VOORWOORD De Extended Master Organization Studies van Tilburg University combineert wetenschappelijk onderwijs en onderzoek met diepgaande werkervaring in één van de deelnemende partnerorganisaties. Deze masterstudie slaat een brug tussen het onderwijsprogramma en de organisaties waarin de studenten hun carrière starten. Eerste lustrum De vijfde editie van de Extended Master Organization Studies startte in 2012. De studenten volgden eerst een half jaar lang diverse vakken en startten daarna per 1 februari 2013 bij één van de 17 partnerorganisaties. De meeste partnerorganisaties steunen al een aantal jaar de Extended Master. De studenten werkten één jaar lang aan diverse interessante onderwerpen en projecten bij de organisaties, verrichtten tegelijkertijd een onderzoek dat resulteerde in een afstudeerscriptie: de masterthesis. Zij ontwikkelden zich in één jaar tot junior beroepsbeoefenaars en ontvangen hun diploma op 17 maart 2014. Kennisoverdracht Alle studenten hebben een behoorlijke ontwikkeling doorgemaakt op zowel professioneel als persoonlijk gebied. Bewijzen daarvoor liggen onder andere in het grote aantal studenten dat voor korte of langere tijd bij de partnerorganisatie kan blijven werken of elders een baan heeft gevonden. Het meest tastbare eindresultaat van de Extended Master is echter de masterthesis. Daarin wordt de theoretische kennis uit de studie toegepast op alledaagse vraagstukken in organisaties. In deze bundel doen de studenten kort en bondig verslag de belangrijkste resultaten van hun uiteenlopende onderzoeken. Zodat de opgedane kennis kan worden gedeeld met de deelnemende organisaties en met buitenstaanders. De kennisoverdracht tussen universiteit en partnerorganisaties – over en weer – vormt inmiddels al meer dan 5 jaar een drijvende kracht achter de Extended Master. Op deze plaats daarvoor een woord van dank aan alle betrokken organisaties, collega’s en (oud)studenten. We hopen dat het lezen van de samenvattingen in deze bundel naar meer smaakt: meer kennisoverdracht en meer samenwerking. Stefan Cloudt – coördinator Extended Master Organization Studies Martyna Janowicz – onderwijsdirecteur Departement Organization Studies Partnerorganisatie: Amarant Student: Kim op ’t Hoog ([email protected]) Thesis-titel: Self-Management and Quality of Care; A collision of worlds or route to success? Aanleiding Sterke aanname voor een positieve relatie tussen zelfsturing en kwaliteit van zorg, echter relatief weinig onderzoek in de zorg en/of binnen vergelijkbare instellingen. Vraagstelling In welke mate en hoe heeft het niveau van zelfsturing in teams invloed op de kwaliteit van zorg die geleverd wordt door de teams in district 6 van de Amarant Groep? [Kwaliteit van zorg betreft de ‘harde’ kant: medicatie, val en ‘overige’ incidenten.] Methode Vragenlijst en interne documentenstudie binnen alle 38 teams van district 6 om relatie(s) vast te stellen. Daarna negen interviews met teams en manager om tot bepaalde mechanismen te komen die de gevonden relatie(s) tussen beide concepten zouden kunnen verklaren. Hierin is de ‘zachte’ kant van zorg ook meegenomen. Conclusie Er is alleen een negatieve relatie gevonden tussen het niveau van zelfsturing binnen teams en het aantal medicatie incidenten, welke is te verklaren door het systeem. De mechanismen die gevonden zijn die de relatie tussen beide concepten verklaren zijn beslissingsbevoegdheid, (ervaren) werklast, team cohesie en kwaliteit van arbeid. Praktische relevantie Om te kunnen sturen op kwaliteit van zorg in relatie tot zelfsturing is het zaak voor de organisatie om prestatie-indicatoren te ontwikkelen die ook de ‘zachte’ kant van de zorg meten, zoals de cliënttevredenheid en vriendelijkheid en genegenheid van het personeel. Daarnaast is het van toegevoegde waarde om richtlijnen te definiëren voor het gewenste niveau van zelfsturing van de teams. Hierin is een voorzet gedaan binnen het onderzoek waar de Amarant Groep op voor kan borduren de komende jaren. Om tot een optimaal resultaat te komen m.b.t. zelfsturing zou de organisatie in teamontwikkeling (potentie) en de fases waarin teams zich bevinden moeten investeren en daar de organisatorische context en verwachtingen op afstemmen. “Waar de cliënt centraal staat binnen de zorg, zou de medewerker/team centraal moeten staan binnen zelfsturing in relatie tot kwaliteit van zorg.” Partnerorganisatie: Berenschot Student: Inge van den Berg ([email protected]) Thesis-titel: What determines trust? - What variables influence trust of housing corporations in its collaboration chain partners? Aanleiding De bouwindustrie wordt gekarakteriseerd door wantrouwen tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers. Ketensamenwerking is echter gebaseerd op vertrouwen tussen ketenpartners. Is het mogelijk om samen te werken op basis van vertrouwen in een omgeving die geregeerd wordt door wantrouwen? Vraagstelling In hoeverre beïnvloeden de variabelen tevredenheid n.a.v. voorgaande uitkomsten, reputatie, gelijke waarden en communicatie de mate van vertrouwen van woningcorporaties in haar ketenpartners en waarop zijn deze relaties gebaseerd? Methode Vragenlijst bij 36 woningcorporaties en een verdiepende panel discussie waar 9 woningcorporaties aanwezig waren. Conclusie De variabelen tevredenheid n.a.v. voorgaande uitkomsten en gelijke waarden zijn bepalend voor vertrouwen. Gelijke waarden bleek echter een negatieve relatie te hebben met vertrouwen. Praktische relevantie De daadwerkelijke aanwezigheid van vertrouwen bij ketensamenwerking wordt betwijfeld in deze scriptie. Tijdens de paneldiscussie bleek dat de ketenpartners ‘te vertrouwen’ zijn dankzij hun afhankelijkheid van het werk vanuit de keten. De bouwbedrijven worden geforceerd tot ketensamenwerking dankzij hun financiële situatie. De aanwezigen van de paneldiscussie gaven ook aan dat ketensamenwerking tijdelijk is, het werd zelfs vergeleken met een circus. Om een beter inzicht te verkrijgen in de toekomst van ketensamenwerking zijn een drietal analyses gedaan. Hieruit bleek dat de bouwbedrijven op dit moment geen win-win situatie ervaren, er wordt nog steeds gehandeld zoals in de traditionele bouw. Als de woningcorporaties op dezelfde voet verder gaan, dan is de kans groot dat de bouwbedrijven inderdaad neigen om te stoppen met ketensamenwerking zodra ze de kans krijgen. Partnerorganisatie: Berenschot Student: Anne van Nunen ([email protected]) Thesis-titel: Is it better to be big; a multiple case study of seven Dutch hospital mergers Aanleiding Fusies van ziekenhuizen zijn bijna niet meer weg te denken uit onze maatschappij; de golf van ziekenhuisfusies die in 2011 begon is nog steeds niet uitgewoed. Voor dit jaar worden er wederom zeven ziekenhuisfusies verwacht, terwijl de scepsis toeneemt of de zorg daar wel beter van wordt. Vraagstelling De toenemende fusie activiteiten tussen ziekenhuizen hebben geleid tot een politiek debat; verbetert het samengaan van ziekenhuizen de kwaliteit van zorg? Naast deze vraag heb ik ook onderzocht ‘hoe’ kwaliteit verbetert of vermindert na een fusie. Methode Ik heb alle fusies in Nederland tussen 2000 en 2010 meegenomen en op basis van verschillende kwaliteitsindicatoren heb ik onderzocht of er twee jaar voor de fusie en twee jaar na de fusie een kwaliteitsverschil zichtbaar is. Om het effect zo duidelijk mogelijk te krijgen heb ik tevens gebruik gemaakt van een controle groep van ziekenhuizen die niet gefuseerd zijn. Tevens heb ik door middel van interviews de vraag hoe kwaliteit veranderd na een fusie beantwoord. Conclusie De resultaten laten zien dat kwaliteit van zorg twee jaar na een ziekenhuisfusie niet verbeterd, terwijl de controle groep wel een verbetering over dezelfde periode laat zien. Op de vraag waarom kwaliteit niet verbeterd na een fusie lagen de voornaamste redenen in de problemen van het managen en leiden van een fusieproces en grote verschillen in cultuur tussen de fuserende ziekenhuizen. Praktische relevantie De discussie in Nederland over de toegevoegde waarde van fusies tussen ziekenhuis gaat verder; er is nog steeds een gebrek aan bewijs dat ziekenhuizen beter presteren na een fusie. Ondanks gebrek aan bewijs en sterke kritiek van de politiek zet de ziekenhuis trend door. De resultaten van dit onderzoek dragen bij aan deze discussie door te laten zien dat kwaliteit van een ziekenhuis na een fusie niet verbeterd. Partnerorganisatie: BMC Groep Student: Bob Heijnekamp ([email protected]) Thesis-titel: Social Capital: the key to overcome brain-drain? Towards an understanding of the influences of social capital on knowledge productivity in teaching programs under influence of shrinking. Aanleiding Opleidingen worden tegenwoordig steeds vaker geconfronteerd met een krimpende studentenpopulatie. Een krimpende studentenpopulatie en een vergrijzende faculteit, waardoor het aantal mensen dat met pensioen gaat toeneemt, zorgt voor een verlies aan kennis en innovatiekracht. In zo´n veranderende omgeving waar kennis de belangrijkste drijfveer is, zal het vermogen om snel te leren en de organisatie regelmatig aan te passen cruciaal zijn. Dit vermogen wordt aangeduid als 'kennisproductiviteit'. Er bestaat een sterk vermoeden dat bepaalde vormen van sociaal kapitaal de kennisproductiviteit van een organisatie beïnvloed. Vraagstelling Wat is de invloed van intern en extern sociaal kapitaal op kennisproductiviteit binnen opleidingen onder invloed van krimp? Methode Vragenlijst bij 287 medewerkers binnen elf deelnemende opleidingen en daarna interviews met 9 medewerkers ter verdieping. Conclusie De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de facetten van intern sociaal kapitaal ´open informatiedeling´ en een ´gedeelde visie´ een positieve invloed hebben op kennisproductiviteit binnen opleidingen onder invloed van krimp. Praktische relevantie Hogescholen worden (steeds meer) gezien als kennisinstellingen met een brede focus op kennisproductie. De extra aandacht besteed aan onderzoek verhoogt het belang van kennisverwerving binnen opleidingen van hogescholen. Deze studie geeft inzichten in hoe bepaalde vormen van sociaal kapitaal kennisproductiviteit binnen opleidingen van hogescholen faciliteren. Partnerorganisatie: BMC Groep Student: Steven van den Oord ([email protected]) Thesis-titel: Knowledge creation in professorships Aanleiding De eindevaluatie van Stichting Kennis Ontwikkeling (2008), een ambigue beeld van lectoraten als onderdeel van het HBO met veelzijdige resultaten uit onderzoek en valorisatie schiep het onderzoek naar lectoraten als innovatief “vehicle”. Vraagstelling Uit de aanleiding van het onderzoek kwam naar voren dat lectoraten geconfronteerd worden met een tijdelijkheid in levensduur wat zorgt voor spanning met het doel van lectoraten, namelijk systematische kennisontwikkeling. Dit onderzoek bekeek de processen van impliciet naar expliciete kennisoverdracht: “In hoeverre beïnvloedt taak- en teamvariatie socialisatie in lectoraten en hoe kan kenniscreatie in lectoraten uitgelegd worden”. Methode Een vragenlijst met een geldige reactie van 35 respondenten en 29 interviews waren uitgevoerd. Het onderzoeksdesign was een “multiple case study” waar een patroonanalyse werd gebruikt om twee theoretische hypotheses te valideren met de empirische patronen gevonden in de casuïstiek van 9 lectoraten gelieerd aan 7 verschillende HBO instituten. Conclusie De resultaten toonde een mismatch tussen de twee theoretische hypotheses gebaseerd op de literatuur van “temporary organizations” en beleidsdocumenten over lectoraten. Als gevolg werden beiden hypotheses verworpen. Echter is bevonden dat de rol van “procedural knowledge” een mogelijk pad is in relatie tot socialisatie dat verder onderzoek behoeft met als resultaat systematische kenniscreatie in lectoraten beter te bevatten en uit te werken. Geconcludeerd kan worden dat taak en team variatie tot een bepaalde mate socialisatie positief beïnvloedt. Praktische relevantie Onderzoek & onderwijs zijn twee verschillende takken van sport. Succes van lectoraten hangt af van de organisatie en sturing op processen van interactie en overdracht van kennis tussen leden. De rol van tijd en middelen is hierin belangrijk. Partnerorganisatie: CGI Student: Stijn van der Krieken ([email protected]) Thesis-titel: An analysis of important factors leading to effective and ineffective outsourcing projects Aanleiding Outsourcings projecten gaan nog steeds vaak mis. Waarom outsourcings projecten niet goed gaan is vaak moeilijk te identificeren, onduidelijk en toe te wijzen aan meerdere factoren die in combinatie inter-acteren problemen vormen. Om te duiden waarom sommige outsourcings projecten goed gaan en sommige minder goed worden effectieve/ineffectieve projecten met elkaar vergeleken in dit onderzoek. Vraagstelling Welke configuraties bestaande uit: de governance van het outsourcings project, het motief van de klant, de sector van de klant, de duratie van het outsourcings project, de strategische belangrijkheid van de klant, de lock-in van de klant en de grote van het contract leiden tot (in-) effectieve uitkomsten van het outsourcings project? Methode Qualitative Comparative Analysis, (Rihoux and Ragin, 2009) voor het vergelijken van (in)effectieve projecten op de genoemde configuraties. 38 grote complexe outsourcings projecten zijn onderzocht doormiddel van semi-structured interviews en 3 focusgroepen van 2 uur zijn gehouden om achterliggende factoren/mechanismen te identificeren. Conclusie Globaal is er niet een factor de oorzaak van een effectief of ineffectief project maar vaak een combinatie van factoren. De belangrijkste zijn samengevat in figuur 1. Figuur 2 geeft een overzicht van de tegenstrijdige paden. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat outsourcing project (in-)effectiviteit complex is. Het is een combinatie van condities die in samenwerking en interactie met elkaar de uitkomst van elk specifiek outsourcings project bepaalt. Dit onderzoek biedt aanknopingspunten en waardevolle inzichten voor zowel academici als het bedrijfsleven in het verkennen van deze complexiteit van de (in)effectiviteit van outsourcings projecten het denken in configuraties en mechanismen. Partnerorganisatie: D&A Medical Group Student: Bart Duijnhouwer ([email protected]) Thesis-titel: Accepting technological change in the health care sector Aanleiding De corebusiness van D&A Medical Group is het ondersteunen van ziekenhuizen bij het implementeren van een elektronisch patiënten dossier (EPD). Bij dit proces is de acceptatie van het nieuwe systeem door de werknemers één van de belangrijkste aandachtspunten. Dit onderzoek is bedoeld om meer inzicht te krijgen in dit acceptatieproces. Vraagstelling Welke variabelen spelen in een ziekenhuiscontext een rol als het gaat om de intentie van werknemers om een nieuw technologisch systeem te gebruiken? En in hoeverre zijn deze variabelen bruikbaar voor het ziekenhuis? Methode Het eerste deel van de onderzoeksvraag heb ik beantwoord met behulp van de resultaten van 147 enquêtes. Voor het beantwoorden van het tweede heb ik 13 interviews gehouden. De deelnemers aan deze interviews zijn zo gekozen dat deze een juiste representatie vormden van de gehele ziekenhuispopulatie . Conclusie De vier verschillende variabelen van het geteste model bleken alle vier een significante relatie te hebben met de intentie om een nieuw systeem te gebruiken. Opvallend was het grote effect dat ‘social influence’ heeft op de intentie om een nieuw systeem te gebruiken. Voor elk van de variabelen zijn er enkele duidelijke ‘draaiknoppen’ te benoemen die het ziekenhuis zou kunnen gebruiken om de gebruiksintentie bij werknemers te vergroten. Praktische relevantie De praktische relevantie van dit onderzoek ligt in het aanreiken en benoemen van hulpmiddelen om zo een ‘roadmap’ aan te dragen aan het ziekenhuismanagement. Een van de speerpunten van deze ‘roadmap’ is het beter communiceren van het algehele nut, de voordelen en de beperkingen van het systeem. Resultaten uit dit onderzoek m.b.t. ‘social influence’ tonen aan dat het communiceren van het algehele nut zou moeten gebeuren in samenwerking met mensen van de werkvloer. Het meest wenselijk is dan in samenwerking met medisch specialisten. Partnerorganisatie: Elkerliek ziekenhuis Student: Karlijn Pielage ([email protected]) Thesis-titel: The Social Side of Project Management: How project managers’ soft skills affect project members’ behavior to foster project success – a generative mechanism Aanleiding Succesvolle realisaties van projecten baseren zich niet alleen op hard skills van een projectmanager (in termen van tijd, geld en kwaliteit) maar bovenal op soft skills. In het geval van een matrixstructuur wordt door gedeelde autoriteit de aansturing van projectmedewerkers door een projectmanager echter bemoeilijkt. Essentieel daarbij is het overtuigen van projectmedewerkers tot het vertonen van coöperatief gedrag. Vraagstelling Hoe beïnvloedt een projectmanager door middel van de sociale vaardigheid ‘overtuiging’ het coöperatieve gedrag van projectmedewerkers, in de context van projecten in een Nederlands ziekenhuis? Methode Aan de hand van 15 semigestructureerde interviews met projectmanagers en projectmedewerkers uit zes verschillende projecten zijn de onderzoeksresultaten verkregen. Eveneens zijn de contextfactoren waarin het onderzoek plaatsvond meegenomen, wat heeft geleid tot de realisatie van een generatief mechanisme. Conclusie Het overtuigen van projectmedewerkers door een projectmanager om coöperatief gedrag te vertonen kan via zes verschillende triggers plaatsvinden. Deze zes overtuigingsmanieren kunnen allen, via meerdere tussenstappen, het coöperatieve gedrag van projectmedewerkers beïnvloeden, zowel positief als negatief. Praktische relevantie De verkregen inzichten kunnen door projectmanagers in acht worden genomen tijdens het managen van een project. Op organisatieniveau kan op basis van dit onderzoek worden aanbevolen om voldoende aandacht uit te laten gaan naar de uitvoer van projecten. Een manier om dit tot stand te brengen, is door het opzetten van een Project Management Office (PMO); een centraal orgaan welke zich volledig focust op projecten, wat zorgt voor kennisdeling. De inrichting van een PMO is organisatieafhankelijk en daardoor naar specifieke wensen en eisen aan te passen, eventueel op basis van de projectvolwassenheid van de organisatie. Partnerorganisatie: Elkerliek Ziekenhuis Student: Niek Stevens ([email protected]) Thesis-titel: Project Commitment Aanleiding Variatie van commitment binnen de projectgroepen in het ziekenhuis. Vraagstelling Welke factoren die in het verleden hebben aangetoond effect te hebben op organizatioal commitment, hebben ook effect op project commitment in part time project teams in een ziekenhuis context? Voor de factoren die een effect hebben op project commitment, wat is het onderliggende mechanisme dat hierbij hoort? Methode Vragenlijsten uitgezet bij 30 medewerkers van het ziekenhuis en daarna 9 interviews ter verdieping. Conclusie Role conflict en role ambiguity hadden een sterk negatief effect op project commitment. Leadership consideration en leader providing structure hadden beide een positief effect op project commitment. In tegenstelling tot de literatuur over organizational commitment, hadden de factoren job variation, task autonomy en job challenge geen effect op project commitment. Praktische relevantie Voor de organisatie is het nu wellicht mogelijk om project commitment te verhogen door zo snel mogelijk de rol te identificeren van de medewerkers in het project en daarnaast duidelijkheid te scheppen. Ook werd aangegeven dat consideration een erg belangrijke factor is voor project betrokkenheid. Wanneer ideeën zonder reden werden verworpen gaf men aan dat het niet de moeite was om wederom mee te denken. Partnerorganisatie: Elkerliek ziekenhuis Student: Floortje van der Zee ([email protected]) Thesis-titel: Managing Expectations: The Importance of Pre-adoption Expectations in Organizational Change Aanleiding Een belangrijke vraag omtrent verandermanagement is; wat kan op voorhand van een veranderingstraject ondernomen worden om een succesvolle verandering te realiseren? In het kader van de implementatie van een Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) in een ziekenhuis is onderzoek gedaan naar verwachtingen die op voorhand van het implementatietraject gevormd zijn. Vraagstelling In welke mate hebben verwachtingen, die op voorhand van een EPD implemen-tatietraject gevormd zijn, invloed op de “openness to change” van werknemers? Methode Data zijn verzameld door 191 vragenlijsten uit te zetten bij medisch specialisten, verpleegkundigen, polikliniekassistenten en afdelingsmanagers. 64% van de vragenlijsten is retour ontvangen. Conclusie Drie typen verwachtingen over een EPD bleken een significante invloed te hebben op de “openness to change” van werknemers. Dit zijn verwachtingen over: a) het relatieve voordeel van het EPD: de mate waarin men verwacht dat het gebruik van het EPD beter is dan de huidige manier van werken, b) de compatibiliteit van het EPD: de mate waarin men verwacht dat het gebruik van het EPD aansluit bij de bestaande normen en waarden, eerdere ervaringen en behoeftes van potentiële gebruikers en c) de “result demonstrability” van het EPD: de mate waarin men verwacht dat de resultaten van het EPD meetbaar, observeerbaar en communiceerbaar zijn. Praktische relevantie Bovengenoemde drie aspecten kunnen op voorhand van de implementatie beïnvloed worden, om uiteindelijk de openness to change van werknemers te beïnvloeden. Dit kan zowel direct, via communicatiemiddelen, als indirect, via antecedenten van de drie typen verwachtingen. Partnerorganisatie: Inflecto - INKIS Student: Remco Bijl ([email protected]) Thesis-titel: Multi-agency collaboration: an explorative gaming simulation Aanleiding Op het gebied van ketensamenwerking is weinig bekend over de invloed van intensiteit van samenwerking op gedrag van de betrokken actoren. Daarnaast worden technologische informatiesystemen in toenemende mate van belang. Om complexe situaties, zoals ketensamenwerkingsverbanden, te onderzoeken, kunnen spelsimulaties worden toegepast om de werkelijkheid te representeren. Vraagstelling In welke mate beïnvloedt de intensiteit van samenwerking het gedrag van actoren in een (keten)samenwerkingscontext? Methode Er is een spelsimulatie opgesteld voor bachelor studenten van de opleiding Organisatiewetenschappen (TiU). Het is een representatie van de werkelijke samenwerking van organisaties gericht op de aanpak van huiselijk geweld in Noord-Limburg. Deelnemers hebben 2 rondes gespeeld waarin zij 1 keer wel en 1 keer niet gebruik maakten van een ondersteund informatiesysteem. De data bestaat uit 2 delen en bevat: 53 reflectieverslagen en 30 observaties van studenten over hun (persoonlijke) ervaringen gedurende de simulaties, 3 interviews met professionals welke de simulaties hebben geobserveerd, en filmopnames van alle simulatiesessies. Conclusie In de sessies waarbij werd samengewerkt met een ondersteund informatiesysteem, was de gepercipieerde intensiteit van samenwerking hoger. Bij een hogere intensiteit van samenwerking worden er meer besluiten genomen en daarnaast zijn er minder emoties te zien. Weerstand tegen veranderingen wordt niet beïnvloed door de intensiteit van samenwerking. Praktische relevantie Een (samenwerkings) informatiesysteem kan zorgen voor een hogere intensiteit van samenwerking. De conclusies uit dit onderzoek kunnen relevant zijn voor organisaties die betrokken zijn in (keten)samenwerkingsverbanden in het algemeen, en vooral voor de organisaties uit de regio Noord-Limburg die het referentiesysteem vormden voor de spelsimulatie. Partnerorganisatie: Student: INKIS Willem van Vredendaal ([email protected]) Thesis-titel: ‘Measuring collaboration intensity’ Aanleiding Op 17 januari pleegde de Russische asielzoeker Aleksander Dolmatov zelfmoord in een Nederlands detentiecentrum na onzorgvuldig handelen in de vreemdelingenketen. De organisaties in de vreemdelingenketen claimen echter ‘integraal’ samen te werken. Een onderzoek naar het functioneren van de vreemdelingenketen in de Dolmatov case wees uit dat de samenwerking in de vreemdelingenketen alles behalve integraal was. Maar wat is nu wel een integrale samenwerking? Hoe kunnen organisaties voldoen aan de eisen van geïntegreerd samenwerken? Vraagstelling ‘In hoeverre zijn er reeds instrumenten ontwikkeld die de concepten cooperation, coordination, collaboration en service integration meten? Wanneer deze nog niet ontwikkeld zijn, welke concepten, gedefinieerd in de literatuur, bevatten deze intensiteiten van samenwerken? Wat omvatten deze concepten en hoe kunnen deze verder worden geoperationaliseerd?’ Methode Aan de hand van een literatuur studie is de inhoud van de vier intensiteiten van samenwerking gedefinieerd. Op basis van deze definities zijn 25 items, die de intensiteit van samenwerken meten, geconstrueerd. Deze items zijn door 5 experts getest op ‘face validity’. Conclusie 19 ‘face valid’ items die de intensiteit van samenwerking meten zijn ontwikkeld. Het gros van de items vervaardigen voorspellingen over samenwerkingsverbanden die zich al dan niet in de ‘collaboration’ of ‘service integration’ dimensie bevinden. Praktische relevantie Met behulp van de ontwikkelde schaal heeft mijn partnerorganisatie een instrument in handen waarmee zij kunnen sturen op de samenwerkingsintensiteit. Door te kunnen sturen op de intensiteit van samenwerken kunnen de verwachtingen van de samenwerkende organisaties op elkaar worden afgestemd en de beoogde, gezamenlijk afgesproken, resultaten worden gerealiseerd. Partnerorganisatie: Magnitude Consulting Student: Sjef de Kimpe ([email protected]) Thesis-titel: Governance of pension outsourcing; Exploring the preparation process Aanleiding Door toenemende regelgeving en economisch druk brengen pensioenfondsen steeds vaker (een deel van) hun administratieve werkzaamheden onder bij aparte uitvoeringsorganisaties. Veel pensioenfondsen, maar ook de van pensioenfondsen afgesplitste en nieuw ontstane uitvoeringsorganisaties, worstelen met het vraagstuk hoe een effectief besturingsmodel voor deze relatie in te richten. Het vermoeden is, dat beslissingen die genomen worden in het selectie- en inrichting-traject van deze sourcingsrelatie, van grote invloed zijn op de vormgeving van het besturingsmodel. Vraagstelling Wat zijn de belangrijkste beslissing in het selectie- en inrichting-traject en hoe beïnvloeden deze beslissingen het besturingsmodel van de outsourcingsrelatie tussen een pensioenfonds en uitvoeringsorganisaties? Methode De benodigde praktijkkennis is verkregen door middel van interviews met bestuurders en managers van zowel een groot aantal pensioenfondsen als uitvoeringsorganisaties. Aanvullend zijn ook de toezichthouders gevraagd naar hun visie op dit vraagstuk. Conclusie Verschillen in de selectie- en inrichting-trajecten blijken niet noodzakelijk tot verschillen in de formele vastlegging van het besturingsmodel te leiden. Belangrijke verklaring hiervoor ligt in strenge eisen die de toezichthouders stellen aan de outsourcingsrelaties. De operationalisering van het besturingsmodel wordt echter wel sterk beïnvloed door het selectie- en inrichting-traject. Praktische relevantie Belangrijkste les voor pensioenfondsen en uitvoeringsorganisatie is dat het selectie- en inrichting-traject essentiële voorwaarden schept voor een goed functionerend besturingsmodel. Het komen tot een goed besturingsmodel o.b.v. de ‘standaard componenten’ is slechts een deel van een succesvol selectie- en inrichting-traject. Het besturingsmodel zal echter enkel effectief functioneren wanneer ook voldoende tijd is besteed aan het bouwen van vertrouwen en het creëren van rolduidelijkheid. Partnerorganisatie: NIM Maatschappelijk Werk Student: Willem Peters ([email protected]) Thesis-titel: Exploring autonomy in teams: a multiple case study of the relations between individual autonomy, team autonomy and team effectiveness Aanleiding Mede ingegeven door de huidige, snel veranderende, economie voelen organisaties zich in toenemende mate genoodzaakt steeds flexibeler te worden om zich tijdig aan te kunnen passen. Steeds meer organisaties proberen dit te bereiken door middel van het invoeren van de zogenaamde ‘zelfsturende teams’. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de effectiviteit van een team achteruit kan gaan wanneer zij een hoge mate van team autonomie krijgen opgelegd, terwijl de individuele leden van het team erg autonoom functioneren (Pearce and Ravlin, 1987; Liden et al., 1997). Vraagstelling Hoe verhouden individuele autonomie en team autonomie zich tot de effectiviteit van een team? Methode De data voor dit onderzoek is in eerste instantie verzameld door vragenlijsten en productiecijfers. Daarnaast zijn er achttien semigestructureerde interviews afgenomen. Conclusie Individuele- en team autonomie hebben beiden mogelijk zowel een positief als een negatief effect op de effectiviteit van een team. Het lijkt een enorme uitdaging om zowel een hoge mate van individuele autonomie als een hoge mate van team autonomie te implementeren daar de afstand tussen de individuele teamleden, de (emotionele) afhankelijkheid tussen teamleden, het spanningsveld in termen van motivatie en de onderlinge coördinatie van taken allemaal factoren (b)lijken waarmee rekening dient te worden gehouden. Praktische relevantie Zoals hierboven beschreven blijkt het van groot belang rekening te houden met de individuele autonomie die toegekend wordt aan teamleden wanneer het doel is teams in toenemende mate autonomer te maken. Partnerorganisatie: SKPO Student: Chris Bakker ([email protected]) Thesis-titel: Living the dream, at work. Aanleiding Vanuit het ministerie van OC&W wordt er sinds een aantal jaar aangestuurd op professionalisering van de onderwijssector en wordt ook hier de pensioenleeftijd verhoogd. Bij de SKPO is de behoefte ontstaan om te kijken hoe mensen in hun werk gemotiveerd kunnen zijn om langer met meer plezier te werken en het werk aan te passen om de professionaliteit te verhogen. Vraagstelling In welke mate zijn satisfactie en betrokkenheid aan elkaar gerelateerd, wat is de causale volgorde, en hoe worden zij beïnvloed door baan karakteristieken, leiderschap en worden deze relaties beïnvloed door leeftijd? Methode Eerst is er een vragenlijst uitgezet bij 825 medewerkers (348 respondenten) van de partnerorganisatie. Daarna zijn er 7 interviews geweest met schooldirecteuren en 5 groepsgesprekken met 21 leerkrachten ter verdieping. Conclusie Uit het onderzoek ik gebleken dat de relatie tussen satisfactie en betrokkenheid gemiddeld in sterkte is. Het is ook gebleken dat beide factoren invloed hebben op elkaar. Qua leiderschap heeft het transformationele leiderschap een positieve invloed op satisfactie en betrokkenheid. De baan karakteristieken die zijn onderzocht zijn vooral van invloed op de satisfactie van de leerkrachten. Bij de betrokkenheid van leerkrachten heeft de feedback die leerkrachten krijgen vanuit de leerlingen vooral een sterke invloed. Praktische relevantie Als praktische aanbeveling richting de SKPO wordt vooral meegegeven op het stimuleren van transformationeel leiderschap. Dit type leiderschap verbindt de mensen op de werkvloer en stimuleert de intrinsieke motivatie van een persoon. Daarnaast is het kind de basis van de betrokkenheid en satisfactie die een leerkracht uit zijn baan haalt. Door vooral de opbrengst voor het kind te benadrukken in alle gesprekken zal de leerkracht ook meer geluk uit zijn baan halen en bereid zijn er meer energie in te steken. Partnerorganisatie: St. Elisabeth Ziekenhuis Student: Dorien van Kalmthout ([email protected]) Thesis-titel: Towards a deeper understanding of teams’ problem solving capabilities Aanleiding Het onderzoek richt zich op het ‘probleem oplossend vermogen’ (pov) van teams op de poliklinieken. Onder ‘probleem oplossend vermogen’ worden specifieke team gedragingen verstaan, namelijk: het gezamenlijk grondig analyseren van problemen en oorzaken, het testen van verbetermaatregelen en het evalueren van, en reflecteren op team prestaties. Het doel is inzicht te krijgen hoe teams met verbeteren bezig zijn en welke factoren de verschillen in pov tussen teams kunnen verklaren. Vraagstelling In welke mate verschillen polikliniek teams op het gebied van probleem oplossend vermogen en hoe kunnen deze verschillen verklaard worden? Methode Een vragenlijst is uitgezet bij 378 medewerkers van 19 poliklinieken. Op basis van deze vragenlijst zijn 6 poliklinieken geselecteerd voor het verdiepende deel van het onderzoek. In totaal zijn er 24 interviews gevoerd (18 teamleden en 6 teamleiders). Conclusie De vragenlijst laat zien dat teams verschillen in hun scores op pov. Uit de interviews blijkt dat de verschillen verklaard kunnen worden door o.a. de hoeveelheid en de intensiteit van coaching in verbetertrajecten, en door de mate van psychologische veiligheid in het team. Ook blijken team cohesie, en de mate waarin het management en de medisch specialisten betrokken zijn bij het verbeteren belangrijk factoren om de verschillen in pov tussen teams te verklaren. Praktische relevantie Er is meer inzicht verkregen in factoren die van belang zijn om het pov van teams te vergroten, dit is van meerwaarde voor de coaching van (polikliniek) teams door interne adviseurs. Aanbevolen wordt om prioriteit te geven aan de ontwikkeling van het pov van teamleiders, omdat zij een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen voor het team. Ook is het van belang om medisch specialisten te betrekken bij verbeter- trajecten, en het management van een zorgeenheid meer verantwoordelijk te maken voor de ontwikkeling van verbeterinitiatieven op de polikliniek. Partnerorganisatie: St. Elisabeth Ziekenhuis Student: Charlotte van Poorten ([email protected]) Thesis-titel: Patient Safety Culture Aanleiding In ziekenhuizen zijn veiligheid en kwaliteit erg belangrijke thema’s. De zorg blijkt echter ver achter te lopen op industrieën als luchtvaart en de petrochemische industrie. Hier zijn de veiligheidsculturen zo ontwikkelt dat het normaal is om ervaringen uit te wisselen over incidenten en hiermee de mogelijkheid creëren om de veiligheid te verbeteren. Vraagstelling In welke mate verschillen patiëntveiligheidsculturen van verpleegafdelingen in het St. Elisabeth Ziekenhuis en hoe kunnen deze verschillen worden verklaard? Methode Deze scriptie bestond uit twee onderzoeksmethoden; een kwantitatief en een kwalitatief onderdeel. Het kwantitatieve onderdeel bestond uit een vragenlijst over patiëntveiligheidscultuur die afgenomen werd op 28 afdelingen (354 respondenten). Elke afdeling kreeg een ‘patiëntveiligheidscultuur score’ die varieerde van 0 tot 100. Op basis van deze scores werd een selectie gemaakt van zes afdelingen voor het tweede deel van het onderzoek: de interviews. Conclusie Er zijn significante verschillen gevonden tussen patiëntveiligheidsculturen van verpleegafdelingen in het St. Elisabeth ziekenhuis. Deze verschillen werden veroorzaakt door (1) leidinggevende, (2) management support, (3) team acceptatie, (4) bewustzijn van medewerkers, (5) werken volgens de lean strategie en (6) de patiëntencategorie. Verder blijkt het melden van incidenten een erg belangrijke indicator voor patiëntveiligheidscultuur. Praktische relevantie Belangrijk is dat patiëntveiligheid de hoogste prioriteit heeft en leidinggevenden dit uitstralen. Een belangrijk onderdeel is meewerken in het team en tonen van voorbeeldgedrag. Een ander belangrijk onderdeel is het goed functioneren van het incidenten-meldsysteem. Een andere aanbeveling is om te input te vragen van patiënten om de patiëntveiligheidscultuur op afdelingen te kunnen verbeteren. Partnerorganisatie: Stichting GGZE Student: Marjolein Sengers ([email protected]) Thesis-titel: Coordinating Mental Healthcare Aanleiding Binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn zorgpaden geïntroduceerd om een efficiënter en productiever zorgproces te realiseren. De uitkomsten zijn per zorgpad geëvalueerd, echter is het vanwege de afhankelijkheden tussen zorgpaden ook van belang de werking van zorgpaden in het gehele zorgproces te onderzoeken. Coördinatie zorgt ervoor dat zorgpaden goed op elkaar aansluiten en er verbetering voor het gehele zorgproces gerealiseerd kan worden. De manieren en verschillen waarop zorgpaden bij drie afdelingen in de geestelijke gezondheidszorg gecoördineerd worden staat centraal in dit onderzoek. Vraagstelling Hoe zijn zorgpaden bij drie afdelingen van geestelijke gezonheidszorg organisaties in Nederland gecoördineerd? Methode Eén afdeling van GGz Breburg en twee van GGzE zijn in het onderzoek meegenomen. Na de analyse van afhankelijkheden tussen zorgpaden zijn per afdeling acht tot tien medewerkers vanuit verschillende organisatorische niveaus geïnterviewd om te achterhalen hoe er bij iedere afdeling gecoördineerd wordt. Conclusie Alhoewel de zorgpaden bij de drie afdelingen overeenkomstige afhankelijkheden laten zien, blijken de coördinatie methoden geheel anders te zijn. De resultaten duiden op een trend (mede door verwachte verschuivingen in coördinatie in de toekomst) naar geplande coördinatie die geïnitieerd wordt door medewerker van operationeel niveau. Praktische relevantie Om effectiever met zorgpaden te werken wordt coördinatie, ondersteund door technische systemen, geadviseerd. Deze systemen vergroten de betrokkenheid van alle medewerkers waardoor er zorgvuldiger gereageerd kan worden op de afhandelijkheden tussen de zorgpaden, waardoor verbeteringen voor eht hele proces gerealiseerd kunnen worden. Partnerorganisatie: Stichting Prisma Student: Brigitte Schellekens ([email protected]) Thesis-titel: Towards an understanding of the strategic position of municipalities regarding the Social Support Act Aanleiding De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) vraagt om samenwerking tussen gemeenten en zorginstellingen. De vrijheid die gemeenten krijgen, zorgt voor een complexe werkelijkheid voor zorginstellingen. Er ontstaan verschillen tussen gemeenten en de zorginstellingen moeten zich daar op kunnen aanpassen. Vraagstelling Wat zijn de verschillen in de strategische positie (SP) van gemeenten in de context van de Wmo en hoe kunnen deze verschillen worden verklaard? Methode 28 wethouders en beleidsmedewerkers zijn geïnterviewd bij 12 gemeenten en 4 accountmanagers van Prisma. Indicatoren zijn ontwikkeld om gemeenten te scoren en te classificeren tot een strategisch type. De verschillen worden verklaard door te kijken naar de aspecten die een SP bepalen binnen een samenwerkingsverband. Conclusie 25% van de gemeenten zijn Defenders, 50% Prospectors en 25% Analyzers. Een Defender is een organisatie gericht op efficiëntie, stabiliteit en controle. Een Prospector is innovatief, samenwerkend en resultaatgericht. Analyzers zijn samenwerkend, gericht op zowel efficiëntie als effectiviteit en balanceren stabiliteit, controle en verandering. De aspecten bepalend voor een SP zijn innovatie, verbinden, capaciteit, visie, kennis/kunde, gezamenlijke doelen, onzekerheden en grootte. Vertrouwen, rolconflicten en routines zijn belangrijk voor de Defender en Prospector. Klantwaarde is een belangrijk aspect voor de Prospector en Analyzer. Praktische relevantie Zorginstellingen kunnen nu zelf gemeenten scoren en classificeren tot een strategisch type. Een zorginstelling kan haar eigen strategie nu toespitsen tot een bepaald strategisch type. De classificatie en het inzicht in de aspecten geven handvaten voor zorginstellingen in de ontwikkeling van een strategie voor de Wmo en de manier van samenwerken met (een) bepaalde gemeente(n). Partnerorganisatie: Stichting Prisma Student: Suzanne Woutersen ([email protected]) Thesis-titel: Autonomy: together or alone? Autonomously change the team activity pattern: towards higher team performance Aanleiding Onderzoek naar de relatie tussen autonomie en teamprestatie heeft veel verschillende en inconsistente resultaten opgeleverd. Omgevingsfactoren beïnvloeden deze relatie. In dit onderzoek wordt er gekeken of het teamactiviteitenpatroon één van deze omgevingsfactoren is. Daarnaast is het effect van zowel individuele autonomie als team autonomie nog weinig tegelijkertijd onderzocht. Vraagstelling Is er een relatie tussen individuele/team-autonomie en teamprestatie dat gemedieerd wordt door veranderingen in het teamactiviteitenpatroon? En zo ja, hoe werkt deze relatie? Methode Met behulp van een combinatie tussen een quasi-experiment en een multiple case studie is de onderzoeksvraag beantwoord. Drie teams waren onderdeel van de experimentele groep en drie teams van de controlegroep. In totaal waren er 67 cliënten en 56 medewerkers onderdeel van de teams. Bij de teams is twee keer data verzameld met een tussenperiode van een jaar. De data bestond uit een kwantitatieve geluks-meting, tijdregistraties en 21 interviews. Conclusie Er is een positieve relatie tussen zowel individuele als team autonomie en teamprestatie dat gemedieerd wordt door het teamactiviteitenpatroon. Deze relatie is niet van toepassing wanneer zowel de individuele- als de team autonomie hoog zijn. Praktische relevantie Het verhogen van autonomie zorgt voor een verandering in de tijdsbesteding van teams. Deze verandering heeft gezorgd voor een hogere teamprestatie. Bij het verhogen van autonomie is het van belang om te beseffen dat het kan gaan om individuele autonomie en team autonomie. Een hoge (of juist lage) score op beide vormen van autonomie is niet wenselijk en kan tot negatieve effecten leiden. Partnerorganisatie: Syntens/Kamer van Koophandel Student: Wessel de Weijer ([email protected]) Thesis-titel: Success factors of Crossovers Aanleiding Sectoroverstijgende samenwerkingen met het oog op innovatie, ofwel crossovers, komen steeds vaker voor. Samenwerking tussen bedrijven uit verschillende sectoren wordt in verband gebracht met radicale innovatie en verhoogde prestaties. Crossovers zijn echter risicovol en worden gekenmerkt door unieke uitdagingen in het innovatieproces. Deze studie onderzocht drie succesfactoren uit de wetenschappelijke literatuur rond samenwerking en innovatie en hoe deze van toepassing zijn op crossovers. Daarnaast werden door middel van exploratief onderzoek nieuwe succesfactoren van crossovers ontdekt. Vraagstelling Welke factoren liggen ten grondslag aan het succes van crossovers bestaand uit twee klein tot middelgrote bedrijven? Methode Interviews met 11 ondernemers en managers die betrokken zijn geweest bij zes verschillende crossovers. Conclusie Dit onderzoek vond een negatief verband tussen de cognitieve afstand en het succes van crossovers, wat suggereert dat een verhoogd absorberend vermogen belangrijker is voor crossoverpartners dan het creëren van nog meer leermogelijkheden. Daarnaast bleek uit dit onderzoek dat geografische afstand geen invloed heeft op het succes van crossovers. Frequente interactie en vertrouwen tussen beide crossoverpartners bleken relevante succesfactoren te zijn, net als een organisatiecultuur die openheid, betrokkenheid en experimenteren centraal stelt. Praktische relevantie Uit dit onderzoek blijkt dat er behoefte is aan een platform waarbij ondernemers in contact kunnen komen met ondernemers uit andere sectoren en waar frequente interactie en het open delen van kennis mogelijk gemaakt worden. Ondernemers kunnen vooral ondersteuning gebruiken bij het opbouwen van absorberend vermogen en het aantrekken van voldoende financiering. Partnerorganisatie: Syntens/Kamer van Koophandel Student: Dimitri Cremers ([email protected]) Thesis-titel: Elucidating the behavioral advantage of small firms; How small firm flexibility affects innovation collaboration success within the Dutch L.E.D. ecosystem. Aanleiding Het is onbekend op welke manier het flexibiliteitsvoordeel van het kleinbedrijf ten opzichte van het grootbedrijf het succes van innovatiesamenwerkingen beïnvloedt. Vraagstelling Op welke manier beïnvloedt de flexibiliteit van het kleinbedrijf het succes van innovatiesamenwerkingen gericht op het genereren van ideeën voor en ontwikkelen van productinnovaties in de context van het Nederlandse L.E.D. ecosysteem? Methode Multiple case study van negen innovatiesamenwerkingen van kleinbedrijven met diverse partners zoals kennisinstellingen, grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf. Conclusie Positief effect van flexibiliteit op samenwerkingssucces via verhoogde creativiteit en snelheid. Tevens een indirect effect van flexibiliteit op creativiteit via verhoogd commitment en vertrouwen bij samenwerkingspartners. In enkele cases een negatief effect van flexibiliteit op samenwerkingssucces door samenwerkingsproblemen. Praktische relevantie Flexibiliteit van het kleinbedrijf stimuleert het denken buiten bestaande kaders en brengt ideeën, alternatieven en oplossingen voort die helpen in te spelen op veranderende omstandigheden, nieuwe eisen en problemen gedurende innovatiesamenwerkingen. Creativiteit als gevolg van flexibiliteit kan tevens leiden tot herkenning van nieuwe innovatiekansen. Daarnaast draagt flexibiliteit van het kleinbedrijf bij aan snellere commercialisering van innovaties. Het voorgaande maakt flexibiliteit vooral belangrijk in turbulente markten. Het verhoogde commitment en vertrouwen van samenwerkingspartners als gevolg van flexibiliteit maakt flexibiliteit ook een belangrijke factor voor de initiatie van innovatie-samenwerkingen en de acquisitie van ontwikkelopdrachten voor kleine bedrijven. Negatieve effecten van flexibiliteit zoals samenwerkingsproblemen kunnen worden ondervangen door de juiste mate van formaliteiten op samenwerkingsniveau. Partnerorganisatie: Twynstra Gudde Student: Franca van Helvert ([email protected]) Thesis-titel: Flexible, efficient or both? An Inter-Organizational Perspective on the Ambidexterity of Dutch Municipal Organizations Aanleiding De rol die gemeenten bekleden in de samenleving verandert. Taken worden van het Rijk overgeheveld naar gemeenten. Deze beweging vraagt om een herijking van de manier waarop de organisatie wordt ingericht. Flexibiliteit zorgt voor uitstekende dienstverlening en een vergroot innovatievermogen. Maar de klassieke organisatie theorie beweert dat flexibiliteit niet gepaard kan gaan met de kunst om een organisatie zo efficiënt mogelijk in te richten. Vele onderzoekers pleitten tegenwoordig voor een andere invalshoek, namelijk de optimale balans waarin beide krachten zich gezamenlijk ontwikkelen. Onderzoek is verricht naar de vraag of gemeenten een zekere balans tussen maatwerk en de behoefte aan standaardisering weten te vinden. Daarnaast zijn gemeenten geen losstaande ivoren torens maar participeren ze in toenemende mate in netwerken. Behalve dat deelname efficiëntie verhogend kan zijn, kan deelname ook het gemeentelijk perspectief aan inzichten en kwaliteiten verbreden. Dit onderzoek richt zich ook op de invloed van de netwerkpositie op de kunst om flexibiliteit en efficiëntie te kunnen balanceren. Vraagstelling Op welke wijze kunnen Nederlandse gemeentelijke organisaties gelijktijdig flexibel en efficiënt (ambidexter) zijn? & Op welke wijze heeft de centrale positie in een netwerk invloed op de mate van ambidextrie van de gemeentelijke organisatie? Methode Onder 120 gemeenten is middels een enquête data verzameld, 92 gemeenten namen deel. Verdiepende interviews gaven inzicht in de onderliggende mechanismen. Conclusie Nederlandse gemeenten kunnen gekenmerkt worden als tweebenige organisaties; wanneer flexibiliteit hoog in het vaandel staat zijn gemeenten ook in staat efficiëntie te waarborgen. De plek in het netwerk heeft vooralsnog geen significant effect. Praktische relevantie Wees u bewust van de balans tussen flexbiliteit en efficiëntie! Sturen op management-, omgevings- en intere organisatie processen beïnvloedt deze balans. Partnerorganisatie: Verbeeten Instituut Student: Vera Wientjens ([email protected]) Thesis-titel: Continuous improvement: Set the course, make waves - Case study research on factors explaining the differences in level of continuous improvement between departments Aanleiding Om beter in te kunnen spelen op een dynamisch veranderende omgeving, streven veel organisaties naar continue verbetering van hun interne bedrijfsvoering. Op het gebied van continu verbeteren ontwikkelen de afdelingen binnen Instituut Verbeeten zich verschillend. Om deze verschillen in ontwikkeling op het gebied van continu verbeteren te kunnen verklaren zijn de relaties tussen leiderschap betrokkenheid tot continu verbeteren, organisatie support, duidelijkheid van missie en doelstellingen en het niveau van continu verbeteren, onderzocht. Vraagstelling In welke mate verklaren leiderschap betrokkenheid tot continu verbeteren, organisatie support en duidelijkheid van missie en doelstellingen, de verschillen in niveau van continu verbeteren tussen verschillende afdelingen en wat zijn de onderliggende mechanismen van deze effecten? Methode Op veertien afdelingen is middels 120 enquêtes data verzameld. Aanvullend zijn er binnen twee afdelingen zeven interviews afgenomen. Conclusie Organisatie support en duidelijkheid van missie en doelstellingen zijn van positief effect op het niveau van continu verbeteren. Bij Instituut Verbeeten verklaren deze factoren grotendeels de verschillen in niveau van continu verbeteren tussen de verschillende afdelingen. Praktische relevantie Instituut Verbeeten is voorzien in meer inzicht in de overeenkomsten en verschillen in niveau van continu verbeteren tussen de verschillende afdelingen. Ook is inzicht gecreëerd over factoren die de verschillen tussen afdelingen verklaren. De aanbevelingen zijn gericht op het verder ontwikkelen van continu verbeteren, op weg naar een lerende organisatie. Partnerorganisatie: ZZG Zorggroep Student: Lieke Brouwer ([email protected]) Thesis-titel: Collaborative Success: A comparative study of health care system collaboration in Dutch geriatric care Aanleiding Niet alleen door de marktwerking te introduceren, maar ook door bezuinigingen en veranderende wet- en regelgeving is de zorgsector een turbulente sector geworden. Daarom komt de nadruk op ‘netwerkorganiseren’ en ketensamenwerking te liggen. Deze thesis staat in het teken van succesfactoren binnen ketensamenwerking. Vraagstelling Hoe beïnvloeden toewijding, vertrouwen, conflicten, communicatie en machtsverschil en besluitvorming de mate van succes van een keten binnen de Nederlandse geriatrische zorg? Methode Het onderzoek omvatte een case study waarbij 7 verschillende zorgketens of samenwerkingsverbanden de cases reflecteerden. Een vragenlijst is uitgezet bij de belanghebbende in de keten om te kijken of de variabelen aanwezig of afwezig waren in de geteste omgeving. Daarnaast zijn er interviews afgenomen om dieper in te gaan op achterliggende motieven en verschillen tussen de cases. Conclusie Toewijding, vertrouwen, communicatie en gezamenlijke besluitvorming beïnvloeden positief de samenwerkingsrelatie. Conflicten daarentegen niet. Machtsverschillen zijn niet gemeten binnen deze context. Praktische relevantie Uiteindelijk zijn er drie hoofdaanbevelingen geformuleerd. De eerste aanbeveling omvat het opstellen van een gezamenlijk werkbaar doel, SMART geformuleerd. De tweede aanbeveling is het ontwerpen van prestatie indicatoren waarbij gemeten en evalueert kan worden waar de keten vastloopt. De derde aanbeveling is het integreren van ondersteunende systemen. Dit kan een communicatiesysteem zijn als een financieel systeem. Deze moeten naadloos in elkaar overlopen. Partnerorganisatie: ZZG Zorggroep Student: Booy Rodermond ([email protected]) Thesis-titel: Self-management in health care: team factor explanations of the level of selfmanagement Aanleiding Om cliëntgerichter te werken, werken veel gezondheidszorgorganisaties met zelfsturende teams. Echter, deze teams bereiken niet altijd het door de organisatie beoogde niveau van zelfsturing. De aanleiding voor het onderzoek was dat zes teams nog niet voldoende waren ontwikkeld op het gebied van zelfsturing en dat er een verschil merkbaar was in het zelfsturend vermogen van de teams. Vraagstelling Wat is het effect van leiderschap, team ontwerp, team ondersteuning en team cultuur op het niveau van zelfsturing van teams en wat zijn de onderliggende mechanismen van de significante relaties? Methode Om het eerste deel van de onderzoeksvraag te beantwoorden heb ik vragenlijsten verzameld bij 107 medewerkers van het Herstelhotel. Om de onderliggende mechanismen te achterhalen heb ik de 3 zorgmanagers individueel geïnterviewd en heb ik 6 groepsinterviews gehouden met medewerkers uit de zorgteams. Conclusie Coachend leiderschap, team gebondenheid en stabiliteit, diversiteit van vaardigheden, een beloningssysteem op groepsniveau en een team cultuur die gericht is op consensus en collectivisme, zorgen voor een groter niveau van zelfsturing bij de teams. Praktische relevantie Een van de belangrijkste voorwaarden voor een hoger niveau van zelfsturing, is teamontwikkeling. Gebondenheid en stabiliteit in een team zorgt ervoor dat het team constructief aan de slag gaat met zelfsturing. Zelfsturing ontstaat niet vanzelf uit het loslaten van teams. Het blijft daarom belangrijk dat het team ondersteunt en gecoacht wordt, door een manager of speciaal aangewezen coach. Deze en meer aanbevelingen laten het Herstelhotel en andere organisaties zien aan welke knoppen gedraaid moet worden om het niveau van zelfsturing van teams te vergroten. Partnerorganisatie: ZZG Zorggroep Student: Roosmarijn Veldstra ([email protected]) Thesis-titel: Understanding team adaptation. Team-level factors influencing the level of team adaptation to organizational change in the healthcare sector. Aanleiding Organisaties veranderen continu, en dat vraagt de mensen in de organisatie om ook te veranderen. Binnen dit onderzoek zijn zes zorgteams bekeken die een veranderingsproces doormaakten. Centraal stond de vraag welke factoren dit aanpassingsproces beïnvloedden. Vraagstelling Welke team-level factoren beïnvloedde het niveau van team adaptatie na een organisatieverandering in de gezondheidssector. Methode Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van 2 vragenlijsten, 18 observatiedagen en 21 interviews met leden van de zorgteams, casemanagers en leidinggevenden. Conclusie De team mentale modellen zijn eerst van positieve invloed op de team adaptatie, maar na verloop van tijd hebben zij een negatief effect op de team adaptatie. Taak-conflict is positief voor de team adaptatie. Relationele conflicten hebben een negatief effect op de team adaptatie. Psychologische veiligheid heeft een positief effect op de team adaptatie. De behoefte aan coachend leiderschap wordt bepaald door de volwassenheid van het team. Als degene met de meeste ‘macht’ binnen een team een positieve houding hebben ten opzichte van de organisatieverandering, zal diegene het team meenemen in de organisatieverandering. Praktische relevantie Advies 1: Maak duidelijke team mentale modellen binnen teams. Advies 2: taak-conflict is niet erg, relationele conflicten moet voorkomen worden Advies 3: Laat de team ontwikkeling nooit los! En maak gebruik van de key-players in een team zodat zij de teamleden mee kunnen nemen in het veranderingsproces. Advies 4: Laat teams pas los als ze ook echt volwassen genoeg zijn om losgelaten te worden.
© Copyright 2024 ExpyDoc