Van den Princelicke Huyse ende Hove van Dendermonde Bijdrage tot de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde Thomas Lambrecht 01003983 Academiejaar 2013-2014 Masterproef voorgelegd tot het behalen van de academische graad van Master in de Geschiedenis Promotor: Prof.Dr. René Vermeir Leescommissarissen: Dr. Jonas Braekevelt Dr. Klaas Van Gelder 2 Van den Princelicke Huyse ende Hove van Dendermonde Bijdrage tot de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde Thomas Lambrecht 01003983 Academiejaar 2013-2014 Masterproef voorgelegd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte tot het behalen van de academische graad van Master in de Geschiedenis Promotor: Prof.Dr. René Vermeir Leescommissarissen: Dr. Jonas Braekevelt Dr. Klaas Van Gelder 3 4 Verklaring De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn. 5 6 Woord vooraf Zonder ploegmaats kan een wielrenner de Ronde van Frankrijk niet winnen, daarom wil ik hier enkele mensen bedanken zonder wie ik deze thesis en bij uitbreiding mijn hele geschiedenisopleiding nooit tot een goed einde zou kunnen gebracht hebben. Allereerst dank ik mijn ouders die mij de kans gegeven hebben om voor de studierichting te kiezen die het beste bij mij past. Zij hebben mij steeds zowel moreel als financieel bijgestaan gedurende de voorbije vier jaar. Daarnaast verdienen ook de vrijwilligers van de heemkundige kringen, die zich binnen de oude heerlijkheid van Dendermonde bevinden, een eervolle vermelding omdat zij met groot enthousiasme hun jaarboeken ter beschikking gesteld hebben, maar ook voor interessante tips gezorgd hebben die mij tot nieuwe inzichten brachten. In het bijzonder bedank ik ook Léo Pée van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde voor zijn goede raad en zeer gewaardeerde hulp. Voor het ter beschikking stellen van diverse werken uit zijn rijke privébibliotheek ben ik ook Jozef Dauwe zeer dankbaar. Ook het personeel van het Algemeen Rijksarchief te Brussel, de Rijksarchieven te Beveren en Gent en de Archives Départementales du Nord en van alle bibliotheken die ik de voorbije maanden afgestruind heb, ben ik zeer dankbaar voor hun bereidwilligheid een student wegwijs te maken in hun schatkamers vol historische kennis. Last but not least bedank ik mijn promotor Prof.dr. René Vermeir, die als een goede ploegleider mij de kans heeft gegeven deze uitdaging aan te gaan en me steeds heeft bijgestaan met deskundig advies om deze bergrit tot een goed einde te kunnen brengen. 7 8 Lijst met gebruikte afkortingen ADN: Archives Départementales du Nord Lille ARA: Algemeen Rijksarchief Brussel Aud.: Audiëntie bd.: bunder GO22: Oud Gemeentearchief Lebbeke GOKD: Gedenkschriften Oudheidkundige Kring Land van Dendermonde GRM: Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen GW2: Oud archief van het Land van Dendermonde fl.: Brabantse gulden f. : folio i.c.: in casu i.e.: id est lb.: livre, pond lb. gr. Vl.: pond groten Vlaams RABN: Rijksarchief Beveren RAG: Rijksarchief Gent r°: recto v°: verso 9 10 Inhoudsopgave Woord vooraf .......................................................................................................................................... 7 Lijst met gebruikte afkortingen ............................................................................................................... 9 1. Inleiding ............................................................................................................................................ 13 2. Methodologie..................................................................................................................................... 16 2.1. Zoekstrategie .............................................................................................................................. 16 2.2. Status quaestionis van de literatuur ............................................................................................ 17 2.3. Bespreking van de gebruikte bronnen ........................................................................................ 19 3. Historisch kader ................................................................................................................................. 23 4. Feodaliteit en vorstelijke leenhoven in het graafschap Vlaanderen .................................................. 32 4.1. Het leenstelsel............................................................................................................................. 32 4.2. Leenhoven in Vlaanderen ........................................................................................................... 35 4.2.1 Ontstaan ................................................................................................................................ 35 4.2.2 Organisatie............................................................................................................................ 38 4.2.3 Bevoegdheden ...................................................................................................................... 43 5. Het vorstelijk leenhof van Dendermonde .......................................................................................... 45 5.1 Het ontstaan van het Land en het leenhof van Dendermonde ..................................................... 45 5.2 Organisatie................................................................................................................................... 46 5.2.1 De zetel van het leenhof ....................................................................................................... 46 5.2.2 Leenmannen in het leenhof .................................................................................................. 47 5.2.3. Andere ambtenaren verbonden aan het leenhof .................................................................. 64 5.3 De hoogbaljuws ........................................................................................................................... 67 5.3.1 De functieomschrijving en bevoegdheden van de hoogbaljuw ............................................ 67 5.3.2 Vorstelijke getrouwen, stadspatriciaat en kleine heren ........................................................ 69 5.3.3 Spaanse militairen ................................................................................................................ 81 5.3.4 Bankiers en handelaren......................................................................................................... 85 5.3.5 Het profiel van de hoogbaljuw ............................................................................................. 87 5.4 De Bevoegdheden van het leenhof .............................................................................................. 88 5.4.1 Leenrechtelijk ....................................................................................................................... 88 5.4.2 Strafrechtelijk ....................................................................................................................... 89 5.5 Het ressort van het leenhof van Dendermonde ............................................................................ 92 5.5.1 Binnen het Land van Dendermonde ..................................................................................... 92 5.5.2 Buiten het Land van Dendermonde .................................................................................... 106 5.6 De verhouding tot de Raad van Vlaanderen .............................................................................. 131 5.6.1 De Raad van Vlaanderen, een korte schets......................................................................... 131 5.6.2 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde .............................................................. 132 5.6.3 De Wetachtige Kamer van Vlaanderen .............................................................................. 133 11 5.7 De verhouding tot de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen ....................................... 135 5.7.1 De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, een korte historische schets ............... 135 5.7.2 De organisatie en bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen .................................. 136 5.7.3 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde .............................................................. 138 6. Een privatisering van de staat? ........................................................................................................ 142 6.1 Een vorst in geldnood ................................................................................................................ 142 6.2 Verkoop van vorstelijke leengoederen ...................................................................................... 143 7. Mogelijkheden voor verder onderzoek ............................................................................................ 147 7.1 Verder onderzoek naar de leenmannen en hoogbaljuws ........................................................... 147 7.2 Verder onderzoek naar de verhouding met andere instellingen ................................................ 148 7.3 Verder onderzoek naar de vorstelijke leengoederen.................................................................. 149 8. Conclusie ......................................................................................................................................... 150 9. Bibliografie...................................................................................................................................... 153 9.1 Bronnen ..................................................................................................................................... 153 9.1.1. Onuitgegeven Bronnen ...................................................................................................... 153 9.1.2. Uitgegeven Bronnen .......................................................................................................... 155 9.2 Werkinstrumenten en inventarissen .......................................................................................... 156 9.3 Boeken ....................................................................................................................................... 158 9.4 Artikels ...................................................................................................................................... 164 9.5 Websites .................................................................................................................................... 168 10. Bijlagen ......................................................................................................................................... 169 10. 1 De Kasselrij van het Land van Dendermonde ........................................................................ 169 10.2 De locatie van het Leenhof op de kaart van Sanderus ............................................................. 170 10.3 Grondplan en voorgevel van het Leenhof op de Grote Markt in 1755 .................................... 172 10. 4 Akte omtrent de successie van het hoogbaljuwschap. ............................................................ 173 10. 5 Denombrement van Meulebeke uit 1604 ............................................................................... 174 10. 6 Denombrement baronie van Meulebeke 1722 ........................................................................ 177 10. 7 Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove van Dendermonde............................................................................................................................ 179 12 1. Inleiding "DE feodaliteit bestaat niet. Net zoals HET middeleeuwse recht niet bestaat, zo bestaat ook HET leenrecht niet. Er is niet één enkel Europees leenrecht, er is een diversiteit van verschillende leenrechten, elk met zijn eigen kenmerken", merkt prof.dr. Dirk Heirbaut op in zijn boek 'Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305'1. Eenzelfde opmerking kan men maken voor de studie van de leenhoven in het graafschap Vlaanderen. Er is geen perfecte standaard waaraan alle leenhoven qua organisatie en bevoegdheden beantwoorden; elk heeft zijn eigen, lokale kenmerken. Tot op heden heeft het onderzoek naar de instellingen van het Ancien Régime zich vooral toegespitst op de centrale en gewestelijke instellingen, hoewel de regionale, vorstelijke kasselrijleenhoven instellingen waren waar de gewonen burger, de lage edelman en zelfs de lagere clerus veel vaker mee in aanraking kwamen dan met instellingen als de Geheime Raad. Als tussenschakel tussen het lokale niveau en het centrale bestuur op juridisch en administratief gebied verdienen ze veel meer aandacht dan ze tot nu toe gekregen hebben in de historiografie. In de eerste plaats zijn het natuurlijk leen-hoven, de feodaliteit is dus een vitaal onderdeel van de studie van deze instellingen. De feodaliteit, het in leen geven van (rechten op) gronden door de soeverein aan leenmannen, een proces dat zich ook op lagere niveaus herhaalde, is een verschijnsel dat men klassiek met de middeleeuwen verbindt2. Het leeuwendeel van het onderzoek naar het leenstelsel en de bijhorende instellingen concentreert zich dan ook op de middeleeuwse periode. Het feodaal systeem werd in de Zuidelijke Nederlanden echter pas definitief afgeschaft met de Franse bezetting in 1794. Het leenstelsel is natuurlijk al die eeuwen niet ongewijzigd gebleven, maar de huidige kennis over de vroegmoderne feodaliteit is eerder beperkt. Zoals Dirk Heirbaut stelt is een studie van lenen niet altijd even makkelijk gezien de prominente rol van lenen en hun relatie met zoveel verschillende takken van het recht3. Net als bij het citaat over de feodaliteit, kan ook deze stelling uitgebreid worden naar de vorstelijke leenhoven. Deze instellingen hadden zeer uiteenlopende taakomschrijvingen en kwamen in contact met zeer diverse hogere en lagere instellingen. Heirbaut geeft aan dat meer grondige regionale studies over lenen wenselijk zijn om op die manier met zoveel mogelijk afzonderlijke case-studies van de lenen in een bepaald gebied en gedurende een bepaalde periode het beeld van de feodaliteit op scherp te stellen4. Met deze thesis tracht ik het beeld van het vorstelijk leenhof van Dendermonde scherper te stellen. Vragen die daarbij rijzen zijn: hoe was het leenhof georganiseerd? Wie zetelde in het leenhof? Wie 1 D. Heirbaut, Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp. 20-21. 2 W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van Middeleeuws Europa, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, pp. 158-159. 3 D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 5. 4 Ibidem, p. 13. 13 waren de hoogbaljuws? Welke bevoegdheden had het leenhof en in welk gebied kon het haar autoriteit laten gelden? Een andere interessante invalshoek is de verhouding met de andere hoge rechtscolleges, namelijk de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Was het leenhof van Dendermonde ondergeschikt aan deze rechtbanken of net niet? Tot slot wil ik ook nagaan of er tijdens de vroegmoderne periode, die geteisterd werd door oorlogen en bijbehorende faillissementen van de vorst, een noemenswaardige verkoop of verpanding van vorstelijk domein geweest is dat afhing van het leenhof van Dendermonde. Dit vooral op basis van de grotere heerlijkheden binnen het ressort van het leenhof. Dirk Heirbaut stelt dat een totale beschouwing van de interactie tussen de vorstelijke leenhoven en de rest van de maatschappij wenselijk is, maar tegelijk stelt hij ook de vraag of zo'n holistische benadering nog wel haalbaar is als een individueel onderzoek5. Ik ben me er dan ook ten volle van bewust dat vanwege de omvang en complexiteit van het onderwerp en de uitgebreidheid, maar tegelijk onvolledigheid van het bronnenmateriaal, deze thesis geen definitieve antwoorden kan bieden op alle vragen die in deze inleiding gesteld worden. Zo is het in de eerste plaats al niet eenvoudig een tijdskader te kiezen dat voor ieder hoofdstuk van deze verhandeling gehanteerd kan worden, aangezien het bronnenmateriaal niet toelaat om elk van deze aspecten voor de hele vroegmoderne periode te belichten. Hoewel deze thesis dus aan veel praktische bezwaren onderworpen is, kan men geen huis bouwen, wanneer de eerste steen nooit gelegd wordt. Zo hoop ik met deze bijdrage tot de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde een vertrekpunt te kunnen bieden voor verder onderzoek naar het leenhof van Dendermonde en bij uitbreiding de andere vorstelijke leenhoven binnen het graafschap Vlaanderen. De opbouw van deze thesis start met een overzicht van de gebruikte methodologie en een bespreking van het bronnenmateriaal. Daarop volgt een overzicht van de historische gebeurtenissen tussen het einde van de 16e eeuw en het einde van het Ancien Régime, waarbij het Land van Dendermonde en haar leenhof bijzondere aandacht krijgen. Het vierde hoofdstuk bevat een schets van de feodaliteit in het graafschap Vlaanderen en vervolgens een overzicht van de andere vorstelijke kasselrijleenhoven binnen dit graafschap, naast dat van Dendermonde. Hun ontstaan, organisatie en bevoegdheden worden belicht om zo als referentie te kunnen dienen voor de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde. Het eigenlijk betoog over het vorstelijk leenhof van Dendermonde begint met een korte schets van het ontstaan van het Land en leenhof van Dendermonde. Vervolgens wordt de organisatie van deze instelling onder de loep genomen: waar en wanneer werd er zitting gehouden en wie zetelde er? Vooral deze laatste vraag krijgt extra aandacht, aangezien het zeer interessant is om na te gaan wat nu eigenlijk het profiel van de leenman binnen het mannengerecht was. Bijzondere aandacht is er ook 5 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, p. 58. 14 voor de belangrijkste vorstelijke vertegenwoordiger die verbonden was aan het leenhof, de hoogbaljuw. Via een studie van de hoogbaljuws in het Land van Dendermonde, zal ik nagaan wie deze functionarissen waren, wat hun bevoegdheden en privileges waren en in hoeverre ze al dan niet echt betrokken waren bij het dagelijks functioneren van het leenhof. De bevoegdheden en het ressort van het leenhof worden in het volgende deel belicht. Onder subtitels 5.6 en 5.7 wordt de verhouding met de andere belangrijke rechtsinstellingen in het rijk nagegaan. Hoofdstuk zes gaat na in hoeverre de Spaanse vorsten en hun vertegenwoordigers in de Zuidelijke Nederlanden getracht hebben om de dramatische financiële situatie in deze gewesten recht te trekken door de verkoop van heerlijkheden. Was er binnen het ressort van het leenhof van Dendermonde een aanzienlijke verkoop van vorstelijke domeinen in de 17e eeuw of niet? Aangezien deze thesis zoals gezegd een aanzet wil geven voor verder onderzoek naar het vorstelijk leenhof van Dendermonde, tracht ik in het laatste hoofdstuk tenslotte een aantal suggesties te geven om na de start die met deze verhandeling gemaakt is, het onderzoek verder uit te breiden. 15 2. Methodologie 2.1. Zoekstrategie Het startpunt voor de zoektocht naar secundaire literatuur aangaande dit onderwerp was het werk over de gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 van Prevenier en Augustyn 6. Dat werk geeft bij elk hoofdstuk een kort overzicht van relevante literatuur en bronnenpublicaties. Voor het leenhof van Dendermonde komt men dan al snel in oudheidkundige tijdschriften terecht, vanwege de regionale, tot soms zelfs lokale focus van de instelling. Het repertorium van de Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde was hierbij een zeer praktisch zoekinstrument7. Als bibliografische opzoekwerktuigen werden ook de Proeve van een algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970 van Beirens8 en de Bibliographie d'histoire des villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg: Belgique Luxembourg van Rombaut, Beusen en Pauly gebruikt9. Voor de studie van het ressort en de heerlijkheden die afhingen van het leenhof van Dendermonde werden de online repertoria van de verschillende heemkundige kringen van de gemeenten waarin vroegere lenen en heerlijkheden gelegen waren die onder Dendermonde vielen, dit zowel in Oost- als West-Vlaanderen, nagekeken. Daarnaast heeft de Heem-en Oudheidkundige Kring van Zele een gedrukt inhoudsoverzicht van de jaarboeken 1 tot en met 4010. Uitgegeven inventarissen bevatten vaak ook een sectie met daarin de belangrijkste literatuur over een bepaald onderwerp, literatuur over de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen werd bijvoorbeeld opgespoord via de gids over 'Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 14451797)' van Dirk Leyder11. Licentiaatsthesissen vormden naast belangrijke secundaire literatuur zelf, ook een interessante uitbreiding voor de te raadplegen werken voor deze scriptie. Via Te paard op drie eeuwen12 van Luc François en Geert Leloup werden de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen van de vakgroep geschiedenis aan de Universiteit Gent gescand op relevante werken en via De Leuvense 6 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, passim. 7 K. Bosteels, " Repertorium der Uitgaven 1862-1987." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, buitengewone uitgaven (1987), nr. 29, pp. 7-221. 8 G. Beirens, Proeve van een algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970, Dendermonde, Beirens, 1974, 534p.+XX. 9 P. Rombaut, H. Beusen en M. Pauly, Bibliographie d'histoire des villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg: Belgique Luxembourg, Bruxelles, Crédit Communal, 1998, 895p. 10 L. Boone, Inhoudsoverzicht van de Jaarboeken 1-40, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 2010, pp. 1-48. 11 D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2010, pp. 119-156. 12 L. François en G. Leloup, Te paard op drie eeuwen. Bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. 1891-2003 Gent, Academia Press, passim. 16 historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten geschiedenis 1934-2008 heb ik dezelfde zoektocht uitgevoerd voor de masterscripties van die andere grote universiteit in Vlaanderen13. De recentste verhandelingen werden via de online databanken van zowel de Universiteit Gent als de Katholieke Universiteit Leuven opgezocht. Een belangrijk bibliografisch overzichtswerk dat niet vergeten mag worden is Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793) Een bibliografie. uit de reeks Miscellanea Archivistica Manuale van het Algemeen Rijksarchief, van de hand van Paul van Heesvelde14. Via de website heuristiek vroegmoderne tijd15 van prof. René Vermeir heb ik enkele online bibliografieën geraadpleegd, waaronder de Bibliographie d'histoire du droit en langue française16 en Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis (DBNG)17, echter vanwege het regionale karakter van het leenhof van Dendermonde heb ik daarmee niet veel extra boeken of artikels kunnen toevoegen. Vooral voor literatuur over de Grote Raad van Mechelen was de DBNG een praktisch hulpmiddel. Het uitbreiden van de literatuurlijst via de suggesties voor verdere literatuur en literatuuropgaves van gebruikte boeken en artikels was een evidente methode. De meeste boeken en artikels bevonden zich binnen de bibliotheken van de Universiteit Gent, hoewel ook enkele heem- en oudheidkundige kringen, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen, de Koninklijke Bibliotheek en de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief te Brussel en de hoofdbibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven bezocht zijn in mijn zoektocht om alle werken bij elkaar te krijgen. 2.2. Status quaestionis van de literatuur Wat de middeleeuwen betreft is het leenrecht belicht door enkele grondige studies van Ganshof, Koch voor Vlaanderen en onder meer Georges Duby en Marc Bloch wat de feodaliteit in Frankrijk betreft. Recent werken zijn onder andere "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt" van Rik Opsommer over de late middeleeuwen en 'Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305' en 'Over lenen en families (ca. 1000-1305)', beiden van Dirk Heirbaut over de hoge middeleeuwen. Vergelijkbare werken over het leenrecht in de vroegmoderne tijd zijn nog niet verschenen, echter Dirk Heirbaut stelde in 'Over lenen en families (ca. 100-1305)' dat na 1300 de 13 J. Verberckmoes, De Leuvense historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten geschiedenis 1934-2008, Leuven, Vereniging Historici Lovanienses, 2008, passim. 14 P. Van Heesvelde, Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793) Een bibliografie. Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1993, pp. 196-219. 15 R. Vermeir, Bibliografieën m.b.t. de vroegmoderne geschiedenis, in: < http://www.heuristiek.ugent.be/?q=vmt/bibliografieen>, geraadpleegd op 16/10/2013. 16 Sine nomine, Bibliographie d'histoire du droit en langue française, in: <http://clhd.univ-nancy2.fr/>, geraadpleegd op 19/10/2013. 17 Sine nomine, Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis, in: < http://www.dbng.nl/>, geraadpleegd op 19/10/2013. 17 creatieve fase van de feodaliteit voorbij was18. Een studie van het leenrecht in de vroegmoderne periode is daardoor mogelijk minder interessant voor potentiële vorsers. Desondanks vereist de Vlaamse feodaliteit volgens Dirk Heirbaut nog steeds verder onderzoek19. Het werk van Prevenier en Augustyn over de Vlaamse gewestelijke instellingen en het verslag van het symposium te Brugge dat een opfrissing van de stand van onderzoek biedt, vormen het beste startpunt voor het onderzoek over de Vlaamse vorstelijke leenhoven, in het bijzonder dat van Dendermonde20. Inleidingen op inventarissen bevatten vaak ook enige bruikbare informatie. Vooral voor de onderdelen van deze thesis over de verhouding met de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen zijn deze inventarissen interessante literatuur. De belangrijkste werken over de Grote Raad van Mechelen zijn echter deze van Jan van Rompaey en L. Th. Maes21. Voor het literatuuronderzoek naar de casus van het leenhof van het Land van Dendermonde dient men vooral enkele negentiende eeuwse en vroeg twintigste eeuwse auteurs zoals Wytsman, De Vlaeminck en Broeckaert te raadplegen. Daarnaast zijn licentiaatsthesissen een belangrijke bron van informatie. Hoewel de meeste thesissen sociaal-economisch van inslag zijn, kan men er toch enkele terugvinden die waardevolle informatie over de organisatie en bevoegdheden van het leenhof bieden. Deze laatste zijn dan voornamelijk scripties zoals die van Bart De Wilde, die in wezen een studie naar de criminaliteit in het Land van Dendermonde zijn, maar omdat het leenhof een zeer belangrijke rol had in het strafrecht krijgt het in deze scripties dan ook veel aandacht. Enkele werken van advocaat en rechtshistoricus Jozef Dauwe dienen ook vermeld te worden. Het boek 'Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw.' biedt vanuit een historische terugblik op de gerechtsgebouwen in de stad Dendermonde veel informatie over de gebouwen waarin het Leenhof zetelde, ook de procedure om een strafrechtelijke klacht in te dienen krijgt hier aandacht 22. De Gedenkschriften en bijzondere uitgaven van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, zeker de oudere edities, bevatten ook vaak artikels, waarvan het hoofdonderwerp misschien niet het leenhof is, maar desondanks kan men hier ook vaak interessante informatie uit halen. Marcel Bovyn heeft bijvoorbeeld enkele waardevolle bijdragen aangaande de institutionele en rechterlijke organisatie in het Land van Dendermonde geschreven. Vaak echter, omdat het leenhof 18 D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 14. 19 D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 14. 20 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, passim en W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999. 21 J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het parlement van Mechelen, Brussel, Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1973 en L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 2009. 22 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 23. 18 nooit het hoofdonderwerp is, komt dezelfde informatie terug. Het gaat dan om een summiere voorstelling van de organisatie en de bevoegdheden van het leenhof om dit te kunnen kaderen in het belang van een ander betoog. Een echt boek of artikel in de Gedenkschriften dat zich volledig focust op het leenhof van het Land van Dendermonde is tot op heden nog niet geschreven. Voor het onderzoek naar het personeel van het leenhof en de hoogbaljuws werd onder andere gebruik gemaakt van genealogische werken en studies over de adel, waarbij de werken van Goethals en de Herckenrode en recenter als bibliografisch instrument het Wapenboek van de Belgische adel van Luc Duerloo en Paul Janssens een belangrijke rol kregen23. Joseph Lefèvre heeft over de thematiek van invloedrijke personen in de Spaans-Habsburgse Nederlanden enkele nuttige artikels geschreven. Daarnaast mogen we zeker het werk van Jan Van Rompaey over het grafelijk baljuwsambt niet vergeten24. Wat betreft het ressort van het leenhof en de heerlijkheid van Dendermonde en de verkoop van vorstelijk domein als heerlijkheden binnen dat ressort, kwamen vooral monografieën over gemeenten en hun geschiedenis en de werken van de verschillende heem- en oudheidkundige kringen ten tonele. De werken van De Potter en Broeckaert over de verschillende gemeenten in Oost-Vlaanderen vormden daarbij, hoewel gedateerd, nog steeds zeer waardevolle literatuur. Veel artikels van heemkundige kringen putten immers uit deze boekenreeks en voor verschillende dorpen is er geen recenter werk dat kwalitatief gezien aan deze werken kan tippen. 2.3. Bespreking van de gebruikte bronnen Allereerst heb ik natuurlijk de stukken uit het archief van het Land van Dendermonde gebruikt25. Daarin vindt men akten van het leenhof, de kasselrijschepenbank en het stadsbestuur van Dendermonde terug. Op basis van de akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen en de ferieboeken van de kasselrijschepenbank heb ik de lijsten met leenmannen en kasselrijschepenen opgesteld. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat deze akten opgesteld werden door de griffier en dat deze laatste bepaalde zaken als evident beschouwde. Zo sprak men steeds over de baljuw, ongeacht of dit nu over de hoogbaljuw, de onderbaljuw of de plaatsvervangend baljuw ging. In het geval van de hoofdschepenen schreef men vaak 'by wysdomme van't volle college', waarbij de namen dus aan de tijdsgenoot gekend waren, echter voor de onderzoeker brengt dit weinig wijsdom met zich mee. Voor onderzoek naar het ressort van het leenhof en de verkoop van heerlijkheden waren de denombrementen van belang, echter daarin werden ook de verkopen of verpandingen van de 23 J.S. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays Bas et du Comté de Bourgogne, Gand, Imprimerie et Lithographie de F. et E. Gyselynck, 1868, Delen 1 en 2, passim en L. Duerloo en P. Janssens, Wapenboek van de Belgische Adel: van 15de tot de 20ste eeuw, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1992, 4 vol. 24 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische periode, Brussel, Paleis der academiën. 25 Sine nomine, Inventaris van het archief van het Land van Dendermonde. Oud bestand (1420-1907). in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0512_103435_101681_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 17/10/2013. 19 allerkleinste lenen en zelfs huizen opgetekend. Er zit ook weinig logica in de manier waarop deze denombrementen gerangschikt zijn, waardoor deze stukken in de praktijk niet zo handig te verwerken zijn. Belangrijkere bronnen waren de nummer 158 uit dit archief, een register van alle lenen afhankelijk van het leenhof van Dendermonde in het jaar 1602 en de varia over de verschillende dorpen rond Dendermonde, waarin zich soms verkoopsakten van heerlijkheden bevinden. Voor de verkoop van de heerlijkheid Berlare aan de familie de Castro, heeft de Heemkundige Kring van Berlare mij de digitale bestanden bezorgd van de verkoopsakten die de kring in haar bezit heeft. Evenzeer voor deze verkopen van heerlijkheden heb ik de nummers 676 tot 679 van de Geheime Raad in de Spaanse periode in het Algemeen Rijksarchief te Brussel bekeken, dit zijn archiefstukken over de verkoop of het engageren van heerlijkheden tussen 1580 en 170226. De stukken over de Terres Franches en het nummer 504 uit het archief van de Geheime Raad in de Oostenrijkse periode heb ik doorgenomen, daar deze de corresponderende stukken van de Spaanse periode zijn, wat de verkoop van heerlijkheden betreft27. Vrij weinig handelde echter over heerlijkheden afhangend van het leenhof van Dendermonde. Het archief van de Chambre des Comptes de Lille is verdeeld tussen het Algemeen Rijksarchief en de Archives Départementales du Nord te Rijsel. De documenten die ik te Brussel geraadpleegd heb, bevatten onder meer confiscaties uit de Nederlandse Opstand in het Land van Dendermonde28 en een "Registre van de Leenen die men houdende is van den hove ende huyse van Dendermonde, vernieuwt ter tyde van M'her Charles Daubremont, ridder, heere van Ribaulcourt, ende hoochbailliu der stede ende lande van Dendermonde, in den jaere sesthien hondert ende twee"29. In de inventaris van E. Aerts staan ook enkele stukken die interessant konden geweest zijn voor de studie naar de hoogbaljuws van Dendermonde, nummers 73 tot 75 zijn immers rekeningen van de baillages et grand-baillages de Termonde, echter bij aanvraag in het Algemeen Rijksarchief bleken deze nummers helaas te ontbreken. De Archives Départementales du Nord heeft in haar Série B van de Chambre des Comptes verschillende stukken die interessant zijn voor de studie van het leenhof van Dendermonde. De beschrijving van de nummers komt echter niet altijd exact overeen met wat men er de facto in terugvindt. Zo blijken er vrij veel renteboeken tussen te zitten, waar de beschrijving iets anders vermeldt. 26 E. De Breyne, Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol, déaprès l'exemplaire annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de Pape, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000427_002677_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 29/01/2014. 27 M. Soenen, Conseil privé. Inventaire des "cartons" de la période autrichienne. Nouvelle revision complétée, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000429_003386_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. 28 E. Aerts, ed., Kwitanties van de Rekenkamer te Rijsel. Dozen. Acquits de la Chambre des Comptes à Lille. Cartons, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000474_003397_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. 29 L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions, I, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000014_002593_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. 20 Via de Chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën en procesbundels (dossiers) berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen30, opgesteld onder leiding van J. Th. de Smidt en het daaropvolgende werk van An Verscuren31 heb ik de appels op uitspraken van het leenhof onderzocht voor de 15e tot de 18e eeuw, aangevuld via de inventaris Beroepen uit Vlaanderen, ordinaris processen (nr. 1-1000) van M. Oosterbosch32. In die laatste was uiteraard niet bijzonder veel te vinden, aangezien het leenhof van Dendermonde (feodaal)rechtelijk niet onder Vlaanderen viel. In de kleine inventaris en bijbehorende drie dozen over de beroepen van de Terres Franches, door E. Van Der Mijnsbrugge opgesteld tussen 1904 en 1914 zijn enkele beroepen uit het leenhof van Dendermonde terug te vinden33. Daarbij dient wel gezegd dat volgens archivaris Dirk Leyder slechts enkele beroepen door Van Der Mijnsbrugge samengebracht zijn in dit kleine fonds. Een aanzienlijk aantal beroepsprocessen over zaken komende van het leenhof van Dendermonde is dus nog niet geïnventariseerd en kan dus nog niet in rekening gebracht worden voor dit onderzoek. De hoogbaljuws zijn verder nog bestudeerd aan de hand van dossiers uit de archieven van de Geheime Raad en het Kernarchief van de Audiëntie. Als secretaris van State en archivaris moest de Audiëncier namelijk akte nemen van eedafleggingen en kopieën van brieven afleveren34. Vooral het nummer 1322 met benoemingen van baljuws en lokale ambtenaren was zeer bruikbaar om de hoogbaljuws van Land, leenhof en stad Dendermonde op te sporen en ook particulariteiten betreffende hun benoemingen na te gaan35. Wat de praktische hanteerbaarheid van de meeste bronnen betreft, moet gesteld worden dat, hoewel er een schat aan informatie over het leenhof en haar personeel te vinden is in zeer uiteenlopende archieven, onvolledigheid troef is. Onvolledigheid, dit zowel in de vorm van lacunes in het bronnenmateriaal, als lopende meters archiefmateriaal die nog onvoldoende ontsloten zijn. Wat de paleografische leesbaarheid betreft, is vooral de 17e eeuw de grootste uitdaging gebleken. Teksten uit de voorafgaande eeuw, staan weliswaar verder van ons huidig geschrift, toch zijn ze door hun verzorgde, tragere schrijfstijl beter te lezen dan de snelle, vaak ietwat slordige, administratieve teksten van de 17e eeuw. 18e eeuwse teksten zijn vaak zeer vlot leesbaar, daar ze enigszins lijken op wat we tegenwoordig 'schoonschrift' zouden noemen. Al te vaak ontbrak ook de folionummering in de 30 J. Th. de Smidt, E.I. Strubbe, J. van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten van de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, Koninklijke commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988 (6 delen). 31 A. Verscuren, Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1673-1772, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, passim. 32 M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris Processen (nr. 1-1000), Brussel, 1998. 33 E. Van der Mijnsbrugge, Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franches. Sine loco, 1904-1914. 34 H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008, pp. 21-22. 35 H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, p.170. 21 documenten. Om de gebruikte folio's toch te kunnen terugvinden, heb ik zelf genummerd. Lege folio's werden mee in rekening gebracht. Onder de uitgegeven bronnen vinden we onder meer verschillende versies van de costumen van het Land en leenhof van Dendermonde, die zeer praktisch waren voor de studie van de bevoegdheden en organisatie van het leenhof. Een zeer waardevolle, door Jozef Dauwe uitgegeven bron, waar de literatuur tot nu toe de meeste informatie over het leenhof van Dendermonde geëxtraheerd heeft is de Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde van Jacobus Maestertius. Maestertius, een naar Leiden uitgeweken Dendermondenaar, heeft het werk De Teneraemonda libri tres van David Lindanus, vertaald, bijgewerkt en aangevuld. Hoewel veel 19e eeuwse historici nogal laatdunkend deden over het werk, blijft het een waardevolle bron voor de studie van 17 e eeuws Dendermonde, omdat het een van de weinige contemporaine historiografieën over de stad is36. 36 J. Dauwe, ed., Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde door Jacobus Maestertius, Leiden, Nicolaes Rosa, 1646 (Anastatische herdruk), pp. 332-335. 22 3. Historisch kader Aangezien het vanwege de uiteenlopende facetten van deze scriptie en de onvolledige bronnensituatie moeilijk is om één tijdskader voor alle onderdelen te hanteren, geven we hier een overzicht van de algemene politieke geschiedenis in de Zuidelijke Nederlanden, met aandacht voor het leenhof en de heerlijkheid van Dendermonde vanaf de Godsdiensttroebelen tot het einde van het Ancien Régime. In de 16e eeuw was er een toegenomen ontevredenheid met de levensstijl van de clerus en het bestuur van de Kerk. De ideeën van Maarten Luther en Johannes Calvijn vonden een vruchtbare bodem in de Nederlanden. Van der verschillende protestantse groeperingen (lutheranen, anabaptisten, enz.) kenden de calvinisten in de Nederlanden de grootste aanhang37. Keizer Karel V had zich echter geëngageerd als de verdediger bij uitstek van het ene ware geloof, het Katholicisme. Dat bleek ook uit zijn motto 'Plus Ultra', de strijd tegen de vijanden van het Katholicisme was immers een voortzetting van de Reconquista en de kruistochten38. Al in de jaren 20 van de 16e eeuw nam de vervolging van protestanten een aanvang en in 1550 nam Karel V een drastische maatregel door het afkondigen van het Bloedplakkaat, waardoor men verplicht werd ketters bij de autoriteiten aan te geven 39. De vervolgingen van protestanten leidden ertoe dat vele calvinisten op de vlucht sloegen uit steden als Antwerpen. Een groep van deze gevluchte calvinisten waren met bootjes via de Schelde in Baasrode terechtgekomen, waar ze op 19 februari 1566 het interieur van de Sint-Ursmaruskerk aan diggelen sloegen40. De Baasroodse beeldenstorm kan beschouwd worden als een prelude op de eigenlijke Beeldenstorm die in augustus 1566 uitbrak in Steenvoorde en zich van daaruit als een lopend vuurtje over Vlaanderen, Brabant en later de meer noordelijke gewesten verspreidde. In april 1566 uitte een groep ontevreden edelen, verenigd in het Eedverbond der Edelen, hun grieven over het autoritaire vorstelijke beleid van de voorbije decennia door middel van een Smeekschrift aan landvoogdes Margaretha van Parma. Ze wensten onder meer de afschaffing van de inquisitie, een religieus compromis en meer inspraak in het bestuur van de Nederlanden41. Raadsheer van Margaretha van Parma, Karel van Berlaymont, verwoordde houding van het Spaanse bestuur tegenover de edelen met de bekende uitspraak: "N'ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux."42 Filips II was danig geschrokken van de Beeldenstorm, die dat jaar plaatsvond, dat hij Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel, beter bekend als de hertog van Alva, met een leger naar de Nederlanden stuurde en aanstelde als gouverneur-generaal om in de gewesten de beeldenstormers te bestraffen en orde op zaken te 37 P. Arblaster, A History of the Low Countries, Basingstoke, Pallgrave Macmillan, 2006, pp. 114-117. R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008, p. 30. 39 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 39. 40 B. De Bondt, "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog.", in: Heemkundige Kring Baceroth, 2009-2010, passim. 41 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 120. 42 L. P. Gachard, Etudes et notices historiques concernant l'histoire des Pays-Bas, Bruxelles, P. Hayez, 1890, 3 delen, deel I, pp. 130-141. 38 23 stellen. Alva installeerde er de gevreesde Bloedraad om de opstandelingen terecht te stellen43. Het wrede optreden van de hertog van Alva leidde echter tot een algemene opstand tegen de Spaanse vorst, waardoor in mei 1568 bij de Slag van Heiligerlee de Tachtigjarige Oorlog uitbrak44. Onder leiding van Willem van Oranje kenden de Geuzen de eerste jaren van de oorlog veel successen op het slagveld. In 1572 werd bijvoorbeeld Den Briel veroverd en al snel vielen een groot deel van Zeeland en Zuid-Holland in handen van de opstandelingen. Alva had verschillende nederlagen geleden en besloot de eer aan zichzelf te houden door zijn ontslag als gouverneur-generaal in te dienen in 1573. Luis de Zúñiga y Requesens volgde hem op als landvoogd van de Nederlanden. De Spaanse schatkist ging in 1575 echter een eerste keer bankroet waardoor de Spaanse troepen in de Nederlanden geen soldij meer ontvingen en aan het muiten sloegen45. Requesens zag zich genoodzaakt een andere oplossing te zoeken en men onderhandelde over een wapenstilstand te Gent. Met de Pacificatie van Gent in 1576 hoefden enkel wederdopers nog te vrezen voor hun leven en leek een oplossing voor het conflict in de maak46. Requesens stierf echter onverwacht en de volgende landvoogd don Juan van Oostenrijk verwierp de Pacificatie van Gent in 1577. Het conflict hernam in alle hevigheid47. In 1572 trok Willem van Oranje met zijn Geuzen zonder veel tegenstand Dendermonde binnen. Enkele jaren later hielden Gentse calvinisten ook verschillende preken in Dendermonde48. Een groot deel van de heerlijkheid van Dendermonde kwam in deze periode onder bestuur van de Gentse Calvinistische Republiek, die onder meer de klokken uit de kerken te Zele liet omsmelten tot kanonnen. Bij verordening werden in 1579 de leeggeplunderde kerken in het Land van Dendermonde gesloten, de priesters verbannen en hun goederen geconfisqueerd49. Bart De Wilde stelt in zijn thesis op basis van bronnen dat de strafrechtelijke activiteiten van Leenhof en stadsschepenen tijdens de opstand in Dendermonde gewoon doorgingen, zij het zonder advocaten50. Meer dan waarschijnlijk zullen de feodale activiteiten dus ook gewoon doorgegaan zijn, aangezien er een leenhof zetelde in deze periode. Ondertussen was de nieuwe landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma, begonnen met het heroveren van grondgebied op de rebellen. Op 15 augustus 1579 omsingelde een Spaans leger Baasrode en heroverde het havendorpje op de rebellen. Calvinistische versterkingen uit Dendermonde kwamen te laat en troffen het dorp platgebrand aan51. Om zijn Reconquista kracht bij te zetten verenigde Farnese de koningsgezinde zuidelijke gewesten in 1579 in de Unie van Atrecht. Als reactie daarop verenigden de rebelse gewesten zich op 23 januari zich in de Unie van Utrecht. Omdat Farnese 43 F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis, deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), p. 376. 44 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 48. 45 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 124. 46 G. Asaert, De Val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders, Tielt, Lannoo, 2010, p. 39. 47 P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 125. 48 H. Pirenne, Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, p. 33 en p. 130. 49 E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, p. 144. 50 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 44. 51 B. De Bondt, "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog.", in: Heemkundige Kring Baceroth, 2009-2010, passim. 24 zich van de Spaanse vorst ook diende te engageren in de Franse burgeroorlog kregen de opstandige gewesten weer wat ademruimte. In 1581 distantiëerden de gewesten zich van de Spaanse koning door het Placcaet van Verlatinghe. Zij erkenden Filips II niet langer als hun vorst. Vanaf 1588 zouden de Noordelijke Nederlanden een statenbond van zelfstandige gewesten worden onder de naam Verenigde Provinciën52. De oorlog ging echter onverminderd voort. Zo werd Dendermonde op 18 augustus 1584 door de Spanjaarden heroverd omdat het garnizoen niet meer betaald werd tijdens de hongersnood en de calvinistische aanvoerder Ryhove hen in de steek gelaten had53. Hoewel de Zuidelijke Nederlanden de facto in Spaanse controle bleven - het leger werd gefinancierd door Spanje, de legertop was Spaans, etc. - was de formele soevereiniteitsoverdracht van de gewesten aan aartshertog Albrecht en zijn vrouw Isabella in 1598 een verademing voor de Nederlanden. Het Zuiden kende een economische heropleving, doch geen economische boom zoals de Republiek54. De Vrede van Vervins in 1598 en het Verdrag van Londen in 1604 brachten vrede met resp. Frankrijk en Engeland. In 1607 stopten de krijgsverrichtingen in de Nederlanden en vanaf 1609 startte officieel het Twaalfjarig Bestand met de Republiek. De aartshertogen trachtten, gesteund door de katholieke religie en de contrareformatie, de Zuidelijke Nederlanden een eigen identiteit te geven55. Op politiek vlak poogden ze een centralisatiebeleid door te voeren, wat echter slechts weinig doordrong op provinciaal een lokaal vlak, maar des te succesvoller op economisch en juridisch gebied. Via de Grote Raad van Mechelen streefde men een grotere jurisprudentiële eenvormigheid na. De nobiliaire wetgeving werd geregeld door het heraldisch plakkaat van 1616 en vanaf 1617 was een diploma van de Leuvense rechtenfaculteit een vereiste voor de uitoefening van een (hogere) administratieve of gerechtelijke functie56. Misschien wel de belangrijkste verwezenlijking van de aartshertogen op juridisch gebied was de uitvaardiging van het Eewig Edict op 12 juli 1611. Door het edict werden lokale en regionale gewoonterechtelijke wetgeving opgetekend en gehomologeerd, waardoor misbruik tegengegaan kon worden en de burgers veel meer rechtszekerheid genoten57. Met het Eeuwig Edict werden de costumen geschreven wetgeving die slechts door de vorst zelf nog gewijzigd kon worden. De daaruit voortspruitende verschriftelijking van het rechtssysteem bracht natuurlijk een nood aan professionele ambtenaren met zich mee, wat op haar beurt de personeelskosten van de 'rechterlijke macht' aanzienlijk verhoogde58. Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand toe leken Albrecht en Isabella, noch Maurits van Nassau geneigd om de oorlogsactiviteiten te hervatten. In Madrid meende het hof 52 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 49. H. Pirenne, Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, p. 188. 54 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck, 2006, deel 1, p. 28. 55 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 53-54. 56 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1979, deel 6, p. 318. 57 Ook Karel V had in 1531 reeds getracht de costumen van steden en dorpen te laten optekenen en goedkeuren door de vorst, echter hieraan werd destijds weinig gehoor gegeven. 58 D. Leyder en G. Martyn, Eeuwig Edict. Op weg naar meer rechtszekerheid, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2011, pp. 9-25. 53 25 echter dat het Bestand nadelig was voor de overzeese belangen van Spanje. Spanje zou enkel verlengen indien de Republiek akkoord zou gaan met enkele koloniale en maritieme toegevingen. Aangezien deze onaanvaardbaar waren voor Maurits van Nassau, het Spaanse hof was zich daar trouwens zeer goed van bewust, zou de oorlog verdergezet worden59. Na het overlijden van Albrecht kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer in handen van de Spaanse koning Filips IV. Het was immers in een clausule van de schenking aan Albrecht en Isabella gestipuleerd dat de soevereiniteit terug naar Spanje zou gaan indien het paar kinderloos bleef en Albrecht te overlijden zou komen. Isabella bleef als landvoogdes op post in Brussel60. Gedurende de eerste jaren van het tweede luik van de Spaanse overheersing voerden de Habsburgers een offensieve militaire politiek tegenover de Republiek. Naast een mislukte poging van het derde legerkorps om Cadzand in te nemen61, kreeg men met de verovering van Breda in 1625 en enkele successen in Duitsland hoop op een succesvolle verzwakking van de protestantse Verenigde Provinciën in het Noorden en de heropening van de Scheldemonding62. De Spaanse Habsburgers hoopten door de verderzetting van de oorlog een voordelig vredesverdrag van de Republiek af te dwingen63. Spanje ondervond in deze jaren echter steeds meer de gevolgen van de imperial overstretch van het rijk dat Karel V had nagelaten: het Ejército de Flandes kon door het Spaanse bankroet niet meer betaald worden, Frankrijk trad in 1635 als bondgenoot van de Republiek mee in de strijd, in Catalonië brak in 1640 een opstand uit en Portugal rukte zich los van Spanje64. De vrede van Münster in 1648 zou bijzonder nadelig uitdraaien voor een uitgeput Spanje. De Schelde werd definitief gesloten, de Republiek moest door Spanje als soevereine staat erkend worden en de Republiek mocht alle in de oorlog veroverde gebieden behouden. Toch hoopte de Republiek niet dat de Zuidelijke Nederlanden hierdoor de doodsteek zouden krijgen, de Spaanse Nederlanden zouden immers als buffer dienen voor het territorium- en machtsbeluste Frankrijk65. Landvoogd Leopold Willem van Oostenrijk had zich voorgenomen de oorlog met Frankrijk zegevierend af te sluiten. Een missie die geld en strijdkrachten vereiste, beide zouden echter moeilijk te vinden zijn voor Leopold Willem. Ondanks het feit dat de Franse binnenlandse politiek na het overlijden van Lodewijk XIII in 1643 behoorlijk in de war gestuurd was door de opstand tegen kardinaal Mazarin en regentes Anna van Oostenrijk, die culmineerde in de Fronde tussen 1648 en 1653, slaagde Leopold Willem er niet in grote overwinningen te behalen66. Na afloop van de Fronde heroverde Turenne de verliezen die Frankrijk aan Spanje geleden had. In de veldtocht van 1655 liepen de Lotharingse troepen over van Spaanse naar 59 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 32. P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 33. 61 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 6, p. 372.. 62 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 33. 63 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 59. 64 R. Vermeir, In Staat van Oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648, Maastricht, Shaker Publishing, 2001, p. 112 en p. 145. 65 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 60-61. 66 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, p. 298. 60 26 Franse zijde. Aartshertog Leopold Willem besefte dat het niet meer haalbaar zou zijn om Frankrijk de definitieve nederlaag toe te brengen en trachtte een zo eervol mogelijke vrede te bewerkstelligen. Er kwam echter nog geen vrede. De oorlog raasde voort en Leopold Willem leed ernstige financiële tekorten waardoor het niet mogelijk was om staande te blijven. Daardoor zond hij een ultimatum naar Spanje: ofwel kreeg hij in de lente van 1656 fondsen voor de oorlog, ofwel zou hij ontslag nemen. Spanje koos voor de tweede optie. Hij werd opgevolgd door Don Juan II van Oostenrijk, een man zonder gezag, die zich door het bondgenootschap tussen Cromwelliaans Engeland en Frankrijk in een nog hopelozere situatie bevond om de Zuidelijke Nederlanden te verdedigen. Frankrijk drong door tot Ninove. Een barre winter bracht de Franse opmars tot stilstand. In Madrid zag men eindelijk in dat vrede de enige goede oplossing was voor de Nederlanden67. De Vrede van de Pyreneeën zou in november 1659 tenslotte een einde brengen aan de in 1635 gestarte oorlog tussen Spanje en Frankrijk. Artesië en Rousillon kwamen definitief in Franse handen en een huwelijk werd geregeld tussen Infanta Maria Theresia, dochter van Filips IV van Spanje en Lodewijk XIV 68. Frankrijk was echter nog lang niet uitgespeeld. Toen Filips IV van Spanje in 1665 overleed, vonden de juristen van Lodewijk XIV een achterpoortje om via het devolutierecht onmiddelijk de Zuidelijke Nederlanden in te lijven bij Frankrijk. Na een ultimatum aan het Spaanse hof viel het Franse leger onder leiding van Turenne op 24 mei 1667 de Zuidelijke Nederlanden binnen. Landvoogd Castel Rodrigo had de middelen niet om het volledige territorium te verdedigen en verschanste zich derhalve in de hoofdstad Brussel69. Bij de veldtocht van Turenne zagen de steden Bergues, Veurne, Doornik, Douai, Cambrai en Oudenaarde zich genoodzaakt al snel de witte vlag te heisen70. Vervolgens was Dendermonde vanwege haar strategische ligging voor Turenne de sleutel tot Antwerpen, Gent en Brugge. De overheid in Brussel dirigeerde in alle haast zoveel mogelijk beschikbare soldaten naar Dendermonde en de vesting werd versterkt. Op 2 augustus 1667 trokken de Franse legers hun kamp op te Appels. De beschietingen van de stad namen een aanvang en verdedigers beantwoordden deze op hun beurt met salvo's kanonnenvuur. Op 4 augustus 1667 belemmerde mist de Franse aanval71. Dankzij het onder water zetten van het ommeland slaagde Dendermonde erin de belegeraars te weerstaan72. Op 5 augustus besloten de Fransen Appels op te geven en richting Grembergen te trekken. De Franse achterhoede werd nu zowel vanuit Appels als vanuit Grembergen aangevallen. De volgende dag werd de geïmproviseerde veerpont van het Franse leger tot overmaat van ramp meegesleurd door de stroming van de Schelde. Een resolutieboek vermeldde dat vele groepjes Franse soldaten het Waasland invluchtten, maar daar gevangen genomen 67 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 300-301. P. R. Campbell, Louis XIV 1661-1715, Harlow, Longman, 1995, p. 2. 69 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 301-302. 70 H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, p. 21. 71 O. Schellekens, Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668, Dendermonde: De CuyperRobberecht, 1948, pp. 11-17. 72 H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, p. 21. 68 27 werden73. Naar verluidt zou Lodewijk XIV zich na de mislukte belegering het volgende laten ontvallen hebben: "La maudite ville! Impossible de la prendre qu'avec des canards!"74 Schilderij "De belegering van Dendermonde door Lodewijk XIV in 1667" (nr: 1088), bewaard in het Vleeshuismuseum te Dendermonde. <http://www.museuminzicht.be/public/collecties/obj_detail/index.cfm?id=smd1088>, Bron: geraadpleegd op 25/03/2014. De Verenigde Provinciën, Engeland en Zweden zagen de Franse opmars niet graag gebeuren en sloten voor hun eigen veiligheid in 1668 de Driebond. De Zonnekoning riep zijn troepen een halt toe en de Devolutieoorlog werd besloten met de Vrede van Aken waardoor Frankrijk de veroverde gebieden mocht behouden als Lodewijk XIV zijn rechten op de Zuidelijke Nederlanden zou opgeven 75. De vrede was van korte duur: in 1672 volgde de Hollandse Oorlog die tot de Vrede van Nijmegen in 1678 zou duren76. Op basis van de Vrede van Nijmegen en de conferentie 'aux limites de Lille' meende Lodewijk XIV dat hij recht had op verschillende gebieden in de Spaanse Nederlanden: Rodemack, Hesperange, het 73 O. Schellekens, Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668, pp. 18-19. P. Van Duyse, "Le Siege de Termonde par Louis XIV.", in: Messager des sciences historiques, ou Archives des arts et de la bibliographie de Belgique, 2 (1840), p. 170. 75 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 42. 76 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61. 74 28 Pays de Givet en diverse kleinere territoria binnen Vlaanderen en Henegouwen77. De Spanjaarden waren met stomheid geslagen dat de Fransen zo kort na het Verdrag van Nijmegen reeds Rodemack en Hesperange annexeerden. In de jaren 1678-1684 ging Lodewijk steeds verder totdat zowat alles bezuiden de Condroz in Franse handen kwam78. Door de zwakte van hun leger en het gebrek aan middelen kon de regering in Brussel niet meer dan protesteren en met lede ogen aankijken tegen deze Franse agressie. De inwoners van de veroverde gebieden werd wel verboden de soevereiniteit van Lodewijk XIV te erkennen op welke wijze dan ook79. Lodewijks macht was op haar hoogtepunt in het begin van de jaren '80 van de 17e eeuw. In 1682-83 werd Luxemburg-stad belegerd80 en in 1683 trok Lodewijk met zijn leger Vlaanderen binnen. Daar werd hij echter aanvankelijk door de Spanjaarden teruggedrongen81. Met de onderhandelingen te Ratisbonne in 1684 werd ook deze Frans-Spaanse oorlog beëindigd ten voordele van de Zonnekoning, aangezien hij bevestigd werd in het bezit van de gebieden die hij na de Vrede van Nijmegen geannexeerd had82. Tegen de ambitieuze Lodewijk XIV verenigden de Verenigde Provinciën, Engeland, Spanje, Oostenrijk, Brandenburg, Zweden en de Savoye zich in 1677 in een nieuwe Europese alliantie, genaamd de Liga van Augsburg83. Bijna heel Europa raakte betrokken in de Negenjarige Oorlog (1688-1697)84. Vooral de van het leenhof van Dendermonde afhankelijke heerlijkheden en lenen in het zuiden van wat nu West-Vlaanderen is hadden zwaar te lijden onder de krijgsverrichtingen en troepenbewegingen85. Meulebeke werd bijvoorbeeld meermaals gedwongen tot het betalen van oorlogsbelastingen aan de Fransen, desondanks gingen de Franse soldaten in 1691 toch over tot plunderingen van de heerlijkheid86. De uitkomst van deze oorlog zou men min of meer als een gelijkspel kunnen beschrijven. De Vrede van Rijswijk deed tijdelijk de rust terugkeren87. Toen Karel II, de laatste telg van de Spaanse Habsburgers stierf op 1 november 1700 rees de vraag wie welk deel van zijn erfenis zou krijgen. Zowel Lodewijk XIV als keizer Leopold I, beiden gehuwd met een zuster van Karel II meenden voor hun kinderen Karels omvangrijke erfenis te kunnen claimen. Willem III, koning-stadhouder der Nederlanden hield zijn hart reeds vast voor een mogelijke samensmelting van de Spaanse en Franse kroon en de uitbreiding van Frankrijk tot aan zijn grens. Lodewijk XIV begreep zijn zorgen en hoopte Willem III tegemoet te komen door twee 77 B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols. La Guerre obliée 1678-1684, Paris, Economica, 2005, pp. 25-27. 78 B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, p. 54. 79 B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, pp. 57-58. 80 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 43. 81 B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, p. 129. 82 B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, pp. 182-183. 83 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 44. 84 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61. 85 B. Nolf, "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel I.", in: Periodiek Den Hert, 1983, 8, pp. 38-48. en B. Nolf, "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel II.", in: Periodiek Den Hert, 1984, 9, pp. 51-59. 86 I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, pp. 85-86. 87 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61. 29 Partitieverdragen waarmee de Spaanse erfenis verdeeld zou worden. Het spreekt voor zich dat keizer Leopold niet happig was op een dergelijk ontwikkeling. Het testament van Karel II wees uiteindelijk Filips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV aan als troonsopvolger en erfgenaam, op voorwaarde dat de Spaanse en Franse kroon nooit vermengd zouden worden. Indien deze voorwaarde niet gerespecteerd werd zou alles naar aartshertog Karel, de jongste zoon van Leopold I gaan. Lodewijk XIV accepteerde die voorwaarde88. Filips van Anjou maakte duidelijk dat hij zijn bestuur zou afstemmen op de wensen van grootvader Lodewijk XIV. Een dergelijke grote dubbelstaat vormde een bedreiging voor de buurlanden en dat waren een er nogal wat. Onder andere Engeland en de Republiek zagen liever Karel van Oostenrijk op de Spaanse troon, waardoor wederom een Europees conflict uitbrak89. Tijdens de Spaanse Successieoorlog wenste Lodewijk XIV nog steeds de overwinning in Vlaanderen en zijn generaal Villeroy veroverde in 1706 een na een de Vlaamse steden. Op 5 september viel ook Dendermonde ten prooi aan Villeroy90. Datzelfde jaar echter nam een EngelsNederlands bondgenootschap de macht in de Zuidelijke Nederlanden, officieel in naam van de Spaanse tegenkoning Karel III. In de praktijk werd het gebied echter geregeerd door John Churchill, hertog van Marlborough en het Anglo-Bataafs Condominium. Een eerste poging tot vredesgesprekken in mei 1709, de zogenaamde Haagse Preliminaires zouden op een sisser uitdraaien91. Door toenemende geallieerde successen zag Frankrijk zich gedwongen om toch tot vredesonderhandelingen over te gaan. Deze resulteerden in de Vrede van Utrecht in 1713. Karel van Oostenrijk, ondertussen keizer Karel VI, kreeg de Zuidelijke Nederlanden in handen. Door het bijkomende Barrièretraktaat van 1715 had de Republiek het recht in Zuid-Nederlandse vestingssteden, waaronder Dendermonde, een garnizoen te legeren als garantie tegen een eventuele Franse opmars richting de Republiek92. De Oostenrijkse Nederlanden waren, als gevolg van de talrijke oorlogen met Frankrijk die zich op hun grondgebied afgespeeld hadden, een sterk verzwakt gewest geworden. Hoewel er voldoende potentieel aanwezig was93, kregen de Zuidelijke Nederlanden aanvankelijk niet de ademruimte om te groeien aangezien Groot-Brittannië en de Republiek de gewesten stevig bij de keel vasthielden. De lokale autonomie werd bestendigd om centrale hervormingen te blokkeren, de Oostendse Compagnie werd onder Engelse en Staatse druk afgevoerd en de Zuidelijke Nederlanden dienden zelf te voorzien in het grootste deel van het onderhoud van de garnizoenen van het Barrièretraktaat94. 88 O. Van Nimwegen, De subsistentie van het leger: logistiek en strategie van het Geallieerde en met name het Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1701-1712), Amsterdam, Uitgeverij Bataafse Leeuw, 1995, p. 76. 89 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61. 90 H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, pp. 107-108. 91 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 50. 92 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 62. 93 H. Hasquin, “De periode van de saneringen, 1715-1740.” In: Oostenrijks België 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Brussel, Gemeentekrediet 1987, p. 73. 94 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 92. 30 Ondanks de poging van Leopold I om door een Pragmatieke Sanctie en het buiten spel zetten van de Salische erfopvolgingswet een makkelijkere erfopvolging te bekomen dan hoe het zijn SpaansHabsburgse collega's verging, mondden betwistingen omtrent de troonsbestijging van Maria-Theresia toch uit in een Oostenrijkse Successieoorlog95. Na het verlies van onder meer Silezië aan Pruisen, slaagde Maria-Theresia er toch in als vorstin van het Oostenrijkse keizerrijk en de Zuidelijke Nederlanden aan te blijven. Dankzij het Renversement des Alliances waarbij Oostenrijk en Frankrijk elkaar in de armen sloten omwille van de dreiging van Pruisen, konden Maria-Theresia en haar kanselier Kaunitz zich concentreren op de binnenlandse politiek in al haar vorstendommen en gewesten96. Samen voerden ze een centraliserende politiek en hervormden ze de instellingen met als doel een efficiënter fiscaal beleid te kunnen voeren en meer inkomsten uit belastingen te kunnen halen97. Haar zoon en in 1765 opvolger Jozef II wenste grootse hervormingen door te voeren om het ingewikkelde en verstarde overheidsapparaat van de Zuidelijke Nederlanden te vereenvoudigen en efficiënter te maken. In het jaar 1787 introduceerde Jozef II een volledig nieuwe bestuurlijke en gerechtelijke orde98. De leenhoven werden afgeschaft en vervangen door rechtbanken van eerste aanleg. Zijn hervormingen waren op een Verlichte leest geschoeid, maar de oude Zuid-Nederlandse gewesten waren nog niet klaar voor het felle licht van de vooruitgang. De nieuwe instellingen waren slechts een kort leven beschoren99. Nadat de Franse revolutionaire republiek de Zuidelijke Nederlanden veroverd hadden, werden de instellingen van het Ancien Régime definitief afgevoerd. In 1795 richtte het Directoire in de plaats van de leenhoven volksrechtbanken op, die in 1800 vervangen werden door een justitioneel systeem met in elk arrondissement een Rechtbank van eerste aanleg100. 95 P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 7, p. 189. G.P. Gooch, Frederik de Grote, Utrecht, Spectrum, 1966, p. 47. 97 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 93. 98 R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 93-94. 99 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997,p. 5. 100 100 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, pp. 33-37. 96 31 4. Feodaliteit en vorstelijke leenhoven in het graafschap Vlaanderen 4.1. Het leenstelsel François L. Ganshof definieerde de feodaliteit als een soort maatschappij met een aantal basiskenmerken. Allereerst was er de ontwikkeling van verregaande afhankelijkheidsverbanden tussen mannen, waarbij de klasse van de bellatores de hoogste niveaus van de maatschappelijke piramide invulde. Ten tweede was er een enorme verbrokkeling van het eigendomsrecht, met daaraan verbonden een hiërarchie van rechten op grond, die parallel liep aan de hiërarchie van persoonlijke afhankelijkheidsverbanden101. Ganshof plaatste de wortels van deze samenleving in de Frankische en Merovingische maatschappij, waar wederkerige patroonsrelaties ontstonden tussen de machtigste figuren in de samenleving en hun cliënten102. Marc Bloch gebruikte de term 'féodalité' om het instituut te beschrijven dat de relatie tussen een vrij man, de vazal en een andere vrije man, de heer, creëerde en de bijbehorende verplichtingen en diensten regelde. De vazal was gehoorzaamheid en, vooral militaire, dienst verschuldigd aan zijn heer en in ruil daarvoor diende de heer zijn vazal te beschermen en te onderhouden103. Sommige historici leggen de wortels van het leenstelsel in de Gallo-Romeinse tijd. Georges Duby beschreef de in oorsprong Romeinse villae als enorme grondgebieden die bestuurd werden vanuit een hof , een cour of curtis. De gronden waren onderverdeeld in de terra indominicata of mansus indominicatus, of de grond die rechtstreeks door de heer geëxploiteerd werd en afhankelijke mansi, die door boeren bewerkt werden en waarvoor men de heer een rente, de redevance, moest betalen104. Fourquin breidde deze theorie uit door te suggereren dat heerlijkheden ontstaan zijn doordat de 'geranten' van Merovingische koninklijke villae door aliënatie van de gronden ipso facto seigneurs van heerlijkheden geworden zijn105. De recente visie van Georges Martyn en Rik Opsommer sluit eerder aan bij het idee van Ganshof. De Merovingers sloten met hun krijgers overeenkomsten waarbij de vazallen of vassi, hun heer moeten dienen met auxilium, bijstand in de strijd en consilium, raadgevingen in het bestuur. De vazal kreeg in ruil bescherming, onderhoud en sociale promotie. In eerste instantie was de overeenkomst dus niet gericht op het verkrijgen van een leen. Bij de Merovingische vorsten vervulde de heer zijn verplichting tot bescherming en onderhoud door de vazallen in zijn hofhouding op te nemen. Hoewel de beneficia, het genot van een goed voor langere termijn, soms voor het leven, te schenken aan een vazal om in zijn onderhoud te voorzien, reeds bestond bij de Merovingers, versmolten de vazalliteit en het beneficium pas in de Karolingische 101 F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, Brussel, Office de Publicité, 1944, p. 3. F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, p. 7. 103 M. Bloch, La Société Féodale. Les classes et le gouvernement des hommes, Paris, Editions Albin Michel, 1940, pp. 241 e.v. 104 G. Duby, Féodalité, Sine loce, Editions Gaillimard, 1996, pp. 83-85. 105 G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, Sine loco, Presses universitaires de France, 1970, pp. 223-26. 102 32 periode106. De overgang van de vazalliteit naar het leenstelsel vond plaats vanaf midden 9 e eeuw tot ongeveer het jaar 1000107. Het feodaal systeem verspreidde zich in het kielzog van de veroveringen van de Karolingers in de 8e en 9e eeuw van de Loire tot aan de Rijn108. De meest gebruikte term voor de gronden of rechten die bij de overeenkomst overgedragen werden, bleef tot halverwege de 11e eeuw benificium. Vanaf de 9e kwam de oorspronkelijk Gemaanse term feod (letterlijk: minderwaardig goed) opzetten in Bourgondië en in de 11e eeuw kwam het woord de Nederlanden binnen. In Vlaanderen werd de term voor het eerst gebruikt in 1038109. Leen of het Franse fief was vanaf 1250 het meest gebruikte woord in de Middelnederlandse documenten110. Reeds vanaf het jaar 1000 was er in het vroegere Karolingische rijk een sterke tendens naar patrimonialisering van in leen gegeven ambten. Dat proces herhaalde zich op een steeds lager ambtelijk niveau zodat er lokale banheerlijkheden of seigneuries ontstonden111. Deze vazalitische Karolingische maatschappij is spontaan gegroeid. Hoewel de Karolingische vorsten getracht hebben om van de vazalliteit een duurzame bestuursvorm te maken, heeft de feodaliteit toch geleid tot de desintegratie van het rijk en de Karolingische 'staat'112. De uitbating van de koninklijke prerogatieven door lokale heren zorgde immers voor een steeds grotere versnippering van de macht over tientallen heren, elk seigneur op hun eigen grond113. Het graafschap Vlaanderen veranderde bijgevolg in een feodaal lappendeken114. Een situatie die bleef bestaan doorheen het hele Ancien Régime. Vanaf het jaar 1000 brak de feodaliteit door in het graafschap Vlaanderen en ging de graaf het gebruiken als machtsinstrument115. De feodale staat, ingedeeld in kasselrijen en heerlijkheden bereikte een hoogtepunt rond 1200. Vanaf dan begon de vererving van in leen gegeven gronden, rechten en ambten het bestuur van de graaf meer te blokkeren dan efficiënt te maken. De graaf ging steeds minder ambten in leen geven en steeds meer wedden uitkeren als beloning voor zijn vazallen. Een voorbeeld is de vervanging van de erfelijke burggraven door baljuws. Hoewel de feodale staat daardoor steeds meer verdween, bleef privaatrechtelijk het leenrecht hoogtij vieren116. In de hoge middeleeuwen volgde men in onze contreien het Doornikse leenrecht, in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd 106 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2011, p. 74. 107 G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, pp. 40-41. 108 F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 14-17. 109 D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 19. 110 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 75. 111 W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van Middeleeuws Europa, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, pp. 158-159. 112 G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, pp. 11-12. 113 W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids., p. 159. 114 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 77. 115 D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 15. 116 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, pp. 78-79. 33 bestonden er verschillende regionale leenrechten naast elkaar117. De diverse leenrechten bleven van toepassing tot de Fransen met een decreet van 4 augustus 1789 ,waarin het eerste artikel als volgt klonk: "L'Assemblée nationale détruit entièrement le régime féodal", het doodvonnis van het leenstelsel tekenden. Door de Franse verovering van onze gebieden in 1794-1795 werd het feodaal systeem ook hier afgeschaft118. Het leencontract was een wederkerige en formele overeenkomst tussen heer en vazal, waarbij verschillende formaliteiten en (symbolische) procedures kwamen kijken. Wou een vrij man leenman worden, dan diende hij de 'manschap' of 'leenhulde', hommagium, letterlijk af te leggen in handen van de heer, door op zijn knieën te gaan zitten en zijn samengevouwen handen in de handen van de heer plaatsen. Beide partijen zworen elkaar vervolgens trouw. De heer gaf het goed in leen door overhandiging van een symbolisch voorwerp zoals een graanhalm of een kluit grond, soms gebeurde het echter ook door het aanraken van de leenman met een roede of zwaard. Door deze investituur stelde de heer zijn vazal in bezit van het leen119. De leenman had nu genot over het leen en mocht er de vruchten van plukken, dit heette het dominium utile en is vergelijkbaar met het hedendaagse vruchtgebruik. De leenheer behield het dominium eminens, wat men nu de naakte eigendom zou noemen. Het symbolische aspect van de vazalliteit, dat door Jacques Le Goff uitgebreid belicht werd in zijn essay 'Le rituel symbolique de la vassalité.'120, verloor in de loop van de middeleeuwen steeds meer belang ten voordele van het zakelijke element van de feodaliteit, wat in de vroegmoderne tijd eigenlijk nog als enige relevante gedeelte van het feodaal systeem overbleef121. De belangrijkste wederdiensten van een leenman bestond vanaf de late middeleeuwen dan ook niet meer uit auxilium, maar uit consilium, hofdiensten, waaronder ook het zetelen in een leenhof viel. Door deze verschuiving konden leenmannen meerdere leenbanden aangaan, d.w.z. lenen houden van verschillende leenheren, konden vrouwen vazal zijn en kon men zijn leen verkopen122. Een leen hoorde een erve te zijn, dit was een bestendig en productief goed. Het moest dus niet noodzakelijk om grond gaan123. In principe volgde de leenopvolging het recht van de primogenitus, de oudste zoon erfde dus alle lenen124. Echter omdat theoretisch gezien een leen niet automatisch geërfd werd, maar bij overlijden van een vazal terugkeerde in handen van de leenheer, was het verboden om lenen bij testament te schenken. Zowel de leenheer als de familie van de leenman moesten hun toestemming geven voor een legaat. De leenheer kon de investituur van een leen aan de erfgenaam echter niet weigeren, het leencontract en sommige eden dienden daarentegen wel vernieuwd te 117 D. Heirbaut, Over lenen en families, Idem, p. 16. G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 80. 119 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 74. 120 J. Le Goff, ‘Le rituel symbolique de la vassalité’, in:Pour un autre Moyen Age, Paris, 1977, pp.349-420. 121 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 75. 122 G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, pp. 76-77. 123 D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 41. 124 Idem, pp. 57-59. 118 34 worden125. Een leenheer hoefde dit uiteraard niet volledig kostenloos te doen, de naakte eigendom van het leen was immers steeds in zijn bezit en daar mocht hij ook wat voor terugkrijgen. De leenheer liet zich voor de investituur vergoeden door middel van het relevium, relief- of verhefgeld126. Door dit reliefgeld had de heer recht op de opbrengsten van een leen gedurende één jaar. Zowel voor de leenheer als voor de leenman had deze betalingsprocedure enkele beveiligingen tegen willekeur. Ten eerste ontving de leenheer de beste vrome van drie, dit was het beste jaar qua opbrengst uit de eerst drie jaar na het overlijden van zijn vazal127. Omdat deze som tot honderden ponden kon oplopen, besloot men later een vast bedrag van tien Vlaamse ponden of 60 gulden per leen te laten betalen, ongeacht de grootte of rijkdom van het leen. Hierdoor werd de tiende penning een steeds belangrijkere inkomst voor de heer128. Aanvankelijk had een leenman niet het recht om zijn leen te vervreemden. Wou hij dit toch doen, dan was hij daarvoor volledig afhankelijk van de goodwill van zijn heer. Vanaf graaf Diederik van de Elzas, konden seigneurs in Vlaanderen geen bezwaar meer maken tegen de dessaissine-saissine procedure die de verkoop van lenen mogelijk maakte, tenzij ze hier een heel gegronde reden voor hadden. Uiteraard ontving een leenheer wanneer een vazal een van zijn lenen doorverkocht het reliefgeld. Bovendien kreeg de leenheer het naastingrecht als optie, waardoor hij het leen weer volledig in eigen bezit kreeg, indien hij de vazal de som vergoedde die een potentiële koper van het leen bereid was te betalen. Ook een leenheer kon zijn grond verkopen, maar dan enkel zonder dat dit de mannen die van deze grond lenen hielden enige schade zou berokkenen129. 4.2. Leenhoven in Vlaanderen 4.2.1 Ontstaan De ontstaansgeschiedenis van de kasselrijleenhoven is in de leenrechtelijke historiografie reeds lang een onderwerp van discussie. Aanvankelijk was de visie dat ze gegroeid waren uit de gouwgerechten, de huidige academici plaatsen de geboorte van de kasselrijleenhoven echter in de tweede helft van de 12e eeuw130. François L. Ganshof vond bij enkele kasselrijen, zoals de Oudburg van Gent, geen schepenbank terug, maar wel een leenhof en vroeg zich daarom af of het mogelijk was dat door een groot aantal leenmannen, die het ambt van schepen bekleedden, de schepenbanken geëvolueerd zijn tot leenhoven. Hij ondersteunde deze hypothese door een verwijzing naar het Franse voorbeeld van de mallus. Over de ontstaansredenen van de gedecentraliseerde kasselrijleenhoven sprak Ganshof zich in zijn boek 'Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle' nog 125 Ibid., p. 97 en pp. 102-103. F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 78-79. 127 D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 106 128 D. Heirbaut, Over lenen en families,pp. 107-108. 129 F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 84-86. 130 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 513. 126 35 niet uit131. Het idee van een weloverwogen, centraal georganiseerd plan voor de oprichting van de grafelijke leenhoven werd aangebracht door Anton Koch, de Nederlandse discipel van Ganshof. Koch haalt drie redenen aan voor de oprichting van deze mannengerechten. Een eerste reden is dat de grafelijke schepenbank nooit over de hoge justitie beschikt had (zoals in Cassel het geval was), als tweede reden dat de grafelijke schepenbank enkel de middelbare justitie had overgehouden (zoals in Rijsel) en als derde reden werden leenhoven ook daar opgericht waar een grafelijke schepenbank ontbrak (zoals in de kasselrij Aalst)132. Een recentere hypothese kadert de oprichting van grafelijke leenhoven in het streven van Filips van de Elzas om de macht van de burggraven, een erfelijke en onafzetbare positie, uit te hollen. Leenmannen in een grafelijk leenhof werden immers gemaand recht te spreken door een (hoog-)baljuw, die een gesalariëerde en afzetbare ambtenaar en vertegenwoordiger van de graaf zelf was. Deze visie krijgt bijval van Rik Opsommer in zijn werk "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt."133. Waar Anton Koch strafrechtelijke motieven nog als de bepalende factor in de oprichting van de grafelijke kasselrijleenhoven zag, wijst Dirk Heirbaut op het feit dat men in de eerste plaats nog altijd sprak over leen-hoven. Het feodale element was dus cruciaal. Heirbaut erkent dat de centrale Curia overbelast raakte omdat de graaf in de 11e en de 12e eeuw steeds meer de hoge strafrechtspraak naar zich toegetrokken had, maar de graaf had ook verschillende feodaalrechtelijke noden, waar de nieuwe grafelijke leenhoven aan tegemoet moesten komen: grote lenen die terugkeerden in handen van de graaf, een stijgend aantal vervreemdingen van leengoederen en feodale rechten en verzakingen door de echtgenotes bij die vervreemdingen. De lokale grafelijke leenhoven konden aldus verlichting bieden aan deze leenrechtelijke overbelasting van de Curia134. Heirbaut ziet een gefaseerd ontstaan van de leenhoven in de 12e en 13e eeuw. In de jaren '50 en '60 van de 12e eeuw kwamen een aantal lenen in handen van de graaf, onder andere Aalst, Hesdin, Lens en mogelijk ook het Land van Waas. De oude leenhoven die reeds aanwezig waren in deze lenen, liet de graaf verder functioneren, alleen nu onder grafelijke auspiciën, als grafelijk leenhof. De tweede fase, in de jaren '70 en '80 van de 12e eeuw, kenmerkt zich door de transformatie van de Pairs van de grafelijke burcht, het vroegere burchtgarnizoen, tot grafelijke leenhoven. Bapaume, Kortrijk, Rijsel en Sint-Omaars zijn voorbeelden van die conversie. Onder de heerschappij van Johanna van Constantinopel in de eerste helft van de 13e eeuw werd de derde fase ingezet. Het initiatief kwam ditmaal van de vazallen zelf, die de grafelijke machtiging verzochten om enkele nieuwe grafelijke leenhoven, waaronder dat van Ieper, op te 131 F.L. Ganshof, Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle, Antwerpen, De Sikkel, 1932, pp. 85-86. 132 A. Koch, De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw, AntwerpenAmsterdam, Standaard Boekhandel, 1951, p. 183. 133 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995, p. 124. 134 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999, pp. 55-56. 36 richten135. De idee dat de oprichting van de grafelijke leenhoven een onderdeel was van een weloverwogen juridisch centraliseringsplan, zoals Koch suggereerde, werd door deze drie ontstaansfasen ontkracht. Het grafelijk initiatief lag immers slechts aan de basis van een deel van deze mannengerechten. Niet alle vorstelijke leenhoven volgden hetzelfde ontwikkelingspatroon. Het leenhof van Bailleul (Belle) werd begin 14e eeuw door Gwijde van Dampierre aan zijn zoon Guyot van Namen geschonken. Na diens overlijden kwam het in 1311 in handen van de graven van Namen. Filips de Goede kocht in 1421 de kasselrij Bailleul, inclusief haar leenhof, terug van de Naamse graaf136. Kortrijk was de enige kasselrij in het graafschap Vlaanderen dat vanaf de 14e eeuw door twee leenhoven bediend werd. Justitie en administratie in de noordelijke helft van de kasselrij werden door een leenhof te Tielt behandeld. De rechtsgeleerde Filips Wielant beschouwde het Tieltse leenhof bovendien als een volwaardig vorstelijk leenhof. De territoriale decentralisatie in de kasselrij Kortrijk was aldus een unicum dat nergens anders navolging kreeg137. In het noorden van Oost-Vlaanderen en het oostelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen lag de kasselrij Vier Ambachten, waar zich nooit een volwaardig grafelijk leenhof ontwikkeld heeft. Het takenpakket, namelijk bestuur en rechtspraak over de grafelijke lenen in de Vier Ambachten, dat normaal gezien door het ontbrekende leenhof ingevuld zou moeten worden, lag vanaf de 15e eeuw in handen van de baljuw en leenmannen van de Gentse Oudburg. De Frans-Vlaamse conflicten in de 14e eeuw hebben ook hun invloed nagelaten op de ontwikkeling van drie kasselrijleenhoven op de grens. Bourbourg (Broekburg), Cassel en Waasten verdwenen in 1322 uit het grafelijk domein door de zogenaamde 'partage'. In 1437 kocht Filips de Goede de kasselrij en het leenhof van Cassel terug, zodoende werd het opnieuw een vorstelijk leenhof. Bourbourg en Waasten kwamen als zelfstandige lenen in het ressort van de Wetachtige Kamer van de Raad van Vlaanderen, daardoor verloren ze hun status van grafelijk leenhof, hoewel ze wel nog steeds kasselrijleenhoven bleven138. Het graafschap Vlaanderen kende nog meer prinselijke leenhoven dan enkel de vorstelijke kasselrijleenhoven. Rik Opsommer beschreef voor het einde van de 15e eeuw maar liefst 28 prinselijke leenhoven139. Volgens Opsommer bleef de grafelijke, later vorstelijke, feodale piramide vrij stabiel gedurende heel het Ancien Régime140. De kasselrij Vier Ambachten zou door de oprichting van de Republiek haar territorium in Zeeland weliswaar verliezen. Door de veroveringen van Lodewijk XIV 135 Idem, pp. 56-57. R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 186. 137 Idem, p. 187. 138 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", pp. 188-189. 139 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,p. 514. 140 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 203. 136 37 kwamen de vorstelijke leenhoven van Cassel, Bailleul, Bergues en Ieper na de Vrede van Nijmegen in Franse handen terecht. Met de Vrede van Rijswijk wisten de Spanjaarden Ieper te herwinnen141. 4.2.2 Organisatie In het hoofdstuk over de feodaliteit werd reeds uitgelegd dat vanaf de 15 e eeuw de belangrijkste verplichtingen van een leenman het betalen van het reliefgeld, de periodieke redevances betalen en het zetelen in het leenhof van de heer inhielden142. Het grootste deel van de hofdienst die een leenman moest vervullen, vond dus plaats in het leenhof143. Leenhoven waren in de middeleeuwen zeer eenvoudig op te richten. Slechts 3 personen waren immers noodzakelijk om een leenhof te laten functioneren: de leenheer en twee van zijn vazallen. De leenheer fungeerde aldus als voorzitter, die de leden van het hof maande om recht te spreken. Omdat leenhoven zo makkelijk in te stellen waren en men ook geen vaste plaats om te zetelen nodig had, was er een zeer formalistische procedure144 nodig. De flexibiliteit van de organisatie maakte het immers noodzakelijk om zowel voor de leden als voor buitenstaanders duidelijk te aan te geven dat er een leenhof ingesteld was. Eén regel was echter zeer strikt: de graaf hield geen lenen van heren in zijn eigen graafschap. De geringe vereisten leidden uiteraard tot een grote complexiteit145. De leenrechtelijke piramide bestond over het algemeen uit de volgende niveaus: laathoven, lokale leenhoven (dit konden er meerdere zijn die van elkaar afhankelijk waren), grafelijke (vorstelijke) leenhoven, Wetachtige Kamer. De laathoven waren de laagste rechtbanken die, zoals de naam zegt, bevolkt werden door laten en meestal enkel oordeelden over grondrechten, hoewel sommige laathoven ook de lage justitie behandelden146. De lokale leenhoven waren de hoven van vazallen en behandelden de gracieuze en de contentieuze rechtspraak met betrekking tot achterlenen. Leenmannen van de vazal van de vorst zetelden hierin. Men gaf gronden steeds verder in leen. Op die manier ontstond de feodale hiërarchie tussen leenhoven. Bij juridische moeilijkheden ging men ten rade bij een andere rechtbank, die hoger op de juridische ladder stond of meer prestige had. Dat hof kon dan een advies of een vonnis geven. Deze procedure noemde men hoofdvaart147. Voor een betwisting van een vonnis van een leenhof kon men bij een hoger echelon een beroepsprocedure starten. Tegen vonnissen van de Wetachtige Kamer was evenwel geen hoger appel meer mogelijk. Niet alle vorstelijke leenhoven vielen onder de jurisdictie van de 141 Sine Nomine, Louis XIV en Vauban aan het werk, in: < http://www.vestingieper.be/00000095f30a54e09/00000095f51158214/00000095f51141506.html>, geraadpleegd op 06/04/2013. 142 W. Van Hille, La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis, Gent, Willy Van Hille, 1975, p. 7. 143 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 43-44. 144 Deze procedure vindt men uitgelegd in: D. Heirbaut, "De procedure tot overdracht van onroerende goederen in het oud-Vlaamse recht: enkele feodale voorbeelden uit de dertiende eeuw." In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, 1997, 51, pp. 37-59. 145 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 46-49. 146 W. Meyers, De strafrechterlijke activiteit van leenhoven en schepenbanken van de Gentse St.-Pietersabdij van de 13e tot de 15e eeuw, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), 1965, pp. 58-59. 147 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 37. 38 Wetachtige Kamer, waardoor beroep tegen uitspaken van deze hoven theoretisch niet meer mogelijk was148. Een overzicht van de vorstelijke leenrechtelijke piramide: WETACHTIGE KAMER hoofdvaart + beroep Vorstelijke leenhoven hoofdvaart + beroep Lokale leenhoven Laathoven Rond 1500 ziet Opsommer minstens 28 'prinselicke leenhoven'. Onder die 28 vorstelijke leenhoven onderscheid hij dertien vorstelijke kasselrijleenhoven, maar ook nog een heel aantal grafelijke domeinleenhoven. Die domaniale leenhoven konden in leen worden gegeven en werden dan afhankelijk van de Wetachtige Kamer of een van de vorstelijke kasselrijleenhoven. Op dat van Tielt na waren alle vorstelijke kasselrijleenhoven gelegen in de hoofdplaats van een kasselrij. De volgende dertien leenhoven waren vorstelijke kasselrijleenhoven: het leenhof van Cassel, het leenhof van Bailleul, het Steen of Perron van Bergues (Sint Winoksbergen), de Burg van Veurne, de Zale in Ieper, het Kasteel van Kortrijk, het leenhof van Tielt, de Burg van Brugge, de Oudburg in Gent, de Stenen Man in Oudenaarde, het Steen in Aalst, het leenhof van Dendermonde en het leenhof van het land van Waas149. François L. Ganshof maakte een onderscheid in de kasselrijleenhoven op basis van hun bevoegdheden en activiteiten. Enkele leenhoven, waaronder Brugge, Veurne en Bergues hielden zich uitsluitend bezig met leenroerige zaken. Een tweede categorie leenhoven had ook een deel van de justitie, meerbepaald de hoge justitie in handen. Deze leenhoven waren Bailleul, Cassel, Kortrijk, Ieper, Waas en Dendermonde. Tot slot zag Ganshof nog een categorie leenhoven die de functie van leenhof en 148 149 Idem, p. 130. R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 186 en p. 192. 39 kasselrijschepenbank verenigden, in casu het Steen in Aalst, de Oudburg van Gent en de Stenen Man in Oudenaaarde150. Onderverdeling van de leenhoven naar Opsommer151: Vorstelijke Kasselrijleenhoven Grafelijke Domeinleenhoven Niet-Vorstelijke Kasselrijleenhoven Aalst Asper-Zingem Bourbourg Bailleul Baarzande Waasten Bergues Deinze Brugge Harelbeke Cassel Knesselare Dendermonde Menen Oudburg Gent Ninove Ieper Oostburg Kortrijk Petegem aan de Schelde Oudenaarde Schuurvelde in Lotenhulle Tielt Sluis Veurne Ten Walle in het Hout van Niepen Waas Ter Kruisen in Wervik Wervik Wessegem in Ursel 150 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,p. 514. 151 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 193. 40 Vorstelijke kasselrijleenhoven in het Graafschap Vlaanderen152 (zetels in het geel aangeduid): De samenstelling van de vorstelijke kasselrijleenhoven verschilde van kasselrij tot kasselrij en hing ook af van het soort zaak dat hangende was voor het hof. Theoretisch gezien kon eenieder die een leen hield, dat ressorteerde onder een leenhof, zetelen in dat leenhof. Tussen theorie en praktijk stonden echter enkele praktische bezwaren: lang niet elke leenman had voldoende kennis van het costumier recht om te kunnen oordelen in zaken en sommige leenmannen woonden gewoonweg te ver van het leenhof om elke zitting te kunnen bijwonen. De meeste leenhoven hadden bovendien ook een zeer groot aantal afhankelijke lenen. Om elke leenman laten zetelen zou men een leenhof moeten instellen dat te veel leden kent om werkbaar te zijn. In het leenhof 't Steen te Aalst loste men dat probleem op door middel van een beurtrol, waarbij elke leenman wonende te Aalst het recht had om één jaar op drie te zetelen. In 1642 werd het hof in Aalst om de twee jaar vernieuwd en zetelde men met elf leenmannen153. In 1795 werd een decreet uitgevaardigd waardoor gedeputeerden van de twee steden, Aalst en Geraardsbergen en het Land van Aalst aangesteld werden die samen met de leenmannen vonnisten. In de praktijk leidde dit ertoe dat de leenmannen slechts kwamen opdagen wanneer een zaak hun aanbelangde of interesseerde154. In Frans-Vlaanderen was de samenstelling van de leenhoven 152 G. Martyn, R. Vermeir en C. Vancoppenolle, eds., Intermediate Institutions in the County of Flanders in the Late Middle Ages and the Early Modern Era, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2012, p. 90. 153 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, pp. 515-519. 154 Idem, p. 520. 41 afhankelijk van de aard van de zaak, aldus Willy Van Hille. Indien het hof een zaak diende te beslechten van gracieus recht, i.e. willige rechtspraak of het verheffen van leengoederen, zetelden een baljuw, twee leenmannen en een griffier. Voor zaken van contentieus recht, i.e. conflicten over het bezit van lenen of over schulden, waren vier leenmannen, de baljuw en een griffier vereist155. Rond het jaar 1500 werden voor het leenhof Burg van Brugge door de baljuw op jaarbasis zestien vazallen aangesteld om te zetelen in het mannengerecht. Uit de gegevens in het ferieboek van 1643-1645 kon men afleiden dat er in die periode twaalf tot veertien leenmannen zetelden in het leenhof. In de 18 e eeuw telde de Burg nog slechts zeven leenmannen. Het Brugse college kende dus in de loop van de vroegmoderne tijd een dalende tendens in het aantal leenmannen in het leenhof156. Met een luitenant baljuw, een baljuwsklerk, een griffier en meerdere klerken was het personeelsbestand dat de Brugse baljuw in zijn activiteiten moest bijstaan, behoorlijk goed gestoffeerd. De griffie van het leenhof had ook één of twee eigen deurwaarders ter beschikking157. Net als in de Frans-Vlaamse leenhoven, kende ook het leenhof Stenen Man te Oudenaarde een wisselende samenstelling naargelang de aard van de zaak: criminele feiten werden gevonnist door zeven leenmannen, voor leenroerige zaken had men slechts drie of vier leenmannen nodig158. In het Land van Waas stelden de aftredende leenmannen een lijst van veertien kandidaat-opvolgers op, waaruit de hoogbaljuw dan jaarlijks zeven leenhouders selecteerde, die het volgende jaar de banken van het college zouden bevolken159. Soms stelde men om procedurale redenen een 'omvangrijk' leenhof, dat een twintigtal leenmannen telde, in. Veruit het belangrijkste voorbeeld van zo'n procedure is de serkemenage of gaderinghe. Door middel van deze procedure onderzocht men de omvang en de bijbehorende rechten van een leen. In sommige gevallen zag men zich ook genoodzaakt bijkomende leenmannen op te roepen om over een gewichtig hangend geschil te oordelen, men spreekt in dit geval over een hofsterking. De Aartshertogen Albrecht en Isabella schaften deze rechtstechniek echter in 1618 bij ordonnantie af. De Vlaamse leenmannen zetelden zo nodig op om het even welke dag van de week, dus ook op zondag. Een belangrijke voorwaarde was echter wel dat de zitting en uitspraak overdag gebeurden, een vonnis dat na zonsondergang uitgesproken was, had geen rechtsgeldigheid160. De organisatie van de vorstelijke leenhoven varieerde dus van leenhof tot leenhof en van procedure tot procedure. Toch kende ze ook enige gelijkenissen: elk leenhof werd immers gemaand door een (hoog)baljuw, het aantal leenmannen verschilde naargelang de procedure tussen twee en een twintigtal 155 W. Van Hille, La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis, Gent, Willy Van Hille, 1975, p. 11. Sine Nomine, Leenhof Burg van Brugge. Rijksarchief te Brugge, Toegangen in Beperkte Oplage. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1992, p. II. 157 Idem. 158 R. Opsommer, "Het grafelijke leenhof "De Stenen Man" in Oudenaarde" in: De Leiegouw, 28 (1986), 3-4, p. 364. 159 R. De Bock, Het Hoofdcollege van het Land van Waas, 1648-1794, Gent, RUG (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1964, p. 226-228. 160 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, pp. 515-516. 156 42 en elk leenhof had een of meerder griffiers die de administratie op zich namen. Belangrijke leengeschillen en criminele rechtspraak, vereiste een groter aantal aanwezige leenmannen om te beoordelen. Zetelende leenmannen resideerden vaak in de omgeving van het leenhof en hadden bij voorkeur enige juridische kennis. De belangrijkste ambtenaar van de leenhoven was de baljuw, omdat hij als vertegenwoordiger van de vorst het leenhof voorzat. Hij maande de leenmannen om recht te spreken en trad op als openbare aanklager in criminele zaken. Als vertegenwoordiger van de vorst moest hij aanwezig zijn bij het ritueel voor de overdracht van lenen. Bij deze procedure verschenen de betrokken partijen voor het leenhof. De leenman die zijn leen wou overdragen overhandigde een strohalm aan de baljuw als teken van afstand van zijn leen. De baljuw nam deze in naam van de vorst aan en zo kwam het leen figuurlijk weer in de handen van de vorst. Vervolgens kon de baljuw door de nieuwe vazal de strohalm te schenken het goed aan deze in leen geven. De ceremonie werd afgesloten door een eed van trouw die de baljuw van de vazal afnam161. 4.2.3 Bevoegdheden De bevoegdheid om feodaalrechtelijke materies betreffende hoofdlenen binnen hun ressort te behandelen is uiteraard eigen aan een vorstelijk leenhof. Die materies konden zowel tot de eigenlijke als oneigenlijke rechtspraak behoren162. De eigenlijke rechtspraak hield het beslechten van geschillen in, vooral vorderingen in verband met het nakomen van leenverplichtingen. Oneigenlijke rechtspraak kan men vergelijken met de huidige taken van een notaris: het formeel afhandelen van leenoverdrachten na koop of schenking en rentevestigingen op grafelijke lenen163. De rechtspraak ratione materiae over lenen kent verschillende procedures. Een vorstelijk leenhof fungeerde ook als rechtbank van tweede aanleg, waar men een beroep kon instellen tegen vonnissen van lokale leenhoven die afhankelijk waren van dit vorstelijk leenhof. Daarnaast hadden de vorstelijke leenhoven ook bijkomende bevoegdheden, deze konden echter variëren. Bij hun ontstaan ging het om een residuaire bevoegdheid: de graaf schakelde het leenhof in wanneer geen enkele andere rechtbank specifiek voor die aangelegenheid bevoegd was. Omdat de leenmannen in een leenhof vaak zelf ook heren waren op een lager niveau waren ze geneigd in nietleenrechtelijke materies recht te spreken in het voordeel van de heer, in casu, de graaf. Dat maakte de leenhoven zeer aantrekkelijke rechtbanken om in te schakelen voor de vorst164. Zoals eerder door 161 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische periode, Brussel, Paleis der academiën, 1967, p. 278. 162 De rechtspraak ratione materiae over lenen kent verschillende procedures. Voor de periode 1000-1300 biedt het werk Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305 van Dirk Heirbaut een goed overzicht. De procedures in de 14e en 15e eeuw kan men uitgebreid terugvinden in het werk "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt" van R. Opsommer. 163 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 516. 164 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 49-50. 43 Ganshof aangegeven waren er naast de leenhoven met enkel leenroerige bevoegdheid ook leenhoven die een deel van de justitie behandelden. Meestal was dit enkel de hoge justitie over personen die geen poorters van vrije steden waren. Hoewel men aanvankelijk enkel recht sprak volgens het gewoonterecht, drong in de vroegmoderne periode het Romeinse recht steeds meer door in de criminele rechtspraak165. Daarnaast waren er ook de leenhoven die tegelijkertijd de functie van de ontbrekende kasselrijschepenbank invulden. Deze waren zoals gezegd Aalst, Oudburg Gent en Oudenaarde. De bevoegdheden van het leenhof 't Steen van Aalst werden door De Doncker uitgebreid uitgelegd in het tijdschrift 'Het Land van Aalst'. Kort samengevat waren de bijkomende bevoegdheden: de schouwing der wegen, het uitvoeren van soevereine waarheden in het Land van Aalst, waarbij alle door de lokale heren in hun heerlijkheid ongestraft gelaten misdrijven opgespoord en vervolgd werden en het vervolgen van zij die misdrijven begingen tegen dienaren van de graaf, zelfs wanneer deze door een poorter begaan waren166. Als surrogaat schepenbank hadden de leenhoven ook de opdracht het dagelijks bestuur over het land te voeren door de openbare orde te handhaven, personeel te benoemen en ordonnanties van de vorst af te kondigen167. Ook het verkiezen van de baljuw kwam hen toe, de benoeming gebeurde echter door de vorst168. De leenhoven-schepenbanken hadden ook de niet te onderschatten taak van het verdelen en innen van de belastingen. Het hoofdcollege bepaalde de verdeling over de parochies op basis van het in 1517 afgekondigde Transport van Vlaanderen. De verdeling van de belastingen gebeurde op basis van metingen door pointers. De inning was de taak van de 'Ontvangers vande Casselrye ende Lande'169. 165 J. Monballyu, "Wie zijn hand houdt, zijn land houdt. Gewoonterecht versus Romeins recht in het graafschap Vlaanderen tijdens de 15de en 16de eeuw." In: Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, 2004, p. 205. 166 E. De Doncker, "De strafrechtbanken in Aalst van de 14e tot de 18e eeuw" In: Het Land van Aalst, 38 (1986), 5-6, pp. 208-213. 167 M. Cherette, De stadsmagistraat te Aalst. Institutionele en sociaal-economische aspecten, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, p. 41. 168 R. Jansen, Servaas Van Steelant, hoofdbaljuw van het Land van Waas (1562-1604), Leuven, KUL (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1974, p. 9. 169 J. Van Vlierberghe, "Het belastingsstelsel in Vlaanderen tijdens de 16e-17e eeuw." In: Bijdragen tot de geschiedenis, 21 (1930), pp. 28-37. 44 5. Het vorstelijk leenhof van Dendermonde 5.1 Het ontstaan van het Land en het leenhof van Dendermonde Alphonse De Vlaminck situeerde het ontstaan van het Land van Dendermonde in de 11 e eeuw. Voor het ontstaan van de heerlijkheid Dendermonde legde hij verband met de Schelde en de tollen op de veren over deze stroom170. In de 11e eeuw ontvingen de heren van de familie van Gent de heerlijkheid als beloning voor hun hulp aan graaf Boudewijn van Vlaanderen bij veroveringen in de Dender- en Scheldestreek171. Ook Jan Lindemans meent dat het Land van Dendermonde een kunstmatige creatie is die op een gegeven moment tot stand moet zijn gebracht. De controle over de Schelde en de rivieren Dender, Durme en Rupel die erin uitmonden moet volgens hem het doel geweest zijn. De afstammelingen van de graven van Gent zouden het Land van Dendermonde en de baronnie Bornem als persoonlijk eigendom gekregen hebben door de aanvaarding van de opdracht de waterwegen en de grens tussen het Graafschap Vlaanderen en het Hertogdom Brabant te bewaken. Hooghe, Verstraeten en Rochtus bevestigen deze visie in hun boek 'Het Kasteel van Bornem.' De macht van graaf Boudewijn VI in Brabant tussen Dender en Schelde was volgens hen zeer beperkt. Om een mouw te passen aan deze situatie stond hij toe dat de zonen van Lambrecht I, de Gentse burggraaf, versterkte burchten bouwden in Bornem en Dendermonde. De zonen mochten geldmiddelen halen uit de rondom gelegen landgoederen om de bouw en de verdediging van de burchten te financieren. Reingoot van Gent werd zo de eerste heer van Dendermonde, de Schelde tussen Gent en Bornem en kreeg toezicht over de kasselrij Dendermonde172. De anomalie van Wichelen en Schoonaarde, die ondanks hun aanzienlijke Schelde-oever, toch tot het graafschap Aalst behoorden, tracht Lindemans dan weer te verklaren door een latere ruil van deze lenen. Aalst zou zo in ruil voor Moorsel-Gevergem een Scheldehaven verkregen hebben173. In 1956 verwierp Koch deze theses, volgens hem bestonden er in die periode nog een vrij groot aantal allodiale heerlijkheden, die los stonden van de Vlaamse graaf. Het Land van Dendermonde174 zou volgens hem al van in de 10e eeuw als heerlijkheid bestaan hebben. De Vlaamse graaf zou geen aandeel gehad hebben in de opbouw van dit Land175. 170 A. De Vlaminck, "De stad en de heelrijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen. II. Oorsprong en plaatsbeschrijving van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Reeks I (1865-1866), deel III, p. 20. 171 A. De Vlaminck, "Opkomst des Lands van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, tweede reeks (1868), 1, pp. 82-104. 172 F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis, deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), p. 40. 173 J. Lindemans, "Het oude Land van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, derde reeks (1938), 1, pp. 17-22. 174 Kaart Kasselrij Land van Dendermonde, zie bijlage 10.1 , p. 169. 175 A.C.F. Koch, "Het land tussen Schelde en Dender voor de inlijving bij Vlaanderen." in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, Oudenaarde, feestnummer, 1956, pp. 57-61. 45 De heer van Dendermonde was ook voogd van de Sint-Baafsabdij en had een bijzondere band met de abdij van Lobbes, wat het bezit van bepaalde gronden buiten de kasselrij van het Land van Dendermonde verklaart176. In de 13e eeuw was er evenwel een geschil met Zeger III, burggraaf van Gent aangaande de voogdijrechten over de Sint-Baafsabdij177. Sinds het huwelijk van Gwijde van Dampierre met Mathildis van Bethune, vrouwe van Bethune en Dendermonde, kwam de heerlijkheid van Dendermonde rechtstreeks in handen van de grafelijke familie van Vlaanderen178. Aangezien dit omstreeks 1248 gebeurde, past dit dus in de theorie van Dirk Heirbaut over de eerste golf van de creatie van de Vlaamse vorstelijke leenhoven (cf. supra). Piet Buyse geeft in zijn thesis een uitgebreid overzicht van de heren en vrouwes van Dendermonde, van Reingot I in 1034 tot Maria van Vlaanderen in 1355179. In 1355 werd de heerlijkheid Dendermonde en dus ook het Leenhof van het Land van Dendermonde, rechtstreeks grafelijk bezit, gehouden "van God ende Zon"180. Het Leenhof van Dendermonde evolueerde uit de Curia Dominis van de heer van Dendermonde tot het mannengerecht van Dendermonde. Pas vanaf 1355 kon men van een echt vorstelijk leenhof spreken. 5.2 Organisatie 5.2.1 De zetel van het leenhof Waar tegenwoordig de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Dendermonde gevestigd is, lag vroeger een klein eiland gevormd door de Dender en de Visgracht. Op dit eiland bevond zich de oude burcht van Dendermonde181. In de Oude Zaal van deze burcht, een ruimte van 81 voet lengte, 40 voet hoogte, met 28 hoge ramen, zetelde het leenhof van het Land van Dendermonde voor rechtszaken182. In criminele rechtspraak voor de stad Dendermonde spraken de stadsschepenen en de leenmannen samen recht in de Oude Zaal. Toen de Gentenaren in 1379 Dendermonde aanvielen sneuvelden het dak en de ramen van de Oude Zaal. Tot Filips de Goede de restauratie van de zaal gelaste, was men dus genoodzaakt min of meer in open lucht te vergaderen. De herstelling van de zaal werd door de leenmannen zelf bijna op de helling gezet aangezien het Filips de Goede ter oren gekomen was dat de leenmannen van het leenhof de gewoonte hadden om de geldsom, die kon oplopen tot anderhalve gulden en bestemd was voor het onderhoud van de versterkingen van de stad onder elkaar te verdelen. Daarop vaardigde Filips op 4 maart 1439 een ordonnantie uit die vastlegde dat deze bedragen opgehaald moesten worden "à son profit ad opus castri", om het kasteel te 176 L. Dhondt, "Les premiers seigneurs d'Alost, de Bornem et de Termonde.", in: Annales de la Société royale d'Archéologie de Bruxelles, XLVI (1942-1943), pp. 161-165. 177 F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem.", pp. 42-43. 178 F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem.", pp. 142-143. 179 P. Buyse, De heerlijkheid van Dendermonde en haar gerechtelijke organisatie (van haar oorsprong tot 1355), Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, pp. 88-100. 180 Idem, p. 97. 181 Zie bijlage 10.2, p. 170. 182 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 78. 46 onderhouden met andere woorden183. Vanaf ongeveer 1480 gingen de zittingen van het leenhof door in de conciërgerie van de oude burcht184. Gedurende de 16e en 17e eeuw kwam de burcht steeds meer in verval. In 1665 werden de terreinen aan de Karmelieten geschonken, het leenhof en de gevangenis verhuisden naar het pand 'De Schouder' op de Grote Markt185. De zaal op de eerste verdieping behuisde de rechtbank van het leenhof, op de zolder waren er cellen, het gelijkvloers deed dienst als cipierswoning en in de kelder was een ruimte voorzien om folteringen uit te voeren186. Gedurende de Franse bezetting van 1745 tot 1748 werd het pand beschadigd en tegen 1722 was de verwaarlozing van het gebouw zo ver gevorderd dat maar liefst drie van de acht Zeelse misdadigers, die men had opgesloten in de cellen, ontsnapten187. In 1723 bracht aannemer J. Philipart de restauratieplannen van C. De Lamy, een militaire ingenieur, ten uitvoer. Het gelijkvloers bood plaats aan drie cachotten en de cipierswoning, de eerste verdieping werd gevuld met een 'chambre d'audience', waar het leenhof zitting hield, een 'grande chambre de Justice' en een archiefruimte. Tot het einde van het Ancien Regime zou dit gebouw dienst doen als leenhof188. 5.2.2 Leenmannen in het leenhof In de vorstelijke leenhoven binnen het graafschap Vlaanderen mochten theoretisch gezien alle leenmannen zetelen die een leen bezaten dat afhankelijk was van dat leenhof. Voor een leenhof zoals dat van Dendermonde, waarvan honderden lenen afhingen, zijn er uiteraard heel wat praktische bezwaren om elke leenman te laten zetelen in het rechtscollege. In de praktijk zetelde men met een gelimiteerd en variërend aantal leenmannen189. Vanaf de 17e eeuw trad een nieuw systeem in voege met als doel de continuïteit van het bestuur te verzekeren en een te grote machtsconcentratie te vermijden190. Het college van leenmannen werd elk jaar op 8 juli vernieuwd. De aftredende leenmannen kregen de opdracht een lijst van 18 kandidaat-leenmannen op te stellen, waaruit de hoogbaljuw in naam van de vorst negen mannen koos en benoemde191. Het zetelen als leenman in het leenhof kende wel enkele onverenigbaarheden: zo mocht wie schepen, pensionaris of griffier van de stad Dendermonde was, leenman zijn, noch genomineerd worden als leenman. 'Naerbestaende van bloede ofte affiniteyt', bloedverwanten met andere woorden, mochten evenmin samen zetelen in het 183 A. De Vlaeminck, "L'ancien château féodal de Termonde." In: Federation des Cercles archéologiques et historiques de Belgique, Congres 1896, pp. 310-319. 184 Idem, p. 321. 185 Vandaag is in dit historisch pand taverne 'De Ommeganck' gevestigd. 186 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde: van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, pp. 78-81. 187 Grondplan van het gebouw, zie bijlage 10.3, p. 172. 188 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, pp. 81-83 en A. Stroobants, Leven achter de tralies. De Dendermondse gevangenis, Dendermonde, Sine Nomine, 1995, pp. 19-21. 189 J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 11. 190 J. Dauwe, ed., Geschiedenis van het rechtswezen te Dendermonde van de Middeleeuwen tot op heden, p. 17. 191 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 36. 47 leenhof. Twee, in het uiterste geval drie uittredende leden konden hun termijn verlengd zien tot een volgend jaar, met een maximum van drie opeenvolgende ambtstermijnen192. De negen leenmannen zetelden elke 14 dagen op zaterdag, of de voorafgaande dag indien die zaterdag een kerkelijke feestdag zou zijn, in het leenhof, dit van 's morgens acht uur tussen Pasen en Baemisse, i.e. de feestag van Sint Bavo op 1 oktober, en vanaf negen uur 's ochtends de rest van het jaar. Daarnaast behoorden ze aanwezig te zijn wanneer ze door de hoogbaljuw of zijn luitenant opgeroepen werden om te assisteren bij andere taken of akten van het leenhof. Wanneer ze niet aanwezig waren op een gewone zitting dienden zij 20 pond grooten Vlaams te betalen (120 fl.), bij afwezigheid op een extraordinaire vergadering vijf schellingen (0,25 lb. gr. Vl. of 1fl. 10 stuivers). Deze boetes werden vervolgens verdeeld onder de aanwezige leenmannen en de baljuw, waarbij de baljuw voor twee personen telde193. Vanaf de uitgegeven costumen van 1631194 was het niet meer toegestaan om de procedure van hofsterking toe te passen bij het afhandelen van bepaalde processen of andere zaken die hangende zijn bij het leenhof. Men kon daarentegen wel een beroep doen op advys van gheleerde, een gerechtelijk expert avant la lettre dus, op koste van de partijen, zolang deze kost redelijk bleef195. De verloning van de leenmannen was geen eenvoudige zaak en hing af van verschillende factoren. Voor elke zaak die voor het leenhof gebracht werd en elke akte die men opstelde kregen de leenmannen 30 schellingen parisis (1,5 lb. par. of 15 stuivers) en het dubbele indien er een tussentijdse of definitieve uitspraak gedaan werd. Deze proceskosten droegen als naam het hofrecht. Op heerlijke dagen diende men geen hofrecht te betalen. Bij processen van groot belang was het de leenmannen toegestaan om zelf een redelijke som ten laste van de partijen te taxeren, deze mocht echter niet hoger liggen dan 24 stuivers en werd verdeeld tussen de leenmannen en de griffier196. Voor elke willige akte ontving elke betrokken leenman tien schellingen parisis (5 stuivers). Indien het hof uitzonderlijk moest zetelen op aanvraag van een partij gold een dubbel hofrecht, te betalen door degene die zulks verzocht. Wanneer er twee of meer leenen, gehouden door een zelfde heer betrokken waren, moest uiteraard slechts eenmaal hofrecht betaald worden197. Een descente aux lieux, waarbij de baljuw, enkele leenmannen en een griffier ter plaatse een zaak gingen schouwen had ook zijn prijs: binnen de stad en haar banmijl, kregen de leenmannen elk 20 schellingen parisis (10 stuivers), buiten de banmijl het dubbele. Buiten het Land van Dendermonde kwam daar nog eens tien pond parisis per dag bovenop, welteverstaan dat voor een dergelijke descente niet meer dan twee leenmannen meegenomen 192 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, Dendermonde, Joos Van Langhenhove, 1631, pp. 16-17. 193 Idem, pp. 18-19. 194 Deze costumen werden opgesteld in 1629, doch uitgegeven in 1631. De procedure van hofsterking werd al onder de aartshertogen Albrecht en Isabella afgeschaft in 1618, cf. supra. 195 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 67. 196 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 78-79. 197 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 80-81. 48 werden198. Dezelfde tarieven gelden voor arrestaties op schepen199. Voor het zegelen van allerhande akten kregen de leenmannen elk tien schellingen parisis (5 stuivers). Per bekend gemaakte oorkonde kregen alle mannen samen twaalf schellingen parisis (6 stuivers ) 200. Voor alle opdrachten in criminele zaken waren de hofrechten en de andere salarissen gelijk aan die in burgerlijke zaken. Voor lijkschouwingen golden dezelfde tarieven als voor arrestaties op schepen, ook hier waren normaal gezien slechts twee leenmannen aanwezig201. Een information preparatoire leverde de twee betrokken leenmannen elk tien schellingen parisis (5 stuivers) op. Indien de kosten daarvan ten laste van de vorst zouden vallen, dan werden de baljuw en leenmannen gesalarieerd volgens de schaal van de Rekenkamer van Rijsel. Voor tussenkomst in verzoeningen was het salaris voor de vier betrokken leenmannen twee ponden parisis (1 fl.) binnen de stad en 't Vrije, daarbuiten het dubbele202. Dankzij de costumen is de organisatie en de salariëring van de leenmannen in het vorstelijk leenhof van Dendermonde bekend, de vraag blijft echter wie deze leenmannen zijn en of de procedures uit de costumen weldegelijk gevolgd werden. Om de eerste vraag te beantwoorden heb ik voor enkele periodes uit de 17e en de 18e eeuw nagegaan wie de leenmannen, de hoofdschepenen van de kasselrijschepenbank en de schepenen van de stadsschepenbank waren. Een compleet overzicht voor deze twee eeuwen zou uiteraard meer definitieve conclusies kunnen bieden, lacunes in de bronnen laten dit echter niet toe, hoewel deze lijst zeker nog voor enkele jaren aangevuld kan worden. Tussen de drie verschillende periodes ligt telkens ongeveer 70 jaar zodat een mogelijke evolutie of net continuïteit vastgesteld kan worden. De lijsten van stadsschepenen werden door Alphonse De Vlaminck neergeschreven in de bijlagen van zijn Inventaire des Archives de la ville de Termonde, de leenmannen en de hoofdschepenen werden teruggevonden op basis van de akten van het leenhof en andere archiefstukken uit het Rijksarchief te Beveren. Helaas was, zoals ik reeds in het onderdeel over de bronnenbespreking vermeldde, onvolledigheid troef in het Ancien Régime, dit goldt voornamelijk voor de lijsten van hoofdschepenen, waar bij de zittingen vaak slechts "in wysdomme vant volle collegie" vermeld werd.203 Ondanks deze onvolkomenheden is de lijst voldoende uitgebreid om enkele voorlopige uitspraken over de leenmannen te doen. 198 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 82-83. Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 87. 200 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 86. 201 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 88. 202 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 89-90. 203 RABN, GW2, Nr. 184, f. 168 r° e.a. 199 49 Voor de spelling van de namen heb ik geopteerd steeds de originele schrijfwijze van de bron te volgen. Dat heeft als gevolg dat enkele leenmannen en hoofdschepenen soms onder een verschillend geschreven naam voorkomen, doch dezelfde persoon waren, enkele voorbeelden hiervan zijn Daneel Martins (Martens), Hillewaert (Eduart) van Praet, Charles Verogen (Van Royen) en Petrus van de Waervolle ( vanden Waermoede of van Swaervelde204). Jaar Leenmannen Hoofdschepenen Stadsschepenen 1631 1. Joos Impyns 1. Jan van Brempt 1. Jan van Bouchaute 2. François Mettepenninghen 2. Guillaume Petrus 2. Jan Leeman 3. Jan-Baptista van Hoorenbeke205 3. Jacques Pauwels211 3. Cornelis Gheerolfs 4. Jacques van Breuseghem206 4. François Buys212 4. Joos Leeman 5. Guillaume Robert 5. Jan van Guchte213 5. Ferdinand de Maerschalck 6. Ghysbrecht van Hoorenbeke 6. Jan Conincxloo 6. Joos Anne 7. Lieven Debbaut207 7. G. Devast214 7. Frans van Hoorenbeke 8. Gillis Pee208 8. Jan Bal215 9. Daneel Martens 9. Jan van Seele 8. Hillewaert Spaenoghe, fs. Cornelis 209 10. Jacques Colier 10. Sagher de Rycke 11. Eduaert van Praet 11. Peter de Weese216 12. Pieter vanden Waervolle210 12. Hans van Gucht217 204 9. Jan Debbaut, fs. Lievens218 Vermoedelijk is van Swaervelde zijn juiste naam, gezien het toponiem Zwaarveld in de regio Dendermonde vrij bekend is. 205 RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v° 206 RABN, GW2, nr. 2, f. 14 v° 207 RABN, GW2, nr. 2, f. 17 r° 208 RABN, GW2, nr. 2, f. 22 v° 209 RABN, GW2, nr. 2, f. 27 r° 210 RABN, GW2, nr. 2, f. 29 v° 211 RABN, GW2, nr. 184, f. 44 v° 212 RABN, GW2, nr. 184, f. 56 r° 213 RABN, GW2, nr. 184, f. 52 r° 214 RABN, GW2, nr. 184, f. 55 v° 215 RABN, GW2, nr. 184, f. 59 v° 216 RABN, GW2, nr. 184, f. 61 r° 217 RABN, GW2, nr. 184, f. 65 r° 218 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, Dendermonde, E. Du Caju et fils, 1866, p. 41. 50 1632 1. François Mettepenninghen219 1. Jan Bal 1. Jan van Bouchaute 2. Jean van Ilsackere220 2. Jacques Pauwels 2. Jan Leeman 3. Morghaet 3. Pieter de Weese 3. Joris van Hoorenbeke 4. Georges van Hoorenbeke221 4. Jan van Guchte 4. Jacob van Breuseghem 5. Daneel Martens 5. Sager de Rycke226 5. Cornelis Gheerolfs 6. Jacques Colier 6. Hans van Guchte227 6. Ferdinand de Maerschalcq 7. Jan Baptiste van Hoorenbeke222 7. Hans van Geese228 7. Joos Leeman 8. Hillewaert van Praet 8. Pieter de Keersmaecker229 8. Philip van Wichelen 9. Lieven Vylder223 10. Ferdinand de Maerschalcq 11. Pieter vande Waervolle224 9. Jan van Waesberghe, fs. Lievens230 Slechts 8 schepenen zijn bekend. 12. Joos Leeman225 1633 1. Daneel Martens 1. Pieter de Weese 1. Jan van Bouchaute 2. Niclaes Simoens 2. Jan van Geese 2. Jan Leeman 3. Jan Baptista van Hoorenbeke231 3. Jacques Pauwels237 3. Gillis van Hoorenbeke 4. Joos Leeman232 4. Jan van Guchte 4. Jan van Elsackere 5. Gillis Pee233 5. Jan Bal 6. Jacques van Breusseghem 6. Sager de Rycke238 5. Gijsbrecht de Schaepdrijver 6. Jan Hulsels 7. Lieven Debbaut 7. Hildeward van Praet 8. Adolph Veranneman234 8. Frans van Hoorenbeke 9. Eduart van Praet235 10. Jan van Ilsackere236 Slechts 6 schepenen zijn 219 RABN, GW2, nr. 2, f. 46 v° RABN, GW2, nr. 2, f. 54 r° 221 RABN, GW2, nr. 2, f. 42 r° 222 RABN, GW2, nr. 2, f. 44 v° 223 RABN, GW2, nr. 2, f. 53 v° 224 RABN, GW2, nr. 2, f. 62 r° 225 RABN, GW2, nr. 2, f. 63 r° 226 RABN, GW2, nr. 184, f. 86 r° 227 RABN, GW2, nr. 184, f. 88 r° 228 RABN, GW2, nr. 184, f. 90 v° 229 RABN, GW2, nr. 184, f. 95 r° 230 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 231 RABN, GW2, nr. 2, f. 69 r° 232 RABN, GW2, nr. 2, f. 87 r° 233 RABN, GW2, nr. 2, f. 91 v° 234 RABN, GW2, nr. 2, f. 93 v° 235 RABN, GW2, nr. 2, f. 102 v° 220 51 9. Jan Debbaut, fs. Lievens239 1634 Slechts 10 leenmannen zijn bekend bekend 1. Lieven Debbaut 1. Jan Bal 1. Jan van Bouchaute 2. Nicolaes Simoens240 2. Jacques Pauwels 2. Jan Leeman 3. Gillis Pee 3. Jan van Guchte249 3. Jacob de Clercq 4. François Mettepenninghen241 4. Pieter de Weese 4. Ferdinand de Maerschalck 5. Eduart van Praet242 5. Pieter de Keersmaecker 5. Pieter Oste, fs. Simoen 6. Joos Leeman243 6. Jan van Geese250 6. Frans van Hoorenbeke 7. Jacques van Breusseghem244 7. Cornelis Gheerolfs 8. Jan Baptista van Hoorenbeke245 8. Jan Spanoghe, fs. Hildeward 9. Petrus vanden Waermoede246 9. Lambert Lamberti251 10. Daneel Martins247 11. Lieven de Vylder248 Slechts 11 leenmannen zijn bekend 1635 Slechts 6 schepenen zijn bekend 1. Jacques van Breuseghem 1. Jan Bal 1. Jan van den Eechaute 2. Jan Baptista van Hoorenbeke 2. Jacques Pauwels 2. Gillis Pee 3. Daneel Martens252 3. Pieter De Weese 3. Joos Anne 4. Gerarius van Hoorenbeke253 4. Jan de Haen 4. Ferdinand de Maerschalck 5. Lieven de Vylder254 5. Pieter Thoen258 5. Cornelis Gheerolfs 6. Eduart van Praet 6. Guillaume Pré259 6. Pieter Oste, fs. Simoen 7. Pieter vanden Swaervelde255 7. Jan van Elsacker 236 RABN, GW2, nr. 2, f. 106 r° RABN, GW2, nr. 184, f. 129 r° 238 RABN, GW2, nr. 184, f. 135 r° 239 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 240 RABN, GW2, nr. 2, f. 117 r° 241 RABN, GW2, nr. 2, f. 123 r° 242 RABN, GW2, nr. 2, f. 124 r° 243 RABN, GW2, nr. 2, f. 127 r° 244 RABN, GW2, nr. 2, f. 129 r° 245 RABN, GW2, nr. 2, f. 132 r° 246 RABN, GW2, nr. 2, f. 135 r° 247 RABN, GW2, nr. 2, f. 136 r° 248 RABN, GW2, nr. 2, f.138 v° 249 RABN, GW2, nr. 184, f. 141 r° 250 RABN, GW2, nr. 184, f. 144 v° 251 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 252 RABN, GW2, nr. 2, f. 140 v° 253 RABN, GW2, nr. 2, f. 142 r° 254 RABN, GW2, nr. 2, f. 143 r° 255 RABN, GW2, nr. 2, f. 145 r° 237 52 1635 8. Levaert vanden Dycke256 9. Nicolaes Simoens257 Slechts 9 leenmannen zijn bekend 1636 8. Jan Debbaut, fs. Lievens Slechts 6 schepenen zijn 9. Antoon van bekend Langhenhove260 1. Daneel Maertens 1. Jan de Haes 1. Jan van den Eechaute 2. Jean Baptista van Hoorenbeke261 2. Guillaume Pres 2. Joos Anne 3. Pieter van Swaene 3. Jacques Pauwels 3. Jacob de Clercq 4. Lieven de Vylder 4. Jan Bal268 4. Willem van den Bossche 5. Levaert vanden Dycke 5. Jacob van Breuseghem 6. Hillewaert van Praet262 6. Ghijsbrecht de Schaepdrijver 7. Jan 't Kindt263 7. Philip de Lateur 8. Niclaes Simoens 8. Lambert Lamberti 9. Joos de Backer264 9. Cornelis Beaumont269 10. Daneel de Cauter265 11. Rombaut Vercluysen266 12. Jacques van Brueseghem267 1637 1. Jan Baptista van Hoorenbeke 2. Nicolaes Simoens270 3. Joos De Backer 4. De Dycker271 Slechts 4 schepenen zijn bekend Geen enkele schepen is bij 1. Jan van den Eechaute naam bekend, de zaken 2. Jacob de Clercq worden steeds "by wysdomme vant volle 3. Ferdinand de Maerschalck collegie" beoordeeld. 4. Philip de Lateur 5. Jan Leeman 5. Jacob van Wichelen 6. Pieter van Swaervelde272 6. Antoon van Langhenhove 7. Cornelis de Schaepdrijvere 258 RABN, GW2, nr. 184, f. 157 r° RABN, GW2, nr. 184, f. 158 v° 256 RABN, GW2, nr. 2, f. 151 r° 257 RABN, GW2, nr. 2, f. 152 r° 260 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 261 RABN, GW2, nr. 2, f. 189 r° 262 RABN, GW2, nr. 2, f. 172 v° 263 RABN, GW2, nr. 2, f. 175 r° 264 RABN, GW2, nr. 2, f. 177 r° 265 RABN, GW2, nr. 2, f. 178 v° 266 RABN, GW2, nr. 2, f. 184 r° 267 RABN, GW2, nr. 2, f. 194 v° 268 RABN, GW2, nr. 184, f. 166 r° 269 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 270 RABN, GW2, nr. 2, f. 196 r° 271 RABN, GW2, nr. 2, f. 198 r° 272 RABN, GW2, nr. 2, f. 199 v° 259 53 8. Jan Debbaut 1637 Slechts 6 leenmannen zijn bekend 1638 Colier, fs. 1. Ghijsbrecht van Hoorenbeke 1. Jacques Pauwels 1. Jan van den Eechaute 2. Cantsoui van Langenhove 2. Jan van Gucht 2. Jacob de Clercq 3. Charles van Verogen 3. Jan de Haes278 3. Ferdinand de Maerschalck 4. Niclays Simoens274 4. Antoon van Langenhove 5. Jacques van Breuseghem 5. Philip van Wichelen 6. Gillis Pee 6. Hildewaert van Praet 7. Jan Leeman275 7. Cornelis van Beaumont 8. Jan Baptista van Hoorenbeke276 8. Pieter Valcke, fs. Jacobs 9. Guillaume de Keersmaecker 9. Jan de Bolle279 10. Cornelis Gheerolfs277 Slechts 10 leenmannen zijn bekend 1639 9. Jacob Abraham273 1. Joos Leeman 2. Charles van Royen280 3. Niclays Simoens281 4. Anthoin van Langhenhove282 Slechts 3 schepenen zijn bekend Geen enkele schepen is bij naam bekend, de zaken worden steeds "by wysdomme vant volle collegie" beoordeeld. 1. Jacob de Clercq 2. Gillis Pee 3. Jan Baptiste van Hoorenbeke 4. Willem van den Bossche, dr. in de medecijnen 5. Jan de Maerschalck 6. Gillis Pee283 5. Jacob van Breusegem 7. Jan Baptista van Hoorenbeke 6. Pieter van Swaervelt 284 8. Rombaut Vercluysen 7. Jan de Maerschalck, licentiaat in de rechten 285 9. Jacques van Brueseghem 273 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. RABN, GW2, nr. 2, f. 46 v° 275 RABN, GW2, nr. 2, f. 204 v° 276 RABN, GW2, nr. 2, f. 206 v° 277 RABN, GW2, nr. 2, f. 208 r° 278 RABN, GW2, nr. 184, f. 178 v° 279 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 43. 280 RABN, GW2, nr. 2, f. 216 r° 281 RABN, GW2, nr. 2, f. 217 r° 282 RABN, GW2, nr. 2, f. 220 v° 283 RABN, GW2, nr. 2, f. 225 r° 284 RABN, GW2, nr. 2, f. 232 v° 285 RABN, GW2, nr. 2, f. 237 r° 274 54 8. Lambert Lamberti 1639 9. Daniël van Wichelen286 Slechts 9 leenmannen zijn bekend 1714 1. Jodocus Taconet 1. Van den Vijver 1. Pieter-Jacob Schauteet, 2. Georges Pauwelaert287 2. Van Langhenhove licentiaat in de rechten 3. Joannes Ephilicus van Migro 3. De Clercq 2. Jan Froy 4. Bartholomeus Alexander van Goethem288 4. De Maerschalck 3. Nicolaas Segers, 5. Eechaut Licentiaat in de rechten 6. Wapenart 4. Karel de Clercq 7. Gheerolfts290 5. Frans de Mena 289 5. Joannes van Belle Slechts 5 leenmannen zijn bekend 6. Jan van den Brande 7. Jan Wautertijn 8. Daniël van Wichelen 9. Jan Frans van Sassegem291 1715 1. Georges Pauwelaert 1. Eechaut 1. Pieter-Jacob Schauteet, 2. Carel Philippe de Clercq292 2. van Langhenhove licentiaat in de rechten 3. Joannes van Migro293 3. De Clercq 2. Jan Froy 4. Jodocus Taconet 4. De Maerschalcq 3. Nicolaas Segers, 5. Bartholomeus Alexander van Goethem294 5. Vanden Vyvere Licentiaat in de rechten 6. Geerolfts 4. Karel de Clercq 7. Wapenart295 5. Frans de Mena Slechts 5 leenmannen zijn bekend 6. Jan van den Brande 7. Jan Wautertijn 8. Daniël van Wichelen 9. Jan Frans van Sassegem296 286 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 43. RABN, GW2, nr. 11, f. 83 v° 288 RABN, GW2, nr. 11, f. 87 v° 289 RABN, GW2, nr. 11, f. 113 r° 290 RABN, GW2, nr. 167, f. 1 r° 291 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 292 RABN, GW2, nr. 11, f. 152 v° 293 RABN, GW2, nr. 11, f. 154 v° 294 RABN, GW2, nr. 11, f. 166 v° 295 RABN, GW2, nr. 167, f. 47 r° 296 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 287 55 1716 1. Georges Pauwelaert 1. Vanden Vyvere 1. Pieter-Jacob Schauteet, 2. Joannes van Belle297 2. De Clercq licentiaat in de rechten 3. Bartholomeus Alexander van Goethem 3. De Maerschalck300 2. Jan Froy 4. Geerolfts 3. Nicolaas Segers, 5. Eechaut Licentiaat in de rechten 6. Van Langhenhove 4. Karel de Clercq 7. Wapenart301 5. Frans de Mena 4. Jodocus Taconet 5. Charel Philippe de Clercq298 299 6. Joannes Hendricus van Migro 6. Jan van den Brande Slechts 6 leenmannen bekend 7. Jan Wautertijn 8. Daniël van Wichelen 9. Jan Frans van Sassegem302 1717 1. Joannes van Belle 1. Vanden Vyvere 1. Pieter-Jacob Schauteet, 2. Georges Pauwelaert303 2. De Clercq licentiaat in de rechten 3. Bartholomeus Alexander van Goethem 3. Geerolfts 2. Jan Froy 4. Eechaut 3. Nicolaas Segers, 5. Van Langhenhove Licentiaat in de rechten 6. Wapenart 4. Karel de Clercq 7. De Maerschalck308 5. Frans de Mena 4. Charel Philippe De Clercq 304 5. Jodocus Taconet 6. Joannes Hendricus van Migro305 7. Anthoine Charles vanden Vijvere306 6. Jan van den Brande 7. Jan Wautertijn 8. Jan vanden Branden 8. Daniël van Wichelen 9. Jan Wautertijn307 9. Jan Frans van Sassegem309 1718 1. Bartholomeus Alexander van Goethem Geen schepenen bekend 1. Adriaan van Houcke 2. Jan Froy 297 RABN, GW2, nr. 11, f. 177 r° RABN, GW2, nr. 11, f. 181 v° 299 RABN, GW2, nr. 11, f. 188 r° 300 RABN, GW2, nr. 167, f. 100 v° 301 RABN, GW2, nr. 167, f. 101 r° 302 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 303 RABN, GW2, nr. 11, f. 249 v° 304 RABN, GW2, nr. 11, f 253 r° 305 RABN, GW2, nr. 11, f. 262 r° 306 RABN, GW2, nr. 11, f. 273 r° 307 RABN, GW2, nr. 11, f. 275 v° 308 RABN, GW2, nr. 167, f. 149 r° 309 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 298 56 1718 2. Joannes Hendricus van Migro 3. Jacob Nicolaas Segers 3. Jodocus Taconet 4. Jan Bernard de Castro y Toledo 4. Jan vanden Branden 5. Jacob de Maerschalck 5. Jan Wautertijn 6. Jan Cornelis Claes 6. A.C. vanden Vijvere310 7. Joris Pauwelaert 7. François Everaert311 8. Ferdinand Milliau 9. Mattheus Schellekens312 Slechts 7 leenmannen bekend 1784 1. Jacobus Franciscus Verhelst Geen schepenen bekend 1. Augustus Beeckman 2. Johannes Maria Carolus Anne 2. Adriaan Schellekens 3. Petrus van Ongheval313 3. Pieter Joris Bruynincx 4. Joannes Jacobus De Meersman314 4. Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck 5. Joannes vanden Velde315 5. Leonard Beeckman, 6. Joannes Sarens316 licentiaat in de rechten 7. Philippus Ignatius Andriessens317 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq318 1785 1. Jacobus Verhelst Geen schepenen bekend 1. Augustus Beeckman 2. Petrus Saerens 2. Adriaan Schellekens 3. Joannes van de Velde319 3. Pieter Joris Bruynincx 4. Maria Carolus Anne320 4. Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck 5. Joannes Jacobus de Meersman321 310 RABN, GW2, nr. 11, f. 280 r° RABN, GW2, nr. 11, f. 331 r° 312 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 313 RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r° 314 RABN, GW2, nr. 32, f. 22 v° 315 RABN, GW2, nr. 32, f. 31 r° 316 RABN, GW2, nr. 32, f. 105 v° 317 RABN, GW2, nr. 32, f. 159 v° 318 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 319 RABN, GW2, nr. 32, f. 208 v° 320 RABN, GW2, nr. 32, f. 220 r° 321 RABN, GW2, nr. 32, f. 238 v° 311 57 1785 6. P. J. van Ongheval 5. Leonard Beeckman, 7. J. Ysebrant322 licentiaat in de rechten 8. P. L. J. Schoutheet323 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, 9. Philippus Ignatius Andriessens324 licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq325 1786 1. Jacobus Franciscus Verhelst 1. Schoutheet 1. Augustus Beeckman 2. Petrus Joannes Sarens 2. Vanden Vyvere 2. Adriaan Schellekens 3. Joannes van de Velde326 3. De Lantsheere332 3. Pieter Joris Bruynincx 4. Petrus Augustinus Joseph Ysenbrant327 4. de Terbecq333 4. Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck 5. de Wapenaert334 328 5. M. C. Anne 6. Joannes Jacobus De Meersman329 6. De Meulemeester335 7. Baron d'Eetvelde336 7. P. Schoutheet330 5. Leonard Beeckman, licentiaat in de rechten 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, 8. Ph. Ignatius Andriessens331 licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq337 1787 1. Joannes vande Velde 2. Petrus Augustinus Josephus Ysenbrant338 3. Maria Carolus Anne 4. Petrus Joannes Sarens339 1. van den Broucke de 1. Augustus Beeckman Terbecq 2. Adriaan Schellekens 2. Schoutheet 3. Pieter Joris Bruynincx 3. Vanden Vijvere 4. Karel Jan Joseph de 4. De Lantsheere Waepenaert de Kerrebroeck 322 RABN, GW2, nr. 32, f. 250 v° RABN, GW2, nr. 32, f. 273 v° 324 RABN, GW2, nr. 32, f. 284 r° 325 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 326 RABN, GW2, nr. 32, f. 339 r° 327 RABN, GW2, nr. 32, f. 345 v° 328 RABN, GW2, nr. 32, f. 360 v° 329 RABN, GW2, nr. 32, f. 370 v° 330 RABN, GW2, nr. 32, f. 377 v° 331 RABN, GW2, nr. 32, f. 466 v° 332 RABN, GW2, nr. 192, f. 1 r° 333 Idem, f. 1 v° 334 RABN, GW2, nr. 192, f. 2 v° 335 RABN, GW2, nr. 192, f. 4 v° 336 RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r° 337 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 338 RABN, GW2, nr. 33, f. 6 r° 339 RABN, GW2, nr. 33, f. 23 r° 323 58 1787 5. Joannes De Meersman340 5. De Wapenaert342 5. Leonard Beeckman, 6. Philippus Ignatius Andriessens341 6. De Meulemeester licentiaat in de rechten 7. Baron d'Eetvelde343 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, Slechts 6 leenmannen zijn bekend licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq344 1788 1. M. C. Anne 1. de Terbecq 1. Augustus Beeckman 2. J. Van de Velde 2. Schoutheet 2. Adriaan Schellekens 3. Ysebrant345 3. Van den Vyvere350 3. Pieter Joris Bruynincx 4. P. J. Sarens346 4. De Lantsheere 5. J. De Meersman347 5. De Wapenaert351 4. Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck 6. P.I. Andriessens348 6. De Meulemeester 7. P.J. Schoutheet349 7. Baron d'Eetvelde352 5. Leonard Beeckman, licentiaat in de rechten 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq353 1789 1. J. De Meersman 1. Schoutheet 1. Augustus Beeckman 2. P. J. Schoutheet 2. Vanden Vijvere 2. Adriaan Schellekens 3. P. J. Ysenbrant354 3. De Lantsheere358 3. Pieter Joris Bruynincx 4. M. C. Anne 4. de Terbecq359 5. P. J. Sarens355 5. De Meulemeester 4. Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck 5. Leonard Beeckman, 340 RABN, GW2, nr. 33, f. 25 v° RABN, GW2, nr. 33, f. 27 v° 342 RABN, GW2, nr. 192, f. 5 v° 343 RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r° 344 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 345 RABN, GW2, nr. 33, f. 279 v° 346 RABN, GW2, nr. 33, f. 289 r° 347 RABN, GW2, nr. 33, f. 294 v° 348 RABN, GW2, nr. 33, f. 376 v° 349 RABN, GW2, nr. 33, f. 419 v° 350 RABN, GW2, nr. 192, f. 23 r° 351 RABN, GW2, nr. 192, f. 23 v° 352 RABN, GW2, nr. 192, f. 25 v° 353 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 354 RABN, GW2, nr. 33, f. 466 v° 355 RABN, GW2, nr. 33, f. 469 v° 341 59 1789 6. P. I. Andriessens356 6. Baron d'Eetvelde licentiaat in de rechten 7. J. Vanden Velde357 7. de Wapenaert360 6. Jan Emmanuël Marie Gheerolfs, licentiaat in de rechten 7. Ambrosius M. van den Broecke de Terbecq361 1790 1. J. J. De Meersman 1. De Lantsheere 2. M. C. Anne362 2. de Terbecq 3. Petrus Joannes Sarens363 3. de Wapenaert 4. Petrus Augustinus Josephus Ysenbrant364 4. Keppens368 2. Frans Andriessens 3. Jan Emmanuël Gheerolfs 5. Vanden Vyvere 365 5. Andriessens 1. Karel de Waepenaert, heer van Kerrebroeck Marie 4. Jodocus Joannes Verhassel 369 6. Bauidens 6. J. Vanden Velde366 5. Andreas van der Vaerent 370 7. d'Hollander 367 7. P. J. Schoutheet 6. Jacob Anne 7. Ambrosius van Broucke de Terbecq371 Tussen 1631 en 1639 waren er in totaal 91 leenmannen die we bij naam kennen, het gaat hier weliswaar slechts om 33 verschillende personen. Wat ook al duidelijk blijkt is dat het officieel vastgesteld aantal leenmannen per jaar niet gevolgd werd. In sommige jaren was er sprake van elf of twaalf leenmannen, duidelijk meer dan het in de costumen vastgestelde aantal van negen. Hoewel wettelijk gezien slechts twee, maximum drie leenmannen hun termijn verlengd konden zien, blijkt dat tussen 1631 en 1632, zes van de twaalf leenmannen, 50% van het leenhof dus hun ambt met een extra jaar verlengd zagen. Het daaropvolgende jaar blijven vier leenmannen uit 1632 zetelen. In 1634 zijn maar liefst acht van de elf leenmannen zittenblijvers van het voorgaande ambtsjaar. In alle volgende jaren tot en met 1639 zette dit verschijnsel zich voort. Het maximum van drie opeenvolgende ambtstermijnen werd ook met de regelmaat van de klok met de voeten getreden, met een eerste plaats 358 RABN, GW2, nr. 192, f. 39 r° RABN, GW2, nr. 192, f. 39 v° 356 RABN, GW2, nr. 33, f. 495 v° 357 RABN, GW2, nr. 33, f. 558 v° 360 RABN, GW2, nr. 192, f. 40 r° 361 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 362 RABN, GW2, nr. 34, f. 10 v° 363 RABN, GW2, nr. 34, f. 20 r° 364 RABN, GW2, nr. 34, f. 26 v° 365 RABN, GW2, nr. 34, f. 95 v° 366 RABN, GW2, nr. 34, f. 109 v° 367 RABN, GW2, nr. 34, f. 137 v° 368 RABN, GW2, nr. 192, f. 56 r° 369 RABN, GW2, nr. 192, f. 55 v° 370 RABN, GW2, nr. 192, f. 56 v° 371 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 56. 359 60 den voor Jan Baptista van Hoorenbeke die in de jaren 1631 tot 1639 onafgebroken in het leenhof gezeteld heeft. Zoals uit bovenstaande lijst blijkt, bleven ook veel andere leenmannen langer zetelen dan gewoonterechtelijk toegestaan was. Hoewel het leenhof en de kasselrijschepenbank bepaalde taken samen moesten waarnemen, zetelden er (voor zover de hoofdschepenen gekend zijn) geen leenmannen in de kasselrijschepenbank. De stadsschepenbank daarentegen werd niet zelden bevolkt door leenmannen, soms voor hun ambtstermijn als leenman, soms erna, soms tussen twee mandaten als leenman in, maar opvallend genoeg soms ook tijdens hun termijn als leenman. Georges (Joris) van Hoorenbeke, Joos Leeman en Ferdinand de Maerschalcq illustreren deze, alweer onwettige praktijk in 1632372. Ook in 1633 tellen we drie leenmannen, Jan Leeman, Jan van Elsackere en Hildeward (Eduart) van Praet die tegelijk stadsschepen waren. Schepen Jan Debbaut was de zoon van Lieven Debbaut, die leenman was. Politieke dynastieën waren de stad in de 17e eeuw dus niet vreemd373. De familie van Hoorenbeke zat in 1631, 1632 en 1638 met twee verwanten in het leenhof, alweer een feit dat tegen het gewoonterecht van het leenhof inging374. Jan van Elsackere was naast zijn functie als leenman in 1632 en 1633 ook griffier van het leenhof375. Over Joos Impyns, leenman in 1631376 leren we, dankzij een proces voor de Grote Raad van Mechelen, dat hij in 1618 werkzaam was als notaris en te Berlare woonde377. Als notaris zal hij als een van de weinigen onder de leenmannen over een rechtendiploma beschikt hebben. Aangezien de stadsschepenbank en het leenhof qua samenstelling vergelijkbaar waren, kan men het vermoeden uiten dat, net zoals in de stadsschepenbank, in de 17e eeuw elk jaar ongeveer 1 à 2 leenmannen een juridische gediplomeerde achtergrond had378. Enige ervaring met het recht strekte immers tot aanbeveling om in het leenhof te zetelen, echter ervaring kon men ook door de praktijk verwerven. Leenman in het leenhof was vaak niet het enige politiek wapenfeit dat een leenman in de 17 e eeuw volbracht, vaak had men ook nog andere functies binnen het stads- of kasselrijbestuur van Dendermonde. Gillis Pee de oudere was bijvoorbeeld reeds in 1593 griffier van het weeshuis van Dendermonde379, later volgde hij Jaques van Breussegem op als lid van de Wet van Dendermonde380. Zijn zoon Gillis Pee de jonge werd door Lucas Aventz opgevolgd als schepen van de stad Dendermonde381. Aangezien Gillis Pee de oudere reeds in 1593 politiek actief was, zetelde zijn zoon vermoedelijk in het leenhof in de jaren '30 van de 17e eeuw. De bovenvermelde familie van Hoorenbeke bekleedde verschillende functies in de loop van de 17e eeuw. Lucas van Hoorenbeke was 372 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. RABN, GW2, nr. 2, f. 93 v° en A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42. 374 RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v°, f. 17 r°, f. 42 r°, f. 44 v°, f. 46 v° en f. 206 v°. 375 RABN, GW2, nr. 2, f. 40 v° 376 RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v° 377 ARA, Grote Raad van Mechelen, Beroepen uit Vlaanderen, Clerus, nr. 89, f. 33 r°. 378 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, pp. 37-52. 379 ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 1 r° 380 ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 5 r° 381 ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 7 r° 373 61 onderbaljuw in 1608, twee van zijn bloedverwanten, Jooris en Georges waren dat jaar leenman382. Ook in 1663 was een andere Jooris van Hoorenbeke leenman383. Een Georges van Hoorenbeke was in 1646 ontvanger van de domeinen van Dendermonde384, een functie waarin hij opgevolgd werd door François van Hoorenbeke in 1668385. Deze zou de functie uitoefenen tot 1678, met een korte onderbreking in 1673, wanneer Sergeant-Generaal Don Francisco Gonzales de Alvelda de functie waarnam386. Na de intermezzo's van Jacques Kint tot 1689387 en Michel François van Coppenolle388, zou in 1696 opnieuw een van Hoorenbeke receveur des domaines et fortifications worden, deze maal Jean Baptiste389. De familie van Hoorenbeke vormde aldus een goed voorbeeld van een stadspatriciërsfamilie uit Dendermonde, die een stevige politieke machtsbasis in stad en land uitgebouwd hebben. De meeste leenmannen in deze eeuw komen bovendien uit Dendermonde stad of uit dorpen op maximum een dagmars van de stad. Uit de gebieden buiten de kasselrij, die van het leenhof afhingen, kon ik geen enkele leenman terugvinden. De tweede periode neemt de jaren tussen 1714 en 1718 onder de loep. In totaal zijn voor deze periode 33 leenmannen bekend. Net zoals in de jaren '30 van de 17e eeuw, bleef het onwettige gebruik meer dan drie leenmannen een ambtsverlenging toe te kennen in voege. Het leek veeleer het omgekeerde van wat in het gewoonterecht geschreven stond, namelijk in plaats van twee of drie leenmannen die hun termijn verlengd zien, was er elk jaar slechts een verversing van twee of drie leenmannen. Men moet hierbij natuurlijk rekening houden met het feit dat lang niet alle leenmannen bekend zijn. Het cumuleren van een functie in het leenhof en het ambt van stadsschepen gebeurde ook begin 18 e eeuw nog steeds, zij het in minder grote mate dan in de voorafgaande eeuw. Zo was Charel Philippe de Clercq in 1716 zowel leenman als schepen; in 1717 werd hij hierin vergezeld door Jan vanden Branden en Jan Wautertijn390. Opvallend is echter dat er tussen 1715 en 1717 ook tussen de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde een De Clercq genoemd stond. De hoofdschepenen werden jammer genoeg steeds slechts met achternaam vermeld waardoor we niet kunnen besluiten of het om Charel Philippe de Clercq zelf gaat, een familielid of dat het zelfs helemaal geen verwant was391. De laatst bekeken periode ligt aan het einde van het Ancien Regime, tussen 1784 en 1790392. Naar analogie met de evoluties op de hogere juridische en bestuurlijke niveaus zou men een 382 RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v° RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r° 384 ARA, Aud., nr. 1322, f. 70 r° 385 ARA, Aud., nr. 1322, f. 72 r° 386 ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r° 387 ARA, Aud., nr. 1322, f. 74 r° 388 ARA, Aud., nr. 1322, f. 76 389 ARA, Aud., nr. 1322, f. 78 r° 390 RABN, GW2, nr. 11, f. 275 v° en A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52. 391 RABN, GW2, nr. 167, f. 47 r°, f. 100 v° en f. 149 r°. 392 Na 1790 is het niet meer mogelijk om voor alle drie de instellingen na te gaan wie er in zetelde. 383 62 professionalisering van de instelling verwachten, waarbij de organieke regels nauwer gevolgd worden en geschoolde juristen de plaats innemen van lokale edelen. Enigszins paradoxaal is dat net op het einde van het Ancien Regime we meer lage edelen in het leenhof, de stadsschepenbank en de kasselrijschepenbank terugvinden, resp. jonkers Johannes Maria Carolus Anne393 en Petrus Augustinus Josephus Ysenbrant in het leenhof394, Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck en Ambrosius Michael Joseph van den Broecke de Terbecq395in de stadsschepenbank396 en Baron d'Eetvelde397 en diezelfde de Waepenaert en van den Broecke in de hoofdschepenbank398. Wat de leden van het leenhof betreft kan men echter meteen bemerken dat het hier om ambtsadel gaat, aangezien Carolus Anne, tegelijk als licentiaat in de rechten griffier van de stad Dendermonde was399. Dat laatste was volgens het costumier recht, zoals eerder gezegd, eigenlijk verboden. Van de leenmannen hadden enkel Carolus Anne (ook wel Anné geschreven) en Petrus Schoutheet een rechtenopleiding gevolgd. Den grooten Brugschen Comptoir-almanach vermeldde ook Paulus Franciscus de Lantsheere, licentiaat in de rechten, als leenman400; echter, in de onuitgegeven akten van het leenhof, werd hij enkel als griffier van het leenhof aangeduid401. Het interessante aan de Brugsche Comptoir-almanach is echter dat ook de straat waarin de leenmannen woonachtig waren aan de lezer meegedeeld worden. Op de griffier, die in den Hoek van Affligem woonde, was het domicilie van alle andere leenmannen in 1786 gelegen in het centrum van de stad Dendermonde402. Aangezien tussen 1784 en 1790 ook steeds dezelfde leenmannen in ambt bleven, waren alle gekende leenmannen voor de bovenvermelde periode dus inwoners van de stad Dendermonde. Enkel Petrus Schoutheet cumuleerde het ambt van leenman en hoofdschepen; echter tussen de stadsschepenen zitten met Jacob Anne en Frans Andriessens in 1790 wel familieleden van de leenmannen403. Op het einde van de 18e eeuw was het ambt van leenman dus in handen van het stadspatriciaat, die leenmannen leverden die vaker niet dan wel geadeld waren. Professionele juristen in het leenhof bleven vaker uitzondering dan regel. Algemeen kunnen we dus stellen dat leenmannen in het vorstelijk leenhof van Dendermonde meestal afkomstig waren uit de stad zelf of een straal van een dagmars van de stad. Binnen het leenhof behartigden ze de belangen van hun dorp indien ze niet uit de stad kwamen, zo bijvoorbeeld de enkele 393 RABN, GW2, nr. 32, f. 49 v° RABN, GW2, nr. 32, f. 345 v° 395 Zoon Franciscus van den Broecke de Terbecq was tussen 1820 en 1837 burgemeester van Dendermonde en later lid van het Nationaal Congres en de Kamer van Volksvertegenwoordigers (bron: Sine Nomine, F.I.H. baron Van den Broucke, in: < http://www.parlement.com/id/vg09lltdjay8/f_i_h_baron_van_den_broucke>, geraadpleegd op 04/04/2014.) 396 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55. 397 RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r° 398 RABN, GW2, nr. 192, f. 5 v° 399 P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach voor het jaer 1786, Brugge, de Busscher, 1786, p. 210. 400 P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach, p. 212. 401 RABN, GW2, nr. 32, f. 339 r° 402 P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach, p. 212. 403 A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 56. 394 63 leenmannen uit Opwijk die tussenkwamen in een zaak voor hun burgemeester, meier en schepenen404. Over het algemeen waren ze geen edelen en indien ze geadeld waren, dan was het meestal ongetitelde of zeer lage adel. Het ambt van leenman werd vaak voorafgegaan door of gecumuleerd met een andere functie, bijvoorbeeld in de stadsschepenbank. Vaak komen ook dezelfde namen terug, wat er op duidt dat leenman zijn een functie was, die binnen bepaalde families zeer gegeerd was en onofficieel doorgegeven werd. Een opvallende evolutie was dat naar het einde van de 18e eeuw het cumuleren met het ambt van stadsschepen veel minder voorkwam, maar dat een langere ambtsperiode, die de gewoonterechtelijk toegelaten termijn van 3 jaar ver oversteeg des te meer voorviel. Op andere gebieden kent de vroegmoderne tijd eerder een continuïteit wat de leenmannen betreft. De organieke regels uit de costumen bleken in de praktijk meer richtlijnen dan echte wetten te zijn. Een belangrijke opmerking die evenwel nog gemaakt moet worden is dat men zich in principe ook kon laten vervangen als leenman, maar dat nergens in de bronnen aangegeven staat of iemand nu zelf een leenman was of een plaatsvervanger. Maar omdat, wanneer een baljuw of griffier vervangen werd, men steeds loco baljuw of loco griffier noteerde, is het, tot verder onderzoek het tegendeel zou uitwijzen, het meest werkbare om ervan uit te gaan dat elke leenman in het leenhof officieel namens zichzelf zetelde. 5.2.3. Andere ambtenaren verbonden aan het leenhof In het personeelsbestand van het leenhof vinden we als eerste de griffier terug, deze hield de administratie bij, verzorgde de notulen van de zittingen en schreef de vonnissen neer op straffe van nietigheid405. Enkele griffiers waren, analoog met de perioden waarvoor de leenmannen opgezocht werden: Jan van Elsackere van 1631 tot 1639, die ook leenman was in deze periode406, Joannes David Pauwelaert van 1714 tot 1718407 en van 1784 tot 1790 Paulus Franciscus de Lantsheere408. Vanaf de 12e eeuw kreeg de hoogbaljuw409 een vertegenwoordiger in de zogenaamde 'princelycke prochies'. Deze meier was de plaatselijke vertegenwoordiger van de landsheer. De meier werkte voor de lokale schepenbank, de lokale lagere rechtbank of vierschaar en maande de leenmannen van het plaatselijk leenhof. Als maenheer van het lokale leenhof vervulde hij een cruciale functie aangezien een vonnis slechts rechtsgeldig was, wanneer het werd uitgesproken in aanwezigheid van de meier. De meier had ook een belangrijke politionele taak waarin hij geassisteerd werd door veldwachters, die de hoogbaljuw aanstelde. De meierij hing af van het Leenhof van Dendermonde en werd om de drie jaar door de vorst verpacht aan de meestbiedende. In de parochie Zele gebeurde dit begin 16 e eeuw voor zo'n acht Vlaamse pond410. 404 RABN, GW2, nr. 187, f. 31 r°, f. 33 r° en f. 36 r°. B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 36. 406 RABN, GW2, nr. 2, f. 40 v° 407 RABN, GW2, nr. 11, f. 280 r° 408 RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r° 409 Cf. infra. 410 E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, pp. 242-243. 405 64 De overmeier of overamman was een ambtenaar van het Land van Dendermonde die een rechtsmacht had die grotendeels dezelfde was als die van de amman van de stad Dendermonde. Net als de hoogbaljuw moest ook hij een borg betalen ter verzekering van zijn beheer, in 1564 was dit bedrag 800 pond. Normaal gezien werd ook dit ambt door het leenhof verpacht aan drie pond groote per jaar. De overamman had verschillende taken. Hij stond in voor de sommatiën en executiën van alle akten en vonnissen van de schepenen in de parochies411. Verder moest hij boetes inzamelen, schepenen bezweren recht te spreken, toezicht houden op het onderhoud van wegen, dijken en waterwegen, het waarnemen van de belangen van wezen en minderjarigen. Voor het Leenhof assisteerde hij bij de overdracht van erfgoederen. Indien nodig kon hij zich laten bijstaan door sergeanten412. In 1617 was een zekere Eduart Oste overamman413. Niet zelden lieten de hoogbaljuws zich in hun dagdagelijkse taken vervangen door andere functionarissen. Zoals in het stuk over de leenmannen reeds aangehaald werd, gebeurde dit soms door een loco baljuw, veel vaker echter was het de onderbaljuw of de luitenant-baljuw die deze taak op zich nam. De onderbaljuw is een ambt dat samen met dat van hoogbaljuw in leen gegeven werd. In het kernarchief van de Audiëntie vinden we een hele bundel van dergelijke "Patentes de haut et sous Bailly de la Ville et Terroir de Tenremonde" terug414. Deze onderbaljuws bleken veeleer lokale figuren te zijn, die voor of tijdens hun onderbaljuwschap een functie als burgemeester van een van de dorpen binnen het Land van Dendermonde vervulden. In de akten van het leenhof zijn het vaak deze onderbaljuws die aanwezig waren bij de zitting en als baljuw aangeduid werden en de teksten ondertekenden415. Enkele bekende onderbaljuws zijn Lucas van Hoorenbeke in 1608416, Symoen de Taeye in 1631417, Pieter vande Vijver in de jaren '30 van de 17e eeuw418, Prosper vande Vijver in 1644419 en Philips de Clippeleir in 1663420. Een van de belangrijkste personeelsleden van het leenhof was evenwel de luitenant-baljuw, die zowel plaatsvervanger als assistent van de hoogbaljuw kon zijn. Parallel met de griffiers en leenmannen kennen we de luitenant-baljuws voor de jaren 1631-1639, 1714-1718 en 1784-1790. In de jaren 1631 tot 1633 was Michel Moch, die zijn carrière startte als drossaard van Buggenhout, de luitenant-baljuw van het Land en leenhof van Dendermonde421. Hij werd in 1634 opgevolgd door de in 1635 tot jonker geadelde Charles Goethals422. In 1639 nam Pieter 411 J. Broeckaert, De Ammans van Dendermonde, Dendermonde, Sine Nomine, 1909, pp. 23-25. Idem, p. 8. 413 ARA, Aud., nr. 1322, f. 148-149 r°. 414 ARA, Aud., nr. 1322, f. 2 r° 415 RABN, GW2, nr. 1-35, passim. 416 RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v° 417 RABN, GW2, nr. 184, f. 52 v° 418 RABN, GW2, nr. 184, f. 88 r°, f. 135 r° en f. 143 r°. 419 RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v° 420 RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r° 421 RABN, GW2, nr. 2, f. 6 v°, f. 42 r° en f. 69 r°. 422 RABN, GW2, nr. 2, f. 123 r° 412 65 van de Vijver, die in 1632 onderbaljuw zou worden, zijn plaats in423. In het begin van de 18e eeuw werd de functie waargenomen door Frans van Alstein, die het minstens tot 1718 zou blijven424. De luitenant-baljuw in 1784 was Philippus Joannes Staes, die de functie niet meer uit handen zou geven tot het einde van het Ancien Régime425. 423 RABN, GW2, nr. 2, f. 219 r° RABN, GW2, nr. 11, f. 84 r°, f. 152 v°, f. 177 r°, f. 249 v° en f. 287 r°. 425 RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r°, f. 208 r°, f. 339 r°, RABN, GW2, nr. 33, f. 6 r°, f. 289 r°, f. 469 v° en RABN, GW2, nr. 34, f. 8 v°. 424 66 5.3 De hoogbaljuws 5.3.1 De functieomschrijving en bevoegdheden van de hoogbaljuw De baljuw was als vertegenwoordiger van de (afwezige) vorst de belangrijkste vorstelijke ambtenaar van de het Land van Dendermonde. Tussen 1364 en 1600 kende het Land van Dendermonde 57 baljuws, de gemiddelde ambtsperiode bedroeg aldus vier jaar. Vanaf het jaar 1700 tot het einde van het Ancien Régime hadden de baljuws gewoonlijk een langere ambtstermijn. Sinds de 16 e eeuw werd de baljuw gewoonlijk hoogbaljuw of gouverneur genoemd om een onderscheid te maken met de baljuws van lagere leenhoven426. Wie de ambitie had hoogbaljuw te worden, werd geacht aan enkele voorwaarden te voldoen. Die voorwaarden namen al een aanvang nog voor men geboren was, aangezien een hoogbaljuw een wettige afstammeling moest zijn, een bastaard kwam niet in aanmerking voor de functie427. Een tweede voorwaarde met als doel de onpartijdigheid te verzekeren, was dat hoogbaljuws geen poorters van hun standplaats mochten zijn428. Een feit dat niet alleen voor de baljuw zelf, maar vaak ook voor zijn echtgenote gold429. Meer zelfs, hij moest ook afstand doen van ieder poorterschap, een regel waar elke grafelijke agent zich naar behoorde te schikken430. Een universitair diploma was niet vereist, enige kennis van de rechtspraktijk was aanbevolen431. De hoogbaljuw moest zich financieel borg stellen voor zijn functie. Deze borgstelling gebeurde bij zijn eedaflegging voor de Rekenkamer van Rijsel432. De benoeming van een hoogbaljuw gebeurde normaal gezien door de vorst zelf via benoemingsbrieven. Met deze brieven kon een hoogbaljuw zich naar zijn standplaats wenden, waar hij de ambtseed voor de lokale instanties aflegde433. De eed ging als volgt: "Ic (naam hoogbaljuw) zweere goet ende recht bailluy van der poort ende lande van Denremonde te zijne, Mijns heeren recht van Denremonde te bewarene, de heilige kercke in rechte te houdene, eerlijck wet ende vonnisse te doene, diet aen mij verzouck oft doet verzoucken, de privilegien, rechten, costuymen ende usaigen van der poort ende lande van Denremonde thoudene ende helpen houdenen, ons gheduchs heeren munte thoudene ende helpen houdene ende alles te doene dat een goet gherecht bailluy van der poort ende lande van Denremonde schuldich is van doene dat en sal ick niet laeten omme maeschijp, omme vrieschap, omme hate, omme hulde, omme neydt, noch om egheen dinck, dat herte ghepeyzen mach, 426 E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, p.242. Merk op dat bastaarden die voldoende vermogend waren door het betalen van zekere som aan de vorst voor brieven van wettiging, toch juridische als wetigge kinderen erkend konden worden. 428 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 25. 429 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, Brussel, Paleis der Academiën, 1967, pp. 110-111. 430 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 129. 431 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 26. 432 ARA, Aud., nr. 1322, f. 114 r° en f. 115 r°. 433 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 131. 427 67 oft moet utspreken, zoe moet mij God helpen."434 Elke hoogbaljuw was bovendien verplicht te resideren in zijn ambtsgebied en mocht zich in principe slechts tijdelijk laten vervangen435. De hoogbaljuw had verscheidene opdrachten, als vertegenwoordiger van de vorst en ambtenaar van het Leenhof van Dendermonde was hij een soort gerechtelijk manusje-van-alles. Een greep uit zijn takenpakket436: hij maande de leenmannen om recht te spreken en hij zat de zittingen van het Leenhof voor. Zoals gezegd koos de baljuw uit een lijst van 18 voorgedragen leenmannen negen mannen die in het Leenhof zetelden. De hoogbaljuw deed echter nog tal van andere benoemingen waaronder de lokale schepenen in de 'princelicke prochies', de griffier, de meiers en uiteraard zijn eigen medewerkers. Naast deze organisatorische opdrachten had de baljuw natuurlijk ook belangrijke gerechtelijke functies. Vooreerst diende hij alle misdrijven die tot de bevoegdheid van het leenhof behoorden op te sporen en eventueel te vervolgen. Niet alle zaken werden vervolgd daar de hoogbaljuw als vertegenwoordiger van de vorst het compositierecht bezat. Het compositierecht kan men vergelijken met onze hedendaagse minnelijke schikking. Vanaf de 15e eeuw beperkte de overheid het compositiestelsel steeds meer. De hoogbaljuw werd verplicht om voorafgaand advies in te winnen bij de vorst indien hij zware misdrijven wilde composeren. Bij ordonnantie was het vanaf juli 1570 zelfs verboden misdrijven waar een lijfstraf op stond te composeren, met uitzondering van verschoonbare doodslag. Ook in naam van de vorst diende hij misdrijven op te sporen. In aanwezigheid van twee leenmannen mocht hij getuigen verhoren en een proces-verbaal laten opmaken. Voor ernstige delicten kon de hoogbaljuw een gerechtelijk onderzoek vorderen, een 'information préparatoire'. De informatie daarvoor werd ingezameld in aanwezigheid van twee leenmannen of twee stadsschepenen van Dendermonde. Niet enkel in de voorbereiding van processen werd de hoogbaljuw aan het werk gezet, hij moest ook de vonnissen van het leenhof ten uitvoer brengen. Bij de tenuitvoerlegging kon hij goederen in beslag nemen, boetes innen en lijfstraffen laten uitvoeren437. Het innen van de tiende denier, genaamd het marckgelt, dat betaald moest worden bij de verkoop van niet-feodale goederen behoorde niet tot de rechten van de hoogbaljuw, hiervan moest hij slechts verslag uitbrengen en de inning overlaten aan hoe het de vorst belieft. Toch heeft hoogbaljuw Charles d'Aubremont dit betwist in het jaar 1621. Het innen van het marckgelt moet dus een lucratieve aangelegenheid geweest zijn438. De hoogbaljuws betaalden zelf hun eigen loon uit, een wedde die voor de kasselrij Dendermonde overigens vrij klein was439. Voor elke zaak op een normale zittingsdag ontving de baljuw zes stuivers, twaalf indien er een tussenvonnis of definitief vonnis gewezen werd. Akten opgesteld voor vrijwillige 434 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 28. J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, pp. 155-159. 436 De volledige taakomschrijving van de hoogbaljuw kan men terugvinden in een van de diverse uitgaven van de costumen van Stad en Land en van het leenhof van Dendermonde. 437 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, pp. 30-35. 438 ARA, Aud., Nr. 1322, f. 108 r°-112 v°. 439 J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 165. 435 68 rechtspraak leverden hem tien stuivers op440. Wanneer de baljuw en leenmannen op verzoek van een van de partijen samenkwamen voor een uitzonderlijke vergadering, dan werd hun salaris verdubbeld ten opzichte van een gewone zitting441. Een plaatsbeschouwing en andere 'acten van hun officie' leverden binnen de Stad, het Vrije en haar banmijl een gulden op, erbuiten 2 gulden en buiten de kasselrij van het Land van Dendermonde kreeg de hoogbaljuw zes gulden per dag. Voor elke 'brief van affixie ofte plackbrief' kreeg hij 9 stuivers442. Voor het zegelen van willige akten kreeg de baljuw 10 stuivers en voor elke gehorode oorkonde 3 stuivers443. Voor arrestaties op schepen en lijkschouwingen kreeg de hoogbaljuw 10 stuivers op voorwaarde dat ze binnen de Stad en het Vrije plaatsvonden, daarbuiten verdubbelde dit loon. Criminele zaken volgden dezelfde barema's als burgerlijke zaken. Voor information préparatoire kreeg de baljuw ook 10 stuivers, voor compromissen kreeg hij zelfs 2 gulden444. Daarnaast had de hoogbaljuw recht op een deel van de inkomsten uit composties afgesloten in Baasrode-Sint-Amands, Oudegem, Wieze en Moorselkapittel445. Aangezien een hoogbaljuw de hoogste vorstelijke vertegenwoordiger van een kasselrij was en er vrij veel geld door zijn handen ging, was enige controle natuurlijk noodzakelijk. De controle gebeurde voornamelijk door de Rekenkamer en dit op twee manieren. De voornaamste check was de rekenplicht van de hoogbaljuw, de dubbel check de uitgavenlijst opgesteld door de leenmannen, stadsschepenen en de griffier van het leenhof. Die laatste lijst somde immers de inkomsten en uitgaven van de baljuw op, waardoor men kon nagaan of de rekeningen die een hoogbaljuw zelf instuurde wel klopten446. 5.3.2 Vorstelijke getrouwen, stadspatriciaat en kleine heren In de praktijk van de 16e eeuw bleken volgens Bart de Wilde de hoogbaljuws vaak heren van kleine heerlijkheden te zijn met geen of een lage adellijke titel zoals ridder. Hij zag slechts bij uitzondering een belangrijke officier uit het leger of een hoge edelman tot hoogbaljuw van het Land van Dendermonde verkozen worden, ze oefenden dit ambt dan echter niet persoonlijk uit, maar lieten zich vervangen447. Zoals uit onderstaande korte biografische studie van de hoogbaljuws zal blijken, moet dit beeld toch enigszins genuanceerd worden. De hoogbaljuws waren inderdaad vaak kleine heren, maar regelmatig zien we ook getrouwen van de vorst de functie op zich nemen. Een functie waarin ze zich soms lieten vervangen zoals Christoffel de Barouze, maar die ze net zo goed soms zelf uitvoerden zoals Allard Bentinck. 440 Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, by syne Majest. gedecreteert den 19. Meye Anno M.D.C.XXVIII, Dendermonde, Jacobus Ducaju, 1741, p. 25. 441 Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, 1741, p. 26. 442 Sine Nomine, Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde, Gent, Petrus de Goesin, 1773, pp. 33-34. 443 Sine Nomine, Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde,1773, p. 35. 444 Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, 1741, pp. 28-29. 445 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 31. 446 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 29. 447 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 25. 69 Jacob Donche (1477-1480 en 1485-1486)448 Jacob Donche werd in 1432 geboren te Veurne en maakte na zijn rechtenopleiding een snelle opgang in de Gentse ambtenarij dankzij zijn huwelijk met de zus van rechtsgeleerde Pieter Boudens. Hij was onder andere kiezer van de schepenbank en stad en meermaals commissaris bij de vernieuwing van de wet. Vanaf 1457 werd hij secretaris van de Raad van Vlaanderen om enkele jaren later raadsman te worden en vervolgens in 1463 commissaris. In 1469 nam hij de taak van ontvanger van Vlaanderen in het Gentse ter hand. In 1473 schreef hij het ambt van watergraaf en moermeester van Vlaanderen op zijn cv. Een functie die hij dat jaar combineerde met een zetel als raadsheer in de Raad van Vlaanderen449. In datzelfde jaar trad hij voor de tweede maal in het huwelijksbootje, ditmaal met Philippa Utenhove450. Jacob Donche zou ook raadgever van hertog Filips de Goede geweest zijn451. De herfst van zijn carrière bracht Jacob door in Dendermonde, waar hij door de zegelbrief van Maria van Bourgondië in 1477 tot hoogbaljuw benoemd werd452. In deze functie vervolledigde hij twee ambtsperioden: een eerste van 1477 tot 1480, waarna hij vervangen werd door Siger Spot en vervolgens opgevolgd door Jean d'Ideghem en Karel van Masseme en een tweede tussen 1485 en 1486. Tussendoor maakte hij regelmatig deel uit van Bourgondische hertogelijke zendingen naar onder andere de Engelse koning. Op 30 juli 1492 stierf hij op zestigjarige leeftijd en werd begraven in de O.L.V.-kerk te Dendermonde453. Dat Jacob verschillende kinderen moet gehad hebben staat vast, hun identiteit is echter op Lieven Donche, een rechtenstudent en kanunnik te Dendermonde, na onduidelijk454. Siger Spot (1480) Jacobus Maestertius vermeldde dat Siger Spot in 1480 Jacob Donche bij diens afwezigheid verving455. Jean d'Ideghem (1481-1483) Over Jean d'Ideghem, ook wel de Yedeghem genoemd, is relatief weinig geweten. Jean was heer van Wieze en was gehuwd met Cécile de Liedekercke, die in 1477 overleed456. Bij een gevecht tussen de 448 K.G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1982, p. 9. 449 K. G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, pp. 1-3. 450 P. Donche, Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492), Sine loce, sine nomine, 1982,p. 4. 451 C.W. Dutschke, R. Rouse en M. Ferrari, Medieval and Renaissance Manuscripts in the Claremont Libraries, Berkeley, University of California Press, 1986, p. 88. 452 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de Costumen, Statuten ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof aldaer zijnde, t'Samen gestelt by Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, p. 42. 453 K. G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, pp. 1012. 454 P. Donche, Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492), Sine loce, sine nomine, 1982, pp. 6-8. 455 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 42. 70 Gentenaars en de baron van Boelare in 1492 sneuvelde een zeker Jean d'Ideghem, die toen baljuw van Boelare was457. Waarschijnlijk gaat het hier over dezelfde Jean d'Ideghem die baljuw van Dendermonde was. Reeds enkele maanden voor zijn functie als hoogbaljuw, hield hij als onderbaljuw de rekeningen van de hoogbaljuw bij458. Karel van Massemen (1483-1485)459 Karel van Massemen behoorde tot de belangrijke adellijke familie van Masseme, echter over hemzelf is nagenoeg niets bekend. Wel was een zeker Ogier van Masseme de heer van Overmere ten tijde van zijn baljuwschap460. Aangezien Overmere binnen het Land van Dendermonde lag en gehouden werd van het leenhof van Dendermonde, was een waarschijnlijke familiale band met de hoogbaljuw zeker geen nadeel. Christoffel de Barouze (1486-1498) Christoffel de Barouze (Cristóbal de Barbosa) werd vermoedelijk rond 1420 geboren en was van Portugese oorsprong. De Barouze had nauwe banden met de Bourgondische hertogelijke hofhouding, waar hij zelf een lange tijd deel van uitmaakte461. Hij vervulde er de functies van schildknaap over wijnschenker tot premier maître d'hôtel of hofmeester. Omdat hovelingen slechts drie tot zes maanden per jaar effectief aan het hof moesten werken, kon Christoffel toch woonachtig zijn in Dendermonde462. In 1498 huwde hij met Philippa Utenhove, de weduwe van Jacob Donche die op dat moment nog maar 32 à 33 jaar oud moet geweest zijn463. De Barouze werd enkel in grafschriften en de werken van Lindanus en Maestertius vermeld als hoogbaljuw, door hem opgesteld rekeningen zijn niet terug te vinden. Leo Pée suggereerde daarom dat Jan Cotereau (of Coutreau), die wel als baljuw de rekeningen opstelde, waarschijnlijk de onderbaljuw was die de Barouze de facto verving. Waarom zou de Barouze nu een plaatsvervanger nodig gehad hebben? Ook op die vraag komt Leo Pée met enkele antwoorden. Ten eerste moet de Barouze reeds vrij oud geweest zijn op het moment dat hij hoogbaljuw werd, ten tweede was hij zonder twijfel steeds zeer druk doende geweest als hofmeester aan het Bourgondisch-Habsburgse hof en tot slot had de Barouze als Portugees mogelijks de taal niet 456 Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne, Mechelen, P.J. Hanicq, 1779, deel 1, p. 144. 457 A. De Portemont, Recherches historiques sur la ville de Grammont en Flandre, Gent, Camille Vyt, 1870, p. 122. 458 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove, promotoren van de Mariadevotie in de O.-L.Vrouwecollegiale te Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 4, 26 (2007), p. 25. 459 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 42. 460 F. Buylaert, Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500), Gent, Academia Press, 2011, p. 469. 461 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 10-11. 462 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 19-20. 463 J. Gaillard, Bruges et le Franc ou leurs magistratures et leur noblesse, Brugge, sine nomine, 1857-1864, p. 33. 71 goed onder de knie464. Een hofambtenaar die een hoogbaljuwschap in gift kreeg van de vorst was immers geen uitzondering, een plaatselijke vervanger die in de praktijk de functie waarnam voor een titulaire baljuw evenmin465. Hij overleed op zeer hoge leeftijd in 1526 en werd begraven in de OnzeLieve-Vrouwekerk van Dendermonde466. Jean de Cotereau (1486-1498) Jean de Cotereau, baron de Jauce, zag het levenslicht te Puiseux in 1460 en verwierf door het huwelijk met Margriete van Widoie de heerlijkheid Asse467. Jan was vermoedelijk de facto hoogbaljuw van het Land en de Stad van Dendermonde, een ambt waarin hij als plaatsvervanger voor Christoffel de Barouze fungeerde. Na het aftreden van deze laatste in 1498 werd hij zelf officieel hoogbaljuw468. Enkele maanden voor zijn dood midden 1506 verkocht hij de heerlijkheid Asse aan de abdij van Affligem voor 24000fl469. Zijn leuze was Valeur et prudence470. Leon de Proost (1504-1505)471 Op 16 december 1504 vond de eedaflegging als hoogbaljuw van Leon de Proost, fs. Jans plaats. Lang heeft hij echter niet van de vruchten van deze functie kunnen genieten, daar hij reeds in 1505 overleed472. Olivier van Royen (1505-1507) Ridder Olivier van Royen was in 1490 heer van de heerlijkheid Paddeschoot die gelegen was in Waasmunster en Belsele473. Van Royen was hoofdschepen van het Land van Waas474, maar begin 16e eeuw trok hij naar Dendermonde waar hij hoogbaljuw werd475 en het Prinsenhof op de Vlasmarkt aankocht. Zijn zoon en opvolger heette Jan van Royen476. Olivier ligt begraven in de Onze-LieveVrouwekerk van Dendermonde477. 464 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 26-29. J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, pp. 148-149. 466 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", p. 10. 467 J. Ockeley, "De familie de Cotereau.", in: Ascania, 22 (1979), p. 96. 468 ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 4 v°. 469 J. Ockeley, "De familie de Cotereau.", p. 96. 470 J. Spanhove, " Feiten en anekdoten over de Cotereau's.", in: Ascania,25 (1982), p.41. 471 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 43. 472 L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", p. 27. 473 A. Siret, Het Land van Waas, Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, p. 344. 474 A.J.L. van den Bogaerde van Terbrugge, Het distrikt St. Nikolaas, voorheen Land van Waes, povincie OostVlaanderen: beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde; gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp, of gemeente in hetzelve gelegen, Sint-Niklaas, E. Dorey, 1825, deel 3, p. 56. 475 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 80 v°. 476 A. De Vlaminck, "De stad en de heerlijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen. IV. De straten van Dendermonde (Over-Dender).", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 1, 1866-1867, 4, p. 170. 477 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 43. 465 72 Alard Bentinck (1507-1517) Allard Bentinck (ook bekend als Alaert Benthon) was ontvanger van de stad Doornik en kamerheer van Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Savoye478. Bentinck was na zijn baljuwschap in 1549 in een proces voor de Grote Raad van Mechelen verwikkeld met zijn zoon ridder Laurens Bentinck, heer van Bonseval, over de aliënatie van een leen479. Op 23 november 1507 legde Allard Bentinck de eed af waarmee hij het hoog- en onderbaljuwschap van de stad en het Land van Dendermonde verwierf. Hij droeg Hendrick van Steenvliet voor als zijn onderbaljuw. Zijn voorganger Olivier van Roye werd stadhouder480. Lievin van Pottelsberghe (1517-1518) Triptiek481 van Lieven van Pottelsberghe en zijn vrouw Liviene van Steelandt door Gerard Horenbault 482. Lieven van Pottelsberghe was de zoon van de Waaslanders Lieven van Pottelsberghe sr. en Liviene Snibbels483. Hoewel hij uit een vrij onopvallende familie afstamde, was hij een rijzende ster die in slechts enkele decennia opklom tot een van de machtigste en gefortuneerde personen in Vlaanderen. Zijn huwelijk met Liviene, dochter van de rijke Waaslandse familie van Steelandt, heeft hem geen windeieren gelegd. Van Pottelsberghe was de laatste Vlaming die in de eerste helft van de 16e eeuw een indrukwekkende politieke carrière heeft kunnen uitbouwen zonder academische opleiding484. Een 478 J.S. Brewer, Letters and Papers, Foreign and Domestic, of the Reign of Henry VIII: pt.1-2. 1515-1518, London, Her Majesty's Stationary Office, 1864, p. 847. 479 ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 3, f. 11 r°. 480 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 80 r° + v°. 481 Het middenpaneel is verloren gegaan. 482 Bron afbeelding: <http://www.mskgent.be/nl/collectie/1350-late-middeleeuwen/gerard-horenbouttweeportretten>, geraadpleegd op 08/05/2014. 483 A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVI e eeuw.", in: Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), p. 93. 484 H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, XXXIV (1980), p. 136. 73 blik op de carrière leert ons dat Lieven lid was van de Raad van Vlaanderen en volgens Van de Veegaete ook van de Geheime Raad van Karel V485. Hij vervulde ook de functie van meester der requesten en ontvanger-generaal der domeinen in Vlaanderen486, sinds 1520 was hij ook de ontvanger van de beden in het Land van Waas487. Van 1512 tot 1517 zetelde hij in de schepenbank van de kasselrij van het Land van Waas, alwaar hij zich het laatste jaar liet vervangen om zich op het hoogbaljuwschap van Dendermonde te richten488. Te Oudenaarde was hij een van de commissarissen van de wet tussen 1506 en 1518, in 1520 en van 1522 tot 1526489. Nepotisme, steekpenningen en het cumuleren van verschillende ambten waren essentieel voor Lievens machtspolitiek490. Ook op materieel vlak was Lieven van Pottelsberghe zeer actief, niet alleen was hij heer van MerendreeVinderhoute, waar hij het kasteel liet opknappen, ook kocht hij de heerlijkheid Wissekerke te Bazel in 1516 en voegde hier onder andere de heerlijkheden Ten Dorent, Ten Ast, Te Bays en Beaufort mee samen en liet bij machtiging van Karel V officieel verenigen tot één grote heerlijkheid Wissekerke van 637bd491. Liviene schonk de heerlijkheid in 1548 aan haar broer Servaas van Steelandt, wiens kleinzoon, die ook Servaas heette en hoogbaljuw van het Waasland was, de heerlijkheid als huwelijksgift van zijn vader Willem van Steelandt zou krijgen492. Hoewel Lieven een bloeiende carrière had en zeer vermogend was, was zijn privéleven een stuk minder rooskleurig. Van zijn vijf kinderen, stierf Florens in 1517 tijdens zijn rechtenstudies te Orleans, nog drie andere kinderen lieten voortijdig het leven. Getuige hiervan zijn de gouden kruisjes die kinderen op de portretten in hun gevouwen handen dragen. Enkel François van Pottelsberghe (cf. infra) overleefde zijn vader. Deze onfortuinlijke gebeurtenissen en de nood om voor eigen zielenheil te zorgen, zetten Lieven en Liviene ertoe aan zich sterk te engageren in liefdadigheid. Gulle schenkingen aan de Sint-Michielskerk, nabij zijn woning in de Hoogstraat te Gent, brachten de kerk een nieuw altaar, een nieuw orgel, herstellingen aan de toren, inclusief zes nieuwe klokken en tot slot een prachtige "Vinderhoute-kapel" waar Lieven en zijn echtgenote zouden begraven worden493. In 1513 lieten ze het Alijnshospitaal restaureren en uitbreiden494. Hoewel hij zelf geen universitaire vorming genoten had, beseft Lieven het belang van scholing. Daarom schonk hij studiebeurzen aan studenten 485 Lieven kan hoogstens enkele maanden lid geweest zijn van de Geheime Raad aangezien de Collaterale Raden in 1531 opgericht werden en van Pottelsberghe datzelfde jaar overleed. A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas", p. 93. 486 A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas", p. 93. 487 R. Vermeir en S. De Smet, "Kopstukken Van De Kasselrij: De Hoogbaljuws Van Het Land Van Waas in De Zestiende En Zeventiende Eeuw." in: Pro Memorie, 15 (2013) 2, p. 206. 488 R. Vermeir en S. De Smet, "Kiezen Zonder Te Verliezen: Hoogbaljuw Servaas Van Steelant En Het Land Van Waas, 1562-1585.", in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 66 (2013) p. 98. 489 L. Van Lerberghe, Audenaerdsche Mengelingen, Oudenaarde, Drukkerij van Gomar de Vos, 1846, pp. 220229. 490 H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 137. 491 A. Maris, "Lieven van Pottelsberghe, heer van Wissekerke.", in: Heemkring Wissekerke, 5 (1980), 1, pp. 1-2. 492 R. Vermeir en S. De Smet, "Kiezen Zonder Te Verliezen", p. 98. 493 A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas", pp. 100-101. 494 H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 127. 74 van de Hiëronymietenschool te Gent, zodat ook kinderen van arme burgergezinnen een goede vooropleiding voor een academische opleiding konden genieten. De uitblinkers sponsorde hij ook tijdens hun universitaire studies495. Kasteel van Vinderhoute, buitenverblijf van Lieven van Pottelsberghe 496. Adriaan Bette (1518-1531) "Pour être quelque chose à Gand, il faut être triste, vilain ou bête" zegt het spreekwoord, verwijzend naar de drie belangrijke families Triest, Vilian en Bette497, en inderdaad Adriaan Bette bekleedde tussen 1529 en 1530 en nogmaals in 1539 het ambt van voorschepen van de Keure en tussen 1535 en 1536 was hij voorschepen van het Gedele van Gent498. De mythe ging dat Adriaan Bette een verre afstammeling zou geweest zijn van de oude heren van Dendermonde; in die zin zou men zijn baljuwschap tussen 1518 en 1531 als niet meer dan terecht kunnen beschouwen499. In zijn functie als hoogbaljuw van Dendermonde betaalde Adriaan Bette de som van 18000fl die hij ontvangen had van Engelbert, aan Phillipe von Kleef, heer van Ravenstein, neef van Engelbert, voor de aankoop van de 495 H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 128. Bron afbeelding: A. Sanderus, Flandria Illustrata, Keulen, Cornelius van Egmondt, 1641-1644, deel I, p. 178. 497 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1889-1893, vol. 2, p. 17. 498 J. Dambruyne, Corporatieve middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16de-eeuwse Gentse ambachtswereld, Gent, Academia Press, 2002, p. 804. 499 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 14-15. 496 75 heerlijkheid van Ingelmunster500. Tussen 1518 en 1538 was Adriaan Bette ook kastelein van Rupelmonde501. Naast het vlijtig verzamelen van publieke ambten had Adriaan Bette nog tijd over om de heerlijkheid Schellebelle-Wanzele van Karel V in 1537 in leenpand te nemen voor 7800fl.502, tweemaal te huwen met respectievelijk Jacqueline de Verdiere en Joozyne Colins en in 1540 de graad van ridder te aanvaarden. Na een druk leven werd hij in maart 1547 begraven in de Sint-Baafskerk te Gent503. Jacques de la Trolière (1531-1542) 504 Ridder Jacques de la Trolière, heer van Beaumanoir en Houplin, was maître d'hôtel aan het hof van Karel V. Zijn broer Pierre de la Trolière doorliep een hele carrière in de clerus als kanunnik, deken van de kathedraal van Doornik en seculier abt van de Notre Dame te Namur 505. Op 25 oktober 1539 schreef Jacques de la Trolière een brief aan landvoogdes Maria van Hongarije dat ze zich geen zorgen hoefde te maken over de loyaliteit van de Dendermondse bevolking. Hij verzekerde haar dat de Dendermondenaars bereidwillig stonden tegenover het rijk en niet zouden meegaan in de Gentse Opstand506. In 1532 was Willem vanden Hoyen zijn onderbaljuw507, in 1540 was dat Jan Coene508. François van Pottelsberghe (1542-1544) François van Pottelsberghe was de zoon en erfgenaam van Lieven van Pottelsberghe als heer van Merendree en Vinderhoute509. François was de enige van de vijf kinderen van Lieven en Liviene die overleefde. Hij huwde met Jacqueline de Bonnieres de Suastre. Hij bleef aan als hoogbaljuw van Dendermonde tot zijn dood in 1544510. 500 M.M. en H. Caillon, Catalogue des livres d'histoire, voyages, généalogie, art héraldique, numismatique, etc., Ainsi que des chartres et autres documents manuscrits. Délaissés par feu, Gent, E. De Busscher et fils, 1867, p. 70. 501 A. Siret, Het Land van Waas, Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, p. 236. 502 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde,vol. 2, p. 13. 503 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 14-15. 504 M. Gachard, Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme, Bruxelles, M. Hayez, 1846, pp. 278-279. 505 J. de Theux de Montjardin, Le Chapitre de Saint-Lambert à Liège, Bruxelles, FR. Gobbaerts, 1871, deel 3, pp. 109-110. 506 M. Gachard, Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme, Bruxelles, M. Hayez, 1846, pp. 278-279. 507 ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 43 r°. 508 ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 138 r°. 509 F. Gyselynck, Notice historique sur la commune de Meerendré, Gent, Imprimerie Leonard de Hebbelynck, 1847, p. 21. 510 A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVI e eeuw.", in: Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), p. 94. 76 Jean de Wignacourt (1544-1546) Ridder Jean de Wignacourt, heer van Vleteren, werd hoogbaljuw van Dendermonde in 1544511. Als luitenant-baljuw en stadhouder koos hij Jan van Royen, zoon van oud-hoogbaljuw Olivier van Royen. Regnier van Steghen stond Jean bij als onderbaljuw512. Zijn ouders waren Hugues de Wignacourt en Jeanne de Tramecourt513. Hij was gehuwd met Barbe de Sars in 1522. Samen hadden ze één zoon Philippe de Wignacourt514. Jean de Montmorency (1546-1554) Epitaaf van Jean de Montmorency515. Jean de Montmorency, seigneur van Courrieres, van Ourges, Mesnil sur Rielle en Quesnoy, werd geboren als tweede zoon van Hugues de Montmorency en Jossine van Saint-Omer. In 1525 stelde Karel V hem aan als kapitein en soeverein-baljuw van het kasteel van La Motte au Bois de Niepe. In 1534 werd hij maître d'hôtel van Karel V. Kort daarna plaatste keizer Karel hem over naar zijn wacht, alwaar hij kapitein van de boogschutters werd. In 1540 nam Jean de Montmorency de functie op van hoogbaljuw van de stad en kasselrij van Cassel. Enkele jaren later kreeg hij de eer adviseur en 511 ARA, Aud., f. 184 r°. ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 79 r°. 513 F.A.A. de La Chesnaye des Bois, Dictionnaire Généalogique, Héraldique, Chronologique Et Historique, Paris, Duchesne, 1761, p. 610. 514 Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, p. 201. 515 Bron afbeelding: A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée par chartes, tiltres, arrest et autres bonnes et certaines prevues, Paris, Sebastien Cramoisy, 1624, p. 507. 512 77 kamerheer van de keizer te worden516. Rond die tijd was Jean ook tegelijkertijd hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde, van Aalst en van Geraardsbergen517. Voor bewezen diensten werd hij in 1555 opgenomen als ridder in de Orde van het Gulden Vlies. In 1559 kreeg hij het bestuur van Lille, Douai en Orchies onder zijn hoede518. Hij verbond zich in de echt met Philippe de Lannoy, dochter van Ferry de Lannoy. Hun enige zoon N. de Montmorency overleed voor zijn vader op jonge leeftijd519. Antoine de Noirthoud (1554-1557) Anthoine de Noirthoud, ridder en vrijheer van Baeyeghem520, seigneur van Quesnoy was tussen 1544 en 1546 provoost van de stad Bergen521. Hij was gehuwd met Catherine de Baenst, dochter van Guy de Baenst, heer van Oostkerke en burgemeester van Brugge. Catherine was ook de zus van Jozef de Baenst522. Jozef de Baenst (1557-1563) Ridder Jozef de Baenst, heer van Oostkerke en Mélissant, was burgemeester van Brugge in 1551 en 1552, voorzitter van de Brugse schepenbank in 1558 en voogd van het Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie hospitaal te Brugge. Hij was gehuwd met Hardewige de Berménicourt en volgde in 1557 zijn schoonbroer op als hoogbaljuw van Dendermonde. Hij overleed in 1563523. Jean de Bonnières (1563-1673) Jean de Bonnières was de zoon van Philippe de Bonnières en Jacqueline de Thiant. Hij was heer van Vichte en burgemeester van Brugge524. Hij was reeds hoogbaljuw van Dendermonde toen de hertog van Alva hem in oktober 1572 ook aanstelde als gouverneur van de stad525. Hij huwde tweemaal. Een eerste huwelijk met Marie de Lattré bleef kinderloos, uit het tweede huwelijk met Jeanne de Baenst 516 A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée par chartes, tiltres, arrest et autres bonnes et certaines prevues, Paris, Sebastien Cramoisy, 1624, p. 504. 517 A.L.P.B. de Robaulx de Soumoy, Considérations sur le gouvernement des Pays-Bas, Bruxelles, C. Muquardt, 1872, vol. 1, p. 106. 518 F. Kermina, Les Montmorency. Grandeur et déclin, Sine loco, Perrin, 2002, p. 140. 519 A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency, pp. 505-508. 520 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 44. 521 G. de Boussu, Histoire de la ville de Mons, Mons, Varret, 1725, p. 20. 522 J.F.A.F. de Azevedo Coutinho y Bernal, Généalogie de la famille de Coloma, Leuven, Sine nomine, 1777, p. 166. 523 J.J. Gaillard, Bruges et le Franc ou Leur magistrature et leur noblesse, avec des données historiques et généalogiques sur chaque famille, Brugge, Gaillard, 1857, p. 39. 524 J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M. de Vegiano, Gent, Gyselynck, 1865, deel 1, p. 251 525 L.P. Gachard, Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas (1558-1577), Bruxelles, Librairie ancienne et moderne, 1848-1879, deel 2, p. 286. 78 sproten twee kinderen voort. Zijn zus Jacqueline de Bonnières was gehuwd met François van Pottelsberghe, een van zijn voorgangers als hoogbaljuw van Dendermonde526. Jacques d'Ideghem (1573-1577) Jacques d'Ideghem was de achterkleinzoon van hoogbaljuw Jean d'Idegem. Net als zijn betovergrootvader was hij heer van Wieze en door de patentbrieven van 12 juni 1573 werd hij aangesteld als gouverneur en hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde. Hij was getrouwd met Agnès de Ghiselin en overleed in 1577527. Louis de Blois (1577) Louis de Blois, heer van Trelon, was een getrouwe van don Juan van Oostenrijk en het Spaanse katholieke bestuur. Hij werd reeds snel vervangen door François de la Kethulle528. François de la Kethulle (1577-1583) François de la Kethulle, heer van Ryhove, beschermde de hertog van Aerschot, burgemeester van Gent 529. 526 J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 251. Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne, Mechelen, P.J. Hanicq, 1779, deel 1, p. 144. 528 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 44. 527 79 François de la Kethulle, geboren in het kasteel van Everstein in Wondelgem, was waarschijnlijk beter bekend onder de naam van een van de heerlijkheden die hij bezat, namelijk Ryhove. Zijn vader Philippe de la Kethulle was ook heer van Noorthout (Noirthoud)530. Omdat hij lange tijd in de Duitse gebieden verbleven had en dus de Duitse taal machtig was, werd hij door de vier leden van de Staten van Vlaanderen naar Dendermonde gestuurd om te onderhandelen met de Duitse kolonel von Polweiler, die samen met zijn troepen deze stad en Ninove bezette. Polweilers huurlingen waren ontevreden omdat ze reeds maanden wachtten op achterstallig loon van de Spaanse regering. François de la Kethulle won hun sympathie en slaagde erin een aftocht te onderhandelen in ruil voor 260000fl. Don Juan was niet happig op de aftocht en ordende Louis de Blois om de onderhandelingen (tevergeefs) te verhinderen531. De Staten van Vlaanderen boden hem als dank het hoogbaljuwschap van Dendermonde aan, weifelend aanvaardde hij de post. Ene van Royen was toen burgemeester van de stad. Tijdens de Godsdienststrijd was hij samen met Jean van Hembyze een van de bestuurders en voorvechters van de Gentse Calvinistische republiek. Op de nacht van 28 oktober 1577 arresteerde hij verschillende katholieke kopstukken in de stad Gent en sloot ze op in zijn huis, het hof van Ryhove in de Onderstraat532. Als trouwe volgelingen van Willem van Oranje trachtten François en zijn broer Willem ook andere Vlaamse steden aan de opstand te onderwerpen. In Brugge slaagden ze erin tijdelijk een Calvinistisch bewind op te richten. In 1581 na de mislukte machtsovername van Anjou te Antwerpen trok de la Kethulle zich een eerste keer terug in Dendermonde, waar hij de spanningen tussen de bourgeoisie en zijn garnizoen suste533. Eind 1583 voerde Farnese een actief heroveringsbeleid in de Nederlanden. De la Kethulle trok met een detachement vanuit Dendermonde naar Gent, om daar vast te stellen dat Hembyze de benen genomen had en de magistraten zijn leger voor gesloten poorten lieten staan. Kapitein Ryhove, zoals François ook wel genoemd werd, had veel van zijn vroegere populariteit verloren. In 1584 verschanste hij zich in Dendermonde, waar hij moeite had zijn leger in het gareel te houden. Nadat hij vernam dat Oranje geliquideerd was, spoedde hij zich naar het Noorden om diens uitvaart bij te wonen. Hij hoopte met de Staatse raad de situatie in het Zuiden te kunnen bespreken en opnieuw steun te krijgen, maar werd slechts lauw verwelkomd. Na een ernstige ziekte moest hij vaststellen dat hij niet meer naar Gent of Dendermonde kon terugkeren, daar deze steden door Farnese heroverd waren en zijn goederen verbeurd verklaard534. Opvallend is dat François de la Kethulle in de jaren dat hij in Dendermonde aanwezig was, in hoogst eigen persoon de taken van hoogbaljuw wel degelijk uitgevoerd heeft, terwijl de man eigenlijk 529 Bron afbeelding: < http://www.geheugenvannederland.nl/?/indonesie_onafhankelijk_-_fotos_19471953/items/RIJK04:RP-P-OB-79.113/&p=2&i=15&t=235&st=Gent&sc=subject%20all%20%22Gent%22/>, geraadpleegd op 25/06/2014. 530 P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove et son fils Louis, Bruxelles, Bruylant-Christophe & co, 1890, p. 5. 531 P. Leynen, "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84).", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 19 (1970-1971), pp. 65-66. 532 P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, pp. 6-7. 533 P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, p. 14. 534 P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, pp. 16-18. 80 bijzonder druk was met de opstand en de Gentse Calvinistische republiek te leiden535. Toen griffier Cornelis de Bricquegny in oktober 1590 voor de Raad van Vlaanderen gedaagd werd op beschuldiging van fraude, poogde hij een deel van de schuld af te schuiven op hoogbaljuw 'Ryhove', wat makkelijk was aangezien François de la Kethulle op dat moment reeds overleden was536. 5.3.3 Spaanse militairen Charles d'Aubremont (1584-1621) Charles d'Aubremont, seigneur van Ribaucourt, Plancques en Grembergen, werd reeds in 1580 tot hoogbaljuw van Dendermonde benoemd537. Echter omdat de stad toen nog in handen was van de calvinist François de la Kethulle, kon d'Aubremont zijn post nog niet betrekken. Voor zijn hoogbaljuwschap was hij bevelhebber van een regiment Waalse voetknechten538. In 1596 werd hij tot ridder geslagen539. Hij was gehuwd met Catherine de Schetz de Grobbendonck, samen kregen ze acht kinderen, waaronder: Jean-Conrard, Gaspard-Antoine en Marie-Marguerite540. Zijn dochter huwde in 1612 met Adrien de Beer, heer van Meulebeke, hoogbaljuw van Kortrijk541. Het ambt van amman van de stad Dendermonde legde Charles d'Aubremont in handen van de familie d'Huylenbroucq542. Charles d'Aubremont overleed in 1621543. Gaspard-Anthoine d'Aubremont (1621-1655) Na het heengaan van zijn vader Charles werd Gaspard-Anthoine d'Aubremont hoogbaljuw van Dendermonde. Zeker tot 1624 bleek hij afwezig en liet hij zich vervangen door de luitenanthoogbaljuw van zijn vader544. Gaspard-Anthoine was heer van Grembergen en na de dood van zijn broer Jean-Conrard in 1652 werd hij ook baron van Ribaucourt545. Hij was niet de oudste zoon van Charles d'Aubremont, maar wel de oudste met een vrouw en nageslacht. Hij startte zijn carrière als infanteriemeester van een tercio en werd later net als zijn broer Jean-Conrard lid van de Raad van Oorlog. Naast zijn functie van hoogbaljuw was hij ook de gouverneur van de stad en het fort van Dendermonde en commissaris voor de vernieuwing van de magistratuur in Vlaanderen. Uit zijn huwelijk met Marie-Lambertine d'Enghien-Kestergat sproten acht kinderen voort, allen geboren te Dendermonde: Isabelle-Caroline, Barberine, Catherine, Marie-Marguerite, die huwde met Diego 535 P. Leynen, "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84).", pp. 69-70. RAG, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, nr. 21944, f. 10-85. 537 ARA, Aud., nr. 1322, f. 158 r°. 538 J.C. De Jonge, Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, Luitenant-Admiralen van Zeeland, Den Haag, J. Allart, 1820, p. 79. 539 J.C. De Jonge, Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, p. 79. 540 J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 72. 541 Dumont, Receuil généalogique de familles originaires des Pays Bas ou y établies, Rotterdam, Sine Nomine, 1775, p. 185. 542 ARA, Aud., nr. 1322, f. 164 r°, f. 168 r°, f. 170 r°, f. 172 r° en f. 174 r°. 543 J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 72. 544 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 83 r°-85 r°. 545 H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 355. 536 81 Gomez de Espinosa, sergeant-majoor en gouverneur van het fort van Antwerpen - hij zou later het patrimonium van de familie de Ribaucourt erven -, Anne-Marie, Charles-Ignace, Lambertine en Antoine-Florent546. In 1629 werd Gaspar-Anthoine d'Aubremont door Philippe d'Arenberg benoemd tot luitenant van de faulconnerie in het kwartier van Dendermonde en kreeg hij de opdracht toezicht te houden op het naleven van het reglement van de jacht547. In 1630 sloot de vorst op aanraden van de Raad van Financiën een overeenkomst met Gaspar-Anthoine over de erfelijke overdracht van het hoogbaljuwschap op zijn oudste zoon, onder dezelfde voorwaarden als hij het gehouden had. Uiteraard gebeurde dit tegen een voor de vorst interessante financiële regeling548. Na het overlijden van JeanConrard was Gaspar-Anthoine d'Aubremont hoofd van de familie en een vermogend man geworden. Aartshertog Leopold-Willem raadde koning Filips IV daarom aan de titel van graaf te octrooieren, weliswaar gelimiteerd tot de erfgenamen in directe lijn. Echter de procedure was niet afgerond voor zijn dood. Hij overleed in 1657549. Augusto Pacheco (1648 ad interim)550 Don Augusto Pacheco, een sergeant général de bataille, was in 1648 bij onbeschikbaarheid van Gaspar Anthoine d'Aubremont hoogbaljuw ad interim551. Comte d'Annappes (1653 ad interim) De graaf van Annappes, het is niet duidelijk of het hier om Alexandre de Robles of Michel de Robles gaat, zou Francisco Gonzales de Alvelda in 1653 als hoogbaljuw vervangen hebben volgens een patentbrief uit het archief van de Audiëntie. De Alvelda zou op dat moment de functie van luitenantgeneraal en gouverneur van Bourgondië vervullen552. Echter enige voorzichtigheid is geboden, aangezien uit archiefstukken van de Geheime Raad blijkt, dat er stevig geprocedeerd werd tussen Charles-Ignace d'Aubremont, die meende dat hij door zijn vader erfelijk recht had op de functie van hoogbaljuw en Francisco Gonzales de Alvelda, die door de landvoogd naar voor geschoven werd om het ambt in te vullen553. 546 P. Du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil, Généalogie de la famille d'Aubermont dressée sur titres, Tournai, Casterman, 1889, pp. 43-45. 547 RABN, GW2, nr. 212, f. 16 r°. 548 ARA, Aud., nr. 1322, f. 3 r°+ v°. Volledig document zie bijlage 10.4 op p. 173 . 549 H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 361. 550 J. Lefèvre, "La Compénétration hispano-belge aux Pays-Bas catholiques pendant le XVIIe siècle.", in: Revue belge de philologie et d'histoire, 16 (1937), 4, p. 606. 551 ARA, Aud., nr. 1322, f. 13 r°-14 r°. 552 ARA, Aud., nr. 1322, f. 11 r°-12 r°. 553 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 63 r°. 82 Charles-Ignace d'Aubremont (1655-1658) Door de commissiebrief van 15 september 1655 werd Charles-Ignace d'Aubremont aangesteld als hoogbaljuw om zijn vader Gaspar-Anthoine, die in slechte gezondheid was te vervangen554. Deze brief bevatte meteen de waarschuwing dat het om een tijdelijke benoeming ging. Na het overlijden van zijn vader hoefde Charles-Ignace niet te verwachten dat hij sowieso het hoogbaljuwschap in handen zou krijgen; enkel indien hij geschikt zou blijken na grondige deliberatie bestond de kans dat hij zijn vader zou kunnen opvolgen. Evenmin zou door het storten van een som geld, zoals gestipuleerd in de akte die zijn vader in 1630 had laten opstellen, het baljuwschap aan hem beloofd worden555. Na het overlijden van vader Gaspar-Anthoine d'Aubremont barstte er desondanks een juridische successieoorlog uit tussen aan de ene kant Charles-Ignace d'Aubremont en don Andres Alverado de Braccamonte, die meenden dat ze respectievelijk recht hadden op het hoogbaljuwschap en het ambt van gouverneur van de stad Dendermonde en aan de andere kant de beoogde militair die de functie zou moeten overnemen, don Francisco Gonzales de Alvelda556. Charles-Ignace voerde de akte van zijn vader als bewijsstuk aan, maar deze bleek niet door Isabella in 1630 ondertekend te zijn, de raadsheren van de Geheime Raad ontdekten immers dat ze slechts geparafeerd was door don Francisco de Mello in 1644557. Met Francisco Sanchez Pardo leek een compromis gevonden te zijn, maar Charles bleef ook deze benoeming aanvechten. Uit een brief blijkt bovendien dat hij de hoogschepenen van de kasselrij aan zijn kant had omdat ze door "des complots et ligues entre lesdicts Haut Echevins et quelques aultres sedicieuses et mal enclinées" Sanchez Pardo tegenwerkten. Men had zelfs 40000 fl. veil om Charles-Ignace toch als hoogbaljuw te laten aantreden558. Uiteindelijk blijkt Charles-Ignace toch in het stof gebeten te hebben559. In 1659 deed koning Filips IV het verhef van de heerlijkheid Ribaucourt tot graafschap, een procedure die door vader Gaspar-Anthoine gestart was560. Charles overleed zonder nageslacht in 1690 te Brussel561. 554 ARA, Aud., nr. 1322, f. 5 r°. ARA, Aud., nr. 1322, f. 5 v°. 556 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 64 v°, f. 86 r° + v°. 557 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 86 r°. 558 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 63 r° + v°. 559 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 265 r°. 560 H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 361. 561 P. Du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil, Généalogie de la famille d'Aubermont dressée sur titres, p. 46. 555 83 Francisco Sanchez Pardo (1659-1672)562 Francisco Sanchez Pardo y Garrido ontving op 17 februari 1659 zijn benoemingsbrieven als hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde. Hij was ridder van de militaire orde van St.-Jacob, luitenant-generaal van de lichte cavalerie en sergeant général de bataille van het Spaanse leger in de Nederlanden563. Sanchez Pardo was tevens lid van de Raad van Oorlog en vanaf 28 februari 1659 gouverneur van de versterkte stad Dendermonde564. Op 25 mei 1667 verkreeg hij de functie van gouverneur van Kamerijk. Als hoogbaljuw werd hij in Dendermonde tijdelijk vervangen door zijn zoon don Alexandro Pardo en voor de militaire organisatie door kolonel Andreas d'Altuna565. Daarnaast was hij ook surintendant van de steden langs de Dender. In zijn carrière heeft hij ook nog de functies van kastelein van Ath en van kapitein van de boogschutters van de vorstelijke lijfwacht bekleed566. De luitenant-hoogbaljuw die Francisco Sanchez Pardo bijstond heette Philips de Clippeleir567. Michel de Robles (1673-74)568 Michel de Robles was de zoon van Alexandre de Robles, graaf van Annappes, baron van Billy en Françoise de Mancisidor. Zijn broer François was proost en kanselier van Leuven 569. Grootvader Jean de Robles was tijdens zijn carrière onder andere hoogbaljuw van Kortrijk570. 562 Bron afbeelding: < http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014. ARA, Aud., nr. 1322, f. 9 r°. 564 ARA, Aud., nr. 1322, f. 9 r°. 565 Sine nomine, Francisco Sanchez Pardo y Garrido, in: < http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014. 566 Sine nomine, Derden placcaet-boeck van Vlaenderen, inhoudende de placcaeten, ordonnancien, reglementen, tractaeten, alliancien, ende andere edicten gheëmaneert van weghen de koninghen van Spagnien ... ende van hunne ... Graven van Vlaenderen, ende souveraine princen van dese Nederlanden, Gent, dhoirs van Jan vanden Kerchove, 1685, vol. 2, p. 1248. 567 RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r°. 568 L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions, Bruxelles, M. Hayez, 1845, vol. 2, p. 414. 563 84 Francisco Gonzales de Alvelda (1672-1673 en 1674-1682)571 Na een moeilijke periode voor het hoogbaljuwschap kwam met Francisco Gonzales de Alvelda opnieuw een sterke en aan de vorst getrouwe figuur aan de macht. In 1673 en 1674 was de Alvelda gouverneur van Franche Comté, dat hij na de Franse oorlogsverklaring op 16 oktober 1673 meteen mobiliseerde om te reageren. Tevergeefs zo zou later blijken572. In deze periode werd hij vervangen door Michel de Robles. De Alvelda was lid van de Raad van Oorlog van de vorst en sergeant-generaal van de infanterie573, in 1673 werd hij eveneens gouverneur van de stad en de fortificaties van Dendermonde574. Antonio Luis del Valle (1685-1706)575 Don Antonio Luis del Valle was generaal in het Spaanse leger en lid van de Raad van Oorlog van Zijne Majesteit576. Don Antonio was ook dooppeter van de in 1704 geboren Louis-Joseph Schoutheete, zoon van Pierre-Jacques Schoutheete, burgemeester van Dendermonde577. 5.3.4 Bankiers en handelaren Louis Antoine de Claris de Clairmont (1707-1715)578 De familie de Claris, beter bekend als Clarisse, was een rijke handelaarsfamilie uit Antwerpen, die zich vanaf de 17e eeuw in de politiek stortte. Zo had de familie de Claris rond 1640 krediet verleend aan de Spaanse kroon ten belope van 392000 fl., een som die ze trouwens nooit vereffend zouden zien579. Vader Louis-Roger de Claris bouwde naast een politieke carrière, hij was onder andere raadslid in de Raad van Financiën, ook een feodaal patrimonium uit voor de familie. Hij kocht onder andere de heerlijkheid Galli de Claramonte op Sicilië aan, die in 1653 tot graafschap verheven werd580. Zijn zoon Louis Antoine de Claris, graaf van Clairmont werd in 1664 amman van de stad 569 F.J. de Saint-Genois, Mémoires généalogiques pour servir à l'histoire des familles des Pays-Bas, Amsterdam, sine nomine, 1781, p. 544. 570 A.L.P. de Robaulx de Soumoy, Mémoires de Frédéric Perrenot, sieur de Champagney (1573-1590), Bruxelles, Société de l'histoire de Belgique, 1860, p. 76. 571 ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r°. 572 D. Dee, Expansion and Crisis in Louis XIV's France: Franche-Comté and Absolute Monarchy, 1674-1715, Rochester, University of Rochester Press, 2009, p. 37. 573 Sine Nomine, Mémoires et documents inédits pour servir à l'histoire de la Franche-Comté, Besançon, Imprimérie d'Outhenin-Chalandres fils, 1867, p. 331. 574 ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r°. 575 L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions, p. 415. 576 De Stein d'Altenstein, ed., Annuaire de la Noblesse de Belgique. Dix-neuvième Année, Bruxelles, August Decq, 1865, p. 53. 577 F.V. Goethals, Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique, Bruxelles, Imprimerie Polack-Duvivier, 1852, ongepagineerd. 578 ARA, Aud., nr. 1322, f. 15-18. 579 B. Timmermans, Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen: een elite als actor binnen een kunstwereld, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, p. 58. 580 H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008, p. 19. 85 Antwerpen581. Ridder Louis Antoine was graaf van Clairmont, baron van Argenteau en Hermalle, heer van Montleone en Meerbeke, lid van de Raad van State582 en in 1680 verkreeg hij het ambt van audiencier. Dat ambt zou volgens de Staten van Brabant echter niet op een eerlijke manier verkregen zijn583. De hertog van Marlborough bevestigde hem als hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde in 1707, ook de vorst beaamde dit584. Hij overleed op 26 maart 1715 en liet zich als hoogbaljuw van Dendermonde opvolgen door zijn in 1696 geboren kleinzoon Louis Ferdinand Joseph de Claris585. Louis Ferdinand Joseph de Claris (1715-1758) In tegenstelling tot zijn vader en grootvader was Louis Ferdinand Joseph nooit Audiëncier, de markies van La Verne was echter wel hoogbaljuw van Dendermonde, raadslid van State, kamerheer van MariaTheresia en luitenant van het Souverein Leenhof van Brabant586. Hij kreeg in 1715 de patentbrieven als hoogbaljuw van Dendermonde587. In de briefwisseling tussen de markies van La Verne en de Wet van Dendermonde over de benoeming van twee nieuwe schepenen lezen we dat hij als hoogbaljuw vond dat de twee oude schepenen moesten aanblijven en niet vervangen door twee nieuwe uit de SintOnolfsbroekpolder. Uit een latere brief blijkt dat men achter zijn rug toch twee nieuwe schepenen aangesteld had. Een opvallend feit bij deze briefwisseling is dat hij al zijn brieven vanuit Brussel ondertekende, wat er op wijst dat hij waarschijnlijk slechts weinig te Dendermonde verbleef 588. Hij huwde in 1731 met Marie-Anna de Hohenlohe-Bartenstein en overleed in 1773589. Adrien-Ange de Walckiers (1758-1793) In 1753 kocht Adrien-Ange de heerlijkheid Drongen waardoor hij de titel heer van Drongen mocht dragen. De Walckiers was raadsheer bij de Raad van State en hoofd van de loterij van de Oostenrijkse Nederlanden, wat hem zo'n 5000 fl. per jaar opleverde590. Adrien-Ange de Walckiers was gehuwd met Dieudonnée de Nettine, de dochter van de burggravin de Nettine, een van de rijkste bankiers en belangrijkste financiers van het beleid van de Oostenrijkse Nederlanden. Zijn dochter JoséphineRosalie componeerde opera's591. Na het overleiden van Barbe, burggravin de Nettine nam Adrien581 F.H. Mertens en K.L. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, sedert de stichting der stad tot onze tyden, Antwerpen, Rederykkamer de Olyftak, 1843, deel 1, p. 519. 582 M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, Paris, Bureau Générale de la Noblesse de France, 1822, vol. 5, p. 90. 583 H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008, p. 19. 584 ARA, Aud., nr. 1322, f.19 r° en f. 21 r°. 585 M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, Paris, Bureau Générale de la Noblesse de France, 1822, vol. 5, p. 90. 586 M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, p. 91. 587 ARA, Aud., nr. 1322, f. 22 r°. 588 RABN, GW2, nr. 187, f. 3 r° - f. 8 v°. 589 M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, p. 91. 590 R. Christens, ed., L'Hôtel des Finances, Bruxelles, De Boeck Supérieur, 2002, p. 31. 591 E. Gubain, ed., Dictionnaire des femmes belges: XIXe et XXe siècles, Tielt, Lannoo, 2006, pp. 202-203. 86 Ange de praktische leiding over de staatsbank van de Nederlanden in handen. Door zijn steeds groeiende vermogen kon hij ook de heerlijkheden Evere en Sint-Amand toevoegen aan zijn patrimonium. Door de hervormingen van Jozef II verminderde de greep van de Walckiers op de staatsfinanciën, ook de loterij werd zonder enige compensatie voor de Walckiers afgeschaft. Bovendien liet zijn zoon Edouard, die anders een beloftevolle carrière in het verschiet had, zich meeslepen door de ideeën van de Verlichting en de Revolutie, zo financierde hij vonckisten in de Brabantse omwenteling. De acties van zijn zoon werden ook Adrien-Ange niet in dank afgenomen en na het heengaan van zijn vrouw eindigde hij alleen met dochter Joséphine in hun hôtel in Brussel592. 5.3.5 Het profiel van de hoogbaljuw De hoogbaljuws van de Stad en het Land van Dendermonde evolueerden in feite mee met de noden van de algemene geschiedenis van de (Zuidelijke) Nederlanden, wat zonder twijfel te wijten valt aan het strategische belang van de kasselrij en stad. Vanaf de Bourgondische periode tot de Opstand waren de hoogbaljuws afwisselend kleine grondadel en hoge patriciërs die nauwe banden hadden met de vorst en daar ook een adellijke titel aan te danken hadden. De profielen van deze hoogbaljuws weerspiegelden ook de wisselwerking tussen opklimmende ambtsadel, die klaarstond om de vorst te steunen bij zijn centralisatiestreven en de lokale adel die vooral belang hechtte aan haar gronden en heerlijke rechten. Hoogbaljuw François de la Kethulle vormde de overgang en stond bij uitstek symbool voor de moeilijke tijden in de Godsdiensttroebelen en de Opstand. Vervolgens kenmerkte de Zuid-Nederlandse geschiedenis zich door een lange 17e eeuw vol oorlogen. De hoogbaljuws, met de d'Aubremonts en later de Spanjaarden Sanchez Pardo, d'Alvelda en delle Valle waren allen (vaak hoge) militairen in het Spaanse leger en tegelijkertijd ook gouverneur van de stad en de fortificaties van Dendermonde. Tijdens belegeringen van de stad was een sterke bevelhebber, die aanwezig was in de stad en bovendien ervaring had met oorlogssituaties, van imperatief belang. Bovendien zien we dat, bij het uitbreken van de oorlogen van Lodewijk XIV, de vorst de voorkeur gaf aan hoogbaljuws van Spaanse origine. Na een geldverslindende 17e eeuw zagen de rijke handelaren en bankiers in de 18e eeuw hun kans schoon om via de aankoop van heerlijkheden en het verschaffen van krediet aan de overheid een adellijke titel en ambtelijke functies te verwerven. Wie hoogbaljuw werd had meestal niet gestudeerd, maar zonder enige politieke of militaire ervaring was de kans klein dat iemand de functie van hoogbaljuw zou verwerven. Bijna alle hoogbaljuws over wie voldoende biografische informatie gekend is, bleken minstens een en vaak meerdere ambten vervuld te hebben voor hun hoogbaljuwschap. Deze vaststelling impliceert eveneens dat de meeste personen die het ambt opnamen al een zekere leeftijd hadden, enkel Louis Ferdinand Joseph de Claris nam de job reeds aan op 19 jarige leeftijd. In de regel bleef men ook hoogbaljuw tot het einde van zijn dagen. Hoewel de vorst daar het recht toe had, werd het, eenmaal toegekend, zelden terug afgenomen 592 R. Christens, ed., L'Hôtel des Finances, pp. 32-33. 87 van een nog levende hoogbaljuw. Wanneer we naar familiale relaties kijken, zien we dat van de 33 onderzochte hoogbaljuws er voor zover bekend dertien waren die een al dan niet aangetrouwd familielid hadden die het ambt van hoogbaljuw van Dendermonde ook vervuld hadden of zouden vervullen. Met de families d'Aubremont en de Claris leken enkele familiedynastieën in de maak, maar deze hebben zich niet kunnen doorzetten. Uit de casus van Charles-Ignace d'Aubremont bleek ook dat de centrale instanties niet happig waren om de functie in erfpacht te geven wanneer daar geen absolute financiële noodzaak toe was. 5.4 De Bevoegdheden van het leenhof 5.4.1 Leenrechtelijk De voornaamste bevoegdheden van het leenhof van Dendermonde waren net als bij de andere vorstelijke leenhoven in Vlaanderen van leenrechtelijke aard. Van het mannengerecht in Dendermonde hingen zo'n 900 hoofd- en achterlenen af593. Het leenhof hield zich bezig met zowel de eigenlijke als de oneigenlijke rechtspraak aangaande de hoofdlenen, die rechtstreeks van het hof gehouden werden, en aangaande die achterlenen die gehouden werden van een hoofdleen dat niet over een eigen leenhof beschikte. De oneigenlijke rechtspraak omvatte de medewerking aan de gerechtelijke overdracht van leengoederen, het afnemen van de leeneed van de leenman (feaulteyt en manschip) en het registreren van het denombrement van het leen door de leenman. Onder de eigenlijke rechtspraak vallen taken als kennis nemen van vorderingen of betwistingen betreffende het nakomen van leenverplichtingen, zoals het betalen van het reliëf en het camerlinckghelt, het afleggen van de eed door de leenman, het overmaken van denombrementen en daarnaast ook alle zakelijke vorderingen met betrekking tot lenen. Zakelijke vorderingen hadden lenen als voorwerp, bijvoorbeeld de erkenning van rechten op een leen krachtens het erfrecht594. Uiteraard functioneerde het vorstelijke leenhof van Dendermonde ook als beroepshof voor de van haar afhankelijke leenhoven. Wat de procedure van de leenverkoop of aliënatie betreft, vormde het leenhof van Dendermonde, zoals Rik Opsommer aanstipt, een belangrijke uitzondering ten opzichte van de rest van Vlaanderen. Normaal gezien is bij de overdracht van een leen een schriftelijk bewijsstuk nodig omdat de vorst zich ervan wil verzekeren dat de leenoverdrachtstaksen en reliëfgelden effectief geïnd werden. Een grafelijke commissiebrief - later overdrachtsoctrooi genoemd - was daarvoor het ideale bewijsmiddel. In de regel was dit dus noodzakelijk bij de verkoop van elk van de graaf (vorst) gehouden leen. Toch heeft Rik Opsommer in de praktijk nergens overdrachtsoctrooien voor onder Dendermonde ressorterende lenen teruggevonden, daar waar deze verplichting in alle andere Rijks-Vlaamse leenhoven wel gold en werd nageleefd. In 1462 werd deze aparte situatie door een hertogelijke ordonnantie bevestigd en beargumenteerd. Het Leenhof van Dendermonde hoefde geen leenoctrooien 593 A. De Vlaeminck, "L'ancien château féodal de Termonde." In: Fédération des Cercles archéologiques et historiques de Belgique, Congres 1896, p. 315. 594 J. Dauwe, ed., Geschiedenis van het rechtswezen te Dendermonde van de Middeleeuwen tot op heden, p. 17. 88 te gebruiken omdat de heerlijkheid Dendermonde behoorde tot het "eyghendom" van Vlaanderen595. Het reliëfgeld voor het engageren, hetzij na aankoop, hetzij na overerving van een leen, bedroeg 10 lb. parisis (5fl.), het camerlinckghelt bedroeg 20 schellingen parisis (1/2fl. of 10 stuivers)596. In de costumen staan de voorwaarden voor de leencontracten neergeschreven. Enkele interessante artikelen leren de lezer dat giften, huwelijkse voorwaarden en testamenten met betrekking tot de schenking van lenen ongeldig waren, tenzij ze gepasseerd zijn voor de baljuw of meier en enkele leenmannen. Regels voor erfopvolging, verhuring, de impact van het huwelijk op het leenbezit, kortom alles wat een vroegmoderne leenman diende te weten om een leen te kunnen houden van het leenhof van Dendermonde kon hij in de costumen terugvinden597. De verkoopscontracten van lenen waren ook aan enkele voorwaarden onderworpen: zo kon een verkoper onder het contract uit als er binnen het jaar van het sluiten van het contract onterffenisse geschiet ware, ook contracten die in een herberg gesloten waren - wat de gewoonte was in de vroegmoderne Nederlanden598 - konden herroepen worden, de herroeper diende dan wel 'het gelach te betalen' en ook 'de Godtspenninck ter causen van dien gegheven', te vergoeden599. 5.4.2 Strafrechtelijk Naast de feodale bevoegdheden had het Leenhof van Dendermonde ook een aanzienlijke strafrechtelijke jurisdictie. In de 16e eeuw had het Leenhof strafrechtelijke bevoegdheid over Dendermonde-stad en haar vrijheid, de dorpen Zele, Hamme, Opwijk, Lebbeke, Baasrode-SintUrsmaars, Vlassenbroek, Berlare, Sint-Gillis-Zwijveke, Denderbelle, Grembergen en Wetteren. In tegenstelling tot de feodale bevoegdheden in Wetteren viel het leen het Lichterveldse niet onder de strafrechtelijke bevoegdheid van het leenhof. In de lenen buiten het Land van Dendermonde die afhingen van het leenhof en zelf geen heerlijkheid vormden die met alle justitiegraden bekleed was, was in de regel enkel de hoge justitie behouden voor het mannengerecht600. De parochies Wieze, Oudegem, Moorsel, Appels en Baasrode-Sint-Amands hadden een beperkte strafrechtelijke band met het leenhof van Dendermonde, die bestond uit het delen van de rechterlijke inkomsten en uitgaven. 595 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", pp. 444-455. P. De Croos "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumieret féodal. Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, tweede reeks, 5 (1893-1894), p. 48. 597 Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664, pp. 380-382. 598 B. Kümin en B. A. Tlusty (eds.), The World of the Tavern. Public Houses in Early Modern Europe, Burlington, 2002, pp. p. 3-49. 599 Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664, p. 379. 600 P. De Croos "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumieret féodal. Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, tweede reeks, 5 (1893-1894), p. 32. 596 89 Tot slot was het leenhof bevoegd op de waterwegen in land én stad van Dendermonde en alle landwegen in het Land van Dendermonde601. De materiële bevoegdheid van het leenhof in strafzaken kan men vanuit drie invalshoeken bekijken: ratione personae, ratione loci en ratione materiae. Ratione personae mocht het Leenhof in principe alle personen die een misdrijf gepleegd hadden vervolgen. In de 16e eeuw zien we daarop echter enkele uitzonderingen: geestelijken, poorters van bepaalde steden en militairen. Zwervende huurlingen vielen wel onder het gewone strafrecht, aangezien zij geen officiële beroepsmilitairen waren. Dendermondse poorters konden wel voor het leenhof gebracht worden, zij het dat hun zaak niet door de leenmannen alleen, maar ook door burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde behandeld werd602. Wanneer het een zaak betrof waar fysieke straf noch ander criminele bestraffing aan vasthing, dan werd zij enkel door burgemeester en schepenen der stad vervolgd. Zaken waar wel een criminele bestraffing aan kleefde, werden in samenspraak met het leenhof afgehandeld603. Wat de vervolging van een misdrijf volgens plaats betrof, volgde het Leenhof een drietal principes. Zo trok het Leenhof zaken die buiten haar grondgebied gepleegd waren naar zich toe indien de dader binnen het territorium van het hof werd aangehouden. Daartegenover staat de het Leenhof voor misdaden gepleegd op haar eigen grondgebied meende dat die rechtbank bevoegd was, waar het misdrijf werd gepleegd. Wanneer meerdere dorpen van het Land van Dendermonde een bevoegdheidsconflict hadden over misdrijven die in verschillende dorpen gepleegd waren, dan kon het Leenhof ook hier de zaak naar zich toe trekken604. Binnen de stad en haar banmijl oefenden de stadsschepenen samen met de leenmannen de criminele justitie uit zowel voor poorters als nietpoorters. In de 'princelicke prochies' gingen de leenmannen en de hoogschepenen van de kasselrij over de middele en hoge justitie, daar de eigen schepenbanken van deze dorpen slechts de laagste justitiegraad bezaten605. Sedert het jaar 1248 oefende het mannengerecht, in naam van de heer van Dendermonde, ook de hoge rechtspraak uit in de heerlijkheid Appels, hoewel deze in bezit was van de Abdij van Zwijveke. De abdis had deze echter overgedragen in ruil voor 5 bunder land. De vijf grote misdrijven: vrouwenroof, moord, brandstichting, ophanging en roversgeweld werden dus door het Leenhof van Dendermonde berecht. Omdat de heerlijkheid Baardegem afhankelijk was van het leenhof van Appels, kwam de hoge justitie ook hier aan het Leenhof van Dendermonde toe606. Met ratione materiae bedoelt men welke misdrijven binnen de bevoegdheden van een rechtbank valt. In theorie mocht het leenhof (meestal in samenwerking met de stadsschepenen) alle mogelijke 601 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 38. Idem, pp. 38-39. 603 Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664, p. 378. 604 Ibidem, pp. 39-40. 605 Ibid., p. 42. 606 L. Pée, Het Kaart- en Goederenboek van de Abdij van Zwijveke (1737-1738), Dendermonde, Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde (buitengewone uitgave nr. 31), 2012 , pp. 87-88. 602 90 misdrijven berechten. De facto werden bepaalde misdrijven zoals valsmunterij, dat werd voorbehouden aan de Raad van Vlaanderen, aan de rechtsmacht van het leenhof onttrokken door andere instanties. De kerkelijke rechtbanken deden dit ook met religieuze misdrijven, maar door verzet van de wereldlijke machten konden de leenhoven enkele van deze religieuze zaken als res fori mixtae naar zich toe trekken. Overspel bijvoorbeeld kon daardoor door het Leenhof en de stadsschepenbank berecht worden607. De soorten misdrijven die voor het Leenhof kwamen waren onder meer agressiemisdrijven, vermogensmisdrijven, misdrijven tegen de openbare zeden, misdrijven tegen de overheid (waaronder bedelen) en religieuze misdrijven. Het Leenhof hield zich ook bezig met het onderzoeken en vervolgen van hekserij binnen het Land van Dendermonde. Zo werd in 1595 Jenne Sbleirs op verdenking van hekserij aangehouden en gevangengezet in Dendermonde. Het Leenhof voerde een onderzoek in het dorp waar ze woonde en de omliggende parochies. Meerdere personen beschuldigden haar van toverij, maar zijzelf bleef ontkennen. Na een waterproef, een confrontatie met twee andere 'heksen' en ondervraging onder tortuur, bekende Jenne haar omgang met de duivel. Op 2 oktober dat jaar werd ze in een hut tot de vuurdood gebracht. Na 1597 waren er steeds minder heksenvervolgingen volgens professor Jos Monballyu. De opflakkering te Laarne tussen augustus 1607 en mei 1608, waar tijdens zes heksenprocessen vier vrouwen op de brandstapel belandden, was het werk van het lokale leenhof aldaar. Met deze heksenjacht heeft het Leenhof van Dendermonde zich dus niet beziggehouden 608. Marcel Bovyn schrijft in een artikel over de rechtspleging in het Land van Dendermonde ook over het veroordelen en terechtstellen van dieren door het Leenhof. In 1594 werd zo een varken door de leenmannen veroordeeld tot onthoofding omdat het de oren van het zoontje van poorter Pieter de Keersmaeckere zou hebben afgebeten. Bovyn geeft in dit artikel een goed overzicht van verschillende soorten rechtszaken tussen 1373 en 1615609. Het leenhof van Dendermonde hield ook af en toe soevereine waarheden, waarbij, zoals ik reeds in het gedeelte over de vorstelijke leenhoven in Vlaanderen vermeldde, twee leenmannen samen met de baljuw of zijn vervanger misdaden gingen opsporen en voor het Leenhof brachten, die door de lokale heren onbestraft gelaten waren. Vanaf 1649 gebeurde dit jaarlijks en sprak men dan ook van jaarwaarheden610. 607 B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 41. J. Monballyu, "Heksenprocessen en andere toverijprocessen in het Land van Aalst en het Land van Dendermonde.", in: Het Land van Aalst, 53 (2001), pp. 224-227. 609 M. Bovyn, "De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615)." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, vierde reeks (1978-1979), 4, pp. 70-71. 610 M. Bovyn, "De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615).", p. 125. 608 91 5.5 Het ressort van het leenhof van Dendermonde "Daer syn weynige Leenhoven die sich soo verre verbreyden buyten 't gebiet: want het streckt hem tot vele dorpen van Brabant, van het Burchgraefschap van Gendt, van Brugge, van Cortryck, van Aelst, van Ryssel, van Audenaerde tot het Landt van Waes ende vier ambachten. Het vervat buyten de palen van't Landt verscheyden Heerlijckheden, die selve, hebben oock Vierscharen, Meyers ende Schepenen, door de welcke haer mannen oeffenen dat rechsgebiet van saecx ende strafs vervolch: als syn Massene, Molenbeke, Vinderhoute, Merendre, Zecke, Huysse, Rode, Oorscamp, Ingelmunster, S. Eloysvive, Oudenem, Monstruel, Bleucastel, ende Mortanschen in Hardoye...". Zo omschreef de 17e eeuwse historicus Jacobus Maestertius het ressort van het Leenhof van Dendermonde611. In dit hoofdstuk zal ik proberen het ressort van het leenhof zoveel mogelijk in detail toe te lichten, echter aangezien registers van lenen en denombrementen zelden volledig zijn, kan deze lijst niet als definitief en exhaustief beschouwd worden. Heel het graafschap Vlaanderen vormde bovendien een feodaal lappendeken, waarbij minieme oppervlaktes behorend tot een ander vorstelijk leenhof in een bepaald gebied geënclaveerd konden zijn. Sommige in het Land van Dendermonde gelegen gebieden waren dus niet aan het Dendermondse leenhof onderworpen. 5.5.1 Binnen het Land van Dendermonde Appels Appels was een vrijheerlijkheid gelegen tussen Schelde en Dender, nabij de stad Dendermonde. De heerlijkheid was sinds een gift van de heer van Dendermonde in de middeleeuwen in handen van het klooster van Zwijveke. De heerlijkheid werd door ridder Adolf Veranneman in 1612 gekocht en zou bijna een halve eeuw in handen van zijn familie blijven612. Op 20 december 1657 werd de heerlijkheid voor 3600 fl. teruggekocht door het klooster. Voor hoofdvaart richtten de schepenen van Appels zich tot het leenhof van Wetteren613. Appels was een heerlijkheid met alle justitie, ten uitvoer gebracht door een meier en zeven schepenen, die alle civiele zaken behandelden. De vijf hoge misdrijven werden door het leenhof van Dendermonde berecht. Daarnaast waren er nog twee andere heerlijkheden en acht lenen binnen Appels die afhankelijk waren van het leenhof van Dendermonde 614. Gekende heren en vrouwes van Appels: (1574-1612) Joanna de Moy, abdis van het klooster Zwijveke615. 611 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de Costumen, Statuten ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof aldaer zijnde, t'Samen gestelt by Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, p. 5-6. (heruitgave door Jozef Dauwe). 612 RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°. 613 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1889-1893, vol. 1, p. 11 en p. 13. 614 RABN, GW2, nr. 158, f. 9 r° + v°. 615 RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°. 92 (1612-1637) Adolf Veranneman (1637-1653) Antoon Veranneman, zoon van Adolf. (1653-1657) Jonker Lieven de Clercq, heer van Blockhuyse616. (1657- ...) Joanna van der Borch, abdis van het klooster van Zwijveke617. Baasrode Baasrode-Sint-Ursmaars was een van de princelijke parochies binnen het Land van Dendermonde en beschikte over een eigen Koninklijke vierschaar die als bevoegdheden alle burgerlijke rechtzaken, uitgezonderd halsrecht had en boeten tot 150 fl. kon opleggen. Strafrecht en zwaardere boeten werden doorverwezen naar de schepenbank van Dendermonde. Deze dorpsheerlijkheid was echter slechts een van de vier grote heerlijkheden die men destijds beschouwde als behorende tot 'Baasrode'. BaasrodeSint-Amands en Mariekerke hoorden feodaal gezien tot het Land van Bornem, Vlassenbroek, gekend als de "Buiten Vierschaar"618, wordt verder behandeld. Gekende heren van Baasrode: (tot 1573) heren van Maldegem (1573-1579) Albrecht V van Beieren (1579-1588) Willem V van Beieren (1588-1594) Verkoop aan Karel van Mansfelt voor 130000 fl., echter Mansfelt kwam nooit over de brug met de verschuldigde som geld, waardoor de heerlijkheid na zijn dood terugkeerde in handen van de hertog van Beieren619. Hervé Hasquin vermeldde als bezitters nog de families Vilain, van Halewijn en de Bournonville620. Berlare Het grondgebied van het oude Berlare was zo'n 1449 bd. groot en was verdeeld onder verschillende lenen en heerlijkheden621. De grootste heerlijkheid was uiteraard de dorpsheerlijkheid van Berlare die tot begin 17e eeuw rechtstreekse eigendom van de Habsburgse vorsten bleef. In 1631 verkocht de vorst ze voor 25000 lb. gr. Vl. of 150000 fl. aan Diego de Castro622. De heer van Berlare bezat de hoge, 616 RABN, GW2, nr. 49, f. 20 r°. RABN, GW2, nr. 49, f. 20 v°. 618 G. Boeykens, Geschiedenis van Baasrode, Wetteren, Bracke-Van Geert, 1940, pp. 64-66. 619 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 11. 620 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief- geografisch woordenboek, Brussel, La Renaissance du Livre, 1980, vol. 1, p. 64. 621 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 3. 622 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°. 617 93 middele en lage justitie, die uitgeoefend werden door een baljuw en een volle schepenbank, verschillende renten, het recht op jacht, vogel- en visvangst, het bastaardsrecht en het stragiersrecht623. Naast de dorpsheerlijkheid waren er enkele kleinere lenen in Berlare en ook de heerlijkheid Saros, drie bunder groot, met een eigen baljuw en leenhof624. Net als de dorpsheerlijkheid was zij in handen van de heer van Berlare625. Gekende heren van Berlare: (...-1630) Filips IV van Spanje (1630-1665) Diego Sanchez de Castro, gouverneur van Sas van Gent626. (1665-1684) Isabella-Francisca en Juan Bernardo de Castro y Toledo, kinderen van Diego. Zolang ze minderjarig waren stelde Juan Dellano Velasco, de schoonbroer van Diego, de baljuw, meier, burgemeester en schepenen van Berlare aan als hun voogden627. (1684-1691) Juan Bernardo de Castro y Toledo628. (1691-1739) François Aloysius van der Meersche, ridder en voorzitter van de Raad van Vlaanderen629. (1739-1761) Jan-Baptist van der Meersche en Alexander-Augustijn van der Meersche630. (1761-1789) Emmanuel-Augustijn van der Meersche631. (1789) Openbare veiling verordend door de keizer. (1789-1794) Charles Joseph Xavier Hiacinte, graaf van Lichtervelde, baron van Lichterveldeleeyne en Heurne, heer van Eke, Deerlijk, Asse, Diependaal, Malherbe, Geluwe, Berlare en Moerzeke, Beer van Vlaanderen en kamerheer van de keizer. Zijn oom langs moeders kant was Emmanuel-AugustijnJoseph van der Meersche632. 623 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 20. 624 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23. 625 RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r°. 626 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°. 627 RABN, GW2, nr. 172, f. 311 r°. 628 RABN, GW2, nr. 172, f. 293 r°. 629 RABN, GW2, nr. 172, f. 108 r° en 212 v°. 630 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 16-20. 631 RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r°. 632 RABN, GW2, nr. 188, f. 1 r°. 94 Bareldonk Bareldonk was een heerlijkheid van 45bd. groot, die tot lang in de vroegmoderne periode onafhankelijk van de heren van Berlare bestaan heeft633. Gekende heren van Bareldonk: (16e eeuw) Antoon de Mortagne634 (1614-1647) Jean vander Lanen635. (1647- ...) Gaspar Charles636. Denderbelle Op het grondgebied van de parochie Denderbelle lagen verschillende lenen637, de hoofdheerlijkheid heette 't Hof te Belle en strekte zich uit over een oppervlakte van 48 bd. De heer beschikte over de hoge, middele en lage justitie en een meier, baljuw en schepenen om deze uit te oefenen. Daarnaast had hij de rechten op de jacht, visserij en tol en mocht hij straatschouwingen laten uitvoeren638. Samen met Sint-Gillis en Zwijveke deelde Denderbelle een vierschaar639. In de 18e eeuw was jonkheer Louis Joseph de Coninck eigenaar van deze heerlijkheid nadat hij ze gekocht had van de hertog van Duras640. In Denderbelle lagen nog verschillende kleinere lenen waarvan de voornaamste: de Bruynrolle (14 achterlenen), de Nekkersdriesch (1 bd.), de Stede te Voorde (8 bd.), het leen te Vogelrij, de Eertbrugmeersch (1 bd.) en de Bommeleere (7 dagwand)641. Dendermonde Binnen Dendermonde lagen verschillende lenen die afhankelijk waren van het leenhof van Dendermonde, de meeste in het Sint-Onolfsbroek en aan de Nieuwburg642. Zo was bijvoorbeeld de Slotele vander Galghen een leen gehouden van het leenhof van Dendermonde. Bij dit leen hoorde ook 633 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 22. 634 C. Bogaert et al., Bareldonkkapel of Donkkapel, in: < https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/84709>, geraadpleegd op: 11/07/2014. 635 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 7 v°. 636 RABN, GW2, nr. 172, f. 449 r°. 637 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 12 r° -16 r°. 638 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7. 639 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 172. 640 RABN, GW2, nr. 67, f. 207 r°. 641 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 8-9. 642 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 68 r° -70 v° en W. Stevens, Het Leenhof van Dendermonde, Knesselare, Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Dendermonde, 2006, 2 vol., passim. 95 een veld van drie dagwand, gelegen nabij de stad, maar dit bestond slechts uit zand. Het werd gehouden door de familie Veranneman die ook leenhouders van Appels waren643. Eegene Eegene, gelegen tussen Appels en Schoonaarde was een vrijheerlijkheid in bezit van de Abdij van Affligem, gehouden van het leenhof van Dendermonde644. Grembergen Rond 1560, toen Grembergen nog rechtstreeks in vorstelijke handen was, besloeg het grondgebied een oppervlakte van 545 bd. 2 dagwand en 57 roeden645. Op het einde van de 16e eeuw besloot de vorst, i.c. Filips II van Spanje, zijn feodaal domein in Grembergen op te splitsen en als twee heerlijkheden te verkopen. De eerste was de dorpsheerlijkheid genaamd Haut Grembergen, de tweede heette Bas Grembergen646. Haut Grembergen was een heerlijkheid met hoge justitiegraad, voltrokken door een baljuw en volle schepenbank. De heer genoot van de rechten op jacht, visserij, vogeljacht en mocht straatschouwingen laten uitvoeren647. Gekende heren van Haut Grembergen: (...- ca. 1580) Filips II van Spanje (1580-1621) Charles d'Aubremont, heer van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde. (1621-1657) Gaspar-Antoine d'Aubremont, baron van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde. (1657-1693) Charles-Ignace d'Aubremont, graaf van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde648. (1693-1725) Jaspar-Anthoine d'Espinosa, graaf van Ribaucourt. (1725-1749) Jacques d'Espinosa, graaf van Ribaucourt, proost van Sint Salvator in Harelbeke649. (1749-1794) Libert-François Christyn de Ribaucourt, burggraaf van Tervuren650. De heerlijkheid Bas Grembergen werd achtereenvolgens gehouden door de families Roels, van Weynssone en de Villers651. Daarnaast lagen in Grembergen nog enkele kleine leengoederen: het leen 643 ARA, Inventaire des archives des Chambres des Comptes, nr. 1103 f. 21 r°. ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°. 645 M. Bovyn, "Grembergen.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 13 (1962-1964), p. 91. 646 A. Schouteete de Tervarent, L'ancienne famille Roels: héritière féodale de la seigneurie de Grembergen-LezTermonde. Termonde, De Schepper-Philips, 1870, p. 6. 647 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7. 648 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7. 649 ARA, Inventaire des archives des Chambres des Comptes, nr. 1103 f. 22 v°. 650 RABN, GW2, nr. 49, f. 25 r°. 644 96 te Kerkhove (2,5 bd.), het leen ten Bossche (6 dagwand) en het leen van de familie Nieulant652. De meierij van Grembergen was midden 18e eeuw in leen gegeven aan jonker Franciscus Paulus de Vos, heer van Hamme653. Hamme Hamme was een van de acht prinselijke parochies in het Land van Dendermonde en bleef tot 1560 rechtstreeks bezit van de vorst. Dat jaar verkocht de vorst de heerlijkheid van Hamme-Sint-Anna voor 5600 lb. gr. Vl. ( 33600 fl.) aan de audiëncier ridder Pieter van Overloop op voorwaarde dat hij ze altijd terug zou kunnen kopen654. Ook de hoge justitiegraad hield de vorst toen nog in eigen handen, echter in 1630 zou Filips IV deze toch verkopen aan ridder Lodewijk-Frans Verreycken. Eenmaal de hoge justitie in bezit, richtte de heer van Hamme een schandpaal op in zijn heerlijkheid655. De heer had volgens het denombrement van de heerlijkheid het recht om alle wetsdienaars aan te stellen. In Hamme waren dit een baljuw, een burgemeester, zes schepenen, een griffier en twee sergeanten. Daarnaast mocht hij ook de kerkmeester benoemen en de rekeningen van de kerk en de armentafel controleren. Bij de heerlijkheid Hamme-Sint-Anna hoorde ook de erfelijke meierij van Grembergen. De heer van Hamme disponeerde ook over diverse burgerlijke rechten zoals het recht op jacht en visvangst, het planten van bomen langs de wegen, het schouwen van wegen en waterlopen, de tiende penning op de erfgronden, renten en leningen, het recht op het bastaardsgoed, enz. Bijzonder is ook dat hij het recht had zijn grondgebied desgewenst te verdelen in twee of drie lenen 656. Het recht op de Durme kende volgende verdeling: het Land van Waas bezat het water en bijgevolg het visrecht op de Durme, tot het Land van Dendermonde behoorde de rivierbedding en bijgevolg de tol op de Durme 657. Te Hamme bevonden zich nog enige andere kleine heerlijkheden die niet meer dan de lage justitie bezaten, bijvoorbeeld Craeyloo, de Drie Straatjens, Hof ter Penningen en Bulbier658. Gekende heren van Hamme: (...-1560) Filips II van Spanje (1560-1618) ridder Pieter van Overloop, Audiëncier. 651 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 309. F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 11. 653 RABN, GW2, nr. 49, f. 43 v°. 654 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23. 655 J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", in: Bijdragen tot de geschiedenis van het kanton Hamme, VIII (2000), p. 87 en pp. 89-91. 656 J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", p. 88. 657 W. Stevens, Het Leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, p. 10. 658 J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", p. 89. 652 97 (1618-1621) Lodewijk Verreycken, Audiëncier en tresorier van de Orde van het Gulden Vlies. Hij was familie van de vrouw van Pieter van Overloop. (1621-1654) Lodewijk-Frans Verreycken, Audiëncier, zoon van Lodewijk. (1654- derde kwart 17e eeuw) Pieter-Ignace Verreycken, zoon van Lodewijk-Frans, hoogbaljuw van Nijvel. (derde kwart 17e eeuw - eind 17e eeuw) Lodewijk Domien Verreycken. (eind 17e eeuw - 1692) Francisco da Silva (1692-1706) Antonio da Silva (1706-1712) Pierre l'Escornet (1712-1758) François-Joseph l'Escornet659 (1758-1783) Franciscus Paulus de Vos660 (1783-1794) Jean-François-Jozeph de Vos661. Kalken De heerlijkheid Kalken was een achterleen van het leenhof van Wetteren met hoge, middele en lage justitie. De heer liet zijn rechten en belangen behartigen door een baljuw en zeven schepenen. De Kalkense heer bezat diverse heerlijke renten en kon de bevolking ook heerlijke karweien laten uitvoeren. Dat laatste recht verloor hij echter in 1536 toen de bevolking collectief weigerde nog langer karweidiensten te doen662. De heren van Kalken waren vanaf de 15e eeuw tot het einde van het Ancien Régime telgen van de familie Vilain663. Laarne De heerlijkheid Laarne was reeds vanaf de middeleeuwen in leen gegeven. De heer van Laarne beschikte over de hoge, middele en lage justitie664 en liet drie jaarwaarheden per jaar doorgaan665. Om de bestuurlijke taken uit te oefenen, stelde de heer van Laarne een baljuw, een leenhof en volle 659 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 23-25. 660 RABN, GW2, nr. 49, f. 43 v°. 661 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 25. 662 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 11-13. 663 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 9 r°. 664 P. Blommaert, Notice sur le château de Laerne, Gent, L. Hebbelynck, 1838, p. 12. 665 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 32. 98 schepenbank aan. Het foncier van de heerlijkheid strekte zich uit over een oppervlakte van 60 bd 666. De heer had ook recht op de tiende penning, de visserij en de vogeljacht, daarenboven waren de inwoners verplicht hun graan bij de banmolen van de heer te laten malen. De heer mocht ook boeten innen tot 1,5 fl.667. In 1673 werd Laarne door de vorst verheven tot baronie en tien jaar later zag de soeverein af van al zijn resterende bezittingen te Laarne voor 3000 gulden668. Gekende heren en vrouwes van Laarne: (1558) Joanna van de Woestijne (16e eeuw - 1639) achtereenvolgens Frans de Schoutheete van Zuylen, Karel de Schoutheete van Zuylen van Erpe en Jan de Schoutheete van Zuylen van Erpe. (1639-1667) Karel II de Schoutheete van Zuylen van Erpe. (1667-1673) Philippe-Willem de Schoutheet van Zuylen van Erpe. (1673-1683) Geraard van Vilsteren. (1683-1708) Livina Maria de Beer, weduwe van Geraard van Vilsteren. (1708-1730) Jozef-Jacob van Vilsteren. (1730-1743) Frans-Jozef-Ferdinand van Vilsteren. (1743-1763) Nicolaas-Jozef-Ghislain van Vilsteren. (1763-1792) Theodoor-Jozef-Frans van Vilsteren. (1792-1794) Libert-François Christyn de Ribeaucourt669. Lebbeke Tot in de 17e eeuw was er in de prinselijke parochie Lebbeke geen sprake van een in leen gegeven dorpsheerlijkheid Lebbeke. Wel kende Lebbeke verschillende kleinere lenen en heerlijkheden op haar grondgebied. Joos Impens, leenman in het leenhof van Dendermonde, bezat een heerlijkheid die hij gekocht had van Guillaume de Keersmaecker670, Charles van Ydeghem hield de meierij van Lebbeke met alle baten, emolumenten en profijten in leen671, daarnaast bezat hij ook een leen dat bestond uit 666 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 30. 667 RABN, GW2, nr. 158, f. 199 r° + v°. 668 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 33-34. 669 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 22-25. 670 RABN, GW2, nr. 158, f. 148 v° - 149 r°. 671 RABN, GW2, nr. 158, f. 117 r°. 99 een rente en twee kapoenen per jaar672. Twee andere leenmannen die lenen bezaten te Lebbeke waren Appolonius van Breusseghem en Dominicus Collier673. De heerlijkheid Ten Broeke lag zowel op het grondgebied van Lebbeke als op dat van Opwijk, telde 69 achterlenen en was op het einde van het Ancien Régime eigendom van Andrien-Ange de Walckers, de laatste hoogbaljuw van Dendermonde674. De heerlijkheid Rossem was een kleine heerlijkheid, zonder schepenbank of vierschaar, met een oppervlakte van 57 bd. 1 dagwand en 83 roeden verspreid over Opwijk, Denderbelle en Lebbeke675. De heerlijkheid Rossem was achtereenvolgens in bezit van de families Van Hoorenbeke, Van Bourgogne en Van Royen. In 1610 verkocht Philippe van Royen haar aan Adolf Veranneman, heer van Appels. In 1638 erfde Lieven de Clercque Wissocq de heerlijkheid via zijn vrouw Anna Veranneman. Deze familie de Clercque Wissocq zou Rossem in handen houden tot het einde van het Ancien Régime676. Hoewel het merendeel van de heerlijkheid Vlasberghe, een achterleen van het leenhof van Dendermonde zich bevond op het grondgebied van Sint-Gillis en Opwijk, vermelden we ze hier kort omdat een klein deel van het grondgebied te Lebbeke nabij de Vondelbrug lag. Ook deze heerlijkheid kwam via Adolf Veranneman in het patrimonium van de familie de Clercque Wissocq terecht677. Wat de dorpsheerlijkheid betrof, betaalden de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde een niet nader bepaalde som aan de vorst om de dorpen Lebbeke, Zele, Opwijk, Baasrode en Vlassenbroek, niet meer in pand te geven, zelfs niet wegens geldnood678. Moerzeke Als heerlijkheid was Moerzeke, dat ook Kastel omvatte, reeds sinds de 12e eeuw door de graven van Vlaanderen in leen gegeven. De heer van Moerzeke mocht een baljuw en veldwachter aanstellen om toe te zien op de naleving van de wetten en over te gaan tot bestraffing van inbreuken. Boeten tot 30 fl. mochten door hen geïnd worden. De heer had het recht op de visserij in de Schelde en het kweken van zwanen. Daarnaast had hij ook recht op het bastaardgoed en stragiersgoed en mocht hij twee kapelanen aanstellen voor de parochiekerk van Moerzeke. Indien hij dat wenste had hij bovendien het recht zijn feodale rechten of de hele heerlijkheid te verkopen. Naast nog verschillende andere rechten mocht de heer zich de tiende penning en het beste hoofd toe-eigenen679. Gekende heren van Moerzeke: (eind 16e eeuw- 1608) Jan II van der Borch. 672 RABN, GW2, nr. 158, f. 118 r°. RABN, GO22, nr. 96. 674 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 13. 675 R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe op het grondgebied van Denderbelle, Lebbeke, Opwijk en Sint-Gillis-Dendermonde, Wieze, R. Bosman, 1993, pp. 4-6. 676 R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 16. 677 R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 27 en p. 31. 678 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 10. 679 RABN, GW2, nr. 67, f. 221 r° -223 v°. 673 100 (1608- halfweg 17e eeuw) Karel van der Borch. (midden 17e eeuw) Jan III van der Borch. (tweede helft 17e eeuw) Agnes-Theresia van der Borch. (tweede helft 17e eeuw-1710) Philip de Clercq. (1710-1718) Jozef de Clercq. (1718-...) Ferdinanda de Clercq. (...-1755) Josephine Jacobs680. (1755-1794) Emmanuel-Augustijn van der Meersch681. Moorsel-Gevergem Moorsel bestond in het Ancien Régime uit twee heerlijkheden: Moorsel-Aalst en Moorsel-Kapittel. Deze tweede heerlijkheid behoorde tot het ressort van het leenhof van Dendermonde. Het noordelijke deel van deze heerlijkheid heette Gevergem. Moorsel, Gevergem en Wieze werden al in 1098 door Ringotus van Dendermonde aan het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dendermonde geschonken682. De goederen van het kapittel werden bestuurd door vier curatores, waaronder een gekozen door het kapittel, een tweede door het stadsbestuur van Dendermonde en de twee laatste door de aftredende curatores. Later afgebouwd tot drie curatores. Zij legden hun eed af bij de hoogbaljuw van Dendermonde. Moorsel-Gevergem was circa 443 bd. groot683. Het kapittel stelde voor de uitvoering van de rechtspraak een meier en zeven schepenen aan, die voor zowel Moorsel-Gevergem als Wieze bevoegd waren684. De schepenen werden voor drie jaar verkozen. Onder hen waren er steeds drie afkomstig uit Wieze685. Boeten en hoofdgelden werden half om half verdeeld tussen de kanunniken en de heer van Dendermonde. Voor de criminele rechtspraak bezat de heer van Dendermonde eveneens bepaalde rechten, zo moesten de terdoodveroordeelden of zij die tot een lijfstraf veroordeeld waren, overgeleverd worden aan de baljuw van Dendermonde686. 680 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 11-12. 681 RABN, GW2, nr. 67, f. 221 r°. 682 O. Reyntens, De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, Gent, A. Siffer, 1892, pp. 61-63. 683 O. Reyntens, De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, pp. 65-67. 684 J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 103. 685 J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 115. 686 J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 105. 101 Opwijk Het hele Ancien Régime door bleef Opwijk vorstelijk domein. Dat neemt niet weg dat er binnen de parochie enkele leengoederen gelegen waren zoals het Hof ten Eecken687, diverse landbouwgronden met als centrum een motte688. Ook van de heerlijkheden Ten Broeke, Rossem, Baelbergh en Vlasberghe lagen delen binnen de parochie Opwijk689. Kaart van de prinselijke parochie Opwijk690: 687 RABN, GO22, nr. 3, f. 1 r°. Sine Nomine, "Bescherming van het onroerend patrimonium in Opwijk. Een stand van zaken en achtergronden. Archeologische monumentenzorg. Het vroegere Hof ten Eecken.", in: Tijdschrift Heemkring Opwijk-Mazenzele, 1997, 4, p. 32. 689 R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 4, p. 22 en p. 27. 690 ARA, Verzameling Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks II, nr. 8267, f. 1 r°. 688 102 Oudegem De vrijheerlijkheid Oudegem behoorde toe aan het kapittel van Dendermonde. In het dorp bevond zich nog een tweede leengoed dat na enige tijd in lekenhanden ook verworven werd door het kapittel 691. Oudegem had dertig achterlenen. De politionele taken zoals arrestaties, lichamelijke straffen en de doodstraf werden uitgevoerd door de hoogbaljuw van Dendermonde. De heer van Dendermonde had bovendien recht op de helft van de boeten en confiscaties692. Overmere-Uitbergen Overmere en Uitbergen vormden samen een heerlijkheid die tot in de 14 e eeuw in handen was van de graven van Vlaanderen693. Op 18 april 1673 bekwam de heer van Overmere-Uitbergen van de vorst een octrooi waarmee hij zijn heerlijkheid mocht splitsen in twee aparte heerlijkheden, waarvan elk via een eigen denombrement verhef diende te doen voor het leenhof van Dendermonde. Desondanks bleven de twee heerlijkheden tot het einde van het Ancien Régime steeds samen in handen van één heer694. Beide heerlijkheden hadden de hoge, middele en lage justitie, geëxerceerd door een baljuw, meier en zeven schepenen695. De heer had recht op de visserij, de vogeljacht, boeten tot 30 fl., een penningrente op erven die men van hem hield en de tiende penning wanneer men ze verkocht696. Gekende heren en vrouwes van Overmere en Uitbergen: (1500-1641) Familie Du Bois. (1641-1684) Achtereenvolgens Nicolas van Coudenhove, Philippe van Coudenhove en Antoon van Coudenhouve. (1684-1694) Ferdinand de Lannoy de Hautpont. (1694-1698) Hippolita-Leopolda de Croy, weduwe van Ferdinand. (1698-1712) Maria-Anna de Croy. (1712-1720) Ferdinand-Gaston-Joseph de Croy. (1720) Openbare verkoop. (1720-1728) Balthazar van Roosendaal. (1728) Jonkheer d'Ittre de Castre. 691 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 835. F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 6-12. 693 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 853. 694 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, p. 17. 695 RABN, GW2, nr. 158, f. 169 r°. 696 RABN, GW2, nr. 67, f. 226 r°. 692 103 (1728-1758) Simon-Jozef de Heuvel. (1758-1794) Jan-Simon-Jozef de Heuvel697. Raveschoot De in het huidige Beervelde gelegen heerlijkheid Raveschoot was een achterleen van het leenhof van Dendermonde via het leenhof van Wetteren. Tot 1228 waren Kalken en Raveschoot een heerlijkheid698. Schellebelle-Wanzele De heerlijkheid van Schellebelle en Wanzele bestond in het Ancien Regime uit twee delen. Een derde werd achtereenvolgens gehouden door de families van Belle, de Proost, Cotereau, van Honsbroeck en Papejans van Morckhoven699. Deze heer mocht een meier of een eigen baljuw en de koster van de parochie aanstellen. Hij mocht ook een penningrente van ongeveer 2 fl. 5 stuivers per jaar innen700. Het tweede deel dat 2/3 van de heerlijheid omvatte werd door Karel V op 14 mei 1537 in leenpand gegeven aan Adriaan Bette, heer van Walle en tussen 1518 en 1531 hoogbaljuw van Dendermonde, voor 7800 fl. Adriaan werd opgevolgd als heer van Schellebelle en Wanzele door zijn zoon Jacob Bette. Behoudens een tijdelijke verkoop op het einde van de 17e eeuw bleef de heerlijkheid steeds binnen het patrimonium van de familie Bette701. De heren van het deel van de familie Bette hadden de hoge, middele en lage justitie in Schellebelle en Wanzele. Enkele andere feodale rechten waar de heer over beschikte waren het recht op het beste hoofd, grote en kleine boeten, het recht op de jacht, op de vogelvangst, op de visserij en verschillende jaarlijkse renten702. Andere lenen van het leenhof van Dendermonde te Schellebelle waren het Goed ten Eede en het Eegoed703. Sint-Gillis Sint-Gillis, Zwijveke en een deel van Denderbelle behoorden samen tot één heerlijkheid704. De heerlijkheid werd door Zijne Majesteit geëngageerd aan hertog Alexander de Bournonville in 1626. De Bournonville ontving de patenten van hoge, middele en lage justitie in 1630. Voor de administratie van de rechtspraak mocht de Bournonville als seigneur haut justicier alle nodige officieren aanstellen, waaronder een baljuw, meier en volle schepenbank. Het nakijken van de kerkrekeningen, schouwingen 697 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 16-19. 698 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 80. 699 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 953. 700 RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r° + v°. 701 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 13-15 en p. 17. 702 RABN, GW2, nr. 67, f. 216 v°, f. 217 r°. 703 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 29-30. 704 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 129. 104 van straten en waterlopen, het beste hoofd en de tiende penning bij de verkoop van van roerende goederen zijn maar enkele van de rechten die de heer van Sint-Gillis bezat705. Vlassenbroek Vlassenbroek, in het Ancien-Régime gekend onder de naam Baasrode Sint-Gertrudis, hoorde niet tot de heerlijkheid Baasrode, maar vormde een aparte entiteit. De schepenbank, voorgezeten door een meier en zeven schepenen tellend, werd aangesteld door de heer van Dendermonde706. De hertog de Bournonville verwierf Vlassenbroek in 1622707. Vlassenbroek en Baasrode deelden wel één baljuw708. In 1652 wenste de Alexander de Bournonville, in het document beschreven als de graaf van Hennin, de heerlijkheid Vlassenbroek te desengageren, echter de som daarvoor, 8200 fl., vond hij te "vil" in vergelijking met andere heerlijkheden. De hoge justitie in Vlassenbroek en Baasrode bracht namelijk 76 fl. per jaar op. De inwoners van Vlassenbroek bleken echter bereid om gezamenlijk 4000 fl. te betalen opdat hun heerlijkheid niet meer door de vorst aan iemand anders verkocht of geëngageerd zou worden. De Bournonville leek hiermee akkoord te willen gaan, echter de hoogbaljuw d'Aubremont trachtte deze overeenkomst uit eigenbelang te verhinderen709. Wetteren De heerlijkheid Wetteren was tot 1576 rechtstreekse eigendom van de vorst 710. De heer van Wetteren had de hoge justitiegraad uitgeoefend door een baljuw, zeven schepenen en een vol leenhof. Feodale rechten die hem toekwamen waren het recht op het beste hoofd, het bastaardgoed, het stragiersgoed, confiscatie van lijf en goederen en het recht op tol, jacht, vogel- en visvangst. Daarnaast mocht de heer van Wetteren ook arrestaties op schepen laten verrichten, personen verbannen en de ban herroepen en de redelijke prijs van wijn en bier bepalen711. Van het leenhof van Wetteren hingen 93 achterlenen af712. Enkele van deze achterlenen die zelf een heerlijkheid vormden, waren het Lichterveldsche, Raveschoot, Nieuwen Gaver en Herreweg en Paddepoel713. Voor het grootste deel van de vroegmoderne tijd behoorde Wetteren toe aan de familie Vilain van Gent714. 705 RABN, GW2, nr. 67, f. 112 r°. J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, pp. 132-133. 707 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 88 r°. 708 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 87 r°. 709 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 677/B, f. 62 r° - 67 v°. 710 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 1220. 711 RABN, GW2, nr. 67, f. 227 r° + v°. 712 RABN, GW2, nr. 67, f. 228 r°. 713 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, pp. 100-106. 714 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 76 en pp. 79-86. 706 105 Wieze-Kapittel Bestuurlijk was Wieze net als Moorsel gesplitst in een deel dat behoorde tot het Land van Aalst en een deel dat behoorde tot het Land van Dendermonde. Dat tweede deel heette Wieze-Kapittel omdat het als vrijheerlijkheid geschonken was aan het kapittel van Dendermonde715. Wieze deelde een meier en zeven schepenen met Moorsel-Gevergem en volgde de wetten van Dendermonde. Net als in MoorselGevergem kwam de helft van de boetes in Wieze toe aan de heer van Dendermonde en de andere helft aan het kapittel van Dendermonde716. Zele Zele was wellicht de voornaamste van de acht prinselijke parochies in het Land van Dendermonde. Het dorp had nooit een leenhouder gekend en werd namens de vorst bestuurd door een vierschaar, een baljuw en zeven schepenen717. De tienden in het dorp vielen niet onder het leenhof van Dendermonde, maar waren eigendom van de abdij van Werden in Duitsland. Hoewel Zele an sich niet als heerlijkheid verkocht of verpand was, lagen er niettemin verschillende mindere lenen op haar grondgebied zoals te Wezepoel, te Havermate, de Wittebroden en 's Meiersberg718. Een iets groter leengoed was het hof ten Goede, dat als kern een eigen mottekasteel had en lange tijd eigendom was van de familie Sersanders719. 5.5.2 Buiten het Land van Dendermonde Ardooie Op het grondgebied van het dorp Ardooie lag de heerlijkheid Mortanschen of Mortaigne, waarvan de heer de hoge justitie bezat720. Mortaigne was evenwel niet de dorpsheerlijkheid, die in Ardooie de heerlijkheid van het Gemene heette, en voor 2/3 aan de Abdij van Saint-Amand in Frankrijk721 behoorde en voor 1/3 aan de adellijke familie de Lichtervelde722. Hoewel de heerlijkheid van het Gemene van Ardooie in feite afhankelijk was van het leenhof van Kortrijk, blijken enkele documenten over de benoeming van de baljuw toch tussen benoemingsakten voor baljuws van heerlijkheden die 715 H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 1230. F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 11. 717 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 24. 718 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 29. 719 K. De Wilde, "Het Hof ten Goede te Zele-Hoek: het kasteel en zijn bewoners van de middeleeuwen tot heden.", in: Jaarboek Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 40 (2009), p. 232. 720 RABN, GW2, Nr. 158, f. 218 r° 721 De Abdis van Monstreuil was evenwel de patrones van de Kerk en mocht daarom samen met de abdij van Saint-Amand de kerkelijke tienden heffen te Ardooie. Bron: G.F. Tanghe, Parochieboek van Ardoooie, Kachtem, Moorslede, Oostnieuwkerke, Winkel-St.-Elooie, Oekenen, Rumbeke, Rollegem-Kapelle, Handzame, Familia et Patria, 1975, p. 7. 722 L. Van Acker, "De heren van Ardooie.", in: Jaarboek Heemkring Ardooie-Oostkamp, 8 (2012), p. 104. 716 106 afhingen van het leenhof van Dendermonde, zoals Schellebelle, in het inventarisnummer 1373 van het archief van de Geheime Raad in de Spaanse periode te zitten. Het baljuwschap bleek in 1695 na de oorlog met Frankrijk door de vorst afgenomen te zijn van de Abdij van Saint-Amand en voor 100 fl. geautoriseerd te zijn aan Ivan de Vos723. Dat feit is evenwel niet het enige opvallende aan de heerlijkheid Mortaigne in Ardooie; in een denombrement uit de Chambre des Comptes van Lille, wordt het immers samen geregistreerd met Koolskamp, Pittem, Meulebeke en Gudelghem 724. Op Meulebeke na zijn dit heerlijkheden die ofwel rechtstreeks ofwel via de het leenhof van Tielt, afhingen van het Kasteel van Kortrijk725. Meer dan waarschijnlijk doelde men hier op lenen die binnen deze dorpen gesitueerd waren en door een persoon gekocht werden. Zo verkocht Jean Joseph Aimé Marie, Markies van Honchin, Baron van Ardooie in 1773 de baronie van Ardooie, afhangende van het leenhof van de proosdij van Sint Amands bij Kortrijk, met alle justitiegraden, seigneurale rechten, de rechten op de jacht en de visvangst en alle heerlijke renten, rechten, machten en prerogatieven samen met de heerlijkheid Terburcht, eveneens gelegen binnen de parochie Ardooie en een achterleen van de heerlijkheid Mortaigne. Ook de heerlijkheid van Mortaigne zelf werd via deze aliënatie verkocht726. Axelambacht Het leen te Axelambacht bestond uit een vierde van de tienden van de zolder van Nieunotene en Hautnotene727. Bavikhove Via het leenhof van Roncq werden enkele lenen te Bavikhove bij Harelbeke gehouden van het leenhof van Dendermonde728. Blandaing In de Francs empires van Blandaing bevonden zich meerdere lenen die afhankelijk waren van het leenhof van Dendermonde, waarvan het meerendeel gehouden werd door het kapittel van Doornik en enkele Noord-Franse heren729. Bleu Chastel nabij Tourcoing De heerlijkheid Bleu Chastel, werd gehouden door Gerard du Chastel en bezat alle drie de justitiegraden. Verder is er nauwelijks iets bekend over deze heerlijkheid730. 723 ARA, Geheime Raad Spaanse Periode, Nr. 1373 (deel b), f. 120 r° en f. 140 r°+v°. ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 2 r° 725 P. Santy en B. Boone, met medewerking van Callaert G. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ardooie met deelgemeente Koolskamp, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL44, (onuitgegeven werkdocumenten) en K. Devooght en P. Santy 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, (onuitgegeven werkdocumenten). 726 ARA, Conseil Privé, Inventaire des cartons de la période autrichienne, Nr. 504 A, f. 341 r°+v°. 727 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 3 r° 728 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 82 v° 729 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 81 r°-f.82 r°. 724 107 Dentergem In Dentergem hield men het Goed ten Bossche van het leenhof van Dendermonde. Op enkele eigenaars in de 15e eeuw na ontbreekt verdere informatie731. Desteldonk Zoals nagenoeg elke parochie was ook Desteldonk sterk verbrokkeld op bestuurlijk vlak. Het grondgebied telde zeven heerlijkheden: De Buizer, Hoorzele, de Keure, Roya, Sint-Baafs, Sprendonk en Ter Woestijne. Samen besloegen ze een oppervlakte van 623 hectaren732. De 199 hectaren tellende heerlijkheid van Sint-Baafs nam 31,9% van de totale oppervlakte van Desteldonk in en behoorde toe aan de gelijknamige abdij te Gent, waar de heren van Dendermonde eertijds mee verbonden waren. De rechtsmacht over het graafschap Sprendonk behoorde tot de 14e eeuw rechtstreeks toe aan de heren van Dendermonde, waarna ze in handen kwam van de Sint-Baafsabdij. Na de opheffing van de SintBaafsabdij in 1540 kwamen de eigendommen toe aan het bisdom Gent. Het graafschap besloeg 83,2 hectaren en fusioneerde in 1788 met de heerlijkheid Mendonk733. De heerlijkheid Ter Woestijne in Desteldonk hing af van het leenhof van Dendermonde, de oppervlakte bedroeg 72,8 hectaren en de heerlijkheid had alle rechtsmacht, behalve het beste hoofd734. De uitoefening van de justitie gebeurde door een baljuw en vijf schepenen, die boetes tot 3lb. gr. Vl. konden uitschrijven. Gekende eigenaars van de seigneurie waren in de 15e eeuw Lysbette Gheerts735 en vanaf 1542 de bekende Gentse familie Sersanders736. 730 RABN, GW2, Nr. 158, f. 249 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 12 r° 732 A. Vervaet, "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw.", in: Heemkundig Nieuws, 46 (2009), p. 13. 733 Idem, pp. 8-11. 734 Ibid., p. 13. 735 RABN, GW2, Nr. 158, f. 212 r° 736 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 18 r° 731 108 Ligging heerlijkheid ter Woestijne737: Eecke (Eke) bij Nazareth De heerlijkheid Eke bestond uit drie verschillende lenen. De kasselrij Oudburg had het hoofdleen met het kasteel binnen haar jurisdictie, het tweede leen, bestaande uit vijf en een halve bunder meers was onderhorig aan het leenhof van Dendermonde. Een derde leen viel onder de heerlijkheid Aishove in Kruishoutem738. Een en dezelfde heer controleerde deze drie lenen door middel van een baljuw, een vierschaar en zeven schepenen. De heer van Eke had de volledige rechtspraak in de drie justitiegraden739. Van de heren van Dendermonde beleende men in Eke ook nog een klein leen genaamd Chamekin740. Gekende heren van Eke: (1513-1540) Antoine de Mortagne741 (1540-1555) Cornelis de Scheppere kocht de heerlijkheid in 1540 voor 26000 fl.742 (1555-1583) Cornelis II de Scheppere 737 A. Vervaet, "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw.", in: Heemkundig Nieuws, 46 (2009), p. 9. 738 R. Van Elslande, "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555). Alias Scepperius, heer van Eke (en de heren van Eke vanaf 1540 tot 1752)", in: Jaarboek Heemkring Scheldeveld, 42 (2013), p. 35. 739 RABN, GW2, Nr. 158, f. 22 v° 740 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r° 741 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r° 742 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I: arrondissement Gent, Gent, 1864-1870, p. 13. 109 (1583-1590) Josse Huusman, raadsheer in de Raad van Vlaanderen voor de ongehuwde Marguerite de Scheppere743 (1590-1613) Frans van Corenhuuse, zoon van Anna de Scheppere, neef van Marguerite (1613-1676) Anna van Averoult, weduwe van Frans van Corenhuuse en haar zoon Adrien van Corenhuuse744 (1676-1686) Maria van Corenhuse (1686-1693) Ignace Joseph de Baronage (1693-1698) Marie Charlotte Anne de Baronage en echtgenoot Ferdinand-Jozef de Wismael de Fallerand, markies van Valairbrulois. Zij blijven echter kinderloos. (1698-1717) Antoinette Jacqueline d'Enghien (1717-1751) Gaspard Marie Joseph d'Ennetières, grand prévot van Doornik, raadsheer in de Raad van Vlaanderen (1751-1752) Ridder Arnould Joseph d'Ennetières, raadsheer in het Parlement van Doornik en in de Raad van Vlaanderen. Hij verkocht de heerlijkheid wegens financiële moeilijkheden op 16 januari 1752 aan de heer van Herzele. (1752-...?) Karel-Frans Jozef van Lichtervelde, heer van Herzele745. Evergem In Evergem verpandde het leenhof van Dendermonde een niet nader bepaalde tiende746. Gent Het leenhof van Dendermonde verpachtte zeven lenen en de helft van een achtste leen, allen bestaande uit renten gelegen binnen de stad Gent. Onder meer de familie van Massemen en de familie Borluut hielden enkele van deze renten in leen747. Heusden Te Heusden hield men een leen van het leenhof van Dendermonde bestaande uit enkele seigneurale renten748. Huise Huise was als een van de zeven hoogpointerijen van de kasselrij Oudenaarde een vrij belangrijke, doch weinig beschreven heerlijkheid749. Huise telde 38 achterlenen750. Zeven van deze achterlenen, waarvan het belangrijkste de heerlijkheid Oplozer-Huise binnen Waregem is, waren gelokaliseerd binnen 743 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r° ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r° 745 R. Van Elslande, "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555), pp. 44-48. 746 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 20 v° 747 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 21 748 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 32 v° 749 M. Vanwelden, Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: een symbiose tussen stad en platteland (15de tot 17de eeuw), Leuven, Leuven University Press, 2006, p. 31. 750 R. Opsommer, "Ingelmunster en het Dendermondse bezit in de Kasselrij Kortrijk 11de-15de eeuw", in: Periodiek Den Hert, 15 (1994), 3, p. 47. 744 110 Waregem751. De heer had de hoge justitiemacht voor alle criminele en civiele zaken. Daarnaast mocht hij veroordeelden ook verbannen uit het graafschap Vlaanderen. In de tweede helft van de 15 e eeuw was de heerlijkheid bezit van ridder Govaert Villain752. Door het denombrement van 29 maart 1502 kwam het leen in bezit van baron Jean de Montmorency753. Na de leentermijnen van de families de Montmorency, van den Steen en du Chastel, kwam de heerlijkheid in 1670 in handen van J.B. della Faille. Deze familie zou de heerlijkheid tot het einde van het Ancien Régime behouden en na de Franse Revolutie het burgemeesterschap van de gemeente monopoliseren754. Ingelmunster Volgens Sanderus strekte de heerlijkheid Ingelmunster zich uit over Oostrozebeke, Wielsbeke, SintBaafs-Vijve, Sint-Eloois-Vijve, Waregem, Tiegem, Elsegem, Bourbourg, Bergelines, Geluvelt, Roesbrugge, Zwynland, Riquaertschuere, Berg-Ambacht en nog enige ander parochies755. Bovendien zou zij een der voornaamste heerlijkheden in het graafschap Vlaanderen geweest zijn, "...met hoog, middel en laag Recht, de groote jacht, vogelvangst en visserij, nevens andere groote Voorrechten."756 Onder deze voorrechten vinden we de tol op de Mandelbruggen, een koren- en oliewindmolen, het benoemen van de hoogbaljuw, het recht op het beste hoofd en hij kon de Ingelmunsterse brouwers vrijstellen van de gruyte, een taks op bier die men in bijna heel Vlaanderen als brouwer gehouden was te betalen757. Sommige vermogende inwoners van de heerlijkheid opteerden om tegen betaling buitenpoorter van Kortrijk te worden, waardoor ze rechtsbijstand genoten van de kasselrij. Niet zelden kwam het dan ook tot juridische geschillen tussen de kasselrij Kortrijk en de heerlijkheid Ingelmunster. De rechtspraak te Ingelmunster werd uitgeoefend door een hoogbaljuw. Een bijzonder ondernemende hoogbaljuw was François de Cabootere, die tevens de functie ontvanger-generaal van Otto von Plotho op zich nam. De Cabootere richtte in het jaar 1586 in elke parochie waarvan de baron van Ingelmunster dorpsheer was een schepenbank op, terwijl Ingelmunster zelf een volle bank met zeven schepenen had. Om zijn eigen werklast te verlichten installeerde de Cabootere, met toestemming van zijn heer, in elk dorp een baljuw die hem ter plaatse representeerde 758. Net zoals de heerlijkheid Vijve-Dendermonds, waarmee Ingelmunster in de 14e eeuw in een personele unie verenigd werd759, kwam Ingelmunster onder het leenhof van Dendermonde terecht door de heren van Dendermonde en Bethune die deze goederen geüsurpeerd hadden. Hun huwelijkspolitiek bracht deze 751 F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 319-320. RABN, GW2, Nr. 158, f. 217 r° 753 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 r° 754 Sine nomine, Geschiedenis deelgemeente Huise, in: < http://www.zingem.be/website/5-www/41-www/43www/33-www.html>, geraadpleegd op 12/05/2014. 755 P. Goemaere, "Heerlijkheid Ingelmunster, 1828.", in: Periodiek Den Hert, 44 (2003), pp. 60-61. 756 A. Sanderus, "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 28 (1993), p. 19. 757 A. Verscheure, "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 42 (2001), pp. 12-13. 758 A. Verscheure, "Ontvangers en baljuws te Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 44 (2003), p. 10. 759 R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), p. 272. 752 111 heerlijkheden in handen van de graven van Vlaanderen waardoor ze onder het grafelijk leenhof van Dendermonde gingen ressorteren760. In het centrum van Ingelmunster resideerden de heren in het kasteel nabij de kerk. De heer van Ingelmunster bezat nog wel 180 lenen in de kasselrij Kortrijk, de kasselrij Oudenaarde, 't Gentse, Ieper-Ambacht en Het Ieperse (Roesbrugge)761. Gekende heren van Ingelmunster: (1501-... ) Engelbert von Kleef, graaf van Nevers, Auxerre, Rhetel en Etampes koopt Ingelmunster van zijn broer Philippus voor 18000 fl. (Franse gulden). (16e eeuw) Karel von Kleef, hertog van Nevers, zoon van Engelbert. (16e eeuw) Franciscus von Kleef, graaf van Nevers, zoon van Karel. (tweede helft 16e eeuw-1563) Franciscus II von Kleef, graaf van Nevers, zoon van Franciscus. Bleef kinderloos (1563) Jacobus von Kleef, broer van de vorige. (circa 1563- 9 juni 1578) Henrica von Kleef en haar echtgenoot Ludovico Gonzagua 762. Zij besloot haar eigendommen in Ingelmunster, Sint-Eloois-Vijve en Roesbrugge te verkopen voor de som van 400000 fl. aan Gaspar von Schömberg. (1578-1583) Gaspar von Schömberg, graaf van Nanteuil, veldmaarschalk, generaal van de Duitse huurlingen in Franse dienst. Hij deed de heerlijkheid die door de Godsdiensttroebelen zwaar geteisterd was van de hand voor slechts 133333 fl. aan Otto von Plotho763. (4 maart 1583- 1603) Otto von Plotho764, luitenant-kolonel van Duitse lichte cavalerie in Franse dienst, heer van Parey, Gerbstadt, Zerben, Ringfurt en Weissand765. (1603 (denombrement getekend op 14 maart 1605) - 1611) Gaspar von Plotho766. (1611-1657) Wolfgang von Plotho767. (1657-1697) Delphinus von Plotho, kolonel en raadsheer van de keizerlijke oorlogsraad te Wenen768. 760 A. Schotte, Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, p. 13. Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, 762 Gonzagua wordt door historicus M.P. Holt als een van de grote verantwoordelijken voor de Bartholomeusnacht in Frankrijk gezien. M.P. Holt, The Duke of Anjou and the Politique Struggle During the Wars of Religion, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, pp. 20-21. 763 A. Schotte, Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, pp. 42-48. 764 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°. 765 A. Verscheure, "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 42 (2001), pp. 9-10. 766 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°. 767 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°. 761 112 (1697-1702) René Otto von Plotho. (1702-1709) Philippe Florent von Plotho. (1709-1755) Gebhard François von Plotho. (1755-1767) Theodore Josef von Plotho. (1767-1793) Charles Joseph von Plotho769. Het kasteel van Ingelmunster naar Sanderus' Flandria Illustrata770: Izegem De heerlijkheid het Beerlegemschen te Izegem hing af van het leenhof van Dendermonde. Over de justitiegraad vermeldde men niets in de registers van denombrementen, de heerlijkheid lijkt wel altijd mee te zijn vererfd samen met de dorpsheerlijkheid Izegem, die onder Louis XIV even tot prinsdom verheven werd. In 1513 werden beide heerlijkheden gehouden door Jan van Stavele, heer van Izegem en Emelgem771. 768 R. De Clercq, "Baron Delphin de Plotho tegen Jan de Laere - een proces wegens majesteitsschennis in 1665.", in: Periodiek Den Hert, 43 (2002), p. 97. 769 A. Verscheure, "Stamboom de Plotho.", in: Periodiek Den Hert, 45 (2004), pp. 28-30. 770 A. Sanderus, "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 28 (1993), p. 22. 771 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 r° en RABN, GW2, Nr. 158, f. 220 r°. 113 Kerchove (Kerkhove bij Avelgem) Ligging van het kasteel Voldersvelt, centrum van de heerlijkheid Voldersvelt772: Naast een huis en enkele seigneurale renten te Kerkhove en Ooigem, was het belangrijkste afhankelijke leen van het leenhof van Dendermonde de heerlijkheid Voldersvelt773. Voldersvelt was een van de drie heerlijkheden die samen de parochie Kerkhove vormden, de andere waren Ten Hove, volgens P. Despriet was dit de dorpsheerlijkheid Kerchove774, volgens Maddens was dit een andere heerlijkheid en was Nieuwgoed de belangrijkste heerlijkheid van het dorp. Ten Hove en Nieuwgoed waren respectievelijk afhankelijk van het leenhof Stenen Man te Oudenaarde en het kasteel van Waasten775. Gekende heren van Voldersvelt: (1614-1625) Charles de la Mote776 772 J.J. de Ferraris, De Grote Atlas van Ferraris. Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik (Heruitgave 2011), Tielt, Lannoo, 2011, p. 29B. 773 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 34 r° 774 P. Despriet, "Het Voldersvelt in Kerkhove", in: Twintig Zuid-West-Vlaamse hoeven, deel 2, Kortrijk, 1980, pp. 66-69. 775 A. De Gunsch, S. De Leeuw en T. Callens, Kerkhove, in: <https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22018>, geraadpleegd op 12/05/2014. 776 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 34 r° 114 (1625 - eind 17e eeuw) Philippe de la Mote, heer van Kerchove en Ingooigem (eind 17e eeuw - 1700) Karel II van Spanje (begin 18e eeuw) Weuldere, heer van Meulebeck (18e eeuw) familie Richardot (18e eeuw) familie de Potter (18e eeuw) hertogen van Ursel en Hoboken777 Lemberge Het leen in Lemberge dat afhing van het leenhof van Dendermonde bestond niet uit grond, maar uit een rente in graan en geld778. Linselles Te Linselles, gelegen in Noord Frankrijk nabij Roncq bevonden zich een leen en enkele achterlenen van het leenhof van Dendermonde. De rechtstreeks afhankelijke heerlijkheid heette Cocquelmonde. De rechten daaraan verbonden waren een jaarlijkse rente van 1 fl. 16 stuivers en 36 kapoenen, de vicomtière of middele rechtspraak en een baljuw779 en volle schepenbank om deze rechtspraak uit te oefenen780. Gekende heren: (...-1574) Guillaume de Grysperre, ridder, heer van Eeghem, baljuw van het Brugse Vrije781. (1574-...) Josse de Grysperre, heer van Eeghem, baljuw van het Brugse Vrij en zoon van de voorgaande. (einde 16e eeuw) Jean de Grysperre, zoon van Josse. (begin 17e eeuw - 1639) René de Grysperre, neef van Jean. (1639-...) François Lefebvre, advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Verkoopt het leen aan Louis Romeyns (tweede helft 17e eeuw) Louis Romeyns (tweede helft 17e eeuw -1688) Louise Romeyns en haar echtgenoot Leonard de Casenbroot, heer van Reynesteyn (1688-1723) Jean-Louis de Casenbroot, zoon van Leonard en Louise. (1723-1751) Jonker François Boutillier, heer van Gheylle. (1751- Revolutie) Boutillier782. 777 A. De Gunsch, S. De Leeuw en T. Callens, Kerkhove, in: <https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22018>, geraadpleegd op 12/05/2014. 778 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 45 v° 779 T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 36. 780 RABN, GW2, Nr. 158, f. 248 r° 781 RABN, GW2, Nr. 158, f. 248 r° 782 T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 36. 115 De drie achterlenen van het leenhof van Dendermonde waren: Vièsecourt (Oudenhove), een achterleen van 21,5 bunders groot, met alle justitiegraden, afhangende van het leenhof van Moerzeke 783; Inglemoutier, een bos en enkele renten, afhangende van het leenhof van Ingelmunster en het Ingelmunsterse, een leen met enkele hofsteden, ook afhankelijk van het leenhof van Ingelmunster784. 783 784 T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 35. T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 37. 116 117 Bron: T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, pp. 26-27. 118 Lokeren Binnen het grondgebied Lokeren waren zeven lenen gelegen die afhankelijk waren van het leenhof van Dendermonde785. Londerzele In de parochie van Londerzele bevond zich een heerlijkheid met meier en schepenen die afhing van het leenhof van Dendermonde, eertijds gehouden door Willem van Nassau, prins van Oranje786. Lotenhulle Ligging heerlijkheid het Dendermondse787. In Lotenhulle lagen twaalf heerlijkheden van noemenswaardig belang, vijf daarvan waren in bezit van de heer van Nevele, de heerlijkheid het Dendermondse was een van de zeven overige 788. Het 785 RABN, GW2, Nr. 66, f. 54-55. RABN, GW2, Nr. 158, f. 238 r° en f. 240 v°. 787 F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, p. 13. 788 A. Strobbe, "Geschiedenis van Lotenhulle", in: Het Land van Nevele, 31 (2000), 4, p. 302. 786 119 Dendermondse lag in het dorpscentrum van Lotenhulle. De heerlijkheid hing via het leenhof van Ingelmunster als achterleen af van het vorstelijk leenhof van Dendermonde. Het foncier bestond uit het goed te Pittem, een hofstede met gracht en 9 en 2/3 bd. grond; van de vijf afhankelijke lenen bevonden zich er vier in Nevele en Meigem en een te Lotenhulle789. De heer had het justitierecht in alle graden en kon ter uitoefening van de rechtspraak een baljuw, onderbaljuw en zeven schepenen benoemen. De heer van het Dendermondse had ook het recht de wegen te laten schouwen en doorgaande en bijzondere waarheden in te stellen. Ook enkele herbergen te Lotenhulle waren renteplichtig aan de heer, namelijk Het Franse Schild, De Hert, De Zwane en De Drie Koningen. Het reliefgeld voor de achterlenen bedroef 1 lb. gr. Vl. of 6 fl790. In de jaren 1785, 1786 en 1787 was de opbrengst van de heerlijkheid van het Dendermondse een goede 59 lb. gr. Vl. of zo'n 354 fl791. Gekende heren: (1586-1588) Franchois Van den Hecke (1588-1639) Jonker Joris I Baelde (1639-...) Jonker Joris II Baelde (1731-1733) Jonker Joris III Baelde (1733-1752) François Emanuel Baelde, zoon van Joris III. (1760-1793) Pieter-Winok de Hau, raadspensionnaris en griffier van de kasselrij van Bergues792. Massemen Hoewel de heerlijkheid Massemen gelegen was op de grens met het Land van Dendermonde behoorde zij niet tot deze kasselrij. De heerlijkheid was echter wel afhankelijk van het leenhof van Dendermonde793. De heer van Massemen had onder mee recht op het beste hooft, het banrecht op de graanmolen, tolrecht en boeten opgelegd door de vierschaar. Massemen was een seigneurie met alle justitiegraden794. Massemen werd in 1652 verheven tot prinsdom795. Gekende heren van Massemen: (1460-1559) Familie de Jauce (1559-1755) Familie Vilain796 (1755-1773) Lodewijk Leo Felicitas de Brancas en Elisabeth Vilain van Gent. 789 F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, p. 31. L. Stockman, "Lotenhulle: een feodaal lappendeken.", in: Appeltjes vna het Meetjesland, 46 (1995), pp. 2425. 791 F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, p. 31. 792 F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, p. 32. 793 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 49 r° 794 M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen: geïllustreerde voordracht, Wetteren, Davidsfonds, 2006, p.14. 795 M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen, p. 37. 796 M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen, pp. 37-38. 790 120 (1773-1794) Louis Englebert van Arenberg en Louisa de Brancas797. Merendree Op het einde van de 13e eeuw verenigden de heren van Gavere, Merendree en Vinderhoute, die ze beiden in leen hielden van de graaf van Vlaanderen, tot één heerlijkheid. In de daaropvolgende eeuwen zouden Merendree en Vinderhoute steeds als één dubbelheerlijkheid verkocht of vererfd worden798. De heerlijkheid had de hoge, middele en lage justitiën en beide dorpen werden door eenzelfde baljuw bediend799. De heer en zijn baljuw resideerden gewoonlijk te Vinderhoute. Om praktische overwegingen werd de baljuw in Merendree bijgestaan door een meier en een vierschaar met zeven schepenen waarvan er drie te Merendree zelf, twee te Hansbeke en twee in Landegem woonachtig dienden te zijn. De heer had ook het recht tol te heffen op land- en waterwegen. Met dit recht kwam ook de plicht de wegen en bruggen te onderhouden800. Gekende heren van Merendree-Vinderhoute: (1509-...) Jan de Proify, heer van Bouve801 (...-1515) Jan de Laval (1515-1519) Jacob van Luxemburg, heer van Fiennes802 (1519-1531) Lieven van Pottelsberghe, hoogbaljuw van Dendermonde, raadsheer in de Raad van Vlaanderen, raadsheer in de Geheime Raad803. (1531- eind 16e eeuw) Frans van Pottelsberghe (eind 16e eeuw-...) Jan Wouters, door het huwelijk met de dochter van Frans van Pottelsberghe. (17e eeuw) familie Wouters (begin 18e eeuw-1744) Willem le Poyvre (1744- begin vierde kwartaal 18e eeuw) Charlotte-Joanne le Poyvre en Jan-Frans, graaf van Carnin en Staden. 797 K. Goethals en R. De Pauw, Massemen 1019-1976, Massemen, Culturele Raad van Massemen, 1976, p. 102. F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke, Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, p. 10. 799 RABN, GW2, Nr. 158, f. 220 v° 800 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke, Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, p. 11. 801 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 10. 802 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 11. 803 C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633), Gent, (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent), 2000, promotor R. Vermeir, passim. 798 121 (einde 18e eeuw - Franse bezetting) zoon Jan-Karel van Carnin en Staden804. Melle805 Geen verdere informatie bekend. Merchtem Hoewel Merchtem in het hertogdom Brabant gelegen was en de hoofdheerlijkheid lange tijd door de Brabantse hertog binnen het eigen patrimonium gehouden werd vanwege haar strategische ligging, telde het grondgebied van de huidige steltenlopersgemeente, destijds zo'n 1604 bd. groot806, tal van laathoven en lenen die ressorteerden onder het leenhof van Dendermonde807. Niet alle lenen van Dendermonde te Merchtem kunnen duidelijk onderscheiden worden, zoals Merchtems meier en kroniekschrijver Daniël van Oesbroeck schreef in zijn Antiquiteyten der vrijheydt ende prochie van Merchten, beschreven in dichte808: "Al is d'een Brabant en d'ander met Vlaender versompt, veel ist onbekend hoe den oorspronck compt"809. De heren van Dendermonde bezaten te Merchtem zowel het laathof van Groot- Bijgaarde als het laathof van joncker Francis van der Meeren, daarbij behorende de pondpenningen ter verkooping of belasting810. Deze twee laathoven vormden oorspronkelijk één leengoed811. In 1513 was Arnoldus van der Meeren de houder van het laathof van der Meeren812. Een derde identificeerbaar leengoed binnen Merchtem zijn een deel van de goederen van het SintKatharinagasthuis, waar de cijnsen jaarlijks op het feest van Sint-Thomas op 21 december geïnd werden813. Deze goederen zijn echter achterlenen via het Hof van Opwijk814. In het register van de Rekenkamer van Rijsel vinden we verschillende van deze achterlenen terug, die meestal slechts enkele dagwand815 tot enkele bunders groot waren. Het kon echter ook om bepaalde renten gaan816. Voorts hield Hendrick van Hoorenbeke een leen van de heer van Dendermonde, zijnde de heerlijkheid Steenmeerschop met slechts de lage justitie817. Jan Bruyman, secretaris van de Raad van Brabant hield 804 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 11. 805 RABN, GW2, Nr. 158, f. 22 r° 806 Van der Steghen, Carte Générale et Alphabétique des villes, bourgs, villages et terres franches du Brabant, Bruxelles, Imprimeur-Libraire Pauwels, 1672, p. 64. 807 P. Feytens et al., Merchtem 750 jaar vrijheid : 1251-2001, Merchtem, Gemeentebestuur/Heemkundige Kring Soetendaelle, 2001, pp. 13-22. 808 M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, Roeselare, Drukker-Uitgever Jules De Meester, 1904 (heruitgave 1984), p. 659. 809 J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen vanaf de 13 e tot de 16e eeuw. het ontstaan, de ontwikkeling en de instellingen, Pittem, Drukkerij G.A. Veys, 1965, p. 322. 810 J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, p. 257. 811 J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, pp. 319-322. 812 M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, p. 130. 813 M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, p. 136. 814 J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, pp. 319-322. 815 Een dagwand was de oppervlakte die men op één dag kon ploegen, 1 Dendermondse bunder bevatte 4 dagwand of 133,9575m2. 816 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 49-50 r°. 817 RABN, GW2, Nr. 158, f. 233-234. 122 tot slot een tiende, een heerlijkheid en manschap in de parochie van Merchtem, waarvan verschillende achterlenen afhingen818. Mespelare Hoewel gelegen in het Land van Aalst , was Mespelare een leen van Oudegem. Oudegem was een leengoed van het leenhof van Dendermonde, aldus was Mespelare een achterleen van Dendermonde819. Meulebeke "...Houd in leene van dese keyser ende koninglycken hove een leen ende manschap genaemt de Baronnie van Meulebeke ende t'Hof ter Borght gelegen binnen de casselrije van Cortrijck groot wesende het voornoemde hof met wallen, molen, lant, bosch ende weyde met den huyse van plaisance daer op staende vier bunderen en half luttel min ofte meer tot welcken hove een heerelyckheyd behoort..."820 Hoewel de Gentse historicus en genealoog Philippe de l'Espinoi (1552-1633) de heerlijkheid van Meulebeke toeschreef aan het leenhof van Tielt821, bevestigen zowel David Lindanus822, Jacobus Maestertius823 als de verschillende denombrementen dat Meulebeke weldegelijk ressorteerde onder het vorstelijk leenhof van Dendermonde. Wat onder meer blijk uit de bepaling uit de denombrementen van zowel 1614 als 1722: "Item behoort ten voorseyden heerschepe ende op de limiten van diere vryhede van straet schauwinge te doene in saisoen van den jaere ofte bij clachte ende daeraf de boden te hebben naer costume sonder dat den hoogbailliu van Cortrijck ofte van Thielt daer van eenighe kennisse vermogen te nemen mits dat het Dendermonds is."824 De heerlijkheid Meulebeke, ook bekend onder de benaming ter Borcht, verkreeg op 13 augustus 1655 de titel van baronie825. De heer van Meulebeke resideerde in het kasteel ter Borcht en had zowel de hoge, middele als lage justitie, uitgeoefend door een over- en onderbaljuw en een vol hof van mannen en zeven schepenen. Deze mochten boetes uitschrijven tot 30 fl826. Omdat Meulebeke een vrij hoge bevolkingsdichtheid en een groot aantal drankgelegenheden (30 herbergen, elf brandewijnkroegen en een kantine) telde, diende het gerecht regelmatig tussen te komen in allerlei conflicten. Om de nietbestrafte misdrijven toch te vervolgen organiseerde men driemaal per jaar doorgaande waarheden. 818 RABN, GW2, Nr. 158, f. 235 r° R. Bellon, "Bouwgeschiedenis van de kerk van Mespelare.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, 3e reeks, 1 (1938-1946), p. 100. 820 RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r°, volledige denombrement, zie bijlage 10.6, p. 177. 821 P. de l'Espinoi, Recherche des antiquitez et nobelesse de Flandre, Douai, Imprimerie Marc Wyon, 1631, p. 127. 822 D. Lindanus, De Teneraemunda Libri Tres, Antwerpen, Hiëronymus Verdussen, 1612, p. 133. 823 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 6. 824 RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r° en I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, pp. 60-63. 825 G.F. Tanghe, Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, Drukkerij De Scheemaecker-Van Windekens, 1862, p. 73. 826 RABN, GW2, Nr. 158, f. 221 r° 819 123 Daarnaast gingen baljuw en schepenen ook de prijs van het bier en de wijn na, hielden ze toezicht op het gewicht van het brood en controleerden ze de inhoud van maat en gewichten. Dit alles om fraude tegen te gaan827. De Meulebeekse heer bezat vele heerlijke leenrechten waardoor de heerlijkheid een aanzienlijke bron van inkomsten vormde. Deze opbrengst kwam niet enkel voort uit domaniale rechten, pachten en de verkoop van hout, maar ook uit talrijke renten in natura of geld. Zo bezat de heer ook het recht op het beste catheel of beste hoofd, i.e. het meest waardevolle stuk roerend goed uit de erfenis van een overleden leenman, le droit d'aubaine, i.e. de heer erfde de bezittingen van vreemdelingen in zijn heerlijkheid, ook had hij het alleenrecht op de jacht, visvangst en vogelvangst. Bovendien mocht hij ook twee kapelaans benoemen die driemaal per week de misviering op het kasteel dienden voor te gaan op een door de heer gekozen tijdstip828. De volledige beschrijving van de rechten van de heer vindt men terug in de denombrementen van 1614 en 1722829. Gekende heren van Meulebeke: (1495-1526) Philippus de Beer (1526-1578) Charles de Beer (1578-1608) Jan de Beer (1608-1627) Adriaan de Beer (1627-1660) Nicolas Ignatius de Beer (1660-1722) Gaspar Ignatius de Beer (1722-1763) Gaspar Robert François de Beer (1763-1768) Philippe Alexander de Beer (1768-1791) Jean Joseph de Beer (1791-1818) Livina de Beer en haar echtgenoot Nicolas François de Lens830 Monstreul, te Pont à Tressin De heerlijkheid Monstreul, gelegen in Tressin, Noord-Frankrijk werd van het leenhof van Dendermonde gehouden door Nicolas de Brabençon, beer van Vlaanderen. Het was een heerlijkheid met een eigen leenhof en de hoge justitiegraad831. 827 I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, p. 60. I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, pp. 54-55. 829 Zie bijlagen 10.5 en 10.6 , pp. 174-178. 830 I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, pp. 52-53. 831 RABN, GW2, Nr. 158, f. 247 828 124 Niubourck Verschillende lenen, waaronder een leen met de naam Craynem en een heerlijkheid, hingen van Dendermonde af832. Echter de locatie van de lenen vormt een probleem, aangezien we Craynem niet mogen zoeken in het hedendaagse Kraainem, wat niets met Dendermonde te maken had. Evenmin stemt Niubourck overeen met Neubourg, een heerlijkheid die in Gulpen, Nederlands Limburg, lag. Notene Zie Axelambacht. Ossele nabij Brussegem833 Geen verdere informatie bekend. Oudenem Oudenem was een heerlijkheid in de kasselrij Bailleul, verdeeld over de parochies van Steenwerk, Nieppe en Castre. De heer had de hoge justitie in leen en mocht een baljuw en onderbaljuw aantstellen834. In 1608 werd ze gehouden door Ridder Robert Destournel, baron van Naudeville en Steenwerk835. Ouwegem In Ouwegem, tegenwoordig een deelgemeente van Zingem, lag een heerlijkheid die gehouden werd van het leenhof van Dendermonde door het kapittel van Kamerijk. De heerlijkheid had achterlenen te Mespelaere, Nieuwerkerken, Iddergem en Leeuwe836. Roden-Nieuwenhove in Oostkamp Rode(n)-Nieuwenhove lag verspreid over de parochies Oostkamp, Waardamme en Ruddervoorde837. De heerlijkheid omvatte 28 achterlenen838, later uitgebreid naar 38 achterlenen, elk te sterfkoop ten tiende penning839, en was begrensd door de Waterstraat en de Kortrijksesteenweg, op Den Daele (aan de westkant), de Wulgebroeken en Steenbrugge. De grootte moet ongeveer 464 gemeten en 48 roeden840 of een goede 200 hectaren841. Volgens Georges Claeys was Roden-Nieuwenhove een appendant van het Brugse Vrije, d.w.z. de heerlijkheid had eigen schepenen, maar was voor hogere rechtspraak, beroep in rechterlijke en bestuurlijke aangelegenheden en algemene belastingen 832 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 53 RABN, GW2, Nr. 158, f. 236 r° en ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 3827, f. 10 v°. 834 RABN, GW2, Nr. 158, f. 245 835 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 63 r° 836 RABN, GW2, Nr. 158, f. 227 r° 837 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 61 v° 838 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 51 v° 839 RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v° 840 G. Claeys, De Gemeente Oostkamp. Boek twee, Handzame, Familia et Patria, 1981, p. 195. 841 A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", in: Heemkundige Kring Oostkamp, 21 (2010), p. 19. 833 125 afhankelijk van de schepenen van het Vrije842. Uit het register van lenen uit het leenhof van Dendermonde vernemen we dat het een seigneurie met hoge, middele en lage justitie was, waar recht werd gesproken door een vol hof van mannen en zeven schepenen, gemaand door een over- en een onderbaljuw843. De heerlijkheid had een eigen schandpaal en een gevangenis844. Volgens L. GilliodtsVan Severen was de heerlijkheid van Nieuwenhove gedeeltelijk afhankelijk van het leenhof van de Burg van Brugge en gedeeltelijk van het leenhof van Dendermonde845. Gekende heren: (15e eeuw ) Jacob van der Doye, gezegd van Nieukercke846 (15e eeuw) Jean de la Douve, de Nieuwkercke847 (1485-1505 ) Jan van Nieuwenhove848 (1505- ca. 1670) familie Adornes (achtereenvolgens Aernoud, Agnes, Jérôme, Jacques, anselme, Opice, Georges Lambert, Jacques Anselme en Geneviève. De precieze data zijn onbekend)849 (1670-1689) Denis François de Wignacourt, graaf van Vleteren. (1689-1704) Confiscatie na de oorlog met Frankrijk. (1704- ...) François Ignace van Caloen, (begin 18e eeuw) Thérèse van Volden (eerste helft 18e eeuw) Burggraaf Ferdinand de Nieulant en de Pottelberghe, voor zijn vrouw Thérèse van Volden. (eerste helft 18e eeuw) Pieter de Nieulant (midden 18e eeuw) Hubert de Nieulant850 (1747- 13/01/1788) Philippe Anselme de Stappens, hoogpointer van de kasselrij Kortrijk, Burgemeester van 's Lands Vryen, gedeputeerde in de Staten van Vlaanderen851. (1788-1794) Marie-Ann Veranneman en haar zoon Philippe de Stappens852. 842 G. Claeys, De Gemeente Oostkamp. Met een studie over de Sint-Pietersbandenkerk, Oostkamp, Desclée De Brouwer, sine dato, p. 22. 843 RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v° 844 G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 121. 845 L. Gilliodts-Van Severen, Coutumes du Bourg de Bruges, Brussel, Gobbaerts, 1883-1885, deel I, p. 106. 846 RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v° 847 A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 19. 848 RABN, GW2, Nr. 158, f. 224 r° 849 A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 19. 850 A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 20. 851 G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 87. 852 A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 20. 126 Ligging heerlijkheid Roden-Nieuwenhove853: Sint-Baafs te Gent Te Sint-Baafs hingen twee hoofdlenen af van het leenhof van Dendermonde. Het eerste was het jaarlijkse tienderecht op de lenen te Sint-Baafs, Gent, Meulestede, Wachtebeke en Mendonk, het tweede bestond uit de heerlijkheid 't gelede te Sint-Baefs te water ende te lande854. Maestertius vermeldde dat deze heerlijkheid zich uitstrekte te Steendam, Molenstede, Langerbrugge, Wachtebeke, Mendonck, verschillende plaatsen in de parochie Sint Servator, het leen op de tol van Sint-Baafs en het veer aan de Hoye, tussen het kasteel van Keizer Karel V en het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-TerHoyen, beter bekend als het Klein Begijnhof in Gent855. Er is echter bitter weinig bronnenmateriaal en literatuur terug te vinden over deze heerlijkheid, die, wanneer we het grondbezit nagaan, slechts gedeeltelijk overeen lijkt te komen met de Sint-Baafsheerlijkheid856. Deze Sint-Baafsheerlijkheid had 853 G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 119. ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 64 v° 855 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 6. 856 A. Deblond, Historisch geografische studie van het Sint Baafs grondbezit ten noorden van Gent op basis van cijnsboeken uit de XVe eeuw, Gent, Universiteit Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1983, passim. 854 127 de hoge, middele en lage justitie, uitgeoefend door een leenhof en vierschaar857. Echter dat leenhof had een nauwe samenwerking met het stadsbestuur van Gent858. Sint-Eloois-Vijve Net als de baronie van Ingelmunster, behoorde de heerlijkheid Vijve-Dendermonds met haar appendanten tot het ressort van het vorstelijk leenhof van Dendermonde. E. Warlop en J. Noterdaeme schrijven het ontstaan van die feodaalrechtelijke band toe aan de Merovingers die uitgestrekte landerijen schonken aan verschillende abdijen waaronder de Sint-Baafsabdij. De Advocatus, i.e. de hoofdvoogd of beschermheer, van de Sint-Baafsabdij was al in de 11e eeuw de heer van Dendermonde. In oproerige tijden beschouwden dergelijke Advocati het confisqueren of usurperen van goederen de beste maatregel om ze te beschermen van bedreigingen. Zo zou het hele domein Meulebeke-Ingelmunster en Sint-Eloois-Vijve in handen gekomen zijn van de heren van Dendermonde859. Vrouwe Mathilde van Dendermonde trad rond 1191 in het huwelijk met Willem II van Bethune. Uit dat huwelijk kwam zoon Robrecht VI van Bethune voort, wiens dochter in 1246 huwde met Gwijde van Dampierre. Zo werd Gwijde van Dampierre in 1248 heer van Bethune en Dendermonde. Omdat hij in 1252 graaf van Vlaanderen werd, ressorteerden de bezittingen die hem via zijn Dendermondse erfenis toekwamen vanaf dan onder een grafelijk leenhof van Dendermonde. Aangezien de graven van Vlaanderen, de hertogen van Bourgondië, de Spaanse koningen en hun opvolgers steeds heer van Dendermonde gebleven zijn, hielden de eigenaars Vijve-Dendermonds rechtstreeks van het vorstelijk leenhof van Dendermonde doorheen de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd860. Vijve-Dendermonds werd in de vroege 14e in een personele unie gebracht met de heerlijkheid Ingelmunster861. Hoewel in vele archiefbronnen vaak geen onderscheid meer gemaakt werd tussen de twee heerlijkheden, werd in deze thesis geopteerd om het onderscheid te bewaren, aangezien beide heerlijkheden behoorlijk veel achterlenen hadden die niet afhankelijk waren van de dubbelheerlijkheid als geheel - hoewel zij dezelfde heer hadden - maar van één van de twee heerlijkheden. De leenhoven van Ingelmunster en Vijve-Dendermonds waren daarentegen wel verenigd862. De heer van Ingelmunster en Vijve-Dendermonds beschouwde zichzelf als de dorpsheer van Waregem, wat hem het recht gaf kerkrekeningen te inspecteren en kandidaten voor het pastoorschap of kosterschap aan te 857 Universiteitsbibliotheek Gent, Handschriftencollectie, Ordonnantie betreffende de rechtspraak in de heerlijkheid van Sint-Baafs te Gent (24 februari 1574, v.s.), f. 1 r°-2 r°. 858 Universiteitsbibliotheek Gent, Handschriftencollectie, Documenten betreffende de heerlijkheid, roede en vierschaar van Sint-Baafs te Gent, i.v.m. verschillende onderwerpen, f. 286 en f. 326 r°. 859 E. Warlop, De Vlaamse Adel voor 1300, Handzame, Sine nomine, 1968, deel I, pp. 115-119 en J. Noterdaeme, "Jan van Rode, Heer van Ingelmunster", in: De Leiegouw, 14 (1972), p. 19. 860 A. Vandewiele, "De keure van Ingelmunster en Vijve met zijn toebehoorten.", in: De Gaverstreke, 19 (1991), p. 309. 861 R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), p. 272. 862 F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), p. 308. 128 bevelen bij het bisdom. De heer van Potegem, die zelf leenman was van de heer van Ingelmunster omdat hij de heerlijkheid Vive te Waregem hield van het leenhof van Ingelmunster, betwistte de heer van Ingelmunster het dorpsheerschap van Waregem. Hoewel F. Benoit meende dat de positie van dorpsheer toekwam aan het kapittel van Doornik863. Het foncier van Vijve-Dendermonds besloeg een oppervlakte van 27bd. en strekte zich uit over SintEloois-Vijve, Elsegem, Oostrozebeke en Waregem864. De heer van Ingelmunster en VijveDendermonds beschikte uiteraard over de hoge justitie865, ook het visrecht op de Leie tussen SintBaafs-Vijve en Olsene kwam hem toe. Het visrecht verdeelde hij onder drie pachters: Philips De Ven, Joos De Hondt en Joos De Ruyt. De watertol op de Leie werd eveneens door hem verpacht. De tol op de brug over de Leie was echter in handen van een van zijn leenmannen, namelijk de burggraaf van de Burggravie van Vijve. Net zoals Ingelmunster had Vijve-Dendermonds zwaar onder oorlogsactiviteiten te leiden in de 16e en 17e eeuw vanwege haar ligging tussen Kortrijk en Gent866. Vijve-Dendermonds kende verschillende achterlenen867. De eerste en vermoedelijk de belangrijkste heerlijkheid die afhing van Vijve-Dendermonds was de Burggravie van Vijve. De aanwezigheid van een burcht naast de brug over de Leie en de eigendom van de tol over deze brug maakten van de Burggravie een gewild leengoed868, dat gehouden werd door onder meer Pieter Bladelin, schatbewaarder van de Orde van het Gulden Vlies869, Jacob van den Heede, raadsheer van Karel V en Filips II870 en in latere tijden de graven en hertogen d'Ursel871. Net als bij nagenoeg alle andere achterlenen van Vijve-Dendermonds die tevens een volwaardige heerlijkheid vormden, had de leenhouder van de Burggravie recht op een baljuw, onderbaljuw, veldwachter en zeven schepenen. Nergens vindt men expliciet vermeld dat deze heerlijkheid de hoge justitie zou gehad hebben. Echter omdat men de doodstraf door ophanging of door levende begraving wel mocht uitvoeren, gingen de baljuws van de Burggravie ervan uit dat men wel de hoge justitiegraad bezat. De baron van Ingelmunster - tevens heer van Vijve-Dendermonds - hield er over deze kwestie echter een andere mening op na, wat in 1685 tot een proces met de baljuw van de Burggravie zou leiden. Hoewel de uitspraak van dat proces onbekend is, stond het leenhof van Vijve-Dendermonds erop dat zij de hoge 863 F. Benoit, "De heerlijkheid en feodaliteit met toepassingen in de omgeving van Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 243-244. 864 F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), p. 308. 865 RABN, GW2, Nr. 158, f. 226 866 R. Castelain, "Sint-Eloois-Vijve (1576-1800)", in: De Gaverstreke, 40 (2012), p. 192-202. 867 Voor een volledig overzicht van alle achterlenen van Vijve, zie website <http://users.telenet.be/degaverstreke/OverzichtFeodaleStructuur.htm>, geraadpleegd op: 19/05/2014. 868 F. Benoit, "De Burggravie van Vijve. De heerlijkheid, haarbezitters, de burcht en de brug over de Leie.", in: De Gaverstreke, 41 (2013), p. 414. 869 F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 377. 870 F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 382. 871 F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 389. 129 justitie bezat op al haar achterlenen872. Naast de Burggravie hingen nog twaalf andere achterlenen af van Vijve-Dendermonds. Al deze achterlenen kenden op hun beurt ook weer diverse achterlenen873. Steenhuffel Een heerlijkheid van tien bunder en één dagwand land874. Vaernewyck Meersch875 Geen verdere informatie bekend. Vinderhoute Zie Merendree. Vurste876 Geen verdere informatie bekend. Waasmunster Een deel van de heerlijkheid Bulbier bevond zich op het grondgebied van Waasmunster877. Waregem Te Waregem bevonden zich zowel lenen die onder Ingelmunster vielen als lenen die tot Sint-ElooisVijve behoorden. De lenen onder Sint-Eloois-Vijve werden beschreven onder deze gelijknamige ondertitel, hier komen enkel die van Ingelmunster te Waregem ter sprake. In Waregem was de heerlijkheid Vive (Leeuwergem) gelegen, een heerlijkheid in het centrum van Waregem, met een kasteel en een foncier van 9bd. De heer mocht een baljuw aanstellen, alsook een stedehouder en een schepenbank van zeven schepenen. Wanneer men niet aan het vereiste aantal van zeven schepenen geraakte, dan dienden de schepenen van Ingelmunster in te vallen. De heer had recht op de visserij in de Gaverbeek, mocht boeten heffen tot 1,5fl. (3 lb. par.) en had recht op het stragiersgoed. Vive had twee achterlenen. Naast de heerlijkheid Vive kende Waregem nog een leen van 4bd. dat via een leen te Wielsbeke ressorteerde onder Ingelmunster878. Wichelen Een leen ter grootte van 40 bunder879. Zaamslag In Zaamslag in Zeeuws-Vlaanderen bevonden zich veertien lenen die afhingen van het prinselijk leenhof van Dendermonde880. Het westelijke deel daarvan was in handen van Roelandt de Baenst881. 872 F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", pp. 414-416. F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 312-318. 874 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 67 v° 875 RABN, GW2, Nr. 158, f. 230 r° 876 RABN, GW2, Nr. 158, f. 230 r° 877 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 72 r° 878 R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), pp. 273-275. 879 ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 72 v° 873 130 5.6 De verhouding tot de Raad van Vlaanderen 5.6.1 De Raad van Vlaanderen, een korte schets Op 15 februari 1386 richtte de Bourgondische hertog te Parijs bij akte de Camere van den Rade in Vlaanderen op. Deze Camere van den Rade was een provinciale justitieraad die samen met de Rekenkamer als doel de herinrichting van het bestuur in het graafschap vlaanderen en een betere rechtsbedeling had. Een dergelijke afgescheiden rechtbank, met professionele rechters die in moderne zin recht spraken was een grote vernieuwing in de Nederlanden. Door haar aanvankelijk ambulant karakter - tussen 1447 en november 1451 was de Raad bijvoorbeeld te Dendermonde gevestigd 882 - en het feit dat Kroon-Vlaanderen nog steeds aan de Franse koning en dus ook aan het Parlement van Parijs onderworpen was, manifesteerden zich veel ressortproblemen en competentiegeschillen883. Pas onder de Habsburgse dynastie kende de Raad van Vlaanderen haar eerste hoogtepunt. Karel V breidde het ressort tot haar grootste omvang uit: het hele graafschap Vlaanderen, daarbij inbegrepen het Vrijeigen, Kroon-Vlaanderen, Rijks-Vlaanderen, Waals-Vlaanderen en Doornik en het Doornikse. De bevoegdheiden van de Raad waren echter niet gelijk voor al deze gebieden. In januari 1522 schafte men bij ordonnantie de mogelijkheid tot appel bij het Parlement van Parijs af884. De Oostenrijkse keizer Jozef II trachtte met de verordening van 1 januari 1787 de justitieraden af te schaffen, echter enige maanden later moest de maatregel herroepen worden. Het waren de Fransen die definitief een einde maakten aan het oude rechtssysteem van het graafschap door de Raad van Vlaanderen in 1795 te sluiten885. Bij instructie van 9 mei 1522 werd de Raad van Vlaanderen samengesteld uit een voorzitter, acht gewone raadsheren, vier raadsheren-commissarissen, een procureur generaal, zijn substituut en de advocaat-fiscaal. Ander personeel waren de griffier, de ontvanger van exploten, diverse deurwaarders en een conciërge886. Bij aanvang van de 17e eeuw werd het aantal raadsheren uitgebreid tot 15887. De bevoegdheden van de Raad van Vlaanderen behelsden zowel bestuurlijke aangelegenheden als crimineel- en civielrechtelijke zaken. Zij hield ook toezicht op de werking van notarissen en op de rechtspleging van ondergeschikte rechtbanken. De Raad van Vlaanderen beschouwde zich als de 880 RABN, GW2, Nr. 66, f. 51-53. RABN, GW2, Nr. 158, f. 35 r° 882 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p. 137. 883 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. pp. 131-132. 884 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 133 en p. 141. 885 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 886 C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633), passim en P. van Peteghem, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555): een publiekrechtelijk onderzoek naar centralisatiestreven in de XVII Provinciën, Nijmegen, Gerard Noodt Instituut, 1990, pp. 63-87 887 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 138. 881 131 vertegenwoordiger van de graaf en trok dus ook de grafelijke casus reservati naar zich toe888. Bovendien lieten deze “hooghe ende moghende heeren” geen kans onbenut om hun rechtsmacht verder uit te breiden, zo werden vele zaken die normaliter op een lager niveau zouden behandeld moeten worden, geëvoceerd door de procureur generaal. In burgerlijke zaken fungeerde de Raad ook als beroepshof. De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen werd na 1522 dan weer de instantie waar men zich tot moest wenden indien men nog hoger beroep wenste op een uitspraak van de Raad van Vlaanderen. Het sprak voor zich dat door de vage afbakening van de bevoegdheden en het ressort er vele geschillen zouden ontstaan met concurrerende instellingen889. 5.6.2 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde Jacobus Maestertius kloeg dat "over 200 Jaer geleden den Raedt van Vlaenderen poochden de saecken van desen Leenhove tot hem te trecken" en dat de Raad van Vlaanderen de baljuw van Dendermonde achter slot en grendel zette omdat hij de bevelen van de Raad niet had gehoorzaamd890. Op 3 augustus 1419 verklaarde hertog Jan zonder Vrees dat men bij de Raad van Vlaanderen geen beroep kon aantekenen tegen sententies uitgesproken door baljuws en leenmannen van Dendermonde. "Dat noyt van desen Hove beroep is geweest, als vry sijnde van alle voorder Rechtbancken: eende de Mannen van Leen alhier vertoonen den Prince selve."891. In de costumen lezen we ook dat de "... Stadt ende Lande van Dendermonde (wesende eene Heerlicheyt ende eygehendom apart van niemant ghehouden, den Coninck toebehoorende)..." is892. Idealiter werd dit door alle andere rechtscolleges gerespecteerd en was daarmee de kous af, echter in het rechtssysteem van het Ancien Régime was het nooit zo eenvoudig. Uit de inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen valt af te leiden dat de Raad inderdaad geen beroepszaken meer ontvankelijk verklaarde vanuit het leenhof van Dendermonde na de ordonnantie van Jan zonder Vrees. We vinden wel veel processen terug tegen de hoofdschepenen van de kasselrij893, tegen de burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde en tegen de hoogbaljuw894. Hoewel de Raad van Vlaanderen zich niet meer profileerde als beroepscollege voor het leenhof van Dendermonde, hadden de raadsheren de drang om invloed uit te oefenen op het leenhof nog lang niet laten varen. Uit een "Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove van Dendermonde." werd het immers duidelijk dat de Raad meer dan eens 888 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, pp. 141-142. 889 C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (15981633),passim. 890 J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, pp. 6-7. 891 ARA, Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I, nr. 4, f. 1 e.v. 892 Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde. Dendermonde, Joos Van Langenhove, 1631, p. 9. 893 Bijvoorbeeld nr. 869, over onregelmatigheden die gepleegd waren door de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde in een proces over de erfenis van Cornille de Bricquegny in 1608-1609. J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, Brussel, S.n., 1964-1979, deel I, p. 106. 894 J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, passim. 132 advies gaf aan de vorst of andere instellingen bij twijfel over het ressort of de bevoegdheden van het leenhof van Dendermonde. Zoals dit decreet ons leert, hoefde het advies van de Raad van Vlaanderen niet altijd in het nadeel van het leenhof te spelen. In deze casus was er een twist over de erfenis van de lenen van een Gentse poorter, die afhingen van het leenhof van Dendermonde. De schepenen van het Gentse gedele meenden immers dat de hardhout bomen op het leen volgens de Gentse costumen vererfd moesten worden, het leenhof van Dendermonde stelde daartegenover dat al het hardhout staande op een leen, het leen volgde. De Koning antwoordde na advies van de Raad van Vlanderen dat de costumen van het leenhof van Dendermonde gevolgd moesten worden895. 5.6.3 De Wetachtige Kamer van Vlaanderen De in de 11e eeuw896 ontstane Curia Comitis was de belangrijkste instelling van elk feodaal vorstendom. Deze raad bestond uit door de vorst zelf uitgekozen vertrouwelingen die hem bijstonden bij het bestuur van zijn rijk897. Het oorspronkelijke werkgebied van de Curia besloeg vrijwel alle regeringstaken: binnen- en buitenlandse politie, financiën, rechtspraak, administratie. In de 13e en 14e eeuw evolueerden de ad hoc vergaderingen van de Curia zich tot specifieke instellingen, steeds vaker bevolkt door specialisten zoals juristen. Bijgevolg bleven voor de leenmannen steeds minder bevoegdheden over, tot hen in de Bourgondische periode enkel nog de feodale bevoegdheid restte. In deze periode werd zowel het personeel als de zetel gedeeld met de Raad van Vlaanderen en dook de benaming "Wetachtige Kamer van Vlaanderen" op. Onder de aartshertogen Albrecht en Isabella werd dit de "Soevereine Wetachtige Kamer van Vlaanderen"898. De Wetachtige Kamer werd voorgezeten door de erfachtige kanselier van Vlaanderen, had een eigen baljuw en werd bevolkt door leenmannen die een leen van de Wetachtige Kamer hielden. Het college werd verder aangevuld door de voorzitter en een aantal raadsheren van de Raad van Vlaanderen. In de 15e eeuw nam het aantal raadsheren de bovenhand. Als reactie daarop beperkte een ordonnantie in 1694 hun aantal tot zeven899. Vanaf 1527 was het de leenmannen ook toegestaan een "homme deservant" in hun plaats te laten zetelen900. 895 Sine Nomine, Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673, pp. 3-6. Uitgebreider relaas van het conflict zie bijlage 10.7 , p. 179. 896 De Curia bestond vermoedelijk reeds vanaf begin 10e eeuw en hield waarschijnlijk gezamenlijk zitting met het Franse hof, echter toen had ze nog niet de functie van feodale rechtbank. Het ontstaan van de Curia als leenhof situeren we daarom in de 11e eeuw. (W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999, pp. 51-52.) 897 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p. 44. 898 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 157. 899 Indien het aantal leenmannen een even getal vormde, kon het aantal raadsheren uitgebreid worden tot 8. 900 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, pp. 158-160. 133 De bevoegdheden van de Wetachtige Kamer beperkten zich tot twee zaken: de leenrechtspraak en het afkondigen van de heerlijke vrede. De leenrechtelijke bevoegdheid van de Kamer was tweeledig. Enerzijds fungeerde de Kamer als leenhof voor de lenen die rechtstreek onder haar ressorteerden, dit inhoudende alle feodale rechtshandelingen uitvoeren en leengeschillen in eerste aanleg behandelen. Anderzijds was de Wetachtige Kamer hoofdrechtbank en beroepshof voor de leenrechtelijke vonnissen van twee groepen leenhoven, de regionale grafelijke leenhoven en de leenhoven van de onder de Kamer ressorterende lenen901. De Wetachtige Kamer was bovendien een soeverein hof. Beroep aantekenen tegen diens arresten was dus niet mogelijk902. Jan Dumolyn gaf aan dat er regelmatig jurisdictiegeschillen voorkwamen903. Met jaarlijks een drietal processen bleef de gerechtelijke activiteit van de Kamer volgens Rik Opsommer echter vrij beperkt904. De inventaris van het archief van de Wetachtige Kamer van W. Buntinx bevestigde deze stellingen, aangezien er geen beroepen tegen uitspraken van het leenhof van Dendermonde in terug te vinden zijn905. 901 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, pp. 161-163. 902 R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995 p. 185. 903 J. Dumolyn, De Raad van Vlaanderen en de Rekenkamer van Rijsel. Gewestelijke overheidsinstellingen als instrumenten van de centralisatie (1419-1477), Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 2002, pp. 106-107. 904 W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p. 163. 905 W. Buntinx, Wetachtige kamer van Vlaanderen (1486-1794) : inventaris van het archief van de Wetachtige Kamer van Vlaanderen bewaard in het Rijksarchief te Gent, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1988, passim. 134 5.7 De verhouding tot de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen 5.7.1 De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, een korte historische schets In de late middeleeuwen streefden de West-Europese vorsten ernaar hun landen een te maken en te besturen via een centrale administratie. Justitie speelde een belangrijke rol in het versterken van de macht van de vorst en dit zowel door de wetgeving te unificeren als door hoge rechtscolleges op te richten. Volgens L. Th. Maes nam de vorst het initiatief om deze instellingen op te richten en hun bevoegdheden te bepalen daar de vorst op basis van het Laat-Romeinse recht de hoogste bron van rechtsmacht was: "rex est lex". Lodewijk IX van Frankrijk richtte zo in 1254 het Parlement van Parijs op906. Bourgondische hertog Filips de Stoute was regent geweest over de zwakzinnige koning Karel VI van Frankrijk en kende dus de Franse juridische en politieke instellingen zoals de Conseil Royal en het Parlement van Parijs en de voordelen die zij een vorst met centrale ambities konden bieden. Filips de Stoute wilde geen te bruuske wijzigingen doorvoeren en daarom paste hij zich sterk aan aan de instellingen van onze gewesten. "Il veoit loin" schreef Froissart over Filips de Stoute907 en inderdaad uit de hofraad van de hertogen zou in de loop van de 15e eeuw de Grote Raad groeien. Door de Ordonnantie van Thionville van december 1473 hervormde hertog Karel de Stoute de Grote Raad tot het Parlement van Mechelen908. Sommige onderzoekers meenden dat de oprichting van dit op 3 januari 1474 plechtig geopende parlement, dat op gelijke voet moest komen te staan met het Parlement van Parijs, de ambitie van Karel de Stoute om een koningskroon te verwerven diende te onderstrepen. Volgens J. Buntinx richtte Karel deze instelling net op omdat de koningskroon hem ontglipt was909. De verdere geschiedenis van de Grote Raad is onder te verdelen in drie perioden. De eerste fase is het hoogtepunt van het Parlement van Mechelen tussen december 1473 en januari 1477910. Karel de Stoute liet echter in 1477 het leven in de slag bij Nancy. De Staten-Generaal van de Nederlanden en de grote Vlaamse steden konden van Karels dochter Maria van Bourgondië het Groot Privilegie afdwingen, waardoor het Parlement van Mechelen afgeschaft werd911. In deze tweede periode bestond er net als voor de Ordonnantie van Thionville een ambulante Grote Raad912. De reizende Raad behandelde op dertien verschillende plaatsen zaken en verbleef ook tweemaal te Dendermonde 913. Filips de Schone herinstalleerde te Mechelen een vaste Grote Raad in 1504 met als doel een betere rechtspraak te bekomen en de onderdanen meer rechtszekerheid te bieden zonder dat zij voortdurend de vorstelijke 906 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 2009, pp. 32-33. 907 J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, Leuven, Acco, 1972, pp. 75-77. 908 J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen, Brussel, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1973, p. V. 909 J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, p. 103. 910 Sine Nomine, 500 jaar Grote Raad, 1473-1973, Mechelen, Stad Mechelen, 1973, p. 15. 911 J.H.A. Lokin en W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis, Deventer, Kluwer, 2001, pp. 273-274. 912 M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris Processen (nr. 1-1000), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1998, p. 7. 913 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 70. 135 rechtbank achterna hoefden te hollen. De praktische organisatie van deze hernieuwde Grote Raad, de 'bequaemste voor alle de landen', liet Filips over aan zijn kanselier Thomas de Plaine914. Op enkele intermezzo's na zou de Grote Raad te Mechelen blijven tot de Slag te Fleurus in 1794. In 1787 trachtte Jozef II gerechtelijke hervormingen door te voeren waarbij hij de Grote Raad afvoerde, deze waren echter geen succes. Nadat de Grote Raad op de vlucht moest voor de Fransen in 1794 zou hij, na enkele jaren functioneren vanuit Regensburg en Augsburg, in 1797 met het Verdrag van Campo Formio definitief afgeschaft worden915. 5.7.2 De organisatie en bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen Parallel aan haar complexe geschiedenis variëerde het aantal raadsheren in de Raad in de loop der tijd; er waren echter wel steeds een aantal geestelijken onder de raadsheren916. Volgens het organieke reglement dat Karel V in 1531 uitvaardigde, zetelden in de twee kamers van de Raad telkens vijf of zes raadsheren917. De raadsleden werden als noblesse de robe van ambtswege in de adelstand verheven918. Om raadsheer te worden moest men aan zes voorwaarden voldoen. Allereerst stelde men vier feitelijke voorwaarden. Ten eerste moest de kandidaat uit een wettig huwelijk geboren zijn, hij moest ten tweede in een van de landen van herwaarts geboren zijn, een academische graad van doctor of licentiaat in beide rechten was vereist en men diende door de Grote Raad voorgedragen te worden, waarna de vorst uit 3 kandidaten er 1 koos. Enig nepotisme was uiteraard inherent aan dit systeem. De twee officieuze voorwaarden waren een evenredige vertegenwoordiging van de gewesten in de Raad en de betaling van een som geld919. Andere ambtenaren verbonden aan de Grote Raad, waren onder andere deurwaarders, griffiers en diverse secretarissen920. Het Officie Fiscaal vormde een soort parket waarin de procureur-generaal de rechten van de vorst moest verdedigen. De advocaten-fiscaal pleitten voor de vorst en gaven advies. Deze gerechtsdienaars werden ondersteund door een substituut921. Het ressort van de Grote Raad van Mechelen besloeg aanvankelijk de hele Pays de Pardeça, de Bourgondische landen hadden als tegenhanger het Conseil de Dijon en later het Parlement van Dôle922. Tijdens de vroegmoderne tijd is het ressort als gevolg van oorlogen en juridische uitzonderingen echter steeds verder gekrompen. In 1515 werd Henegouwen vrijgesteld, in 1530 werd de Raad van Brabant soeverein en in de oorlogen met Lodewijk XIV verloor men steeds meer gebieden aan 914 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 75. E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, deel 1, p. 449. 916 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 76. 917 M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 9. 918 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 76. 919 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 76-79. 920 J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen, p. 249, p. 193 en p. 177. 921 D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 2010, pp. 41-42. 922 J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, p. 108. 915 136 Frankrijk. Tussen 1668 en 1713 controleerde het Parlement van Doornik de jurisdictie over Artesië, Henegouwen en het Doornikse923. 923 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 104 en pp. 140-141. Bron afbeelding ressort Grote Raad in 1585: L.Th. Maes, op. cit., p. 136. 137 De justitiële bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen zijn nooit limitatief vastgelegd 924. Het hoogste rechtscollege van de Nederlanden had echter zeer uiteenlopende bevoegdheden. Ratione personae was de Grote Raad bevoegd voor al wie onder vorstelijke sauvegarde viel: buitenlandse diplomaten, bepaalde miserabilis personae, etc. Daarnaast oordeelde de Raad over wie zich op het privilegium fori kon beroepen: leden van de hofhouding, raadsheren, personeel van de Raad, ridders van de Orde van het Gulden Vlies, enz.925 Het Officie Fiscaal vervolgde in criminele zaken tegen grote figuren en soms ook in processen tegen geestelijken926. Ratione materiae ging de Grote Raad in eerste aanleg over tal van zaken die vorstelijke beslissingen in ruime zin aangingen. Geschillen over de interpretatie van vonnissen van de Raad zelf of betreffende vorstelijke rechten, zowel als bezitsvorderingen en bevoegdheidsgeschillen in relatie tot lokale instellingen, konden voor de Grote Raad behandeld worden. De procureur-generaal kon daarenboven de zogenaamde casus reservati aanhangig maken bij de Raad927. Ook persmisdrijven werden door dit rechtscollege vervolgd928. Als beroepsinstantie was de Grote Raad vooral in de 15e eeuw zeer actief. Bij het hoogste beroepscollege van de Pays de Pardeça kon men vonnissen van provinciale justitieraden, maar ook van schepenbanken en leenhoven die niet onder een provinciale raad vielen, betwisten929. Tegen vonnissen van de rector van de Katholieke Universiteit te Leuven en van het hooggerechtshof van de Admiraliteit kon men bij de Grote Raad beroep aantekenen930. De appelprocedure gold wel enkel voor burgerlijke zaken, voor strafrecht was in principe geen hoger beroep meer mogelijk. Andere procedures om zaken aanhangig te maken bij de Grote Raad van Mechelen waren de reformatie, waarbij een uitspraak van de Grote Raad zelf gereviseerd werd door de Grote Raad met bijstand van raadsheren uit de provinciale justitieraden en de Geheime Raad. Door een evocatie procedure kon men zaken wegtrekken uit andere rechtbanken, zowel vorstelijke als gewone. Ook willige condemnaties en arbitrale uitspraken konden door de Grote Raad geregeld worden931. 5.7.3 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde "Dat noyt van desen Hove beroep is geweest, als vry sijnde van alle voorder Rechtbancken"932 Net als bij de Raad van Vlaanderen sloot deze zin de mogelijkheid tot beroep bij om het even welke hogere rechtbank op uitspraken van het leenhof van Dendermonde volledig uit, een beroep zou enkel mogelijk zijn bij de vorst zelf. In tegenstelling tot de Raad van Vlaanderen engageerde de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen zich wel iets vaker in beroepsrechtspraak ten opzichte van het leenhof van 924 M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 9. D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), pp. 22-23. 926 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 90-94. 927 E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), p. 453. 928 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 90-94. 929 M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 10. 930 L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 95. 931 E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), pp. 456-457. 932 ARA, Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I, nr. 4, f. 1 e.v. 925 138 Dendermonde. Volgens Alain Wijffels verloor de Grote Raad in de 16e eeuw steeds meer terrein als beroepshof933. Net als bij de Raad van Vlaanderen ligt de oorsprong van de meeste beroepen uit Dendermonde en het Land van Dendermonde bij beslissingen van resp. de burgemeester en stadsschepenen en de kasselrijschepenen934. De behandeling van zaken vanuit het leenhof van Dendermonde kunnen we in drie categorieën onderverdelen: beroepen tegen vonnissen van het leenhof van Dendermonde, beroepen tegen vonnissen in eerste aanleg bij de Raad van Vlaanderen waarvan de inhoud in feite tot de bevoegdheden van het leenhof behoorde en tot slot de zaken in eerste aanleg voor de Grote Raad waarvan de inhoud in feite tot de bevoegdheden van het leenhof behoorde. In het Ancien Régime waren het gewoonlijk de procespartijen zelf die ervoor kozen om niet voor het leenhof, maar voor een hoger rechtscollege hun zaak te laten behandelen. Bijvoorbeeld edellieden en hoge magistraten hadden dit privilege. Onderstaande tabel toont de verdeling van zaken opgesteld op basis van de Chronologische lijsten van de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen van J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, de Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen935, 1673-1772 van An Verscuren en de beroepen uit de Terres Franches uit het Algemeen Rijksarchief. Zoals blijkt uit de tabel op de volgende pagina zijn er relatief weinig bekende zaken, zeker wanneer men bedenkt dat de zes verzamelingen van sententies van de Smidt elk zo'n 750 zaken bevatten. De beroepen die aangetekend werden tegen vonnissen van het leenhof van Dendermonde en bijgevolg behandeld werden door de Grote Raad werden, op één zaak waarvan de uitspraak onbekend is na, allemaal ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. De Grote Raad van Mechelen onderstreepte daarmee dat ze bevoegd was om uitspraken van het leenhof van Dendermonde in beroep te behandelen, maar tegelijk respecteerde de Raad door ze ongegrond te verklaren in een zekere zin de onafhankelijkheid van het leenhof van Dendermonde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat, zoals ik bij de mogelijkheden voor verder onderzoek meer in detail zal behandelen, er slechts enkele beroepszaken uit de Appels des Terres Franches geïnventariseerd zijn. Bovendien leveren de gebruikte bronnen geen voorbeelden van zaken uit de 17e eeuw op. Een definitieve conclusie trekken uit de beroepsactiviteit van de Grote Raad van Mechelen ten opzichte van uitspraken van het leenhof van Dendermonde zonder dat de volledige dossiers van de Appels des Terres Franches onderzocht zijn, zou een vertekend beeld geven. Er rest de vorser dus niets anders dan geduld te oefenen tot deze zaken geïnventariseerd zijn. 933 E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), p. 454. ARA, GRM, Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris processen, nrs. 9, 396, 480, 494, 584, 591 601 en A. Verscuren, Nadere Toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen. 16931772, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, pp. 48, 74 en 128. 935 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten van de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, Koninklijke commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988, deel 1-6. 934 139 Beroepen tegen van het uitspraken Beroepen tegen de Raad van Eerste Aanleg van Vlaanderen leenhof Dendermonde 1530 Beroep tegen vonnis van baljuw en 1507 Beroep tegen vonnis over 1470 Elisabeth leenmannen van geschil over een tiende en Colmet Salins d'Aveluz, Dendermonde over het leen heerlijkheid te opwijk. Beroep schenking. 937 vs. betwisting Verweerder 938 Bierman te Berlare. Beroep ongegrond verklaard . verliest . 936 ongegrond verklaard . 1536 Beroep tegen vonnis 1534 Beroep tegen het 1486 Guillaume de Ligne vs. leenmannen van Opwijk op last onontvankelijk verklaren van Hutin de van het leenhof Dendermonde. Habart m.b.t de van een zaak over de verkoop van schenking van de heerlijkheden Beroep stukken grond afhankelijk van Baasrode 939 en Sint-Amands. de heerlijkheid "de Eycke" te Uitspraak onbekend941. ongegrond verklaard . Opwijk en "le d'Erembodeghem", van het Cheyns gehouden leenhof van Dendermonde. Beroep gegrond verklaard940. 1545 Beroep tegen vonnis van het leenhof waarbij een over een rente belet door het van verdoring tot betaling van de rest van de 1535 Beroep tegen een vonnis 1516 Betwisting door Olivier leenhof van Roye, hoogbaljuw, en Dendermonde; leenmannen van Dendermonde 943 achterstallige Beroep gegrond . of de verkoop van bomen op de termijnen van rente, waarvoor heerlijkheid Huise wel volgens land onder Denderbelle als de costumen van het leenhof zekerheid was gesteld, werd van Dendermonde gebeurd was. 942 Eis onontvankelijk verklaard944. afgewezen . 936 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 91. J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 2, p. 55. 938 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 1, pp. 8-9 939 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 243. 940 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 514. 941 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 1, p. 427. 937 942 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 4, p. 188. J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 199. 944 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 2, pp. 162-163. 943 140 1549 Beroep tegen proces 1702 Uitvoering van twee tussen Jean van der Borch en willige condemnaties over de Pierre, heer van Moerzeke. gedwongen Uitspraak onbekend945. verkoop van het "Hof ten gerechtelijke Eecken" in Opwijk946. 1549 Laurens Bentinck vs. zijn vader Alaerdt Bentinck vanwege de aliënatie van een leen. Uitspraak onbekend947. 1551 Beroep tegen vonnis van het leenhof over de verdeling van leengoederen erfenis. Beroep uit een ongegrond verklaard948. 945 ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 2, f. 1 r°. A. Verscuren, Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen. 1693-1722, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, p. 58. 947 ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 3, f. 11 r°. 948 J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 5, p. 25. 946 141 6. Een privatisering van de staat? 6.1 Een vorst in geldnood In het midden van de 16e eeuw bereikte het Spaanse imperium haar hoogtepunt onder Karel V en Filips II. Karel V en zoon Filips II zagen het als hun missie om het katholicisme te verdedigen tegen bedreigingen van buitenaf en van binnenuit. Om het protestantisme uit te roeien en de Ottomanen terug te drijven naar Azië had Karel V grote legers nodig, waarvoor hij bereid was grote delen van zijn imperium te ruïneren949. Vanaf het einde van de 16e eeuw kwam Spanje echter in een situatie van imperial overstretch terecht, een situatie die in de 17e eeuw alleen verslechterde950. Volgens de theorie van de balance of power zou de overmacht van Spanje in de 16e eeuw automatisch leiden tot een balancing van de machtsverhoudingen via bondgenootschappen tegen de machtige staat en oorlogen951. In het historisch kader kwam reeds aan bod dat Spanje alleen al in de (Zuidelijke) Nederlanden diverse oorlogen uitvocht tegen de Republiek, Engeland en vooral Frankrijk. Het sprak voor zich dat het bestuur van een rijk van dergelijke omvang een groot werkingsbudget vereiste. Neem daarbij nog de vele strijdtonelen waarop de Spaanse legers acteerden en het was duidelijk dat begrotingsproblemen niet als een verrassing kwamen. Reeds vlak na haar oprichting in 1531 stond de Raad van Financiën voor een sombere budgettaire situatie. De oorlog met Frankrijk, veroveringen in de Nederlanden en meerdere overstromingen zorgden voor een begrotingstekort van zo'n 416000 lb. gr. Vl952. Het daaropvolgende jaar liep de vorst door overstromingen alweer veel inkomsten uit zijn domeingoederen mis. De grote aangroei van leningen kon problematisch worden953. In de eerste helft van de 17e eeuw liepen de kosten voor de oorlogsvoering in de Nederlanden steeds hoger op, terwijl de Spaanse jaarlijkse bijdragen bleven schommelen rond 9 à 10 miljoen gulden. Na het Spaanse staatsbankroet in 1666 zou het Spaanse aandeel in de financiering van de oorlogen in de Zuidelijke Nederlanden nog slechts 900000 fl. per jaar bedragen954. De regering in Brussel moest dus steeds meer haar eigen boontjes zien te doppen. De regering had daarvoor verschillende opties. Het grootste aandeel van inkomsten kwam uiteraard uit de beden. Het kroondomein was een tweede bron van inkomsten, dat op het einde van het Spaanse 949 R. Detrez, Centraal-Europa. Een geschiedenis, Antwerpen, Houtekiet, 2013, p. 143. P. Kennedy, The rise and fall of the great powers: economic change and military conflict from 1500 to 2000, London, Fontana Press, 1989, p. 515. 951 K.A. Mingst en I.M. Arreguín-Toft, Essentials of international relations, New York, W.W. Norton & Company, 2011, p. 33. 952 M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 76 (1963), p. 15. 953 M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", p. 16. 954 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck, 2006, deel 1, pp. 195-197. 950 142 bewind ca. 10% van de totale overheidsinkomsten opleverde955. Het verhandelen van overheidsambten was zeker sinds de invoering van het medianaat, een schenking door de kandidaat van een bedrag dat in theorie overeenkwam met één derde tot de helft van het te voorziene jaarinkomen uit de functie, in 1651 erg in trek bij de noodlijdende overheid956. Het medianaat kende vastgestelde tarieven, vaker nog verkocht de overheid het ambt aan de hoogst biedende kandidaat. In de jaren '20 van de 18e eeuw brachten de verschillende vormen van venaliteit tussen de 20000 en 50000 gulden per jaar op957. Andere bronnen van inkomsten waren de tiend- en schoofrechten, casuele ontvangsten uit boeten en confiscaties en onder keizer Jozef II de verkoop van vestinggronden958. In het Land van Dendermonde verdiende de regering uit de overdrachtsrechten van feodale goederen zoals verheffingsgelden en pondpenningen. De pondpenningen heetten hier het marcgelt en was een recht van 10% geheven op de opbrengst van de verkoop van allodiale goederen in Zele, Vlassenbroek, Opwijk, Lebbeke en Baasrode. In het derde kwart van de 18e eeuw bracht het marcgelt elke 5 jaar ca. 2695 fl. in het laatje959. Omdat de inkomsten in de moeilijkste jaren absoluut niet volstonden om alle kosten te dekken, moest de regering nieuwe inkomstenbronnen aanboren die snel aanzienlijke sommen geld zouden opbrengen960. 6.2 Verkoop van vorstelijke leengoederen Een financiële strategie die in het bovenstaande plaatje paste, was de verkoop en verpanding van heerlijkheden. In de verkoopsakte van de heerlijkheid Berlare stond dat vanwege "plusieurs grandes et inereusables necessitez et charges survenantes" in "notre pays de pardeça, a causes de la guerre, commenceez depuis l'expiration de la tretée contre nos provinces rebelles de Hollande et Zeelande et leur adherens" de vorst aan de leden van de Raad van Financiën, de tresorier-generaal en landvoogdes Isabella om "parties des domaines de nos pays de pardeça...comme seigneuries, ayant haulte, moyenne et basse justice" te verkopen of te verpanden "à notre moindre lesion et plus grand prouffit..."961. In de nieuwe tijd was dit een sterk verbreid verschijnsel962. In hoogste nood bleek de vorst zelfs zijn dank te uiten voor het in pand nemen van een heerlijkheid, in de lettre d'engagère van de heerlijkheid Heusden uit 1665 lezen we bijvoorbeeld: "...aprez avoir faict un si signalé service a Sa 955 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck, 2006, deel 1, p. 199. 956 P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck, 2006, deel 1, p. 203. 957 H. Coppens, De financiën van de centrale regering van de Zuidelijke Nederlanden aan het eind van het Spaanse en onder Oostenrijks bewind (ca. 1680-1788), Brussel, Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1992, pp. 91-92. 958 H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 57, p. 61 en p. 97. 959 H. Coppens, De financiën van de centrale regering, pp. 57-59. 960 M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", p. 30. 961 Heem- en Oudheidkundige Kring Berlare, Verkoopsakte Berlare aan de Castro, f. 1 r° + v°. 962 H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 96. 143 Ma[jes]té par l'emprise de lad[ict]e engaigere en temps tresdangereux et que le Roy avoit besoing de secours d'argent..."963. Evenmin was de centrale overheid happig om een heerlijkheid te laten desengageren, zoals Alexander de Bournonville met Vlassenbroek wenste te doen964. Wat de verkoop en verpanding van vorstelijke domeinen betrof, moet enkel gekeken worden naar de gebieden binnen het Land van Dendermonde, aangezien de lenen en heerlijkheden, die afhingen van het leenhof van Dendermonde, maar buiten het Land gelegen waren, reeds lang voor het einde van de 16e eeuw geen deel meer uitmaakten van het vorstelijke domein965. Verschillende heerlijkheden binnen het Land van Dendermonde zoals Baasrode, Kalken, Laarne, Moerzeke, Moorsel, Oudegem, Overmere en Wieze-Kapittel waren al van in de middeleeuwen in leen gegeven of waren geen vorstelijk, maar kerkelijk bezit966. In 1537 verpandde Karel V de heerlijkheid Schellebelle aan Adriaan Bette, hoogbaljuw van Dendermonde, voor 7800 gulden967. In 1560 verkocht de vorst de heerlijkheid Hamme, exclusief hoge justitie, voor 21600 gulden aan Pieter van Overloop, zijn audiëncier. Door een clausule in het verkoopscontract behield de vorst echter het eeuwige recht de heerlijkheid terug te kopen 968. In 1576 verpandde Filips II Wetteren aan Maximiliaan Vilain van Gent voor 3234 fl. 4 stuivers, een bedrag dat jaarlijks verhoogd werd met 124 fl. 3 stuivers. Vilain mocht de heerlijkheid met uitzondering van de koninklijke rechten in pand nemen vanwege bewezen diensten aan het koningshuis969. De heerlijkheid Haut Grembergen werd in 1580 door Filips II verkocht aan Charles d'Aubremont, hoogbaljuw van Dendermonde970. De verkoop en verpanding van heerlijkheden in de 16e eeuw vond voornamelijk plaats in de relatie tussen de vorst, vertegenwoordigd door het centrale bestuur in Brussel en gewaardeerde hoge ambtenaren. De audiëncier Pieter van Overloop was daar een duidelijk voorbeeld van. Bovendien diende een hoogbaljuw te resideren nabij zijn standplaats. Vrij veel hoogbaljuws verkozen in dat kader ook een heerlijkheid in het Land van Dendermonde in bezit te nemen. In de 16 e eeuw gaf de overheid mits een geldelijke compensatie graag gehoor aan deze wens. De 17e eeuw gaf, analoog aan de penibele financiële situatie van de overheid, een compleet ander beeld. In 1612 werd de heerlijkheid Appels verkocht aan ridder Adolf Veranneman. De heerlijkheid was daarvoor door een gift van de heer van Dendermonde in bezit geweest van het klooster van 963 ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 678/B, f. 331 v°. ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 677/B, f. 62 r° - 67 v°. 965 RABN, GW2, nr. 158 en ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004. 966 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1-3, passim. 967 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 13. 968 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23. 969 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 76. 970 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 6. 964 144 Zwijveke. De abdis was niet tevreden met verkoop aan Veranneman. Na ettelijke jaren procederen, kwam de heerlijkheid Appels via een schikking in 1657 terug in handen van het klooster971. In oktober 1626 gaf de regering de heerlijkheid 't Hof te Belle, Sint-Gillis, Baasrode en Vlassenbroek in leenpand aan hertog Alexander de Bournonville972. In 1630 verkocht de regering de hoge justitie te Hamme aan audiëncier Louis-François Verreycken voor 25000 gulden973. De heerlijkheid Berlare, de hoge justitie inbegrepen, werd datzelfde jaar verkocht aan Diego de Castro, de gouverneur van Sas van Gent voor 150000 gulden974. Hoewel 150000 gulden een aanzienlijk bedrag was, vormde het slechts een sikkepit van de 795000 gulden die ontvanger-generaal Ambroise van Oucle in de jaren 1629-1630 moest binnenbrengen voor de oorlogskosten. Daarbovenop verwachtte de vorst van Ambroise nog eens 97200 gulden om personeelskosten te dekken. Hetzelfde document maakt tot slot ook nog gewag van 101754 gulden voor ongedefinieerde kosten975. Het was niet verrassend dat in het daaropvolgende jaar de engagière van Berlare met 23147 fl. 8 stuivers verhoogd werd976. Een tiental jaren later, in 1642, vroeg de overheid andermaal een verhoging van de engagière van Diego de Castro. Ditmaal ten belope van 55452fl. 6 stuivers977. Deze nieuwe overeenkomsten waren het resultaat van de doorrekening door de Raad van Financiën van de algemene waardestijging van onroerende goederen aan de pandheren978. Op 7 juni 1638 probeerde de vorst de heerlijkheid Wetteren te verpanden aan de kastelein van Gent, Gaspard de Baldez, voor 6000 gulden. Balthazar Vilain, die normaal gezien de heerlijkheid via zijn vader zou erven, protesteerde tegen het onrecht dat hem aangedaan werd. Met succes, want na advies van de Geheime Raad keerde de heerlijkheid terug naar de rechtmatige erfgenaam979. Tijdens de 17e eeuw trachtte Filips IV ook Lebbeke, Zele, Opwijk en de andere overgebleven vorstelijke domeinen in het Land van Dendermonde te verpanden omdat hij dringend bijkomende fondsen nodig had. Dat beleid van de vorst riep weerstand op bij de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde, die een niet nader bekende som aan de vorst betaalden om deze heerlijkheden uit de handen van private eigenaars te houden980. Het beleid betreffende de vorstelijke domeinen werd in de 17e eeuw getekend door een privatisering van de staat vanwege de hoogdringende nood aan geld voor de oorlogsvoering. Aangezien heerlijkheden een statussymbool 971 RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°-20 v°. F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 6, pp. 7-10 en p. 11. 973 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 24. 974 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°. 975 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°. 976 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°. 977 RABN, GW2, nr. 172, f. 303 v°. 978 H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 96. 979 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 3, pp. 80-82. 980 F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 10. 972 145 waren voor edelen en vermogende burgers981, vormde het vinden van potentiële kopers voor heerlijkheden geen enkel probleem. Zoals bleek uit de reactie van de hoofdschepenen bestond er ook toen al enige weerstand tegen het privatiseringsbeleid van de staat. 981 G. Marnef en R. Vermeir, eds., Adel en macht: politiek, cultuur, economie, Maastricht, Shaker, 2004, p. 13. 146 7. Mogelijkheden voor verder onderzoek Wanneer men verder onderzoek wil doen naar het leenhof van Dendermonde, moet men met een aantal zaken rekening houden. Eind 18e eeuw voegde de Franse bezetter verschillende Ancien Régime archieven, waaronder dat van het leenhof van Dendermonde, samen met het stadsarchief van Dendermonde, maar ook sommige kloosterarchieven. Naast centralisatie had dit ook een vermenging van allerlei archivalia tot gevolg982. Op donderdag 17 september 1914 vatte het stadhuis van Dendermonde bij een bombardement vuur en werden het stadsarchief en de stadsbibliotheek gereduceerd tot as. Na de oorlog zou er bovendien jarenlang geen archivaris meer in functie zijn983. Deze feiten zorgen er natuurlijk voor dat veel informatie over het leenhof verloren gegaan is, waardoor de onderzoeker steeds rekening moet houden met vragen die hij misschien nooit volledig met zekerheid zal kunnen beantwoorden. 7.1 Verder onderzoek naar de leenmannen en hoogbaljuws De lijst van leenmannen waarmee in deze studie een aanvang gemaakt is, kan gemakkelijk uitgebreid worden via de nummers 1 tot 35 uit het archief van het Land van Dendermonde, oud bestand, die de akten afgehandeld voor de baljuw en leenmannen bevatten. Echter een volledige lijst zal men nooit kunnen realiseren vanwege de verschillende lacunes. Verder zou men ook nog kunnen nagaan met wie de leenmannen getrouwd waren, welke familiale banden er tussen leenmannen waren hoe oud ze waren toen ze voor het eerst leenman werden, wat hun feodale bezit was, enz. Voor dat laatste kan men de overgeleverde denombrementen onderzoeken, de eerdere vragen noodzaken een onderzoek naar doopregisters en huwelijksregisters uit parochiearchieven. Dat de leenmannen uit parochies verspreid over het Land van Dendermonde kwamen, maakt die onderneming er niet makkelijker op voor de vorser. Het al dan niet academisch opgeleid zijn in de rechten van de leenmannen kan men nagaan via de matrikels van de Katholieke Universiteit van Leuven. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat sommige studenten in het buitenland studeerden, dat geldt zeker wanneer men dit onderzoek ook voor de hoogbaljuws zou willen uitvoeren. Het onderzoek naar de hoogbaljuws zou men kunnen uitbreiden met een meer kwantitatief gerichte prosopografische studie van de functionarissen. Zonder twijfel valt uit verschillende familiearchieven nog informatie te puren die de benoemingsbrieven en genealogische werken ons onthouden.Wat echter nog interessanter kan zijn, is het onderzoek naar hoe de hoogbaljuws zich in werkelijkheid kweten van hun taken. Ook daarvoor zal de vorser in het oude archief van het Land van Dendermonde moeten duiken. 982 Sine nomine, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden, in: < http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op: 10/07/2014, pp. 1-2. 983 Sine nomine, Het Dendermondse stadsarchief, p. 14. 147 7.2 Verder onderzoek naar de verhouding met andere instellingen De manier waarop de Raad van Vlaanderen invloed behield op het leenhof van Dendermonde, namelijk als adviesorgaan van de vorst bij geschillen en bij het registreren van de costumen zou men verder kunnen onderzoeken aan de hand van enkele stukken uit het archief van de Raad van Vlaanderen in het rijksarchief te Gent. Nummer 157 bevat bijvoorbeeld uittreksels uit de sentiensies van de Raad van Vlaanderen met betrekking tot de jusrisdictie van het leenhof van Dendermonde 984. Ook in de collectie van de advocaat-fiscaal J.B. van Steenberghen kan het nummer 34294 over het leenhof van Dendermonde in de 17e eeuw nog interessante informatie bevatten985. In de Archives Départementales du Nord bezit de serie B van de Rekenkamer van Rijsel met het nummer 19484 Recueil de documents sur le ressort de la Cour féodale de Termonde (XVe-XVIIe s.) een nuttige bron om onderzoek te doen naar betwistingen over het geografische bevoegdheidsgebied van het leenhof van Dendermonde986. De grootte van dit nummer, zo'n 300 folio's, en een schrifttype dat eerst een grondige paleografische transcriptie vereiste, vormde helaas een obstakel om dit nummer binnen deze scriptie nog in rekening te brengen. Om de invloed van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen op het leenhof van Dendermonde na te gaan, ging de aandacht in deze scriptie vooral naar de bevoegdheden van de Grote Raad als beroepsinstantie. Het bronnenonderzoek van beroepen van de Terres Franches, waaronder ook de beroepsdossier uit het leenhof van Dendermonde geklasseerd waren zou eigenlijk nog veel verder uitgebreid moeten worden, echter Van der Mijnsbrugge heeft in zijn inventaris Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franches slechts enkele appelprocessen bij elkaar gevoegd en geïnventariseerd987, waardoor er volgens archivaris Dirk Leyder nog veel ongeïnventariseerd en bijgevolg praktisch gezien ontoegankelijk materiaal ligt te wachten op verder onderzoek. Aangezien de Grote Raad van Mechelen ook tussenkwam in bevoegdheidsgeschillen tussen lokale instellingen is ook dat een piste die men in het kader van een studie naar de verhouding tussen de Grote Raad van Mechelen en het leenhof van Dendermonde moet onderzoeken. Aangezien Hugo De Schepper beargumenteerde dat de hoogste rechtsmacht vanaf de 16 e eeuw in de praktijk eerder toekwam aan de Geheime Raad dan aan de Grote Raad van Mechelen, verdient ook deze instelling aandacht in haar relatie tot het leenhof van Dendermonde988. 984 J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, deel I, p. 85 J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, deel VIII, p. 151. 986 M. Bruchet, Répertoire numérique Série B (Chambre des comptes de Lille), Lille, Imprimerie L. Danel, 1921, p. 545. 987 E. Van der Mijnsbrugge, Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franche, Sine loco [Bruxelles], 1904-1914, pp. 1-15. 988 H. De Schepper, "De Grote Raad van Mechelen, hoogste rechtscollege in de Nederlanden?", in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978), pp. 389-411. 985 148 7.3 Verder onderzoek naar de vorstelijke leengoederen Om een volledig beeld te kunnen vormen van het beheer van de vorstelijke domeinen tijdens de turbulente 17e eeuw, zou het praktisch zijn om meer documenten te vinden zoals dat van de engagière van de Castro zodat we te weten komen wanneer heerlijkheden precies verkocht of verpand werden en tegen welke prijs. Bijzonder interessant is ook dat dit document het bedrag vernoemt dat de ontvanger generaal voor Vlaanderen moest binnenbrengen. Indien mogelijk is het gewenst deze bedragen voor elk jaar vanaf het aflopen van het twaalfjarig bestand tot 1648 na te gaan om op die wijze te bestuderen of de opbrengsten van de verpanding van heerlijkheden werkelijk een verschil maakten of slechts een druppel op een hete plaat waren. Daarnaast is het logisch dat de vorst zijn domeinen verkocht wanneer deze naar zijn inzicht onvoldoende rendeerden. Via de Inventaris van archief van de Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard in het Rijksarchief te Gent, van Willy Buntinx kan men de rekeningen van de vorstelijke domeinen in het kwartier van Dendermonde nagaan en berekenen hoeveel of hoe weinig de opbrengsten hieruit waren989. De buitengewone inkomsten van de vorst bestonden uiteraard niet enkel uit de opbrengsten van de verpanding of verkoop van heerlijkheden. In oorlogstijd waren er namelijk steeds mensen die met de vijand collaboreerden en bijgevolgd hun goederen door de staat geconfisceerd zagen. De nummers 7047 en 7437 Série B van de Chambre des Comptes in de Archives Départementales du Nord bevatten zeer uitgebreide opsommingen van alle confiscaties in het Land van Dendermonde in de tweede helft van de 17e eeuw. 989 W. Buntinx, Inventaris van archief van de Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard in het Rijksarchief te Gent. In: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0514_108227_106888_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 05/05/2014. 149 8. Conclusie Het leenhof van Dendermonde was een intermediaire juridische en bestuurlijke instelling in het graafschap Vlaanderen. Om de 14 dagen zetelden de leenmannen op zaterdag onder voorzitterschap van de hoogbaljuw of zijn plaatsvervanger in de Oude Zaal van de burcht van Dendermonde en spraken ze recht over feodale materies zoals geschillen over erfopvolging, leenverkopen enz. Ook de willige feodale rechtspraak viel onder hun bevoegdheid. Over criminele zaken vonnisten ze samen met de stadsschepenen van Dendermonde wanneer het de Stad en het Vrije van Dendermonde betrof. In de prinselijke parochies spraken ze recht over strafzaken samen met de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde. In de heerlijkheden en lenen die onder het leenhof ressorteerden, maar zelf niet over de benodigde juridische officieren beschikten, werd het strafrecht alleen door het leenhof uitgeoefend. Van de negen leenmannen die in het leenhof zetelden, werden er jaarlijks minimum zes vernieuwd. Deze werden verkozen uit een lijst van 18 kandidaten, opgesteld door de aftredende leenmannen. Elk jaar op 8 juli stelde de hoogbaljuw het nieuwe leenhof aan. Volgens de costumen mochten bloedverwanten niet samen zetelen als leenmannen, evenmin mocht een leenman zijn ambt cumuleren met dat van stadsschepen, griffier of stadspensionaris. Per zitting verdiende een leenman 15 stuivers. Dat bedrag werd verdubbeld indien er een tussentijds of definitief vonnis gewezen werd. Echter voor vrijwel elke procedurale actie kregen leenmannen een bepaalde som geld, waardoor de verloning geen eenvoudig gegeven was. Onderzoek van de akten van het leenhof wees uit dat de organieke wetgeving uit de costumen lang niet altijd op de voet gevolgd werd. Zo zetelde het leenhof regelmatig met meer dan de vastgestelde negen leenmannen. Veel leenmannen vervulden ook veel meer ambtstermijnen dan toegelaten en ook cumuleren van ambten was schering en inslag. In de 18e eeuw daalde het aantal leenmannen die hun ambt cumuleerden met andere politieke opdrachten. De leenmannen waren over het algemeen stadspatriciërs van Dendermonde of kleine heren die op maximum één dagmars van Dendermonde stad woonden. De meesten vervulden voor of tijdens hun leenmanschap nog andere lokale politieke ambten. Vaak had slechts één leenman in het hele hof een juridische opleiding genoten. Familiale dynastieën kwamen ook regelmatig voor onder de leenmannen. Over het algemeen waren de leenmannen geen edelen. De belangrijkste vertegenwoordiger van de vorst in het Land van Dendermonde was de hoogbaljuw. Een hoogbaljuw diende aan verschillende voorwaarden, gericht op het bewaren van zijn onpartijdigheid en eerlijkheid, te voldoen. Enkele voorbeelden daarvan zijn het betalen van een borg bij zijn eedaflegging en geen poorter zijn van de stad waar hij in functie was. De hoogbaljuw werd gecontroleerd door de Rekenkamer van Rijsel. Het hoogbaljuwschap was zelden het eerste politieke of militaire ambt dat de functionaris uitoefende en regelmatig bleef het enkele generaties binnen eenzelfde familie. Het profiel van de hoogbaljuws liep parallel met de politiek geschiedenis van de (Zuidelijke) Nederlanden. Tot de Opstand waren de hoogbaljuws ofwel kleine grondadel ofwel 150 belangrijk patriciërs die nauwe banden hadden met de vorst. Kamermeesters zoals Jacob Donche en Christoffel de Barouza oefenden bijvoorbeeld het ambt uit in deze periode. Deze opklimmende ambtsadel steunde de vorst bij zijn centralisatiestreven. François de la Kethulle was hoogbaljuw van Dendermonde ten tijde van de Calvinistische Republiek in Gent. Als een van de leiders van de calvinisten vormde hij het breekpunt bij uitstek tussen het oude type hoogbaljuws van de 15 e en 16e eeuw en het nieuwe type van de 17e eeuw. In de door oorlogen geteisterde 17e eeuw waren de hoogbaljuws voornamelijk belangrijke militairen in het Spaanse leger. Die oorlogen hadden veel geld gekost en in de 18e eeuw verstrekten bankiers krediet aan de overheid in ruil voor ambten en adellijke titels. Het ressort van het leenhof van Dendermonde was zowel binnen als buiten het Land van Dendermonde zeer uitgestrekt, maar tegelijkertijd ook zeer versnipperd, waardoor er regelmatig bevoegdheidsconflicten ontstonden met andere gerechtshoven. De Raad van Vlaanderen trachtte reeds van in de middeleeuwen het soevereine leenhof van Dendermonde aan zich ondergeschikt te maken. Een akte van hertog Jan zonder Vrees uit 1419 maakte echter duidelijk dat het leenhof van Dendermonde van niemand gehouden werd en er geen hoger beroep tegen uitspraken van deze instelling mogelijk was. De Raad van Vlaanderen bleek zich inderdaad zelden nog te engageren in beroepsrechtspraak ten opzichte van het leenhof van Dendermonde. Echter door advies te geven aan de vorst of andere centrale instellingen bij twijfel over het ressort of de bevoegdheden van het leenhof, had de Raad van Vlaanderen nog steeds een aanzienlijke impact op het reilen en zeilen van het leenhof van Dendermonde. De Grote Raad van Mechelen daarentegen behandelde wel af en toe beroepen tegen uitspraken van het leenhof van Dendermonde. Nagenoeg alle zaken werden echter, hoewel ontvankelijk voor de Grote Raad, ongegrond verklaard. In zekere mate werd zo toch de onafhankelijkheid van het leenhof van Dendermonde gehonoreerd, terwijl de autoriteit van de Grote Raad overeind bleef. De rampzalige financiële situatie gecreëerd door de vele oorlogen in de 16e en 17e eeuw noopten het centrale bestuur van de Zuidelijke Nederlanden ertoe nieuwe geldelijke bronnen aan te boren. Naast de verkoop van ambten, was de verkoop en verpanding van vorstelijke domeinen een van de gebruikte middelen om nieuwe fondsen te verwerven. In de 16e eeuw gebeurde dit in het Land van Dendermonde nog om op een winstgevende manier hoge ambtenaren te bedanken voor hun diensten aan de vorst. In de 17e eeuw echter was het bittere financiële noodzaak. Verschillende vorstelijke domeinen werden als heerlijkheden verpand of verkocht voor aanzienlijke bedragen. Toch waren deze buitengewone inkomsten onvoldoende om alle kosten te dekken. Het privatiseringsbeleid van vorstelijke domeinen dat hierdoor ontstond, riep weerstand op bij onder andere de inwoners van Vlassenbroek en belangrijker de hoofdschepenen van de kasselrij Dendermonde, die hun macht door de privatisering in het gedrang zagen komen. 151 In deze thesis is getracht de diverse facetten van het leenhof van Dendermonde aan te snijden en waar mogelijk uit te diepen. Echter om een complexe instelling als een vorstelijk leenhof volledig te doorgronden en alle interacties met andere instellingen, zowel boven- als ondergeschikt, te begrijpen, is nog veel meer bronnenonderzoek noodzakelijk. Verder onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op hoe de hoogbaljuws zich in de praktijk van hun taken kweten. Het onderzoek naar de Grote Raad van Mechelen als beroepshof ten opzichte van het leenhof van Dendermonde dient nog verder uitgediept te worden. 152 9. Bibliografie 9.1 Bronnen 9.1.1. Onuitgegeven Bronnen Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA) -Inventaris van het Kernarchief van de Audiëntie (I 425) Nr. 839/1/(11) Dossiers betreffende magistraatsvernieuwingen. Gent, Dendermonde, Aalst, Geraardsbergen en Doornik (na 1594). Nr. 1322 Baljuws, schouts, schepenen, stadsontvangers en andere lokale ambtenaren, 15321743. Dendermonde, Merlemont, Oost-Ieperambacht, Oudburg, Oostende, Petegem-aan-deSchelde, Rupelmonde, Saeftinghe (Zeeland), Sainghin-en-Melantois, Schellebelle-Wanzele, Seclin, Tielt, 1567-1740. -Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles (A 127/02) Nr. 73 Baillaige de Dendermonde 1499 à 1554. - Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions, I. (I 001) Nr. 1103 Registre van de Leenen die men houdende is van Hove ende huyse van Dendermonde. -Inventaris van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris processen (nrs. 1-1000) (T 494) Nr. 9 Nr.396 Nr. 480 Nr. 494 Nr. 584 Nr. 591 Nr. 601 -Inventaris van de Grote Raad der Nederlanden te Mechelen, beroepen uit Vlaanderen, Clerus (I 514) Nr. 89 - Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I : XIVe, XVe et XVIe siécles (I 020) Nr. 4 Jean sans Peur déclare qu'on ne peut appeler au conseil de Flandre des sentences rendues par les baillis et hommes de fief de Termonde, le 3 août 1419. -Grand Conseil de Malines Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section Nr. 74 153 -Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol, d'après l'exemplaire annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de Pape (T 101) Nr. 677 Seigneuries vendues ou engagées, 1580-1702. Nr. 678 Seigneuries vendues ou engagées, 1580-1702. Nr. 1373 Baillis, 1554-1702. - Verzameling Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks II (T 459) Nr. 8267 "Opwyck. Ve caerte". - Plattegrond van Opwijk. Auteur en beroep: niet vermeld. Niet gedateerd, [18e eeuw]. Gedeponeerd oud en hedendaags archief van de gemeente Opwijk, nr. 1. (Opwijk Ve caerte [18e eeuw]). Handschrift. Pen. Aquarel. Papier. Afmeting blad 54,5 x 49,5 cm. Dorpskom van Opwijk. Wegen. Waterlopen. Kerken. Molens. Huizen. 1701-1800. Archives Départementales du Nord Lille (ADN) - Chambre des comptes de Lille et du Trésor des chartes des comtes de Flandre (Série B) Nr. 3827 Châtellenie de Lille. Courtrai et Tournaisis. Dénombrements des fiefs de l'empire (XIVe- XVIIIe s.). Nr. 4004 État des rapports et dénombrements de fiefs tenus des châteaux et Cours féodales de Flandre (XVIIe s.) Nr. 19484 Recueil de documents sur le ressort de la Cour féodale de Termonde (XVe-XVIIe s.) Rijksarchief Beveren (RABN) -Oud Archief van het Land van Dendermonde (GW2) Nr. 2 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1631-1642). Nr. 11 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1713-1718). Nr. 32 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1784-1786). Nr. 33 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1787-1789). Nr. 34 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1790-1792). Nr. 66 Denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 17e eeuw1793. Lenen gelegen in Zele, Zaamslag, Lokeren, Moerzeke, Wieze, Hamme, Opwijk, Lebbeke, Denderbelle, e.a. 1793. Nr. 67 Denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 17e eeuw1793. Lenen gelegen in Lebbeke, Opwijk, Grembergen, Sint-Gillis, Denderbelle, Berlare, Massemen, Moerzeke, Wetteren, Laarne, Schellebelle, Ardooie, Dentergem en Meulebeke, 1793. Nr. 158 Register van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 1602. Nr. 165 Keuren, processen, e.d. betreffende hetzelfde leenhof (1700-1800). Nr. 167 Resolutieboeken van het Land van Dendermonde. 1714-1717. Nr. 172 Varia. Nr. 184 Ferieboek van de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde. 1629-1639. 154 Nr. 188 Rapporten en denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde (1792-1793). Nr. 192 Resolutieboeken van het Land van Dendermonde. 1786-1790. Nr. 212 Varia Denderbelle en Opwijk. -Gemeentearchief Lebbeke (GO22) Nr. 3 Leen ende Cheyns Rolle toebehoorende seigneur Artur Aynscove. Nr. 96 Leen- en cijnsboek 1651-1686. Rijksarchief Gent (RAG) -Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen (A0514 / 008) Nr. 21944 Universiteitsbibliotheek Gent -Handschriftencollectie Ordonnantie betreffende de rechtspraak in de heerlijkheid van Sint-Baafs te Gent (24 februari 1574, v.s.), 18e eeuw. Documenten betreffende de heerlijkheid, roede en vierschaar van Sint-Baafs te Gent, i.v.m. verschillende onderwerpen, 18e eeuw. Collectie Heem- en Oudheidkundige Kring Berlare Verkoopsakte van Berlare aan de Castro. 9.1.2. Uitgegeven Bronnen de l' ESPINOY (Ph.). Recherche des antiquitez et nobelesse de Flandre. Douai, Imprimerie Marc Wyon, 1631, 1011p. (Google Books) de SLOOVERE en de BUSSCHER, Den grooten Brugschen Comptoir-almanach voor het jaer 1786. Brugge, de Busscher, 1786, 351p. (Universiteitsbibliotheek Gent) du CHESNE (A.). Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée par chartes, tiltres, arrest et autres bonnes et certaines prevues. Paris, Sebastien Cramoisy, 1624. (Universiteitsbibliotheek Gent) LINDANUS (D.). De Teneraemunda Libri Tres. Antwerpen, Hiëronymus Verdussen, 1612, 296p. (Google Books) MAESTERTIUS (J.). Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de Costumen, Statuten ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof aldaer zijnde, t'Samen gestelt by Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, 216p. (Bibliotheek Algemeen Rijksarchief Brussel) SANDERUS (A.). Flandria Illustrata. Keulen, Cornelius van Egmondt, 1641-1644, deel I. (2 delen) (Universiteitsbibliotheek Gent) SINE NOMINE Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde. Dendermonde, Joos Van Langenhove, 1631, 137p. (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience Antwerpen) 155 SINE NOMINE Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664, pp. 375-387. (Privécollectie Willy Stevens) SINE NOMINE Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, by syne Majest. gedecreteert den 19. Meye Anno M.D.C.XXVIII. Dendermonde, Jacobus Ducaju, 1741, 29p. (Algemeen Rijksarchief Brussel) SINE NOMINE Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde. Gent, Petrus de Goesin, 1773, 40p. + X. (Algemeen Rijksarchief Brussel) SINE NOMINE Derden placcaet-boeck van Vlaenderen, inhoudende de placcaeten, ordonnancien, reglementen, tractaeten, alliancien, ende andere edicten gheëmaneert van weghen de koninghen van Spagnien ... ende van hunne ... Graven van Vlaenderen, ende souveraine princen van dese Nederlanden. Gent, dhoirs van Jan vanden Kerchove, 1685, vol. 2, 1544p. (Universiteitsbibliotheek Gent) SINE NOMINE Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leenhove van Dendermonde. Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673, 29p. (Universiteitsbibliotheek Gent) STEVENS (W.). Het Leenhof van Dendermonde. Knesselare, Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Dendermonde, 2006, 2 vol. STEVENS (W.). Het Leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw : Nadere toegang op het archief van de Rekenkamers, delen en banden, nr. 1102 en denombrementen van Vlaanderen, Leenhof van Dendermonde tot 1473. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, 2 vol. VAN DER STEGHEN, Carte Générale et Alphabétique des villes, bourgs, villages et terres franches du Brabant. Bruxelles, Imprimeur-Libraire Pauwels, 1672, 109p. 9.2 Werkinstrumenten en inventarissen AERTS (E.), ed., Kwitanties van de Rekenkamer te Rijsel. Dozen. Acquits de la Chambre des Comptes à Lille. Cartons, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000474_003397_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. BEIRENS (G.). Proeve van een algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970. Dendermonde, Beirens, 1974, 534p.+XX. BEUSEN (P.), ROMBAUT (H.) en PAULY (M.). Bibliographie d'histoire des villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg: Belgique Luxembourg. Bruxelles, Crédit Communal, 1998, 895p. BOONE (L.). Inhoudsoverzicht van de jaarboeken 1-40. Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 2010, 48p. BOSTEELS (K.). "Repertorium der Uitgaven 1862-1987." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, buitengewone uitgaven (1987), nr. 29, pp. 7-221. BRUCHET (M.). Répertoire numérique Série B (Chambre des comptes de Lille). Lille, Imprimerie L. Danel, 1921, 583p. BUNTINX (J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, S.n., 1964-1979, 9 delen. 156 BUNTINX (W.). Inventaris van archief van de Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard in het Rijksarchief te Gent. In: < http://search.arch.be/ead/pdf/BEA0514_108227_106888_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 05/05/2014. BUNTINX (W.). Wetachtige kamer van Vlaanderen (1486-1794) : inventaris van het archief van de Wetachtige Kamer van Vlaanderen bewaard in het Rijksarchief te Gent. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1988, ongepagineerd. DE BREYNE (E.). Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol, déaprès l'exemplaire annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de Pape, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000427_002677_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 29/01/2014. DECEULAER (H.). Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2008, 268p. DE SMIDT (J.Th.), STRUBBE (E.I.), VAN ROMPAEY (J.). et al. , eds., Chronologische lijsten van de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, Koninklijke commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988 (6 delen). DUTSCHKE (C.W.), ROUSE (R.) en FERRARI (M.). Medieval and Renaissance Manuscripts in the Claremont Libraries. Berkeley, University of California Press, 1986, 146p. FRANCOIS (L.) en LELOUP (G.). Te paard op drie eeuwen. Bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. 1891-2003 Gent, Academia Press, 2004, 217p. + X. GACHARD (L.P.). Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions, I, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BEA0510_000014_002593_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. GACHARD (L.P.). Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes institutions. Bruxelles, M. Hayez, 1845, vol. 2, 718p. GAILLARD (A.). Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I : XIVe, XVe et XVIe siécles. Bruxelles, P. Weissenbruch, Imprimeur du Roi, 1900, 310p. LEYDER (D.). Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 2010, 156p. OOSTERBOSCH (M.). Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris Processen (nr. 1-1000). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1998. SCHOORMAN (R.). Inventaire sommaire des archives de la Cour Féodale de Termonde, conservées au dépot des Archives de l'Etat, à Gand. Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 1913, 5p. SINE NOMINE, Bibliographie d'histoire du droit en langue française, in: <http://clhd.univnancy2.fr/>, geraadpleegd op 19/10/2013. SINE NOMINE, Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis, in: < http://www.dbng.nl/>, geraadpleegd op 19/10/2013. SINE NOMINE, Leenhof Burg van Brugge. Rijksarchief te Brugge, Toegangen in Beperkte Oplage. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1992, 59p. + XVII. 157 SINE NOMINE, Inventaris van het archief van het Land van Dendermonde. Oud bestand (14201907). in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0512_103435_101681_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 17/10/2013. SOENEN (M.). Conseil privé. Inventaire des "cartons" de la période autrichienne. Nouvelle revision complétée, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000429_003386_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014. VAN DER MIJNSBRUGGE (E.). Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franches. Sine loco [Bruxelles], 1904-1914. VANDEWALLE (P.). Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg. Gent, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1984, 70p. VAN HEESVELDE (P.). Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793) Een bibliografie. Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1993, 437p. VERBERCKMOES (J.). De Leuvense historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten geschiedenis 1934-2008, Leuven, Vereniging Historici Lovanienses, 2008, 268p. + XVI. VERMEIR (R.). Bibliografieën m.b.t. de vroegmoderne geschiedenis, in: < http://www.heuristiek.ugent.be/?q=vmt/bibliografieen>, geraadpleegd op 16/10/2013. VERSCUREN (A.). Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1673-1772. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, passim. 9.3 Boeken AERTS (E.). et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (14821795). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, 981p. (2 delen). ASAERT (G.). De Val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders. Tielt, Lannoo, 2010, 414p. ARBLASTER (P.). A History of the Low Countries. Basingstoke, Pallgrave Macmillan, 2006, 298p. BASTIAEN (F.). et al. Geschiedenis van Lotenhulle. Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, 736p. BLOCH (M.). La société féodale. Les classes et le gouvernement des hommes. Paris, Editions Albin Michel, 1940, 704p. (2 delen). BLOCKMANS (W.) en HOPPENBROUWERS (P.). Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, 476p. BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1979, deel 6, 457p. (15 vol.). BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1979, deel 7 (15 vol.) BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1979, deel 8, 474p. (15 vol.) BLOMMAERT (P.). Notice sur le château de Laerne. Gent, L. Hebbelynck, 1838, 16p. 158 BOEYKENS (G.). Geschiedenis van Baasrode. Wetteren, Bracke-Van Geert, 1940, 168p. BOSMAN (R.). De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe op het grondgebied van Denderbelle, Lebbeke, Opwijk en Sint-Gillis-Dendermonde.Wieze, R. Bosman, 1993, 35p. BREWER (J.S.). Letters and Papers, Foreign and Domestic, of the Reign of Henry VIII: pt.1-2. 15151518. London, Her Majesty's Stationary Office, 1864, 878p. BUNTINX (J.). Instellingen van de nieuwe tijd. Leuven, Acco, 1972, 163p. BUYLAERT (F.). Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500). Gent, Academia Press, 2011, 867p. CAILLON (M.M.) en CAILLON (H.). Catalogue des livres d'histoire, voyages, généalogie, art héraldique, numismatique, etc., Ainsi que des chartres et autres documents manuscrits. Délaissés par feu. Gent, E. De Busscher et fils, 1867, 110p. CAMPBELL (P.R.). Louis XIV 1661-1715. Harlow, Longman, 1995, 174p. + X. CHERETTE (M.). De stadsmagistraat te Aalst. Institutionele en sociaal-economische aspecten. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, 132p. CHRISTENS (R.). ed., L'Hôtel des Finances, Bruxelles, De Boeck Supérieur, 2002, 135p. CLAEYS (G.). De gemeente Oostkamp. Met een studie over de Sint-Pietersbandenkerk.Oostkamp, sine nomine, 1980, 206p. CLAEYS (G.). De gemeente Oostkamp. Tweede boek. Handzame, Familia et Patria, 1981, 207p. COPPENS (H.). De financiën van de centrale regering van de Zuidelijke Nederlanden aan het eind van het Spaanse en onder Oostenrijks bewind (ca. 1680-1788). Brussel, Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1992, 422p. DAMBRUYNE (J.). Corporatieve middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16deeeuwse Gentse ambachtswereld, Gent, Academia Press, 2002, 884p. DAUWE (J.), DEMUYNCK (A.) en BARET (J.). Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw. Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, 139p. de AZEVEDO COUTINHO y BERNAL (J.F.A.F.). Généalogie de la famille de Coloma. Leuven, Sine nomine, 1777, 565p. DE BOCK (R.). Het Hoofdcollege van het Land van Waas, 1648-1794. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1964, 315p. + XXII. DEBLOND (A.). Historisch geografische studie van het Sint Baafs grondbezit ten noorden van Gent op basis van cijnsboeken uit de XVe eeuw. Gent, Universiteit Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1983 (promotor Adriaan Verhulst). DE BOUSSU (G.). Histoire de la ville de Mons. Mons, Varret, 1725, 435p. DEE (D.). Expansion and Crisis in Louis XIV's France: Franche-Comté and Absolute Monarchy, 1674-1715. Rochester, University of Rochester Press, 2009, 245p. de HERCKENRODE (J.S.F.J.L.), ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M. de Vegiano. Gent, Gyselynck, 1865 (7 vol.) 159 DE JONGE (J.C.). Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, Luitenant-Admiralen van Zeeland. Den Haag, J. Allart, 1820, 253p. de LA CHESNAYE DES BOIS (F.A.A.). Dictionnaire Généalogique, Héraldique, Chronologique Et Historique. Paris, Duchesne, 1761, 740p. DEMARREZ (I.). Meulebeke wel en wee tot 1850. Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, 246p. DE PORTEMONT (A.). Recherches historiques sur la ville de Grammont en Flandre. Gent, Camille Vyt, 1870, 334p. DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.). Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke, Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, meervoudig gepagineerd. DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.). Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 18891893, volume 2, meervoudig gepagineerd. (3 vol.) de ROBAULX de SOUMOY (A.L.P.B.). Considérations sur le gouvernement des Pays-Bas. Bruxelles, C. Muquardt, 1872, vol. 1, 294p. de ROBAULX de SOUMOY (A.L.P.B.). Mémoires de Frédéric Perrenot, sieur de Champagney (1573-1590). Bruxelles, Société de l'histoire de Belgique, 1860, 426p. de SAINT-GENOIS (F.J.). Mémoires généalogiques pour servir à l'histoire des familles des Pays-Bas. Amsterdam, Sine nomine, 1781, 616p. de STEIN d'ALTENSTEIN ed., Annuaire de la Noblesse de Belgique. Dix-neuvième Année. Bruxelles, August Decq, 1865, 59p. de THEUX de MONTJARDIN (J.). Le Chapitre de Saint-Lambert à Liège. Bruxelles, FR. Gobbaerts, 1871, deel 3, 375p. DETREZ (R.). Centraal-Europa. Een geschiedenis. Antwerpen, Houtekiet, 2013, 502p. DE WILDE (B.). Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek gesteund op de baljuwrekeningen. Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, 247p. + XXVII. DONCHE (P.). Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492). Sine loce, sine nomine, 1982, 8p. DOUXCHAMPS (H.) en LEFÈVRE (J.). La famille Christyn de Ribaucourt. Bruxelles, Office généalogique et héraldique de Belgique, 1989 (2 vol.) DUBY (G.). Féodalité. Sine loco, Éditions Gaillimard, 1996, 1523p. DUCHASTEL de la HOWARDERIE-NEUVIREUIL (P.). Généalogie de la famille d'Aubermont dressée sur titres. Tournai, Casterman, 1889, 84p. DUMONT Receuil généalogique de familles originaires des Pays Bas ou y établies. Rotterdam, Sine Nomine, 1775, 411p. 160 FEYTENS (P). et al., Merchtem 750 jaar vrijheid : 1251-2001, Merchtem, Gemeentebestuur/Heemkundige Kring Soetendaelle, 2001, 31p. FREDERICQ (P.) en VANDER LINDEN (H.). François de la Kethulle, seigneur de Ryhove et son fils Louis. Bruxelles, Bruylant-Christophe & co, 1890, 20p. GACHARD (L.P.). Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas (1558-1577). Bruxelles, Librairie ancienne et moderne, 1848-1879 (4 vol.) GACHARD (L.P.). Etudes et notices historiques concernant l'histoire des Pays-Bas, Bruxelles, P. Hayez, 1890 (3 delen). GACHARD (L.P.). Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme. Bruxelles, M. Hayez, 1846, 779p. GAILLARD (J.). Bruges et le Franc ou leurs magistratures et leur noblesse, Brugge, sine nomine, 1857-1864 (6 delen). GANSHOF (F.L.). Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle. Antwerpen, De Sikkel, 1932, 103p. GANSHOF (F.L.). Qu'est-ce que la Féodalité? Brussel, Office de Publicité, 1944, 105p. GILLIODTS-VAN SEVEREN (L.). Coutume du Bourg de Bruges. Bruxelles, Gobbaerts, 1883-1885, 3 delen. GOETHALS (K.) en DE PAUW (R.). Massemen 1019-1976. Massemen, Culturele Raad van Massemen, 1976, 109p. GOETHALS (F.V.). Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique, Bruxelles, Imprimerie Polack-Duvivier, 1852. GOOCH (G.P.). Frederik de Grote. Utrecht, Spectrum, 1966, 477 p. GUBAIN (E.). ed., Dictionnaire des femmes belges: XIXe et XXe siècles, Tielt, Lannoo, 2006, 637p. GYSELYNCK (F.). Notice historique sur la commune de Meerendré. Gent, Imprimerie Leonard de Hebbelynck, 1847, 27p. HASQUIN (H.). et al. Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief- geografisch woordenboek. Brussel, La Renaissance du Livre, 1980, 3116p. (4 delen) HASQUIN (H.). Oostenrijks België 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Brussel, Gemeentekrediet, 1987, 539 p. HEIRBAUT (D.). Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen, ca. 10001305. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 423p. HOLT (M.P.). The Duke of Anjou and the Politique Struggle During the Wars of Religion, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, 260p. JANSEN (R.). Servaas Van Steelant, hoofdbaljuw van het Land van Waas (1562-1604). Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1974 (promotor: J. Buntinx). JANSSENS (P.). et al. België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck, 2006, 744p. (2 delen) 161 JEANMOUGIN (B.). Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols. La Guerre obliée 1678-1684. Paris, Economica, 2005, 235p. + XII. KENNEDY (P.). The rise and fall of the great powers: economic change and military conflict from 1500 to 2000. London, Fontana Press, 1989, 898p. + XXVIII. KERMINA (F.). Montmorency. Grandeur et déclin, Sine loco, Perrin, 2002, 306p. KOCH (A.). De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw. Antwerpen-Amsterdam, Standaard Boekhandel, 1951, 214p. KÜMIN (B.) en TLUSTY (B.A.). The World of the Tavern. Public Houses in Early Modern Europe. Burlington, 2002, 249p. + XI. LE GOFF (J.). Pour un autre Moyen Âge : temps, travail et culture en Occident: 18 essais. Paris, Gaillimard, 1977, 424p. LEURIDAN (T.). Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, 261p. LEYDER (D.). en MARTYN (G.). Eeuwig Edict. Op weg naar meer rechtszekerheid. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2011, 46p. LOKIN (J.H.A.) en ZWALVE (W.J.). Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis. Deventer, Kluwer, 2001, 490p. MAES (L.Th.). , Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen. Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 2009, 248p. MARNEF (G.) en VERMEIR (R.). eds., Adel en macht: politiek, cultuur, economie. Maastricht, Shaker, 2004, 141p. MARTYN (G.) en OPSOMMER (R.). Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht. Brugge, Die Keure, 2011, 283p. + XVI. MARTYN (G.), VERMEIR (R.) en VANCOPPENOLLE (C.), eds., Intermediate Institutions in the County of Flanders in the Late Middle Ages and the Early Modern Era. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2012, 178p. MERTENS (F.H.) en TORFS (K.L.) Geschiedenis van Antwerpen, sedert de stichting der stad tot onze tyden. Antwerpen, Rederykkamer de Olyftak, 1843, deel 1, 633p. MEYERS (W.). De strafrechterlijke activiteit van leenhoven en schepenbanken van de Gentse St.Pietersabdij van de 13e tot de 15e eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), 1965, promotor: R. Van Caenegem. MINGST (K.A.) en ARREGUÍN-TOFT (I.M.). Essentials of international relations. New York, W.W. Norton & Company, 2011, 370p. OPSOMMER (R.). "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt". Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995, 895p. PÉE (L.). Het Kaart- en Goederenboek van de Abdij van Zwijveke (1737-1738), Dendermonde, Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde (buitengewone uitgave nr. 31), 2012, 457p. PIRENNE (H.). Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, 497p. en 1926, deel V, 584p. 162 PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B.)., eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B)., eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999, 168p. QUINTYN (E.), ed. 1200 jaar Zele. Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, 512p. REYNTENS (O.). De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis. Gent, A. Siffer, 1892, 194p. SACRÉ (M.). Geschiedenis der Gemeente Merchtem. Roeselare, Drukker-Uitgever Jules De Meester, 1904 (heruitgave 1984), 702p. SCHELLEKENS (O.). Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668. Dendermonde: De Cuyper-Robberecht, 1948, 78p. SCHOTTE (A.). Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, 152p. SCHOUTEETE de TERVARENT (A.). L'ancienne famille Roels: héritière féodale de la seigneurie de Grembergen-Lez-Termonde. Termonde, De Schepper-Philips, 1870, 18p. SINE NOMINE 500 jaar Grote Raad, 1473-1973. Mechelen, Stad Mechelen, 1973, 247p. SINE NOMINE Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne, Mechelen, P.J. Hanicq, 1779 (5 delen). SINE NOMINE Mémoires et documents inédits pour servir à l'histoire de la Franche-Comté. Besançon, Imprimérie d'Outhenin-Chalandres fils, 1867, vol. 6, 667p. SIRET (A.). Het Land van Waas. Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, 400p. STROOBANTS (A.). Leven achter tralies. De Dendermondse gevangenis. Dendermonde, Sine Nomine, 1995, 96p. TANGHE (G.F.). Parochieboek van Ardoooie, Kachtem, Moorslede, Oostnieuwkerke, Winkel-St.Elooie, Oekenen, Rumbeke, Rollegem-Kapelle, Handzame, Familia et Patria, 1975. TANGHE (G.F.). Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, Drukkerij De ScheemaeckerVan Windekens, 1862, 150p. TIMMERMANS (B.). Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen: een elite als actor binnen een kunstwereld. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008,427p. VAN ACKER (K.G.). Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1982, 12p. van den BOGAERDE van TERBRUGGE (A.J.L.). Het distrikt St. Nikolaas, voorheen Land van Waes, povincie Oost-Vlaanderen: beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde; gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp, of gemeente in hetzelve gelegen. SintNiklaas, E. Dorey, 1825, deel 3, 379p. VAN DURME (M.) en GOETHALS (K.). De Heren van Massemen: geïllustreerde voordracht. Wetteren, Davidsfonds, 2006, 48p. VAN HILLE (W.). La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis. Gent, Willy Van Hille, 1975, 235p. (3 delen) 163 VAN LERBERGHE (L.). Audenaerdsche Mengelingen. Oudenaarde, Drukkerij van Gomar de Vos, 1846, 496p. VAN NIMWEGEN (O.). De subsistentie van het leger: logistiek en strategie van het Geallieerde en met name het Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1701-1712). Amsterdam, Uitgeverij Bataafse Leeuw, 1995, 400p. VAN PETEGHEM (P.). De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555): een publiekrechtelijk onderzoek naar centralisatiestreven in de XVII Provinciën, Nijmegen, Gerard Noodt Instituut, 1990, 474p. + L. VAN ROMPAEY (J.). Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische periode. Brussel, Paleis der academiën, 1967. VAN ROMPAEY (J.). De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen. Brussel, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1973, 576p. + XXXII. VANWELDEN (M.). Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: een symbiose tussen stad en platteland (15de tot 17de eeuw). Leuven, Leuven University Press, 2006, 480p. VERBESSELT (J.). De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen vanaf de 13e tot de 16e eeuw. Het ontstaan, de ontwikkeling en de instellingen. Pittem, Drukkerij G.A. Veys, 1965, 354p. VERHAEGHE (C.). De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633), Gent, RUG (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2000, promotor: R. Vermeir. VERMEIR (R.). et. al. Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008, 317p. VERMEIR (R.). In Staat van Oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648. Maastricht, Shaker Publishing, 2001, 341p. WARLOP (E.). De Vlaamse Adel voor 1300. Handzame, Sine nomine, 1968 (3 delen). 9.4 Artikels BAELDE (M.). " Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (1530-1560)." In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 76 (1963), pp. 14-33. BELLON (R.). "Bouwgeschiedenis van de kerk van Mespelare." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, 3e reeks, 1 (1938-1946), pp. 100-113. BENOIT (F.). "De Burggravie van Vijve. De heerlijkheid, haarbezitters, de burcht en de brug over de Leie." In: De Gaverstreke, 41 (2013), pp. 367-442. BENOIT (F.). "De heerlijkheid en feodaliteit met toepassingen in de omgeving van Waregem." In: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 235-262. BENOIT (F.). "Overzicht van de feodale structuur in Waregem." In: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 263-333. 164 BOONE (B.) en SANTY (P.) "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ardooie met deelgemeente Koolskamp." In: Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL44, 2010 (onuitgegeven werkdocumenten). BOVYN (M.). " De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615)." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, vierde reeks (19781979), 4, pp. 43-134. BOVYN (M.). "Grembergen." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 13 (1962-1964), pp. 37-120. BROECKAERT (J.). "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), pp. 97-196. CASTELAIN (R.). "Sint-Eloois-Vijve (1576-1800)" In: De Gaverstreke, 40 (2012), pp. 192-202. DE BONDT (B.). "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog." In: Heemkundige Kring Baceroth, 20092010. DE CLERCQ (R.). "Baron Delphin de Plotho tegen Jan de Laere - een proces wegens majesteitsschennis in 1665." In: Periodiek Den Hert, 43 (2002), pp. 97-101. DE CROOS (P.). "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumier et féodal. Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, 2e reeks, 5 (1893-1894), pp. 5-64. DE DONCKER (E.). "De strafrechtbanken in Aalst van de 14e tot de 18e eeuw." In: Het Land van Aalst, 38 (1986), 5-6, pp. 204-243. DE RIDDER-SYMOENS (H.). "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw." In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, XXXIV (1980), pp. 126-141. DESPRIET (P.). "Het Voldersvelt in Kerkhove." In: Twintig Zuid-West-Vlaamse hoeven, deel 2, Kortrijk, 1980, pp.66-73. DE SCHEPPER (H.). "De Grote Raad van Mechelen, hoogste rechtscollege in de Nederlanden?", in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978), pp. 389-411. DE VLAMINCK (A.). "L'ancien château féodal de Termonde." In: Fédération des Cercles archéologiques et historiques de Belgique, Congres 1896, pp. 303-346. DE VLAMINCK (A.). "De stad en de heerlijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen. IV. De straten van Dendermonde (Over-Dender)." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 1, 1866-1867, 4, pp. 157-351. DEVOOGHT (K.) en SANTY (P.). "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie WestVlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem." In: Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, 2010 (onuitgegeven werkdocumenten). 165 DE WILDE (K.). "Het Hof ten Goede te Zele-Hoek: het kasteel en zijn bewoners van de middeleeuwen tot heden." In: Jaarboek Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 40 (2009), pp. 227270. DHONDT (L.). "Les premiers seigneurs d'Alost, de Bornem et de Termonde", In: GANSHOF (F.L.), "Les origines de la Flandre impériale; contribution à l'histoire de l'ancien Brabant.", In: Annales de la Société royale d'Archéologie de Bruxelles,XLVI (1942-1943), pp. 99-173. GOEMAERE (P.). "Heerlijkheid Ingelmunster, 1828." In: Periodiek Den Hert, 44 (2003), pp. 60-66. HOOGHE (F.), VERSTRAETEN (W.) en ROCHTUS (L.). "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis. Deel 1: Van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", In: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), 496p. LEFÈVRE (J.). "La Compénétration hispano-belge aux Pays-Bas catholiques pendant le XVIIe siècle." In: Revue belge de philologie et d'histoire, 16 (1937), 4, pp. 599-621. LEYNEN (P.). "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84)." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 19 (19701971), pp. 62-70. MARIS (A.). "Lieven van Pottelsberghe, heer van Wissekerke." In: Heemkring Wissekerke, 5 (1980), 1. MONBALLYU (J.). "Heksenprocessen en andere toverijprocessen in het Land van Aalst en het Land van Dendermonde." In: Het Land van Aalst, 53 (2001), pp. 213-240. MONBALLYU (J.). "Wie zijn hand houdt, zijn land houdt. Gewoonterecht versus Romeins recht in het graafschap Vlaanderen tijdens de 15de en 16de eeuw." In: Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, 2004, pp. 202-205. NOLF (B.). "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel I.", in: Periodiek Den Hert, 1983, 8, pp. 38-48. NOLF (B.). "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel II." In: Periodiek Den Hert, 1984, 9, pp. 51-59. NOTERDAEME (J.). "Jan van Rode, Heer van Ingelmunster." In: De Leiegouw, 14 (1972), pp. 3-32. OCKELEY (J.). "De familie de Cotereau." In: Ascania, 22 (1979), pp. 93-107. OPSOMMER (R.). "Ingelmunster en het Dendermondse bezit in de Kasselrij Kortrijk 11de-15de eeuw.", In: Periodiek Den Hert, 15 (1994), 3, pp. 47-50. OPSOMMER (R.). "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), pp. 269-287. PÉE (L.). "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove, promotoren van de Mariadevotie in de O.-L.-Vrouwecollegiale te Dendermonde." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 4, 26 (2007), pp. 7-192. SANDERUS (A.). "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert, 28 (1993), pp. 1922. 166 SINE NOMINE "Bescherming van het onroerend patrimonium in Opwijk. Een stand van zaken en achtergronden. Archeologische monumentenzorg. Het vroegere Hof ten Eecken." In: Tijdschrift Heemkring Opwijk-Mazenzele, 1997, 4, pp. 32-36. SPANHOVE (J.). "Feiten en anekdoten over de Cotereau's." In: Ascania, 25 (1982), pp. 41-48. STOCKMAN (L.). "Lotenhulle: een feodaal lappendeken." In: Appeltjes van het Meetjesland, 46 (1995), pp. 5-44. STROBBE (A.). "Geschiedenis van Lotenhulle." In: Het Land van Nevele, 31 (2000), 4, pp. 284-322. THIRON (J.). "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna." In: Bijdragen tot de geschiedenis van het kanton Hamme, VIII (2000), pp. 83-98. VAN ACKER (L.). "De heren van Ardooie." In: Jaarboek Heemkring Ardooie-Oostkamp, 8 (2012), pp. 104-110. VAN DE VEEGAETE (A.). "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVIe eeuw." In: Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), pp. 93104. VANDEWIELE (A.). "De keure van Ingelmunster en Vijve met zijn toebehoorten." In: De Gaverstreke, 19 (1991), pp. 305-332. VAN DUYSE (P.). "Le Siege de Termonde par Louis XIV." In: Messager des sciences historiques, ou Archives des arts et de la bibliographie de Belgique, 2 (1840), pp. 165-173. VAN ELSLANDE (R.). "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555). Alias Scepperius, heer van Eke (en de heren van Eke vanaf 1540 tot 1752)." In: Jaarboek Heemkring Scheldeveld, 42 (2013), pp. 3-65. VAN VLIERBERGHE (J.). "Het belastingsstelsel in Vlaanderen tijdens de 16e-17e eeuw." In: Bijdragen tot de geschiedenis, 21 (1930), pp. 40-50. VERMEIR (R.) en DE SMET (S.). "Kiezen Zonder Te Verliezen: Hoogbaljuw Servaas Van Steelant En Het Land Van Waas, 1562-1585.", in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 66 (2013) pp. 93-118. VERMEIR (R.) en DE SMET (S.). "Kopstukken Van De Kasselrij: De Hoogbaljuws Van Het Land Van Waas in De Zestiende En Zeventiende Eeuw." In: Pro Memorie, 15 (2013) 2, pp. 194-219. VERSCHEURE (A.). "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert, 42 (2001), pp. 9-16. VERSCHEURE (A.). "Ontvangers en baljuws te Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert,44 (2003), pp. 10-14. VERSCHEURE (A.). "Stamboom de Plotho." In: Periodiek Den Hert, 45 (2004), pp. 25-30. VERVAET (A.). "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw." In: Heemkundig Nieuws, 46 (2009), pp. 5-36. VERVENNE (A.). "Grote en kleine heren te Oostkamp.", In: Heemkundige Kring Oostkamp, 21 (2010), pp. 19-22. 167 9.5 Websites BOGAERT (C.). et al., Bareldonkkapel of Donkkapel, in: < https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/84709>, geraadpleegd op: 11/07/2014. SINE NOMINE, F.I.H. baron Van den Broucke, in: <http://www.parlement.com/id/vg09lltdjay8/f_i_h_baron_van_den_broucke>, geraadpleegd op 04/04/2014. SINE NOMINE, Geschiedenis deelgemeente Huise, in: < http://www.zingem.be/website/5-www/41www/43-www/33-www.html>, geraadpleegd op 12/05/2014. SINE NOMINE, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden, in: < http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op: 10/07/2014, 41p. SINE NOMINE, Louis XIV en Vauban aan het werk, in: < http://www.vestingieper.be/00000095f30a54e09/00000095f51158214/00000095f51141506.html>, geraadpleegd op 06/04/2013. SINE NOMINE, Overzicht van de feodale structuur Waregem, in: < http://users.telenet.be/degaverstreke/OverzichtFeodaleStructuur.htm>, geraadpleegd op 19/05/2014. SINE NOMINE, Francisco Sanchez Pardo y Garrido, in: < http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014. 168 10. Bijlagen 10. 1 De Kasselrij van het Land van Dendermonde Bron: F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis, deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), p. 41. 169 10.2 De locatie van het Leenhof op de kaart van Sanderus A.) Leenhof op de Grote Markt in huis 'De Schouder' 1665-1794. B.) Leenhof in de Oude Zaal van de Oude Burcht ...-1480990. 990 Afbeelding: J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, p. 5. Bron kaart volgende bladzijde: < http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/b7/Dendermonde__Teneramonda_%28Atlas_van_Loon%29.jpg>, geraadpleegd op: 18/04/2013. 170 171 10.3 Grondplan en voorgevel van het Leenhof op de Grote Markt in 1755 Plan door ingenieur Nicolas Jamez. Bron: J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 80. 172 10. 4 Akte omtrent de successie van het hoogbaljuwschap. f. 3 r° Acte pour le Grand Bailly de Tenremonde, Bruxelles 6 May 1630 Son Al[tesse] Ser[enissi]me ayant trouvé convenir de passer outre aux engagemens proposez des terres et S[eigneu]ries du pays de Tenremonde sur les moyens de l'indenpuité promise et acceptée par Gaspar Antoin d'Obremont, du Conseil de guerre de Sa Ma[jes]té, Grand Bailly des Ville et pays de Tenremonde pour les interestz par luy pretenduz a cause des engagemens subs[dicte]s, et desirant cependant luy en donner les affeurances requises, declaire pour et au nom de Sa Ma[jes]té par advis de ceux des finances son intention estre que led[icte] grand bailly aura et profitera a la charge de Sa Ma[jes]té, a scavaoir de chascune somme de vingt et cincq mille livres du prix ce quarante groz monnoye de Flandres la livre que porteront effectivement les deniers a proceder desdictes engagemens la somme de quatre cent semblables livres et pardessus telle autre moindre somme a rate et proportion du surplus des denier desd[ictes] engagemens au dessous de vingt et cincq mille livres, le tout en forme de gages par an sa vie naturelle durante luy accordant en outre sadicte alb. la survivance de soudicte office de Grand Bailly au profit de son filz aisné vivant au temps de son trespas pour y succeder au mesme esteat et cond[it]ion qu'il se trouvera lore du deces dud[icte] d'Obremont et sans pour ce pretendre autre chose a la charge de Sa Ma[jes]té, sauf que dez lors en avant soud[icte] filz joyra aussy sa vie naturelle durante, a scavoir de chacune somme de cincquante mille livres que Sa Ma[jes]té profitera effectivement desd[ictes] engagemens la somme de deux cent cincquante livres par ans par dessus telle autre moindre somme f. 3 v° a rate et proportion que portera le surplus desd[ictes] deniers endessouz lesd[ictes] cincquante mille livres et en estre payé de l'une et l'autre par les mains du rec[ev]eur g[e]n[er]al des finances point ou autre advenir et en la mesme forme et maniere com[m]e se payent les gages des ministres et consaux de Sa Ma[jes]té pardeca. Bien entendu aussy que lesd[ictes] d'Obremont demeurera en la puyssance des droictz et emolumenes des s[eigneu]ries dusd[icte] bailliage quy ne seront engagees, Et advenant qu'elles fussent cy apres engagees ou autrement alienés en son prejudice, Il sera au regard d'Icelles traitté sur le mesme pied que dessus, a condition toutffois que se faisant cy apres proceder au desengagement desd[ict]es terres et s[eigneu]ries en tout ou en partie et que par le moyen de ce led[icte] Grandbailly et son fils fussent venri en la jouyssan[ce] des mesmes droicts et enolumens dont lesdicte grandzbailly a joy jusques a p[oi]nt a cause de sousd[icte] office, en tel cas viendront a cesser ou diminuer a la descharge de Sa Ma[jes]té la somme equivalente a celle qu'il doibt joyr a l'advenant des engagemens en conformise de ce que dessus, promettant sadicte Albe. d'en faire depescher l[ett]res patentes a ce pertinentes soubs les l[ett]res renversables a donner par ledict Grand bailly de renoncer a 173 toute autre pretension a la charge de Sa Ma[jes]té du Chef desd[ictes] engagemens, faict a Bruxelles le sixiesme de may 1630. Bron: ARA, Aud., nr. 1322, f. 3 r° + v°. 10. 5 Denombrement van Meulebeke uit 1604 Dit is de groote ende denombrement van eenen leene dat ick, Adriaen de Beer, schiltcnape, heere van Mullebeke, etc. houdende ben in leene ende manschepe van mijnen harde ende geduchte heere en vrouwe de artshertogen van Oostenryck, hertoogen van Bourgoigne, graven van Vlaenderen, etc. ende dat van haerlieden huyse ende hove van Dendermonde, genaempt de heerlicheyt van Meulebeke ende thof ter Borcht, geleghen binnen de casselrie van Cortricke, my toecommende ende verstorven byden overlijden van edel ende weerde heere joncheer Jan de Beer, schiltcnape, heere van Mullebeke, voorseyt, etc., mijnen vader, groot wesende t'voors[eyde] hof metten wallen, moten, landt, bosch ende weede, metten huyse van plaisantie daerop staende, vier bunder en half luttel min ofte meer, tot welcken hove ende heerlichede alle justitien, hooghe, middele ende leeghe, alsoo vrij als mijnen voors[eyde] harden gheduchten heere ende vrouwe vermoghen ter causen van haerlieden hoven ende huyse van Dendermonde, bannen ende misdoene daer ban ancleeft uyt der voors[eyde] heerlichede ende naer den ban daeraf in landt te ghevene lijf voor vonnisse ende daernaer. Item behoort tot deser heerlichede ende leene tol, vondt, bastaert goet, straegiers goet ende vacant goet, de boete van t'zestich ponden par[isis] ende daeronder op alle de leenen ende gronden van erfven van my ghehouden als op der heerlichede van Mullebeke ende t'hof ter Borcht, soo wel op poorters van Cortrycke als op ghediede persoonen eenich conflict committerende t'sy in ghevecht in evelen moede als andersints, verbeurende op de voorseyde heerlichede ende limiten van diere sonder te moeten vanghen sulcke misdoenders. Item ten voors[eyde] heerschepe behoort een overbailliu ende een onderbailliu, eenen praeter, ofte meer, een volle hof van mannen, een banck van zeven schepenen welcke voorschr[even] baillius vermoghen op de voors[eyde] heerlichede ende limiten te vanghen callengierne, litterene ende arresterene van alle manieren van saecken, ende oock soo vermoghen de voors[eyde] baillyus midtsgaders de mannen ende schepenen van voors[eyde] heerlichede kennesse ende berecht te hebben, elck int sijne van alle crimineele saecken ofte civile ghevallen ofte begonnende berecht te sine opde voors[eyde] heerschepe. Item behoort ten voors[eyde] heerschepe ende op de limiten van diere, vryhede van straetschouwinghe te doene in saisoene van jaere ofte bij clachte ende daeraf de boete te hebben naer costume sonder dat den hoochbailluy van Cortrick of van Thielt daervan eenighe kennesse vermoghen te nemen, midts dat het Dendermondsch is. 174 Item vermach dit voors[eyde] heerschip te doen houdene bij den bailluys mannen ende schepenen drie duergaende waerheden t'siaers, telcken zeventhien weken eene, ter welcker waerheden alle mannen ende laeten van voors[eyde] heerschepe ende voort alle andere die daer ghecostumeert zijn te commene, vichthien jaer oudt zijnde ende daer boven ghehouden ende schuldich te zijn te commene ende gaene die water ende weede sijn haelende opde voors[eyde] heerschepe ten sulcken daeghe, stede ende platse alsmen daertoe vermaent ende by kerckghebode verclaert op de verbeurte van drie ponden par[isis] elcken die daer in ghebreke werdt. Item vermach te houdene waerheden ofte particuliere waerheden ende oock speciale waerheden die men dachwaerheden heet, telcken alst behoeft ofte van noode werdt. Item vermacht byde voors[eyde] bailluy, mannen ende schepenen, alle manier van wijnen ende bieren ghevendt wordende op de voors[eyde] heerlichede te lotenen, ende prijs te stellen, op eedt, ende niet hoogher te vercoopen dan den prijs ghestelt staet, telcken op de boete van drie ponden par[isis]. Dies zijn de voors[eyde] taverniers gehouden te verclaeren aende voors[eyde] bailluys op eedt den innecoop ende ander oncosten vande voors[eyde] wijnen ende bieren, die zij, taverniers, vercoopen ofte venten sullen. Item vermoghen de voors[eyde] bailluys, mannen ende schepenen, op de voors[eyde] heerlichede backers broot te weghene, de ghewichten te visiteren; natte ende drooghe maeten te cleyne ghevonden zijnde zullen daeraf vallen ende boete van drie ponden par[isis] oft ander correctie naer het bevindt vande saecke, al volghende de keure van haelfmaerte. Item behoort te deser heerlichede de vier hooghe justitien op het Eenaemsche binnen de prochie van Roosebeke, blijckende bij de brieven int Latine gegeven bij Robertus de Bethune, heere van Dendermonde, op den zevensten january 1240. In welcke brieven dese vier hooghe justitien worden ghenaempt roba, raptus mulierum, incendium, morticidium; van welcke brieven de copie autenticque es by my onderschreven, visie ghedaen gheweest hedent date deser aen bailliu ende mannen. Item behoort deser heerlichede een wintmeulen mitsgaders haere weghen ende passagien deur die lieden landt, daer die van ouden tijden gheweest hebben, ende vermach een hiltgheweere op de deeve. Item behoort te deser heerlichede jaerlickx incommende renten telcken St. Baefsdaeghe neghen mudde twee pinden rogge Cortricksche maete, in evene rente vallende telcken St. Martens daeghe in novembri, vichthien mudden neghen rasieren een havot twee pinten mate voors[eyde], in penninck rente twaelf ponden vier sch[ellynghe] par[isis], noch eene spinck hakster maete maeckende thien rasieren twee havot cortricksche maete, in moute tweentwintich rasieren twee havot, twee ende tseventich cappoenen ende t'vierde cappoens, zevenenveertich hoenderen, hondert zevenendertich brooden ende t'vierde broot, thien broode uyt de Cortricxsche raesiere, twee hondert en drieen tzeventich eyeren, vier opwinninghen vier schellinghe par[isis] tsiaers. 175 Item behoort te mijnen leene een penninckrente van tweenvichtic sch[ellynghe] par[isis] ende jaerlicx tweentwintic rasieren drie havot een pinte evene, telcken St. Martens avont, die men heet de rente vanden vriese. Item seventhien cappoenen ende twee hondert eyeren tsiaers ende es een swighende rente ende moet betaelt wesen op Sint Martens avont, op boete van drie ponden par[isis] van elck artickel dat die gelders ten preciesen ende voors[eyde] daeghe niet en betaelen. Item een thiende alsoo verre als die rente streckt, ende dat vande drie schooven de twee, ende als die laeten heurlieden gronden vertieren bij coope oft andersints, zijn zij mij schuldich van orlove den achsten penninck ende ter doot een dobbel rente boven de loopende jaeren. Item soo wanneer eenighe leenhouderen oft leenhouderighen, laeten ofte laetersen sterven op myn heerlichede ofte onderleen ofte heurlieder gronden ende erfve, soo sijn sij mij schuldich t'beste catheil ofte have. Item behoort ter deser heerschepe ende thof ter Borcht veerthien maenschepen die elck een leen houdende sijn, staende sommighe ten dienste van thien ponden par[isis] ende twintich sch[ellynghe] van caemerlinck geldt ende eenighe ter bester vrome ende ten halven reliefve, ende al naer d'oude ende nieuwe registres die daeraf mentie maecken. Item de heere vermach te gheven twee cappelrien, daeraf te stellen twee cappelaenen ende de zelve cappelrien te gheven haerlieder leven lanck met alsulcke preeminentien al de zelve van ouden tijden ghevolcht heeft, ende als de zelve cappellaenen overliden, dan vallen de zelve wederomme ten profytte ofte collatie vande voors[eyde] heere. De welcke cappellaenen sijn schuldich te doene binnen den hove ter Borcht elck drie missen ter weke ter sulcken daeghe ende huere alst den heere belieft. Item vermach den voors[eyde] heerete stellen alle de dienaers vande kercke die te veranderen alst hem belieft, mitsgaders die dienaers vande cappelle van Maerloop ende alle de dienaers van de heerlichede te stellen ende veranderen. Item behoort te mijnen voors[eyde] heerschepe een lantmetere alsoo verre als mijne voors[eyde] heerliche heur streckt. Ick, Adriaen de Beer, houde mijn leen ende heerlicheyt ter trouwen ter waerheden van mijnen harden ende gheduchten heere ende vrouwe, ende telcker doot ofte verandinghe teenen vollen relieve van thien ponden par[isis] ende twintich sch[ellynghe] van caemerlinck geldt, ende bij dezen manieren soo gheve ick over dit rapport ende denombrement van mijn leen bezonderlijck dies datter min ofte meer bevonden waere dan gheseyt es bij protestatie ende overlethede van mannen, om te voldoen ter ordonnantie vande mannen vande huuse ende hove van Dendermonde wiens huusghenoot ick ben, alsoo naer hofrechte behooren sal ende oock behoudens het rapport van souverainiteyt van mine 176 harde ende gheduchte heere ende vrouwe, immers dat haerlieder hoocheyt toe behooren sal. INt teecken der waerheyt hebbe dit rapport ghecassetteert met mijn eyghen ende propre cachet ende onderteeckent desen vierentwintichtsten hoymaent duust ses hondert verthiene, ende was onderschreven Adriaen de Beer. Bron: Iñez Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, pp. 60-63. 10. 6 Denombrement baronie van Meulebeke 1722 Molenbeke M[ijn]he[e]r Robert Marie Alexander Gislain de Lenz, geboren Grave des heyligs Rijckx erfachtig Marechal van Vlaenderen, heere der prochien ende Baronnien van Meulebeke, Moorsele, Grachtheer der prochien ende heere[lickhede] van Oijghem, Bavichove, Bosterhaut, t'Hallenwinsche, Vriese [ende] Ouderich, Opperammanschap. Houd in leene van dese keyser ende koninglycken hove een leen ende manschap genaemt de Baronnie van Meulebeke ende t'Hof ter Borght gelegen binnen de casselrije van Cortrijck groot wesende het voornoemde hof met wallen, molen, lant, bosch ende weyde met den huyse van plaisance daer op staende vier bunderen en half luttel min ofte meer tot welcken hove een heerelyckheyd behoort alle Justitie hooge ende middel ende neder alsoo vrije als onsen geduchten heere vermag van Synen voorschreven Majesteyts huyse ende Princelycken Leenhove van Dendermonde bannen ende misdoene daer ban aencleeft uyt de voorseyde heerelykhede ende naer den Ban daer af in Lant te geel lijf te geven voor vonnis ende naer. Item behoort tot deser heerelykhede een leen tol, stragiers goed ende vaccant, vont en[de] bastaert goedt, de boete van t'sestig pond parasijse ende daer onder op alle de leenen ende gronden van erven van ons gehouden als op de heerelykhede van Meulebeke ende thof ter Borgt soo op de Poorters van Cortryck als op gehulde persoonen eenigh conflict committerend 't sijnen in nevelen moede als andersints verbeurende op de voor[eyde] heere[lykhede] ende limiten van diere sonder mogen vangen sulcke misdoeners van faite ten [versoecke] voors[eyd]e behoort eenen Bailliu ende eenen onderbailliu eenen pratere ofte een volle hof van mannen eenen banck van seven schepenen. De voorschreven baillius vermogen op de voors[eyde] heerelykhede ende limiten te vangen, calangiere, letteren ende arresteren van alle manieren van saecken ende ook soo vermogen de selve baillius ende schepenen van de voorschreven heerelykhede kennisse ende berecht te hebben elk in 't syne van alle criminele saecken ofte civile gevallen ofte begonnende berecht te zijn op de voorseyde heerschepe. Item behoort ten voorseyden heerschepe ende op de limiten van diere vryhede van straet schauwinge te doene in saisoen van den jaere ofte bij clachte ende daeraf de boden te hebben naer costume sonder dat den hoogbailliu van Cortrijck ofte van Thielt daer van eenighe kennisse vermogen te nemen mits dat het Dendermonds is. 177 Item vermag dit voors[eyd]e heerschepe drij deurgaende waerheden 't sjaers t' elcken seventhien weken eene ter welcker waerheden alle mannen ende laeten van der voorseyden heerschepe ende voorts alle andere die daer gecostumeert zijn te kommen vijfthien jaeren oud zijnde ende daer boven gehouden ende schuldig te kommen ende gaen die water ende weede zijn haelende op de voorseyde heerschepe ten sulcken daege steede ende de plaets als men daer toe vermaent ende bij kerckgeboden verklaert op de verbeurte van drije ponden parasijse elcken die daer in gebreke wesen. Item vermag te houden waerheden ofte particuliere waerheden ende ook speciale waerheden die men dag waerheden heeft t'elcken begonst ofte van noode wert. Item vermag bij de voorschreven bailiu, mannen ende schepenen alle mannen van wijnen ende bieren gevent wordende op de voorseyde heerelykhede te lotenen ende prijs te stellen op eedt ende niet hoger te verkopen dan den prijs die staet t'elcken op de boete van drije ponden parasijse, dus zyn de voorseyde taverniers gehouden te verklaeren aen de bovenschreven baillius op eed den innecoope ende andere onkosten van de voorseijde wijnen ende bieren die sij taverniers verkoopen oft venten sullen. Item vermogen de voors[eijde] baillius, mannen ende schepenen op de voorseijde heerelykhede den brood te wegene, de gewichten te visiteren natte ende drooge maeten te klijne gevonden zynde sullen daeraf vallen in den boete van drije ponden parasijse ofte andere correctie naer het bevind van de saecke al volgende de keure van half maerte. Item behoort ten dezen heerel[yckhede] de vier hooge justitien op het Eenaemsche binnen de prochie van Roosebeke blyckende bij de briefven int Latijn gegeven bij Robert de Bethuene heere van Dendermonde op den 7en Januarij 1240 in welcke brieven dese vier hooge justitien worden genaemt roba, raptus mulierum, incendium, morticidium; van welcke brieven de copie autenticque soude divisie gedaen zijn geweest aen bailliu ende mannen soo gewaegd wort bij de briefven van rapport overgegeven door M[ijn]he[e]r François Robert Baron De Beer, heere van Meulebeke. Den 9en April 1722 staende ten registre van Dendermonde folio 746 et sequentibus. Item behoort ter deser heerelykhede eenen windmolen, mitsgaders haere wegen ende passagien deur de lieden lant daer die van ouden tijden geweest hebben ende vermag een sult geweere op de deeve. Item behoort ter deser heerelykhede ene jaerelijcx incommende renten t'elcken te Baefsdaege negen mudden twee [...] Bron: RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r°- 60 r°; eigen transcriptie. 178 10. 7 Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove van Dendermonde p.3: Vertoog van de Schepenen van de Gentse ghedeele, Raede ende Paisierders omdat ze uit ervaring bevonden hebben dat er vaak twisten, tussen naar bestaande vrienden, en zware processen voorgevallen zijn en er nog dergelijke processen zouden volgen indien de twijfel over diverse zaken zou blijven bestaan, aangaande het reglement van Poorterlijcke Sterf-huysen van de stad, vanwege uiteenlopende meningen over de interpretatie van de costumen en placcaeten van zijne Majesteit, die nu eens op de ene, dan waar op de andere manier gevonnist worden in de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad van Mechelen. p. 4: casus: het erven van de leenen van een poorter van gent, gehauden van het Huis en Hof van Dendermonde, aangaande bomen en hardhout of zij zich moeten reguleren naar de costumen van het leenhof van Dendermonde van 1528, waarin gesteld wordt dat al het hardhout (eiken, tronck eiken, olmen, essen, kerselaars en alle fruitbomen) staande op een leen, de lenen volgt. Of naar de costumen van de stad Gent van 1563, waarin staat dat alle bomen deelzaam zijn, militerende voor de costumen van Dendermonde, dat in het decretement van daarvan gezegd staat dat de Prins uit zijn gerechte wetendheid en autoriteit en volle macht zulks ordonnerende ende begerende dezelfde costumen, usantien onderhouden ende achtervolgd te worden aangaande de lenen die daarvan gehouden worden. p. 5: Niettegenstaande enige costumen van poorterlijke sterfhuizen of andere die daar tegen ingaan. De andere partij houdt vol dat de voorschreven clausule derogatoire niet moet werken tegen het voorgeschreven dispositief van de voorschreven costumen van Gent, omdat die van Gent niet gehoord zijn geweest op het decretement van de voorschreven costumen van het Leenhof van Dendermonde. En dat de stad Gent, geen leenhof hebbende, het decretement van haar costumen aangaande bomen staande op leenen moet verstaan worden als een verkregen exclusie van alle leenhoven binnen KroonVlaanderen gelegen. De Koning antwoordde hierop dat na advies van de Raad van Vlaanderen en het leenhof van Dendermonde heeft verklaard dat het dispositief van de costumen van het leenhof van Dendermonde gevolgd moeten worden, ten aanzien van de bomen en hardhout daarin gespecificeerd, ongeacht hun plaats, zij het in het district van Gent of elders. p.6: Hij ordonneerde de schepenen van Ghedeele van Gent, en alle anderen, zich daarnaar te voegen. Brussel 7 augustus 1673 Bron: Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove van Dendermonde. Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673, 29p. (Universiteitsbibliotheek Gent). 179 180
© Copyright 2024 ExpyDoc