sociaal-ecoNomische NieuwsbrieF

N°199 - 28 / 02 / 2014
sociaal-economische
nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 199 - februari 2014
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
De factuur van de huishoudens in België
3
10
bouwbedrijf
Een advies over fraude in de sector
13
Conjunctuurtoestand blijft begin 2014 onzeker
17
nieuws
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
20
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis,
Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere
• Redactie: Emmanuel de Bethune, Jean-Paul Denayer, Arnaud Joskin, Tania Zgajewski
• Redactiesecretariaat: Alain Cabaux
• Vertaling: Bernadette Hamende
• Opmaak: Lut Van Nuffel
• Afterpress: José Marquez Y Sanchez
• Website: www.ccecrb.fgov.be
• Verantwoordelijke uitgever: Kris Degroote, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
Op 17 december zijn de directeuren Laurent Jacquet en Andreas Tirez van de CREG op uitnodiging van
de bijzondere raadgevende commissie voor de Scheikunde van de CRB een presentatie komen geven
over de elektriciteits- en gasmarkt in België. U vindt hieronder een kort overzicht van deze presentatie.
GASMARKT
Op verzoek van de algemene raad van de CREG heeft Frontier Economics de gasprijzen die de industrie
in 2010 in België, Frankrijk, Duitsland en Nederland betaalde met elkaar vergeleken.
Uit die studie blijkt dat de Belgische prijzen meer concurrerend zijn dan die bij onze naaste
buurlanden.
Klant 10 GWh/jaar
op GRD-net (T6), 260
m³/h/jaar, in 2010

Bron: Frontier Economics (10/2011)
Het prijsverschil is niet te wijten aan de prijs van de molecule gas excl. taksen, aangezien de Belgische
prijzen iets minder hoog zijn dan in Duitsland en in Frankrijk en amper hoger dan in Nederland, terwijl
dat laatste land zelf gas produceert. De CREG leidt hieruit af dat de aanwezigheid van 13 leveranciers
met kleine marges (€ 0,5/MWh) op dit moment in België voor een concurrerende gasmarkt zorgt.
De waargenomen prijsverschillen vinden dus hun verklaring in de lage taksen en transport- en
distributiekosten in België. Bovendien is het zo dat 85% van de gasvolumes van de grote industriële
afnemers (d.i. ongeveer 50% van de industriële cliënten) rechtstreeks verbonden is met het transportnet
van Fluxys en bijgevolg geen distributietarieven betaalt.
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
Op basis van de cijfers van de CREG voor de periode 2010-2013 kan worden vastgesteld dat het niveau
van de verschillende gasbeursnoteringen in West-Europa relatief dicht bij elkaar liggen, in tegenstelling
met de elektriciteitsbeursnoteringen. Die relatieve correlatie tussen de verschillende gasnoteringen
komt doordat er in dat deel van Europa geen congestie optreedt. Niettemin wordt opgemerkt dat de
prijsnoteringen op de beurs in 2013 gevoelig zijn gestegen in vergelijking met de in 2010 bereikte
laagste niveaus (zie grafiek hieronder).
30
28
26
24
22
€/mwh
20
18

16
14
12
NBP (UK)
HUB (B)
TTF (NL)
PEGNORD (F)
11/2013
09/2013
07/2013
05/2013
03/2013
01/2013
11/2012
09/2012
07/2012
05/2012
03/2012
11/2011
01/2012
09/2011
07/2011
05/2011
03/2011
01/2011
11/2010
09/2010
07/2010
05/2010
03/2010
01/2010
10
NCG (D)
NB : door de leverancier gefactureerde prijs
Wat de concurrentie tussen de landen betreft, kunnen we bevestigen dat de gunstige situatie van België
voor de industriële gasafnemers sterk identiek is gebleven in vergelijking met die in 2010. Enerzijds
heeft de stijgende tendens van de noteringen een weerslag op de component “commodity” in elk land.
Anderzijds zijn de – reeds relatief lage – tarieven voor transport en distributie in België relatief weinig
gestegen in vergelijking met drie jaar geleden.
Als we de verschillende energievormen met elkaar vergelijken, merken we op dat de ontwikkeling van
de gasnoteringen een tweevoudige afwijking vertoont met de elektriciteitsnoteringen: een convergentie
van de prijzen aan de ene kant (tegenover een divergentie wat elektriciteit betreft) en een stijging van
die prijzen aan de andere kant (tegenover een daling voor elektriciteit).
De energiebijdrage, de federale bijdrage en de toeslag beschermde klanten zijn drie taksen m.b.t. gas
in België. De eerste werd verlaagd via sectorakkoorden. Daardoor is die bijdrage een stuk lager dan die
welke de residentiële afnemers betalen. De twee andere toeslagen blijven echter identiek aan die welke
de residentiële cliënten dragen. Genoteerd moet worden dat de toeslag beschermde klanten vanaf 2014
ook zal worden verlaagd. Van 2012 tot 2014 loopt de gecumuleerde prijs van de twee toeslagen met
zowat 20% terug, waardoor hij uitkomt op een bedrag van € 0,39/MWh.
Ontwikkeling van de
prijs op de gasbeurzen
in West-Europa
(noteringen M+1)
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
De analyse besluit dat de grote industriële cliënten in België zeer concurrerende gasprijzen genieten.
Daarin wordt echter ook onderstreept dat de industriële afnemers de prijs nog tot onder het huidige
niveau kunnen doen dalen, onder meer d.m.v. nieuwe sectorakkoorden en door ten volle de mogelijkheid
te benutten die wordt geboden door de afschaffing van de exclusiviteitsclausules sinds 2012 om de
concurrentie tussen de gasleveranciers nog meer te laten spelen. Een laatste goede praktijk bestaat
erin warmtekrachtkoppelingseenheden te installeren op hun site.
ELEKTRICITEITSMARKT
Onlangs werden twee studies uitgevoerd om de door de Belgische industrie betaalde kostprijs van
elektriciteit en gas te meten. De ene studie komt van “Frontier Economics” (2011) en heeft betrekking op
het jaar 2010, terwijl de andere werd uitgevoerd door Deloitte (2013) in opdracht van de FEBELIEC en
betrekking heeft op de periode van 2011 tot 2013. Uit die studies blijkt dat de Belgische fiscale heffingen
op elektriciteit hoog zijn in vergelijking met de buurlanden, wat grotendeels het prijsverschil verklaart.
De Belgische regeringen zijn zich terdege van dat probleem bewust. Als reactie daarop werden, m.n.
op basis van de aanbevelingen van de CREG, verschillende acties ondernomen. Zo werd het bedrag
van de federale bijdrage neerwaarts herzien van € 5,26/MWh in 2011 tot € 2,47/MWh in 2014. Wat
diezelfde bijdrage betreft, noteren we nog de afschaffing van het dubbele plafond in januari 2013.
Het tot dan gehanteerde dubbele plafond benadeelde de ondernemingen die minder dan 250.000
MWh/jaar verbruikten, want zij konden geen voordeel halen van het plafond van 250.000 euro per
jaar, in tegenstelling met de ondernemingen die meer dan 250.000 MWh/jaar verbruikten. Vanaf juli
2012 verhoogde de Vlaamse regering de degressiviteit van de quota voor groenestroomcertificaten
voor de industriële afnemers. De federale regering volgde de Vlaamse regering met dat initiatief
door vanaf juli 2013 de degressiviteit en een plafonnering in te voeren voor de toeslag voor offshore
groenestroomcertificaten.
Voorts is in Vlaanderen vanaf januari 2014 een vrijstelling van de “toeslag HEB” van toepassing voor de
industriële afnemers die aangesloten zijn op het net hoger dan 150kV, en ook een degressiviteit voor
de industriële afnemers die aangesloten op de lagere spanningsnetten. In Wallonië wordt thans een
ontwerpdecreet besproken om een gelijkaardige maatregel als die in Vlaanderen in te voeren.
Die verschillende maatregelen zullen bijgevolg de kostprijs van elektriciteit voor de industrie doen
dalen en het prijsverschil dat in het verleden werd waargenomen tussen België en zijn buurlanden
verkleinen.
In de toekomst zal de ontwikkeling van dat prijsverschil hoofdzakelijk afhangen van de ontwikkelingen
van de prijsnoteringen op de verschillende nationale elektriciteitsbeurzen. Iets minder dan 90% van
de industriële contracten verwijst expliciet naar de noteringen op ENDEX en BELPEX via een “clicksmechanisme”. De resterende 10% betreft contracten met een vast tarief, waarvan het niveau wordt
bepaald door de noteringen op ENDEX op het moment van ondertekening van het contract. Niettemin
worden, gelet op de grote verscheidenheid van die contracten en van het profiel van de industriële
afnemers, nog steeds grote verschillen in prijzen per MWh vastgesteld tussen de Belgische industriële
afnemers. Op basis van de cijfers van de CREG zien we dat de interconnecties geen gelijkschakeling
van de prijzen mogelijk maken op de verschillende nationale elektriciteitsbeurzen: die zijn momenteel
immers heel wat lager op de Duitse beurs dan om het even waar elders (Grafiek 3). Die tendens is in
de loop van het jaar 2013 nog meer uitgesproken geworden, wat leidde tot een verschil van ongeveer €
10/MWh (eind 2013) tussen de waargenomen prijs op de Nederlandse beurs en die op de Duitse beurs.
Dat verschil ligt grotendeels aan het verschil in infrastructuur voor de elektriciteitsproductie.
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie

Bron: CREG
De lage prijzen die in Duitsland van toepassing zijn, vloeien voort uit de aanzienlijke subsidies voor de
hernieuwbare energiebronnen en uit het grote aantal steenkoolcentrales. Thans is ruim 41% van de
elektriciteitsproductie in Duitsland afkomstig van die centrales (Les Echos – 17/12/2013). Steenkool
wordt tegenwoordig tegen zeer scherpe prijzen verhandeld. De overvloedige productie van schaliegas
in de Verenigde Staten gaf een boost aan de elektriciteitsproductie vanuit gascentrales, ten nadele
van de steenkoolcentrales. Bijgevolg nam de vraag naar steenkool in de Verenigde Staten een forse
duik, waardoor de prijzen van die materie, ook in Europa, terugliepen. Bovendien werkt de lage waarde
van de Europese CO2-emissiecertificaten het gebruik van steenkool in de hand. De huidige prijs van
de certificaten (5 euro) zou moeten worden vertienvoudigd om de gascentrales in staat te stellen de
concurrentie met de steenkoolcentrales in Europa aan te gaan. De hoge prijzen in Nederland zijn dan
ook het gevolg van het feit dat het grootste deel van de elektriciteit van dat land op basis van gas wordt
geproduceerd.
In België is de elektriciteitsproductie op basis van steenkool goed voor iets meer dan 7% van de totale
elektriciteitsproductie, tegenover een aandeel van 54% voor kernenergie en van iets minder dan 30%
voor aardgas. Het grote volume van elektriciteit die wordt geproduceerd door reeds afgeschreven
kerncentrales biedt België de mogelijkheid prijzen toe te passen die tussen die in Duitsland en die
in Nederland liggen. Hetzelfde geldt voor Frankrijk, waar 75% van de elektriciteitsproductie van
kerncentrales afkomstig is.
In België wordt vastgesteld dat de elektriciteitsproductie op basis van gas heel wat minder rendabel is
geworden dan in het verleden. Dat werd in 2012 bevestigd door de sterke toename van de invoer van
elektriciteit tijdens de sluiting van de kerncentrales nadat in twee reactoren scheuren waren ontdekt. Die
sluiting werd niet opgevangen door meer gebruik te maken van de in België beschikbare gascentrales.
De prijzen die momenteel op de Europese beurzen worden waargenomen, doen op korte termijn geen
toename van de rentabiliteit van de gascentrales vermoeden. Bijgevolg draaien die centrales weinig
en is het risico groot dat er binnenkort enkele zullen verdwijnen, wat de beschikbare capaciteit op
ons grondgebied en, bijgevolg, de bevoorradingszekerheid zal doen afnemen. Om die laatste veilig te
stellen, heeft de regering onlangs een aanbesteding voor de installatie van gascentrales voor een totale
capaciteit tussen 700 en 900 MW gelanceerd, met als modaliteit een totale maximumsubsidie van 80
miljoen euro/jaar gedurende 6 jaar (d.i. 89.000 euro/jaar per geïnstalleerde MW).
Ontwikkeling van
de elektriciteitsprijs Y+1 - €/MWh
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
In het licht van de lagere prijzen die in Duitsland gelden, zou het zeer verstandig zijn te zorgen voor een
betere interconnectie met die markt. Het ALEGRO-project dat o.a. door Elia op gang werd gebracht,
moet die lacune opvullen. Dat project zal de elektriciteitsuitwisselingscapaciteit tussen beide landen
tegen eind 2018 allicht met ongeveer 1.000 MW verhogen. Voorts zal het hierdoor mogelijk zijn de
elektriciteitsprijzen vaker te doen convergeren, de bevoorradingszekerheid van België, vooral tijdens
strenge winters (wanneer er zeer veel vraag is naar elektriciteit), te verhogen en het intermitterende
karakter van hernieuwbare energiebronnen beter te beheren (m.a.w. te zorgen voor voldoende aanbod in
geval van weersomstandigheden met weinig zon en wind). Meer in het algemeen blijft de interconnectie
met de naburige markten een sleutelfactor om de elektriciteitsprijzen naar elkaar te doen toegroeien
en bijgevolg de waargenomen verschillen in de elektriciteitskosten tussen de Belgische industriële
afnemers en die welke in de buurlanden zijn gevestigd tot een minimum te herleiden.
De kosten m.b.t. het elektriciteitsverbruik van de industriële afnemers zouden ook kunnen worden gedrukt
door het “demand side management” te ontwikkelen; dat bestaat erin zijn elektriciteitsverbruik tijdelijk te
verminderen in ruil voor een vergoeding die met de leverancier of met Elia wordt afgesproken. Op dat
vlak zouden een gunstig kader en een grotere actieve participatie van de vraag in de elektriciteitsmarkt
voor de Belgische industrie een onmiskenbaar comparatief voordeel kunnen zijn.
EEN ENERGIE-INTENSIEVE INDUSTRIE
In België is de industrie een zeer grote energieverbruiker, met resp. 45% van de totale gasconsumptie
en 47% van het totale elektriciteitsverbruik (Tabel 1 en Tabel 2). Die percentages liggen een stuk boven
het Europese gemiddelde (EU15), maar benaderen toch die in Duitsland. België beschikt dus over een
industriële structuur die bijzonder veel gas en elektriciteit verbruikt.
Totaal - GWh
EU-15
Finaal
elektriciteitsverbruik
(GWh - %) - 2011
België
 Duitsland
Frankrijk
Nederland
2.417.929
80.115
521.517
419.717
107.468
Industrie
Huishoudens
Landbouw
37%
47%
44%
28%
36%
29%
24%
26%
35%
22%
2%
0%
2%
1%
7%
Handel en
overheidsdiensten
29%
27%
25%
32%
33%
Andere
0%
0%
0%
1%
0%
Bron: Eurostat
Een analyse van de beschikbare gegevens brengt aan het licht dat de chemische/petrochemische
sector goed is voor meer dan een derde (34%) van het elektriciteitsverbruik van de industrie, tegenover
een aandeel van 13% voor resp. de staalnijverheid en de agro-voedingssector. Die drie sectoren nemen
samen dus 60% van het Belgische industriële elektriciteitsverbruik voor hun rekening, tegenover een
aandeel van 41% in Europa (EU15). Wat gas betreft, blijft de tendens identiek, aangezien 49% van de
gasconsumptie door de industrie afkomstig is van de chemische/petrochemische industrie, tegenover
een aandeel van 12% voor de staalnijverheid en de agro-voedingssector. Samen zijn die drie sectoren
dus goed voor zowat drie vierde van het gasverbruik van de industrie, tegenover iets meer dan de helft
in de EU15.
pagina 88 >> Sociaal Economische Nieuwsbrief
pagina
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
Totaal - Terajoules
EU-15
België
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Bron: Eurostat
8.676.950
514.251
1.996.922
1.128.382
786.626
Industrie
Huishoudens
Landbouw
37%
44%
45%
34%
29%
42%
23%
36%
42%
37%
1%
3%
0%
1%
11%
Handel en
overheidsdiensten
17%
13%
19%
21%
23%
Andere
2%
18%
0%
2%
0%

Finaal gasverbruik
(Terajoules - %) 2011

Energieverbruik
per onderneming
in de industrie
(GWh/onderneming – Terajoules/
onderneming) - 2011
Aan de hand van de beschikbare statistieken kan ook het gas- en elektriciteitsverbruik worden gedeeld
door het aantal in België en in de ons omringende landen geregistreerde ondernemingen uit de industrie
(Tabel 3). België prijkt bovenaan met het hoogste gasverbruik per onderneming, wat er opnieuw op wijst
hoe energie-intensief onze industrie is. Voor elektriciteit gelden dezelfde conclusies: alleen Duitsland
scoort nog net iets hoger wat het verbruik per onderneming betreft.
België
Duitsland
Frankrijk
Nederland
Elektriciteitsverbruik per onderneming
in de industrie
Gasverbruik
per onderneming in de industrie
0,94
1,07
0,50
0,73
5,71
4,17
1,64
4,29
Bron: Eurostat
CONCLUSIE
De gasprijs voor de industriële afnemers is in België concurrerender dan in de buurlanden. Die
vaststelling is voornamelijk toe te schrijven aan lagere heffingen en aan het feit dat voor ruim 85% van
de door de grote industriële afnemers verbruikte gasvolumes geen distributiekosten moeten worden
betaald. De lage Belgische prijzen worden ook verklaard door het bestaan van een concurrerende markt
waarop 13 gasleveranciers met elkaar wedijveren.
De kostprijs van elektriciteit, van zijn kant, is algemeen genomen in België hoger dan in de twee
grote buurlanden. Hier wordt het verschil verklaard door relatief hoge heffingen in België en door de
productiestructuur, die momenteel gunstiger is in Frankrijk (in 2012 was 75% van de elektriciteitsproductie
afkomstig van kerncentrales) en in Duitsland (in 2013 werd 41% van de elektriciteit geproduceerd op
basis van steenkool). De aan de industriële afnemers gefactureerde prijzen leunen steeds dichter aan
bij die welke op de Belgische beurs worden genoteerd. In de toekomst moet worden opgelet voor
het ontstaan van prijsverschillen tussen de Belgische beurs en de buitenlandse nationale beurzen.
België zou het concurrentievermogen van zijn energie-intensieve industrie kunnen verbeteren door te
investeren in de interconnecties met de netwerken van de buurlanden en door een gunstig kader in
het leven te roepen voor een grotere actieve participatie van de vraag binnen de elektriciteitsmarkt
(“demand side management”).
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Kostprijs van gas en elektriciteit voor de industrie
In België verbruiken de industriële afnemers zowat de helft van de totale elektriciteits- en gasconsumptie
op het grondgebied. Voor beide energiesoorten is de chemische/petrochemische sector de grootste
industriële verbruiker, op gelijke hoogte gevolgd door de staalnijverheid en de agro-voedingssector. Het
concurrentievermogen van onze industrie is dus sterk afhankelijk van de kostprijs van de elektriciteit en
het gas die in het productieproces worden gebruikt.
Bijgevolg is het belangrijk dat België een strategie ontwikkelt om zichzelf op een duurzame wijze tegen
concurrerende prijzen van de elektriciteits- en gasvolumes voorziet. Dat is des te meer van cruciaal
belang doordat het verschil tussen de energiekosten in Europa en die in de Verenigde Staten door de
opkomst van het schaliegas groter is geworden. Volgens de ramingen is de kostprijs van gas bij ons
thans ongeveer driemaal hoger dan in de Verenigde Staten (IEA).
Arnaud Joskin
Emmanuel de Béthune
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE
De factuur van de huishoudens in België
Door de toename van de energieprijzen van de afgelopen jaren ondervinden alsmaar meer huishoudens
moeilijkheden om hun energiefacturen te betalen. Dat verschijnsel is verontrustend. Op verzoek van de
fod economie heeft de ULB een studie verricht1, die op 30 januari 2014 tijdens een seminarium van de
fod Economie werd voorgesteld.
De studie focust op de energiefactuur – hetgeen wordt betaald – en niet op het verbruiksvolume (vaak
weten de huishoudens niet hoeveel ze hebben verbruikt). Hier wordt alleen rekening gehouden met het
huishoudelijke energieverbruik, niet met het transport. De studie steunt op de gegevens van 2011 en
heeft betrekking op 5.900 huishoudens.
Het doel van de studie bestaat erin inzicht te krijgen in de energiemoeilijkheden die de huishoudens, en
meer bepaald de uit ouderen bestaande huishoudens, ondervinden. In de studie wordt ook stilgestaan
bij de mogelijke gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en van de stijging van de energieprijzen
voor de toekomstige moeilijkheden van de huishoudens.
KENMERKEN VAN DE WONINGEN PER BOUWPERIODE
De energiefactuur van de huishoudens is sterk afhankelijk van de verwarmingskosten. Het onderzoek
begint dan ook bij de kenmerken van de woningen. Hoe ouder de woningen, hoe minder ze zijn geïsoleerd.
Toen aan het begin van de jaren zeventig de olieschok optrad, werden maatregelen genomen om de
woningen te isoleren. Aan het begin van de jaren tachtig werden de gebouwde woningen beter geïsoleerd
(daken, muren, beglazing). Die ontwikkelingen deden de energiefactuur van de huishoudens dalen. In
perioden bezien maakt de studie een onderscheid tussen de woningen volgens hun bouwdatum: de
woningen die voor 1980 en de woningen die na 1980 werden gebouwd.
FACTOREN DIE DE ENERGIEFACTUUR VAN DE HUISHOUDENS BEINVLOEDEN
De studie stelt een aantal factoren voor die de maandelijkse energiefactuur van de huishoudens
verklaren, aangezien ze een invloed hebben op het energieverbruik: het woningtype (villa, appartement,
rijwoning...), de bouwperiode (voor of na 1980), de grootte van het gezin (aantal personen), het aantal
kamers (hoe groter de woning, hoe meer verwarming er nodig is. Hoe welgestelder het gezin, hoe
meer bijkomende vertrekken het heeft) en het gewest waarin het gezin woont, want de energieprijzen
verschillen van het ene tot het andere gewest (Vlaams gewest, Brussels hoofdstedelijk gewest, Waals
gewest). Zo is energie in Wallonië gemiddeld duurder.
DE VASTSTELLINGEN
De studie brengt aan het licht dat het energieverbruik weinig verband houdt met het gezinsinkomen.
Met andere woorden, er is geen sterk verband tussen het inkomen en het energieverbruik. Vooral de
kenmerken van de woningen gaan daarin een rol spelen.
1
Xavier May, Analyse de la facture énergétique des ménages et mesure des difficultés rencontrées par les personnes âgées,
Institut de gestion de l’environnement et d’aménagement du territoire (IGEAT) – ULB – oktober 2013
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE
De factuur van de huishoudens in België
Hoe welgestelder een huishouden, hoe groter de woning, maar toch neemt de energiefactuur niet toe:
een betere isolatie heeft een lagere factuur per m2 tot gevolg.
Hoe “armer” daarentegen een gezin is, hoe meer zijn woning verbruikt (oude staat en minder goede
isolatie leiden tot een hogere factuur per m²).
Leeftijd beïnvloedt de energiefactuur niet. Zo verbruikt men niet zomaar meer omdat men oud is. Een
hoge leeftijd verhoogt evenmin de energiefactuur als men over de volle eigendom van zijn woning
beschikt (terugbetaalde hypotheeklening). Het statuut van de woning is dus belangrijk. Daarentegen zal
de leeftijdsfactor in combinatie met andere variabelen wel een impact hebben op de energiefactuur van
de oudere huishoudens.
DEFINITIE VAN ENERGIEARMOEDE EN BETERE MANIER OM ZE TE METEN
Gewoonlijk spreekt men van energiearmoede wanneer een huishouden meer dan 10% van zijn inkomen
aan huishoudelijke energie besteedt. Die indicator legt de focus op de hoge energiefacturen. Maar wat
met de personen die geen hoge factuur hebben (die te weinig verbruiken en koude lijden)?
De studie ontwikkelt een nieuwe indicator, die “energiemoeilijkheid” wordt genoemd. Die indicator houdt
rekening met twee elementen die tot dusver niet mee in aanmerking werden genomen: (a) sommige
huishoudens verbruiken te weinig en hebben het koud; (b) de huishoudens die volle eigenaar zijn,
hebben een hoger “effectief” inkomen, aangezien ze geen budget moeten hebben om zich te huisvesten
of voor een hypotheeklening.
“KLEINE OUDERE HUISHOUDENS” EN KENMERKEN VAN HUN WONING
In de studie worden de kleine huishoudens met oudere personen omschreven als gezinnen met een
alleenstaande die ouder is dan 64 jaar of met twee volwassenen van wie minstens één persoon ouder is
dan 64 jaar. Ca. 88% van de personen ouder dan 64 jaar leeft in zo’n huishouden. Die kleine gezinnen
hebben vaak lage inkomens. Velen beschikken over een “oude woning” (die voor de jaren tachtig werd
gebouwd) met te veel kamers (omdat de kinderen niet meer in het ouderlijke huis wonen). Omdat ze
aldus in grote en oude woningen wonen, hebben ze bijgevolg heel wat hogere energiefacturen dan de
overige huishoudens.
Nochtans hebben ze het minder moeilijk om zich te verwarmen en de factuur te betalen dan andere
huishoudens. Waarom? Drie vierde van hen is eigenaar van zijn woning en heeft zijn hypotheeklening
afbetaald. Bij gelijkwaardig inkomen hebben die huishoudens dus een inkomensvoordeel en kunnen
ze bijgevolg een groter deel van hun inkomen besteden om hun energiefacturen te betalen. Vandaar
het belang van de nieuwe indicator die in de studie werd ontwikkeld, want hij toont wel degelijk aan
dat de kleine huishoudens (met inbegrip van de ouderen) die een woning huren met heel wat meer
moeilijkheden kampen.
ENERGIEMOEILIJKHEDEN PER WOONGEWEST
Volgens de studie benadert de ‘energiemoeilijkheid’ in Vlaanderen en Wallonië de monetaire armoede.
In Brussel ligt de energiemoeilijkheid daarentegen lager. Dat wordt verklaard door het feit dat er in
Brussel een overbezetting is van woningen en dat wonen in een appartement en in een rijhuis minder
energieverslindend is.
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
ENERGIE
De factuur van de huishoudens in België
PROSPECTIEVE SCENARIO’S: IMPACT VAN DE VERGRIJZING EN STIJGING VAN DE PRIJZEN
Over 10 jaar (2013-2023) zal het aandeel van de ouderen overal in Vlaanderen en in Wallonië toenemen
(niet in Brussel). Van 2013 tot 2023 groeit het aandeel van de 65-plussers in België van 17,7% tot 20%.
Met die vergrijzing zou de energiemoeilijkheidsgraad stijgen van 14,35% in 2013 tot 14,64% in 2023.
Dat wijst erop dat de impact van de vergrijzing op de energiemoeilijkheid in België klein zou blijven. De
stijging van de huishoudelijke energieprijzen zou daarentegen een veel grotere weerslag hebben op de
energiemoeilijkheid. Die laatste zou snel toenemen. Een stijging van de energieprijzen van 5% zou de
energiemoeilijkheidsgraad doen stijgen van 14,7% tot 16,3% voor de gezamenlijke gezinnen en van
28,2% tot 31,2% voor de kleine oudere huishoudens.
DE CONCLUSIES VAN DE STUDIE
In de studie wordt vastgesteld dat het inkomen een zeer slechte verklaring vormt voor de energiefactuur
van de huishoudens. Het budget dat de gezinnen met lage inkomens moeten besteden, hoewel ze in
kleinere woningen leven, is vaak vergelijkbaar met dat van de huishoudens met een beter inkomen. De
studie stelt een nieuwe indicator voor, t.w. de energiemoeilijkheid, die aantoont dat huren een grotere
energiearmoede veroorzaakt. De studie brengt aan het licht dat de specifieke moeilijkheden van de
kleine oudere huishoudens verband houden met de oude staat en de te grote omvang van hun woning
in vergelijking met hun behoeften. Ten slotte blijkt uit de studie dat een stijging van de energieprijzen een
aanzienlijke impact zou hebben op de energiemoeilijkheden die de huishoudens ondervinden.
Tania Zgajewski
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Een advies over fraude in de sector
De leden van de bijzondere raadgevende commissie (brc) voor het Bouwbedrijf hebben, na meerdere
experts in deze materie te hebben gehoord en na intens overleg, in november 2013 hun advies i.v.m.
de “Fraude in de bouwsector” gefinaliseerd (nota CRB 2013-1310)1. Omdat de commissie meent dat
de bestrijding van de fraude een belangrijke factor voor de goede werking en voor de leefbaarheid van
de sector heeft zij ook beslist om haar advies door te sturen naar de Regering. Het advies werd ook
bezorgd aan leden van de Europese Commissie. Commissaris Tajani heeft gereageerd en verwijst naar
het compromis bereikt in december ll. i.v.m. de detacheringsrichtlijn. Ook deze problematiek zal verder
opgevolgd worden door de sociale partners in de schoot van de brc Bouwbedrijf. Daarnaast heeft het
secretariaat mogen rekenen op de belangstelling van het Europees Economisch en Sociaal Comité; de
grote lijnen van de fraudenota werden tijdens een hearing aan een delegatie voorgesteld.
De leden van de brc stellen vast dat de sociale en fiscale fraude in België een substantieel fenomeen
is. De omvang van de fraude in het algemeen en de specifieke fraudegevoeligheid van de bouwsector
is groot.
Fraude wordt pas mogelijk omdat verschillende actoren samenwerken om (para)fiscale lasten te
ontduiken. Zowel de werkgever, de werknemer als de opdrachtgever (particulier of professioneel,
publiek of privé) zijn bij de fraude betrokken. De overheid moet zich in haar strijd tegen de fraude dan
ook op deze drie actoren richten.
Mogelijke en veel vermelde redenen om te frauderen zijn: de relatief lage pakkans, de hoogte van de
loonkost (de fiscale en parafiscale druk), de krapte van de arbeidsmarkt, de afname van de fiscale
moraal, het direct contact met de opdrachtgever, een overdaad aan regulering. Tenslotte geldt bij
openbare aanbestedingen het principe dat de aannemer met de laagste prijs het contract binnenhaalt.
Een te lage prijs bij een aanbesteding impliceert ook vaak dat men fiscale en parafiscale lasten ontduikt
terwijl tevens welzijnsaspecten van werknemers worden genegeerd.
De methodes om te frauderen zijn zeer divers. Bovendien passen fraudeurs zich zeer snel aan. Zodra
de wetgeving of het beleid verandert, passen zij hun werkwijze meteen aan. Dit maakt de implementatie
van een krachtdadig beleid tegen fraude moeilijker.
ACHTERGROND
De sociale partners formuleren hun voorstellen om te fraude beter aan te pakken op basis van meerdere
gegronde argumenten.
Het is essentieel dat de taken van de overheid (inzake openbare veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg
enz.) naar behoren kunnen worden uitgevoerd. Voor een samenleving zijn fiscale en parafiscale
overheidsinkomsten noodzakelijk voor de behoorlijke realisatie van de vereiste publieke opdrachten. De
sociale partners stellen dat geen enkele vorm van fraude aanvaardbaar is. Fraude draagt immers nooit
bij tot het algemeen welzijn. Competitiviteit mag niet worden ingeroepen als legitimering van fraude.
1
De tekst van deze nota kan geraadpleegd worden op http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc13-1310.pdf .
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Een advies over fraude in de sector
Fraude ondermijnt de solidariteit. Solidariteit is de basis van het sociaalzekerheidsstelsel. Fraude tast
de bereidheid van burgers en ondernemingen aan om correct hun (para)fiscale bijdragen te betalen, zo
gauw ze merken dat anderen niet of onvoldoende bijdragen. Deze cirkel moet worden doorbroken.
De eerlijke belastingbetalers moeten te hoge (para)fiscale bijdragen afstaan om het verlies door fraude
voor de overheid te compenseren. Fraude leidt immers tot inkomstenverliezen voor de overheid en de
sociale zekerheid; daar de inkomsten gegarandeerd moeten worden zal fraude leiden tot een smallere
fiscale basis en hoge nominale aanslagvoeten.
Fraude tast het concurrentievermogen van de bonafide bedrijven aan. De fraudeurs betalen immers
geen of te weinig bijdragen; zij zullen bijgevolg goedkopere prijzen kunnen aanrekenen en hierdoor aan
marktaandeel winnen ten nadele van de bonafide bedrijven.
Voor de sociale partners van de bouwsector is het effectief en efficiënt bestrijden van fraude dan ook
een absolute prioriteit. Dit is nodig om op een billijke en solidaire manier de financiering van de taken
van de overheid te verzekeren zonder de “bonafide” werkgevers, werknemers en opdrachtgevers te
benadelen.
Daarom is het des te belangrijker om een sterk en coherent anti-fraudebeleid te voeren.
FRAUDEMECHANISMEN
Fraude vindt plaats via een aantal “mechanismen”, constructies die het mogelijk maken om te ontsnappen
aan fiscale en sociale verplichtingen.
Koppelbazerij is één van die mechanismen. De koppelbaas (bedrijf) neemt dan mensen aan om deze
te laten werken voor een ander bedrijf en probeert hierbij fiscale en sociale lasten te ontwijken. Als deze
lasten door de bevoegde diensten worden opgeëist, zijn er in de onderneming van de koppelbaas geen
middelen meer voor handen.
Ook worden bepaalde systemen of statuten misbruikt.
Een klein aantal bouwbedrijven maken bijzonder veel gebruik maken van het systeem van de economische
werkloosheid. Dit doet het vermoeden rijzen dat onterecht economische werkloosheidvergoedingen
worden uitbetaald in de bouwsector voor een aanzienlijk bedrag.
Op twee manieren wordt het statuut van zelfstandigheid misbruikt. Enerzijds door te werken onder het
statuut “zelfstandige in bijberoep” waarbij een sterke neiging ontstaat om vanaf een bepaalde omzet
geen facturen meer te schrijven. Anderzijds door onterecht het statuut aan te nemen van zelfstandige.
Meer en meer wordt de fraude georganiseerd via internationale netwerken. Hierop krijgen de nationale
overheden moeilijk vat. De eengemaakte Europese markt zorgt ervoor dat veel buitenlandse bedrijven
actief worden in België. Zij maken intensief gebruik van (schijn)zelfstandigen en gedetacheerde
werknemers op Belgische werven. In principe zijn deze werknemers onderworpen aan de sociale
zekerheidswetgeving van een andere lidstaat, het is voor de Belgische inspectiediensten vooralsnog
moeilijk om na te trekken of de verschuldigde sociale bijdragen in het land van herkomst worden
betaald.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Een advies over fraude in de sector
FRAUDEBESTRIJDING
Efficiënte en effectieve fraudebestrijding veronderstelt dat men beschikt over de nodige hefbomen en
instrumenten om de fraudeurs te identificeren en te sanctioneren. Voor de brc voor het Bouwbedrijf
impliceert dit dat maatregelen moeten genomen worden op drie terreinen: wetgeving, organisatie van
de inspectiediensten en Europa.
WETGEVING
De leden van de brc menen dat het belangrijk is om, naast het bestaan van een eenvoudige, duidelijke,
billijke en efficiënte anti-fraude wetgeving, ook de nieuwe wetgeving af te toetsen bij de betrokken
adviesorganen van fraudegevoelige sectoren zoals de brc Bouw.
De leden van de brc Bouw zien in de nabije toekomst een aantal kansen voor nieuwe en verbeterde
wetgeving door volgende maatregelen.
- Verder werk maken binnen de betrokken organen van een efficiëntere, soepelere en eenvoudigere
regeling voor overuren in de bouwsector die zo goed als mogelijk beantwoordt aan de noden van de
sector;
- De opmaak van een factuur verplichten bij elke aankoop van bouwmaterialen, dit ongeacht het
volume of het aankoopkanaal;
- Het invoeren van een «identificatiebadge»-systeem op alle werven en voor alle personen die werken
op de werven. De identificatiebadge kan mogelijk ook gebruikt worden als registratiemiddel;
- Bij openbare aanbestedingen meer gewicht geven aan andere criteria dan de laagste prijs;
- De verdere uitbreiding van de ketenaansprakelijkheid tot de opdrachtgever;
- De bestaande fraudebestrijding koppelen aan door de overheid beheerde publiek raadpleegbare
databanken; deze laten toe om de status van een bepaalde (onder)aannemer na te gaan en op
die manier te achterhalen of samenwerken met hem al dan niet aanleiding zal geven tot (keten)
aansprakelijkheid.
- Een verlaging van de sociale en fiscale lasten op arbeid impliceert alternatieve maatregelen om te
waken over de budgettaire evenwichten van de staat en moet rekening houden met de efficiëntie van
deze maatregelen voor de economie en voor de bouwsector.
- Gunstmaatregelen creëren voor renovatie en nieuwbouw (bv. voor duurzaam bouwen).
Belastingverminderingen vormen in deze context een goede praktijk.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Een advies over fraude in de sector
DE INSPECTIEDIENSTEN
De controle op de naleving van de wet op het terrein wordt uitgevoerd door de inspectiediensten. Op
organisatorisch vlak pleiten de sociale partners van de brc Bouw voor een sterkere samenwerking en
integratie van de inspectiediensten.
- De betrokken inspectiediensten moeten in het kader van de overkoepelende Sociale inlichtingen- en
opsporingsdienst (SIOD) nog nauwer gaan samenwerken. Dit zou moeten leiden tot een efficiëntere
inzet van de inspectiediensten o.a. door meer integratie tussen diensten, door een uitbreiding van de
wettelijke mogelijkheden van de betrokken diensten, door een betere samenwerking met de fiscale
diensten en door (re)affectatie van personeel op het terrein (inspectietaken) ; dit alles binnen de
gestelde budgettaire doelstellingen.
- Databestanden moeten nog intensiever en beter benut worden via o.a. performante data-mining
technieken. Hiervoor moet het personeel van de inspectiediensten de nodige opleidingen krijgen.
Continue vorming van de inspectiediensten is een topprioriteit.
- Om samenwerking te bewerkstelligen tussen diensten is het noodzakelijk de hinderpalen voor de
gegevensoverdracht weg te werken. Concreet zouden in deze context diverse bepalingen uit het
Charter van de belastingplichtige en uit de wet van 28 juli 1938 tot verzekering van de juiste heffing
van belastingen moeten aangepast worden.
- De sociale partners willen zich verder engageren bij het opsporen van misbruiken via de bestaande
partenariaatsovereenkomsten en samenwerkingsprotocollen. Daartoe werd op 22 juni 2012 een
samenwerkingsakkoord tegen sociale fraude gesloten tussen alle partijen. In het kader van dit
samenwerkingsakkoord is een duidelijkere communicatie i.v.m. de omvang en de resultaten van de
strijd tegen de sociale fraude nodig. Het is de bedoeling dat het engagement van de sociale partners
in de strijd tegen de fraude loont.
EUROPESE MAATREGELEN
Er werd reeds gewezen op de impact van de toenemende internationalisering. De fraude wordt immers
steeds vaker vanuit internationale netwerken georganiseerd. Voor het bestrijden van deze netwerken
zal een Europese aanpak nodig zijn. Hiervoor zal Europa, aangespoord door haar lidstaten, waar nodig
haar basiswetgeving (detacheringsrichtlijn, de verordening sociale zekerheid, de dienstenrichtlijn)
moeten aanpassen. Daarnaast zal Europa ook de samenwerking tussen lidstaten moeten stimuleren
en hiervoor het nodige wettelijk kader moeten creeëren. Concrete pistes in deze context zijn de
implementatie van Europese minimum standaarden voor inspectiediensten, een Europese thesaurus
voor fiscale en sociale begrippen, het opzetten van gedeelde webapplicaties, het invoeren van een
Europees sociaalzekerheidsnummer.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Conjunctuurtoestand blijft begin 2014 onzeker
Naar halfjaarlijkse traditie stelde de Nationale Bank van België begin januari 2014 haar “Economische
vooruitzichten en de conjuncturele situatie in de bouwsector voor” aan de leden van de bijzondere
raadgevende commissie (brc) van het Bouwbedrijf.
Mevrouw Baugnet belicht meer in het bijzonder de internationale conjuncturele situatie en de
vooruitzichten van de NBB voor de Belgische economie, de heer Warisse gaat in op de conjuncturele
vooruitzichten van de bouw.
De macro-economische vooruitzichten die de NBB publiceert zijn gebaseerd op gegevens,
gemeenschappelijk binnen het eurosysteem, voor wat betreft o.a. de internationale handel, de
petroleumprijzen, de wisselkoersen, de rentevoeten; de nationale centrale banken doen een eigen
inbreng o.a. inzake de budgettaire maatregelen en de ontwikkelingen van de loonkosten.
De internationale omgeving wordt gekenmerkt door een matigere groei in de “opkomende” economieën
en een pril herstel in de “geavanceerde” landen. De vertraging in de “opkomende” economieën zou best
tijdelijk kunnen zijn. De wereldgroei wordt geraamd 2,8% in 2013, voor 2014 wordt 3,6% verwacht.
Het Eurogebied scoort het zwakst van alle grote economische zones, maar de groei is positief in 2014
(+1,1%) na twee recessiejaren.
In België stelt men een verbetering vast van het ondernemersvertrouwen en van het
consumentenvertrouwen; deze verbetering zet zich door sinds juni 2013. Dit is niet noodzakelijk al een
voorbode voor een stevigere groei op middellange termijn, om dat te bereiken moeten ook de inkomens
en afzetperspectieven zich verder gunstig ontwikkelen.
De bovenstaande vaststelling geldt voor de gehele economie. De ontwikkelingen per grote bedrijfstak
zijn niet noodzakelijkerwijze dezelfde. De situatie blijkt het gunstigst voor de verwerkende nijverheid, de
handel bevindt zich nog in een recessie.
Het verwacht herstel in de komende kwartalen blijft matig; een trimestriële groei van ca. 0,3% per
trimester leidt naar een jaarvooruitzicht van 1,1%. De externe component ( internationale handel) is de
eerste positieve factor van dit herstel, daarna aangevuld door de binnenlandse vraag (eerst consumptie
en dan de investeringen). Dit herstelt beantwoordt dus aan een klassiek schema.
Onze exportmarkten zijn amper gegroeid in 2013. De verwachtingen zijn beter in 2014, maar de groei
van de uitvoer van goederen en diensten blijft lager dan de groei van de exportmarkten, wat duidt op
een verlies van marktaandeel.
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Conjunctuurtoestand blijft begin 2014 onzeker
De verwachte consumptie van de gezinnen blijft op het peil van de reeds geformuleerde verwachtingen
in juni. De ondernemingen hebben weinig geïnvesteerd in 2013, de investeringen hernemen in 2014.
De rendabiliteit van de ondernemingen zal toenemen, maar de finale vraag herstelt slechts moeizaam.
De bezettingsgraad in de verwerkende nijverheid neemt toe sinds twee trimesters.
De consumptie van de gezinnen lijdt onder de trage herneming van de arbeidsmarkt. De hogere activiteit
wordt eerder opgevangen door het verhogen van het aantal uren per werknemer dan door bijkomende
aanwervingen.
De tewerkstelling evolueert niet op dezelfde manier in de verschillende sectoren. Er wordt nog
jobverlies verwacht in de conjunctuurgevoelige sectoren (- 13.300 in 2014), bij de overheid
d.w.z. administratie en onderwijs (-1.800); bij de andere diensten o.a. gezondheidszorg, sociale
sector,.. (+11.900) en voor de zelfstandigen (+5.700) neemt het aantal arbeidsplaatsen toe.
De som van deze bewegingen wijst naar een toename van de werkloosheid in 2014 (tot
9,1%).
De inflatie is één van de (weinige) positievere berichten in de conjunctuurvooruitzichten. Prijzen
van energie (o.a. verwachting van dalende olieprijzen i.f.v. internationale marktontwikkelingen
en structurele wijzigingen op de gas- en elektriciteitsmarkt in België) en van voeding spelen
hier een rol. Op datum van afsluiting van de datareeksen kon nog geen rekening worden
gehouden met een lagere btw-voet op elektriciteit, noch met mogelijke ontwikkelingen inzake
de index.
De verwachte ontwikkeling houdt wel rekening met het bevriezen van de lonen (buiten de
index) en met de gezondheidsindex. Dit leidt tot de prognose dat de uurkost in 2014 met
1,1% zou stijgen, in samenspel met de toename van de uurproductiviteit zal dit leiden tot een
verhoging van de loonkost per geproduceerde eenheid met 0,6%.
Voor de overheidsrekeningen werd rekening gehouden met de regeringsbeslissingen van
medio oktober 2013. Het tekort evolueert van -4,0% in 2012 naar -2,8% in 2013 en 2014. De
primaire uitgaven lopen licht terug, de fiscale en parafiscale ontvangsten nemen iets toe, de
rentelasten zijn iets geringer. De overheidsschuld zou zich einde 2013 moeten stabiliseren
rond 100% van het BBP.
Instelling
Federaal Planbureau
IMF
Consensus Economics
Belgian Prime News
Europese Commissie
Oeso
NBB
Publicatiedatum
sept-13
okt-13
okt-13
sept-3
nov-13
nov-13
dec-13
2013
0,1
0,1
0,0
0,0
0,1
0,1
0,2
2014
1,1
1,0
0,9
1,0
1,1
1,1
1,1

Recente vooruitzichten
voor de bbp-groei naar
volume in België
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 19
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Conjunctuurtoestand blijft begin 2014 onzeker
Op de website van de NBB wordt meer informatie gegeven over de conjunctuurvooruitzichten1.
Mevrouw Baugnet stelt ook vast dat de vooruitzichten van de BBP-groei, zoals bestudeerd
vanuit meerdere economische instellingen, een aanzienlijke convergentiegraad vertonen.
De heer Warisse gaat specifiek in op de conjunctuur in het Belgische bouwbedrijf en de
vooruitzichten in de sector. Voor de bouw stelt men, ondanks een minder grote gevoeligheid
aan de internationale conjunctuur, een zo goed als continue daling vast van de toegevoegde
waarde tussen het eerste trimester van 2012 en het tweede trimester van 2013. In het derde
trimester van 2013 is er een herneming. Voor de werkgelegenheid stelt men een gelijkaardige
evolutie vast; het werkgelegenheidsniveau in het derde trimester 2013 is opnieuw circa gelijk
aan dat begin 2011.
Gemeten naar toegevoegde waarde handhaaft de Belgische bouwsector internationaal, samen
met Duitsland, in de kopgroep. Andere landen zien hun toegevoegde waarde teruglopen, dit
valt nog het meest op voor de zogenaamde perifere landen (Spanje, Portugal, Italië, Ierland).
Ook hier stelt men voor de werkgelegenheid een gelijkaardige evolutie vast.
De sectorale conjunctuuranalyse van de NBB duidt op een lichte verbetering in de bouwsector
tussen midden 2012 en midden 2013, dit in tegenstelling tot de observaties in de verwerkende
nijverheid. De vraagontwikkelingen die hiertoe voor de bouw bijgedragen hebben vertonen
opnieuw een neerwaartse trend vanaf juni 2013. De activiteit in de bouw werd belemmerd
door de weersomstandigheden, maar vooral de ontoereikende vraag is voor een groeiend
aantal bedrijven een negatieve factor.
Dit wordt geïllustreerd door de evolutie van de bedrijvigheid in de nieuwbouw: voor
woongebouwen gaat een toenemend aantal bouwvergunningen gepaard met een dalend
aantal werkelijk aangevatte bouwwerven, voor de niet - woongebouwen daalt zowel het
aantal bouwvergunningen als het aantal werkelijk aangevatte bouwwerven. De synthetische
conjunctuurcurven voor ruwbouw evolueerden tot midden 2013 gunstig, maar neigen nu naar
stabilisering, dit zowel voor woongebouwen als voor niet-woongebouwen. In de sector van
de renovaties is er al vele jaren een dalende trend; deze trend zet zich in 2013 nog door
voor de niet-woongebouwen maar lijkt omgebogen voor de woongebouwen. De burgerlijke
bouwkunde is in sterke mate aangewezen op overheidsopdrachten en meer in het bijzonder
van de gemeentelijke overheden. In 2013 gaan de investeringen sterk achteruit (een gevolg
van de “verkiezingscyclus”), in 2014 zal er nog steeds een negatieve evolutie zijn. Een goede
indicator voor de activiteit in de sector en voor de ruwbouwactiviteit zijn de vooruitzichten
inzake investeringen in woningbouw; deze blijven negatief in de eerste trimesters van 2014,
een lichte herneming wordt verwacht vanaf het vierde trimester.
De heer Warisse geeft nog een toelichting over de evolutie van de immobiliënmarkt omdat
deze de beslissing om te bouwen of om te kopen sterk kan beïnvloeden. Na een stijgende fase
tot 2007 lopen de internationale prijzen van de huizen uit elkaar. In België blijven de prijzen
eerder stabiel, in tegenstelling tot een aantal andere landen (periferie maar ook Nederland). In
een aantal landen zijn de prijsstijgingen eerder bescheiden gebleven (Duitsland, Oostenrijk).
Deze evolutie vindt plaats in een context van lage rentevoeten.
1
http://www.nbb.be/doc/TS/Publications/EconomicReview/2013/revecoIII2013.pdf
pagina 20 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
bouwbedrijf
Conjunctuurtoestand blijft begin 2014 onzeker
De gezinnen hebben ook in 2013 meer hypothecaire leningen onderschreven, maar de groei
verloopt trager dan voorheen. Deze evolutie kan worden toegeschreven aan een aanbodluik
(de verscherping van de kredietvoorwaarden naar quotiteit en naar looptijd in 2012 is nog
niet uitgewerkt) en een vraagluik ( de gezinnen wachten af omwille van een blijvend zwakke
situatie op de arbeidsmarkt). De berekening van de betaalbaarheidsindicator2 laat uitschijnen
dat ca. 22,5% van het beschikbaar inkomen besteed wordt aan de aflossing van leningen.
Deze indicator blijft de laatste jaren rond dit peil hangen maar steeg spectaculair na 2005.
2
Het gaat hier om de afbetalingslast - de aflossing van het kapitaal en van de interesten - van een ‘standaard’ hypotheeklening
(80% quotiteit, 20 jaar looptijd), om de aankoop van een woning te financieren, gewaardeerd aan de gemiddelde transactieprijs voor gewone huizen tijdens de beschouwde periode, gerelateerd aan het gemiddeld netto beschikbaar inkomen van
de huishoudens.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 21
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
MOBIELE TELEFOONS
Bij brief van 4 december 2013 heeft Minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinx het advies van de
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ingewonnen over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de
verplichte terbeschikkingstelling van een oortelefoon bij verkoop van mobiele telefoons.
Teneinde een gevolg te geven aan deze adviesvraag heeft de subcommissie Mobiele telefoons van de
CRB op 3 februari 2014 deelgenomen aan een gemeenschappelijke vergadering met de werkgroep
Productnormen van de FRDO. Dit heeft geleid tot de opstelling van een ontwerpadvies dat tijdens de
plenaire vergadering van de CRB van 19 februari 2014 werd goedgekeurd.
WOON-WERKVERPLAATSINGEN – FEDERALE DIAGNOSTIEK
Op 6 en 20 februari 2014 is de gemengde subcommissie Woon-werkverplaatsingen – Federale
diagnostiek samengekomen om een antwoord voor te bereiden op de adviesvraag van de heer Roman,
directeur-generaal a.i. van het directoraat-generaal Duurzame mobiliteit en Spoorbeleid van de fod
Mobiliteit en Vervoer, m.b.t. de evaluatie van de federale diagnostiek woon-werkverkeer 2011 en de
voorgestelde verbeteringen voor 2014. Als resultaat van die vergaderingen werd een advies opgesteld,
dat tijdens de gemengde plenaire vergadering van 25 februari 2014 werd goedgekeurd.
ACTOREN AFVALBELEID
In 2013 hebben de sociale partners het secretariaat van de CRB de opdracht gegeven om een externe
werkgroep op te richten, die moet nagaan welke beleidsmix nodig is om resource efficiency te stimuleren
en zo groei en jobs te creëren. Deze werkgroep bestaat uit de gewestelijke en de federale administraties
in de domeinen economie en leefmilieu. Op 3 februari 2014 vond een vierde vergadering van deze
werkgroep plaats. Tijdens deze vergadering werd consensus gevonden over een aantal algemene
aanbevelingen en werd beslist om voor een aantal specifieke materiaalstromen meer concrete
aanbevelingen te maken. De werkgroep zal beginnen met de analyse van de harde kunststoffen en de
non-ferro metalen. De volgende vergadering hierover vindt plaats op 18 maart.
MEDEDINGING
Op woensdag 12 februari 2014 vond een vergadering van de Commissie voor de Mededinging plaats.
Tijdens deze vergadering heeft prof. dr. Steenbergen, voorzitter van de Belgische Mededingingsautoriteit
(BMA) het jaarverslag 2012-2013 voorgesteld, met inbegrip van de werkzaamheden tijdens de eerste
maanden van de (BMA). Verder werd een toelichting gegeven over de ontvangen opmerkingen in het
kader van de publieke consultatie over de richtsnoeren voor het berekenen van boetes, alsook wat
betreft de prioriteiten in het beleid van de BMA.
pagina 22 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
WETBOEK ECONOMISCH RECHT – BOEK XIII OVERLEG
De subcommissie Wetboek economisch recht – Boek XIII Overleg is op 11 februari 2014 bijeen
gekomen. Tijdens deze vergadering hebben de leden een nota van het secretariaat over de praktische
uitvoering van boek XIII besproken. Deze nota werd ter goedkeuring voorgelegd tijdens de vergadering
van het dagelijks bestuur 19 februari 2014. Gelet op het feit dat nog heel wat modaliteiten voor de
integratie van de adviesorganen in een huishoudelijk reglement moeten worden opgenomen, heeft het
dagelijks bestuur zich akkoord verklaard dat het secretariaat een ontwerp van huishoudelijk reglement
zal voorbereiden. Nadien zal dit ontwerp van huishoudelijk reglement opnieuw binnen de subcommissie
worden besproken.
Papier
De sociale partners van de Belgische papier- en grafische sector hebben de studies over het structureel
concurrentievermogen van de grafische sector en de conjunctuur in de papier- en grafische sector
goedgekeurd. De eerste studie over het structureel concurrentievermogen is reeds beschikbaar op de
CRB -website via de link, http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc14-176.pdf. De publicatie van de Franse
versie volgt, alsook de Nederlandse en Franse versie van het conjunctuurverslag.
Naar aanleiding van deze twee studies, is bij de leden van de Bijzondere Raadgevende Commissie
(brc) Papier de behoefte ontstaan om een boodschap, met een beschrijving van de pijnpunten binnen
de sector en mogelijke beleidsvoorstellen, over te brengen naar de beleidsmakers toe.
Op dinsdag 18 februari 2014 zijn ze tijdens een werkgroepvergadering bijeengekomen om vorm te
geven aan de inhoud van deze boodschap.
BOUWSECTOR
De vertegenwoordigers van de NBB hebben op de vergadering van de Bijzondere Raadgevende
Commissie (brc) Bouw dd. 13 januari 2014 de conjunctuurontwikkeling in het algemeen en specifiek in
de bouwsector in 2013, en de vooruitzichten voor 2014 voorgesteld. Tijdens de vergadering van de brc
Bouw dd. 3 februari 2014 heeft een vertegenwoordiger van de Fod Economie de raadplegingprocedure
van de High Level Strategic Forum Bouwbedrijf (HSLF) opgestart door de Europese Commissie
toegelicht (COM(2012)433 van 31.07.2012 «Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van
de bouwsector en de ondernemingen in die sector») toegelicht.
VISSERIJ
Een delegatie van de Bijzondere Raadgevende Commissie (brc) visserij heeft deelgenomen aan
een studiedag over het Interreg-project “Geografie van de kustvisserij en duurzaamheid” dat zich
richt op het onderzoeken van de sociaaleconomische en culturele betekenis van de kustvisserij in de
kustgemeenschappen in het Kanaal en de zuidelijke Noordzee met als doel deze factoren pertinent op
te nemen in het visserijbeleid, in strategieën voor kustvernieuwing en de duurzame ontwikkeling van de
kustgemeenschappen. Deze gebieden hebben een belangrijke visserijindustrie die wordt geconfronteerd
met grote veranderingen en uitdagingen. Beleidsreacties op de achteruitgang van de visbestanden
hebben sociaal economische gevolgen voor de gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visserij.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 23
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
De commissie wijdde een vergadering aan de bespreking van de resultaten van de Europese visserij
ministerraad van december 2013. Voor de autonome bestanden liggen de vangstmogelijkheden vast,
voor de gemeenschappelijke bestanden met de Noren moeten de besprekingen, die vertraging hebben
opgelopen ingevolge een onenigheid, worden afgewacht. De resultaten kunnen over het algemeen
door onze vissers niet als positief worden beschouwd.
pagina 24 > Sociaal Economische Nieuwsbrief
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB
Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners
overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad
te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van
belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is
dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden
ontstaat.
De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar
het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere
belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat
in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers.
Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat
en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze
tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan
de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale
gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld
algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties
die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat
goed te pas.
Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en
documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet
Voorzitter
Luc Denayer
Secretaris
Kris Degroote
Adjunct-secretaris