John Eliot, de zendeling onder de indianen Deze keer wil ik jullie het verhaal vertellen van een jonge man die in een Engels dorpje schoolmeester was. Het leven was daar rustig en hij had het daar goed naar zijn zin. Over niet al te lange tijd zou meester Eliot trouwen met Anna Mumford. Maar toch was er iets dreigends, iets dat de mensen in Engeland steeds meer ongerust maakte. Waarom spreken John Eliot en Anna steeds vaker over verhuizen? Verhuizen naar een ander dorp? Nee, naar een ander land! Als ze daarover praten, staan hun gezichten ernstig en bezorgd. Maar waarom dan toch? Een koning die in zijn hart feitelijk rooms was In die tijd regeerde er een koning in Engeland die net als zijn voorgangers het hoofd was van de kerk, de zogenaamde Anglicaanse Kerk. Een van zijn voorouders, koning Hendrik de Achtste, had ruzie gekregen met de paus en zichzelf benoemd tot hoofd der kerk in de plaats van de paus. Dat was natuurlijk niet goed; de kerk heeft de Heere Jezus als Koning, Die haar regeert door Zijn Woord en Geest. Nu was die Anglicaanse Kerk wel voor een groot deel protestants geworden in de leer, maar er waren nog heel veel roomse dingen overgebleven; bijvoorbeeld de bisschoppen, het altaar in de kerken en meer van die zaken. In de tijd van John Eliot regeerde een van de nakomelingen van Hendrik de Achtste. In zijn paleis kon je helemaal niet merken dat hij hoofd van de kerk was. Daar kwam veel goddeloosheid voor. Van de echte godvrezende mensen moest de koning niets hebben. Hij maakte wetten om de kerk te regeren die niet volgens Gods Woord waren. Het liefst zou hij maar weer rooms worden, maar dat zei hij niet openlijk. De puriteinen John Eliot en Anna behoorden tot de puriteinen. Dat waren mensen die nauwgezet volgens Gods Woord leefden. De koning en de bisschop hadden een hekel aan de puriteinen. Daarom maakte met goedvinden van de koning de bisschop steeds scherpere wetten tegen hen. Het werd zo erg dat er zelfs enkele puriteinen ter dood werden gebracht. Zal de kerk dan straks weer helemaal rooms worden? Veel puriteinen hadden het land al verlaten. Met het schip ‘De Mayflower’ staken zij de oceaan over naar Amerika. Deze landverhuizers noemde men de Pelgrimvaders. Daar moesten ze helemaal opnieuw beginnen. Het waren inderdaad echte pelgrims: zij moesten het oerwoud ontginnen, blokhutten bouwen van ruwe boomstammen, zich verdedigen tegen het wild gedierte. Kortom, hun leven was hard en zwaar. Vaak waren er misoogsten en veel mensen werden ziek. De Pelgrimvaders bleven echter op God vertrouwen en Hij heeft hen niet beschaamd. Hun arbeid werd door Hem gezegend. Een moeilijke beslissing Dat was alweer tien jaar geleden. Ook een vriend van John Eliot was met de Pelgrimvaders naar Nieuw-Engeland gegaan. Hij had geschreven dat daar grote behoefte was aan een schoolmeester en een dominee. Die brief liet John niet met rust. Hij sprak er met Anna over en beiden waren het erover eens dat God hem riep om daar ook heen te gaan. Je kunt begrijpen dat het afscheid moeilijk was. Anna was echter een dapper meisje. Zij had gezegd dat hij maar spoedig gaan moest. Zij beloofde dat zij hem spoedig zou volgen. Met een klein vrachtschip maakt John de wekenlange reis over die ontzaglijke oceaan. Heel vaak staat hij op de voorplecht van de kleine vrachtvaarder. Dan gaan zijn gedachten uit naar Nieuw-Engeland en … naar Anna Mumford. Hoe lang zal het duren voor hij haar weer ziet? Gelukkig eindelijk weer samen … Meer dan een jaar later staat er een lange jongeman, gekleed in een zwarte mantel op de houten aanlegsteiger van de havenstad Boston. Het is John Eliot. Verlangend turen zijn ogen in de verte. Hoe vaak heeft hij daar al niet uitgekeken naar het schip dat zijn meisje mee zou brengen. Maar ditmaal komt er een klein vrachtschip de haven indraaien. Als het dichterbij komt, ziet hij Anna op het dek staan. Hun blijdschap en dankbaarheid zijn groot. Wat hebben ze elkaar veel te vertellen. Het duurt niet lang of hun huwelijk wordt gesloten in het kerkje van Roxbury, een plaatsje gesticht door de Pelgrimvaders. Ook wordt John bevestigd als dominee van de kleine gemeente. Het leven is er zwaar, vooral in de eerste barre winter. De houten blokhut is bijna niet warm te krijgen. ’s Nachts huilen de wolven in het bos, waar de sneeuw soms meters hoog ligt. Dikwijls worden ze opgeschrikt door verhalen over indianen die eenzame boerderijen overvallen en plunderen. Heel vaak zit Anna alleen met haar kinderen. Er worden negen kinderen geboren, maar drie ervan sterven jong. Het verdriet wordt hun niet bespaard, maar de Heere zegent ook. Een vreemde gast In het jaar 1643 komt John Eliot thuis met een indiaan. De kinderen kruipen verschrikt weg achter moeder. Ze zijn bang voor die bruine man met zijn vederbos in het haar en zijn dierenvel om. Waarom heeft vader die vreemdeling toch meegebracht? Wel, op de markt zag Eliot gedurig de indianen die hun dierenhuiden wilden ruilen voor bijlen en andere dingen. Hij kreeg medelijden met die arme heidenen. In zijn hart groeide het verlangen om hun het Evangelie te verkondigen, maar dan moest hij de taal van de indianen kunnen spreken. Daarom kwam die indiaan in hun hut wonen. Van hem wilde hij de taal leren spreken. Na drie jaar beheerst John Eliot de indianentaal zo goed dat hij als zendeling onder de roodhuiden de blijde boodschap gaat prediken. Een uitnodiging In het najaar van 1646 rijden er vier mannen door het oerwoud. Ze zijn gekleed in een lange zwarte jas en dragen een hoge hoed. Het zijn Eliot en drie vrienden. Langs smalle indianenpaden rijden ze door het prachtige herfstbos. De tocht duurt vele uren en ten slotte komt hen een jonge indiaan tegemoet rijden. Hij begroet hen met de woorden: ‘Welkom, witte vaders.’ Hij gaat hen voor naar het dorp, naar de hut van het indiaanse opperhoofd. Deze had de blanken uitgenodigd om hem en zijn onderdanen te vertellen over hun God. Zo zien John en zijn vrienden even later de indianen in een grote kring zitten. Zwijgend kijken ze naar de witmensen. Daar predikt Eliot over de dorre doodsbeenderen uit Ezechiël, maar ook over de Heere Jezus. Als de preek afgelopen is, stellen de indianen allerlei vragen. Het opperhoofd vraagt: ‘Hoe kunnen wij de Heere Jezus leren kennen, witte vader?’ ‘Door dit Boek, Gods Woord’, antwoordt de zendeling. Het opperhoofd zegt echter dat de indianen dat niet kunnen lezen. Dan zegt John heel spontaan: ‘Dan zal ik het in jullie taal vertalen.’ Zo gebeurt het ook. Prediker, onderwijzer, pleitbezorger Na deze eerste prediking onder de roodhuiden maakt John Eliot vele tochten in de verre omtrek. Overal zoekt hij de indianen op en verkondigt hij hun het Evangelie. En als hij thuis is, geeft hij hun onderwijs; hij leert hen het land bebouwen, betere hutten bouwen, borstels en manden maken, die ze op de markt kunnen ruilen. De vrouwen krijgen les in spinnen en weven en ondertussen spreekt hij met hen over de Bijbel en de Schepper van hemel en aarde. In de weinige uren die hij thuis is, werkt de zendeling aan de vertaling van de Bijbel. Ook doet hij steeds een goed woordje voor hen bij het Engelse bestuur. Het is een blijde dag als hij na negen jaar de eerste indianen mag dopen. Zo ontstaat langzamerhand een aantal christelijke nederzettingen. En Anna? O, zij zit dikwijls alleen. Zij voedt haar kinderen op in de vreze des Heeren en draagt haar man, wanneer hij op zijn verre tochten is, in het gebed op aan de troon der genade. De indianenoorlog Door een verschrikkelijke oorlog wordt de jarenlange arbeid van John Eliot bijna vernietigd. Wat was er gebeurd? Enkele Engelse soldaten vertelden elkaar dat een indiaanse baby kon zwemmen als een eend. Om te kijken of dit waar was, gooiden ze een kano om waarin een indiaanse moeder met haar zuigeling zat. De moeder en haar kind verdronken jammerlijk. Daarop namen de indianen bloedig wraak, waarop de indianenoorlog uitbrak, die een aantal jaren duurde. Vele indianenstammen kwamen tegen de Engelsen in opstand. John Eliot, die vrede wilde stichten, trok naar het gebied van de roodhuiden, maar werd onderweg door een aantal van hun krijgers gevangengenomen en naar hun opperhoofd gebracht. Zodra deze de zendeling ziet, zegt hij: ‘Het opperhoofd met de zwarte mantel is een goed man. Hij mag vrijuit gaan.’ Samen roken ze de vredespijp. Als echter Eliot spreekt over de strijd tussen de roodhuiden en de bleekgezichten en pleit voor vrede en vergeving, valt de indiaan hem in de rede en zegt: ‘Mijn vader, wij eren u, maar geven niets om uw geloof. Wat deden uw blanke broeders ons aan? Met u hebben wij vrede, maar niet met de andere witgezichten.’ Vele indiaanse dorpen en Engelse boerderijen gaan in vlammen op. Van weerszijden worden velen gedood, ook vrouwen en kinderen. Van de bekeerde indianen sluiten zich velen weer aan bij de opstandelingen. Is dan alles tevergeefs? Weliswaar is het grootste deel van Johns levenswerk vernietigd, maar niet alles. Er zijn nog twee van de veertien nederzettingen overgebleven … Een groot verlies In de zomer van het jaar 1684 staat op het kerkhof van Roxbury een oude grijsaard van tachtig jaar bij het graf van zijn geliefde vrouw. Het is Eliot, die zijn trouwe Anna moet begraven. Wat zal er veel in hem zijn omgegaan. Het is nu al meer dan vijftig jaar geleden dat zij hem vanuit Engeland nareisde om lief en leed met hem te delen. Hij zegt diepbedroefd: ‘Ik zal naar haar toegaan, maar zij zal niet bij mij terugkomen.’ Zij is hem voorgegaan naar de eeuwige heerlijkheid. Zes jaar later ligt John Eliot op zijn sterfbed. Een van zijn laatste woorden is: ‘Mijn daden zijn arm en klein geweest en hebben weinig betekend.’ Zo nederig was deze godvrezende man, die altijd bezig was in het werk des Heeren. Zo stierf John Eliot, de zendeling der indianen, in Roxbury in het jaar 1690, zesentachtig jaar oud. Barnold Tubant (StandVastig juni 1992, p. 19, 20)
© Copyright 2025 ExpyDoc