A LA UNE | IN DE KIJKER Energieprijs en energiearmoede CARREFOUR DE L’ECONOMIE TREFPUNT ECONOMIE EGALEMENT DANS CE NUMÉRO | OOK IN DIT NUMMER Le SEC 95 Une exploration de la comptabilité nationale Studie export Hoe kan het buitenland bijdragen tot Belgische economische groei Indicatoren als wegwijzers voor ‘evidence-based’ kmo-beleid Focus sur l’économie belge : Indicateurs clés Secteur du textile technique Auteurs: S. Bonnard, C. Bruynoghe, J-M. Delporte, M. Deprez en B. Kestemont OVERZICHT Tussen 2005 en 2013 kenden de consumptieprijzen voor energieproducten in België een forse stijging van niet minder dan 44,2 %. Deze stijging verzwaart de energiefactuur van de gezinnen en verergert het probleem van de energiearmoede. Een gezin bevindt zich in energiearmoede als het meer dan 10 % van zijn inkomen gebruikt om zich te verwarmen, of, algemeen gesteld, als het problemen ondervindt om zich te verwarmen. De energiearmoede blijkt een armoede-indicator te zijn die dieper graaft dan de gewone berekening van de armoededrempel, waarbij achterliggende aspecten van ontzegging en zelfs sociale uitsluiting, zoals op het vlak van gezondheid en scholing, verborgen blijven. De analyses hebben aangetoond dat de armste gezinnen (die van het eerste inkomensdeciel 2) bij een stijging van de energiefactuur als gevolg van weersomstandigheden of prijsverhogingen niet in staat zijn om, ter compensatie, hun energieverbruik verder naar beneden te brengen. In België werden daarom verschillende initiatieven genomen. Deze hebben de energiearmoede weliswaar niet kunnen terugdringen, maar ze hebben niettemin kunnen verhinderen dat voor arme gezinnen de situatie nog dramatischer werd. Wij pleiten voor een grotere erkenning van het probleem van de energiearmoede. Wij stellen voor dat van het probleem een politieke prioriteit gemaakt wordt, met doorlichting en een rationalisatie van de genomen maatregelen en de invoering van gerichte maatregelen. INLEIDING Terwijl het energieverbruik als levensnoodzakelijk beschouwd wordt, vertegenwoordigt het toch een financiële last die voor een groeiend deel van de bevolking problematisch wordt. Die financiële last lijkt des te zwaarder te wegen naarmate het gezin over een lager inkomen beschouwt, en hij kan naargelang het inkomensdeciel tot het viervoudige oplopen (de energie-uitga- © LUCKAS - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 1 Het eerste deel toont de evolutie van het verbruik en de uitgaven van de gezinnen volgens energiebehoefte en in % van het budget. De klemtoon ligt op de verdeling van de energie-uitgaven per geharmoniseerd inkomensdeciel volgens de gemodificeerde consumptie-eenheden (GCE). De GCE is een equivalentieschaal die wordt toegepast om de consumptie-uitgaven aan te passen op basis van de grootte en de samenstelling van het gezin en zo rekening te houden met de schaalvoordelen. Een coëfficiënt 1 wordt toegekend aan de eerste volwassene, 0,5 aan alle andere personen ouder dan 13 jaar en 0,3 aan kinderen van 13 jaar en jonger (gemodificeerde OESO-schaal). Alle verwijzingen in de studie wordt met de woorden « geharmoniseerd », « gestandaardiseerd », « equivalent » en « gewogen » van deze weging uitgegaan. We zullen het dus hebben over het geharmoniseerde inkomen, geharmoniseerde uitgaven en geharmoniseerde consumptie-eenheden om aan te geven dat de betrokken resultaten gebaseerd zijn op deze weging. Het tweede deel geeft een definitie van het concept van energiearmoede (meer dan 10 % van het inkomen om zich te verwarmen) en legt de talrijke oorzaken, facetten en verbanden bloot. Het gaat daarbij met name om de prijsstijgingen voor energieproducten, de kwaliteit van de woningen en de toestellen, gekoppeld aan het lage inkomen. Bijzondere aandacht gaat uit naar de evolutie van de energieprijzen in de voorbije jaren en naar de verdeling daarvan. Het laatste deel, tot slot, spitst zich toe op de diverse maatregelen die in België genomen zijn om de consumenten op de energiemarkt beter te beschermen en om de energiearmoede te bestrijden. © Gina Sanders - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 ven vertegenwoordigen bijna een vijfde van het inkomen voor het eerste deciel). Deze resultaten hangen weliswaar samen met verwachte schaaleffecten en met de definitie zelf van wat levensnoodzakelijke goederen zijn (geringe prijselasticiteit), maar het feit blijft dat steeds meer gezinnen problemen hebben om hun energiefactuur te betalen. Dit is met name te verklaren door de kwaliteit van de woning, de aanwezige toestellen en het lage inkomen. Wij zullen deze verschillende factoren in het artikel trachten toe te lichten. ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 1. EVOLUTIE VAN HET ENERGIEVERBRUIK EN DE ENERGIE-UITGAVEN VAN DE HUISHOUDENS 1.1. GESCHATTE HOEVEELHEID VERBRUIKTE ENERGIE PER INKOMENSDECIEL EN PER Grafiek 1. Schatting van het energieverbruik per geharmoniseerde-inkomensdeciel in 2010 (kWh per GCE) 25.000 ENERGIEDRAGER Het rechtstreekse energieverbruik van de Belgische huishoudens bedroeg ongeveer 33.000 kWh per huishouden in 2010, of 21.000 kWh per GCE en 14.500 kWh per persoon 3. 23% van die energie bestaat uit brandstoffen voor individuele voertuigen 4. De rest betreft de energie voor de woning: 30% voor de vloeibare brandstoffen (stookolie), 27% voor aardgas, 13% voor elektriciteit, 5% voor hout en 2% voor steenkool. Bij dit rechtstreekse verbruik worden nog het onrechtstreekse verbruik in het openbaar vervoer (trein, tram, bus, vliegtuig) en de voordelen in natura in de vorm van brandstof (bedrijfswagen) toegevoegd. 20.000 15.000 10.000 5.000 0 D1 D2 D3 Woning De hoeveelheden worden verdeeld tussen de gestandaardiseerde-inko- D4 D5 Individuele vervoer Bron: Auteurs volgens verschillende bronnen D6 D7 D8 Openbaar vervoer D9 D10 1.2. ENERGIE-UITGAVEN PER INKOMENSDECIEL (IN €, PER ENERGIEBEHOEFTE EN IN % VAN HET BUDGET) De 10% van de (geharmoniseerde) bevolking die proportioneel over het © rontstik - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 mensdecielen 5 volgens het niveau van de uitgaven, mits er licht wordt gecorrigeerd, aangezien de vaste component van de prijs (abonnement) de kostprijs per kWh van de meest spaarzame huishoudens verhoogt 6. Grafiek 1 toont dat het energieverbruik van het tiende deciel (D10, het rijkste deciel) slechts 1,5 keer hoger is dan dat van de GCE uit het eerste deciel. Voor huishoudens met een identieke samenstelling betekent deze verhouding dat het energieverbruik een lage inkomenselasticiteit kent. De verhouding schommelt tussen 1 en 1,3 voor het energieverbruik van de woning, tussen 1 en 2,6 voor het individuele vervoer (buiten de voordelen in natura) en tussen 1 en 2,9 voor het openbaar vervoer 7. hoogste inkomen beschikt (‘het tiende deciel van het geharmoniseerde inkomen’, D10 in de grafieken), verdient ongeveer 6,5 keer zoveel als de armste 10% 8 (Statistics Belgium, Huishoudbudgetonderzoek). Ze geven 1,7 keer meer uit voor hun energieverbruik (cf. grafiek 2) 9. Die uitgave maakt echter slechts een klein gedeelte van hun inkomen uit: ongeveer 5% tegenover ongeveer 19% van het jaarlijkse inkomen van de armste huishoudens (cfr. grafiek 3). Het verschil in uitgaven tussen de geharmoniseerde-inkomensdecielen is duidelijk kleiner voor huishou- delijke energie (verwarming, koken, warm water) dan voor individuele en collectieve vervoermiddelen. Er kan worden verondersteld dat de armste huishoudens eerst op deze post (vervoer) besparen, met het risico dat hun sociaal en professioneel isolement nog groter wordt. In het vervolg van dit artikel beperken we ons tot het grootste gedeelte van de uitgaven, namelijk de huishoudelijke energie. De zeer grote schommelingen van de energieprijzen in België (cf. grafiek 4) hebben een aanzienlijke impact op het budget van de armste huishoudens. ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 De toename van de gezondheidsindex ( welke berekend wordt zoals de globale index met uitzondering van alcoholhoudende dranken, tabak en brandstoffen, maar wel inclusief LPG) is echter gecorreleerd 10 met de stijging van deze prijzen (zonder benzine en diesel), die zijn terugslag heeft in de lonen via het mechanisme van automatische indexering. Ondanks een relatief laag gewicht in de gezondheidsindex (6,3%), levert de energiecomponent een grote gecumuleerde bijdrage tot de groei van deze index (+16,8%) over de periode 2005-2012. De energiecomponent is verantwoordelijk voor meer dan een vijfde van deze stijging. Het aandeel van het budget dat aan de totale energie-uitgaven (inclusief brandstoffen) wordt besteed, blijft echter vrij stabiel (cf. grafiek 4). De duidelijkste schommelingen worden in de armste decielen vastgesteld. Dat lijkt te wijzen op een lager weerstandsvermogen tegen prijs- en klimaatschommelingen in vergelijking met de rijkste huishoudens. In 2008, het jaar met de hoogste energieprijzen, behield het eerste deciel zijn aandeel van uitgaven, terwijl de huishoudens van het laatste deciel dat aandeel verminderden. Dat vertaalt zich in beide gevallen in een daling van het verbruikte volume. Wat het comfort betreft, verbergen deze evoluties zeer uiteenlopende omstandigheden voor de twee decielen. Deze kwestie wordt onderzocht onder punt 2.3. De reactie die in 2010 na een bijzonder strenge winter werd vastgesteld, wijst erop dat de armste personen hun verbruik niet verder kunnen beperken bij ongunstige weersomstandigheden en relatief hoge prijzen. Grafiek 2. Jaarlijkse energie-uitgaven per geharmoniseerd-inkomensdeciel in 2010 (in euro, per gebruik) 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 D1 D2 D3 Woning D4 D5 D6 Individuele vervoer Bron: Statistics Belgium (Huishoudbudgetonderzoek) D7 D8 D9 Openbaar vervoer D10 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 Grafiek 3. Aandeel van het inkomen besteed aan energie-uitgaven per geharmoniseerd-inkomensdeciel in 2010 (in %, per gebruik) 25% 20% 15% 10% 5% 0% D1 D2 D3 Woning D4 D5 Individuele vervoer Bron: Statistics Belgium (Huishoudbudgetonderzoek) D6 D7 D8 Openbaar vervoer D9 D10 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 Grafiek 4. Aandeel van het inkomen besteed aan energie-uitgaven per geharmoniseerd-inkomensdeciel (linkerschaal) en evolutie van de contextuele factoren (rechterschaal): index van de energieprijzen, gezondheidsindex, index van het mediaan inkomen en aantal vriesdagen (in %, aantal dagen en indexen 2000=100) 25% 200 180 20% 160 140 15% 120 100 10% 80 60 5% 40 20 0% 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 - Eerste deciel Tiende deciel Aantal vriesdagen (min < 0°C) Energieprijzen (2000=100) Mediaan inkomen (2000=100) Gezondheidsindex (2000=100) Bron: Statistics Belgium (Huishoudbudgetonderzoek), FOD Economie en Koninklijk Meteorologisch Instituut. 2.1. BESTAANDE DEFINITIES Het begrip energiearmoede («fuel poverty») werd voor het eerst omschreven in het Verenigd Koninkrijk: “Een energiearm gezin kan zich niet veroorloven zijn woning tegen een redelijke kostprijs behoorlijk te verwarmen. De definitie van een energiearm gezin die doorgaans gehanteerd wordt, is een gezin dat meer dan 10% van het inkomen moet uitgeven om alle nuttige brandstoffen aan te schaffen en om zijn huis tot een behoorlijke standaardwarmte te verwarmen. Die wordt in het algemeen bepaald op 21°C in het hoofdvertrek en op 18°C in de andere gebruikte vertrekken - temperaturen aanbevolen door de Wereld Gezondheidsorganisatie 11.”Dit is dus een kwantitatieve definitie (inkomenspercentage en standaardtemperaturen). Deze benadering via de uitgaven stoot op veel kritiek, onder meer omdat op die manier geen rekening wordt gehouden met de aspecten ontbering en soci- ale uitsluiting die gepaard gaan met energiearmoede en evenmin met het verschil tussen uitgaven en behoeften (een persoon in energiearmoede kan minder uitgeven dan zijn behoeften) 12. Bovendien kunnen de resultaten die volgens deze definitie gepubliceerd zijn niet vergeleken worden met andere landen bij gebrek aan gegevens of wegens verschillende concepten in de teller en de noemer (netto versus bruto inkomen, inclusief of exclusief © underdogstudios - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 2. ENERGIEARMOEDE: EEN REALITEIT VOOR STEEDS MEER GEZINNEN bepaalde huisvestingskosten, intermitterende of permanente moeilijkheden) 13. Wegens deze kritiek wordt steeds meer gebruik gemaakt van subjectieve indicatoren voor “factoren die het grote publiek beschouwt als basisbehoeften” , zoals de mogelijkheid om het gehele jaar door in de woning een aanvaardbare warmte in stand te houden, in staat zijn de rekeningen te betalen of in een gezond huis te wonen 14. © bramgino - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 2.2. VASTSTELLINGEN MET BETREKKING TOT DE ENERGIEARMOEDE IN BELGIË 15 16 Tot op heden heeft de Europese Unie nog geen gemeenschappelijke omschrijving van dat begrip opgesteld waardoor de Lidstaten de keuze hebben al dan niet ter zake regels op te stellen en hun eigen definities te bepalen. Traditioneel hanteert men de drempel van 10% van het inkomen die aan energie wordt besteed (vaak wordt daarbij geen rekening gehouden met de kosten voor vervoer). Hoewel deze meting om de hoger genoemde redenen gebrekkig is, gaan wij deze toch gebruiken aangevuld met de energiebehoeften en, in de mate van het mogelijke, met onderzoeksgegevens. Zo bestuderen wij in deze analyse alle energiebehoeften die rechtsreeks verband houden met de woning (andere behoeften dan verwarming inbegrepen) en met het individueel vervoer (brandstof) alsook het energiegebruik dat onrechtstreeks verband houdt met het collectief vervoer. Dit meetgebied is gegrond omdat er geen gedetailleerde gegevens voorhanden zijn en omdat verschillende energiedragers voor verschillende behoeften kunnen worden aangewend (verwarming, warm water, keuken, verlichting, elektrische huishoudtoestellen, verplaatsingen). Wij geven ook vergelijkbare subjectieve gegevens (Europese enquête SILC) wanneer die beschikbaar zijn. • 20,9% van de personen die dreigen tot armoede te vervallen behoren tot een gezin dat het moeilijk heeft zijn woning behoorlijk te verwarmen; dat percentage bedraagt 4,6% voor de personen die niet dreigen tot armoede te vervallen tegenover 5,6% gemiddeld. Het zijn vooral de eenoudergezinnen en de grote gezinnen die met deze verwarmingsproblemen geconfronteerd worden 17. • In 2013 waren er in het Vlaams Gewest 44.646 budgetmeters voor elektriciteit actief tegenover 17.100 voor aardgas. In hetzelfde jaar beschikten in het Waals Gewest 58.438 gezinnen over een actieve budgetmeter voor elektriciteit tegenover 20.000 voor gas. Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest telde in 2013 ongeveer 21.000 actieve vermogenbegrenzers. • In 2013 zijn 8,18% van de Belgische gezinnen beschermde afnemer van elektriciteit. Dat waren • In 2013 zijn 79.772 afnemers (elektriciteit) en 57.954 afnemers (gas) door hun commerciële leverancier “gedropt” wegens niet-betaling. • In 2012 zijn in het Vlaamse Gewest 2.178 (elektriciteit) en 1.809 (gas) aansluitingspunten afgesloten ingevolge een beslissing van de LAC 18. In het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest bedroeg dat aantal 295 (elektriciteit) en 328 (gas) ingevolge een beslissing van de vrederechter. In het Waals Gewest ging het respectievelijk over 6.477 (elektriciteit) en 2.771 (gas) aansluitingspunten. • Huiselijke energiearmoede (verwarming en elektriciteit) komt 4 maal meer voor bij huurders dan bij eigenaars. kosten voor exploratie en ontginning van nieuwe bronnen, de gestegen kosten van het maritiem transport. • Dankzij de automatisering van de sociale tarieven (Soctar) is het aantal begunstigden van die tarieven gestegen van 158.000 in 2009 (vóór de automatisering) tot 394.977 in 2013 (na de automatisering); dit is een stijging met 150%. • Bepaalde factoren die in de energiefactuur opgenomen worden, zoals de kosten van de openbare dienstverplichtingen (van ecologische of sociale aard) die aan de leveranciers en aan de netwerkbeheerders werden opgelegd naar aanleiding van de vrijmaking van de sector, de kosten voor het uitbreiden en vernieuwen van de (transmissie- en distributie-) netten, het uitbreiden van de koppelverbindingen, het balanceren van de netten, het aanhouden van (verplichte) reserves. 2.3. OORZAKEN VAN ENERGIEARMOEDE Energiearmoede vloeit voort uit een combinatie van drie factoren 19: hoge energieprijzen, middelmatige kwaliteit van woning en toestellen, en een laag inkomen. Van 2005 tot 2013 zijn de consumptieprijzen 20 voor energieproducten (gas, elektriciteit, motorbrandstoffen en 2.3.1. DE STIJGING VAN DE ENERGIEPRIJZEN De stijging van de prijzen kan toegeschreven worden aan: • exogene factoren zoals de sterke vraag van opkomende landen, meer bepaald China en India, de onstabiele geopolitieke situatie, met name in het Midden-Oosten, het schaarser worden van hupbronnen en grondstoffen, de © pic-unique - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 196.076 gezinnen in het Vlaams Gewest, 143.292 gezinnen in het Waals Gewest en 55.509 gezinnen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Voor gas zijn 8,46% van de Belgische gezinnen beschermde afnemer waarvan 115.948 gezinnen in het Vlaams Gewest, 85.150 gezinnen in het Waals gewest en 44.785 gezinnen in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE © Wanja Jacob - Fotolia.com 03 huisbrandolie) sterk gestegen in België, namelijk met bijna 44,2 % tegenover +19,6 % voor het indexcijfer van het gemiddelde peil van de consumptieprijzen. Deze stijging van de energieprijs stelt men voor alle energieproducten vast: in 8 jaar tijd stegen de motorbrandstoffen met 33,5 %, elektriciteit met 40,9 %, gas met 51,8 % en vloeibare brandstoffen met 71,3 %. tot respectievelijk 6,5 % en 10,1 %, terwijl dit nog 15,6 % en 27,8 % was in 2011. In 2012 bleven de consumptieprijzen voor elektriciteit groeien, maar duidelijk trager dan het jaar voordien, namelijk met 1,9 % (tegenover 11,8 % in 2011). Zo stegen ook de consumptieprijzen voor gas in 2012 met gemiddeld 8 %, een geringere stijging dus vergeleken met het jaar ervoor (19,1 %). Beschouwd over een recentere periode, waren de consumptieprijzen voor energie lager, met een jaarlijks inflatiecijfer van 6 % in 2012, na 17 % in 2011. Deze vertraging stelt men voor alle energieproducten vast: de prijsverhogingen voor motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen vertraagden sterk in 2012, In 2013 bereikte de inflatie van de energieproducten zelfs een negatief cijfer, met gemiddeld -4,6 %. De prijzen voor motorbrandstoffen en vloeibare huisbrandstoffen daalden op jaarbasis gemiddeld met respectievelijk 4,6 % en 5,9 %. Daarnaast vertoonden gas en elektriciteit tijdens deze periode een negatieve inflatie van 0,9 % en 8,5 %. Meer bepaald worden de consumptieprijzen voor gas en elektriciteit voornamelijk bepaald door de kosten van de energiecomponent en door de distributietarieven van de netwerkbeheerders 21. Andere factoren, zoals de transmissietarieven en de diverse belastingen en taksen, oefenen eveneens een niet te verwaarlozen invloed uit op de evolutie van deze prijzen. Vergeleken met het jaar ervoor vertraagde in 2012 de groei van de energiecomponent voor de gasfactuur (gemiddeld 8,2 %, tegenover 26,4 % in 2011) en was er zelfs een daling van de elektriciteitsfactuur (-2,6 % tegenover meer dan 10,4 % in 2011). De door de regering ingevoerde bevriezing van de energieprijs, de marktdynamiek en de prijsdalingen bij een aantal vaste contracten in 2012 verklaren hoofdzakelijk de dalende trend van de kosten van deze component. Zo bleek op basis van de door het Prijsobservatorium uitgewerkte indicatoren «gemiddelde gas- en elektriciteitsfactuur» dat de regeringsmaatregelen tot een daling van de inflatie hebben geleid met 0,8 procentpunt voor elektriciteit en met 2,7 procentpunt voor gas. Het substitutie-effect had een minder opvallende invloed op de prijs van elektriciteit (-0,3 procentpunt) en van gas (-1,2 procentpunt) 22. In 2013 kende deze energiecomponent een forse daling: 9,5 % voor elektriciteit en 12,3 % voor gas ten opzichte van 2012. Deze dalende trend is grotendeels te wijten aan de wijzigingen in het aanbod van contracten sinds januari, de neerwaartse indexering van de meeste variabele contracten tijdens de eerste drie kwartalen, de ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE gemiddelde daling van de vaste tarieven tijdens deze periode. De marktdynamiek (het aantal gezinnen dat van energieleverancier veranderde) speelde ook een zekere rol in de daling van deze kosten, voornamelijk voor elektriciteit. De netwerktarieven voor gas en elektriciteit 23 stegen in 2012 voornamelijk door de indexering 24 die sinds januari werd toegepast voor de distributietarieven en door de nieuwe meerjarentarieven 2012-2015 voor de transmissietarieven. Grafiek 5. Consumptieprijzen voor energieproducten (indexcijfer 2005=100) ϮϮϬ ϮϬϬ ϭϲϬ ϭϰϬ ϭϮϬ ϭϬϬ ϴϬ ůĞŬƚƌŝĐŝƚĞŝƚ 'ĂƐ sůŽĞŝďĂƌĞďƌĂŶĚƐƚŽĨĨĞŶ Bron: EC, FOD Economie, ADSEI. ƌĂŶĚƐƚŽĨĨĞŶ dŽƚĂůĞĞŶĞƌŐŝĞƉƌŽĚƵĐƚĞŶ ƌĞŶƚ;ĞƵƌŽͿ ŽĐƚ͘Ͳϭϯ ũƵŝů͘Ͳϭϯ Ăǀƌ͘Ͳϭϯ ũĂŶǀ͘Ͳϭϯ ŽĐƚ͘ͲϭϮ ũƵŝů͘ͲϭϮ Ăǀƌ͘ͲϭϮ ũĂŶǀ͘ͲϭϮ ŽĐƚ͘Ͳϭϭ ũƵŝů͘Ͳϭϭ Ăǀƌ͘Ͳϭϭ ũĂŶǀ͘Ͳϭϭ ŽĐƚ͘ͲϭϬ ũƵŝů͘ͲϭϬ Ăǀƌ͘ͲϭϬ ũĂŶǀ͘ͲϭϬ ŽĐƚ͘ͲϬϵ ũƵŝů͘ͲϬϵ Ăǀƌ͘ͲϬϵ ũĂŶǀ͘ͲϬϵ ŽĐƚ͘ͲϬϴ ũƵŝů͘ͲϬϴ Ăǀƌ͘ͲϬϴ ϲϬ ũĂŶǀ͘ͲϬϴ 03 ϭϴϬ Niettemin vertraagde de groei ervan vergeleken met het jaar ervoor. Men noteerde voor elektriciteit 8,3 % in 2012 tegenover 15,4 % het jaar ervoor. De stijging van de netwerktarieven was meer uitgesproken voor gas 25: +8,9 % in 2012 tegenover +5,2 % in 2011. Deze nieuwe stijging van de netwerktarieven verklaart ongeveer 20 % van de prijsstijging van het gas vergeleken met het jaar ervoor. In 2013 zette de stijging van de netwerktarieven voor elektriciteit zich verder door (+ 5,5 % op jaarbasis). Dit evolutieprofiel vloeit voornamelijk voort uit de sterke stijging van de transmissietarieven, namelijk gemiddeld 53,7 %. Deze stijging hangt nauw samen met de sterke stijging van deze tarieven in het Waals Gewest aan het begin van het jaar, doordat Elia de financiële last van de zonnepanelen doorrekende in de elektriciteitsfactuur van de Waalse verbruikers 26 en doordat op federaal niveau de nieuwe transmissietarieven werden toegepast (per 1 juni bijgesteld na de beslissing van de CREG van 16 mei 2013). De netwerktarieven voor gas bleven in 2013 vrij stabiel (+0,7 %). zijds 28. Zo werd de aardolie-index nog verwerkt in de tariefformules van sommige gascontracten van de eerste drie kwartalen van 2013. Sinds 1 oktober echter worden alle variabele gascontracten voortaan enkel geïndexeerd op basis van de gasprijs op de Europese groothandelsmarkten. 2.3.2. KWALITEIT VAN DE WONING EN VAN DE TOESTELLEN Als gevolg van de woningcrisis (stijgende verkoopprijzen en huurprijzen) gekoppeld aan de financiële crisis (strengere voorwaarden voor hypothecaire © Gina Sanders - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 De wijzigingen van de consumptieprijzen van de verschillende energieproducten worden grotendeels bepaald door de evolutie van de aardoliekoers op de internationale markten 27. De prijzen van motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen reageren zo goed als onmiddellijk op de schommelingen van de aardoliekoers. De gas- en elektriciteitsprijzen reageerden in 2012 nog met enige vertraging op de aardolienoteringen. De verkoopprijs van de energiecomponent wordt sinds de vrijmaking van de gas- en elektriciteitsmarkt op 1 januari 2007 vrij bepaald door de leveranciers. In 2012 waren sommige indexparameters nog gekoppeld aan de prijs van de aardolie, die derhalve met enige vertraging de kost van de energiecomponent van bepaalde energieleveranciers beïnvloedde. Deze koppeling is sinds januari 2013 evenwel sterk afgezwakt. Daar deze aan de aardolie gekoppelde indexparameters tegenwoordig niet meer representatief zijn voor de reële kosten van de energieleveranciers, heeft de CREG een lijst met criteria opgesteld die de nieuwe parameters zullen moeten volgen om voor een ontkoppeling te zorgen tussen de gas- en elektriciteitsprijzen enerzijds en de aardolieprijzen ander- leningen vanaf het derde kwartaal van 2012, daling van de spaarrente) en de economische crisis (banenverlies, toename van het aantal onzekere betrekkingen, stijging jongerenwerkloosheid en structurele werkloosheid en ermee gepaard gaand verlies van koopkracht) is het voor jonge gezinnen of gezinnen met een bescheiden inkomen moeilijker geworden om een eigen woning te kopen en zijn de gezinnen kwetsbaarder geworden tegenover het onzekere economische klimaat. Over het algemeen zijn het inkomenspeil en de woonkwaliteit nauw met elkaar Het gemiddelde Belgische energieverbruik per vierkante meter woning per jaar ligt meer dan 70 % hoger dan het gemiddelde van de Europese Unie 31. Vooral in de grote steden van het land bestaat er nog een historisch bestand van gebouwen met zwakke energieprestaties ten opzichte van de huidige normen. Er zijn in België ook nog heel wat verouderde sociale woningen met vaak zeer lage energieprestaties (recht- streekse verwarming of oude accumulatiekachels). Ook vele bestaande stookketels, gasconvectoren of mazoutkachels zijn verouderd. De mensen houden hun stookketels «zo lang mogelijk» en denken niet aan de besparing op de energiefactuur die ze kunnen realiseren als ze hun oude toestellen vervangen door moderne en energiezuinige toestellen. Het verschil in energieverbruik tussen een zuinig toestel en een energievreter kan ook van grote invloed zijn op de levensduur van het toestel, vooral als het dagelijks wordt gebruikt. Zo verbruikt een wasmachine A+++ bijvoorbeeld +/- 50 % minder elektriciteit (en 2/3 minder water) dan een machine van 15 jaar oud, hetgeen een jaarlijkse besparing oplevert van ongeveer 62 euro aan elektriciteit en 64 euro aan water. Dit geldt voor de meeste huishoudelijke toestellen die in bijna elk gezin te vinden zijn (microgolf, TV, koelkast, vaatwasser, droogkast, …) 32. Voor gezinnen met een laag inkomen, die hun woning meestal huren, is het gewoonlijk niet haalbaar om te investeren in nieuwe en efficiënte verwarmingstoestellen of in ramen met dubbel glas als de eigenaar niet bereid is om deze investering op zich te nemen. 2.3.3. LAGE INKOMENS De elektriciteits-, aardgas- en stookolieprijzen getuigen van de hoge energiefactuur. De elektriciteitsfactuur voor een gezin met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van 3.500 kWh (gemiddeld gezinsverbruik waarvan in België gewoonlijk uitgegaan wordt en dat overeenstemt met de definities van de standaardklanten van Eurostat 33) bedroeg in juni 2013 gemiddeld 781,02 © WavebreakMediaMicro - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 verbonden 29. Bij gebrek aan voldoende inkomen wonen burgers in belabberde woningen 30 (geen isolatie, geen isolerende beglazing, verouderde of ontoereikende verwarmingstoestellen, zwakke energieprestaties, vocht, ...) die moeilijker en duurder zijn om te verwarmen. Deze situatie heeft rechtstreekse gevolgen voor de energiefactuur en dus op het comfortpeil van het gezin (sommige kamers zijn niet of zeer onvoldoende verwarmd, ze zijn tochtig en er zijn chronische vochtproblemen en slecht werkende verwarmingstoestellen, die ongezond en onveilig zijn, ...). ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE euro/jaar (586,60 euro/jaar voor het sociaal tarief), de gasfactuur bedroeg gemiddeld 1.519,50 euro/jaar (1.037,88 euro/jaar voor het sociaal tarief) 34. De gemiddelde maandelijkse uitgave voor gas en elektriciteit bedroeg voor dit gezin dus 191,71 euro (135,50 euro als het onder het specifiek sociaal tarief valt). Het betreft een gemiddelde factuur voor een gezin van 4 personen 35. 03 © Hamik - Fotolia.com Naast de beperkingen eigen aan het gebruik van gemiddelden (enige gegevens die beschikbaar zijn) dient er ook op gewezen te worden dat het reele bedrag van de facturen van talrijke factoren zal afhangen, zoals onder meer de keuze van de leverancier en het type overeenkomst. Bij afwezigheid van andere gegevens, zoals het energieverbruik per geharmoniseerde gezinseenheid, maken wij een schatting door toepassing van de gebruikelijke conversieschaal 36. De maandelijkse factuur bedraagt in dat geval dan niet meer 191,71 euro per maand, maar 100,65 euro per maand voor een geharmoniseerd gezin van 4 personen (of 71,07 euro/maand voor het sociaal tarief). Op basis van het gekozen concept van energiearmoede, namelijk dat een gezin onder energiearmoede valt wanneer het meer dan 10 % van zijn inkomen aan de energiefactuur besteedt, zouden we er dus kunnen van uitgaan dat een gezin met een inkomen van minder dan 1.006,5 euro per maand (of van 710,7 euro/maand voor het sociaal tarief) zich in een situatie van energiearmoede bevindt. Als men dit bedrag vervolgens vergelijkt met het overeenstemmende bedrag van de armoededrempel 37 van 2.101 euro per maand, kunnen we besluiten dat energiearmoede een armoedefactor is. Men mag energiearmoede echter niet gaan terugbrengen tot een simpele automatische berekening. Afgezien van de beperkingen van de gevolgde methode, met name een schatting, is energiearmoede een complex gegeven dat met andere factoren gecombineerd dient te worden, zoals de kwaliteit van de woningen en van de aanwezige toestellen (zie hoger). We kunnen een gezin van 4 personen kiezen (om bij hetzelfde voorbeeld te blijven) met een factuur van meer dan 3.500 kWh/jaar, met een oude woning ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE en verouderde en dus energieverslindende toestellen. De totale factuur zou in dat geval hoger liggen om andere redenen dan vrije keuze (zoals bijvoorbeeld zelf kiezen voor de aanleg van een verwarmd zwembad) 38. Dit gezin zou onder de categorie energiearmoede kunnen vallen zonder tot de officiële armoedecategorie in België te behoren (inkomen hoger dan 2.101 euro per maand). In geval van betalingsproblemen (meestal vanaf drie maanden achterstal, de wettelijke voorschriften verschillen van gewest tot gewest) wordt het leveringscontract tussen de klant en de leverancier opgeschort. De klant moet dan overgenomen worden door een andere leverancier of door de distributienetbeheerder (DNB). Er wordt daarbij een vermogensbegrenzer of een budgetmeter geïnstalleerd in een poging de commerciële schuld van de betrokken klant te verminderen zodat hij zo snel mogelijk terug in het normale commerciële circuit kan terugkeren. © alphaspirit - Fotolia.com 03 Uit de laatste gegevens van de gewestelijke regulatoren blijkt dat zowel het aantal beschermde klanten als het aantal klanten dat door een alternatieve leverancier of door de distributienetbe- heerder bediend wordt alsook het aantal vermogensbegrenzers en budgetmeters constant blijft toenemen. In de drie gewesten vertonen alle indicatoren een stijgende trend sinds 2007, dat is sinds het begin van de liberalisering van de markt voor huishoudelijke klanten en kmo’s. Opvallend is daarbij de stijgende trend, zowel op federaal als op gewestelijk niveau, van het aantal budgetmeters in het Vlaams Gewest en het Waals Gewest, het aantal vermogensbegrenzers in het Vlaams Gewest en het Brussels Gewest, het aantal afbetalingsplannen opgelegd door leveranciers of distributienetbeheerders, het aantal niet nageleefde afbetalingsplannen, het volume achterstallige betalingen in de drie gewesten, en het aantal afsluitingen in de drie gewesten, zowel voor elektriciteit als voor aardgas 39. Als we de energiearmoede in kaart willen brengen, moeten we oppassen dat we niet te sterk vereenvoudigen, want het gaat om een economisch en sociaal gegeven. Om een beter beeld te krijgen van de talrijke aspecten van deze problematiek, zouden we deze studie moeten aanvullen met de analyse van bijkomende relevante indicatoren. EN ENERGIEARMOEDE TE BESTRIJDEN Wij concentreren ons op de maatregelen die momenteel in België van toepassing zijn. In Europa onderscheiden wij 2 soorten “sociaal” beleid om energiearmoede aan te pakken. In sommige landen, bij voorbeeld in de Scandinavische landen, wordt geopteerd voor een beleid zonder rechtstreekse inmenging vanwege de overheid in de energieprijzen. Daar bestaan dus geen sociale tarieven en specifieke tarieven die van toepassing zijn voor bepaalde bevolkingsgroepen maar er bestaan wel algemene sociale steunmaatregelen waardoor de gehele bevolking zijn woning behoorlijk kan verwarmen. Andere landen (waaronder België, Frankrijk, Italië) kiezen voor een beleid waarbij rechtstreeks wordt ingegrepen op de energiemarkt en waarbij specifieke sociale maatregelen (zoals de sociale tarieven voor gas en elektriciteit, de eerste kWh die gratis zijn, …) worden opgelegd bovenop algemene sociale maatregelen (sociale toelagen, minimuminkomen, maatschappelijk welzijn, …). 3.1. BESCHERMDE AFNEMERS In het kader van de specifieke sociale bepalingen in België moeten de “beschermde afnemers” geïdentificeerd worden. Het sociaal tarief dat in 2004 werd ingevoerd, wordt toegekend aan © Picture-Factory - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 3. DIVERSE MAATREGELEN OM DE CONSUMENT BETER TE BESCHERMEN residentiële afnemers wanneer zij (of iemand van hun gezin die op hetzelfde adres woont) behoren tot een categorie van begunstigden. Een begunstigde is iemand die recht heeft op een uitkering van het OCMW, van de FOD Sociale Zekerheid of de Rijksdienst voor Pensioenen (zoals bepaald in de programmawet van 27 april 2007) 40. In België wordt het sociaal tarief 41 in elk van de drie Gewesten door de federa- ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE le regering berekend. Het is de som van het laagste commerciële tarief en de kosten voor transport en distributie (plus taksen en toeslagen). Het sociaal tarief wordt elke drie maanden herzien en moet onder de laagste commerciële tarieven blijven (behalve groepsaankopen). Wie “beschermde afnemer” is op federaal niveau is dat ook op gewestelijk niveau maar de gewesten kunnen hun eigen criteria daaraan toevoegen. Door de uitbreiding van de databanken (rijksregister, register sociale zekerheid, …) kan het sociaal tarief voor elektriciteit en gas sinds 2010 automatisch worden toegepast voor erkende personen en moeten zij dus zelf geen stappen meer ondernemen 42. 03 3.2. GROEPSAANKOPEN Bij prijsstijgingen wordt er vaak spontaan een oplossing gezocht door de consumenten zelf of door verenigingen die de consumentenbelangen behartigen. Actie vanwege de overheid kan dat spontane initiatief al dan niet versterken. Wij verwijzen ter zake naar de toename van het aantal groepsaankopen voor elektriciteit, aardgas of stookolie. Door zich te verenigen kunnen de consumenten meestal gunstigere voorwaarden afdwingen dan wanneer zij individueel zouden bestellen. Sommige gemeenten of openbare centra voor maatschappelijke welzijn hebben dergelijke groepsaankopen georganiseerd. 3.3. SPREIDING VAN DE REKENINGEN EN © LUCKAS - Fotolia.com SCHULDENREGELING Behoudens uitzondering worden de rekeningen voor aardgas en elektriciteit voor residentiële consumenten en K.M.O.’s op jaarbasis opgemaakt. De betaling gebeurt via maandelijkse of kwartaalvoorschotten en een ein- dafrekening voor het gehele jaar. De spreiding van de rekeningen over een jaar geeft een gezin de mogelijkheid om het budget beter te plannen en de energie-uitgaven te spreiden over 12 maanden. Voor gas en elektriciteit gebeurt die spreiding automatisch maar voor stookolie gaan slechts een aantal leveranciers ermee akkoord (met of zonder waarborg) de betaling te spreiden 43. Hiervoor is een bijzondere wetgeving uitgewerkt 44. Ook de Gewesten hebben maatregelen genomen voor de schuldenregeling in verband met aardgas en elektriciteit. Die maatregelen variëren naargelang het gewest maar zij bepalen allemaal dat de commerciële leverancier een plan tot aanzuivering van de schulden moet voorstellen en dat hij bepaalde fasen moet doorlopen en een strikte kalender moet volgen alvorens hij een klant kan “laten vallen” wegens niet-betaling (het gaat dan over klanten van wie het leveringscontract opgezegd is). Naargelang een klant beschermd is of niet zal hem - bij gebrek aan leverancier - energie worden geleverd door een distributienetbeheerder tegen een al dan niet sociaal, specifiek tarief. VAN DE CONSUMENT Met beide wetten van 25 augustus 2012 45 geeft de wetgever bijkomende rechten en meer bescherming aan de consumenten op de energiemarkt. 3.4.1 VERBREKINGSVERGOEDING AFGESCHAFT Voortaan kunnen de consumenten gemakkelijker van gas- en elektriciteitscontract veranderen. Gezinnen en K.M.O.’s kunnen hun leveringscontract van bepaalde of onbepaalde duur gemakkelijker ontbinden op voorwaarde dat zij de wettelijke termijn van 1 maand respecteren. De nieuwe leverancier krijgt machtiging om het contract op naam en voor rekening van het gezin of de K.M.O. op te zeggen tenzij partijen anders hebben beslist. Bovendien is de opzegging voortaan helemaal gratis. De leveranciers kunnen aan hun klanten geen schadevergoeding meer vragen. Via deze wet wil de regering de consumenten op de energiemarkt aanspo- ren om van leverancier te veranderen en wil zij de operatoren ertoe aanzetten gunstigere prijzen aan te bieden. Verder heeft de FOD Economie in september, in samenwerking met meer dan 500 gemeenten, een grootschalige campagne “Durf vergelijken” gevoerd om de burgers te helpen om de aanbiedingen van de gas- en elektriciteitsleveranciers te vergelijken. vens moeten bevatten zoals de looptijd van het contract, de aard van de primaire energiebronnen en link naar de tariefsimulator voor de residentiële consument van gas en elektriciteit. Sinds 13 september 2012 47 moeten de facturen eveneens vermelden dat het contract gratis kan worden opgezegd. Bovendien heeft de consument de mogelijkheid om de slotfacturen en afrekeningsfacturen uit te sluiten uit de eventuele bankdomiciliëring en wordt hij op de hoogte gebracht van wijzigingen van de contractvoorwaarden ten nadele van de consument. Het recht om het contract binnen een redelijke termijn, zonder opzegging en zonder kosten te beëindigen, moet klaar en duidelijk vermeld zijn. Na afloop van die campagne hebben de twee historische operatoren meer dan 300.000 klanten voor elektriciteit verloren en meer dan 210.000 klanten voor gas omdat die klanten een andere leverancier gekozen hebben die gunstigere tarieven aanbood 46. 3.4.2. STANDAARDFACTURATIE AAN DE KLANT De wetten van 25 augustus 2012 hebben de wetgever de mogelijkheid geboden de gegevens van de wet van 8 januari 2012 bij te werken. Die wet voorzag in de invoering van een standaardfacturatie voor de levering van energie. Die standaardisering betekent dat alle voorschotfacturen, tussentijdse facturen en afrekeningen een aantal gege- © ctvvelve - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 3.4. BETERE BESCHERMING ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 3.5. PREMIES, TEGEMOETKOMINGEN EN FISCALE AFTREK In de loop van de laatste jaren heeft de overheid het aantal tegemoetkomingen, premies, soorten fiscale aftrek voor energiebesparende investeringen 48 in de huisvestingssector fors opgetrokken. Die premies en fiscale voordelen kenden een waar succes en de overheidsbudgetten ter financiering van die maatregelen werden soms overschreden. Op dit ogenblik beschikken de Gewesten over de volledige bevoegdheid om die acties uit te voeren. 03 © siddartha - Fotolia.com Die maatregelen dragen bij tot een structurele verbetering van de huisvesting in België. Behalve in uitzonderlijke gevallen komen zij evenwel ten goede aan een vrij vermogend publiek (er bestaan immers formules voor groene leningen, van leningen tegen 0% of formules van derde investeerder maar het gebruik daarvan is beperkt) waarvan de meerderheid eigenaar is van zijn woning. Huurders en in het algemeen de armsten kunnen geen beroep doen op deze initiatieven. Het aandeel belastingplichtigen dat een fiscale aftrek voor energiebesparende investeringen vraagt (en dus waarschijnlijk ook de gewestelijke premies) varieert van 0% voor de eerste centielen tot een derde voor de laatste centielen. 49 Gezinnen die een kleiner deel van hun budget aan energie besteden zijn (cf. grafiek3) vaak het best in staat om te in- vesteren in energiebesparende investeringen en worden minder getroffen door de taksen (accijnzen, hogere BTW, koolstoftaks). Deze instrumenten zullen dus niet effectief inwerken op de groepen die de overheid zou willen aansporen om hun verbruik te verminderen. 3.6. INVESTERINGEN IN DE HUISVESTINGSSECTOR De overheid, gewesten en gemeenten incluis, hebben ook geïnvesteerd in renovatie en verbetering van de gebouwen, meer bepaald van sociale woningen. Het zal nog lang duren om de achterstand in te lopen omdat de vraag naar nieuwe sociale woningen en naar woningen met een lage huurprijs groter is dan het aanbod. Sommige kandidaten zullen dus nog lang op de wachtlijst staan. Er duiken nieuwe formules op om jonge gezinnen en gezinnen met een laag inkomen de mogelijkheid te geven een eigendom te verwerven, zoals bij voorbeeld het hypothecair krediet op 30 of 40 jaar. Het Woningfonds stelt ook nieuwbouw/renovatie-verkoop en huurhulp voor. Verder bestaan er ook nog andere gewestelijke mechanismen die echter nauw aanleunen bij rechtstreekse subsidies. ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 3.7. ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN De gebouwen vertegenwoordigen meer dan 40% van het energieverbruik van de Europese Unie 50. Europese richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen (EPG) verplicht de lidstaten om een systeem van energiecertificatie van de gebouwen uit te werken. Dat betekent concreet dat een nieuwe bewoner moet geïnformeerd worden over het energieverbruik van het gebouw. Een erkende (gewestelijke bevoegdheid) energiecertificeerder stelt een attest op, op basis van de gegevens die hij verzameld heeft © RFSole - Fotolia.com 03 bij een bezoek aan het gebouw. Hij noteert het theoretisch verbruik van het gebouw (berekend volgens gestandaardiseerde gebruiks- en klimaatomstandigheden) en de algemene verbeteringen die kunnen worden aangebracht. Aan de hand van het attest inzake energieprestatie kan de koper of huurder de energieprestatie van de gebouwen die op de markt worden aangeboden, objectief vergelijken. Ook de gewesten stellen formules voor waarmee een energie-audit kan worden uitgevoerd zodat de eerste stappen kunnen gezet worden om de energieprestatie van het gebouw te verbeteren. 3.8. PROGRESSIEVE TARIFERING 51 De huidige (degressieve) tarifering zet niet aan tot energiebesparing en lijkt nadelig te zijn voor de kleine verbruikers. Bij een bescheiden verbruik blijkt het aandeel van de vaste kosten (vergoeding, huur van de tellers, …) relatief hoger te zijn dan bij een groot verbruik. Bovendien bieden de leveranciers in het algemeen degressieve prijzen aan. Door een prijs per kWh in te voeren die progressief is per verbruiksschijf kan de impact van de vaste vergoeding die 10 tot 20% vertegenwoordigt van de totale rekening voor een klein verbruik (1.200 kWh/jaar), geneutraliseerd worden. Dit systeem kan de gezinnen eveneens aansporen om hun gewoonten aan te passen ten einde hun verbruik te verminderen en zelfs om hun oudste huishoudtoestellen te vervangen door nieuwe die minder energie verbruiken. Vanaf 2014 zou elk Waalse gezin van de progressieve en solidaire tarifering moeten genieten en jaarlijks 500 kWh/jaar gratis moeten krijgen. In het Vlaams Gewest is dat begrip al geïntegreerd in de tarieven waarbij aan elk gezin 100 kWh gratis elektriciteit wordt toegekend en 100 bijkomende kWh per gezinslid. BRUGEL, de Brusselse regulator voor gas en elektriciteit, heeft in november 2012 ook een studie gepubliceerd over de toepassing van een progressieve tarifering 52. In de praktijk kent de netbeheerder aan elke leverancier een bedrag toe dat overeenstemt met alle leveringspunten laagspanning die in de respectieve portefeuille van leverancier zitten. de slimme meters wijd verspreid zullen zijn. Door een goed beheer van het verbruik (aan de hand van een Energy Box die gekoppeld is aan een slimme meter) kan een min of meer aanzienlijk deel van het elektriciteitsverbruik van een gezin gespreid worden in de tijd en plaatsvinden op ogenblikken waarop de elektriciteit het goedkoopst is. Daarvoor moeten natuurlijk alle consumenten toegang hebben tot deze nieuwe technologieen. Door de progressieve tarifering via de toepassing van een premie voor rationeel energiegebruik (REG) zou de energiekost per verbruikseenheid minder hoog zijn dan nu het geval is voor al het verbruik minder dan 4.000 kWh (op basis van een standaardaanbieding) 53 en hoger voor het verbruik boven die drempel. CONCLUSIE “BRUGEL herinnert eraan dat het bedrag van de REG-premie die aan de verschillende verbruikers wordt betaald, voldoende groot moet zijn om het tarief echt progressief te maken. Hoe hoger het betaalde bedrag is, des te efficiënter zal de maatregel zijn op sociaal vlak en op het vlak van energiebesparing.” 54 Tenslotte stellen wij vast dat het debat tussen de voorstanders van een progressieve tarifering en van alternatieve systemen die eveneens de elektriciteitsrekening doen dalen, verre van afgelopen is. Er zou ook nog een ander voorstel naar voren kunnen worden geschoven van zodra Zonder een perfecte graadmeter te zijn, is energiearmoede 55 toch een armoede-indicator die dieper graaft dan de gewo- © Gina Sanders - Fotolia.com ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 De leveranciers geven dat bedrag als korting aan hun klanten. Die uitkering moet duidelijk op de factuur worden toegelicht zodat de consument niet de indruk krijgt dat die korting hem door de energieleverancier wordt toegekend. ne berekening van de armoededrempel, waarbij achterliggende aspecten van ontzegging en zelfs sociale uitsluiting, zoals op het vlak van gezondheid en scholing, verborgen blijven. Er dienen maatregelen genomen te worden om te vermijden dat dit fenomeen zich nog verder uitbreidt. Het concept zou uitgebreid moeten worden met de energie die besteed wordt aan verplaatsingen, want een gebrekkige mobiliteit vormt eveneens een factor van sociale en professionele uitsluiting. Niet alleen is er nood aan een (ruimere) definitie van energiearmoede, men dient vooral ook te weten dat energie een levensnoodzakelijk product is en dat derhalve elke stijging van de energiefactuur de situatie van de armste gezinnen verergert. Weliswaar werden in België di- ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 verse maatregelen genomen op het vlak van energie, maar dit gebeurde niet met de bedoeling de energiearmoede te bestrijden. Er zou dan ook voor een meer globale, inclusieve aanpak gekozen moeten worden, waarbij ook deze twee aspecten (energiearmoede en levensnoodzakelijk product) in aanmerking genomen worden. BIBLIOGRAFIE BOGAERT (H.), KEGELS (C.), Concurrentievermogen van België - Uitdagingen en groeipistes, Federaal Planbureau Planning Paper 112, 2012, 70p. http://www.plan.be/admin/uploaded/201211270853380. PP_112_10221_N.pdf Commission de Régulation pour l’Energie en Région de Bruxelles-Capitale, Etude relative à la mise en place d’une tarification progressive telle que proposée par la CWaPE dans son étude du 16 juin 2010, Etude 20121114-04 2012, 26 p. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (FOD Economie), Enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (SILC), 2011. European Commission, Commission Staff Working Document accompanying the document “Report from the Commission to the European Parliament and the Council: Financial support for energy efficiency in buildings”, COM (2013) 225 final, 2013, 30 p. SANTAMOURIS (M.), KAPSIS (K.), KORRES (D.), LIVADA (I.), PAVLOU (C.), ASSIMAKOPOULOS (M.N.), “On the relation between the energy and social characteristics of the residential sector”, Energy and Buildings, 2007, volume 39, issue 8, p. 893-905. European fuel Poverty and Energy Efficiency, Tackling Fuel Poverty in Europe: Recommendations Guide for Policy Makers, 22 p., http://www.fuel-poverty.com/files/WP5_D15_EN.pdf, (consulté le 01.07.2013). Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie, Aperçu 2012 : Le SPF Economie et la compétitivité de notre économie, 2012, p 32. http://economie.fgov.be/fr/modules/publications/general/annual_ report_2012_spf_economie.jsp. HEALY (J.D.), CLINCH (J.P.), “Quantifying the severity of fuel poverty, its relationship with poor housing and reasons for non-investment in energy-saving measures in Ireland”, Energy Policy, 2004, volume 32, issue 2, p.207-220. JESPERS K., Y. DAMS, K. AERNOUT, P. SIMU, F. JACQUEMIN, L. DELAIT, C. VANDERHOEFT, 2012, « Energy Consumption Survey for Belgian households », final report, Eurostat, FPS Economie, Vito & ICEDD, 111 pp. Observatoire des prix, Analyse des prix. Rapport annuel 2012 de l’Institut des comptes nationaux, 2013, 88 p. Tarif publié sur le site du SPF Economie, sur le site de la CREG et sur les sites des différents fournisseurs présents sur le marché belge. http://economie. fgov.be/fr/consommateurs/Energie/ Facture_energie/mesures_sociales_ energetiques/tarif_social_electricite_ gaz_naturel/). THOMSON, (H.), SNELL (C.), “Quantifying the prevalence of fuel poverty across the European Union”, Energy Policy, 2013, volume 52, p. 563-572. UK Department of the Environment, Transport and the Regions, The UK Fuel Poverty Strategy: consultation draft, 2001. ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 1 Dit artikel werd gepresenteerd op het Belgisch congres van Franstalige economen op 21 november 2013.2 2 Bij de opstelling van een inkomensverdeling zijn de decielen de waarden die deze verdeling in 10 gelijke delen opsplitsen, waarbij het eerste inkomensdeciel overeenstemt met 10% van de armste (of minst verdienende) huishoudens (of individuen).2 3 Cijfers berekend door de auteurs op basis van gegevens van het Federaal Planbureau, gecorrigeerd met een deflator om 2010 te schatten op basis van gegevens van Eurostat over het energieverbruik van de huishoudens. Het houtverbruik komt van JESPERS K., Y. DAMS, K. AERNOUT, P. SIMU, F. JACQUEMIN, L. DELAIT, C. VANDERHOEFT, 2012, « Energy Consumption Survey for Belgian households », final report, Eurostat, FPS Economie, Vito & ICEDD, 111 pp. 2012.2 4 Voor de brandstof hebben we rekening gehouden met het verbruik van de inwoners van België (inclusief hun verplaatsingen in het buitenland). Voordelen in natura (brandstof) voor werknemers van bedrijven zijn niet inbegrepen.2 5 Het gestandaardiseerde inkomen is het inkomen per gemodificeerde consumptie-eenheid en de gestandaardiseerde uitgaven zijn de uitgaven per gemodificeerde consumptie-eenheid.2 6 Sociale maatregelen voor beschermde klanten (cf. 3.1) hebben geen significante macroscopische invloed, zelfs niet op het miljoen armste personen (eerste deciel). We hebben dus geen correctie uitgevoerd volgens deze gegevens. Er werd echter een kleine correctie in functie van de kostprijs per kWh elektriciteit (volgens JESPERS et al., 2012) toegepast om de gegevens van grafiek 1 te schatten.2 7 De energiecomponent van de prijs van een vervoerticket vertegenwoordigt slechts 6% voor bussen, 11% voor treinen en 23% voor vliegtuigen (bron: jaarverslagen van de MIVB, de NMBS en Air France, energiekosten op omzet). De aandelen van verbruikte energie lijken dus proportioneel kleiner te zijn dan de aandelen van de uitgaven die hierboven werden voorgesteld (die omvatten de totale prijs van de vervoertickets). Ook al verbruikt het openbaar vervoer minder energie per persoon, toch vertegenwoordigt het een relatief groter aandeel in het budget van de huishoudens.2 8 In dit artikel verwijzen de termen ‘rijk’ en ‘arm’ naar het inkomen van het hele gezin, als gemodificeerde con-sumptie-eenheid (eenheid van economische beslissing), dat ook in de literatuur wordt gebruikt om het aantal personen die onder de armoedegrens leven te bepalen.2 9 In de hier gebruikte cijfers van het huishoudbudgetonderzoek (HBS) werden de geharmoniseerde decielen berekend op basis van het reële inkomen (zonder de voordelen in natura, het eigen verbruik en het fictieve inkomen uit de woning bewoond door de eigenaar). Een negatief inkomen of een hoger verbruik dan het inkomen zijn mogelijk als de personen schulden aangaan of de activa van het bestaande patrimonium gebruiken.2 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 10 BOGAERT (H.), KEGELS (C.), Concurrentievermogen van België - Uitdagingen en groeipistes, Federaal Planbu-reau Planning Paper 112, 2012, 70p. http://www.plan.be/admin/uploaded/201211270853380.PP_112_10221_N.pdf2 11 UK Department of the Environment, Transport and the Regions, The UK Fuel Poverty Strategy: consultation draft, 2001.2 12 THOMSON, (H.), SNELL (C.), “Quantifying the prevalence of fuel poverty across the European Union”, Energy Policy, 2013, volume 52, p. 563-572.2 13 HEALY (J.D.), CLINCH (J.P.), “Quantifying the severity of fuel poverty, its relationship with poor housing and reasons for non-investment in energy-saving measures in Ireland”, Energy Policy, 2004, volume 32, issue 2, p.207-220.2 14 Ibidem.2 15 CREG- Maandelijkse boordtabel voor elektriciteit en aardgas – November 2013.2 16 Verslagen van de gewestelijke regulatoren over de sociale aspecten van de energie.2 03 17 Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (FOD Economie), Enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (SILC), 2011.2 18 Lokale Advies Commissie.2 19 European fuel Poverty and Energy Efficiency, Tackling Fuel Poverty in Europe: Recommendations Guide for Policy Makers, 22 p., http://www.fuel-poverty.com/files/WP5_D15_EN.pdf.2 20 De consumptieprijzen voor energieproducten worden maandelijks gemeten in het indexcijfer der consumptie-prijzen (ICP), een maatstaf voor het gemiddelde prijspeil van een korf door de gezinnen verbruikte goederen en diensten. De energieproducten vormen een belangrijke uitgavenpost voor de gezinnen (11,7 % in 2012) en worden in het ICP opgenomen onder 5 verschillende posten, meer bepaald: elektriciteit, gas, vloeibare brandstoffen (huisbrandolie), vaste brandstoffen (antraciet, houtskool), en brandstoffen voor wegvervoer.2 21 Deze laatste worden goedgekeurd door de Commissie voor de Regulering van Elektriciteit en Gas (CREG).2 22 Prijzenobservatorium, Analyse van de prijzen. Jaarverslag 2012 van het Instituut voor de Nationale Rekeningen, 2013, 88 blz. 2 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 23 De netwerktarieven omvatten de transmissie- en de distributiekosten. De transmissietarieven omvatten onder meer de kosten voor het transport van elektriciteit (hoogspanningsnet) en gas (hogedruknet), vanaf de productieplek (elektriciteitscentrales) of van aan de Belgische grens (in geval van invoer) tot bij de industriële klanten en de distributienetten (midden- en laagspanningsnet, midden- en lagedruknet). De distributietarieven zijn van toepassing op de eindverbruikers die aangesloten zijn op de distributienetten.2 24 De distributietarieven werden door de CREG goedgekeurd voor een periode van vier jaar vanaf 2009. Zij kunnen evenwel aangepast worden in de loop van de betreffende periode naar aanleiding van wijzigingen in de kosten die gedragen worden door de netwerkbeheerders (maar steeds na goedkeuring door de CREG). De componenten van het totale inkomen van de netwerkbeheerder, die overeenkomen met de lasten die via de tarieven gedekt moeten worden, evolueren in de loop van de gereguleerde periode op basis van een indexeringsmechanisme zoals bepaald in de betreffende koninklijke besluiten.2 25 Belangrijk om weten is dat de resultaten met betrekking tot de netwerktarieven voor gas enkel de distributietarieven (en de meteractiviteiten) omvatten. De transmissietarieven worden evenwel verrekend in de kosten van de energiecomponent.2 26 In Wallonië en in Brussel is transmissienetbeheerder Elia verplicht om groenestroomcertificaten aan te kopen voor een gegarandeerde minimumprijs (in Vlaanderen geldt deze verplichting voor de distributienetbeheerders). Doordat in Wallonië het aantal groenestroomcertificaten in de loop van 2012 was gestegen, diende Elia zijn tarief aanzienlijk bij te stellen in verband met de openbaredienstverplichting en de financiering van de steunmaatregelen voor hernieuwbare energie in Wallonië, per 1 oktober 2012 en per 1 januari 2013. Zie het verslag van het Prijzenobservatorium over het eerste kwartaal van 2013. http://economie.fgov.be/nl/binaries/Prijzenobservatorium_2013_Q1_NL_tcm325-223614.pdf2 27 Aangezien deze in dollars verhandeld wordt, heeft de wisselkoers euro/dollar ook invloed op de Belgische energiefactuur.2 28 Deze criteria vindt men in twee koninklijke besluiten die werden goedgekeurd op 21 december 2012 (Belgisch Staatsblad van 15 januari 2013). Ze werden van kracht op 1 april 2013.2 29 SANTAMOURIS (M.), KAPSIS (K.), KORRES (D.), LIVADA (I.), PAVLOU (C.), ASSIMAKOPOULOS (M.N.), “On the relation between the energy and social characteristics of the residential sector”, Energy and Buildings, 2007, volume 39, issue 8, p. 893-905.2 30 Woning met structurele gebreken aan het dak, de ramen, deuren en muren, of zonder bad/douche, of zonder toilet met waterspoeling, of waar het erg donker is (Eurostat).2 31 FOD Economie, AD Energie.2 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 32 FOD Economie, AD Energie.2 33 Het betreft een jaarlijks verbruik van 3.500 kWh voor elektriciteit en 23.260 kWh voor aardgas, hetgeen bij Eurostat overeenkomt met de klant « Dc » voor elektriciteit (gemiddeld jaarlijks verbruik tussen 2.500 en 5.000 kWh) en « D2 » voor aardgas (gemiddeld jaarlijks verbruik tussen 20 en 200 GJ).2 34 Voor een Brussels gezin (laagste prijs van de drie gewesten).2 35 De CREG gaat in haar tabel uit van een standaardgezin van twee volwassenen en twee kinderen. Voor Vlaanderen betreft het een gezin van 3 personen met dus 400 kWh gratis inbegrepen.2 36 Eerste volwassene = 1, tweede volwassene = 0,5 en 1 kind = 0,3.2 37 Een gezin valt onder de armoedenoemer wanneer het beschikbare inkomen van het gezin, rekening houdend met grootte en samenstelling, lager is dan 60 % van het nationaal berekende mediaan inkomen. Deze indicator wordt op basis van enquêtes berekend. Het betreft een inkomen van 1.000 euro per maand voor een alleenstaande, en 2.101 euro per maand voor een gezin van twee volwassenen en twee kinderen, volgens de enquête SILC 2011.2 38 Voorbeeld van een gezin dat woont in een oud, slecht geïsoleerd en dus energievretend huis (28.000 kWh gas/jaar met een oude stookketel op gas van meer dan 25 jaar oud) met een verbruik van 5.000 kWh elektriciteit/jaar rekening houdend met verouderde toestellen (koelkast, wasmachine, droogkast van 10 jaar oud en elektrische boiler van 200 liter voor warm water). 2 39 Publicaties van de gewestelijke energieregulatoren op maatschappelijk vlak (Brugel, VREG, CWaPE). Brugel : les marchés du gaz et de l’électricité en Région de Bruxelles-Capitale en chiffres (depuis l’avis SR-20061215-53 relatif au rapport du gestionnaire de réseau de distribution bruxellois SIBELGAZ sur l’exécution des missions de service public en matière d’électricité et de gaz pour l’année 2005 jusqu’à la publication « Les marchés de gaz et d’électricité en Région de Bruxelles-Capitale » - dernière parution : 1er trimestre 2013). VREG: Statistieken (van 2003 tot en met 2012) met betrekking tot huishoudelijke afnemers in het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen. CWaPE : Rapports concernant l’évaluation pour l’année (2007 à 2011) du coût des obligations de service public imposées aux gestionnaires de réseau de distribution.2 40 http://economie.fgov.be/fr/binaries/Brochure_soctar_NL_tcm326-209211_tcm326-209211.pdf2 41 Tarief gepbliceerd op de website van de FOD Economie, de website van de CREG en de website van de verschilelnde leveranciers die actief zijn op de Belgische markt. http://economie.fgov.be/fr/consommateurs/Energie/Facture_energie/mesures_ sociales_energetiques/tarif_social_electricite_gaz_naturel/.2 ENERGIEPRIJS EN ENERGIEARMOEDE 03 42 http://economie.fgov.be/fr/consommateurs/Energie/Facture_energie/mesures_sociales_energetiques/tarif_social_ electricite_gaz_naturel/.2 43 http://economie.fgov.be/fr/consommateurs/Energie/Facture_energie/mesures_sociales_energetiques/paiements_ echelonnes/.2 44 Eerst op vrijwillige basis vanaf 1 januari 2006 en vervolgens krachtens het koninklijk besluit van 28/11.2008.2 45 Wet van 25 augustus 2012 houdende diverse maatregelen op het vlak van energie (BS, 03.09.2012).2 46 Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Overzicht 2012: De FOD Economie en het concurrentievermogen van onze economie, 2012, blz. 32.2 47 Datum van inwerkingtreding van de wetten van 25 augustus 2012.2 48 Voorbeelden van energiebesparende investeringen : vloer-, muur- en dakisolatie, dubbele of driedubbele beglazing met steeds strengere isolatienormen, condensatieketels met hoog rendement, omgevingsthermostaten en thermostatische kranen, zonnepanelen, mini kwaliteitsvolle warmtekrachtkoppeling.2 49 DGSIE 2103 – Niet gepubliceerde statistieken.2 50 European Commission, Commission Staff Working Document accompanying the document “Report from the Commission to the European Parliament and the Council: Financial support for energy efficiency in buildings”, COM (2013) 225 final, 2013, 30 p.2 51 Dit idee werd reeds aangehaald (cf. progressieve taxering van Jacques Drèze).2 52 De Brusselse regulator voor energie, Studie betreffende de invoering van een progressieve tarifering zoals voorgesteld door de CWaPE in haar studie van 16 juni 2010, Studie 20121114-04 2012, 26 p.2 53 Bladzijde 25 van hoger genoemde studie.2 54 De Brusselse regulator voor energie, Studie betreffende de invoering van een progressieve tarifering zoals voorgesteld door de CWaPE in haar studie van 16 juni 2010, Studie 20121114-04 2012, 26 p.2 55 Wanneer meer dan 10 % van het inkomen aan energie-uitgaven besteed wordt (vaak wordt hierbij geen rekening gehouden met uitgaven voor vervoer).2
© Copyright 2024 ExpyDoc