Praktijkopdracht Klinisch Redeneren 14-15

Praktijkopdracht Klinisch Redeneren
Inleiding
Via deze praktijkopdracht werk je aan je verpleegkundige vakdeskundigheid. De opdracht helpt je om
achtergrondkennis te verwerven van de patiënten binnen het specialisme van de afdeling. Kennis is
de basis van goede zorgverlening aan de patiënt. Naarmate je meer vakkennis hebt over de relevante
anatomie, fysiologie en pathologie van de patiënten, zul je beter in staat zijn adequaat in te gaan op
de behoeften van de patiënt en te begrijpen hoe de zorgverlening voor deze patiënt eruit moet zien.
Daarnaast zul je de verpleegkundige zorg beter af kunnen stemmen op de behandeling van de
patiënt door de andere disciplines.
Leren begint bij vragen stellen over en systematisch observeren van patiënten. Door het zoeken van
antwoorden op je vragen vergroot en verdiep je je kennis en inzicht in de zorgverlening aan de
patiënten van deze afdeling.
Competenties
Deze opdracht draagt bij aan de volgende beroepscompetenties:
1a. De verpleegkundige verleent zorg in complexe zorgsituaties van opname tot ontslag.
1b. De verpleegkundige verleent preventieve zorg aan individuen en groepen.
1c. De verpleegkundige onderbouwt de zorg met behulp van klinisch redeneren.
4c. De verpleegkundige zorgt voor het voortdurend actueel houden van de eigen kennis.
Opdracht
Ontwikkel en verdiep je specialistische kennis van de patiëntenzorg op deze afdeling. Doe dit door
een patiënt die op dit moment opgenomen is te observeren en na te denken over diens ziekte.
Vergroot vervolgens door vanuit betrouwbare theoriebronnen en doelgerichte patiëntobservaties je
vakinhoudelijke kennis en inzicht.
Ga hierbij te werk aan de hand van onderstaande vragen. De vragen zijn bedoeld om je te helpen
doelgericht te observeren en in achtergrondliteratuur te gaan zoeken. Het is niet nodig om elke vraag
op papier uit te werken, al is het natuurlijk wel handig als je aantekeningen voor jezelf maakt.
In de opdracht worden 2 tussenproducten en een eindproduct gevraagd. Deze 3 producten werk je
netjes uit. Daarbij is het belangrijk dat je je eigen woorden gebruikt en geen tekst overneemt uit de
literatuur of van internet. Je laat immers via je eigen uitleg zien dat je de stof beheerst en kunt
gebruiken bij een patiënt van jouw afdeling.
1. Keuze
Kies een patiënt die op dit moment op de afdeling verpleegd wordt, en die een van de ziektebeelden
uit de afdelingsmodule heeft. Houdt bij de keuze van de patiënt rekening met complexiteit van zorg:
dit moet passen bij jouw niveau binnen de opleiding.
2. Symptomen
Ga na welke objectieve (door zorgverleners vast te stellen) en subjectieve (door de patiënt ervaren)
symptomen bij de patiënt aanwezig zijn.
3. Anatomische eigenschappen
a. Wat is er afwijkend in de anatomie/fysiologie waardoor deze symptomen verklaard kunnen
worden?
b. Hoe zou deze anatomische/fysiologische structuur normaalgesproken moet zijn?
c. Wat is de functie van deze anatomische/fysiologische structuur?
d. Wanneer zijn de afwijkingen in deze structuren zo ernstig dat er sprake is van een ziekte
(drempelwaarden)?
Tussenproduct 11
Beschrijf vanuit de kennis die je bij de voorgaande vragen hebt verworven, in eigen woorden hoe de
symptomen van deze patiënt verklaard kunnen worden (ongeveer ½ - 1 A4).
4. Etiologie
a. Welke verschillende oorzaken kunnen tot deze verstoring van de normale anatomie/fysiologie
leiden?
b. Wat is/zijn waarschijnlijk de oorzaak/oorzaken die bij ‘jouw’ patiënt tot deze aandoening
heeft/hebben geleid?
c.Leiden deze oorzaken altijd tot deze verstoring in de anatomische/fysiologische structuur?
5. Diagnostiek
a. Welke (medisch) diagnostische onderzoeken kunnen ingezet worden om deze medische diagnosen
definitief te kunnen stellen?
b. Welke van deze onderzoeken zijn/worden bij ‘jouw’ patiënt uitgevoerd?
c. Welke rol speelt de verpleegkundige bij (de voorbereiding, uitvoering, nazorg van) de
diagnostische onderzoeken die bij ‘jouw’ patiënt zijn uitgevoerd?
6. Prognose
a. Hoe zal de verstoring van de anatomische/fysiologische structuur zich waarschijnlijk ontwikkelen?
(volledig herstel; gedeeltelijk herstel met welke resttoestand; in remissie; stabiliseren;
beperken/remmen achteruitgang; alleen symptoombestrijding mogelijk)
b. Wat is de prognose voor ‘jouw’ patiënt, en waarop is deze prognose gebaseerd?
c. Welk onderzoek en/of welke observaties door de verpleegkundigen zijn van belang om het beloop
te monitoren? Verklaar het nut van deze onderzoeken/observaties uit de anatomische/fysiologische
structuur.
7. Medische behandeling
a. Welke (medische) behandelingen zijn er bij deze aandoening (zowel medicamenteus als nietmedicamenteus)?
b. Hoe grijpt elk van deze behandelingen in op de anatomische/fysiologische structuur?
c. Welke behandeling krijgt ‘jouw’ patiënt? Verklaar waarom bij deze patiënt juist voor die
behandeling is gekozen.
1
Laat dit tussenproduct lezen aan je werkbegeleider en vraag je werkbegeleider om feedback op de juistheid
en diepgang van je uitwerking.
d. Welke discipline(s) voert/voeren deze behandeling uit? Wat is de intensiteit (frequentie, duur) van
de behandeling?
e. Welke rol heeft de verpleegkundige bij deze behandeling? Voert de verpleegkundige een deel van
de behandeling (mee) uit?
f. Welk onderzoek en/of welke observaties door de verpleegkundigen zijn van belang om de effecten
van de behandeling te monitoren. Verklaar het nut van deze onderzoeken/observaties uit de
anatomische/fysiologische structuur.
8. Complicaties
a. Welke complicaties kunnen optreden bij deze ziekte?
b. Welke complicaties kunnen optreden bij de 2 meest voorkomende behandelingen2?
c. Verklaar deze risico’s vanuit de anatomische/fysiologische structuur.
d. Op welke complicaties heeft ‘jouw’ patiënt risico?
e. Wat zijn de eerste symptomen waaraan het optreden van de 2 meest voorkomende complicaties
herkend kan worden? Hoe zijn deze symptomen uit de anatomische/fysiologische structuur te
verklaren?
f. Welke verpleegkundige zorg kan ter preventie van de complicaties geboden worden? Hoe is te
verklaren dat dit inderdaad een preventieve werking heeft?
Tussenproduct 23
Geef in een beschrijving van ‘jouw’ patiënt met een onderbouwde uitleg (in eigen woorden) van elk
onderdeel van de beschrijving (ongeveer 2 A4):
a. Diagnose: naam van de ziekte; etiologie; aanwezige symptomen.
b. Onderzoek waarop de diagnose is gebaseerd.
c. Prognose.
d. Medische behandeling.
e. (Potentiële) complicaties.
9. Verpleegkundige zorg
a. Welke verpleegkundige zorg komt er voort uit de medische behandeling (participatieve zorg)?
b. Welke beperkingen in activiteiten worden vaak door patiënten ervaren als gevolg van deze
aandoening?
c. Welke beperkingen in activiteiten worden vaak door patiënten ervaren als gevolg van de
behandeling van deze aandoening?
d. Welke belemmeringen in hun participatie in de maatschappij worden vaak door patiënten ervaren
als gevolg van deze aandoening?
e. Welke belemmeringen in hun participatie in de maatschappij worden vaak door patiënten ervaren
als gevolg van de behandeling van deze aandoening?
f. Welke verpleegkundige zorg komt bij deze patiëntengroep vaak voort uit beperkingen,
participatieproblemen en uit de reactie van de patiënt op diens ziekte en/of op de behandeling (de
verpleegkundige diagnosen, autonome zorg)?
2
Indien er bij deze aandoening niet meer dan één behandeling is, dan beperk je je uiteraard tot deze
behandeling.
g. Welke verpleegkundige zorg, reacties, beperkingen en participatieproblemen komen bij ‘jouw’
patiënt voor?
10. Na ontslag
a. Welke zorg ontvangen de patiënten met deze aandoeningen normaalgesproken na het vertrek van
deze afdeling?
b. Welke zorg na vertrek van deze afdeling valt er te verwachten voor ‘jouw’ patiënt?
c. Welke leefregels zijn na ontslag belangrijk voor patiënten met deze aandoening? Hoe zijn deze
leefregels te verklaren vanuit de anatomische/fysiologische structuur?
d. Welke ontslagvoorbereiding wordt uitgevoerd door de verpleegkundige op de afdeling?
Eindproduct
Geef in een beschrijving van ‘jouw’ patiënt met een onderbouwde uitleg (in eigen woorden) van de
verpleegkundige zorg (zowel medisch gedelegeerd, als gericht op activiteiten, participatieproblemen,
reactie op ziekte of behandeling). Beschrijf ook de gewenste nazorg voor jouw patiënt. (ongeveer 1
A4).
Bereid een patiëntenpresentatie voor over ‘jouw’ patiënt. Plan met je
praktijkopleider/werkbegeleider wanneer deze presentatie voor je medeteamleden wordt
uitgevoerd, òf plan met je studieloopbaanbegeleider wanneer deze presentatie voor je
medestudenten wordt uitgevoerd.
Beoordeling
C1a
1. De student heeft over beide tussenproducten feedback gevraagd aan de praktijkopleider. KVO en
heeft deze feedback aantoonbaar verwerkt in de tussenproducten.
2. De student laat blijken oog te hebben voor de beleving, behoeften en wensen van ‘de eigen’
patiënt.
3. De student laat blijken oog te hebben voor de gevolgen van het ziekteproces op lichamelijk,
psychisch en sociaal gebied.
4. De student laat blijken voldoende achtergrondkennis te hebben over deze aandoening.
c1b
5. De student laat blijken voldoende kennis te hebben van specifieke kenmerken van
(risico)populaties van deze aandoening, van symptomen en reacties op ziekte of behandeling.
6. De student laat blijken voldoende kennis te hebben van preventieve maatregelen bij deze
aandoening.
c1c
7. De student heeft potentiële verpleegkundige diagnosen geformuleerd en deze voor de ‘eigen’
patiënt vastgesteld.
8. De student verantwoordt op basis van de achtergrondkennis de verpleegkundige zorgverlening.
9. De student plaatst de verpleegkundige klinische redenering in een multidisciplinaire context.
c4a
10. Brengt actuele kennis over op collega-verpleegkundigen.
c4c
11. Formuleert leervragen en past een adequate strategie toe om de vragen te beantwoorden.
12. Beantwoordt vragen met voldoende diepgang.
13. Laat blijken de grenzen van de eigen kennis te kennen.
(c5b
14. Signaleert hiaten en overlappingen in de zorgverlening.)
Beoordelaar:
1. De feedback op de patiëntenpresentatie van beoordelaars in de praktijk.
2. Feedback van de opdrachtuitwerking door beoordelaars in de praktijk
3. Docent van school3 beoordeelt de opdracht en kent de studiepunten toe.
Portfolio
In het digitaal portfolio worden ten minste opgenomen:
4. Tussenproduct 1 en tussenproduct 2.
5. De schriftelijke feedback op tussenproduct 1 en 2.
6. Een globale uitwerking van de opzet en inhoud van de patiëntenpresentatie.
Literatuur:
Van der Brug Y, van Achterberg T. ICF in de verpleegkunde II. Maarssen/Utrecht: Elsevier
Gezondheidszorg/LCVV; 2003.
WHO/RIVM. ICF: Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning,
Disability and Health. Houten: BSL; 2007.
http://www.rivm.nl/who-fic/in/BrochureICF.pdf
3
Duaalstudenten: in de propedeuse is dat de docent klinisch redeneren, die daarvoor een iets van deze
praktijkopdracht afwijkende toetsopdracht zal verstrekken. In de hoofdfase is dit de studieloopbaanbegeleider.
AIZ-studenten: dit is de stagedocent.