtssysteem waar een class counsel niet gemotiveerd kan worden door contingency fees is
de ideological plaintiff de meest geschikte leider van een collectieve vordering, eenvoudig
genoeg omdat hij het meeste belang heeft bij een goede schikking of beslissing omtrent de
hele groep.
332
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 25.
107
In België bestaan voorts reeds tal van vorderingen in het algemeen belang. Uit ervaring blijkt
dat verenigingen regelmatig naar de rechter stappen met als enig doel een aanval om het
collectief belang dat hun maatschappelijk doel uitmaakt, af te weren of te bestraffen, en dat
zonder dat een dergelijke procedure enig voordeel opleverde voor de vereniging. Wie
derhalve twijfelt aan de bereidheid van Belgische verenigingen om edelmoedig op te treden
voor collectieve belangen, denkt beter nog eens na.
Een vaak aangezocht argument voor class actions is daarnaast dat de aggregatie het speelveld
tussen een onderneming als repeat player en een individu als one shot player vereffent door
middel van schaaleconomieën. De ideological plaintiff is een vereniging die naar alle
waarschijnlijkheid meer dan eens zal optreden voor haar maatschappelijk doel en maakt van
de eiser dus ook de facto een repeat player die zich kan specialiseren.
Een cruciaal element bij de beoordeling van een geschikte vertegenwoordiger is ook het
volgende: in Amerika worden vorderingen tot aan de uitspraak gefinancierd door de advocaat.
In België is dat niet het geval. Daarom zou de financiering van een class action (bij
afwezigheid van enige regeling van overheidssubsidie) noodzakelijkerwijs op de schouders
van de vertegenwoordiger terechtkomen. Dat is een last die onmogelijk te dragen is voor een
individu, maar juist zeer makkelijk door een vereniging.
Opnieuw bij afwezigheid van een entrepreneurial class counsel die de zaak zelf leidt en
beheert, omdat hij daarmee zijn contigency fee vergroot, komt ook de managementtaak op het
bord van de vertegenwoordiger terecht. Die taak kan beter en efficiënter worden vervuld door
een vereniging, die zich dagelijks bezighoudt met management.
Ten slotte kan nog opgemerkt worden dat ook het algemeen belang dat de vereniging drijft
kan confligeren met het concrete belang (de schadevergoeding) van de leden van de groep
consumenten. Soms kan een gerechtelijke procedure van het type “mediacircus” meer
publieke en politieke aandacht vestigen op het maatschappelijk doel dat de vereniging wil
realiseren, terwijl een snelle schikking voor de getroffen consumenten beter was geweest.
108
5.4.3.1.2. Doelmatigheid van de rechtsvordering tot collectief herstel
Om de ontvankelijkheidsprocedure te doorstaan moet de verzochte rechtsvordering tot
collectief herstel bovendien “meer doelmatig” lijken dan een traditionele procedure.333
Evaluatie
Het doelmatigheidscriterium moet door de Amerikaanse rechter eveneens worden onderzocht
alvorens tot certificatie over te gaan. Net als in Amerika wordt daardoor te complexe of
inefficiënte aggregatie voorkomen.
5.4.3.1.3. Afbakenen van het geding
Zijn de ontvankelijkheidsvoorwaarden vervuld, dan beslist de rechter binnen twee maanden
tot toelating van de procedure en vermeldt in zijn ontvankelijkheidsbeslissing:
-
de beschrijving van de collectieve schade die het voorwerp uitmaakt van de
rechtsvordering;
-
de ingeroepen oorzaak van de collectieve schade;
-
het op de procedure tot collectief herstel toepasselijke optiesysteem
-
de beschrijving van de groep, met een zo precies mogelijke raming van het aantal
benadeelde personen en eventuele subcategorieën
-
de identiteit van de groepsvertegenwoordiger,
-
de identiteit van de verweerder
-
de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van de keuzerechten
-
de termijn die wordt toegekend aan de partijen om een akkoord te onderhandelen over
het herstel van de collectieve schade
-
eventueel aanvullende maatregelen tot bekendmaking van de ontvankelijkheidsbeslissing.334
De toelatingsbeslissing moet worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en op de website
van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en eventueel via de media die de
333
334
Art. XVII.36, lid 1, 3° wet collectief herstel.
Art. XVII.43, § 1 en 2 wet collectief herstel.
109
rechter additioneel beval in zijn beslissing. 335 Die publicatie doet de termijnen van
onderhandeling en optiekeuze ingaan. De memorie van toelichting vermeldt onder andere
brieven aan alle klanten van de onderneming of een advertentie in de grote dagbladen.336
Evaluatie
Belangrijke afbakeningsbeslissingen worden overgelaten aan de rechter bij de certificatie. De
werkbaarheid van dat systeem zal moeten blijken uit de praktijk.
5.4.3.1.4. De ruime discretionaire bevoegdheid van de rechter bij de omschrijving van de
groep: opt-in of opt-out
Zoals blijkt uit de overvloedige informatie die verplicht moet worden opgenomen in de
ontvankelijkheidsbeslissing, krijgt de rechter van bij het begin van de procedure een grote
verantwoordelijkheid in de zaak. De ongetwijfeld belangrijkste taak die hem op de schouders
rust is een beslissing omtrent de samenstelling van de groep van vertegenwoordigde
consumenten ten aanzien van wie de schikking of beslissing bindende kracht zal verkrijgen.
Hoewel de Europese Commissie in haar aanbeveling van juni 2013 het optiesysteem van de
inclusie (opt-in) heeft aanbevolen, heeft de Belgische wetgever gekozen voor een soepel
systeem met een principieel vrije keuze van de rechter met enkele uitzonderingen. De rechter
uit zijn keuze bij de omschrijving van de groep in de ontvankelijkheidsbeslissing.337 Hij kan
bij zijn keuze rekening houden met de door de vertegenwoordiger of verweerder geuite
voorkeur in het verzoekschrift en het antwoord daarop.338 Voor lichamelijke en morele schade
en ten aanzien van niet-ingezetenen moet echter steeds inclusiesysteem worden gebruikt.339
335
Art. XVII.43, § 3 wet collectief herstel.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 31.
337
Art. XVII.43, § 2, 3° j° XVII.38, §1 wet collectief herstel.
338
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 29.
339
Art. XVII.38, § 1, 2° wet collectief herstel.
336
110
Evaluatie
In Amerika zijn collectieve vorderingen met een systeem van inclusie onmogelijk onder Rule
23. De voordelen van een collectieve actie waarbij toch heel wat actief optreden van de eisers
wordt gevraagd, worden er miniem geacht.
In België is er echter veel positieve ervaring met procedures waarbij grote hoeveelheden
procesvolmachten moesten worden verzameld door een vereniging als Test-Aankoop (de
Deminorzaak). Wanneer een procedure wordt geleid door een vereniging met bewezen
leiderscapaciteiten, kan zij blijkbaar grote hoeveelheden consumenten op sleeptouw nemen
om een schikking of uitspraak te bekomen.340
Wat lichamelijke en morele schade betreft, wordt het systeem van inclusie opgelegd. Dat
systeem verzekert immers dat de rechter de positie van alle begunstigden van een akkoord of
een beslissing kent alvorens het voor hen verbindend wordt. Lichamelijke en morele schade
kunnen immers onderling enorm verschillen. Bovendien lijkt het ethisch onverantwoord dat
slachtoffers van dergelijke schade tegen hun wil in een class action terecht komen.
De regeling van lichamelijke en morele schade staat in schril contrast met die in Amerika.
Daar wordt het systeem van exclusie of zelfs de mandatory class action gehanteerd voor
lichamelijke en morele schade. De class action wordt er gebruikt om de aansprakelijkheid van
de verweerder in te perken, zelfs ten aanzien van slachtoffers wier schade nog sluipend is
(futures) en zonder dat de eisers de class kunnen verlaten.
Een en ander valt te verklaren omdat de VS geen systemen zoals het Asbestfonds kennen om
de slachtoffers van schade waarvan het causaal verband moeilijk aan te tonen is, te vergoeden.
Class action settlements zijn de enige manier waarop dergelijke zaken snel met op zijn minst
enige vergoeding voor de slachtoffers kunnen worden afgehandeld.
In België, waar wij dergelijke systemen wel kennen, houden we lichamelijke en morele
schade liever voor individuele procedures, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de
340
J.C. COFFEE, JR., “Litigation Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev. 2010, (288) 312319.
111
schadelijders. De methode van inclusie voorkomt excessen zoals Amchem, Ortiz of
Fibreboard.
Verplichte class actions zijn in België niet mogelijk. Slachtoffers die zich buiten de groep
plaatsen of zich er niet bij aanmelden binnen de daarvoor gekozen termijn, kunnen dus ook in
het geval van nakend faillissement van de verweerder nog parallelle vorderingen instellen of
die ingestelde vorderingen behouden341. Dat zou weinig opportuun zijn, gezien de individuele
vorderingen doorgaans weinig waarde hebben. Doch theoretisch gezien bestaat zo de
mogelijkheid dat een race tot the courthouse ontstaat tussen een individu en een vordering tot
collectief herstel.
5.4.3.2. De fase van optiekeuze
Gedurende een in de ontvankelijkheidsbeslissing bepaalde termijn wordt de groep van
vertegenwoordigde consumenten gevormd. Afhankelijk van het gekozen optiesysteem moeten
consumenten die de beschreven collectieve schade hebben geleden en kennis krijgen van de
rechtsvordering tot collectief herstel, zich aanmeldden (opt-in), dan wel afmelden (opt-out) bij
de procedure. 342 De consument deelt zijn optie mee aan de griffie, waardoor zijn keuze
onherroepelijk wordt.343
In het geval van een systeem met exclusie kan de consument naderhand zijn opname in de
groep betwisten, indien hij kan aantonen dat hij in de onmogelijkheid was om kennis te
nemen van de ontvankelijkheidsbeslissing. 344 Een lang verblijf in het buitenland of ziekte
zouden dergelijke onmogelijkheid kunnen betekenen.345
De termijn wordt door de rechter bepaald in zijn ontvankelijkheidsbeslissing en mag noch
korter zijn dan dertig dagen, noch langer dan drie maanden.346
341
Art. XVII.67, eerste lid wet collectief herstel.
Art. XVII.38 wet collectief herstel.
343
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 23.
344
Art. XVII.49, § 4, of XVII. 54, §5 wet collectief herstel.
345
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 24.
346
Art. XVII.43, § 2, 7° wet collectief herstel.
342
112
Evaluatie
Een groot probleem binnen de Amerikaanse class action is dat de legitimatie van de
procedure in grote mate afhangt van de zogenaamde “keuze” die de afwezige eiser maakt om
al dan niet deel uit te maken van de groep, maar dat in de praktijk opt out-rechten weinig tot
nooit gebruikt worden, al helemaal niet in consumentengeschillen, gezien de moeite van
exclusie niet opweegt tegen de kleine herwonnen waarde van de vordering.
Tegelijkertijd zijn de kosten van de kennisgeving om die keuze mogelijk te maken enorm,
zeker omdat in Amerika de individuele kennisgeving per post de norm is geworden.
Dezelfde economische disincentives spelen in België gedurende de optieperiode. Anders dan
in Amerika is de standaardvorm van kennisgeving echter een publieke mededeling in het
Belgisch Staatsblad (online) en de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en
Energie (eveneens online). Slechts wanneer hij dat opportuun acht, kan de rechter bijkomende
publiciteitsmaatregelen bevelen. Te verwachten valt dus dat de kosten van kennisgeving veel
lager zullen zijn.
5.4.3.3. Onderhandelingsfase
5.4.3.3.1. Gedurende de procedure
Tegelijkertijd met de optietermijn, start de onderhandelingstermijn. De procedure wordt
geregeld door art. XVII.45 van de wet en geeft de partijen de mogelijkheid gedurende een
door de rechter bepaalde periode te onderhandelen over een minnelijk akkoord. De partijen
kunnen verzoeken of de rechter kan beslissen tot de aanstelling van een erkend gerechtelijk
bemiddelaar (art. 1734 Ger. W.).
Indien de onderhandelingen slagen, legt de meest gerede partij het bereikte akkoord voor aan
de rechter, die het toetst aan de verplichte wettelijke vermeldingen (art. XVII.45, § 3) en
homologeert tenzij (art. XVII.49, §2):
- het overeengekomen herstel voor de groep of voor een subcategorie kennelijk onredelijk is;
- de termijn voor optiekeuze kennelijk onredelijk is;
113
- de aanvullende bekendmakingsmaatregelen bedoeld in artikel XVII. 45, § 3, 11°, kennelijk
onredelijk zijn;
- de vergoeding van de groepsvertegenwoordiger zijn werkelijk gedragen kosten overschrijdt.
De rechter kan, wanneer hij van oordeel is de homologatie van het akkoord te moeten
weigeren, de partijen uitnodigen om hun akkoord te herzien op dat punt, binnen een termijn
die hij vaststelt.
Het gehomologeerde akkoord heeft de gevolgen van een vonnis ten aanzien van alle leden van
de vertegenwoordigde groep consumenten (art. XVII.49, § 4).
Evaluatie
Bij de Amerikaanse class action lijkt de minnelijke schikking in de wet misschien niet het
hoofddoel van de procedure, maar komt het in de praktijk wel daar op neer. Een goede
minnelijke schikking is zonder twijfel de meest efficiënte, eenvoudige en snelle manier om
een massaschadegeval op te lossen.
De Belgische wetgever leidt de vertegenwoordiger van een groep consumenten daarom
verplicht langs een onderhandelingsfase met de verweerder. De wetgever verwacht duidelijk
dat, analoog met de ervaringen in de VS, de partijen zullen inzien dat schikking voor hen
allebei de beste oplossing is.
Zoals in Amerika wordt vereist dat de schikking door de rechter wordt getoetst op vlak van
enkele verplichte vermeldingen en op vlak van redelijkheid. De ervaring met class actions
leert echter dat bij de toetsing van schikkingen, de rechter op allerlei manieren
gedetermineerd is de schikking zonder meer goed te keuren. Kort samengevat gaat het hier
over tijdsdruk, gerechtelijke achterstand, de tegenzin om een snelle schikking waarover reeds
een akkoord werd bereikt af te wijzen en een tijdrovende procedure op te starten,
ongeïnformeerdheid en onervarenheid.
De centralisatie van de procedures in Brussel heeft positieve en negatieve effecten op die
schikkingsdrang. De vraag is welke effecten zullen overheersen: specialisatie en een
geüniformiseerde checklist, of een verhoogde gerechtelijke achterstand.
114
5.4.3.3.2. Voorafgaand aan de procedure
De wetgever stelt de partijen echter eveneens in staat om voorafgaand aan enige procedure
een akkoord te bereiken en dat akkoord aan de rechter voor te leggen, zodat het dezelfde
uitwerking krijgt als een gehomologeerd akkoord inzake collectief herstel. De partijen leggen
het bij gezamenlijk verzoekschrift ter homologatie voor.347
De rechter beoordeelt in dat geval tegelijkertijd of het akkoord voldoet aan de voorwaarden
inzake ontvankelijkheid van de rechtsvordering tot collectief herstel (artikel XVII.36) en aan
de vereisten die gelden voor een akkoord inzake collectief herstel dat is verkregen na het
instellen van een collectieve rechtsvordering door een vertegenwoordiger tegen een
onderneming (art. XVII.42, § 2).
Evaluatie
Deze procedure doet denken aan de settlement-only class action in Amerika. De verweerder
en de vertegenwoordiger komen “in alle stilte” samen om te onderhandelen en brengen
vervolgens hun akkoord voor de rechter. Daarbij wordt in reflex gevreesd voor schikkingen
ten gevolge van samenzwering en reverse auctions die aan het oog van de rechter kunnen
ontsnappen.
Twee elementen van de Belgische collectieve vordering voorkomen dergelijke misbruiken
echter. Enerzijds moet de schikking hier, in tegenstelling tot in Amerika, nog steeds voldoen
aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden om voor zuivere schikkingsdoeleinden te worden
goedgekeurd: het alternatief in de vorm van een gerechtelijke procedure blijft derhalve de stok
achter de deur. Anderzijds kan een ideological plaintiff, wiens interesses bijna volledig gelijk
liggen met die van de consumenten, moeilijk verleid worden tot samenzwering.
347
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 14.
115
5.4.3.3.3. Geen erkenning van aansprakelijkheid of schuld
(De homologatie van) een akkoord tot collectief herstel laat de aansprakelijkheid van de
verweerder in het midden.348 De procedure is enkel en alleen gericht op het herstel van de
schade en kan dus niet door buitenstaanders worden aanzien als een schuldbekentenis. De
memorie van toelichting beschouwt dat als een stimulans om een schikking aan te gaan.349
Evaluatie
Ook in de VS kan een class settlement niet worden beschouwd als een schuldbekentenis, wat
waarschijnlijk bijdraagt aan haar populariteit.
Aansprakelijkheidsverzekeringen van ondernemingen waarschuwen er echter voor dat vele
polissen slechts tussen zullen komen in geval dat de aansprakelijkheid van de onderneming
vaststaat. 350 Dat is integendeel een stimulans voor de onderneming om een beslissing ten
gronde te verkrijgen, zodat zij ten minste een deel van haar schade kan afwentelen op haar
aansprakelijkheidsverzekeraar. Op die manier kan de onderneming zich ook sterken om niet te
bezwijken aan de druk om te schikken, in welk geval de verzekering het weleens zou kunnen
laten afweten.
5.4.3.4. Fase ten gronde
Wanneer de partijen niet onderhandelen, wanneer de onderhandelingen geen succes hebben of
wanneer het tot stand gekomen akkoord niet wordt gehomologeerd door de rechter, wordt de
procedure verdergezet volgens de gerechtelijke wijze.351 In die gevallen zal de rechter een
uitspraak doen ten gronde352, tenzij de partijen gedurende de gerechtelijke procedure alsnog
een collectief akkoord kunnen bereiken.353
348
Art. XVII.39 en XVII.44 wet collectief herstel.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 35.
350
S. LODEWIJCKX en J.WILLEMS, ”Class actions: massaschade voor ondernemingen en verzekeraars?”, Orde
dag 2011, afl. 54, (55) 61.
351
Art. XVII.52 wet collectief herstel.
352
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 14.
353
Art. XVII.56 wet collectief herstel.
349
116
De gerechtelijke procedure verloopt zoals de traditionele individuele procedure, met enkele
afwijkingen. Zo kan de collectieve procedure niet uitgebreid worden door een extra
verweerder in tussenkomst te vorderen en kan de groepsvertegenwoordiger geen afstand meer
doen van de procedure, tenzij met akkoord van de rechter.354 Cumulatie van een individuele
vordering en een rechtsvordering tot collectief herstel is evenmin mogelijk.355
5.4.3.5. Beslissing ten gronde
In de beslissing ten gronde herhaalt de rechter de (aangepaste) omschrijving van het geding
(in het bijzonder van de groep en de schade) en stelt hij de parameters voor de uitvoering van
het collectief herstel, zoals de termijn waarbinnen de schadevergoedingen kunnen worden
opgeëist en de eventuele zekerheden die de verweerder moet stellen. Zijn beslissing bindt alle
consumenten die worden geacht tot de groep te behoren. Bovendien duidt de rechter in zijn
beslissing een schadeafwikkelaar aan die belast wordt met de uitvoering van het vonnis.356
In zijn beslissing ten gronde beslist de rechter over de modaliteiten en de vorm van het
herstel.357 Het herstel kan in natura of bij equivalent worden bevolen.358 De rechter legt hetzij
een globaal bedrag vast, hetzij een geïndividualiseerd bedrag voor elk lid van de groep en dat
gebaseerd op het principe van integraal herstel op individuele of individualiseerbare basis.359
Besluit de rechter tot de onschuld van de verweerder, dan verwijst hij naar zijn
ontvankelijkheidsbeslissing voor de hierboven opgesomde informatie. De kosten verbonden
aan bekendmaking komen ten laste van de verliezende partij. 360 De beslissing ten gronde
wordt binnen tien dagen bekendgemaakt via het Belgisch Staatsblad. Een kopie wordt
eveneens overgezonden aan de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, die deze
beslissing integraal bekendmaakt op zijn website.361
354
Art. XVII.64 en XVII.65 wet collectief herstel.
Art. XVII.66 wet collectief herstel.
356
Art. XVII.54, §§ 1 en 2 wet collectief herstel.
357
Art. XVII.54, § 1, 7° wet collectief herstel.
358
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 67.
359
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 38.
360
Art. XVII.54, §§ 3 en 4 wet collectief herstel.
361
Art. XVII.55 wet collectief herstel.
355
117
5.4.3.6. Uitvoering van het akkoord of de beslissing tot collectief herstel
De uitvoering van het collectief herstel wordt overgelaten aan een schadeafwikkelaar. Deze
wordt gekozen uit een lijst die de rechtbank heeft aangelegd. Het systeem is geïnspireerd op
de wet van 8 augustus 1997 op het faillissement. Elke jurisdictie bevoegd om kennis te nemen
van een vordering tot collectief herstel maakt in algemene vergadering een lijst van
schadeafwikkelaars op die gemachtigd zijn om over te gaan tot de uitvoering van een
gehomologeerd akkoord of van een beslissing ten gronde met betrekking tot een herstel van
een collectieve schade.
In geval van een opt in-procedure bestaat de lijst van rechthebbenden op een
schadevergoeding uit de consumenten die zich aanmeldden voor het verstrijken van de
termijn. In geval van opt out is slechts geweten wie niet tot de groep behoort, zodat de
consumenten zich moeten kenbaar maken bij de griffie. Op basis van die bekendmakingen
stelt de afwikkelaar een voorlopige lijst op, die ter inzage ligt op de griffie. De opname of
uitsluiting van een consument kan gedurende 30 dagen betwist worden door henzelf of door
de partijen bij de procedure. Na afloop van die termijn neemt de rechter een beslissing
omtrent de betwistingen tijdens een zitting waarop alle protesterenden worden gehoord. 362
De definitieve lijst die na de hoorzitting wordt vastgelegd, wordt gebruikt door de afwikkelaar
om de vergoeding van de consumenten te coördineren. Meer bepaald voert hij toezicht uit op
de uitvoering in natura door de verweerder. In geval van uitvoering bij equivalent moet de
verweerder de vastgestelde vergoeding overmaken aan de afwikkelaar.363
Evaluatie
De schadeafwikkelaar beslist over de allocatie en de verdeling van de fondsen. Daarvoor is hij
beter geplaatst dan de verweerder en de class counsel in de VS. Misbruiken van de
verdeelsleutel om te voorkomen dat de belangrijkste claims de groep verlaten of de sterke
bevoordelen en zwakke te benadelen, zijn dus niet mogelijk. De schadeafwikkelaars zijn een
beperkt aantal professionals, die geacht wordt een goede verdeelsleutel te kunnen ontwikkelen
die geen enkel lid onderbetaald.
362
363
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 40.
Art. XVII.59, § 1 wet collectief herstel.
118
Wat enorm opvalt in contrast met de class action is de afwezigheid van enige vorm van
inspraak van de individuele consumenten. Er worden geen fairness hearings gehouden wat de
schikking betreft en ook over de vergoeding of de aanstelling van de vertegenwoordiger
hebben de leden van de groep weinig te zeggen.
Dat maakt de Belgische class action niet minder democratisch. Uit voorgaand onderzoek
bleek immers dat de bezwaarrechten amper worden gebruikt en dat de rechter weinig of geen
rekening houdt met de weinige absent plaintiffs die dat wel doen.
De mening van de individuen wordt pas gevraagd op het moment dat er zogezegd toe doet: de
uitbetaling. De protesten tegen de voorlopige lijst worden onderzocht op een speciaal daartoe
ingerichte hoorzitting nadat de schikking of de veroordeling reeds vaststaat. Daarom kan
gesteld worden dat er meer aandacht en tijd kan worden besteed aan deze fase dan wordt
gedaan in de Amerikaanse procedure.
De uitvoering in natura zou ook in België kunnen bestaan uit de uitgifte van coupons.
Afhankelijk van de omstandigheden zal de rechter moeten beoordelen of die (aangeboden)
vorm van compensatie kan volstaan en zal de afwikkelaar erop toezien dat de verweerder zijn
verplichtingen nakomt.
Ook de Belgische procedure verwacht van de rationeel apathische absent plaintiffs op het
einde van een opt-out-procedure alsnog een actief optreden om hun vergoeding daadwerkelijk
te verkrijgen. Het valt te voorspellen dat ook in België het percentage van consumenten dat
hun vergoeding komt opeisen veel te laag zal liggen.
5.4.3.7. Afsluiting van de procedure
Wanneer het gehomologeerde akkoord of de beslissing van de rechter ten gronde, volledig is
uitgevoerd, maakt de schadeafwikkelaar een eindverslag over aan de rechter. Het verslag
bevat informatie die nodig is om de procedure te kunnen afsluiten, zodat de rechter kan
beslissen over de vergoeding van de schadeafwikkelaar en de bestemming van een eventueel
saldo van de vergoeding dat niet werd uitgekeerd. Met die beslissing, die integraal wordt
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van de FOD Economie, K.M.O.,
119
Middenstand en Energie, wordt de procedure afgesloten en de afwikkelaar ontheven van zijn
taak.364
5.4.4. Kosten en opbrengsten van de procedure
De kosten van de rechtsvordering tot collectief herstel moeten worden voorgeschoten door de
vereniging die optreedt als vertegenwoordiger. De opbrengsten daarentegen komen enkel ten
goede aan de vertegenwoordigde consumenten (met uitzondering van een eventueel saldo dat
door de rechter voor andere doeleinden kan worden bestemd). De ideological plaintiff streeft
geen economisch doel na zoals de advocaat-ondernemer in het Amerikaanse recht, maar een
maatschappelijk doel: dat verklaart waarom een vereniging een procedure zou aanvatten die
haar financiën slechts kan aantasten of gelijk houden.
De wetgever heeft dat financieel risico voorzien en zelfs bedoeld: hoewel hij het gerecht
toegankelijker wil maken voor de consument, wil hij vermijden dat de collectieve vordering
zou uitmonden in een inflatie van (tergende en roekeloze) rechtsprocedures. Het grote
financiële risico verbonden aan de collectieve vordering moet van de ideological plaintiff een
voorzichtige vertegenwoordiger maken, die slechts optreedt in de gevallen waarin de schuld
van de onderneming duidelijk is.365
Evaluatie
Het tegengestelde financiële belang van de vertegenwoordiger (class counsel) in de
Amerikaanse class action heeft ginds tot de ontwikkeling van een scala aan opportunistische
tactieken geleid, die er in essentie allemaal op neer komen dat de class counsel een fikse
vergoeding verkiest boven de adequate afhandeling van de zaak.
De opbrengsten van de vordering tot collectief herstel gaan, zoals toch de bedoeling is van
collectieve actie, naar de slachtoffers. De vertegenwoordiger wordt slechts vergoed voor zijn
kosten en dat enkel indien hij de vordering tot een schikking of een overwinning voor de
rechter kan leiden. Daar de vertegenwoordiger van een class action geen winstgevend zaakje
364
365
Art. XVII.60 tot en met XVII.62 wet collectief herstel.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53K3300/001 en 53K3301/001, 13.
120
kan maken (tenzij door haar reputatie te bevestigen en zo meer leden aan te trekken, wat
alleen kan worden toegejuicht) en integendeel slechts te verliezen heeft indien hij een slechte
vertegenwoordiger is, voorkomt de Belgische wetgeving dat de meeste problemen uit
Amerika naar ons land komen overgewaaid.
Bestaat er dan helemaal geen manier waarop de financiële interesses van de vereniging
tegengesteld zijn aan die van de consumenten? Toch wel. De kennisgevingskosten maken
bijvoorbeeld een groot deel uit van het financieel risico van de vereniging. De rechter zal
hoogstwaarschijnlijk slechts bijkomende maatregelen van publicatie bevelen indien de
verweerder (die daarbij geen enkel belang heeft, integendeel) of de verzoeker daarom vraagt.
De verzoeker heeft niets te winnen bij extra kennisgeving, enkel te verliezen. Op zo’n
moment kan de verzoeker wijselijk zwijgen, alhoewel extra publicatie in het belang van de
consument is.
De rechter beslist op het einde van de procedure wat met een eventueel saldo van de gelden
zal gebeuren. In Amerika gebeurt het al eens dat dergelijke overschotten aan een vereniging
worden overgemaakt die zich inzet voor slachtoffers van hetzelfde soort massaschade. In
België zou dat erop neerkomen dat die tegemoetkomen aan de vertegenwoordigers, waardoor
zij onrechtstreeks een (gelet op lage opt out-ratio’s) vrij groot financieel belang zouden
verwerven in de zaken, met alle negatieve gevolgen van dien. Wellicht is het nog te vroeg om
de waarde van dergelijke hypotheses in te schatten.
5.5. Besluit
De opzet van deze masterproef is om te achterhalen of een collectieve vertegenwoordigende
rechtsvordering, gebaseerd op de class action-procedure uit de Verenigde Staten van Amerika
kan worden ingevoerd in het Belgisch procesrecht. In de voorgaande hoofdstukken werd
onderzocht of er in België momenteel nood is aan een mechanisme dat een groep mensen die
dezelfde schade hebben geleden tegelijkertijd toegang verleent tot het gerecht. Het resultaat
was positief: de mechanismen die momenteel voorhanden zijn missen immers de
aantrekkelijkheden van een echte collectieve actie, zijn te beperkt om grote groepen de
121
accommoderen of staan enkel ter beschikking van verenigingen om een collectief belang te
verdedigen, maar zonder recht op schadevergoeding.
Eén
van
de
bekendste
–of
veeleer
meest
beruchte-
vormen
van
collectieve
vertegenwoordigende rechtspleging is de class action binnen de common law-traditie. De
class action kende het grootste succes en de meest uitzonderlijke ontwikkelingen in het
Noord-Amerikaanse rechtssysteem. Daarom werd zij beschouwd als de ideale leerschool voor
continentaal Europa in het algemeen en België in het bijzonder. Bij het onderzoek van de
class action werd gefocust op de typische kenmerken van het systeem en de functies die de
class action vervult binnen de maatschappij. Aan de hand van de kenmerken en functies
werden ook de inherente voor- en nadelen van de procedure blootgelegd.
Daaruit bleek dat het elan van de class action als katalysator van private adjudicatie in
gevallen van massaschade niet overdreven is. De class action trekt de ongelijkheden tussen
ondernemingen als repeat players en individuele slachtoffers van massaschade als one shot
players recht, waardoor procederen aantrekkelijker wordt. Zo verzachten class actions een
oud zeer van elke moderne rechtsstaat: de discrepantie tussen een overvloed aan wettelijke
regelen enerzijds en een gebrek aan naleving en afdwinging in de praktijk anderzijds. De
macht van de class action om het gedrag van actoren in de maatschappij te beïnvloeden is dan
ook niet te onderschatten.
Naast de maatschappij in haar geheel, genieten ook haar individuen van de voordelen van de
class action. Waar voorheen slachtoffers van strooischade nagenoeg onvergoed bleven ten
gevolge van een simpele kosten-batenafweging, bekomen ze via schaaleconomieën en
efficiëntie onder de class action daadwerkelijke compensatie. Slachtoffers van substantiële
massaschade zien hun vergoeding door dezelfde positieve krachten gemaximaliseerd worden.
Ten slotte worden zij gespaard van een race to the courthouse en ongelijke behandeling door
verschillende rechters.
Net als elke lastgevingsstructuur heeft de class action echter enorm te lijden onder
belangenconflicten tussen de agent en de principaal. De structuur van de class action heeft de
opkomst van entrepreneurial lawyers gefaciliteerd, die een class action beschouwen als een
onderneming met één doel: een zo hoog mogelijke opbrengst voor zichzelf. Dat brengt een
advocaat-ondernemer ertoe na te laten de latente waarde van de geaggregeerde claims te
122
realiseren in ruil voor een royale vergoeding voor zichzelf. De publieke opinie veroordeelt
class actions als vehikels die enkel dienen tot verrijking van de advocaat en afkapping van de
aansprakelijkheid van de verweerder. Het meest verwerpelijke van dat alles is dat de class
action zo haar bestaansreden niet kan waarmaken, die erin bestaat eisers met kleine claims
toegang te verlenen tot het gerecht om een vergoeding voor hun schade te bekomen.
Ook blijkt de class action een uitstekend instrument te zijn voor advocaten en/of verweerders
met slechte bedoelingen. Advocaten kregen immers snel door dat wanneer een gecertifieerde
class action een onderneming als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt, zij zeer
makkelijk kan overtuigd (lees: afgeperst) worden om een schikking te treffen. Dat de class
action inhoudelijk geen poot heeft om op te staan is daarbij schijnbaar irrelevant. Verweerders
ondervonden van hun kant dat de contingent fee die vasthangt aan het schikken van een class
action het ideale aas vormt om onscrupuleuze advocaten tegen elkaar te laten concurreren tot
ze akkoord gaan de zaak te schikken tegen bodemprijzen.
Voorts werd het politiek en publiek draagvlak voor de invoer van collectieve litigatie
onderzocht. Recente ontwikkelingen in en rond België en Europa (met nadruk op de Europese
Unie) bevestigen dat moderne staten het gemis aan doelmatige groepsactie hebben aangevoeld
en hebben proberen te ondervangen. Hoewel de procedures onderling kunnen verschillen als
dag en nacht blijft de algemene tendens er duidelijk één richting efficiëntere afwikkeling van
massaschade.
Het is niet vanzelfsprekend om via een eenvoudige optelsom van de pluspunten en gebreken
van de class action tot een algemeen waardeoordeel over de class action te komen. Het
praktisch nut van dergelijk waardeoordeel valt ook te betwisten. Een laatste onderdeel van
deze masterproef analyseerde daarom een recent Belgisch wetgevend optreden in het licht van
de opgedane kennis omtrent de common law-ervaringen.
De Belgische wet heeft die test met vlag en wimpel doorstaan en is duidelijk geïnspireerd
door de bestaande literatuur omtrent de invoer van een class action in België.
De procedure heeft een beperkt toepassingsgebied: ze kan slechts gebruikt worden om
concrete schade ten gevolge van limitatief opgesomde inbreuken te vergoeden. Die inbreuken
situeren zich in het gebied van de consumentenbescherming, één van de gebieden waarin de
123
mogelijkheid tot collectieve actie het meest noodzakelijk is, omdat consumenten individueel
worden afgeschrikt hun rechten te laten gelden.
De belangrijkste innovatie van de Belgische wet is dat zij de leiding van de procedure overlaat
aan
een
ideological
plaintiff.
Slechts
verenigingen
zonder
winstoogmerk
of
overheidsinstanties die van de bescherming van consumenten hun enige doel hebben gemaakt,
mogen de vordering begeleiden. Bovendien strijken zij geen enkele vergoeding op naar
aanleiding van de procedure. Op die manier wordt voor herstel geijverd door
vertegenwoordigers met zuivere ideologische belangen. Dergelijke vertegenwoordiging staat
in schril contrast met de door geld gedreven, gewetenloze class counsel-vertegenwoordiging
in Amerika.
De procedure stuurt voorts tot op het laatste moment aan op een schikking, maar plaatst die te
allen tijde onder het toeziend oog van de rechter. Het is niet mogelijk om een collectief
akkoord te laten homologeren, dat niet voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden, zodat in
ieder geval de gerechtelijke procedure als stok achter de deur blijft bestaan.
Soms zit de stok echter al tussen de deur, en laat op die manier een kier open voor
zogenaamde blackmail settlements. Inderdaad, de ervaring met de class action heeft
aangetoond dat de behartenswaardige, afschrikkende functie van een collectieve rechtspleging
zeer snel kan omslaan in een misbruik van macht door eisers. Het valt m.i. ook onder de
Belgische wet niet te vermijden dat verzoekers die macht zullen gebruiken om aloude
aartsvijanden op de knieën te krijgen en “een voorbeeld te stellen” als ultieme behartiging van
hun maatschappelijk doel.
De procedure houdt in theorie rekening met het feit dat enorme kennisgevingskosten de
schaaleconomieën van een class action volledig kunnen teniet doen, door een eenvoudige
publieke kennisgeving te voorzien voor de absent plaintiffs. Uitbreiding van die kennisgeving
is echter mogelijk en zal ook in sommige gevallen wenselijk zijn. De moeilijke afweging van
die kosten en baten komt opnieuw terecht op de schouders van de rechter.
Daarop aansluitend kan een tweede punt van kritiek worden geuit. De rechter krijgt door de
wet enorme discretionaire bevoegdheden en heeft daarbij weinig of geen houvast van de
wetgever. Hij zal naast juridische immers ook economische en sociale afwegingen moeten
124
maken. De rechter die de allereerste vordering op zijn bord zal krijgen, zal zich meermaals in
het haar moeten krabben. De rechtszekerheid is daarmee niet bijzonder gebaat.
De kosten van de procedure worden voorgeschoten door de vertegenwoordiger, wat voor de
gewenste risicoaverse procedures zorgt. De vraag is in hoeverre een verhoogde
toegankelijkheid wordt gecreëerd voor consumenten wanneer een oligopolie wordt gecreëerd
van verenigingen, die omwille van beperkte middelen aan cherry picking van voldoende
sterke zaken zullen doen.
Buiten een kleine wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de voorwaarden van belang en
hoedanigheid betreft, blijft de wet verder van de bestaande procedureregels af. Die, voor
individuele litigatie ontworpen en vrij rigide regels zullen in vrij stevige bochten moeten
worden gewrongen om voor een rechtsvordering tot collectief herstel te kunnen dienen.
125
BIBLIOGRAFIE
Boeken
CASTERMANS, M., Gerechtelijk privaatrecht, Gent, STORY Publishers, 2009, 736 p.
DE SCHUTTER, O., Fonction de juger et droits fondamentaux – Transformation du contrôle
juridictionnel dans les ordres juridiques américain et européen, Brussel, Bruylant, 1999,
1164 p.
FEITWEIS, A., Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, d’économie et de sciences
sociales de Liège, 1985, IX + 769 p.
JONGBLOED, A.W. (ED.), The XIIIth World Congress of Procedural Law: The Belgian and
Dutch Reports, Antwerpen, Intersentia, 2008, XV + 304 p.
LAENENS, J., BROECKX,, K., SCHEERS, D. en THIRIAR, P., Handboek gerechtelijk recht,
Antwerpen, Intersentia, 2008, XXXIII + 813 p.
MAES, B., Inleiding tot het Burgerlijk Procesrecht, Brugge, Die Keure, 2012, XXV + 352 p.
OLSON, M., The Logic of Collective Action, 1971, Cambridge-Massachusetts (US), Harvard
University Press, 189 p.
ROUARD, P., Traité élémentaire de droit judiciaire privé. Tome préliminaire. Introduction
général. Volume I. Principes généraux du droit judiciaire privé, Brussel, Bruylant, 1979, 357
p.
VAN REEPINGHEN, Ch., Rapport sur la réforme judiciaire, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964,
794 p.
TZANKOVA, I.N., Toegang tot het recht bij massaschade, Deventer, Kluwer, 2007, X + 227 p.
TZANKOVA, I.N., Strooischade. Een verkennend onderzoek naar een nieuw rechtsfenomeen,
Den Haag, SDU Uitgevers, 2005, 165 p.
VAN COMPERNOLLE, J. (ed.), Les actions collectives devant les différentes juridictions, Luik,
CUP, 2001, 171 p.
126
Bijdragen in boeken
BOURGOIGNIE TH,. en STUYCK, J., “La représentation jurisdictionelle des intérêts collectifs” in
X, L’évolution du droit judiciaire au travers des contentieux économique, social et familial.
Approche comparative. Actes des XIes Journées d’études juridiques Jean Dabin organisée par
le Centre Charles Van Reepinghen pour le droit judiciaire les 14 et 15 octobre 1982 à
Louvain-la-Neuve, Brussel, Bruylant, 1984, 597-632.
DAUW, P., “Art. 701 Ger. W.”, in X., Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met
overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, nr. 45.
DE CORTE, R., “Hoe autonoom is het procesrecht? Studie van enkele raakvlakken tussen
materieel recht en gerechtelijk recht” in STORME, M. (ed.), Procesrecht vandaag, Antwerpen,
Kluwer, 1980, 1-31.
GIUSSANI, A., “The “Verbandsklage” and the class action: two models for collective
litigation” in STORME, M. (ed.), Procedural laws in Europe. Towards Harmonisation,
Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 389-402.
KOCH, H., “Prozeβführung bei komplexen Verfahren in Europa” in STORME, M. (ed.),
Procedural laws in Europe. Towards Harmonisation, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003,
373-387.
LUST, S. en VOET, S., “De voorwaarden van de burgerlijke rechtsvordering (inzonderheid het
belang) als breekijzer(s) voor een collectieve rechtsvordering” in CLOSSET-MARCHAL, G. en
VAN
COMPERNOLLE, J. (eds.), Vers une “class action” en droit belge? Naar een “class
action” in het Belgisch recht?, Brugge, Die Keure, 2008, 83-146.
MILLER, G.,“Group Litigation in the Enforcement of Tort Law”, in ARLEN, J.H. (ed.),
Research Handbook On The Economics Of Torts”, Cheltenham (UK), Edward Elgar
Publishing, 2013, 262-278.
MOREAU-MARGREVE, I. en VANWIJCK-ALEXANDRE, M., “Les “mass-torts” en droit belge” in
X. (ed.), Liber Amicorum Yvon Hannequart et Roger Rasir, Diegem, Kluwer, 1997, 255-282.
PUTTEMANS, A., “L’introduction d’une forme d’action collective en droit belge” in
LEGENDRE, A. (ed.), L’action collective ou action de groupe. Se préparer à son introduction
en droit français et droit belge, Brussel, Larcier, 2010, 19-46.
127
SILVER, C., “Class actions – Representative proceedings” in BOUCKAERT, B. en DE GEEST, G.
(eds.), Encyclopedia of Law and Economics, Volume V. The Economics of Crime and
Litigation, Cheltenham, Edward Elgar, 2000, 194-240.
TAELMAN, P. en DE BAERE, E., “New trends in standing and res iudicata in collective suits
(Belgium)” in JONGBLOED, A. W. (ed.), The XIIIth World Congress of Procedural Law: The
Belgian and Dutch Reports, Antwerpen, Intersentia, 2008, 5-16.
TZANKOVA, I.N., “Schaalvergroting in het procesrecht”, in W.D.H. ASSER, H.A GROEN en
J.B.M VRANKEN, Een nieuwe balans: interimrapport Fundamentele herbezinning Nederlands
burgerlijk procesrecht, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2003, 161-189.
VOET, S., “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering:
een update en knelpunten inzake collectief procederen” in SERRUS, D. (ed.), Actualia
gerechtelijk recht, Brussel, De Boeck & Larcier NV, 2008, 85-139.
Bijdragen in Belgische en Nederlandse tijdschriften
ALLEMEERSCH, B. en PIERS, M., “Class action: een eenvoudiger rechtstoegang voor de
consument?”, TvC, (NL) 2008, 3-56.
BARENDRECHT, J., “Aansprakelijkheid en welzijn”, NJB (NL) 2002, 605-617.
BOCKEN, H.,” Het Working Paper on Prevention and Restoration of Significant
Environmental Damage. Het Witboek betreffende milieuaansprakelijkheid terzijde gelegd.”,
TMR 2001, 350-355.
BOONE, R., “De lange weg naar een Belgische class action-regeling”, Juristenkrant 2012, afl.
242, 8-9.
BOONE, R., “België heeft class action-regeling nodig”, Juristenkrant 2011, afl. 229, 8.
BREWAEYS, E., “De actio popularis”, P&B 2001, 191-198.
CAUFFMAN, C.,”Een model voor een Belgische class action? De advocatuur neemt het
voortouw”, RW 2009-10, afl. 17, 690-708.
128
CLOSSET-MARCHAL, G., “Jonction des demandes pour cause de litispendance ou de
connexité” (noot onder J.P. Etterbeek 18 april 2008), T.Vred. 2010, afl. 3-4, 80-84.
DE BAERE, E., “Voor het eerst in België: collectieve vorderingen tot schadevergoeding voor
consumenten”, RW 2013-14, afl. 34, 1322.
DE BAERE, E., “De Nederlandse class settlement: over de wet collectieve afwikkeling
massaschade en haar internationale impact“, TPR 2013, afl. 4, 2563-2648.
DE BAERE, E., “Advocatuur en class-action: collectieve off-day?” Juristenkrant 2010, afl.
206, 10-11.
DE BAERE, E., “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in Belgisch
recht?”, TPR 2007, 7-72.
DE BIE, N., “Groepsvorderingen, de missing link in ons recht”, Orde dag 2011, afl. 54, 75-80.
DEMUYNCK, I., “Rechtshandhaving door de stakingsrechter”, RW 2001-02, afl. 34, 1237-1257
(deel 1) en afl. 40, 1485-1496 (deel 2).
EYSKENS, W., en KALUMA, N., “La class action et le droit belge. Va-et-vient de part et d’autre
de l’Atlantique“, JT 2008, afl. 6319, 481-488.
FRANKIGNOUL, L., “Un projet belge de recours collectif au regard des modèles espagnol et
québécois“, Rev.Dr.ULg. 2011, afl. 2, 217-242.
HOFSTRÖSSLER, P., “Waarom een ‘class action’ in België? Krijtlijnen van het voorstel van de
Orde van Vlaamse Balies”, Orde dag 2011, afl. 54, 95-103.
LARSSEN, C., “Het Verdrag van Aarhus en de toepassing ervan in het Belgisch recht”, TMR
2005, afl. 3, 244-270 (deel 1) en afl. 5, 474-520 (deel 2).
LEMMENS, P., “Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve
belangen”, RW 1983-1984, afl. 30, 2001-2026.
LINDEMANS,
D.,
“Vrije
keuze
van
advocaat.
Inzake
rechtsbijstand,
ook
in
massaschadegevallen”, NJW 2010, afl. 218, 174-179.
129
LODEWIJCKX, S en CATTEAU, A., “Invoering van “class actions” in België: welke gevolgen
voor de verzekeringssector?”, Verzekeringsnieuws 2011, afl. 43, 1-20.
LODEWIJCKX, S. en WILLEMS, J., ”Class actions: massaschade voor ondernemingen en
verzekeraars?”, Orde dag 2011, afl. 54, 55-63.
OZMIS, D. en TZANKOVA, I.N., “De evaluatie van de WCAM: de kernthema’s uitgelicht”,
TCR (NL) 2012, afl. 3, 33-43.
RONSE, S., “Omzetting van de Europese Richtlijn betreffende de milieuaansprakelijkheid“,
TVW 2008, afl. 2, 104-106.
SCHOUKENS, H., “Milieuverenigingen krijgen ruime toegang tot rechter”, Juristenkrant 2013,
afl. 274, 4-5.
SCHRAM, F., “Verdrag van Aarhus. Omzetting van het verdrag op het niveau van de Europese
Unie”, NJW 2012, afl. 269, 614-632.
SCHUERMANS, L., ”Het paard van Troje is niet opgetuigd. Pleidooi voor een efficiënte
afwikkeling van massaschade”, RW 2005-06, afl. 19, 721-727.
STEVENS, H. en SEBREGHTS, H., “De Wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht
inzake bescherming van het leefmilieu: een evaluatie van de toepassing in het voorbije
decennium“, MER 2002, afl. 3, 182-210.
STOOP, E., “Class action”, Ad Rem 2008, afl. 5, 29-39.
STRUYVEN, D., “De groepsvordering of ‘class action’: een valkuil voor bedrijven en ... consumenten?”, Orde dag 2011, afl. 54, 65-69.
TAELMAN, P. en THION, P., “Bundeling van vorderingen”, TPR 2003, afl. 4, 1498-1599.
TAEYMANS, M., “Consumenten kunnen collectieve vordering instellen”, Juristenkrant 2014,
afl. 286, 1.
130
VAN DAM-LELY, J.H. en
DE
HOOGH, A.N.L., “Collectieve acties in het algemeen en de
WCAM in het bijzonder. Verslag van de voorjaarsvergadering van de Nederlandse
Vereniging voor Procesrecht 2012”, TCR (NL) 2013, afl. 1, 17-23.
VAN
DEN
BERGH, B.,“Over cumul van vorderingen, samenhang en de aanwijzing van de
bevoegde rechter” (noot onder Cass. 7 februari 2008), RW 2009-10, afl. 5, 192-196.
VANDE WALLE, G., “Conflictafhandeling bij collectieve schade: op zoek naar herstel”, Orde
dag 2011, afl. 54, 7-15.
VAN DIJCK, G., VAN DOORN, K. en TZANKOVA, I., “Reguleren van de afwikkeling van
massaschade. Over opt-in/opt-out, inzichten voor de praktijk en de noodzaak van meer
(empirisch) onderzoek”, NJB (NL) 2011, afl. 21, 1383-1389.
VAN DOORN, K., “De Nederlandse wet collectieve afwikkeling massaschade: een
slachtoffervriendelijke afwikkeling?”, Orde dag 2011, afl. 54, 29-38.
VAN HECKE, S., “Bijzondere Commissie Seksueel Misbruik: aanbevelingen zullen de
kinderen beter beschermen”, TJK 2011, afl. 3, 161-168.
VEROUGSTRAETE, I.,”Class actions: Les doutes et certitudes du magistrate”, Cah.jur. 2012,
afl. 4, 99-103.
VOET, S., “Europa zet class actions definitief op de agenda”, RW 2013-14, afl. 1, 37-39.
VOET, S., “Collectieve afwikkeling van consumenten-massaschade. Pleidooi voor een
geïntegreerde aanpak“, DCCR 2013, afl. 100-101, 201-212.
VOET, S., “Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering: vier bouwstenen
voor een Belgische class action”, RW 2012-13, nr. 18, 682-697.
VOET, S., “Europa blaast class actions nieuw leven in”, Juristenkrant 2013, afl. 272, 2-3.
131
VOET, S., “Nederlandse class action-regeling: lessen voor België?”, Juristenkrant 2012, afl.
248, 12-13.
Voet, S., “Massaschadeafwikkeling door een Belgische bril”, TCR (NL) 2012, afl. 4, 177-185.
Bijdragen in Noord-Amerikaanse tijdschriften
BERNSTEIN, R.,“Judicial Economy and Class Actions”, J. Leg. Stud. 1998, 349-370.
BRUECKNER, L.A., “Class Action Ethics Issues: Combating the Threat of Class Action
Abuse”, Prof. Law. 2000, 133-142.
BRUNET, E., “Class Action Objectors: Extortionist Free Riders or Fairness Guarantors”, U.
Chi. Legal F. 2003, 403-474.
BUTLER, H.N. en JOHNSTON, J.S., “Reforming State Consumer Protection Liability: An
Economic Approach”, Colum. Bus. L. Rev. 2010, 1-103.
BUCKLEY, C.H., “A Suggested Remedy for Toxic Injury: Class Actions, Epidemiology, and
Economic Efficiency”, Wm. & Mary L. Rev. 1985, 479-543.
COFFEE, J.C. JR., “Litigation Governance: Taking Accountability Seriously”, Colum. L. Rev.
2010, 288-351.
COFFEE, J.C. JR., “Reforming the Securities Class Action: An Essay on Deterrence and its
Implementation”, Colum. L. Rev. 2006, 1534-1586.
COFFEE, J.C. JR., “Class Action Accountability: Reconciling Exit, Voice, and Loyalty in
Representative Litigation”, Colum. L. Rev. 2000, 370-439.
COFFEE, J.C. JR., “The Corruption of the Class Action: The New Technology of Collusion”,
Cornell L. Rev. 1995, 851-856.
COFFEE, J.C. JR., “The Regulation of Entrepreneurial Litigation: Balancing Fairness and
Efficiency in the Large Class Action”, U. Chi. L. Rev. 1987, 877-937.
COFFEE, J.C. JR., “Rethinking the Class Action: a Policy Primer on Reform”, Ind. L.J. 198687, 625-664.
132
COFFEE, J.C. JR., “Understanding the Plaintiff's Attorney: The Implications of Economic
Theory for Private Enforcement of Law through Class and Derivative Actions”, Colum. L.
Rev. 1986, 669-727.
COFFEE, J.C. JR., “The Unfaithful Champion: The Plaintiff as Monitor in Shareholder
Litigation”, Law & Contemp. Probs. 1985, 5-81.
COFFEE, J.C. JR., “Rescuing the Private Attorney General: Why the Model of the Lawyer as
Bounty Hunter is Not Working”, Md.L.Rev. 1983, 215-288.
CRAMTON, R.C., „Individualized Justice, Mass Torts, and “Settlement Class Actions”: an
Introduction”, Cornell L. Rev. 1995, 811-836.
DAM, K.W.,“Class Actions: Efficiency, Compensation, Deterrence and Conflict of Interests”,
J. Leg. Stud. 1975, 47-73.
DEWEES, D.N., PRICHARD, J.B.S. en TREBILCOCK, M.J., “An Economic Analysis of Cost and
Fee Rules for Class Actions”, J. Leg. Stud. 1981, 155-185.
EISENBERG, T. en MILLER, G.P., “Attorney Fees and Expenses in Class Action Settlements:
1993–2008”, J. Empirical Legal Stud. 2010, afl. 2, 248-281.
EISENBERG, T. en MILLER, G.P., “The Role of Opt-Outs and Objectors in Class Action
Litigation: Theoretical and Empirical Issues”, Vand. L. Rev. 2004, 1529-1567.
FISCH, J.E., “Aggregation, Auctions and Other Developments in the Selection of Lead
Counsel under The PSLRA”, Law & Contemp. Probs. 2001, 53-96.
FITZPATRICK, B.T., “An Empirical Study of Class Action Settlements and their Fee Awards”,
J Empirical Legal Stud 2010, afl. 7, 1-41.
GALANTER, M. en CAHILL, M., “Most Cases Settle”: Judicial Promotion and Regulation of
Settlements”, Stan. L. Rev.1994, 1339-1391.
HAY, B. en ROSENBERG, D., ““Sweetheart” and “Blackmail” Settlements in Class Actions:
Reality and Remedy”, Notre Dame L. Rev. 2000, 1377-1408.
ISSACHAROFF, S., „Class Action Conflicts“, U.C. Davis L. Rev. 1997, 805-833.
133
ISSACHAROFF, S. en MILLER, G.P., “Will Aggregate Litigation Come to Europe?”, Vand. L.
Rev. 2009, 179-210.
JACKSON, T.H., “Bankruptcy, Non-Bankruptcy Entitlements and the Creditors' Bargain”, Yale
L. J. 1982, afl. 5, 857- 907.
JENSEN, M.C. en MECKLING, W.H.,“Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs
and Ownership Structure”, Journal of Financial Economics 1976, afl. 4, 305-360.
KLEMENT, A., “Who Should Guard the Guardians? A New Approach for Monitoring Class
Action Lawyers”, Rev. Litig. 2002, 25-82.
KONIAK, S.P. en COHEN, G.M., “Under Cloak of Settlement”, Va. L. Rev. 1996, 1051-1280.
KONIAK, S.P., “Feasting While the Widow Weeps: Georgine v. Amchem Products, Inc.”,
Cornell L. Rev. 1995, 1045-1158.
LAHAV, A., “Fundamental Principles for Class Action Governance”, Ind. L. Rev. 2003, 65140.
LAZOS, S.R., “Abuse in Plaintiff Class Action Settlements: The Need for a Guardian during
Pretrial Settlement Negotiations”, Mich. L. Rev. 1985, 308-332.
MACEY, J.R. en MILLER, G.P., “The Plaintiffs' Attorney's Role in Class Action and Derivative
Litigation: Economic Analysis and Recommendations for Reform”, U. Chi. L. Rev. 1991, 1118.
MILLER, G.P., “Conflicts of Interest in Class Action Litigation: An Inquiry into the
Appropriate Standard”, U. Chi. Legal F. 2003, 581-630.
MILLER G.P., en SINGER, L.S.,“Nonpecuniary Class Action Settlements”, Law & Contemp.
Probs. 1997, 97-154.
PRIEST, G.L., “Procedural versus Substantive Controls of Mass Tort Class Actions” J. Leg.
Stud. 1997, 522-573.
REDISH, M.H. en KASTANEK, A.D., “Settlement Class Actions, The Case-or-Controversy
Requirement, and the Nature of the Adjudicatory Process”, Chi. L. Rev. 2006, 545.
RHODE, D.L., “Class Conflicts in Class Actions”, Stan. L. Rev. 1982, 1183-1262.
134
ROSENFIELD, A., “An Empirical Test of Class-Action Settlement”, J. Legal Stud. 1976, 113120.
ROSENBERG, D., “Mandatory-Litigation Class Action: The Only Option for Mass Tort Cases”,
Harv. L. Rev. 2002, 831-97.
SILVER, C., “Unloading the Lodestar: Toward a New Fee Award Procedure”, Tex. L. Rev.
1992, 865-962.
SILVER, C. en BAKER, S., ”I Cut, You Choose: The Role of Plaintiffs' Counsel in Allocating
Settlement Proceeds”, Va. L. Rev. 1998, 1465-1540.
STEMPEL, J.W., “Class Actions and Limited Vision: Opportunities for Improvement Through
a More Functional Approach to Class Treatment of Disputes”, Wash. U. L. R. 2005, 11271269.
WEISS, E.J. en BECKERMAN, J.S., “Let the Money Do the Monitoring: How Institutional
Investors Can Reduce Agency Costs in Securities Class Actions”, Yale L.J. 1995, afl.8, 20532127.
WILLGING, T.E., HOOPER, L.L. en NIEMIC, R.J.,“An Empirical Analysis of Rule 23 to Address
the Rulemaking Challenges”, N.Y.U. L. Rev. 1996, 74-181.
YEAZELL, S.C., “Group Litigation and Social Context: Toward a History of the Class Action”,
Colum. L. R. 1977, 866-895.
X., “Who benefits most from class-action lawsuits?”, USA Today 2003, 01b.
Online gepubliceerde werken
ALEXANDER, J.C., “An Introduction to Class Action Procedure in the United States”, Stanford
University, 2000, http://www.law.duke.edu/grouplit/papers/classactionalexander.pdf.
ARROW, K.J., The Economics of Agency, Harvard Business School Press,
http://classwebs.spea.indiana.edu/kenricha/Oxford/Archives/Courses%202010/Governance%
202010/Articles/Arrow.pdf,
135
VBO/FEB, “Veut-on introduire la “class action” en Belgique ? La FEB tire la sonnette
d’alarme”, http://www.arbitration-adr.org/documents/?i=180.
TEST-AANKOOP/TEST-ACHATS, “L’instauration d’une procédure d’action de groupe en droit
belge:
Une
nécessité
pour
les
consommateurs”,
november
2010,
http://www.testachats.be/action/nosactions/pending%20issues/l%E2%80%99action%20collec
tive%20belge,%20le%20cha%C3%AEnon%20manquant.
WILLGING, T.E. en WHEATMAN, S.R., Attorney Reports on the Impact of Amchem and Ortiz
on Choice of a Federal or State Forum in Class Action Litigation (FJC Report to the
Advisory
Committee
on
Civil
Rules),
april
2004,
http://www.fjc.gov/public/pdf.nsf/lookup/AmOn02.pdf/$file/AmOrt02.pdf.
X., Do Class Actions Benefit Class Members?, 2009, http://blogs.reuters.com/alisonfrankel/files/2013/12/mayerbrownclassactionstudy.pdf.
136