View online - Universiteit Gent

Van den Princelicke Huyse ende Hove van
Dendermonde
Bijdrage tot de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde
Thomas Lambrecht
01003983
Academiejaar 2013-2014
Masterproef voorgelegd tot het behalen van
de academische graad van Master in de Geschiedenis
Promotor: Prof.Dr. René Vermeir
Leescommissarissen:
Dr. Jonas Braekevelt
Dr. Klaas Van Gelder
2
Van den Princelicke Huyse ende Hove van
Dendermonde
Bijdrage tot de studie van het vorstelijk leenhof van Dendermonde
Thomas Lambrecht
01003983
Academiejaar 2013-2014
Masterproef voorgelegd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte
tot het behalen van de academische graad van
Master in de Geschiedenis
Promotor: Prof.Dr. René Vermeir
Leescommissarissen:
Dr. Jonas Braekevelt
Dr. Klaas Van Gelder
3
4
Verklaring
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie
beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen
van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk
te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en).
Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het
onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het
oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende
documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet
verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd
en beschreven zijn.
5
6
Woord vooraf
Zonder ploegmaats kan een wielrenner de Ronde van Frankrijk niet winnen, daarom wil ik hier enkele
mensen bedanken zonder wie ik deze thesis en bij uitbreiding mijn hele geschiedenisopleiding nooit
tot een goed einde zou kunnen gebracht hebben. Allereerst dank ik mijn ouders die mij de kans
gegeven hebben om voor de studierichting te kiezen die het beste bij mij past. Zij hebben mij steeds
zowel moreel als financieel bijgestaan gedurende de voorbije vier jaar.
Daarnaast verdienen ook de vrijwilligers van de heemkundige kringen, die zich binnen de oude
heerlijkheid van Dendermonde bevinden, een eervolle vermelding omdat zij met groot enthousiasme
hun jaarboeken ter beschikking gesteld hebben, maar ook voor interessante tips gezorgd hebben die
mij tot nieuwe inzichten brachten. In het bijzonder bedank ik ook Léo Pée van de Oudheidkundige
Kring van het Land van Dendermonde voor zijn goede raad en zeer gewaardeerde hulp. Voor het ter
beschikking stellen van diverse werken uit zijn rijke privébibliotheek ben ik ook Jozef Dauwe zeer
dankbaar. Ook het personeel van het Algemeen Rijksarchief te Brussel, de Rijksarchieven te Beveren
en Gent en de Archives Départementales du Nord en van alle bibliotheken die ik de voorbije maanden
afgestruind heb, ben ik zeer dankbaar voor hun bereidwilligheid een student wegwijs te maken in hun
schatkamers vol historische kennis.
Last but not least bedank ik mijn promotor Prof.dr. René Vermeir, die als een goede ploegleider mij de
kans heeft gegeven deze uitdaging aan te gaan en me steeds heeft bijgestaan met deskundig advies om
deze bergrit tot een goed einde te kunnen brengen.
7
8
Lijst met gebruikte afkortingen
ADN: Archives Départementales du Nord Lille
ARA: Algemeen Rijksarchief Brussel
Aud.: Audiëntie
bd.: bunder
GO22: Oud Gemeentearchief Lebbeke
GOKD: Gedenkschriften Oudheidkundige Kring Land van Dendermonde
GRM: Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen
GW2: Oud archief van het Land van Dendermonde
fl.: Brabantse gulden
f. : folio
i.c.: in casu
i.e.: id est
lb.: livre, pond
lb. gr. Vl.: pond groten Vlaams
RABN: Rijksarchief Beveren
RAG: Rijksarchief Gent
r°: recto
v°: verso
9
10
Inhoudsopgave
Woord vooraf .......................................................................................................................................... 7
Lijst met gebruikte afkortingen ............................................................................................................... 9
1. Inleiding ............................................................................................................................................ 13
2. Methodologie..................................................................................................................................... 16
2.1. Zoekstrategie .............................................................................................................................. 16
2.2. Status quaestionis van de literatuur ............................................................................................ 17
2.3. Bespreking van de gebruikte bronnen ........................................................................................ 19
3. Historisch kader ................................................................................................................................. 23
4. Feodaliteit en vorstelijke leenhoven in het graafschap Vlaanderen .................................................. 32
4.1. Het leenstelsel............................................................................................................................. 32
4.2. Leenhoven in Vlaanderen ........................................................................................................... 35
4.2.1 Ontstaan ................................................................................................................................ 35
4.2.2 Organisatie............................................................................................................................ 38
4.2.3 Bevoegdheden ...................................................................................................................... 43
5. Het vorstelijk leenhof van Dendermonde .......................................................................................... 45
5.1 Het ontstaan van het Land en het leenhof van Dendermonde ..................................................... 45
5.2 Organisatie................................................................................................................................... 46
5.2.1 De zetel van het leenhof ....................................................................................................... 46
5.2.2 Leenmannen in het leenhof .................................................................................................. 47
5.2.3. Andere ambtenaren verbonden aan het leenhof .................................................................. 64
5.3 De hoogbaljuws ........................................................................................................................... 67
5.3.1 De functieomschrijving en bevoegdheden van de hoogbaljuw ............................................ 67
5.3.2 Vorstelijke getrouwen, stadspatriciaat en kleine heren ........................................................ 69
5.3.3 Spaanse militairen ................................................................................................................ 81
5.3.4 Bankiers en handelaren......................................................................................................... 85
5.3.5 Het profiel van de hoogbaljuw ............................................................................................. 87
5.4 De Bevoegdheden van het leenhof .............................................................................................. 88
5.4.1 Leenrechtelijk ....................................................................................................................... 88
5.4.2 Strafrechtelijk ....................................................................................................................... 89
5.5 Het ressort van het leenhof van Dendermonde ............................................................................ 92
5.5.1 Binnen het Land van Dendermonde ..................................................................................... 92
5.5.2 Buiten het Land van Dendermonde .................................................................................... 106
5.6 De verhouding tot de Raad van Vlaanderen .............................................................................. 131
5.6.1 De Raad van Vlaanderen, een korte schets......................................................................... 131
5.6.2 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde .............................................................. 132
5.6.3 De Wetachtige Kamer van Vlaanderen .............................................................................. 133
11
5.7 De verhouding tot de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen ....................................... 135
5.7.1 De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, een korte historische schets ............... 135
5.7.2 De organisatie en bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen .................................. 136
5.7.3 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde .............................................................. 138
6. Een privatisering van de staat? ........................................................................................................ 142
6.1 Een vorst in geldnood ................................................................................................................ 142
6.2 Verkoop van vorstelijke leengoederen ...................................................................................... 143
7. Mogelijkheden voor verder onderzoek ............................................................................................ 147
7.1 Verder onderzoek naar de leenmannen en hoogbaljuws ........................................................... 147
7.2 Verder onderzoek naar de verhouding met andere instellingen ................................................ 148
7.3 Verder onderzoek naar de vorstelijke leengoederen.................................................................. 149
8. Conclusie ......................................................................................................................................... 150
9. Bibliografie...................................................................................................................................... 153
9.1 Bronnen ..................................................................................................................................... 153
9.1.1. Onuitgegeven Bronnen ...................................................................................................... 153
9.1.2. Uitgegeven Bronnen .......................................................................................................... 155
9.2 Werkinstrumenten en inventarissen .......................................................................................... 156
9.3 Boeken ....................................................................................................................................... 158
9.4 Artikels ...................................................................................................................................... 164
9.5 Websites .................................................................................................................................... 168
10. Bijlagen ......................................................................................................................................... 169
10. 1 De Kasselrij van het Land van Dendermonde ........................................................................ 169
10.2 De locatie van het Leenhof op de kaart van Sanderus ............................................................. 170
10.3 Grondplan en voorgevel van het Leenhof op de Grote Markt in 1755 .................................... 172
10. 4 Akte omtrent de successie van het hoogbaljuwschap. ............................................................ 173
10. 5 Denombrement van Meulebeke uit 1604 ............................................................................... 174
10. 6 Denombrement baronie van Meulebeke 1722 ........................................................................ 177
10. 7 Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove
van Dendermonde............................................................................................................................ 179
12
1. Inleiding
"DE feodaliteit bestaat niet. Net zoals HET middeleeuwse recht niet bestaat, zo bestaat ook HET
leenrecht niet. Er is niet één enkel Europees leenrecht, er is een diversiteit van verschillende
leenrechten, elk met zijn eigen kenmerken", merkt prof.dr. Dirk Heirbaut op in zijn boek 'Over heren,
vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305'1. Eenzelfde opmerking kan
men maken voor de studie van de leenhoven in het graafschap Vlaanderen. Er is geen perfecte
standaard waaraan alle leenhoven qua organisatie en bevoegdheden beantwoorden; elk heeft zijn
eigen, lokale kenmerken. Tot op heden heeft het onderzoek naar de instellingen van het Ancien
Régime zich vooral toegespitst op de centrale en gewestelijke instellingen, hoewel de regionale,
vorstelijke kasselrijleenhoven instellingen waren waar de gewonen burger, de lage edelman en zelfs de
lagere clerus veel vaker mee in aanraking kwamen dan met instellingen als de Geheime Raad. Als
tussenschakel tussen het lokale niveau en het centrale bestuur op juridisch en administratief gebied
verdienen ze veel meer aandacht dan ze tot nu toe gekregen hebben in de historiografie. In de eerste
plaats zijn het natuurlijk leen-hoven, de feodaliteit is dus een vitaal onderdeel van de studie van deze
instellingen. De feodaliteit, het in leen geven van (rechten op) gronden door de soeverein aan
leenmannen, een proces dat zich ook op lagere niveaus herhaalde, is een verschijnsel dat men klassiek
met de middeleeuwen verbindt2. Het leeuwendeel van het onderzoek naar het leenstelsel en de
bijhorende instellingen concentreert zich dan ook op de middeleeuwse periode. Het feodaal systeem
werd in de Zuidelijke Nederlanden echter pas definitief afgeschaft met de Franse bezetting in 1794.
Het leenstelsel is natuurlijk al die eeuwen niet ongewijzigd gebleven, maar de huidige kennis over de
vroegmoderne feodaliteit is eerder beperkt.
Zoals Dirk Heirbaut stelt is een studie van lenen niet altijd even makkelijk gezien de prominente rol
van lenen en hun relatie met zoveel verschillende takken van het recht3. Net als bij het citaat over de
feodaliteit, kan ook deze stelling uitgebreid worden naar de vorstelijke leenhoven. Deze instellingen
hadden zeer uiteenlopende taakomschrijvingen en kwamen in contact met zeer diverse hogere en
lagere instellingen. Heirbaut geeft aan dat meer grondige regionale studies over lenen wenselijk zijn
om op die manier met zoveel mogelijk afzonderlijke case-studies van de lenen in een bepaald gebied
en gedurende een bepaalde periode het beeld van de feodaliteit op scherp te stellen4.
Met deze thesis tracht ik het beeld van het vorstelijk leenhof van Dendermonde scherper te stellen.
Vragen die daarbij rijzen zijn: hoe was het leenhof georganiseerd? Wie zetelde in het leenhof? Wie
1
D. Heirbaut, Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305, Brussel,
Algemeen Rijksarchief, 1997, pp. 20-21.
2
W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van Middeleeuws Europa,
Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, pp. 158-159.
3
D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het
graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 5.
4
Ibidem, p. 13.
13
waren de hoogbaljuws? Welke bevoegdheden had het leenhof en in welk gebied kon het haar autoriteit
laten gelden? Een andere interessante invalshoek is de verhouding met de andere hoge rechtscolleges,
namelijk de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Was het
leenhof van Dendermonde ondergeschikt aan deze rechtbanken of net niet? Tot slot wil ik ook nagaan
of er tijdens de vroegmoderne periode, die geteisterd werd door oorlogen en bijbehorende
faillissementen van de vorst, een noemenswaardige verkoop of verpanding van vorstelijk domein
geweest is dat afhing van het leenhof van Dendermonde. Dit vooral op basis van de grotere
heerlijkheden binnen het ressort van het leenhof.
Dirk Heirbaut stelt dat een totale beschouwing van de interactie tussen de vorstelijke leenhoven en de
rest van de maatschappij wenselijk is, maar tegelijk stelt hij ook de vraag of zo'n holistische
benadering nog wel haalbaar is als een individueel onderzoek5. Ik ben me er dan ook ten volle van
bewust dat vanwege de omvang en complexiteit van het onderwerp en de uitgebreidheid, maar tegelijk
onvolledigheid van het bronnenmateriaal, deze thesis geen definitieve antwoorden kan bieden op alle
vragen die in deze inleiding gesteld worden. Zo is het in de eerste plaats al niet eenvoudig een
tijdskader te kiezen dat voor ieder hoofdstuk van deze verhandeling gehanteerd kan worden, aangezien
het bronnenmateriaal niet toelaat om elk van deze aspecten voor de hele vroegmoderne periode te
belichten. Hoewel deze thesis dus aan veel praktische bezwaren onderworpen is, kan men geen huis
bouwen, wanneer de eerste steen nooit gelegd wordt. Zo hoop ik met deze bijdrage tot de studie van
het vorstelijk leenhof van Dendermonde een vertrekpunt te kunnen bieden voor verder onderzoek naar
het leenhof van Dendermonde en bij uitbreiding de andere vorstelijke leenhoven binnen het graafschap
Vlaanderen.
De opbouw van deze thesis start met een overzicht van de gebruikte methodologie en een bespreking
van het bronnenmateriaal. Daarop volgt een overzicht van de historische gebeurtenissen tussen het
einde van de 16e eeuw en het einde van het Ancien Régime, waarbij het Land van Dendermonde en
haar leenhof bijzondere aandacht krijgen. Het vierde hoofdstuk bevat een schets van de feodaliteit in
het graafschap Vlaanderen en vervolgens een overzicht van de andere vorstelijke kasselrijleenhoven
binnen dit graafschap, naast dat van Dendermonde. Hun ontstaan, organisatie en bevoegdheden
worden belicht om zo als referentie te kunnen dienen voor de studie van het vorstelijk leenhof van
Dendermonde.
Het eigenlijk betoog over het vorstelijk leenhof van Dendermonde begint met een korte schets van het
ontstaan van het Land en leenhof van Dendermonde. Vervolgens wordt de organisatie van deze
instelling onder de loep genomen: waar en wanneer werd er zitting gehouden en wie zetelde er?
Vooral deze laatste vraag krijgt extra aandacht, aangezien het zeer interessant is om na te gaan wat nu
eigenlijk het profiel van de leenman binnen het mannengerecht was. Bijzondere aandacht is er ook
5
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, p. 58.
14
voor de belangrijkste vorstelijke vertegenwoordiger die verbonden was aan het leenhof, de
hoogbaljuw. Via een studie van de hoogbaljuws in het Land van Dendermonde, zal ik nagaan wie deze
functionarissen waren, wat hun bevoegdheden en privileges waren en in hoeverre ze al dan niet echt
betrokken waren bij het dagelijks functioneren van het leenhof. De bevoegdheden en het ressort van
het leenhof worden in het volgende deel belicht. Onder subtitels 5.6 en 5.7 wordt de verhouding met
de andere belangrijke rechtsinstellingen in het rijk nagegaan.
Hoofdstuk zes gaat na in hoeverre de Spaanse vorsten en hun vertegenwoordigers in de Zuidelijke
Nederlanden getracht hebben om de dramatische financiële situatie in deze gewesten recht te trekken
door de verkoop van heerlijkheden. Was er binnen het ressort van het leenhof van Dendermonde een
aanzienlijke verkoop van vorstelijke domeinen in de 17e eeuw of niet?
Aangezien deze thesis zoals gezegd een aanzet wil geven voor verder onderzoek naar het vorstelijk
leenhof van Dendermonde, tracht ik in het laatste hoofdstuk tenslotte een aantal suggesties te geven
om na de start die met deze verhandeling gemaakt is, het onderzoek verder uit te breiden.
15
2. Methodologie
2.1. Zoekstrategie
Het startpunt voor de zoektocht naar secundaire literatuur aangaande dit onderwerp was het werk over
de gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 van Prevenier en Augustyn 6.
Dat werk geeft bij elk hoofdstuk een kort overzicht van relevante literatuur en bronnenpublicaties.
Voor het leenhof van Dendermonde komt men dan al snel in oudheidkundige tijdschriften terecht,
vanwege de regionale, tot soms zelfs lokale focus van de instelling. Het repertorium van de
Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde was hierbij een zeer
praktisch zoekinstrument7. Als bibliografische opzoekwerktuigen werden ook de Proeve van een
algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970 van Beirens8 en de Bibliographie
d'histoire des villes de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg: Belgique Luxembourg van
Rombaut, Beusen en Pauly gebruikt9.
Voor de studie van het ressort en de heerlijkheden die afhingen van het leenhof van Dendermonde
werden de online repertoria van de verschillende heemkundige kringen van de gemeenten waarin
vroegere lenen en heerlijkheden gelegen waren die onder Dendermonde vielen, dit zowel in Oost- als
West-Vlaanderen, nagekeken. Daarnaast heeft de Heem-en Oudheidkundige Kring van Zele een
gedrukt inhoudsoverzicht van de jaarboeken 1 tot en met 4010.
Uitgegeven inventarissen bevatten vaak ook een sectie met daarin de belangrijkste literatuur over een
bepaald onderwerp, literatuur over de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen werd bijvoorbeeld
opgespoord via de gids over 'Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 14451797)' van Dirk Leyder11. Licentiaatsthesissen vormden naast belangrijke secundaire literatuur zelf,
ook een interessante uitbreiding voor de te raadplegen werken voor deze scriptie. Via Te paard op drie
eeuwen12 van Luc François en Geert Leloup werden de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen van de
vakgroep geschiedenis aan de Universiteit Gent gescand op relevante werken en via De Leuvense
6
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, passim.
7
K. Bosteels, " Repertorium der Uitgaven 1862-1987." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van
het Land van Dendermonde, Dendermonde, buitengewone uitgaven (1987), nr. 29, pp. 7-221.
8
G. Beirens, Proeve van een algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970, Dendermonde,
Beirens, 1974, 534p.+XX.
9
P. Rombaut, H. Beusen en M. Pauly, Bibliographie d'histoire des villes de Belgique et du Grand-Duché de
Luxembourg: Belgique Luxembourg, Bruxelles, Crédit Communal, 1998, 895p.
10
L. Boone, Inhoudsoverzicht van de Jaarboeken 1-40, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 2010, pp.
1-48.
11
D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Brussel, Algemeen
Rijksarchief, 2010, pp. 119-156.
12
L. François en G. Leloup, Te paard op drie eeuwen. Bibliografie van de licentiaats- en
doctoraatsverhandelingen aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. 1891-2003 Gent, Academia
Press, passim.
16
historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten geschiedenis 1934-2008 heb ik
dezelfde zoektocht uitgevoerd voor de masterscripties van die andere grote universiteit in
Vlaanderen13. De recentste verhandelingen werden via de online databanken van zowel de Universiteit
Gent als de Katholieke Universiteit Leuven opgezocht. Een belangrijk bibliografisch overzichtswerk
dat niet vergeten mag worden is Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793)
Een bibliografie. uit de reeks Miscellanea Archivistica Manuale van het Algemeen Rijksarchief, van
de hand van Paul van Heesvelde14.
Via de website heuristiek vroegmoderne tijd15 van prof. René Vermeir heb ik enkele online
bibliografieën geraadpleegd, waaronder de Bibliographie d'histoire du droit en langue française16 en
Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis (DBNG)17, echter vanwege het regionale karakter van
het leenhof van Dendermonde heb ik daarmee niet veel extra boeken of artikels kunnen toevoegen.
Vooral voor literatuur over de Grote Raad van Mechelen was de DBNG een praktisch hulpmiddel.
Het uitbreiden van de literatuurlijst via de suggesties voor verdere literatuur en literatuuropgaves van
gebruikte boeken en artikels was een evidente methode.
De meeste boeken en artikels bevonden zich binnen de bibliotheken van de Universiteit Gent, hoewel
ook enkele heem- en oudheidkundige kringen, de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in
Antwerpen, de Koninklijke Bibliotheek en de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief te Brussel en
de hoofdbibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven bezocht zijn in mijn zoektocht om alle
werken bij elkaar te krijgen.
2.2. Status quaestionis van de literatuur
Wat de middeleeuwen betreft is het leenrecht belicht door enkele grondige studies van Ganshof, Koch
voor Vlaanderen en onder meer Georges Duby en Marc Bloch wat de feodaliteit in Frankrijk betreft.
Recent werken zijn onder andere "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt" van Rik
Opsommer over de late middeleeuwen en 'Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in
Vlaanderen ca. 1000-1305' en 'Over lenen en families (ca. 1000-1305)', beiden van Dirk Heirbaut over
de hoge middeleeuwen. Vergelijkbare werken over het leenrecht in de vroegmoderne tijd zijn nog niet
verschenen, echter Dirk Heirbaut stelde in 'Over lenen en families (ca. 100-1305)' dat na 1300 de
13
J. Verberckmoes, De Leuvense historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en doctoraten
geschiedenis 1934-2008, Leuven, Vereniging Historici Lovanienses, 2008, passim.
14
P. Van Heesvelde, Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793) Een bibliografie.
Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1993, pp. 196-219.
15
R. Vermeir, Bibliografieën m.b.t. de vroegmoderne geschiedenis, in: <
http://www.heuristiek.ugent.be/?q=vmt/bibliografieen>, geraadpleegd op 16/10/2013.
16
Sine nomine, Bibliographie d'histoire du droit en langue française, in: <http://clhd.univ-nancy2.fr/>,
geraadpleegd op 19/10/2013.
17
Sine nomine, Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis, in: < http://www.dbng.nl/>, geraadpleegd op
19/10/2013.
17
creatieve fase van de feodaliteit voorbij was18. Een studie van het leenrecht in de vroegmoderne
periode is daardoor mogelijk minder interessant voor potentiële vorsers. Desondanks vereist de
Vlaamse feodaliteit volgens Dirk Heirbaut nog steeds verder onderzoek19.
Het werk van Prevenier en Augustyn over de Vlaamse gewestelijke instellingen en het verslag van het
symposium te Brugge dat een opfrissing van de stand van onderzoek biedt, vormen het beste startpunt
voor het onderzoek over de Vlaamse vorstelijke leenhoven, in het bijzonder dat van Dendermonde20.
Inleidingen op inventarissen bevatten vaak ook enige bruikbare informatie. Vooral voor de onderdelen
van deze thesis over de verhouding met de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad voor de
Nederlanden te Mechelen zijn deze inventarissen interessante literatuur. De belangrijkste werken over
de Grote Raad van Mechelen zijn echter deze van Jan van Rompaey en L. Th. Maes21.
Voor het literatuuronderzoek naar de casus van het leenhof van het Land van Dendermonde dient men
vooral enkele negentiende eeuwse en vroeg twintigste eeuwse auteurs zoals Wytsman, De Vlaeminck
en Broeckaert te raadplegen. Daarnaast zijn licentiaatsthesissen een belangrijke bron van informatie.
Hoewel de meeste thesissen sociaal-economisch van inslag zijn, kan men er toch enkele terugvinden
die waardevolle informatie over de organisatie en bevoegdheden van het leenhof bieden. Deze laatste
zijn dan voornamelijk scripties zoals die van Bart De Wilde, die in wezen een studie naar de
criminaliteit in het Land van Dendermonde zijn, maar omdat het leenhof een zeer belangrijke rol had
in het strafrecht krijgt het in deze scripties dan ook veel aandacht. Enkele werken van advocaat en
rechtshistoricus Jozef Dauwe dienen ook vermeld te worden. Het boek 'Justitiepaleizen te
Dendermonde : van vierschaar tot nieuw gerechtsgebouw.' biedt vanuit een historische terugblik op de
gerechtsgebouwen in de stad Dendermonde veel informatie over de gebouwen waarin het Leenhof
zetelde, ook de procedure om een strafrechtelijke klacht in te dienen krijgt hier aandacht 22. De
Gedenkschriften en bijzondere uitgaven van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, zeker de oudere edities, bevatten ook vaak artikels, waarvan het hoofdonderwerp
misschien niet het leenhof is, maar desondanks kan men hier ook vaak interessante informatie uit
halen. Marcel Bovyn heeft bijvoorbeeld enkele waardevolle bijdragen aangaande de institutionele en
rechterlijke organisatie in het Land van Dendermonde geschreven. Vaak echter, omdat het leenhof
18
D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het
graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 14.
19
D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het
graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 14.
20
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, passim en W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen
tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei
1998, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999.
21
J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het parlement van Mechelen, Brussel,
Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1973 en L. Th. Maes, Het
Parlement en de Grote Raad van Mechelen, Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 2009.
22
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 23.
18
nooit het hoofdonderwerp is, komt dezelfde informatie terug. Het gaat dan om een summiere
voorstelling van de organisatie en de bevoegdheden van het leenhof om dit te kunnen kaderen in het
belang van een ander betoog. Een echt boek of artikel in de Gedenkschriften dat zich volledig focust
op het leenhof van het Land van Dendermonde is tot op heden nog niet geschreven.
Voor het onderzoek naar het personeel van het leenhof en de hoogbaljuws werd onder andere gebruik
gemaakt van genealogische werken en studies over de adel, waarbij de werken van Goethals en de
Herckenrode en recenter als bibliografisch instrument het Wapenboek van de Belgische adel van Luc
Duerloo en Paul Janssens een belangrijke rol kregen23. Joseph Lefèvre heeft over de thematiek van
invloedrijke personen in de Spaans-Habsburgse Nederlanden enkele nuttige artikels geschreven.
Daarnaast mogen we zeker het werk van Jan Van Rompaey over het grafelijk baljuwsambt niet
vergeten24.
Wat betreft het ressort van het leenhof en de heerlijkheid van Dendermonde en de verkoop van
vorstelijk domein als heerlijkheden binnen dat ressort, kwamen vooral monografieën over gemeenten
en hun geschiedenis en de werken van de verschillende heem- en oudheidkundige kringen ten tonele.
De werken van De Potter en Broeckaert over de verschillende gemeenten in Oost-Vlaanderen vormden
daarbij, hoewel gedateerd, nog steeds zeer waardevolle literatuur. Veel artikels van heemkundige
kringen putten immers uit deze boekenreeks en voor verschillende dorpen is er geen recenter werk dat
kwalitatief gezien aan deze werken kan tippen.
2.3. Bespreking van de gebruikte bronnen
Allereerst heb ik natuurlijk de stukken uit het archief van het Land van Dendermonde gebruikt25.
Daarin vindt men akten van het leenhof, de kasselrijschepenbank en het stadsbestuur van
Dendermonde terug. Op basis van de akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen en de
ferieboeken van de kasselrijschepenbank heb ik de lijsten met leenmannen en kasselrijschepenen
opgesteld. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat deze akten opgesteld werden door de griffier en
dat deze laatste bepaalde zaken als evident beschouwde. Zo sprak men steeds over de baljuw, ongeacht
of dit nu over de hoogbaljuw, de onderbaljuw of de plaatsvervangend baljuw ging. In het geval van de
hoofdschepenen schreef men vaak 'by wysdomme van't volle college', waarbij de namen dus aan de
tijdsgenoot gekend waren, echter voor de onderzoeker brengt dit weinig wijsdom met zich mee.
Voor onderzoek naar het ressort van het leenhof en de verkoop van heerlijkheden waren de
denombrementen van belang, echter daarin werden ook de verkopen of verpandingen van de
23
J.S. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays Bas et du Comté de Bourgogne, Gand, Imprimerie et
Lithographie de F. et E. Gyselynck, 1868, Delen 1 en 2, passim en L. Duerloo en P. Janssens, Wapenboek van de
Belgische Adel: van 15de tot de 20ste eeuw, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1992, 4 vol.
24
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische
periode, Brussel, Paleis der academiën.
25
Sine nomine, Inventaris van het archief van het Land van Dendermonde. Oud bestand (1420-1907). in: <
http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0512_103435_101681_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 17/10/2013.
19
allerkleinste lenen en zelfs huizen opgetekend. Er zit ook weinig logica in de manier waarop deze
denombrementen gerangschikt zijn, waardoor deze stukken in de praktijk niet zo handig te verwerken
zijn. Belangrijkere bronnen waren de nummer 158 uit dit archief, een register van alle lenen
afhankelijk van het leenhof van Dendermonde in het jaar 1602 en de varia over de verschillende
dorpen rond Dendermonde, waarin zich soms verkoopsakten van heerlijkheden bevinden. Voor de
verkoop van de heerlijkheid Berlare aan de familie de Castro, heeft de Heemkundige Kring van
Berlare mij de digitale bestanden bezorgd van de verkoopsakten die de kring in haar bezit heeft.
Evenzeer voor deze verkopen van heerlijkheden heb ik de nummers 676 tot 679 van de Geheime Raad
in de Spaanse periode in het Algemeen Rijksarchief te Brussel bekeken, dit zijn archiefstukken over de
verkoop of het engageren van heerlijkheden tussen 1580 en 170226. De stukken over de Terres
Franches en het nummer 504 uit het archief van de Geheime Raad in de Oostenrijkse periode heb ik
doorgenomen, daar deze de corresponderende stukken van de Spaanse periode zijn, wat de verkoop
van heerlijkheden betreft27. Vrij weinig handelde echter over heerlijkheden afhangend van het leenhof
van Dendermonde. Het archief van de Chambre des Comptes de Lille is verdeeld tussen het Algemeen
Rijksarchief en de Archives Départementales du Nord te Rijsel. De documenten die ik te Brussel
geraadpleegd heb, bevatten onder meer confiscaties uit de Nederlandse Opstand in het Land van
Dendermonde28 en een "Registre van de Leenen die men houdende is van den hove ende huyse van
Dendermonde, vernieuwt ter tyde van M'her Charles Daubremont, ridder, heere van Ribaulcourt,
ende hoochbailliu der stede ende lande van Dendermonde, in den jaere sesthien hondert ende twee"29.
In de inventaris van E. Aerts staan ook enkele stukken die interessant konden geweest zijn voor de
studie naar de hoogbaljuws van Dendermonde, nummers 73 tot 75 zijn immers rekeningen van de
baillages et grand-baillages de Termonde, echter bij aanvraag in het Algemeen Rijksarchief bleken
deze nummers helaas te ontbreken. De Archives Départementales du Nord heeft in haar Série B van de
Chambre des Comptes verschillende stukken die interessant zijn voor de studie van het leenhof van
Dendermonde. De beschrijving van de nummers komt echter niet altijd exact overeen met wat men er
de facto in terugvindt. Zo blijken er vrij veel renteboeken tussen te zitten, waar de beschrijving iets
anders vermeldt.
26
E. De Breyne, Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol, déaprès
l'exemplaire annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de Pape, in: <
http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000427_002677_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 29/01/2014.
27
M. Soenen, Conseil privé. Inventaire des "cartons" de la période autrichienne. Nouvelle revision complétée,
in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000429_003386_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014.
28
E. Aerts, ed., Kwitanties van de Rekenkamer te Rijsel. Dozen. Acquits de la Chambre des Comptes à Lille.
Cartons, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000474_003397_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op
30/01/2014.
29
L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces
anciennes institutions, I, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000014_002593_FRE.ead.pdf>,
geraadpleegd op 30/01/2014.
20
Via de Chronologische lijsten van de geëxtendeerde sententiën en procesbundels (dossiers)
berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen30, opgesteld onder leiding van J. Th. de
Smidt en het daaropvolgende werk van An Verscuren31 heb ik de appels op uitspraken van het leenhof
onderzocht voor de 15e tot de 18e eeuw, aangevuld via de inventaris Beroepen uit Vlaanderen,
ordinaris processen (nr. 1-1000) van M. Oosterbosch32. In die laatste was uiteraard niet bijzonder veel
te vinden, aangezien het leenhof van Dendermonde (feodaal)rechtelijk niet onder Vlaanderen viel. In
de kleine inventaris en bijbehorende drie dozen over de beroepen van de Terres Franches, door E. Van
Der Mijnsbrugge opgesteld tussen 1904 en 1914 zijn enkele beroepen uit het leenhof van
Dendermonde terug te vinden33. Daarbij dient wel gezegd dat volgens archivaris Dirk Leyder slechts
enkele beroepen door Van Der Mijnsbrugge samengebracht zijn in dit kleine fonds. Een aanzienlijk
aantal beroepsprocessen over zaken komende van het leenhof van Dendermonde is dus nog niet
geïnventariseerd en kan dus nog niet in rekening gebracht worden voor dit onderzoek.
De hoogbaljuws zijn verder nog bestudeerd aan de hand van dossiers uit de archieven van de Geheime
Raad en het Kernarchief van de Audiëntie. Als secretaris van State en archivaris moest de Audiëncier
namelijk akte nemen van eedafleggingen en kopieën van brieven afleveren34. Vooral het nummer 1322
met benoemingen van baljuws en lokale ambtenaren was zeer bruikbaar om de hoogbaljuws van Land,
leenhof en stad Dendermonde op te sporen en ook particulariteiten betreffende hun benoemingen na te
gaan35.
Wat de praktische hanteerbaarheid van de meeste bronnen betreft, moet gesteld worden dat, hoewel er
een schat aan informatie over het leenhof en haar personeel te vinden is in zeer uiteenlopende
archieven, onvolledigheid troef is. Onvolledigheid, dit zowel in de vorm van lacunes in het
bronnenmateriaal, als lopende meters archiefmateriaal die nog onvoldoende ontsloten zijn. Wat de
paleografische leesbaarheid betreft, is vooral de 17e eeuw de grootste uitdaging gebleken. Teksten uit
de voorafgaande eeuw, staan weliswaar verder van ons huidig geschrift, toch zijn ze door hun
verzorgde, tragere schrijfstijl beter te lezen dan de snelle, vaak ietwat slordige, administratieve teksten
van de 17e eeuw. 18e eeuwse teksten zijn vaak zeer vlot leesbaar, daar ze enigszins lijken op wat we
tegenwoordig 'schoonschrift' zouden noemen. Al te vaak ontbrak ook de folionummering in de
30
J. Th. de Smidt, E.I. Strubbe, J. van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten van de geëxtendeerde
Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, Koninklijke commissie voor de
uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988 (6 delen).
31
A. Verscuren, Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1673-1772,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, passim.
32
M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen.
Ordinaris Processen (nr. 1-1000), Brussel, 1998.
33
E. Van der Mijnsbrugge, Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franches. Sine loco,
1904-1914.
34
H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief,
2008, pp. 21-22.
35
H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, p.170.
21
documenten. Om de gebruikte folio's toch te kunnen terugvinden, heb ik zelf genummerd. Lege folio's
werden mee in rekening gebracht.
Onder de uitgegeven bronnen vinden we onder meer verschillende versies van de costumen van het
Land en leenhof van Dendermonde, die zeer praktisch waren voor de studie van de bevoegdheden en
organisatie van het leenhof. Een zeer waardevolle, door Jozef Dauwe uitgegeven bron, waar de
literatuur tot nu toe de meeste informatie over het leenhof van Dendermonde geëxtraheerd heeft is de
Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde van Jacobus Maestertius. Maestertius, een
naar Leiden uitgeweken Dendermondenaar, heeft het werk De Teneraemonda libri tres van David
Lindanus, vertaald, bijgewerkt en aangevuld. Hoewel veel 19e eeuwse historici nogal laatdunkend
deden over het werk, blijft het een waardevolle bron voor de studie van 17 e eeuws Dendermonde,
omdat het een van de weinige contemporaine historiografieën over de stad is36.
36
J. Dauwe, ed., Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde door Jacobus Maestertius, Leiden,
Nicolaes Rosa, 1646 (Anastatische herdruk), pp. 332-335.
22
3. Historisch kader
Aangezien het vanwege de uiteenlopende facetten van deze scriptie en de onvolledige bronnensituatie
moeilijk is om één tijdskader voor alle onderdelen te hanteren, geven we hier een overzicht van de
algemene politieke geschiedenis in de Zuidelijke Nederlanden, met aandacht voor het leenhof en de
heerlijkheid van Dendermonde vanaf de Godsdiensttroebelen tot het einde van het Ancien Régime.
In de 16e eeuw was er een toegenomen ontevredenheid met de levensstijl van de clerus en het bestuur
van de Kerk. De ideeën van Maarten Luther en Johannes Calvijn vonden een vruchtbare bodem in de
Nederlanden. Van der verschillende protestantse groeperingen (lutheranen, anabaptisten, enz.) kenden
de calvinisten in de Nederlanden de grootste aanhang37. Keizer Karel V had zich echter geëngageerd
als de verdediger bij uitstek van het ene ware geloof, het Katholicisme. Dat bleek ook uit zijn motto
'Plus Ultra', de strijd tegen de vijanden van het Katholicisme was immers een voortzetting van de
Reconquista en de kruistochten38. Al in de jaren 20 van de 16e eeuw nam de vervolging van
protestanten een aanvang en in 1550 nam Karel V een drastische maatregel door het afkondigen van
het Bloedplakkaat, waardoor men verplicht werd ketters bij de autoriteiten aan te geven 39. De
vervolgingen van protestanten leidden ertoe dat vele calvinisten op de vlucht sloegen uit steden als
Antwerpen. Een groep van deze gevluchte calvinisten waren met bootjes via de Schelde in Baasrode
terechtgekomen, waar ze op 19 februari 1566 het interieur van de Sint-Ursmaruskerk aan diggelen
sloegen40. De Baasroodse beeldenstorm kan beschouwd worden als een prelude op de eigenlijke
Beeldenstorm die in augustus 1566 uitbrak in Steenvoorde en zich van daaruit als een lopend vuurtje
over Vlaanderen, Brabant en later de meer noordelijke gewesten verspreidde. In april 1566 uitte een
groep ontevreden edelen, verenigd in het Eedverbond der Edelen, hun grieven over het autoritaire
vorstelijke beleid van de voorbije decennia door middel van een Smeekschrift aan landvoogdes
Margaretha van Parma. Ze wensten onder meer de afschaffing van de inquisitie, een religieus
compromis en meer inspraak in het bestuur van de Nederlanden41. Raadsheer van Margaretha van
Parma, Karel van Berlaymont, verwoordde houding van het Spaanse bestuur tegenover de edelen met
de bekende uitspraak: "N'ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux."42 Filips II was danig
geschrokken van de Beeldenstorm, die dat jaar plaatsvond, dat hij Fernando Álvarez de Toledo y
Pimentel, beter bekend als de hertog van Alva, met een leger naar de Nederlanden stuurde en aanstelde
als gouverneur-generaal om in de gewesten de beeldenstormers te bestraffen en orde op zaken te
37
P. Arblaster, A History of the Low Countries, Basingstoke, Pallgrave Macmillan, 2006, pp. 114-117.
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, Wommelgem, Van In, 2008, p.
30.
39
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 39.
40
B. De Bondt, "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog.", in: Heemkundige Kring Baceroth, 2009-2010, passim.
41
P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 120.
42
L. P. Gachard, Etudes et notices historiques concernant l'histoire des Pays-Bas, Bruxelles, P. Hayez, 1890, 3
delen, deel I, pp. 130-141.
38
23
stellen. Alva installeerde er de gevreesde Bloedraad om de opstandelingen terecht te stellen43. Het
wrede optreden van de hertog van Alva leidde echter tot een algemene opstand tegen de Spaanse vorst,
waardoor in mei 1568 bij de Slag van Heiligerlee de Tachtigjarige Oorlog uitbrak44.
Onder leiding van Willem van Oranje kenden de Geuzen de eerste jaren van de oorlog veel successen
op het slagveld. In 1572 werd bijvoorbeeld Den Briel veroverd en al snel vielen een groot deel van
Zeeland en Zuid-Holland in handen van de opstandelingen. Alva had verschillende nederlagen geleden
en besloot de eer aan zichzelf te houden door zijn ontslag als gouverneur-generaal in te dienen in
1573. Luis de Zúñiga y Requesens volgde hem op als landvoogd van de Nederlanden. De Spaanse
schatkist ging in 1575 echter een eerste keer bankroet waardoor de Spaanse troepen in de Nederlanden
geen soldij meer ontvingen en aan het muiten sloegen45. Requesens zag zich genoodzaakt een andere
oplossing te zoeken en men onderhandelde over een wapenstilstand te Gent. Met de Pacificatie van
Gent in 1576 hoefden enkel wederdopers nog te vrezen voor hun leven en leek een oplossing voor het
conflict in de maak46. Requesens stierf echter onverwacht en de volgende landvoogd don Juan van
Oostenrijk verwierp de Pacificatie van Gent in 1577. Het conflict hernam in alle hevigheid47. In 1572
trok Willem van Oranje met zijn Geuzen zonder veel tegenstand Dendermonde binnen. Enkele jaren
later hielden Gentse calvinisten ook verschillende preken in Dendermonde48. Een groot deel van de
heerlijkheid van Dendermonde kwam in deze periode onder bestuur van de Gentse Calvinistische
Republiek, die onder meer de klokken uit de kerken te Zele liet omsmelten tot kanonnen. Bij
verordening werden in 1579 de leeggeplunderde kerken in het Land van Dendermonde gesloten, de
priesters verbannen en hun goederen geconfisqueerd49. Bart De Wilde stelt in zijn thesis op basis van
bronnen dat de strafrechtelijke activiteiten van Leenhof en stadsschepenen tijdens de opstand in
Dendermonde gewoon doorgingen, zij het zonder advocaten50. Meer dan waarschijnlijk zullen de
feodale activiteiten dus ook gewoon doorgegaan zijn, aangezien er een leenhof zetelde in deze periode.
Ondertussen was de nieuwe landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma, begonnen met het
heroveren van grondgebied op de rebellen. Op 15 augustus 1579 omsingelde een Spaans leger
Baasrode en heroverde het havendorpje op de rebellen. Calvinistische versterkingen uit Dendermonde
kwamen te laat en troffen het dorp platgebrand aan51. Om zijn Reconquista kracht bij te zetten
verenigde Farnese de koningsgezinde zuidelijke gewesten in 1579 in de Unie van Atrecht. Als reactie
daarop verenigden de rebelse gewesten zich op 23 januari zich in de Unie van Utrecht. Omdat Farnese
43
F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis,
deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in
Klein Brabant, 42 (2007), p. 376.
44
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 48.
45
P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 124.
46
G. Asaert, De Val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders, Tielt, Lannoo, 2010, p. 39.
47
P. Arblaster, A History of the Low Countries, p. 125.
48
H. Pirenne, Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, p. 33 en p. 130.
49
E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, p. 144.
50
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 44.
51
B. De Bondt, "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog.", in: Heemkundige Kring Baceroth, 2009-2010, passim.
24
zich van de Spaanse vorst ook diende te engageren in de Franse burgeroorlog kregen de opstandige
gewesten weer wat ademruimte. In 1581 distantiëerden de gewesten zich van de Spaanse koning door
het Placcaet van Verlatinghe. Zij erkenden Filips II niet langer als hun vorst. Vanaf 1588 zouden de
Noordelijke Nederlanden een statenbond van zelfstandige gewesten worden onder de naam Verenigde
Provinciën52. De oorlog ging echter onverminderd voort. Zo werd Dendermonde op 18 augustus 1584
door de Spanjaarden heroverd omdat het garnizoen niet meer betaald werd tijdens de hongersnood en
de calvinistische aanvoerder Ryhove hen in de steek gelaten had53.
Hoewel de Zuidelijke Nederlanden de facto in Spaanse controle bleven - het leger werd gefinancierd
door Spanje, de legertop was Spaans, etc. - was de formele soevereiniteitsoverdracht van de gewesten
aan aartshertog Albrecht en zijn vrouw Isabella in 1598 een verademing voor de Nederlanden. Het
Zuiden kende een economische heropleving, doch geen economische boom zoals de Republiek54. De
Vrede van Vervins in 1598 en het Verdrag van Londen in 1604 brachten vrede met resp. Frankrijk en
Engeland. In 1607 stopten de krijgsverrichtingen in de Nederlanden en vanaf 1609 startte officieel het
Twaalfjarig Bestand met de Republiek. De aartshertogen trachtten, gesteund door de katholieke religie
en de contrareformatie, de Zuidelijke Nederlanden een eigen identiteit te geven55. Op politiek vlak
poogden ze een centralisatiebeleid door te voeren, wat echter slechts weinig doordrong op provinciaal
een lokaal vlak, maar des te succesvoller op economisch en juridisch gebied. Via de Grote Raad van
Mechelen streefde men een grotere jurisprudentiële eenvormigheid na. De nobiliaire wetgeving werd
geregeld door het heraldisch plakkaat van 1616 en vanaf 1617 was een diploma van de Leuvense
rechtenfaculteit een vereiste voor de uitoefening van een (hogere) administratieve of gerechtelijke
functie56. Misschien wel de belangrijkste verwezenlijking van de aartshertogen op juridisch gebied
was de uitvaardiging van het Eewig Edict op 12 juli 1611. Door het edict werden lokale en regionale
gewoonterechtelijke wetgeving opgetekend en gehomologeerd, waardoor misbruik tegengegaan kon
worden en de burgers veel meer rechtszekerheid genoten57. Met het Eeuwig Edict werden de costumen
geschreven wetgeving die slechts door de vorst zelf nog gewijzigd kon worden. De daaruit
voortspruitende verschriftelijking van het rechtssysteem bracht natuurlijk een nood aan professionele
ambtenaren met zich mee, wat op haar beurt de personeelskosten van de 'rechterlijke macht'
aanzienlijk verhoogde58. Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand toe leken Albrecht en Isabella,
noch Maurits van Nassau geneigd om de oorlogsactiviteiten te hervatten. In Madrid meende het hof
52
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 49.
H. Pirenne, Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, p. 188.
54
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck,
2006, deel 1, p. 28.
55
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 53-54.
56
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1979, deel 6, p.
318.
57
Ook Karel V had in 1531 reeds getracht de costumen van steden en dorpen te laten optekenen en goedkeuren
door de vorst, echter hieraan werd destijds weinig gehoor gegeven.
58
D. Leyder en G. Martyn, Eeuwig Edict. Op weg naar meer rechtszekerheid, Brussel, Algemeen Rijksarchief,
2011, pp. 9-25.
53
25
echter dat het Bestand nadelig was voor de overzeese belangen van Spanje. Spanje zou enkel
verlengen indien de Republiek akkoord zou gaan met enkele koloniale en maritieme toegevingen.
Aangezien deze onaanvaardbaar waren voor Maurits van Nassau, het Spaanse hof was zich daar
trouwens zeer goed van bewust, zou de oorlog verdergezet worden59. Na het overlijden van Albrecht
kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer in handen van de Spaanse koning Filips IV. Het was immers
in een clausule van de schenking aan Albrecht en Isabella gestipuleerd dat de soevereiniteit terug naar
Spanje zou gaan indien het paar kinderloos bleef en Albrecht te overlijden zou komen. Isabella bleef
als landvoogdes op post in Brussel60.
Gedurende de eerste jaren van het tweede luik van de Spaanse overheersing voerden de Habsburgers
een offensieve militaire politiek tegenover de Republiek. Naast een mislukte poging van het derde
legerkorps om Cadzand in te nemen61, kreeg men met de verovering van Breda in 1625 en enkele
successen in Duitsland hoop op een succesvolle verzwakking van de protestantse Verenigde
Provinciën in het Noorden en de heropening van de Scheldemonding62. De Spaanse Habsburgers
hoopten door de verderzetting van de oorlog een voordelig vredesverdrag van de Republiek af te
dwingen63. Spanje ondervond in deze jaren echter steeds meer de gevolgen van de imperial overstretch
van het rijk dat Karel V had nagelaten: het Ejército de Flandes kon door het Spaanse bankroet niet
meer betaald worden, Frankrijk trad in 1635 als bondgenoot van de Republiek mee in de strijd, in
Catalonië brak in 1640 een opstand uit en Portugal rukte zich los van Spanje64. De vrede van Münster
in 1648 zou bijzonder nadelig uitdraaien voor een uitgeput Spanje. De Schelde werd definitief
gesloten, de Republiek moest door Spanje als soevereine staat erkend worden en de Republiek mocht
alle in de oorlog veroverde gebieden behouden. Toch hoopte de Republiek niet dat de Zuidelijke
Nederlanden hierdoor de doodsteek zouden krijgen, de Spaanse Nederlanden zouden immers als buffer
dienen voor het territorium- en machtsbeluste Frankrijk65. Landvoogd Leopold Willem van Oostenrijk
had zich voorgenomen de oorlog met Frankrijk zegevierend af te sluiten. Een missie die geld en
strijdkrachten vereiste, beide zouden echter moeilijk te vinden zijn voor Leopold Willem. Ondanks het
feit dat de Franse binnenlandse politiek na het overlijden van Lodewijk XIII in 1643 behoorlijk in de
war gestuurd was door de opstand tegen kardinaal Mazarin en regentes Anna van Oostenrijk, die
culmineerde in de Fronde tussen 1648 en 1653, slaagde Leopold Willem er niet in grote
overwinningen te behalen66. Na afloop van de Fronde heroverde Turenne de verliezen die Frankrijk
aan Spanje geleden had. In de veldtocht van 1655 liepen de Lotharingse troepen over van Spaanse naar
59
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 32.
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 33.
61
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 6, p. 372..
62
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 33.
63
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 59.
64
R. Vermeir, In Staat van Oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648, Maastricht, Shaker
Publishing, 2001, p. 112 en p. 145.
65
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 60-61.
66
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, p. 298.
60
26
Franse zijde. Aartshertog Leopold Willem besefte dat het niet meer haalbaar zou zijn om Frankrijk de
definitieve nederlaag toe te brengen en trachtte een zo eervol mogelijke vrede te bewerkstelligen. Er
kwam echter nog geen vrede. De oorlog raasde voort en Leopold Willem leed ernstige financiële
tekorten waardoor het niet mogelijk was om staande te blijven. Daardoor zond hij een ultimatum naar
Spanje: ofwel kreeg hij in de lente van 1656 fondsen voor de oorlog, ofwel zou hij ontslag nemen.
Spanje koos voor de tweede optie. Hij werd opgevolgd door Don Juan II van Oostenrijk, een man
zonder gezag, die zich door het bondgenootschap tussen Cromwelliaans Engeland en Frankrijk in een
nog hopelozere situatie bevond om de Zuidelijke Nederlanden te verdedigen. Frankrijk drong door tot
Ninove. Een barre winter bracht de Franse opmars tot stilstand. In Madrid zag men eindelijk in dat
vrede de enige goede oplossing was voor de Nederlanden67. De Vrede van de Pyreneeën zou in
november 1659 tenslotte een einde brengen aan de in 1635 gestarte oorlog tussen Spanje en Frankrijk.
Artesië en Rousillon kwamen definitief in Franse handen en een huwelijk werd geregeld tussen Infanta
Maria Theresia, dochter van Filips IV van Spanje en Lodewijk XIV 68. Frankrijk was echter nog lang
niet uitgespeeld.
Toen Filips IV van Spanje in 1665 overleed, vonden de juristen van Lodewijk XIV een achterpoortje
om via het devolutierecht onmiddelijk de Zuidelijke Nederlanden in te lijven bij Frankrijk. Na een
ultimatum aan het Spaanse hof viel het Franse leger onder leiding van Turenne op 24 mei 1667 de
Zuidelijke Nederlanden binnen. Landvoogd Castel Rodrigo had de middelen niet om het volledige
territorium te verdedigen en verschanste zich derhalve in de hoofdstad Brussel69. Bij de veldtocht van
Turenne zagen de steden Bergues, Veurne, Doornik, Douai, Cambrai en Oudenaarde zich genoodzaakt
al snel de witte vlag te heisen70. Vervolgens was Dendermonde vanwege haar strategische ligging voor
Turenne de sleutel tot Antwerpen, Gent en Brugge. De overheid in Brussel dirigeerde in alle haast
zoveel mogelijk beschikbare soldaten naar Dendermonde en de vesting werd versterkt. Op 2 augustus
1667 trokken de Franse legers hun kamp op te Appels. De beschietingen van de stad namen een
aanvang en verdedigers beantwoordden deze op hun beurt met salvo's kanonnenvuur. Op 4 augustus
1667 belemmerde mist de Franse aanval71. Dankzij het onder water zetten van het ommeland slaagde
Dendermonde erin de belegeraars te weerstaan72. Op 5 augustus besloten de Fransen Appels op te
geven en richting Grembergen te trekken. De Franse achterhoede werd nu zowel vanuit Appels als
vanuit Grembergen aangevallen. De volgende dag werd de geïmproviseerde veerpont van het Franse
leger tot overmaat van ramp meegesleurd door de stroming van de Schelde. Een resolutieboek
vermeldde dat vele groepjes Franse soldaten het Waasland invluchtten, maar daar gevangen genomen
67
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 300-301.
P. R. Campbell, Louis XIV 1661-1715, Harlow, Longman, 1995, p. 2.
69
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 8, pp. 301-302.
70
H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, p. 21.
71
O. Schellekens, Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668, Dendermonde: De CuyperRobberecht, 1948, pp. 11-17.
72
H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, p. 21.
68
27
werden73. Naar verluidt zou Lodewijk XIV zich na de mislukte belegering het volgende laten ontvallen
hebben: "La maudite ville! Impossible de la prendre qu'avec des canards!"74
Schilderij "De belegering van Dendermonde door Lodewijk XIV in 1667" (nr: 1088), bewaard in het
Vleeshuismuseum
te
Dendermonde.
<http://www.museuminzicht.be/public/collecties/obj_detail/index.cfm?id=smd1088>,
Bron:
geraadpleegd
op
25/03/2014.
De Verenigde Provinciën, Engeland en Zweden zagen de Franse opmars niet graag gebeuren en sloten
voor hun eigen veiligheid in 1668 de Driebond. De Zonnekoning riep zijn troepen een halt toe en de
Devolutieoorlog werd besloten met de Vrede van Aken waardoor Frankrijk de veroverde gebieden
mocht behouden als Lodewijk XIV zijn rechten op de Zuidelijke Nederlanden zou opgeven 75. De
vrede was van korte duur: in 1672 volgde de Hollandse Oorlog die tot de Vrede van Nijmegen in 1678
zou duren76.
Op basis van de Vrede van Nijmegen en de conferentie 'aux limites de Lille' meende Lodewijk XIV
dat hij recht had op verschillende gebieden in de Spaanse Nederlanden: Rodemack, Hesperange, het
73
O. Schellekens, Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668, pp. 18-19.
P. Van Duyse, "Le Siege de Termonde par Louis XIV.", in: Messager des sciences historiques, ou Archives
des arts et de la bibliographie de Belgique, 2 (1840), p. 170.
75
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 42.
76
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61.
74
28
Pays de Givet en diverse kleinere territoria binnen Vlaanderen en Henegouwen77. De Spanjaarden
waren met stomheid geslagen dat de Fransen zo kort na het Verdrag van Nijmegen reeds Rodemack en
Hesperange annexeerden. In de jaren 1678-1684 ging Lodewijk steeds verder totdat zowat alles
bezuiden de Condroz in Franse handen kwam78. Door de zwakte van hun leger en het gebrek aan
middelen kon de regering in Brussel niet meer dan protesteren en met lede ogen aankijken tegen deze
Franse agressie. De inwoners van de veroverde gebieden werd wel verboden de soevereiniteit van
Lodewijk XIV te erkennen op welke wijze dan ook79. Lodewijks macht was op haar hoogtepunt in het
begin van de jaren '80 van de 17e eeuw. In 1682-83 werd Luxemburg-stad belegerd80 en in 1683 trok
Lodewijk met zijn leger Vlaanderen binnen. Daar werd hij echter aanvankelijk door de Spanjaarden
teruggedrongen81. Met de onderhandelingen te Ratisbonne in 1684 werd ook deze Frans-Spaanse
oorlog beëindigd ten voordele van de Zonnekoning, aangezien hij bevestigd werd in het bezit van de
gebieden die hij na de Vrede van Nijmegen geannexeerd had82.
Tegen de ambitieuze Lodewijk XIV verenigden de Verenigde Provinciën, Engeland, Spanje,
Oostenrijk, Brandenburg, Zweden en de Savoye zich in 1677 in een nieuwe Europese alliantie,
genaamd de Liga van Augsburg83. Bijna heel Europa raakte betrokken in de Negenjarige Oorlog
(1688-1697)84. Vooral de van het leenhof van Dendermonde afhankelijke heerlijkheden en lenen in het
zuiden van wat nu West-Vlaanderen is hadden zwaar te lijden onder de krijgsverrichtingen en
troepenbewegingen85. Meulebeke werd bijvoorbeeld meermaals gedwongen tot het betalen van
oorlogsbelastingen aan de Fransen, desondanks gingen de Franse soldaten in 1691 toch over tot
plunderingen van de heerlijkheid86. De uitkomst van deze oorlog zou men min of meer als een
gelijkspel kunnen beschrijven. De Vrede van Rijswijk deed tijdelijk de rust terugkeren87.
Toen Karel II, de laatste telg van de Spaanse Habsburgers stierf op 1 november 1700 rees de vraag wie
welk deel van zijn erfenis zou krijgen. Zowel Lodewijk XIV als keizer Leopold I, beiden gehuwd met
een zuster van Karel II meenden voor hun kinderen Karels omvangrijke erfenis te kunnen claimen.
Willem III, koning-stadhouder der Nederlanden hield zijn hart reeds vast voor een mogelijke
samensmelting van de Spaanse en Franse kroon en de uitbreiding van Frankrijk tot aan zijn grens.
Lodewijk XIV begreep zijn zorgen en hoopte Willem III tegemoet te komen door twee
77
B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols. La Guerre obliée 1678-1684, Paris,
Economica, 2005, pp. 25-27.
78
B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, p. 54.
79
B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, pp. 57-58.
80
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 43.
81
B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, p. 129.
82
B. Jeanmougin, Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols, pp. 182-183.
83
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 44.
84
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61.
85
B. Nolf, "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel I.", in: Periodiek Den Hert, 1983, 8,
pp. 38-48. en B. Nolf, "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel II.", in: Periodiek Den
Hert, 1984, 9, pp. 51-59.
86
I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, pp. 85-86.
87
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61.
29
Partitieverdragen waarmee de Spaanse erfenis verdeeld zou worden. Het spreekt voor zich dat keizer
Leopold niet happig was op een dergelijk ontwikkeling. Het testament van Karel II wees uiteindelijk
Filips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV aan als troonsopvolger en erfgenaam, op voorwaarde
dat de Spaanse en Franse kroon nooit vermengd zouden worden. Indien deze voorwaarde niet
gerespecteerd werd zou alles naar aartshertog Karel, de jongste zoon van Leopold I gaan. Lodewijk
XIV accepteerde die voorwaarde88. Filips van Anjou maakte duidelijk dat hij zijn bestuur zou
afstemmen op de wensen van grootvader Lodewijk XIV. Een dergelijke grote dubbelstaat vormde een
bedreiging voor de buurlanden en dat waren een er nogal wat. Onder andere Engeland en de Republiek
zagen liever Karel van Oostenrijk op de Spaanse troon, waardoor wederom een Europees conflict
uitbrak89. Tijdens de Spaanse Successieoorlog wenste Lodewijk XIV nog steeds de overwinning in
Vlaanderen en zijn generaal Villeroy veroverde in 1706 een na een de Vlaamse steden. Op 5
september viel ook Dendermonde ten prooi aan Villeroy90. Datzelfde jaar echter nam een EngelsNederlands bondgenootschap de macht in de Zuidelijke Nederlanden, officieel in naam van de
Spaanse tegenkoning Karel III. In de praktijk werd het gebied echter geregeerd door John Churchill,
hertog van Marlborough en het Anglo-Bataafs Condominium. Een eerste poging tot vredesgesprekken
in mei 1709, de zogenaamde Haagse Preliminaires zouden op een sisser uitdraaien91. Door
toenemende geallieerde successen zag Frankrijk zich gedwongen om toch tot vredesonderhandelingen
over te gaan. Deze resulteerden in de Vrede van Utrecht in 1713. Karel van Oostenrijk, ondertussen
keizer Karel VI, kreeg de Zuidelijke Nederlanden in handen. Door het bijkomende Barrièretraktaat van
1715 had de Republiek het recht in Zuid-Nederlandse vestingssteden, waaronder Dendermonde, een
garnizoen te legeren als garantie tegen een eventuele Franse opmars richting de Republiek92.
De Oostenrijkse Nederlanden waren, als gevolg van de talrijke oorlogen met Frankrijk die zich op hun
grondgebied afgespeeld hadden, een sterk verzwakt gewest geworden. Hoewel er voldoende potentieel
aanwezig was93, kregen de Zuidelijke Nederlanden aanvankelijk niet de ademruimte om te groeien
aangezien Groot-Brittannië en de Republiek de gewesten stevig bij de keel vasthielden. De lokale
autonomie werd bestendigd om centrale hervormingen te blokkeren, de Oostendse Compagnie werd
onder Engelse en Staatse druk afgevoerd en de Zuidelijke Nederlanden dienden zelf te voorzien in het
grootste deel van het onderhoud van de garnizoenen van het Barrièretraktaat94.
88
O. Van Nimwegen, De subsistentie van het leger: logistiek en strategie van het Geallieerde en met name het
Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1701-1712),
Amsterdam, Uitgeverij Bataafse Leeuw, 1995, p. 76.
89
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 61.
90
H. Pirenne, Histoire de Belgique, deel V, pp. 107-108.
91
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, p. 50.
92
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 62.
93
H. Hasquin, “De periode van de saneringen, 1715-1740.” In: Oostenrijks België 1713-1794. De Zuidelijke
Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Brussel, Gemeentekrediet 1987, p. 73.
94
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 92.
30
Ondanks de poging van Leopold I om door een Pragmatieke Sanctie en het buiten spel zetten van de
Salische erfopvolgingswet een makkelijkere erfopvolging te bekomen dan hoe het zijn SpaansHabsburgse collega's verging, mondden betwistingen omtrent de troonsbestijging van Maria-Theresia
toch uit in een Oostenrijkse Successieoorlog95.
Na het verlies van onder meer Silezië aan Pruisen, slaagde Maria-Theresia er toch in als vorstin van
het Oostenrijkse keizerrijk en de Zuidelijke Nederlanden aan te blijven. Dankzij het Renversement des
Alliances waarbij Oostenrijk en Frankrijk elkaar in de armen sloten omwille van de dreiging van
Pruisen, konden Maria-Theresia en haar kanselier Kaunitz zich concentreren op de binnenlandse
politiek in al haar vorstendommen en gewesten96. Samen voerden ze een centraliserende politiek en
hervormden ze de instellingen met als doel een efficiënter fiscaal beleid te kunnen voeren en meer
inkomsten uit belastingen te kunnen halen97. Haar zoon en in 1765 opvolger Jozef II wenste grootse
hervormingen door te voeren om het ingewikkelde en verstarde overheidsapparaat van de Zuidelijke
Nederlanden te vereenvoudigen en efficiënter te maken. In het jaar 1787 introduceerde Jozef II een
volledig nieuwe bestuurlijke en gerechtelijke orde98. De leenhoven werden afgeschaft en vervangen
door rechtbanken van eerste aanleg. Zijn hervormingen waren op een Verlichte leest geschoeid, maar
de oude Zuid-Nederlandse gewesten waren nog niet klaar voor het felle licht van de vooruitgang. De
nieuwe instellingen waren slechts een kort leven beschoren99. Nadat de Franse revolutionaire republiek
de Zuidelijke Nederlanden veroverd hadden, werden de instellingen van het Ancien Régime definitief
afgevoerd. In 1795 richtte het Directoire in de plaats van de leenhoven volksrechtbanken op, die in
1800 vervangen werden door een justitioneel systeem met in elk arrondissement een Rechtbank van
eerste aanleg100.
95
P. Blok et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 7, p. 189.
G.P. Gooch, Frederik de Grote, Utrecht, Spectrum, 1966, p. 47.
97
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, p. 93.
98
R. Vermeir et al., Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd, pp. 93-94.
99
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997,p. 5.
100 100
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, pp. 33-37.
96
31
4. Feodaliteit en vorstelijke leenhoven in het graafschap Vlaanderen
4.1. Het leenstelsel
François L. Ganshof definieerde de feodaliteit als een soort maatschappij met een aantal
basiskenmerken. Allereerst was er de ontwikkeling van verregaande afhankelijkheidsverbanden tussen
mannen, waarbij de klasse van de bellatores de hoogste niveaus van de maatschappelijke piramide
invulde. Ten tweede was er een enorme verbrokkeling van het eigendomsrecht, met daaraan
verbonden een hiërarchie van rechten op grond, die parallel liep aan de hiërarchie van persoonlijke
afhankelijkheidsverbanden101. Ganshof plaatste de wortels van deze samenleving in de Frankische en
Merovingische maatschappij, waar wederkerige patroonsrelaties ontstonden tussen de machtigste
figuren in de samenleving en hun cliënten102. Marc Bloch gebruikte de term 'féodalité' om het instituut
te beschrijven dat de relatie tussen een vrij man, de vazal en een andere vrije man, de heer, creëerde en
de bijbehorende verplichtingen en diensten regelde. De vazal was gehoorzaamheid en, vooral militaire,
dienst verschuldigd aan zijn heer en in ruil daarvoor diende de heer zijn vazal te beschermen en te
onderhouden103. Sommige historici leggen de wortels van het leenstelsel in de Gallo-Romeinse tijd.
Georges Duby beschreef de in oorsprong Romeinse villae als enorme grondgebieden die bestuurd
werden vanuit een hof , een cour of curtis. De gronden waren onderverdeeld in de terra indominicata
of mansus
indominicatus, of de grond die rechtstreeks door de heer geëxploiteerd werd en
afhankelijke mansi, die door boeren bewerkt werden en waarvoor men de heer een rente, de
redevance, moest betalen104. Fourquin breidde deze theorie uit door te suggereren dat heerlijkheden
ontstaan zijn doordat de 'geranten' van Merovingische koninklijke villae door aliënatie van de gronden
ipso facto seigneurs van heerlijkheden geworden zijn105. De recente visie van Georges Martyn en Rik
Opsommer sluit eerder aan bij het idee van Ganshof. De Merovingers sloten met hun krijgers
overeenkomsten waarbij de vazallen of vassi, hun heer moeten dienen met auxilium, bijstand in de
strijd en consilium, raadgevingen in het bestuur. De vazal kreeg in ruil bescherming, onderhoud en
sociale promotie. In eerste instantie was de overeenkomst dus niet gericht op het verkrijgen van een
leen. Bij de Merovingische vorsten vervulde de heer zijn verplichting tot bescherming en onderhoud
door de vazallen in zijn hofhouding op te nemen. Hoewel de beneficia, het genot van een goed voor
langere termijn, soms voor het leven, te schenken aan een vazal om in zijn onderhoud te voorzien,
reeds bestond bij de Merovingers, versmolten de vazalliteit en het beneficium pas in de Karolingische
101
F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, Brussel, Office de Publicité, 1944, p. 3.
F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, p. 7.
103
M. Bloch, La Société Féodale. Les classes et le gouvernement des hommes, Paris, Editions Albin Michel,
1940, pp. 241 e.v.
104
G. Duby, Féodalité, Sine loce, Editions Gaillimard, 1996, pp. 83-85.
105
G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, Sine loco, Presses universitaires de France, 1970, pp.
223-26.
102
32
periode106. De overgang van de vazalliteit naar het leenstelsel vond plaats vanaf midden 9 e eeuw tot
ongeveer het jaar 1000107.
Het feodaal systeem verspreidde zich in het kielzog van de veroveringen van de Karolingers in de 8e
en 9e eeuw van de Loire tot aan de Rijn108. De meest gebruikte term voor de gronden of rechten die bij
de overeenkomst overgedragen werden, bleef tot halverwege de 11e eeuw benificium. Vanaf de 9e
kwam de oorspronkelijk Gemaanse term feod (letterlijk: minderwaardig goed) opzetten in Bourgondië
en in de 11e eeuw kwam het woord de Nederlanden binnen. In Vlaanderen werd de term voor het eerst
gebruikt in 1038109. Leen of het Franse fief was vanaf 1250 het meest gebruikte woord in de
Middelnederlandse documenten110.
Reeds vanaf het jaar 1000 was er in het vroegere Karolingische rijk een sterke tendens naar
patrimonialisering van in leen gegeven ambten. Dat proces herhaalde zich op een steeds lager
ambtelijk niveau zodat er lokale banheerlijkheden of seigneuries ontstonden111. Deze vazalitische
Karolingische maatschappij is spontaan gegroeid. Hoewel de Karolingische vorsten getracht hebben
om van de vazalliteit een duurzame bestuursvorm te maken, heeft de feodaliteit toch geleid tot de
desintegratie van het rijk en de Karolingische 'staat'112. De uitbating van de koninklijke prerogatieven
door lokale heren zorgde immers voor een steeds grotere versnippering van de macht over tientallen
heren, elk seigneur op hun eigen grond113. Het graafschap Vlaanderen veranderde bijgevolg in een
feodaal lappendeken114. Een situatie die bleef bestaan doorheen het hele Ancien Régime. Vanaf het
jaar 1000 brak de feodaliteit door in het graafschap Vlaanderen en ging de graaf het gebruiken als
machtsinstrument115. De feodale staat, ingedeeld in kasselrijen en heerlijkheden bereikte een
hoogtepunt rond 1200. Vanaf dan begon de vererving van in leen gegeven gronden, rechten en ambten
het bestuur van de graaf meer te blokkeren dan efficiënt te maken. De graaf ging steeds minder ambten
in leen geven en steeds meer wedden uitkeren als beloning voor zijn vazallen. Een voorbeeld is de
vervanging van de erfelijke burggraven door baljuws. Hoewel de feodale staat daardoor steeds meer
verdween, bleef privaatrechtelijk het leenrecht hoogtij vieren116. In de hoge middeleeuwen volgde
men in onze contreien het Doornikse leenrecht, in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd
106
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2011,
p. 74.
107
G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, pp. 40-41.
108
F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 14-17.
109
D. Heirbaut, Over lenen en families : een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in
het graafschap Vlaandeen (ca. 1000-1305), Brussel, Paleis der Academiën, 2000, p. 19.
110
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 75.
111
W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van Middeleeuws
Europa, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, pp. 158-159.
112
G. Fourquin, Seigneurie et féodalité au Moyen Age, pp. 11-12.
113
W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des Onderscheids., p. 159.
114
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 77.
115
D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 15.
116
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, pp. 78-79.
33
bestonden er verschillende regionale leenrechten naast elkaar117. De diverse leenrechten bleven van
toepassing tot de Fransen met een decreet van 4 augustus 1789 ,waarin het eerste artikel als volgt
klonk: "L'Assemblée nationale détruit entièrement le régime féodal", het doodvonnis van het
leenstelsel tekenden. Door de Franse verovering van onze gebieden in 1794-1795 werd het feodaal
systeem ook hier afgeschaft118.
Het leencontract was een wederkerige en formele overeenkomst tussen heer en vazal, waarbij
verschillende formaliteiten en (symbolische) procedures kwamen kijken. Wou een vrij man leenman
worden, dan diende hij de 'manschap' of 'leenhulde', hommagium, letterlijk af te leggen in handen van
de heer, door op zijn knieën te gaan zitten en zijn samengevouwen handen in de handen van de heer
plaatsen. Beide partijen zworen elkaar vervolgens trouw. De heer gaf het goed in leen door
overhandiging van een symbolisch voorwerp zoals een graanhalm of een kluit grond, soms gebeurde
het echter ook door het aanraken van de leenman met een roede of zwaard. Door deze investituur
stelde de heer zijn vazal in bezit van het leen119. De leenman had nu genot over het leen en mocht er de
vruchten van plukken, dit heette het dominium utile en is vergelijkbaar met het hedendaagse
vruchtgebruik. De leenheer behield het dominium eminens, wat men nu de naakte eigendom zou
noemen. Het symbolische aspect van de vazalliteit, dat door Jacques Le Goff uitgebreid belicht werd
in zijn essay 'Le rituel symbolique de la vassalité.'120, verloor in de loop van de middeleeuwen steeds
meer belang ten voordele van het zakelijke element van de feodaliteit, wat in de vroegmoderne tijd
eigenlijk nog als enige relevante gedeelte van het feodaal systeem overbleef121. De belangrijkste
wederdiensten van een leenman bestond vanaf de late middeleeuwen dan ook niet meer uit auxilium,
maar uit consilium, hofdiensten, waaronder ook het zetelen in een leenhof viel. Door deze
verschuiving konden leenmannen meerdere leenbanden aangaan, d.w.z. lenen houden van
verschillende leenheren, konden vrouwen vazal zijn en kon men zijn leen verkopen122.
Een leen hoorde een erve te zijn, dit was een bestendig en productief goed. Het moest dus niet
noodzakelijk om grond gaan123. In principe volgde de leenopvolging het recht van de primogenitus, de
oudste zoon erfde dus alle lenen124. Echter omdat theoretisch gezien een leen niet automatisch geërfd
werd, maar bij overlijden van een vazal terugkeerde in handen van de leenheer, was het verboden om
lenen bij testament te schenken. Zowel de leenheer als de familie van de leenman moesten hun
toestemming geven voor een legaat. De leenheer kon de investituur van een leen aan de erfgenaam
echter niet weigeren, het leencontract en sommige eden dienden daarentegen wel vernieuwd te
117
D. Heirbaut, Over lenen en families, Idem, p. 16.
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 80.
119
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 74.
120
J. Le Goff, ‘Le rituel symbolique de la vassalité’, in:Pour un autre Moyen Age, Paris, 1977, pp.349-420.
121
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, p. 75.
122
G. Martyn en R. Opsommer, Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht, pp. 76-77.
123
D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 41.
124
Idem, pp. 57-59.
118
34
worden125. Een leenheer hoefde dit uiteraard niet volledig kostenloos te doen, de naakte eigendom van
het leen was immers steeds in zijn bezit en daar mocht hij ook wat voor terugkrijgen. De leenheer liet
zich voor de investituur vergoeden door middel van het relevium, relief- of verhefgeld126. Door dit
reliefgeld had de heer recht op de opbrengsten van een leen gedurende één jaar. Zowel voor de
leenheer als voor de leenman had deze betalingsprocedure enkele beveiligingen tegen willekeur. Ten
eerste ontving de leenheer de beste vrome van drie, dit was het beste jaar qua opbrengst uit de eerst
drie jaar na het overlijden van zijn vazal127. Omdat deze som tot honderden ponden kon oplopen,
besloot men later een vast bedrag van tien Vlaamse ponden of 60 gulden per leen te laten betalen,
ongeacht de grootte of rijkdom van het leen. Hierdoor werd de tiende penning een steeds belangrijkere
inkomst voor de heer128.
Aanvankelijk had een leenman niet het recht om zijn leen te vervreemden. Wou hij dit toch doen, dan
was hij daarvoor volledig afhankelijk van de goodwill van zijn heer. Vanaf graaf Diederik van de
Elzas, konden seigneurs in Vlaanderen geen bezwaar meer maken tegen de dessaissine-saissine
procedure die de verkoop van lenen mogelijk maakte, tenzij ze hier een heel gegronde reden voor
hadden. Uiteraard ontving een leenheer wanneer een vazal een van zijn lenen doorverkocht het
reliefgeld. Bovendien kreeg de leenheer het naastingrecht als optie, waardoor hij het leen weer
volledig in eigen bezit kreeg, indien hij de vazal de som vergoedde die een potentiële koper van het
leen bereid was te betalen. Ook een leenheer kon zijn grond verkopen, maar dan enkel zonder dat dit
de mannen die van deze grond lenen hielden enige schade zou berokkenen129.
4.2. Leenhoven in Vlaanderen
4.2.1 Ontstaan
De ontstaansgeschiedenis van de kasselrijleenhoven is in de leenrechtelijke historiografie reeds lang
een onderwerp van discussie. Aanvankelijk was de visie dat ze gegroeid waren uit de gouwgerechten,
de huidige academici plaatsen de geboorte van de kasselrijleenhoven echter in de tweede helft van de
12e eeuw130. François L. Ganshof vond bij enkele kasselrijen, zoals de Oudburg van Gent, geen
schepenbank terug, maar wel een leenhof en vroeg zich daarom af of het mogelijk was dat door een
groot aantal leenmannen, die het ambt van schepen bekleedden, de schepenbanken geëvolueerd zijn tot
leenhoven. Hij ondersteunde deze hypothese door een verwijzing naar het Franse voorbeeld van de
mallus. Over de ontstaansredenen van de gedecentraliseerde kasselrijleenhoven sprak Ganshof zich in
zijn boek 'Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle' nog
125
Ibid., p. 97 en pp. 102-103.
F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 78-79.
127
D. Heirbaut, Over lenen en families, p. 106
128
D. Heirbaut, Over lenen en families,pp. 107-108.
129
F.L. Ganshof, Qu'est-ce que la Féodalité, pp. 84-86.
130
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
513.
126
35
niet uit131. Het idee van een weloverwogen, centraal georganiseerd plan voor de oprichting van de
grafelijke leenhoven werd aangebracht door Anton Koch, de Nederlandse discipel van Ganshof. Koch
haalt drie redenen aan voor de oprichting van deze mannengerechten. Een eerste reden is dat de
grafelijke schepenbank nooit over de hoge justitie beschikt had (zoals in Cassel het geval was), als
tweede reden dat de grafelijke schepenbank enkel de middelbare justitie had overgehouden (zoals in
Rijsel) en als derde reden werden leenhoven ook daar opgericht waar een grafelijke schepenbank
ontbrak (zoals in de kasselrij Aalst)132.
Een recentere hypothese kadert de oprichting van grafelijke leenhoven in het streven van Filips van de
Elzas om de macht van de burggraven, een erfelijke en onafzetbare positie, uit te hollen. Leenmannen
in een grafelijk leenhof werden immers gemaand recht te spreken door een (hoog-)baljuw, die een
gesalariëerde en afzetbare ambtenaar en vertegenwoordiger van de graaf zelf was. Deze visie krijgt
bijval van Rik Opsommer in zijn werk "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt."133.
Waar Anton Koch strafrechtelijke motieven nog als de bepalende factor in de oprichting van de
grafelijke kasselrijleenhoven zag, wijst Dirk Heirbaut op het feit dat men in de eerste plaats nog altijd
sprak over leen-hoven. Het feodale element was dus cruciaal. Heirbaut erkent dat de centrale Curia
overbelast raakte omdat de graaf in de 11e en de 12e eeuw steeds meer de hoge strafrechtspraak naar
zich toegetrokken had, maar de graaf had ook verschillende feodaalrechtelijke noden, waar de nieuwe
grafelijke leenhoven aan tegemoet moesten komen: grote lenen die terugkeerden in handen van de
graaf, een stijgend aantal vervreemdingen van leengoederen en feodale rechten en verzakingen door de
echtgenotes bij die vervreemdingen. De lokale grafelijke leenhoven konden aldus verlichting bieden
aan deze leenrechtelijke overbelasting van de Curia134. Heirbaut ziet een gefaseerd ontstaan van de
leenhoven in de 12e en 13e eeuw. In de jaren '50 en '60 van de 12e eeuw kwamen een aantal lenen in
handen van de graaf, onder andere Aalst, Hesdin, Lens en mogelijk ook het Land van Waas. De oude
leenhoven die reeds aanwezig waren in deze lenen, liet de graaf verder functioneren, alleen nu onder
grafelijke auspiciën, als grafelijk leenhof. De tweede fase, in de jaren '70 en '80 van de 12e eeuw,
kenmerkt zich door de transformatie van de Pairs van de grafelijke burcht, het vroegere
burchtgarnizoen, tot grafelijke leenhoven. Bapaume, Kortrijk, Rijsel en Sint-Omaars zijn voorbeelden
van die conversie. Onder de heerschappij van Johanna van Constantinopel in de eerste helft van de 13e
eeuw werd de derde fase ingezet. Het initiatief kwam ditmaal van de vazallen zelf, die de grafelijke
machtiging verzochten om enkele nieuwe grafelijke leenhoven, waaronder dat van Ieper, op te
131
F.L. Ganshof, Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle,
Antwerpen, De Sikkel, 1932, pp. 85-86.
132
A. Koch, De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw, AntwerpenAmsterdam, Standaard Boekhandel, 1951, p. 183.
133
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", Brussel, Algemeen Rijksarchief,
1995, p. 124.
134
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime: recent onderzoek in
nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999,
pp. 55-56.
36
richten135. De idee dat de oprichting van de grafelijke leenhoven een onderdeel was van een
weloverwogen juridisch centraliseringsplan, zoals Koch suggereerde, werd door deze drie
ontstaansfasen ontkracht. Het grafelijk initiatief lag immers slechts aan de basis van een deel van deze
mannengerechten.
Niet alle vorstelijke leenhoven volgden hetzelfde ontwikkelingspatroon. Het leenhof van Bailleul
(Belle) werd begin 14e eeuw door Gwijde van Dampierre aan zijn zoon Guyot van Namen geschonken.
Na diens overlijden kwam het in 1311 in handen van de graven van Namen. Filips de Goede kocht in
1421 de kasselrij Bailleul, inclusief haar leenhof, terug van de Naamse graaf136. Kortrijk was de enige
kasselrij in het graafschap Vlaanderen dat vanaf de
14e
eeuw door twee leenhoven bediend werd.
Justitie en administratie in de noordelijke helft van de kasselrij werden door een leenhof te Tielt
behandeld. De rechtsgeleerde Filips Wielant beschouwde het Tieltse leenhof bovendien als een
volwaardig vorstelijk leenhof. De territoriale decentralisatie in de kasselrij Kortrijk was aldus een
unicum dat nergens anders navolging kreeg137. In het noorden van Oost-Vlaanderen en het oostelijk
deel van Zeeuws-Vlaanderen lag de kasselrij Vier Ambachten, waar zich nooit een volwaardig
grafelijk leenhof ontwikkeld heeft. Het takenpakket, namelijk bestuur en rechtspraak over de grafelijke
lenen in de Vier Ambachten, dat normaal gezien door het ontbrekende leenhof ingevuld zou moeten
worden, lag vanaf de 15e eeuw in handen van de baljuw en leenmannen van de Gentse Oudburg. De
Frans-Vlaamse conflicten in de 14e eeuw hebben ook hun invloed nagelaten op de ontwikkeling van
drie kasselrijleenhoven op de grens. Bourbourg (Broekburg), Cassel en Waasten verdwenen in 1322
uit het grafelijk domein door de zogenaamde 'partage'. In 1437 kocht Filips de Goede de kasselrij en
het leenhof van Cassel terug, zodoende werd het opnieuw een vorstelijk leenhof. Bourbourg en
Waasten kwamen als zelfstandige lenen in het ressort van de Wetachtige Kamer van de Raad van
Vlaanderen, daardoor verloren ze hun status van grafelijk leenhof, hoewel ze wel nog steeds
kasselrijleenhoven bleven138.
Het graafschap Vlaanderen kende nog meer prinselijke leenhoven dan enkel de vorstelijke
kasselrijleenhoven. Rik Opsommer beschreef voor het einde van de 15e eeuw maar liefst 28 prinselijke
leenhoven139. Volgens Opsommer bleef de grafelijke, later vorstelijke, feodale piramide vrij stabiel
gedurende heel het Ancien Régime140. De kasselrij Vier Ambachten zou door de oprichting van de
Republiek haar territorium in Zeeland weliswaar verliezen. Door de veroveringen van Lodewijk XIV
135
Idem, pp. 56-57.
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 186.
137
Idem, p. 187.
138
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", pp. 188-189.
139
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,p.
514.
140
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 203.
136
37
kwamen de vorstelijke leenhoven van Cassel, Bailleul, Bergues en Ieper na de Vrede van Nijmegen in
Franse handen terecht. Met de Vrede van Rijswijk wisten de Spanjaarden Ieper te herwinnen141.
4.2.2 Organisatie
In het hoofdstuk over de feodaliteit werd reeds uitgelegd dat vanaf de 15 e eeuw de belangrijkste
verplichtingen van een leenman het betalen van het reliefgeld, de periodieke redevances betalen en het
zetelen in het leenhof van de heer inhielden142. Het grootste deel van de hofdienst die een leenman
moest vervullen, vond dus plaats in het leenhof143.
Leenhoven waren in de middeleeuwen zeer eenvoudig op te richten. Slechts 3 personen waren immers
noodzakelijk om een leenhof te laten functioneren: de leenheer en twee van zijn vazallen. De leenheer
fungeerde aldus als voorzitter, die de leden van het hof maande om recht te spreken. Omdat leenhoven
zo makkelijk in te stellen waren en men ook geen vaste plaats om te zetelen nodig had, was er een zeer
formalistische procedure144 nodig. De flexibiliteit van de organisatie maakte het immers noodzakelijk
om zowel voor de leden als voor buitenstaanders duidelijk te aan te geven dat er een leenhof ingesteld
was. Eén regel was echter zeer strikt: de graaf hield geen lenen van heren in zijn eigen graafschap. De
geringe vereisten leidden uiteraard tot een grote complexiteit145. De leenrechtelijke piramide bestond
over het algemeen uit de volgende niveaus: laathoven, lokale leenhoven (dit konden er meerdere zijn
die van elkaar afhankelijk waren), grafelijke (vorstelijke) leenhoven, Wetachtige Kamer. De laathoven
waren de laagste rechtbanken die, zoals de naam zegt, bevolkt werden door laten en meestal enkel
oordeelden over grondrechten, hoewel sommige laathoven ook de lage justitie behandelden146. De
lokale leenhoven waren de hoven van vazallen en behandelden de gracieuze en de contentieuze
rechtspraak met betrekking tot achterlenen. Leenmannen van de vazal van de vorst zetelden hierin.
Men gaf gronden steeds verder in leen. Op die manier ontstond de feodale hiërarchie tussen leenhoven.
Bij juridische moeilijkheden ging men ten rade bij een andere rechtbank, die hoger op de juridische
ladder stond of meer prestige had. Dat hof kon dan een advies of een vonnis geven. Deze procedure
noemde men hoofdvaart147. Voor een betwisting van een vonnis van een leenhof kon men bij een
hoger echelon een beroepsprocedure starten. Tegen vonnissen van de Wetachtige Kamer was evenwel
geen hoger appel meer mogelijk. Niet alle vorstelijke leenhoven vielen onder de jurisdictie van de
141
Sine Nomine, Louis XIV en Vauban aan het werk, in: < http://www.vestingieper.be/00000095f30a54e09/00000095f51158214/00000095f51141506.html>, geraadpleegd op 06/04/2013.
142
W. Van Hille, La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis, Gent, Willy Van Hille, 1975, p. 7.
143
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 43-44.
144
Deze procedure vindt men uitgelegd in: D. Heirbaut, "De procedure tot overdracht van onroerende goederen
in het oud-Vlaamse recht: enkele feodale voorbeelden uit de dertiende eeuw." In: Handelingen der Maatschappij
voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, 1997, 51, pp. 37-59.
145
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 46-49.
146
W. Meyers, De strafrechterlijke activiteit van leenhoven en schepenbanken van de Gentse St.-Pietersabdij
van de 13e tot de 15e eeuw, Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), 1965, pp. 58-59.
147
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 37.
38
Wetachtige Kamer, waardoor beroep tegen uitspaken van deze hoven theoretisch niet meer mogelijk
was148.
Een overzicht van de vorstelijke leenrechtelijke piramide:
WETACHTIGE KAMER
hoofdvaart + beroep
Vorstelijke leenhoven
hoofdvaart + beroep
Lokale leenhoven
Laathoven
Rond 1500 ziet Opsommer minstens 28 'prinselicke leenhoven'. Onder die 28 vorstelijke leenhoven
onderscheid hij dertien vorstelijke kasselrijleenhoven, maar ook nog een heel aantal grafelijke
domeinleenhoven. Die domaniale leenhoven konden in leen worden gegeven en werden dan
afhankelijk van de Wetachtige Kamer of een van de vorstelijke kasselrijleenhoven. Op dat van Tielt na
waren alle vorstelijke kasselrijleenhoven gelegen in de hoofdplaats van een kasselrij. De volgende
dertien leenhoven waren vorstelijke kasselrijleenhoven: het leenhof van Cassel, het leenhof van
Bailleul, het Steen of Perron van Bergues (Sint Winoksbergen), de Burg van Veurne, de Zale in Ieper,
het Kasteel van Kortrijk, het leenhof van Tielt, de Burg van Brugge, de Oudburg in Gent, de Stenen
Man in Oudenaarde, het Steen in Aalst, het leenhof van Dendermonde en het leenhof van het land van
Waas149.
François L. Ganshof maakte een onderscheid in de kasselrijleenhoven op basis van hun bevoegdheden
en activiteiten. Enkele leenhoven, waaronder Brugge, Veurne en Bergues hielden zich uitsluitend
bezig met leenroerige zaken. Een tweede categorie leenhoven had ook een deel van de justitie,
meerbepaald de hoge justitie in handen. Deze leenhoven waren Bailleul, Cassel, Kortrijk, Ieper, Waas
en Dendermonde. Tot slot zag Ganshof nog een categorie leenhoven die de functie van leenhof en
148
149
Idem, p. 130.
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 186 en p. 192.
39
kasselrijschepenbank verenigden, in casu het Steen in Aalst, de Oudburg van Gent en de Stenen Man
in Oudenaaarde150.
Onderverdeling van de leenhoven naar Opsommer151:
Vorstelijke
Kasselrijleenhoven
Grafelijke Domeinleenhoven
Niet-Vorstelijke
Kasselrijleenhoven
Aalst
Asper-Zingem
Bourbourg
Bailleul
Baarzande
Waasten
Bergues
Deinze
Brugge
Harelbeke
Cassel
Knesselare
Dendermonde
Menen
Oudburg Gent
Ninove
Ieper
Oostburg
Kortrijk
Petegem aan de Schelde
Oudenaarde
Schuurvelde in Lotenhulle
Tielt
Sluis
Veurne
Ten Walle in het Hout van
Niepen
Waas
Ter Kruisen in Wervik
Wervik
Wessegem in Ursel
150
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,p.
514.
151
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", p. 193.
40
Vorstelijke kasselrijleenhoven in het Graafschap Vlaanderen152 (zetels in het geel aangeduid):
De samenstelling van de vorstelijke kasselrijleenhoven verschilde van kasselrij tot kasselrij en hing
ook af van het soort zaak dat hangende was voor het hof. Theoretisch gezien kon eenieder die een leen
hield, dat ressorteerde onder een leenhof, zetelen in dat leenhof. Tussen theorie en praktijk stonden
echter enkele praktische bezwaren: lang niet elke leenman had voldoende kennis van het costumier
recht om te kunnen oordelen in zaken en sommige leenmannen woonden gewoonweg te ver van het
leenhof om elke zitting te kunnen bijwonen. De meeste leenhoven hadden bovendien ook een zeer
groot aantal afhankelijke lenen. Om elke leenman laten zetelen zou men een leenhof moeten instellen
dat te veel leden kent om werkbaar te zijn. In het leenhof 't Steen te Aalst loste men dat probleem op
door middel van een beurtrol, waarbij elke leenman wonende te Aalst het recht had om één jaar op drie
te zetelen. In 1642 werd het hof in Aalst om de twee jaar vernieuwd en zetelde men met elf
leenmannen153. In 1795 werd een decreet uitgevaardigd waardoor gedeputeerden van de twee steden,
Aalst en Geraardsbergen en het Land van Aalst aangesteld werden die samen met de leenmannen
vonnisten. In de praktijk leidde dit ertoe dat de leenmannen slechts kwamen opdagen wanneer een
zaak hun aanbelangde of interesseerde154. In Frans-Vlaanderen was de samenstelling van de leenhoven
152
G. Martyn, R. Vermeir en C. Vancoppenolle, eds., Intermediate Institutions in the County of Flanders in the
Late Middle Ages and the Early Modern Era, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2012, p. 90.
153
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
pp. 515-519.
154
Idem, p. 520.
41
afhankelijk van de aard van de zaak, aldus Willy Van Hille. Indien het hof een zaak diende te
beslechten van gracieus recht, i.e. willige rechtspraak of het verheffen van leengoederen, zetelden een
baljuw, twee leenmannen en een griffier. Voor zaken van contentieus recht, i.e. conflicten over het
bezit van lenen of over schulden, waren vier leenmannen, de baljuw en een griffier vereist155. Rond het
jaar 1500 werden voor het leenhof Burg van Brugge door de baljuw op jaarbasis zestien vazallen
aangesteld om te zetelen in het mannengerecht. Uit de gegevens in het ferieboek van 1643-1645 kon
men afleiden dat er in die periode twaalf tot veertien leenmannen zetelden in het leenhof. In de 18 e
eeuw telde de Burg nog slechts zeven leenmannen. Het Brugse college kende dus in de loop van de
vroegmoderne tijd een dalende tendens in het aantal leenmannen in het leenhof156. Met een luitenant
baljuw, een baljuwsklerk, een griffier en meerdere klerken was het personeelsbestand dat de Brugse
baljuw in zijn activiteiten moest bijstaan, behoorlijk goed gestoffeerd. De griffie van het leenhof had
ook één of twee eigen deurwaarders ter beschikking157. Net als in de Frans-Vlaamse leenhoven, kende
ook het leenhof Stenen Man te Oudenaarde een wisselende samenstelling naargelang de aard van de
zaak: criminele feiten werden gevonnist door zeven leenmannen, voor leenroerige zaken had men
slechts drie of vier leenmannen nodig158. In het Land van Waas stelden de aftredende leenmannen een
lijst van veertien kandidaat-opvolgers op, waaruit de hoogbaljuw dan jaarlijks zeven leenhouders
selecteerde, die het volgende jaar de banken van het college zouden bevolken159.
Soms stelde men om procedurale redenen een 'omvangrijk' leenhof, dat een twintigtal leenmannen
telde, in. Veruit het belangrijkste voorbeeld van zo'n procedure is de serkemenage of gaderinghe.
Door middel van deze procedure onderzocht men de omvang en de bijbehorende rechten van een leen.
In sommige gevallen zag men zich ook genoodzaakt bijkomende leenmannen op te roepen om over
een gewichtig hangend geschil te oordelen, men spreekt in dit geval over een hofsterking. De
Aartshertogen Albrecht en Isabella schaften deze rechtstechniek echter in 1618 bij ordonnantie af. De
Vlaamse leenmannen zetelden zo nodig op om het even welke dag van de week, dus ook op zondag.
Een belangrijke voorwaarde was echter wel dat de zitting en uitspraak overdag gebeurden, een vonnis
dat na zonsondergang uitgesproken was, had geen rechtsgeldigheid160.
De organisatie van de vorstelijke leenhoven varieerde dus van leenhof tot leenhof en van procedure tot
procedure. Toch kende ze ook enige gelijkenissen: elk leenhof werd immers gemaand door een
(hoog)baljuw, het aantal leenmannen verschilde naargelang de procedure tussen twee en een twintigtal
155
W. Van Hille, La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis, Gent, Willy Van Hille, 1975, p. 11.
Sine Nomine, Leenhof Burg van Brugge. Rijksarchief te Brugge, Toegangen in Beperkte Oplage. Brussel,
Algemeen Rijksarchief, 1992, p. II.
157
Idem.
158
R. Opsommer, "Het grafelijke leenhof "De Stenen Man" in Oudenaarde" in: De Leiegouw, 28 (1986), 3-4, p.
364.
159
R. De Bock, Het Hoofdcollege van het Land van Waas, 1648-1794, Gent, RUG (Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1964, p. 226-228.
160
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
pp. 515-516.
156
42
en elk leenhof had een of meerder griffiers die de administratie op zich namen. Belangrijke
leengeschillen en criminele rechtspraak, vereiste een groter aantal aanwezige leenmannen om te
beoordelen. Zetelende leenmannen resideerden vaak in de omgeving van het leenhof en hadden bij
voorkeur enige juridische kennis.
De belangrijkste ambtenaar van de leenhoven was de baljuw, omdat hij als vertegenwoordiger van de
vorst het leenhof voorzat. Hij maande de leenmannen om recht te spreken en trad op als openbare
aanklager in criminele zaken. Als vertegenwoordiger van de vorst moest hij aanwezig zijn bij het
ritueel voor de overdracht van lenen. Bij deze procedure verschenen de betrokken partijen voor het
leenhof. De leenman die zijn leen wou overdragen overhandigde een strohalm aan de baljuw als teken
van afstand van zijn leen. De baljuw nam deze in naam van de vorst aan en zo kwam het leen
figuurlijk weer in de handen van de vorst. Vervolgens kon de baljuw door de nieuwe vazal de strohalm
te schenken het goed aan deze in leen geven. De ceremonie werd afgesloten door een eed van trouw
die de baljuw van de vazal afnam161.
4.2.3 Bevoegdheden
De bevoegdheid om feodaalrechtelijke materies betreffende hoofdlenen binnen hun ressort te
behandelen is uiteraard eigen aan een vorstelijk leenhof. Die materies konden zowel tot de eigenlijke
als oneigenlijke rechtspraak behoren162. De eigenlijke rechtspraak hield het beslechten van geschillen
in, vooral vorderingen in verband met het nakomen van leenverplichtingen. Oneigenlijke rechtspraak
kan men vergelijken met de huidige taken van een notaris: het formeel afhandelen van
leenoverdrachten na koop of schenking en rentevestigingen op grafelijke lenen163. De rechtspraak
ratione materiae over lenen kent verschillende procedures. Een vorstelijk leenhof fungeerde ook als
rechtbank van tweede aanleg, waar men een beroep kon instellen tegen vonnissen van lokale
leenhoven die afhankelijk waren van dit vorstelijk leenhof.
Daarnaast hadden de vorstelijke leenhoven ook bijkomende bevoegdheden, deze konden echter
variëren. Bij hun ontstaan ging het om een residuaire bevoegdheid: de graaf schakelde het leenhof in
wanneer geen enkele andere rechtbank specifiek voor die aangelegenheid bevoegd was. Omdat de
leenmannen in een leenhof vaak zelf ook heren waren op een lager niveau waren ze geneigd in nietleenrechtelijke materies recht te spreken in het voordeel van de heer, in casu, de graaf. Dat maakte de
leenhoven zeer aantrekkelijke rechtbanken om in te schakelen voor de vorst164. Zoals eerder door
161
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische
periode, Brussel, Paleis der academiën, 1967, p. 278.
162
De rechtspraak ratione materiae over lenen kent verschillende procedures. Voor de periode 1000-1300 biedt
het werk Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen ca. 1000-1305 van Dirk
Heirbaut een goed overzicht. De procedures in de 14e en 15e eeuw kan men uitgebreid terugvinden in het werk
"Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt" van R. Opsommer.
163
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
516.
164
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime, 1999, pp. 49-50.
43
Ganshof aangegeven waren er naast de leenhoven met enkel leenroerige bevoegdheid ook leenhoven
die een deel van de justitie behandelden. Meestal was dit enkel de hoge justitie over personen die geen
poorters van vrije steden waren. Hoewel men aanvankelijk enkel recht sprak volgens het
gewoonterecht, drong in de vroegmoderne periode het Romeinse recht steeds meer door in de
criminele rechtspraak165. Daarnaast waren er ook de leenhoven die tegelijkertijd de functie van de
ontbrekende kasselrijschepenbank invulden. Deze waren zoals gezegd Aalst, Oudburg Gent en
Oudenaarde. De bevoegdheden van het leenhof 't Steen van Aalst werden door De Doncker uitgebreid
uitgelegd in het tijdschrift 'Het Land van Aalst'. Kort samengevat waren de bijkomende
bevoegdheden: de schouwing der wegen, het uitvoeren van soevereine waarheden in het Land van
Aalst, waarbij alle door de lokale heren in hun heerlijkheid ongestraft gelaten misdrijven opgespoord
en vervolgd werden en het vervolgen van zij die misdrijven begingen tegen dienaren van de graaf,
zelfs wanneer deze door een poorter begaan waren166. Als surrogaat schepenbank hadden de leenhoven
ook de opdracht het dagelijks bestuur over het land te voeren door de openbare orde te handhaven,
personeel te benoemen en ordonnanties van de vorst af te kondigen167. Ook het verkiezen van de
baljuw kwam hen toe, de benoeming gebeurde echter door de vorst168. De leenhoven-schepenbanken
hadden ook de niet te onderschatten taak van het verdelen en innen van de belastingen. Het
hoofdcollege bepaalde de verdeling over de parochies op basis van het in 1517 afgekondigde
Transport van Vlaanderen. De verdeling van de belastingen gebeurde op basis van metingen door
pointers. De inning was de taak van de 'Ontvangers vande Casselrye ende Lande'169.
165
J. Monballyu, "Wie zijn hand houdt, zijn land houdt. Gewoonterecht versus Romeins recht in het graafschap
Vlaanderen tijdens de 15de en 16de eeuw." In: Ad amicissimum amici scripsimus. Vriendenboek Raf Verstegen,
Brugge, 2004, p. 205.
166
E. De Doncker, "De strafrechtbanken in Aalst van de 14e tot de 18e eeuw" In: Het Land van Aalst, 38 (1986),
5-6, pp. 208-213.
167
M. Cherette, De stadsmagistraat te Aalst. Institutionele en sociaal-economische aspecten, Gent, RUG
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, p. 41.
168
R. Jansen, Servaas Van Steelant, hoofdbaljuw van het Land van Waas (1562-1604), Leuven, KUL
(Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1974, p. 9.
169
J. Van Vlierberghe, "Het belastingsstelsel in Vlaanderen tijdens de 16e-17e eeuw." In:
Bijdragen tot de geschiedenis, 21 (1930), pp. 28-37.
44
5. Het vorstelijk leenhof van Dendermonde
5.1 Het ontstaan van het Land en het leenhof van Dendermonde
Alphonse De Vlaminck situeerde het ontstaan van het Land van Dendermonde in de 11 e eeuw. Voor
het ontstaan van de heerlijkheid Dendermonde legde hij verband met de Schelde en de tollen op de
veren over deze stroom170. In de 11e eeuw ontvingen de heren van de familie van Gent de heerlijkheid
als beloning voor hun hulp aan graaf Boudewijn van Vlaanderen bij veroveringen in de Dender- en
Scheldestreek171. Ook Jan Lindemans meent dat het Land van Dendermonde een kunstmatige creatie is
die op een gegeven moment tot stand moet zijn gebracht. De controle over de Schelde en de rivieren
Dender, Durme en Rupel die erin uitmonden moet volgens hem het doel geweest zijn. De
afstammelingen van de graven van Gent zouden het Land van Dendermonde en de baronnie Bornem
als persoonlijk eigendom gekregen hebben door de aanvaarding van de opdracht de waterwegen en de
grens tussen het Graafschap Vlaanderen en het Hertogdom Brabant te bewaken. Hooghe, Verstraeten
en Rochtus bevestigen deze visie in hun boek 'Het Kasteel van Bornem.' De macht van graaf
Boudewijn VI in Brabant tussen Dender en Schelde was volgens hen zeer beperkt. Om een mouw te
passen aan deze situatie stond hij toe dat de zonen van Lambrecht I, de Gentse burggraaf, versterkte
burchten bouwden in Bornem en Dendermonde. De zonen mochten geldmiddelen halen uit de rondom
gelegen landgoederen om de bouw en de verdediging van de burchten te financieren. Reingoot van
Gent werd zo de eerste heer van Dendermonde, de Schelde tussen Gent en Bornem en kreeg toezicht
over de kasselrij Dendermonde172. De anomalie van Wichelen en Schoonaarde, die ondanks hun
aanzienlijke Schelde-oever, toch tot het graafschap Aalst behoorden, tracht Lindemans dan weer te
verklaren door een latere ruil van deze lenen. Aalst zou zo in ruil voor Moorsel-Gevergem een
Scheldehaven verkregen hebben173. In 1956 verwierp Koch deze theses, volgens hem bestonden er in
die periode nog een vrij groot aantal allodiale heerlijkheden, die los stonden van de Vlaamse graaf.
Het Land van Dendermonde174 zou volgens hem al van in de 10e eeuw als heerlijkheid bestaan hebben.
De Vlaamse graaf zou geen aandeel gehad hebben in de opbouw van dit Land175.
170
A. De Vlaminck, "De stad en de heelrijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen. II.
Oorsprong en plaatsbeschrijving van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het
Land van Dendermonde, Reeks I (1865-1866), deel III, p. 20.
171
A. De Vlaminck, "Opkomst des Lands van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige
Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, tweede reeks (1868), 1, pp. 82-104.
172
F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese Geschiedenis,
deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in
Klein Brabant, 42 (2007), p. 40.
173
J. Lindemans, "Het oude Land van Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van
het Land van Dendermonde, Dendermonde, derde reeks (1938), 1, pp. 17-22.
174
Kaart Kasselrij Land van Dendermonde, zie bijlage 10.1 , p. 169.
175
A.C.F. Koch, "Het land tussen Schelde en Dender voor de inlijving bij Vlaanderen." in: Handelingen van de
Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, Oudenaarde, feestnummer, 1956, pp. 57-61.
45
De heer van Dendermonde was ook voogd van de Sint-Baafsabdij en had een bijzondere band met de
abdij van Lobbes, wat het bezit van bepaalde gronden buiten de kasselrij van het Land van
Dendermonde verklaart176. In de 13e eeuw was er evenwel een geschil met Zeger III, burggraaf van
Gent aangaande de voogdijrechten over de Sint-Baafsabdij177.
Sinds het huwelijk van Gwijde van Dampierre met Mathildis van Bethune, vrouwe van Bethune en
Dendermonde, kwam de heerlijkheid van Dendermonde rechtstreeks in handen van de grafelijke
familie van Vlaanderen178. Aangezien dit omstreeks 1248 gebeurde, past dit dus in de theorie van Dirk
Heirbaut over de eerste golf van de creatie van de Vlaamse vorstelijke leenhoven (cf. supra). Piet
Buyse geeft in zijn thesis een uitgebreid overzicht van de heren en vrouwes van Dendermonde, van
Reingot I in 1034 tot Maria van Vlaanderen in 1355179. In 1355 werd de heerlijkheid Dendermonde en
dus ook het Leenhof van het Land van Dendermonde, rechtstreeks grafelijk bezit, gehouden "van God
ende Zon"180. Het Leenhof van Dendermonde evolueerde uit de Curia Dominis van de heer van
Dendermonde tot het mannengerecht van Dendermonde. Pas vanaf 1355 kon men van een echt
vorstelijk leenhof spreken.
5.2 Organisatie
5.2.1 De zetel van het leenhof
Waar tegenwoordig de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Dendermonde
gevestigd is, lag vroeger een klein eiland gevormd door de Dender en de Visgracht. Op dit eiland
bevond zich de oude burcht van Dendermonde181. In de Oude Zaal van deze burcht, een ruimte van 81
voet lengte, 40 voet hoogte, met 28 hoge ramen, zetelde het leenhof van het Land van Dendermonde
voor rechtszaken182. In criminele rechtspraak voor de stad Dendermonde spraken de stadsschepenen en
de leenmannen samen recht in de Oude Zaal. Toen de Gentenaren in 1379 Dendermonde aanvielen
sneuvelden het dak en de ramen van de Oude Zaal. Tot Filips de Goede de restauratie van de zaal
gelaste, was men dus genoodzaakt min of meer in open lucht te vergaderen. De herstelling van de zaal
werd door de leenmannen zelf bijna op de helling gezet aangezien het Filips de Goede ter oren
gekomen was dat de leenmannen van het leenhof de gewoonte hadden om de geldsom, die kon
oplopen tot anderhalve gulden en bestemd was voor het onderhoud van de versterkingen van de stad
onder elkaar te verdelen. Daarop vaardigde Filips op 4 maart 1439 een ordonnantie uit die vastlegde
dat deze bedragen opgehaald moesten worden "à son profit ad opus castri", om het kasteel te
176
L. Dhondt, "Les premiers seigneurs d'Alost, de Bornem et de Termonde.", in: Annales de la Société royale
d'Archéologie de Bruxelles, XLVI (1942-1943), pp. 161-165.
177
F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem.", pp. 42-43.
178
F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem.", pp. 142-143.
179
P. Buyse, De heerlijkheid van Dendermonde en haar gerechtelijke organisatie (van haar oorsprong tot 1355),
Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, pp. 88-100.
180
Idem, p. 97.
181
Zie bijlage 10.2, p. 170.
182
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 78.
46
onderhouden met andere woorden183. Vanaf ongeveer 1480 gingen de zittingen van het leenhof door in
de conciërgerie van de oude burcht184. Gedurende de 16e en 17e eeuw kwam de burcht steeds meer in
verval. In 1665 werden de terreinen aan de Karmelieten geschonken, het leenhof en de gevangenis
verhuisden naar het pand 'De Schouder' op de Grote Markt185. De zaal op de eerste verdieping
behuisde de rechtbank van het leenhof, op de zolder waren er cellen, het gelijkvloers deed dienst als
cipierswoning en in de kelder was een ruimte voorzien om folteringen uit te voeren186. Gedurende de
Franse bezetting van 1745 tot 1748 werd het pand beschadigd en tegen 1722 was de verwaarlozing
van het gebouw zo ver gevorderd dat maar liefst drie van de acht Zeelse misdadigers, die men had
opgesloten in de cellen, ontsnapten187. In 1723 bracht aannemer J. Philipart de restauratieplannen van
C. De Lamy, een militaire ingenieur, ten uitvoer. Het gelijkvloers bood plaats aan drie cachotten en de
cipierswoning, de eerste verdieping werd gevuld met een 'chambre d'audience', waar het leenhof
zitting hield, een 'grande chambre de Justice' en een archiefruimte. Tot het einde van het Ancien
Regime zou dit gebouw dienst doen als leenhof188.
5.2.2 Leenmannen in het leenhof
In de vorstelijke leenhoven binnen het graafschap Vlaanderen mochten theoretisch gezien alle
leenmannen zetelen die een leen bezaten dat afhankelijk was van dat leenhof. Voor een leenhof zoals
dat van Dendermonde, waarvan honderden lenen afhingen, zijn er uiteraard heel wat praktische
bezwaren om elke leenman te laten zetelen in het rechtscollege. In de praktijk zetelde men met een
gelimiteerd en variërend aantal leenmannen189. Vanaf de 17e eeuw trad een nieuw systeem in voege
met als doel de continuïteit van het bestuur te verzekeren en een te grote machtsconcentratie te
vermijden190. Het college van leenmannen werd elk jaar op 8 juli vernieuwd. De aftredende
leenmannen kregen de opdracht een lijst van 18 kandidaat-leenmannen op te stellen, waaruit de
hoogbaljuw in naam van de vorst negen mannen koos en benoemde191. Het zetelen als leenman in het
leenhof kende wel enkele onverenigbaarheden: zo mocht wie schepen, pensionaris of griffier van de
stad Dendermonde was, leenman zijn, noch genomineerd worden als leenman. 'Naerbestaende van
bloede ofte affiniteyt', bloedverwanten met andere woorden, mochten evenmin samen zetelen in het
183
A. De Vlaeminck, "L'ancien château féodal de Termonde." In: Federation des Cercles archéologiques et
historiques de Belgique, Congres 1896, pp. 310-319.
184
Idem, p. 321.
185
Vandaag is in dit historisch pand taverne 'De Ommeganck' gevestigd.
186
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde: van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, pp. 78-81.
187
Grondplan van het gebouw, zie bijlage 10.3, p. 172.
188
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, pp. 81-83 en A. Stroobants, Leven
achter de tralies. De Dendermondse gevangenis, Dendermonde, Sine Nomine, 1995, pp. 19-21.
189
J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 11.
190
J. Dauwe, ed., Geschiedenis van het rechtswezen te Dendermonde van de Middeleeuwen tot op heden, p. 17.
191
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek
gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 36.
47
leenhof. Twee, in het uiterste geval drie uittredende leden konden hun termijn verlengd zien tot een
volgend jaar, met een maximum van drie opeenvolgende ambtstermijnen192.
De negen leenmannen zetelden elke 14 dagen op zaterdag, of de voorafgaande dag indien die zaterdag
een kerkelijke feestdag zou zijn, in het leenhof, dit van 's morgens acht uur tussen Pasen en Baemisse,
i.e. de feestag van Sint Bavo op 1 oktober, en vanaf negen uur 's ochtends de rest van het jaar.
Daarnaast behoorden ze aanwezig te zijn wanneer ze door de hoogbaljuw of zijn luitenant opgeroepen
werden om te assisteren bij andere taken of akten van het leenhof. Wanneer ze niet aanwezig waren op
een gewone zitting dienden zij 20 pond grooten Vlaams te betalen (120 fl.), bij afwezigheid op een
extraordinaire vergadering vijf schellingen (0,25 lb. gr. Vl. of 1fl. 10 stuivers). Deze boetes werden
vervolgens verdeeld onder de aanwezige leenmannen en de baljuw, waarbij de baljuw voor twee
personen telde193.
Vanaf de uitgegeven costumen van 1631194 was het niet meer toegestaan om de procedure van
hofsterking toe te passen bij het afhandelen van bepaalde processen of andere zaken die hangende zijn
bij het leenhof. Men kon daarentegen wel een beroep doen op advys van gheleerde, een gerechtelijk
expert avant la lettre dus, op koste van de partijen, zolang deze kost redelijk bleef195.
De verloning van de leenmannen was geen eenvoudige zaak en hing af van verschillende factoren.
Voor elke zaak die voor het leenhof gebracht werd en elke akte die men opstelde kregen de
leenmannen 30 schellingen parisis (1,5 lb. par. of 15 stuivers) en het dubbele indien er een tussentijdse
of definitieve uitspraak gedaan werd. Deze proceskosten droegen als naam het hofrecht. Op heerlijke
dagen diende men geen hofrecht te betalen. Bij processen van groot belang was het de leenmannen
toegestaan om zelf een redelijke som ten laste van de partijen te taxeren, deze mocht echter niet hoger
liggen dan 24 stuivers en werd verdeeld tussen de leenmannen en de griffier196. Voor elke willige akte
ontving elke betrokken leenman tien schellingen parisis (5 stuivers). Indien het hof uitzonderlijk moest
zetelen op aanvraag van een partij gold een dubbel hofrecht, te betalen door degene die zulks verzocht.
Wanneer er twee of meer leenen, gehouden door een zelfde heer betrokken waren, moest uiteraard
slechts eenmaal hofrecht betaald worden197. Een descente aux lieux, waarbij de baljuw, enkele
leenmannen en een griffier ter plaatse een zaak gingen schouwen had ook zijn prijs: binnen de stad en
haar banmijl, kregen de leenmannen elk 20 schellingen parisis (10 stuivers), buiten de banmijl het
dubbele. Buiten het Land van Dendermonde kwam daar nog eens tien pond parisis per dag bovenop,
welteverstaan dat voor een dergelijke descente niet meer dan twee leenmannen meegenomen
192
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, Dendermonde, Joos Van Langhenhove,
1631, pp. 16-17.
193
Idem, pp. 18-19.
194
Deze costumen werden opgesteld in 1629, doch uitgegeven in 1631. De procedure van hofsterking werd al
onder de aartshertogen Albrecht en Isabella afgeschaft in 1618, cf. supra.
195
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 67.
196
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 78-79.
197
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 80-81.
48
werden198. Dezelfde tarieven gelden voor arrestaties op schepen199. Voor het zegelen van allerhande
akten kregen de leenmannen elk tien schellingen parisis (5 stuivers). Per bekend gemaakte oorkonde
kregen alle mannen samen twaalf schellingen parisis (6 stuivers ) 200. Voor alle opdrachten in criminele
zaken waren de hofrechten en de andere salarissen gelijk aan die in burgerlijke zaken. Voor
lijkschouwingen golden dezelfde tarieven als voor arrestaties op schepen, ook hier waren normaal
gezien slechts twee leenmannen aanwezig201. Een information preparatoire leverde de twee betrokken
leenmannen elk tien schellingen parisis (5 stuivers) op. Indien de kosten daarvan ten laste van de vorst
zouden vallen, dan werden de baljuw en leenmannen gesalarieerd volgens de schaal van de
Rekenkamer van Rijsel. Voor tussenkomst in verzoeningen was het salaris voor de vier betrokken
leenmannen twee ponden parisis (1 fl.) binnen de stad en 't Vrije, daarbuiten het dubbele202.
Dankzij de costumen is de organisatie en de salariëring van de leenmannen in het vorstelijk leenhof
van Dendermonde bekend, de vraag blijft echter wie deze leenmannen zijn en of de procedures uit de
costumen weldegelijk gevolgd werden. Om de eerste vraag te beantwoorden heb ik voor enkele
periodes uit de 17e en de 18e eeuw nagegaan wie de leenmannen, de hoofdschepenen van de
kasselrijschepenbank en de schepenen van de stadsschepenbank waren. Een compleet overzicht voor
deze twee eeuwen zou uiteraard meer definitieve conclusies kunnen bieden, lacunes in de bronnen
laten dit echter niet toe, hoewel deze lijst zeker nog voor enkele jaren aangevuld kan worden. Tussen
de drie verschillende periodes ligt telkens ongeveer 70 jaar zodat een mogelijke evolutie of net
continuïteit vastgesteld kan worden. De lijsten van stadsschepenen werden door Alphonse De
Vlaminck neergeschreven in de bijlagen van zijn Inventaire des Archives de la ville de Termonde, de
leenmannen en de hoofdschepenen werden teruggevonden op basis van de akten van het leenhof en
andere archiefstukken uit het Rijksarchief te Beveren. Helaas was, zoals ik reeds in het onderdeel over
de bronnenbespreking vermeldde, onvolledigheid troef in het Ancien Régime, dit goldt voornamelijk
voor de lijsten van hoofdschepenen, waar bij de zittingen vaak slechts "in wysdomme vant volle
collegie" vermeld werd.203 Ondanks deze onvolkomenheden is de lijst voldoende uitgebreid om enkele
voorlopige uitspraken over de leenmannen te doen.
198
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 82-83.
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 87.
200
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 86.
201
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, p. 88.
202
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde, 1631, pp. 89-90.
203
RABN, GW2, Nr. 184, f. 168 r° e.a.
199
49
Voor de spelling van de namen heb ik geopteerd steeds de originele schrijfwijze van de bron te volgen.
Dat heeft als gevolg dat enkele leenmannen en hoofdschepenen soms onder een verschillend
geschreven naam voorkomen, doch dezelfde persoon waren, enkele voorbeelden hiervan zijn Daneel
Martins (Martens), Hillewaert (Eduart) van Praet, Charles Verogen (Van Royen) en Petrus van de
Waervolle ( vanden Waermoede of van Swaervelde204).
Jaar
Leenmannen
Hoofdschepenen
Stadsschepenen
1631
1. Joos Impyns
1. Jan van Brempt
1. Jan van Bouchaute
2. François Mettepenninghen
2. Guillaume Petrus
2. Jan Leeman
3. Jan-Baptista van Hoorenbeke205
3. Jacques Pauwels211
3. Cornelis Gheerolfs
4. Jacques van Breuseghem206
4. François Buys212
4. Joos Leeman
5. Guillaume Robert
5. Jan van Guchte213
5. Ferdinand de Maerschalck
6. Ghysbrecht van Hoorenbeke
6. Jan Conincxloo
6. Joos Anne
7. Lieven Debbaut207
7. G. Devast214
7. Frans van Hoorenbeke
8. Gillis Pee208
8. Jan Bal215
9. Daneel Martens
9. Jan van Seele
8. Hillewaert Spaenoghe, fs.
Cornelis
209
10. Jacques Colier
10. Sagher de Rycke
11. Eduaert van Praet
11. Peter de Weese216
12. Pieter vanden Waervolle210
12. Hans van Gucht217
204
9. Jan Debbaut, fs. Lievens218
Vermoedelijk is van Swaervelde zijn juiste naam, gezien het toponiem Zwaarveld in de regio Dendermonde
vrij bekend is.
205
RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v°
206
RABN, GW2, nr. 2, f. 14 v°
207
RABN, GW2, nr. 2, f. 17 r°
208
RABN, GW2, nr. 2, f. 22 v°
209
RABN, GW2, nr. 2, f. 27 r°
210
RABN, GW2, nr. 2, f. 29 v°
211
RABN, GW2, nr. 184, f. 44 v°
212
RABN, GW2, nr. 184, f. 56 r°
213
RABN, GW2, nr. 184, f. 52 r°
214
RABN, GW2, nr. 184, f. 55 v°
215
RABN, GW2, nr. 184, f. 59 v°
216
RABN, GW2, nr. 184, f. 61 r°
217
RABN, GW2, nr. 184, f. 65 r°
218
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, Dendermonde, E. Du Caju et fils, 1866, p.
41.
50
1632
1. François Mettepenninghen219
1. Jan Bal
1. Jan van Bouchaute
2. Jean van Ilsackere220
2. Jacques Pauwels
2. Jan Leeman
3. Morghaet
3. Pieter de Weese
3. Joris van Hoorenbeke
4. Georges van Hoorenbeke221
4. Jan van Guchte
4. Jacob van Breuseghem
5. Daneel Martens
5. Sager de Rycke226
5. Cornelis Gheerolfs
6. Jacques Colier
6. Hans van Guchte227
6. Ferdinand de Maerschalcq
7. Jan Baptiste van Hoorenbeke222
7. Hans van Geese228
7. Joos Leeman
8. Hillewaert van Praet
8. Pieter de
Keersmaecker229
8. Philip van Wichelen
9. Lieven Vylder223
10. Ferdinand de Maerschalcq
11. Pieter vande Waervolle224
9. Jan van Waesberghe, fs.
Lievens230
Slechts 8 schepenen zijn
bekend.
12. Joos Leeman225
1633
1. Daneel Martens
1. Pieter de Weese
1. Jan van Bouchaute
2. Niclaes Simoens
2. Jan van Geese
2. Jan Leeman
3. Jan Baptista van Hoorenbeke231
3. Jacques Pauwels237
3. Gillis van Hoorenbeke
4. Joos Leeman232
4. Jan van Guchte
4. Jan van Elsackere
5. Gillis Pee233
5. Jan Bal
6. Jacques van Breusseghem
6. Sager de Rycke238
5. Gijsbrecht de
Schaepdrijver
6. Jan Hulsels
7. Lieven Debbaut
7. Hildeward van Praet
8. Adolph Veranneman234
8. Frans van Hoorenbeke
9. Eduart van Praet235
10. Jan van Ilsackere236
Slechts 6 schepenen zijn
219
RABN, GW2, nr. 2, f. 46 v°
RABN, GW2, nr. 2, f. 54 r°
221
RABN, GW2, nr. 2, f. 42 r°
222
RABN, GW2, nr. 2, f. 44 v°
223
RABN, GW2, nr. 2, f. 53 v°
224
RABN, GW2, nr. 2, f. 62 r°
225
RABN, GW2, nr. 2, f. 63 r°
226
RABN, GW2, nr. 184, f. 86 r°
227
RABN, GW2, nr. 184, f. 88 r°
228
RABN, GW2, nr. 184, f. 90 v°
229
RABN, GW2, nr. 184, f. 95 r°
230
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
231
RABN, GW2, nr. 2, f. 69 r°
232
RABN, GW2, nr. 2, f. 87 r°
233
RABN, GW2, nr. 2, f. 91 v°
234
RABN, GW2, nr. 2, f. 93 v°
235
RABN, GW2, nr. 2, f. 102 v°
220
51
9. Jan Debbaut, fs. Lievens239
1634
Slechts 10 leenmannen zijn bekend
bekend
1. Lieven Debbaut
1. Jan Bal
1. Jan van Bouchaute
2. Nicolaes Simoens240
2. Jacques Pauwels
2. Jan Leeman
3. Gillis Pee
3. Jan van Guchte249
3. Jacob de Clercq
4. François Mettepenninghen241
4. Pieter de Weese
4. Ferdinand de Maerschalck
5. Eduart van Praet242
5. Pieter de Keersmaecker
5. Pieter Oste, fs. Simoen
6. Joos Leeman243
6. Jan van Geese250
6. Frans van Hoorenbeke
7. Jacques van Breusseghem244
7. Cornelis Gheerolfs
8. Jan Baptista van Hoorenbeke245
8. Jan Spanoghe, fs.
Hildeward
9. Petrus vanden Waermoede246
9. Lambert Lamberti251
10. Daneel Martins247
11. Lieven de Vylder248
Slechts 11 leenmannen zijn bekend
1635
Slechts 6 schepenen zijn
bekend
1. Jacques van Breuseghem
1. Jan Bal
1. Jan van den Eechaute
2. Jan Baptista van Hoorenbeke
2. Jacques Pauwels
2. Gillis Pee
3. Daneel Martens252
3. Pieter De Weese
3. Joos Anne
4. Gerarius van Hoorenbeke253
4. Jan de Haen
4. Ferdinand de Maerschalck
5. Lieven de Vylder254
5. Pieter Thoen258
5. Cornelis Gheerolfs
6. Eduart van Praet
6. Guillaume Pré259
6. Pieter Oste, fs. Simoen
7. Pieter vanden Swaervelde255
7. Jan van Elsacker
236
RABN, GW2, nr. 2, f. 106 r°
RABN, GW2, nr. 184, f. 129 r°
238
RABN, GW2, nr. 184, f. 135 r°
239
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
240
RABN, GW2, nr. 2, f. 117 r°
241
RABN, GW2, nr. 2, f. 123 r°
242
RABN, GW2, nr. 2, f. 124 r°
243
RABN, GW2, nr. 2, f. 127 r°
244
RABN, GW2, nr. 2, f. 129 r°
245
RABN, GW2, nr. 2, f. 132 r°
246
RABN, GW2, nr. 2, f. 135 r°
247
RABN, GW2, nr. 2, f. 136 r°
248
RABN, GW2, nr. 2, f.138 v°
249
RABN, GW2, nr. 184, f. 141 r°
250
RABN, GW2, nr. 184, f. 144 v°
251
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
252
RABN, GW2, nr. 2, f. 140 v°
253
RABN, GW2, nr. 2, f. 142 r°
254
RABN, GW2, nr. 2, f. 143 r°
255
RABN, GW2, nr. 2, f. 145 r°
237
52
1635
8. Levaert vanden Dycke256
9. Nicolaes Simoens257
Slechts 9 leenmannen zijn bekend
1636
8. Jan Debbaut, fs. Lievens
Slechts 6 schepenen zijn 9. Antoon van
bekend
Langhenhove260
1. Daneel Maertens
1. Jan de Haes
1. Jan van den Eechaute
2. Jean Baptista van Hoorenbeke261
2. Guillaume Pres
2. Joos Anne
3. Pieter van Swaene
3. Jacques Pauwels
3. Jacob de Clercq
4. Lieven de Vylder
4. Jan Bal268
4. Willem van den Bossche
5. Levaert vanden Dycke
5. Jacob van Breuseghem
6. Hillewaert van Praet262
6. Ghijsbrecht de
Schaepdrijver
7. Jan 't Kindt263
7. Philip de Lateur
8. Niclaes Simoens
8. Lambert Lamberti
9. Joos de Backer264
9. Cornelis Beaumont269
10. Daneel de Cauter265
11. Rombaut Vercluysen266
12. Jacques van Brueseghem267
1637
1. Jan Baptista van Hoorenbeke
2. Nicolaes Simoens270
3. Joos De Backer
4. De Dycker271
Slechts 4 schepenen zijn
bekend
Geen enkele schepen is bij 1. Jan van den Eechaute
naam bekend, de zaken
2. Jacob de Clercq
worden
steeds
"by
wysdomme
vant
volle 3. Ferdinand de Maerschalck
collegie" beoordeeld.
4. Philip de Lateur
5. Jan Leeman
5. Jacob van Wichelen
6. Pieter van Swaervelde272
6. Antoon van Langhenhove
7. Cornelis de Schaepdrijvere
258
RABN, GW2, nr. 184, f. 157 r°
RABN, GW2, nr. 184, f. 158 v°
256
RABN, GW2, nr. 2, f. 151 r°
257
RABN, GW2, nr. 2, f. 152 r°
260
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
261
RABN, GW2, nr. 2, f. 189 r°
262
RABN, GW2, nr. 2, f. 172 v°
263
RABN, GW2, nr. 2, f. 175 r°
264
RABN, GW2, nr. 2, f. 177 r°
265
RABN, GW2, nr. 2, f. 178 v°
266
RABN, GW2, nr. 2, f. 184 r°
267
RABN, GW2, nr. 2, f. 194 v°
268
RABN, GW2, nr. 184, f. 166 r°
269
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
270
RABN, GW2, nr. 2, f. 196 r°
271
RABN, GW2, nr. 2, f. 198 r°
272
RABN, GW2, nr. 2, f. 199 v°
259
53
8. Jan Debbaut
1637
Slechts 6 leenmannen zijn bekend
1638
Colier,
fs.
1. Ghijsbrecht van Hoorenbeke
1. Jacques Pauwels
1. Jan van den Eechaute
2. Cantsoui van Langenhove
2. Jan van Gucht
2. Jacob de Clercq
3. Charles van Verogen
3. Jan de Haes278
3. Ferdinand de Maerschalck
4. Niclays Simoens274
4. Antoon van Langenhove
5. Jacques van Breuseghem
5. Philip van Wichelen
6. Gillis Pee
6. Hildewaert van Praet
7. Jan Leeman275
7. Cornelis van Beaumont
8. Jan Baptista van Hoorenbeke276
8. Pieter Valcke, fs. Jacobs
9. Guillaume de Keersmaecker
9. Jan de Bolle279
10. Cornelis Gheerolfs277
Slechts 10 leenmannen zijn bekend
1639
9.
Jacob
Abraham273
1. Joos Leeman
2. Charles van Royen280
3. Niclays Simoens281
4. Anthoin van Langhenhove282
Slechts 3 schepenen zijn
bekend
Geen enkele schepen is bij
naam bekend, de zaken
worden
steeds
"by
wysdomme
vant
volle
collegie" beoordeeld.
1. Jacob de Clercq
2. Gillis Pee
3. Jan Baptiste van
Hoorenbeke
4. Willem van den Bossche,
dr. in de medecijnen
5. Jan de Maerschalck
6. Gillis Pee283
5. Jacob van Breusegem
7. Jan Baptista van Hoorenbeke
6. Pieter van Swaervelt
284
8. Rombaut Vercluysen
7. Jan de Maerschalck,
licentiaat in de rechten
285
9. Jacques van Brueseghem
273
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
RABN, GW2, nr. 2, f. 46 v°
275
RABN, GW2, nr. 2, f. 204 v°
276
RABN, GW2, nr. 2, f. 206 v°
277
RABN, GW2, nr. 2, f. 208 r°
278
RABN, GW2, nr. 184, f. 178 v°
279
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 43.
280
RABN, GW2, nr. 2, f. 216 r°
281
RABN, GW2, nr. 2, f. 217 r°
282
RABN, GW2, nr. 2, f. 220 v°
283
RABN, GW2, nr. 2, f. 225 r°
284
RABN, GW2, nr. 2, f. 232 v°
285
RABN, GW2, nr. 2, f. 237 r°
274
54
8. Lambert Lamberti
1639
9. Daniël van Wichelen286
Slechts 9 leenmannen zijn bekend
1714
1. Jodocus Taconet
1. Van den Vijver
1. Pieter-Jacob Schauteet,
2. Georges Pauwelaert287
2. Van Langhenhove
licentiaat in de rechten
3. Joannes Ephilicus van Migro
3. De Clercq
2. Jan Froy
4. Bartholomeus Alexander van
Goethem288
4. De Maerschalck
3. Nicolaas Segers,
5. Eechaut
Licentiaat in de rechten
6. Wapenart
4. Karel de Clercq
7. Gheerolfts290
5. Frans de Mena
289
5. Joannes van Belle
Slechts 5 leenmannen zijn bekend
6. Jan van den Brande
7. Jan Wautertijn
8. Daniël van Wichelen
9. Jan Frans van Sassegem291
1715
1. Georges Pauwelaert
1. Eechaut
1. Pieter-Jacob Schauteet,
2. Carel Philippe de Clercq292
2. van Langhenhove
licentiaat in de rechten
3. Joannes van Migro293
3. De Clercq
2. Jan Froy
4. Jodocus Taconet
4. De Maerschalcq
3. Nicolaas Segers,
5. Bartholomeus Alexander van
Goethem294
5. Vanden Vyvere
Licentiaat in de rechten
6. Geerolfts
4. Karel de Clercq
7. Wapenart295
5. Frans de Mena
Slechts 5 leenmannen zijn bekend
6. Jan van den Brande
7. Jan Wautertijn
8. Daniël van Wichelen
9. Jan Frans van Sassegem296
286
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 43.
RABN, GW2, nr. 11, f. 83 v°
288
RABN, GW2, nr. 11, f. 87 v°
289
RABN, GW2, nr. 11, f. 113 r°
290
RABN, GW2, nr. 167, f. 1 r°
291
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
292
RABN, GW2, nr. 11, f. 152 v°
293
RABN, GW2, nr. 11, f. 154 v°
294
RABN, GW2, nr. 11, f. 166 v°
295
RABN, GW2, nr. 167, f. 47 r°
296
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
287
55
1716
1. Georges Pauwelaert
1. Vanden Vyvere
1. Pieter-Jacob Schauteet,
2. Joannes van Belle297
2. De Clercq
licentiaat in de rechten
3. Bartholomeus Alexander van
Goethem
3. De Maerschalck300
2. Jan Froy
4. Geerolfts
3. Nicolaas Segers,
5. Eechaut
Licentiaat in de rechten
6. Van Langhenhove
4. Karel de Clercq
7. Wapenart301
5. Frans de Mena
4. Jodocus Taconet
5. Charel Philippe de Clercq298
299
6. Joannes Hendricus van Migro
6. Jan van den Brande
Slechts 6 leenmannen bekend
7. Jan Wautertijn
8. Daniël van Wichelen
9. Jan Frans van Sassegem302
1717
1. Joannes van Belle
1. Vanden Vyvere
1. Pieter-Jacob Schauteet,
2. Georges Pauwelaert303
2. De Clercq
licentiaat in de rechten
3. Bartholomeus Alexander van
Goethem
3. Geerolfts
2. Jan Froy
4. Eechaut
3. Nicolaas Segers,
5. Van Langhenhove
Licentiaat in de rechten
6. Wapenart
4. Karel de Clercq
7. De Maerschalck308
5. Frans de Mena
4. Charel Philippe De Clercq
304
5. Jodocus Taconet
6. Joannes Hendricus van Migro305
7. Anthoine Charles vanden
Vijvere306
6. Jan van den Brande
7. Jan Wautertijn
8. Jan vanden Branden
8. Daniël van Wichelen
9. Jan Wautertijn307
9. Jan Frans van Sassegem309
1718
1. Bartholomeus Alexander van
Goethem
Geen schepenen bekend
1. Adriaan van Houcke
2. Jan Froy
297
RABN, GW2, nr. 11, f. 177 r°
RABN, GW2, nr. 11, f. 181 v°
299
RABN, GW2, nr. 11, f. 188 r°
300
RABN, GW2, nr. 167, f. 100 v°
301
RABN, GW2, nr. 167, f. 101 r°
302
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
303
RABN, GW2, nr. 11, f. 249 v°
304
RABN, GW2, nr. 11, f 253 r°
305
RABN, GW2, nr. 11, f. 262 r°
306
RABN, GW2, nr. 11, f. 273 r°
307
RABN, GW2, nr. 11, f. 275 v°
308
RABN, GW2, nr. 167, f. 149 r°
309
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
298
56
1718
2. Joannes Hendricus van Migro
3. Jacob Nicolaas Segers
3. Jodocus Taconet
4. Jan Bernard de Castro y
Toledo
4. Jan vanden Branden
5. Jacob de Maerschalck
5. Jan Wautertijn
6. Jan Cornelis Claes
6. A.C. vanden Vijvere310
7. Joris Pauwelaert
7. François Everaert311
8. Ferdinand Milliau
9. Mattheus Schellekens312
Slechts 7 leenmannen bekend
1784
1. Jacobus Franciscus Verhelst
Geen schepenen bekend
1. Augustus Beeckman
2. Johannes Maria Carolus Anne
2. Adriaan Schellekens
3. Petrus van Ongheval313
3. Pieter Joris Bruynincx
4. Joannes Jacobus De Meersman314
4. Karel Jan Joseph de
Waepenaert de Kerrebroeck
5. Joannes vanden Velde315
5. Leonard Beeckman,
6. Joannes Sarens316
licentiaat in de rechten
7. Philippus Ignatius Andriessens317
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq318
1785
1. Jacobus Verhelst
Geen schepenen bekend
1. Augustus Beeckman
2. Petrus Saerens
2. Adriaan Schellekens
3. Joannes van de Velde319
3. Pieter Joris Bruynincx
4. Maria Carolus Anne320
4. Karel Jan Joseph de
Waepenaert de Kerrebroeck
5. Joannes Jacobus de Meersman321
310
RABN, GW2, nr. 11, f. 280 r°
RABN, GW2, nr. 11, f. 331 r°
312
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
313
RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r°
314
RABN, GW2, nr. 32, f. 22 v°
315
RABN, GW2, nr. 32, f. 31 r°
316
RABN, GW2, nr. 32, f. 105 v°
317
RABN, GW2, nr. 32, f. 159 v°
318
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
319
RABN, GW2, nr. 32, f. 208 v°
320
RABN, GW2, nr. 32, f. 220 r°
321
RABN, GW2, nr. 32, f. 238 v°
311
57
1785
6. P. J. van Ongheval
5. Leonard Beeckman,
7. J. Ysebrant322
licentiaat in de rechten
8. P. L. J. Schoutheet323
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
9. Philippus Ignatius Andriessens324
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq325
1786
1. Jacobus Franciscus Verhelst
1. Schoutheet
1. Augustus Beeckman
2. Petrus Joannes Sarens
2. Vanden Vyvere
2. Adriaan Schellekens
3. Joannes van de Velde326
3. De Lantsheere332
3. Pieter Joris Bruynincx
4. Petrus Augustinus Joseph
Ysenbrant327
4. de Terbecq333
4. Karel Jan Joseph de
Waepenaert de Kerrebroeck
5. de Wapenaert334
328
5. M. C. Anne
6. Joannes Jacobus De Meersman329
6. De Meulemeester335
7. Baron d'Eetvelde336
7. P. Schoutheet330
5. Leonard Beeckman,
licentiaat in de rechten
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
8. Ph. Ignatius Andriessens331
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq337
1787
1. Joannes vande Velde
2. Petrus Augustinus Josephus
Ysenbrant338
3. Maria Carolus Anne
4. Petrus Joannes Sarens339
1. van den Broucke de 1. Augustus Beeckman
Terbecq
2. Adriaan Schellekens
2. Schoutheet
3. Pieter Joris Bruynincx
3. Vanden Vijvere
4. Karel Jan Joseph de
4. De Lantsheere
Waepenaert de Kerrebroeck
322
RABN, GW2, nr. 32, f. 250 v°
RABN, GW2, nr. 32, f. 273 v°
324
RABN, GW2, nr. 32, f. 284 r°
325
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
326
RABN, GW2, nr. 32, f. 339 r°
327
RABN, GW2, nr. 32, f. 345 v°
328
RABN, GW2, nr. 32, f. 360 v°
329
RABN, GW2, nr. 32, f. 370 v°
330
RABN, GW2, nr. 32, f. 377 v°
331
RABN, GW2, nr. 32, f. 466 v°
332
RABN, GW2, nr. 192, f. 1 r°
333
Idem, f. 1 v°
334
RABN, GW2, nr. 192, f. 2 v°
335
RABN, GW2, nr. 192, f. 4 v°
336
RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r°
337
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
338
RABN, GW2, nr. 33, f. 6 r°
339
RABN, GW2, nr. 33, f. 23 r°
323
58
1787
5. Joannes De Meersman340
5. De Wapenaert342
5. Leonard Beeckman,
6. Philippus Ignatius Andriessens341
6. De Meulemeester
licentiaat in de rechten
7. Baron d'Eetvelde343
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
Slechts 6 leenmannen zijn bekend
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq344
1788
1. M. C. Anne
1. de Terbecq
1. Augustus Beeckman
2. J. Van de Velde
2. Schoutheet
2. Adriaan Schellekens
3. Ysebrant345
3. Van den Vyvere350
3. Pieter Joris Bruynincx
4. P. J. Sarens346
4. De Lantsheere
5. J. De Meersman347
5. De Wapenaert351
4. Karel Jan Joseph de
Waepenaert de Kerrebroeck
6. P.I. Andriessens348
6. De Meulemeester
7. P.J. Schoutheet349
7. Baron d'Eetvelde352
5. Leonard Beeckman,
licentiaat in de rechten
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq353
1789
1. J. De Meersman
1. Schoutheet
1. Augustus Beeckman
2. P. J. Schoutheet
2. Vanden Vijvere
2. Adriaan Schellekens
3. P. J. Ysenbrant354
3. De Lantsheere358
3. Pieter Joris Bruynincx
4. M. C. Anne
4. de Terbecq359
5. P. J. Sarens355
5. De Meulemeester
4. Karel Jan Joseph de
Waepenaert de Kerrebroeck
5. Leonard Beeckman,
340
RABN, GW2, nr. 33, f. 25 v°
RABN, GW2, nr. 33, f. 27 v°
342
RABN, GW2, nr. 192, f. 5 v°
343
RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r°
344
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
345
RABN, GW2, nr. 33, f. 279 v°
346
RABN, GW2, nr. 33, f. 289 r°
347
RABN, GW2, nr. 33, f. 294 v°
348
RABN, GW2, nr. 33, f. 376 v°
349
RABN, GW2, nr. 33, f. 419 v°
350
RABN, GW2, nr. 192, f. 23 r°
351
RABN, GW2, nr. 192, f. 23 v°
352
RABN, GW2, nr. 192, f. 25 v°
353
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
354
RABN, GW2, nr. 33, f. 466 v°
355
RABN, GW2, nr. 33, f. 469 v°
341
59
1789
6. P. I. Andriessens356
6. Baron d'Eetvelde
licentiaat in de rechten
7. J. Vanden Velde357
7. de Wapenaert360
6. Jan Emmanuël Marie
Gheerolfs,
licentiaat in de rechten
7. Ambrosius M. van den
Broecke de Terbecq361
1790
1. J. J. De Meersman
1. De Lantsheere
2. M. C. Anne362
2. de Terbecq
3. Petrus Joannes Sarens363
3. de Wapenaert
4. Petrus Augustinus Josephus
Ysenbrant364
4. Keppens368
2. Frans Andriessens
3. Jan Emmanuël
Gheerolfs
5. Vanden Vyvere
365
5. Andriessens
1. Karel de Waepenaert, heer
van Kerrebroeck
Marie
4. Jodocus Joannes Verhassel
369
6. Bauidens
6. J. Vanden Velde366
5. Andreas van der Vaerent
370
7. d'Hollander
367
7. P. J. Schoutheet
6. Jacob Anne
7. Ambrosius van
Broucke de Terbecq371
Tussen 1631 en 1639 waren er in totaal 91 leenmannen die we bij naam kennen, het gaat hier
weliswaar slechts om 33 verschillende personen. Wat ook al duidelijk blijkt is dat het officieel
vastgesteld aantal leenmannen per jaar niet gevolgd werd. In sommige jaren was er sprake van elf of
twaalf leenmannen, duidelijk meer dan het in de costumen vastgestelde aantal van negen. Hoewel
wettelijk gezien slechts twee, maximum drie leenmannen hun termijn verlengd konden zien, blijkt dat
tussen 1631 en 1632, zes van de twaalf leenmannen, 50% van het leenhof dus hun ambt met een extra
jaar verlengd zagen. Het daaropvolgende jaar blijven vier leenmannen uit 1632 zetelen. In 1634 zijn
maar liefst acht van de elf leenmannen zittenblijvers van het voorgaande ambtsjaar. In alle volgende
jaren tot en met 1639 zette dit verschijnsel zich voort. Het maximum van drie opeenvolgende
ambtstermijnen werd ook met de regelmaat van de klok met de voeten getreden, met een eerste plaats
358
RABN, GW2, nr. 192, f. 39 r°
RABN, GW2, nr. 192, f. 39 v°
356
RABN, GW2, nr. 33, f. 495 v°
357
RABN, GW2, nr. 33, f. 558 v°
360
RABN, GW2, nr. 192, f. 40 r°
361
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
362
RABN, GW2, nr. 34, f. 10 v°
363
RABN, GW2, nr. 34, f. 20 r°
364
RABN, GW2, nr. 34, f. 26 v°
365
RABN, GW2, nr. 34, f. 95 v°
366
RABN, GW2, nr. 34, f. 109 v°
367
RABN, GW2, nr. 34, f. 137 v°
368
RABN, GW2, nr. 192, f. 56 r°
369
RABN, GW2, nr. 192, f. 55 v°
370
RABN, GW2, nr. 192, f. 56 v°
371
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 56.
359
60
den
voor Jan Baptista van Hoorenbeke die in de jaren 1631 tot 1639 onafgebroken in het leenhof gezeteld
heeft. Zoals uit bovenstaande lijst blijkt, bleven ook veel andere leenmannen langer zetelen dan
gewoonterechtelijk toegestaan was. Hoewel het leenhof en de kasselrijschepenbank bepaalde taken
samen moesten waarnemen, zetelden er (voor zover de hoofdschepenen gekend zijn) geen leenmannen
in de kasselrijschepenbank. De stadsschepenbank daarentegen werd niet zelden bevolkt door
leenmannen, soms voor hun ambtstermijn als leenman, soms erna, soms tussen twee mandaten als
leenman in, maar opvallend genoeg soms ook tijdens hun termijn als leenman. Georges (Joris) van
Hoorenbeke, Joos Leeman en Ferdinand de Maerschalcq illustreren deze, alweer onwettige praktijk in
1632372. Ook in 1633 tellen we drie leenmannen, Jan Leeman, Jan van Elsackere en Hildeward
(Eduart) van Praet die tegelijk stadsschepen waren. Schepen Jan Debbaut was de zoon van Lieven
Debbaut, die leenman was. Politieke dynastieën waren de stad in de 17e eeuw dus niet vreemd373. De
familie van Hoorenbeke zat in 1631, 1632 en 1638 met twee verwanten in het leenhof, alweer een feit
dat tegen het gewoonterecht van het leenhof inging374. Jan van Elsackere was naast zijn functie als
leenman in 1632 en 1633 ook griffier van het leenhof375. Over Joos Impyns, leenman in 1631376 leren
we, dankzij een proces voor de Grote Raad van Mechelen, dat hij in 1618 werkzaam was als notaris en
te Berlare woonde377. Als notaris zal hij als een van de weinigen onder de leenmannen over een
rechtendiploma beschikt hebben. Aangezien de stadsschepenbank en het leenhof qua samenstelling
vergelijkbaar waren, kan men het vermoeden uiten dat, net zoals in de stadsschepenbank, in de 17e
eeuw elk jaar ongeveer 1 à 2 leenmannen een juridische gediplomeerde achtergrond had378. Enige
ervaring met het recht strekte immers tot aanbeveling om in het leenhof te zetelen, echter ervaring kon
men ook door de praktijk verwerven.
Leenman in het leenhof was vaak niet het enige politiek wapenfeit dat een leenman in de 17 e eeuw
volbracht, vaak had men ook nog andere functies binnen het stads- of kasselrijbestuur van
Dendermonde. Gillis Pee de oudere was bijvoorbeeld reeds in 1593 griffier van het weeshuis van
Dendermonde379, later volgde hij Jaques van Breussegem op als lid van de Wet van Dendermonde380.
Zijn zoon Gillis Pee de jonge werd door Lucas Aventz opgevolgd als schepen van de stad
Dendermonde381. Aangezien Gillis Pee de oudere reeds in 1593 politiek actief was, zetelde zijn zoon
vermoedelijk in het leenhof in de jaren '30 van de 17e eeuw. De bovenvermelde familie van
Hoorenbeke bekleedde verschillende functies in de loop van de 17e eeuw. Lucas van Hoorenbeke was
372
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
RABN, GW2, nr. 2, f. 93 v° en A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 42.
374
RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v°, f. 17 r°, f. 42 r°, f. 44 v°, f. 46 v° en f. 206 v°.
375
RABN, GW2, nr. 2, f. 40 v°
376
RABN, GW2, nr. 2, f. 10 v°
377
ARA, Grote Raad van Mechelen, Beroepen uit Vlaanderen, Clerus, nr. 89, f. 33 r°.
378
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, pp. 37-52.
379
ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 1 r°
380
ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 5 r°
381
ARA, Aud., nr. 839/1/(11), f. 7 r°
373
61
onderbaljuw in 1608, twee van zijn bloedverwanten, Jooris en Georges waren dat jaar leenman382. Ook
in 1663 was een andere Jooris van Hoorenbeke leenman383. Een Georges van Hoorenbeke was in 1646
ontvanger van de domeinen van Dendermonde384, een functie waarin hij opgevolgd werd door
François van Hoorenbeke in 1668385. Deze zou de functie uitoefenen tot 1678, met een korte
onderbreking in 1673, wanneer Sergeant-Generaal Don Francisco Gonzales de Alvelda de functie
waarnam386. Na de intermezzo's van Jacques Kint tot 1689387 en Michel François van Coppenolle388,
zou in 1696 opnieuw een van Hoorenbeke receveur des domaines et fortifications worden, deze maal
Jean Baptiste389. De familie van Hoorenbeke vormde aldus een goed voorbeeld van een
stadspatriciërsfamilie uit Dendermonde, die een stevige politieke machtsbasis in stad en land
uitgebouwd hebben. De meeste leenmannen in deze eeuw komen bovendien uit Dendermonde stad of
uit dorpen op maximum een dagmars van de stad. Uit de gebieden buiten de kasselrij, die van het
leenhof afhingen, kon ik geen enkele leenman terugvinden.
De tweede periode neemt de jaren tussen 1714 en 1718 onder de loep. In totaal zijn voor deze periode
33 leenmannen bekend. Net zoals in de jaren '30 van de 17e eeuw, bleef het onwettige gebruik meer
dan drie leenmannen een ambtsverlenging toe te kennen in voege. Het leek veeleer het omgekeerde
van wat in het gewoonterecht geschreven stond, namelijk in plaats van twee of drie leenmannen die
hun termijn verlengd zien, was er elk jaar slechts een verversing van twee of drie leenmannen. Men
moet hierbij natuurlijk rekening houden met het feit dat lang niet alle leenmannen bekend zijn. Het
cumuleren van een functie in het leenhof en het ambt van stadsschepen gebeurde ook begin 18 e eeuw
nog steeds, zij het in minder grote mate dan in de voorafgaande eeuw. Zo was Charel Philippe de
Clercq in 1716 zowel leenman als schepen; in 1717 werd hij hierin vergezeld door Jan vanden
Branden en Jan Wautertijn390.
Opvallend is echter dat er tussen 1715 en 1717 ook tussen de
hoofdschepenen van het Land van Dendermonde een De Clercq genoemd stond. De hoofdschepenen
werden jammer genoeg steeds slechts met achternaam vermeld waardoor we niet kunnen besluiten of
het om Charel Philippe de Clercq zelf gaat, een familielid of dat het zelfs helemaal geen verwant
was391.
De laatst bekeken periode ligt aan het einde van het Ancien Regime, tussen 1784 en 1790392. Naar
analogie met de evoluties op de hogere juridische en bestuurlijke niveaus zou men een
382
RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v°
RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r°
384
ARA, Aud., nr. 1322, f. 70 r°
385
ARA, Aud., nr. 1322, f. 72 r°
386
ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r°
387
ARA, Aud., nr. 1322, f. 74 r°
388
ARA, Aud., nr. 1322, f. 76
389
ARA, Aud., nr. 1322, f. 78 r°
390
RABN, GW2, nr. 11, f. 275 v° en A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 52.
391
RABN, GW2, nr. 167, f. 47 r°, f. 100 v° en f. 149 r°.
392
Na 1790 is het niet meer mogelijk om voor alle drie de instellingen na te gaan wie er in zetelde.
383
62
professionalisering van de instelling verwachten, waarbij de organieke regels nauwer gevolgd worden
en geschoolde juristen de plaats innemen van lokale edelen. Enigszins paradoxaal is dat net op het
einde van het Ancien Regime we meer lage edelen in het leenhof, de stadsschepenbank en de
kasselrijschepenbank terugvinden, resp. jonkers Johannes Maria Carolus Anne393 en Petrus Augustinus
Josephus Ysenbrant in het leenhof394, Karel Jan Joseph de Waepenaert de Kerrebroeck en Ambrosius
Michael Joseph van den Broecke de Terbecq395in de stadsschepenbank396 en Baron d'Eetvelde397 en
diezelfde de Waepenaert en van den Broecke in de hoofdschepenbank398. Wat de leden van het leenhof
betreft kan men echter meteen bemerken dat het hier om ambtsadel gaat, aangezien Carolus Anne,
tegelijk als licentiaat in de rechten griffier van de stad Dendermonde was399. Dat laatste was volgens
het costumier recht, zoals eerder gezegd, eigenlijk verboden. Van de leenmannen hadden enkel
Carolus Anne (ook wel Anné geschreven) en Petrus Schoutheet een rechtenopleiding gevolgd. Den
grooten Brugschen Comptoir-almanach vermeldde ook Paulus Franciscus de Lantsheere, licentiaat in
de rechten, als leenman400; echter, in de onuitgegeven akten van het leenhof, werd hij enkel als griffier
van het leenhof aangeduid401. Het interessante aan de Brugsche Comptoir-almanach is echter dat ook
de straat waarin de leenmannen woonachtig waren aan de lezer meegedeeld worden. Op de griffier, die
in den Hoek van Affligem woonde, was het domicilie van alle andere leenmannen in 1786 gelegen in
het centrum van de stad Dendermonde402. Aangezien tussen 1784 en 1790 ook steeds dezelfde
leenmannen in ambt bleven, waren alle gekende leenmannen voor de bovenvermelde periode dus
inwoners van de stad Dendermonde. Enkel Petrus Schoutheet cumuleerde het ambt van leenman en
hoofdschepen; echter tussen de stadsschepenen zitten met Jacob Anne en Frans Andriessens in 1790
wel familieleden van de leenmannen403. Op het einde van de 18e eeuw was het ambt van leenman dus
in handen van het stadspatriciaat, die leenmannen leverden die vaker niet dan wel geadeld waren.
Professionele juristen in het leenhof bleven vaker uitzondering dan regel.
Algemeen kunnen we dus stellen dat leenmannen in het vorstelijk leenhof van Dendermonde meestal
afkomstig waren uit de stad zelf of een straal van een dagmars van de stad. Binnen het leenhof
behartigden ze de belangen van hun dorp indien ze niet uit de stad kwamen, zo bijvoorbeeld de enkele
393
RABN, GW2, nr. 32, f. 49 v°
RABN, GW2, nr. 32, f. 345 v°
395
Zoon Franciscus van den Broecke de Terbecq was tussen 1820 en 1837 burgemeester van Dendermonde en
later lid van het Nationaal Congres en de Kamer van Volksvertegenwoordigers (bron: Sine Nomine,
F.I.H. baron Van den Broucke, in: <
http://www.parlement.com/id/vg09lltdjay8/f_i_h_baron_van_den_broucke>, geraadpleegd op 04/04/2014.)
396
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 55.
397
RABN, GW2, nr. 192, f. 28 r°
398
RABN, GW2, nr. 192, f. 5 v°
399
P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach voor het jaer 1786, Brugge,
de Busscher, 1786, p. 210.
400
P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach, p. 212.
401
RABN, GW2, nr. 32, f. 339 r°
402
P. de Sloovere en J. de Busscher, Den grooten Brugschen Comptoir -almanach, p. 212.
403
A. De Vlaminck, Inventaire des Archives de la ville de Termonde, p. 56.
394
63
leenmannen uit Opwijk die tussenkwamen in een zaak voor hun burgemeester, meier en schepenen404.
Over het algemeen waren ze geen edelen en indien ze geadeld waren, dan was het meestal ongetitelde
of zeer lage adel. Het ambt van leenman werd vaak voorafgegaan door of gecumuleerd met een andere
functie, bijvoorbeeld in de stadsschepenbank. Vaak komen ook dezelfde namen terug, wat er op duidt
dat leenman zijn een functie was, die binnen bepaalde families zeer gegeerd was en onofficieel
doorgegeven werd. Een opvallende evolutie was dat naar het einde van de 18e eeuw het cumuleren met
het ambt van stadsschepen veel minder voorkwam, maar dat een langere ambtsperiode, die de
gewoonterechtelijk toegelaten termijn van 3 jaar ver oversteeg des te meer voorviel. Op andere
gebieden kent de vroegmoderne tijd eerder een continuïteit wat de leenmannen betreft. De organieke
regels uit de costumen bleken in de praktijk meer richtlijnen dan echte wetten te zijn. Een belangrijke
opmerking die evenwel nog gemaakt moet worden is dat men zich in principe ook kon laten vervangen
als leenman, maar dat nergens in de bronnen aangegeven staat of iemand nu zelf een leenman was of
een plaatsvervanger. Maar omdat, wanneer een baljuw of griffier vervangen werd, men steeds loco
baljuw of loco griffier noteerde, is het, tot verder onderzoek het tegendeel zou uitwijzen, het meest
werkbare om ervan uit te gaan dat elke leenman in het leenhof officieel namens zichzelf zetelde.
5.2.3. Andere ambtenaren verbonden aan het leenhof
In het personeelsbestand van het leenhof vinden we als eerste de griffier terug, deze hield de
administratie bij, verzorgde de notulen van de zittingen en schreef de vonnissen neer op straffe van
nietigheid405. Enkele griffiers waren, analoog met de perioden waarvoor de leenmannen opgezocht
werden: Jan van Elsackere van 1631 tot 1639, die ook leenman was in deze periode406, Joannes David
Pauwelaert van 1714 tot 1718407 en van 1784 tot 1790 Paulus Franciscus de Lantsheere408.
Vanaf de 12e eeuw kreeg de hoogbaljuw409 een vertegenwoordiger in de zogenaamde 'princelycke
prochies'. Deze meier was de plaatselijke vertegenwoordiger van de landsheer. De meier werkte voor
de lokale schepenbank, de lokale lagere rechtbank of vierschaar en maande de leenmannen van het
plaatselijk leenhof. Als maenheer van het lokale leenhof vervulde hij een cruciale functie aangezien
een vonnis slechts rechtsgeldig was, wanneer het werd uitgesproken in aanwezigheid van de meier. De
meier had ook een belangrijke politionele taak waarin hij geassisteerd werd door veldwachters, die de
hoogbaljuw aanstelde. De meierij hing af van het Leenhof van Dendermonde en werd om de drie jaar
door de vorst verpacht aan de meestbiedende. In de parochie Zele gebeurde dit begin 16 e eeuw voor
zo'n acht Vlaamse pond410.
404
RABN, GW2, nr. 187, f. 31 r°, f. 33 r° en f. 36 r°.
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek
gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 36.
406
RABN, GW2, nr. 2, f. 40 v°
407
RABN, GW2, nr. 11, f. 280 r°
408
RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r°
409
Cf. infra.
410
E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, pp. 242-243.
405
64
De overmeier of overamman was een ambtenaar van het Land van Dendermonde die een rechtsmacht
had die grotendeels dezelfde was als die van de amman van de stad Dendermonde. Net als de
hoogbaljuw moest ook hij een borg betalen ter verzekering van zijn beheer, in 1564 was dit bedrag
800 pond. Normaal gezien werd ook dit ambt door het leenhof verpacht aan drie pond groote per jaar.
De overamman had verschillende taken. Hij stond in voor de sommatiën en executiën van alle akten en
vonnissen van de schepenen in de parochies411. Verder moest hij boetes inzamelen, schepenen
bezweren recht te spreken, toezicht houden op het onderhoud van wegen, dijken en waterwegen, het
waarnemen van de belangen van wezen en minderjarigen. Voor het Leenhof assisteerde hij bij de
overdracht van erfgoederen. Indien nodig kon hij zich laten bijstaan door sergeanten412. In 1617 was
een zekere Eduart Oste overamman413.
Niet zelden lieten de hoogbaljuws zich in hun dagdagelijkse taken vervangen door andere
functionarissen. Zoals in het stuk over de leenmannen reeds aangehaald werd, gebeurde dit soms door
een loco baljuw, veel vaker echter was het de onderbaljuw of de luitenant-baljuw die deze taak op zich
nam. De onderbaljuw is een ambt dat samen met dat van hoogbaljuw in leen gegeven werd. In het
kernarchief van de Audiëntie vinden we een hele bundel van dergelijke "Patentes de haut et sous
Bailly de la Ville et Terroir de Tenremonde" terug414. Deze onderbaljuws bleken veeleer lokale figuren
te zijn, die voor of tijdens hun onderbaljuwschap een functie als burgemeester van een van de dorpen
binnen het Land van Dendermonde vervulden. In de akten van het leenhof zijn het vaak deze
onderbaljuws die aanwezig waren bij de zitting en als baljuw aangeduid werden en de teksten
ondertekenden415. Enkele bekende onderbaljuws zijn Lucas van Hoorenbeke in 1608416, Symoen de
Taeye in 1631417, Pieter vande Vijver in de jaren '30 van de 17e eeuw418, Prosper vande Vijver in
1644419 en Philips de Clippeleir in 1663420. Een van de belangrijkste personeelsleden van het leenhof
was evenwel de luitenant-baljuw, die zowel plaatsvervanger als assistent van de hoogbaljuw kon zijn.
Parallel met de griffiers en leenmannen kennen we de luitenant-baljuws voor de jaren 1631-1639,
1714-1718 en 1784-1790. In de jaren 1631 tot 1633 was Michel Moch, die zijn carrière startte als
drossaard van Buggenhout, de luitenant-baljuw van het Land en leenhof van Dendermonde421. Hij
werd in 1634 opgevolgd door de in 1635 tot jonker geadelde Charles Goethals422. In 1639 nam Pieter
411
J. Broeckaert, De Ammans van Dendermonde, Dendermonde, Sine Nomine, 1909, pp. 23-25.
Idem, p. 8.
413
ARA, Aud., nr. 1322, f. 148-149 r°.
414
ARA, Aud., nr. 1322, f. 2 r°
415
RABN, GW2, nr. 1-35, passim.
416
RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v°
417
RABN, GW2, nr. 184, f. 52 v°
418
RABN, GW2, nr. 184, f. 88 r°, f. 135 r° en f. 143 r°.
419
RABN, GW2, nr. 165, f. 2 v°
420
RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r°
421
RABN, GW2, nr. 2, f. 6 v°, f. 42 r° en f. 69 r°.
422
RABN, GW2, nr. 2, f. 123 r°
412
65
van de Vijver, die in 1632 onderbaljuw zou worden, zijn plaats in423. In het begin van de 18e eeuw
werd de functie waargenomen door Frans van Alstein, die het minstens tot 1718 zou blijven424. De
luitenant-baljuw in 1784 was Philippus Joannes Staes, die de functie niet meer uit handen zou geven
tot het einde van het Ancien Régime425.
423
RABN, GW2, nr. 2, f. 219 r°
RABN, GW2, nr. 11, f. 84 r°, f. 152 v°, f. 177 r°, f. 249 v° en f. 287 r°.
425
RABN, GW2, nr. 32, f. 14 r°, f. 208 r°, f. 339 r°, RABN, GW2, nr. 33, f. 6 r°, f. 289 r°, f. 469 v° en RABN,
GW2, nr. 34, f. 8 v°.
424
66
5.3 De hoogbaljuws
5.3.1 De functieomschrijving en bevoegdheden van de hoogbaljuw
De baljuw was als vertegenwoordiger van de (afwezige) vorst de belangrijkste vorstelijke ambtenaar
van de het Land van Dendermonde. Tussen 1364 en 1600 kende het Land van Dendermonde 57
baljuws, de gemiddelde ambtsperiode bedroeg aldus vier jaar. Vanaf het jaar 1700 tot het einde van
het Ancien Régime hadden de baljuws gewoonlijk een langere ambtstermijn. Sinds de 16 e eeuw werd
de baljuw gewoonlijk hoogbaljuw of gouverneur genoemd om een onderscheid te maken met de
baljuws van lagere leenhoven426.
Wie de ambitie had hoogbaljuw te worden, werd geacht aan enkele voorwaarden te voldoen. Die
voorwaarden namen al een aanvang nog voor men geboren was, aangezien een hoogbaljuw een
wettige afstammeling moest zijn, een bastaard kwam niet in aanmerking voor de functie427. Een
tweede voorwaarde met als doel de onpartijdigheid te verzekeren, was dat hoogbaljuws geen poorters
van hun standplaats mochten zijn428. Een feit dat niet alleen voor de baljuw zelf, maar vaak ook voor
zijn echtgenote gold429. Meer zelfs, hij moest ook afstand doen van ieder poorterschap, een regel waar
elke grafelijke agent zich naar behoorde te schikken430. Een universitair diploma was niet vereist,
enige kennis van de rechtspraktijk was aanbevolen431. De hoogbaljuw moest zich financieel borg
stellen voor zijn functie. Deze borgstelling gebeurde bij zijn eedaflegging voor de Rekenkamer van
Rijsel432. De benoeming van een hoogbaljuw gebeurde normaal gezien door de vorst zelf via
benoemingsbrieven. Met deze brieven kon een hoogbaljuw zich naar zijn standplaats wenden, waar hij
de ambtseed voor de lokale instanties aflegde433. De eed ging als volgt: "Ic (naam hoogbaljuw) zweere
goet ende recht bailluy van der poort ende lande van Denremonde te zijne, Mijns heeren recht van
Denremonde te bewarene, de heilige kercke in rechte te houdene, eerlijck wet ende vonnisse te doene,
diet aen mij verzouck oft doet verzoucken, de privilegien, rechten, costuymen ende usaigen van der
poort ende lande van Denremonde thoudene ende helpen houdenen, ons gheduchs heeren munte
thoudene ende helpen houdene ende alles te doene dat een goet gherecht bailluy van der poort ende
lande van Denremonde schuldich is van doene dat en sal ick niet laeten omme maeschijp, omme
vrieschap, omme hate, omme hulde, omme neydt, noch om egheen dinck, dat herte ghepeyzen mach,
426
E. Quintyn, ed., 1200 jaar Zele, Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, p.242.
Merk op dat bastaarden die voldoende vermogend waren door het betalen van zekere som aan de vorst voor
brieven van wettiging, toch juridische als wetigge kinderen erkend konden worden.
428
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een onderzoek
gesteund op de baljuwrekeningen, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p. 25.
429
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, Brussel, Paleis
der Academiën, 1967, pp. 110-111.
430
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 129.
431
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 26.
432
ARA, Aud., nr. 1322, f. 114 r° en f. 115 r°.
433
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 131.
427
67
oft moet utspreken, zoe moet mij God helpen."434 Elke hoogbaljuw was bovendien verplicht te
resideren in zijn ambtsgebied en mocht zich in principe slechts tijdelijk laten vervangen435.
De hoogbaljuw had verscheidene opdrachten, als vertegenwoordiger van de vorst en ambtenaar van
het Leenhof van Dendermonde was hij een soort gerechtelijk manusje-van-alles. Een greep uit zijn
takenpakket436: hij maande de leenmannen om recht te spreken en hij zat de zittingen van het Leenhof
voor. Zoals gezegd koos de baljuw uit een lijst van 18 voorgedragen leenmannen negen mannen die in
het Leenhof zetelden. De hoogbaljuw deed echter nog tal van andere benoemingen waaronder de
lokale schepenen in de 'princelicke prochies', de griffier, de meiers en uiteraard zijn eigen
medewerkers. Naast deze organisatorische opdrachten had de baljuw natuurlijk ook belangrijke
gerechtelijke functies. Vooreerst diende hij alle misdrijven die tot de bevoegdheid van het leenhof
behoorden op te sporen en eventueel te vervolgen. Niet alle zaken werden vervolgd daar de
hoogbaljuw als vertegenwoordiger van de vorst het compositierecht bezat. Het compositierecht kan
men vergelijken met onze hedendaagse minnelijke schikking. Vanaf de 15e eeuw beperkte de overheid
het compositiestelsel steeds meer. De hoogbaljuw werd verplicht om voorafgaand advies in te winnen
bij de vorst indien hij zware misdrijven wilde composeren. Bij ordonnantie was het vanaf juli 1570
zelfs verboden misdrijven waar een lijfstraf op stond te composeren, met uitzondering van
verschoonbare doodslag. Ook in naam van de vorst diende hij misdrijven op te sporen. In
aanwezigheid van twee leenmannen mocht hij getuigen verhoren en een proces-verbaal laten
opmaken. Voor ernstige delicten kon de hoogbaljuw een gerechtelijk onderzoek vorderen, een
'information préparatoire'. De informatie daarvoor werd ingezameld in aanwezigheid van twee
leenmannen of twee stadsschepenen van Dendermonde. Niet enkel in de voorbereiding van processen
werd de hoogbaljuw aan het werk gezet, hij moest ook de vonnissen van het leenhof ten uitvoer
brengen. Bij de tenuitvoerlegging kon hij goederen in beslag nemen, boetes innen en lijfstraffen laten
uitvoeren437. Het innen van de tiende denier, genaamd het marckgelt, dat betaald moest worden bij de
verkoop van niet-feodale goederen behoorde niet tot de rechten van de hoogbaljuw, hiervan moest hij
slechts verslag uitbrengen en de inning overlaten aan hoe het de vorst belieft. Toch heeft hoogbaljuw
Charles d'Aubremont dit betwist in het jaar 1621. Het innen van het marckgelt moet dus een lucratieve
aangelegenheid geweest zijn438.
De hoogbaljuws betaalden zelf hun eigen loon uit, een wedde die voor de kasselrij Dendermonde
overigens vrij klein was439. Voor elke zaak op een normale zittingsdag ontving de baljuw zes stuivers,
twaalf indien er een tussenvonnis of definitief vonnis gewezen werd. Akten opgesteld voor vrijwillige
434
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 28.
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, pp. 155-159.
436
De volledige taakomschrijving van de hoogbaljuw kan men terugvinden in een van de diverse uitgaven van
de costumen van Stad en Land en van het leenhof van Dendermonde.
437
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, pp. 30-35.
438
ARA, Aud., Nr. 1322, f. 108 r°-112 v°.
439
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, p. 165.
435
68
rechtspraak leverden hem tien stuivers op440. Wanneer de baljuw en leenmannen op verzoek van een
van de partijen samenkwamen voor een uitzonderlijke vergadering, dan werd hun salaris verdubbeld
ten opzichte van een gewone zitting441. Een plaatsbeschouwing en andere 'acten van hun officie'
leverden binnen de Stad, het Vrije en haar banmijl een gulden op, erbuiten 2 gulden en buiten de
kasselrij van het Land van Dendermonde kreeg de hoogbaljuw zes gulden per dag. Voor elke 'brief
van affixie ofte plackbrief' kreeg hij 9 stuivers442. Voor het zegelen van willige akten kreeg de baljuw
10 stuivers en voor elke gehorode oorkonde 3 stuivers443. Voor arrestaties op schepen en
lijkschouwingen kreeg de hoogbaljuw 10 stuivers op voorwaarde dat ze binnen de Stad en het Vrije
plaatsvonden, daarbuiten verdubbelde dit loon. Criminele zaken volgden dezelfde barema's als
burgerlijke zaken. Voor information préparatoire kreeg de baljuw ook 10 stuivers, voor
compromissen kreeg hij zelfs 2 gulden444. Daarnaast had de hoogbaljuw recht op een deel van de
inkomsten uit composties afgesloten in Baasrode-Sint-Amands, Oudegem, Wieze en Moorselkapittel445.
Aangezien een hoogbaljuw de hoogste vorstelijke vertegenwoordiger van een kasselrij was en er vrij
veel geld door zijn handen ging, was enige controle natuurlijk noodzakelijk. De controle gebeurde
voornamelijk door de Rekenkamer en dit op twee manieren. De voornaamste check was de rekenplicht
van de hoogbaljuw, de dubbel check de uitgavenlijst opgesteld door de leenmannen, stadsschepenen
en de griffier van het leenhof. Die laatste lijst somde immers de inkomsten en uitgaven van de baljuw
op, waardoor men kon nagaan of de rekeningen die een hoogbaljuw zelf instuurde wel klopten446.
5.3.2 Vorstelijke getrouwen, stadspatriciaat en kleine heren
In de praktijk van de 16e eeuw bleken volgens Bart de Wilde de hoogbaljuws vaak heren van kleine
heerlijkheden te zijn met geen of een lage adellijke titel zoals ridder. Hij zag slechts bij uitzondering
een belangrijke officier uit het leger of een hoge edelman tot hoogbaljuw van het Land van
Dendermonde verkozen worden, ze oefenden dit ambt dan echter niet persoonlijk uit, maar lieten zich
vervangen447. Zoals uit onderstaande korte biografische studie van de hoogbaljuws zal blijken, moet
dit beeld toch enigszins genuanceerd worden. De hoogbaljuws waren inderdaad vaak kleine heren,
maar regelmatig zien we ook getrouwen van de vorst de functie op zich nemen. Een functie waarin ze
zich soms lieten vervangen zoals Christoffel de Barouze, maar die ze net zo goed soms zelf uitvoerden
zoals Allard Bentinck.
440
Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, by syne Majest.
gedecreteert den 19. Meye Anno M.D.C.XXVIII, Dendermonde, Jacobus Ducaju, 1741, p. 25.
441
Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, 1741, p. 26.
442
Sine Nomine, Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde, Gent, Petrus de Goesin, 1773,
pp. 33-34.
443
Sine Nomine, Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde,1773, p. 35.
444
Sine Nomine, Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, 1741, pp. 28-29.
445
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 31.
446
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 29.
447
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 25.
69
Jacob Donche (1477-1480 en 1485-1486)448
Jacob Donche werd in 1432 geboren te Veurne en maakte na zijn rechtenopleiding een snelle opgang
in de Gentse ambtenarij dankzij zijn huwelijk met de zus van rechtsgeleerde Pieter Boudens. Hij was
onder andere kiezer van de schepenbank en stad en meermaals commissaris bij de vernieuwing van de
wet. Vanaf 1457 werd hij secretaris van de Raad van Vlaanderen om enkele jaren later raadsman te
worden en vervolgens in 1463 commissaris. In 1469 nam hij de taak van ontvanger van Vlaanderen in
het Gentse ter hand. In 1473 schreef hij het ambt van watergraaf en moermeester van Vlaanderen op
zijn cv. Een functie die hij dat jaar combineerde met een zetel als raadsheer in de Raad van
Vlaanderen449. In datzelfde jaar trad hij voor de tweede maal in het huwelijksbootje, ditmaal met
Philippa Utenhove450. Jacob Donche zou ook raadgever van hertog Filips de Goede geweest zijn451. De
herfst van zijn carrière bracht Jacob door in Dendermonde, waar hij door de zegelbrief van Maria van
Bourgondië in 1477 tot hoogbaljuw benoemd werd452. In deze functie vervolledigde hij twee
ambtsperioden: een eerste van 1477 tot 1480, waarna hij vervangen werd door Siger Spot en
vervolgens opgevolgd door Jean d'Ideghem en Karel van Masseme en een tweede tussen 1485 en
1486. Tussendoor maakte hij regelmatig deel uit van Bourgondische hertogelijke zendingen naar
onder andere de Engelse koning. Op 30 juli 1492 stierf hij op zestigjarige leeftijd en werd begraven in
de O.L.V.-kerk te Dendermonde453. Dat Jacob verschillende kinderen moet gehad hebben staat vast,
hun identiteit is echter op Lieven Donche, een rechtenstudent en kanunnik te Dendermonde, na
onduidelijk454.
Siger Spot (1480)
Jacobus Maestertius vermeldde dat Siger Spot in 1480 Jacob Donche bij diens afwezigheid verving455.
Jean d'Ideghem (1481-1483)
Over Jean d'Ideghem, ook wel de Yedeghem genoemd, is relatief weinig geweten. Jean was heer van
Wieze en was gehuwd met Cécile de Liedekercke, die in 1477 overleed456. Bij een gevecht tussen de
448
K.G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, Gent,
Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1982, p. 9.
449
K. G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, pp. 1-3.
450
P. Donche, Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad
van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492), Sine loce, sine nomine, 1982,p. 4.
451
C.W. Dutschke, R. Rouse en M. Ferrari, Medieval and Renaissance Manuscripts in the Claremont Libraries,
Berkeley, University of California Press, 1986, p. 88.
452
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de Costumen, Statuten
ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof aldaer zijnde, t'Samen gestelt by
Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, p. 42.
453
K. G. Van Acker, Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van Dendermonde, pp. 1012.
454
P. Donche, Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de
Raad van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492), Sine loce, sine nomine, 1982, pp. 6-8.
455
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 42.
70
Gentenaars en de baron van Boelare in 1492 sneuvelde een zeker Jean d'Ideghem, die toen baljuw van
Boelare was457. Waarschijnlijk gaat het hier over dezelfde Jean d'Ideghem die baljuw van
Dendermonde was. Reeds enkele maanden voor zijn functie als hoogbaljuw, hield hij als onderbaljuw
de rekeningen van de hoogbaljuw bij458.
Karel van Massemen (1483-1485)459
Karel van Massemen behoorde tot de belangrijke adellijke familie van Masseme, echter over hemzelf
is nagenoeg niets bekend. Wel was een zeker Ogier van Masseme de heer van Overmere ten tijde van
zijn baljuwschap460. Aangezien Overmere binnen het Land van Dendermonde lag en gehouden werd
van het leenhof van Dendermonde, was een waarschijnlijke familiale band met de hoogbaljuw zeker
geen nadeel.
Christoffel de Barouze (1486-1498)
Christoffel de Barouze (Cristóbal de Barbosa) werd vermoedelijk rond 1420 geboren en was van
Portugese oorsprong. De Barouze had nauwe banden met de Bourgondische hertogelijke hofhouding,
waar hij zelf een lange tijd deel van uitmaakte461. Hij vervulde er de functies van schildknaap over
wijnschenker tot premier maître d'hôtel of hofmeester. Omdat hovelingen slechts drie tot zes maanden
per jaar effectief aan het hof moesten werken, kon Christoffel toch woonachtig zijn in
Dendermonde462. In 1498 huwde hij met Philippa Utenhove, de weduwe van Jacob Donche die op dat
moment nog maar 32 à 33 jaar oud moet geweest zijn463. De Barouze werd enkel in grafschriften en de
werken van Lindanus en Maestertius vermeld als hoogbaljuw, door hem opgesteld rekeningen zijn
niet terug te vinden. Leo Pée suggereerde daarom dat Jan Cotereau (of Coutreau), die wel als baljuw
de rekeningen opstelde, waarschijnlijk de onderbaljuw was die de Barouze de facto verving. Waarom
zou de Barouze nu een plaatsvervanger nodig gehad hebben? Ook op die vraag komt Leo Pée met
enkele antwoorden. Ten eerste moet de Barouze reeds vrij oud geweest zijn op het moment dat hij
hoogbaljuw werd, ten tweede was hij zonder twijfel steeds zeer druk doende geweest als hofmeester
aan het Bourgondisch-Habsburgse hof en tot slot had de Barouze als Portugees mogelijks de taal niet
456
Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne, Mechelen, P.J.
Hanicq, 1779, deel 1, p. 144.
457
A. De Portemont, Recherches historiques sur la ville de Grammont en Flandre, Gent, Camille Vyt, 1870, p.
122.
458
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove, promotoren van de Mariadevotie in de O.-L.Vrouwecollegiale te Dendermonde.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, reeks 4, 26 (2007), p. 25.
459
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 42.
460
F. Buylaert, Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500), Gent, Academia Press, 2011, p. 469.
461
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 10-11.
462
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 19-20.
463
J. Gaillard, Bruges et le Franc ou leurs magistratures et leur noblesse, Brugge, sine nomine, 1857-1864, p.
33.
71
goed onder de knie464. Een hofambtenaar die een hoogbaljuwschap in gift kreeg van de vorst was
immers geen uitzondering, een plaatselijke vervanger die in de praktijk de functie waarnam voor een
titulaire baljuw evenmin465. Hij overleed op zeer hoge leeftijd in 1526 en werd begraven in de OnzeLieve-Vrouwekerk van Dendermonde466.
Jean de Cotereau (1486-1498)
Jean de Cotereau, baron de Jauce, zag het levenslicht te Puiseux in 1460 en verwierf door het huwelijk
met Margriete van Widoie de heerlijkheid Asse467. Jan was vermoedelijk de facto hoogbaljuw van het
Land en de Stad van Dendermonde, een ambt waarin hij als plaatsvervanger voor Christoffel de
Barouze fungeerde. Na het aftreden van deze laatste in 1498 werd hij zelf officieel hoogbaljuw468.
Enkele maanden voor zijn dood midden 1506 verkocht hij de heerlijkheid Asse aan de abdij van
Affligem voor 24000fl469. Zijn leuze was Valeur et prudence470.
Leon de Proost (1504-1505)471
Op 16 december 1504 vond de eedaflegging als hoogbaljuw van Leon de Proost, fs. Jans plaats. Lang
heeft hij echter niet van de vruchten van deze functie kunnen genieten, daar hij reeds in 1505
overleed472.
Olivier van Royen (1505-1507)
Ridder Olivier van Royen was in 1490 heer van de heerlijkheid Paddeschoot die gelegen was in
Waasmunster en Belsele473. Van Royen was hoofdschepen van het Land van Waas474, maar begin 16e
eeuw trok hij naar Dendermonde waar hij hoogbaljuw werd475 en het Prinsenhof op de Vlasmarkt
aankocht. Zijn zoon en opvolger heette Jan van Royen476. Olivier ligt begraven in de Onze-LieveVrouwekerk van Dendermonde477.
464
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", pp. 26-29.
J. Van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, pp. 148-149.
466
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", p. 10.
467
J. Ockeley, "De familie de Cotereau.", in: Ascania, 22 (1979), p. 96.
468
ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 4 v°.
469
J. Ockeley, "De familie de Cotereau.", p. 96.
470
J. Spanhove, " Feiten en anekdoten over de Cotereau's.", in: Ascania,25 (1982), p.41.
471
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 43.
472
L. Pée, "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove", p. 27.
473
A. Siret, Het Land van Waas, Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, p. 344.
474
A.J.L. van den Bogaerde van Terbrugge, Het distrikt St. Nikolaas, voorheen Land van Waes, povincie OostVlaanderen: beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde; gevolgd door eene
bijzondere beschrijving van elke stad, dorp, of gemeente in hetzelve gelegen, Sint-Niklaas, E. Dorey, 1825, deel
3, p. 56.
475
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 80 v°.
476
A. De Vlaminck, "De stad en de heerlijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen. IV. De
straten van Dendermonde (Over-Dender).", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, reeks 1, 1866-1867, 4, p. 170.
477
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 43.
465
72
Alard Bentinck (1507-1517)
Allard Bentinck (ook bekend als Alaert Benthon) was ontvanger van de stad Doornik en kamerheer
van Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Savoye478. Bentinck was na zijn baljuwschap in 1549 in
een proces voor de Grote Raad van Mechelen verwikkeld met zijn zoon ridder Laurens Bentinck, heer
van Bonseval, over de aliënatie van een leen479. Op 23 november 1507 legde Allard Bentinck de eed af
waarmee hij het hoog- en onderbaljuwschap van de stad en het Land van Dendermonde verwierf. Hij
droeg Hendrick van Steenvliet voor als zijn onderbaljuw. Zijn voorganger Olivier van Roye werd
stadhouder480.
Lievin van Pottelsberghe (1517-1518)
Triptiek481 van Lieven van Pottelsberghe en zijn vrouw Liviene van Steelandt door Gerard Horenbault 482.
Lieven van Pottelsberghe was de zoon van de Waaslanders Lieven van Pottelsberghe sr. en Liviene
Snibbels483. Hoewel hij uit een vrij onopvallende familie afstamde, was hij een rijzende ster die in
slechts enkele decennia opklom tot een van de machtigste en gefortuneerde personen in Vlaanderen.
Zijn huwelijk met Liviene, dochter van de rijke Waaslandse familie van Steelandt, heeft hem geen
windeieren gelegd. Van Pottelsberghe was de laatste Vlaming die in de eerste helft van de 16e eeuw
een indrukwekkende politieke carrière heeft kunnen uitbouwen zonder academische opleiding484. Een
478
J.S. Brewer, Letters and Papers, Foreign and Domestic, of the Reign of Henry VIII: pt.1-2. 1515-1518,
London, Her Majesty's Stationary Office, 1864, p. 847.
479
ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 3, f. 11 r°.
480
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 80 r° + v°.
481
Het middenpaneel is verloren gegaan.
482
Bron afbeelding: <http://www.mskgent.be/nl/collectie/1350-late-middeleeuwen/gerard-horenbouttweeportretten>, geraadpleegd op 08/05/2014.
483
A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVI e eeuw.", in:
Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), p. 93.
484
H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", in:
Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, XXXIV (1980), p.
136.
73
blik op de carrière leert ons dat Lieven lid was van de Raad van Vlaanderen en volgens Van de
Veegaete ook van de Geheime Raad van Karel V485. Hij vervulde ook de functie van meester der
requesten en ontvanger-generaal der domeinen in Vlaanderen486, sinds 1520 was hij ook de ontvanger
van de beden in het Land van Waas487. Van 1512 tot 1517 zetelde hij in de schepenbank van de
kasselrij van het Land van Waas, alwaar hij zich het laatste jaar liet vervangen om zich op het
hoogbaljuwschap van Dendermonde te richten488. Te Oudenaarde was hij een van de commissarissen
van de wet tussen 1506 en 1518, in 1520 en van 1522 tot 1526489. Nepotisme, steekpenningen en het
cumuleren van verschillende ambten waren essentieel voor Lievens machtspolitiek490. Ook op
materieel vlak was Lieven van Pottelsberghe zeer actief, niet alleen was hij heer van MerendreeVinderhoute, waar hij het kasteel liet opknappen, ook kocht hij de heerlijkheid Wissekerke te Bazel in
1516 en voegde hier onder andere de heerlijkheden Ten Dorent, Ten Ast, Te Bays en Beaufort mee
samen en liet bij machtiging van Karel V officieel verenigen tot één grote heerlijkheid Wissekerke van
637bd491. Liviene schonk de heerlijkheid in 1548 aan haar broer Servaas van Steelandt, wiens
kleinzoon, die ook Servaas heette en hoogbaljuw van het Waasland was, de heerlijkheid als
huwelijksgift van zijn vader Willem van Steelandt zou krijgen492.
Hoewel Lieven een bloeiende carrière had en zeer vermogend was, was zijn privéleven een stuk
minder rooskleurig. Van zijn vijf kinderen, stierf Florens in 1517 tijdens zijn rechtenstudies te
Orleans, nog drie andere kinderen lieten voortijdig het leven. Getuige hiervan zijn de gouden kruisjes
die kinderen op de portretten in hun gevouwen handen dragen. Enkel François van Pottelsberghe (cf.
infra) overleefde zijn vader. Deze onfortuinlijke gebeurtenissen en de nood om voor eigen zielenheil te
zorgen, zetten Lieven en Liviene ertoe aan zich sterk te engageren in liefdadigheid. Gulle schenkingen
aan de Sint-Michielskerk, nabij zijn woning in de Hoogstraat te Gent, brachten de kerk een nieuw
altaar, een nieuw orgel, herstellingen aan de toren, inclusief zes nieuwe klokken en tot slot een
prachtige "Vinderhoute-kapel" waar Lieven en zijn echtgenote zouden begraven worden493. In 1513
lieten ze het Alijnshospitaal restaureren en uitbreiden494. Hoewel hij zelf geen universitaire vorming
genoten had, beseft Lieven het belang van scholing. Daarom schonk hij studiebeurzen aan studenten
485
Lieven kan hoogstens enkele maanden lid geweest zijn van de Geheime Raad aangezien de Collaterale Raden
in 1531 opgericht werden en van Pottelsberghe datzelfde jaar overleed. A. Van de Veegaete, "Lieven van
Pottelsberghe. Een Gents maecenas", p. 93.
486
A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas", p. 93.
487
R. Vermeir en S. De Smet, "Kopstukken Van De Kasselrij: De Hoogbaljuws Van Het Land Van Waas in De
Zestiende En Zeventiende Eeuw." in: Pro Memorie, 15 (2013) 2, p. 206.
488
R. Vermeir en S. De Smet, "Kiezen Zonder Te Verliezen: Hoogbaljuw Servaas Van Steelant En Het Land
Van Waas, 1562-1585.", in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 66
(2013) p. 98.
489
L. Van Lerberghe, Audenaerdsche Mengelingen, Oudenaarde, Drukkerij van Gomar de Vos, 1846, pp. 220229.
490
H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 137.
491
A. Maris, "Lieven van Pottelsberghe, heer van Wissekerke.", in: Heemkring Wissekerke, 5 (1980), 1, pp. 1-2.
492
R. Vermeir en S. De Smet, "Kiezen Zonder Te Verliezen", p. 98.
493
A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas", pp. 100-101.
494
H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 127.
74
van de Hiëronymietenschool te Gent, zodat ook kinderen van arme burgergezinnen een goede
vooropleiding voor een academische opleiding konden genieten. De uitblinkers sponsorde hij ook
tijdens hun universitaire studies495.
Kasteel van Vinderhoute, buitenverblijf van Lieven van Pottelsberghe 496.
Adriaan Bette (1518-1531)
"Pour être quelque chose à Gand, il faut être triste, vilain ou bête" zegt het spreekwoord, verwijzend
naar de drie belangrijke families Triest, Vilian en Bette497, en inderdaad Adriaan Bette bekleedde
tussen 1529 en 1530 en nogmaals in 1539 het ambt van voorschepen van de Keure en tussen 1535 en
1536 was hij voorschepen van het Gedele van Gent498. De mythe ging dat Adriaan Bette een verre
afstammeling zou geweest zijn van de oude heren van Dendermonde; in die zin zou men zijn
baljuwschap tussen 1518 en 1531 als niet meer dan terecht kunnen beschouwen499. In zijn functie als
hoogbaljuw van Dendermonde betaalde Adriaan Bette de som van 18000fl die hij ontvangen had van
Engelbert, aan Phillipe von Kleef, heer van Ravenstein, neef van Engelbert, voor de aankoop van de
495
H. De Ridder-Symoens, "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende eeuw.", p. 128.
Bron afbeelding: A. Sanderus, Flandria Illustrata, Keulen, Cornelius van Egmondt, 1641-1644, deel I, p. 178.
497
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1889-1893, vol. 2, p. 17.
498
J. Dambruyne, Corporatieve middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16de-eeuwse Gentse
ambachtswereld, Gent, Academia Press, 2002, p. 804.
499
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 14-15.
496
75
heerlijkheid van Ingelmunster500. Tussen 1518 en 1538 was Adriaan Bette ook kastelein van
Rupelmonde501. Naast het vlijtig verzamelen van publieke ambten had Adriaan Bette nog tijd over om
de heerlijkheid Schellebelle-Wanzele van Karel V in 1537 in leenpand te nemen voor 7800fl.502,
tweemaal te huwen met respectievelijk Jacqueline de Verdiere en Joozyne Colins en in 1540 de graad
van ridder te aanvaarden. Na een druk leven werd hij in maart 1547 begraven in de Sint-Baafskerk te
Gent503.
Jacques de la Trolière (1531-1542) 504
Ridder Jacques de la Trolière, heer van Beaumanoir en Houplin, was maître d'hôtel aan het hof van
Karel V. Zijn broer Pierre de la Trolière doorliep een hele carrière in de clerus als kanunnik, deken van
de kathedraal van Doornik en seculier abt van de Notre Dame te Namur 505. Op 25 oktober 1539
schreef Jacques de la Trolière een brief aan landvoogdes Maria van Hongarije dat ze zich geen zorgen
hoefde te maken over de loyaliteit van de Dendermondse bevolking. Hij verzekerde haar dat de
Dendermondenaars bereidwillig stonden tegenover het rijk en niet zouden meegaan in de Gentse
Opstand506. In 1532 was Willem vanden Hoyen zijn onderbaljuw507, in 1540 was dat Jan Coene508.
François van Pottelsberghe (1542-1544)
François van Pottelsberghe was de zoon en erfgenaam van Lieven van Pottelsberghe als heer van
Merendree en Vinderhoute509. François was de enige van de vijf kinderen van Lieven en Liviene die
overleefde. Hij huwde met Jacqueline de Bonnieres de Suastre. Hij bleef aan als hoogbaljuw van
Dendermonde tot zijn dood in 1544510.
500
M.M. en H. Caillon, Catalogue des livres d'histoire, voyages, généalogie, art héraldique, numismatique, etc.,
Ainsi que des chartres et autres documents manuscrits. Délaissés par feu, Gent, E. De Busscher et fils, 1867, p.
70.
501
A. Siret, Het Land van Waas, Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, p. 236.
502
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde,vol. 2, p. 13.
503
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 14-15.
504
M. Gachard, Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme, Bruxelles, M. Hayez, 1846,
pp. 278-279.
505
J. de Theux de Montjardin, Le Chapitre de Saint-Lambert à Liège, Bruxelles, FR. Gobbaerts, 1871, deel 3,
pp. 109-110.
506
M. Gachard, Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme, Bruxelles, M. Hayez, 1846,
pp. 278-279.
507
ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 43 r°.
508
ARA, Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles, nr. 73, f. 138 r°.
509
F. Gyselynck, Notice historique sur la commune de Meerendré, Gent, Imprimerie Leonard de Hebbelynck,
1847, p. 21.
510
A. Van de Veegaete, "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVI e eeuw.", in:
Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), p. 94.
76
Jean de Wignacourt (1544-1546)
Ridder Jean de Wignacourt, heer van Vleteren, werd hoogbaljuw van Dendermonde in 1544511. Als
luitenant-baljuw en stadhouder koos hij Jan van Royen, zoon van oud-hoogbaljuw Olivier van Royen.
Regnier van Steghen stond Jean bij als onderbaljuw512. Zijn ouders waren Hugues de Wignacourt en
Jeanne de Tramecourt513. Hij was gehuwd met Barbe de Sars in 1522. Samen hadden ze één zoon
Philippe de Wignacourt514.
Jean de Montmorency (1546-1554)
Epitaaf van Jean de Montmorency515.
Jean de Montmorency, seigneur van Courrieres, van Ourges, Mesnil sur Rielle en Quesnoy, werd
geboren als tweede zoon van Hugues de Montmorency en Jossine van Saint-Omer. In 1525 stelde
Karel V hem aan als kapitein en soeverein-baljuw van het kasteel van La Motte au Bois de Niepe. In
1534 werd hij maître d'hôtel van Karel V. Kort daarna plaatste keizer Karel hem over naar zijn wacht,
alwaar hij kapitein van de boogschutters werd. In 1540 nam Jean de Montmorency de functie op van
hoogbaljuw van de stad en kasselrij van Cassel. Enkele jaren later kreeg hij de eer adviseur en
511
ARA, Aud., f. 184 r°.
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 79 r°.
513
F.A.A. de La Chesnaye des Bois, Dictionnaire Généalogique, Héraldique, Chronologique Et Historique,
Paris, Duchesne, 1761, p. 610.
514
Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, p. 201.
515
Bron afbeelding: A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée
par chartes, tiltres, arrest et autres bonnes et certaines prevues, Paris, Sebastien Cramoisy, 1624, p. 507.
512
77
kamerheer van de keizer te worden516. Rond die tijd was Jean ook tegelijkertijd hoogbaljuw van Stad
en Land van Dendermonde, van Aalst en van Geraardsbergen517. Voor bewezen diensten werd hij in
1555 opgenomen als ridder in de Orde van het Gulden Vlies. In 1559 kreeg hij het bestuur van Lille,
Douai en Orchies onder zijn hoede518. Hij verbond zich in de echt met Philippe de Lannoy, dochter
van Ferry de Lannoy. Hun enige zoon N. de Montmorency overleed voor zijn vader op jonge
leeftijd519.
Antoine de Noirthoud (1554-1557)
Anthoine de Noirthoud, ridder en vrijheer van Baeyeghem520, seigneur van Quesnoy was tussen 1544
en 1546 provoost van de stad Bergen521. Hij was gehuwd met Catherine de Baenst, dochter van Guy de
Baenst, heer van Oostkerke en burgemeester van Brugge. Catherine was ook de zus van Jozef de
Baenst522.
Jozef de Baenst (1557-1563)
Ridder Jozef de Baenst, heer van Oostkerke en Mélissant, was burgemeester van Brugge in 1551 en
1552, voorzitter van de Brugse schepenbank in 1558 en voogd van het Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potterie
hospitaal te Brugge. Hij was gehuwd met Hardewige de Berménicourt en volgde in 1557 zijn
schoonbroer op als hoogbaljuw van Dendermonde. Hij overleed in 1563523.
Jean de Bonnières (1563-1673)
Jean de Bonnières was de zoon van Philippe de Bonnières en Jacqueline de Thiant. Hij was heer van
Vichte en burgemeester van Brugge524. Hij was reeds hoogbaljuw van Dendermonde toen de hertog
van Alva hem in oktober 1572 ook aanstelde als gouverneur van de stad525. Hij huwde tweemaal. Een
eerste huwelijk met Marie de Lattré bleef kinderloos, uit het tweede huwelijk met Jeanne de Baenst
516
A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée par chartes, tiltres,
arrest et autres bonnes et certaines prevues, Paris, Sebastien Cramoisy, 1624, p. 504.
517
A.L.P.B. de Robaulx de Soumoy, Considérations sur le gouvernement des Pays-Bas, Bruxelles, C. Muquardt,
1872, vol. 1, p. 106.
518
F. Kermina, Les Montmorency. Grandeur et déclin, Sine loco, Perrin, 2002, p. 140.
519
A. Du Chesne, Histoire Généalogique de la maison de Montmorency, pp. 505-508.
520
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 44.
521
G. de Boussu, Histoire de la ville de Mons, Mons, Varret, 1725, p. 20.
522
J.F.A.F. de Azevedo Coutinho y Bernal, Généalogie de la famille de Coloma, Leuven, Sine nomine, 1777, p.
166.
523
J.J. Gaillard, Bruges et le Franc ou Leur magistrature et leur noblesse, avec des données historiques et
généalogiques sur chaque famille, Brugge, Gaillard, 1857, p. 39.
524
J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M. de Vegiano, Gent,
Gyselynck, 1865, deel 1, p. 251
525
L.P. Gachard, Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas (1558-1577), Bruxelles, Librairie
ancienne et moderne, 1848-1879, deel 2, p. 286.
78
sproten twee kinderen voort. Zijn zus Jacqueline de Bonnières was gehuwd met François van
Pottelsberghe, een van zijn voorgangers als hoogbaljuw van Dendermonde526.
Jacques d'Ideghem (1573-1577)
Jacques d'Ideghem was de achterkleinzoon van hoogbaljuw Jean d'Idegem. Net als zijn
betovergrootvader was hij heer van Wieze en door de patentbrieven van 12 juni 1573 werd hij
aangesteld als gouverneur en hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde. Hij was getrouwd met
Agnès de Ghiselin en overleed in 1577527.
Louis de Blois (1577)
Louis de Blois, heer van Trelon, was een getrouwe van don Juan van Oostenrijk en het Spaanse
katholieke bestuur. Hij werd reeds snel vervangen door François de la Kethulle528.
François de la Kethulle (1577-1583)
François de la Kethulle, heer van Ryhove, beschermde de hertog van Aerschot, burgemeester van Gent 529.
526
J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 251.
Sine Nomine, Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne, Mechelen, P.J.
Hanicq, 1779, deel 1, p. 144.
528
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 44.
527
79
François de la Kethulle, geboren in het kasteel van Everstein in Wondelgem, was waarschijnlijk beter
bekend onder de naam van een van de heerlijkheden die hij bezat, namelijk Ryhove. Zijn vader
Philippe de la Kethulle was ook heer van Noorthout (Noirthoud)530. Omdat hij lange tijd in de Duitse
gebieden verbleven had en dus de Duitse taal machtig was, werd hij door de vier leden van de Staten
van Vlaanderen naar Dendermonde gestuurd om te onderhandelen met de Duitse kolonel von
Polweiler, die samen met zijn troepen deze stad en Ninove bezette. Polweilers huurlingen waren
ontevreden omdat ze reeds maanden wachtten op achterstallig loon van de Spaanse regering. François
de la Kethulle won hun sympathie en slaagde erin een aftocht te onderhandelen in ruil voor 260000fl.
Don Juan was niet happig op de aftocht en ordende Louis de Blois om de onderhandelingen
(tevergeefs) te verhinderen531. De Staten van Vlaanderen boden hem als dank het hoogbaljuwschap
van Dendermonde aan, weifelend aanvaardde hij de post. Ene van Royen was toen burgemeester van
de stad. Tijdens de Godsdienststrijd was hij samen met Jean van Hembyze een van de bestuurders en
voorvechters van de Gentse Calvinistische republiek. Op de nacht van 28 oktober 1577 arresteerde hij
verschillende katholieke kopstukken in de stad Gent en sloot ze op in zijn huis, het hof van Ryhove in
de Onderstraat532. Als trouwe volgelingen van Willem van Oranje trachtten François en zijn broer
Willem ook andere Vlaamse steden aan de opstand te onderwerpen. In Brugge slaagden ze erin
tijdelijk een Calvinistisch bewind op te richten. In 1581 na de mislukte machtsovername van Anjou te
Antwerpen trok de la Kethulle zich een eerste keer terug in Dendermonde, waar hij de spanningen
tussen de bourgeoisie en zijn garnizoen suste533. Eind 1583 voerde Farnese een actief
heroveringsbeleid in de Nederlanden. De la Kethulle trok met een detachement vanuit Dendermonde
naar Gent, om daar vast te stellen dat Hembyze de benen genomen had en de magistraten zijn leger
voor gesloten poorten lieten staan. Kapitein Ryhove, zoals François ook wel genoemd werd, had veel
van zijn vroegere populariteit verloren. In 1584 verschanste hij zich in Dendermonde, waar hij moeite
had zijn leger in het gareel te houden. Nadat hij vernam dat Oranje geliquideerd was, spoedde hij zich
naar het Noorden om diens uitvaart bij te wonen. Hij hoopte met de Staatse raad de situatie in het
Zuiden te kunnen bespreken en opnieuw steun te krijgen, maar werd slechts lauw verwelkomd. Na een
ernstige ziekte moest hij vaststellen dat hij niet meer naar Gent of Dendermonde kon terugkeren, daar
deze steden door Farnese heroverd waren en zijn goederen verbeurd verklaard534.
Opvallend is dat François de la Kethulle in de jaren dat hij in Dendermonde aanwezig was, in hoogst
eigen persoon de taken van hoogbaljuw wel degelijk uitgevoerd heeft, terwijl de man eigenlijk
529
Bron afbeelding: < http://www.geheugenvannederland.nl/?/indonesie_onafhankelijk_-_fotos_19471953/items/RIJK04:RP-P-OB-79.113/&p=2&i=15&t=235&st=Gent&sc=subject%20all%20%22Gent%22/>,
geraadpleegd op 25/06/2014.
530
P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove et son fils Louis, Bruxelles,
Bruylant-Christophe & co, 1890, p. 5.
531
P. Leynen, "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84).", in: Gedenkschriften van
de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 19 (1970-1971), pp. 65-66.
532
P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, pp. 6-7.
533
P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, p. 14.
534
P. Fredericq en H. Vander Linden, François de la Kethulle, seigneur de Ryhove, pp. 16-18.
80
bijzonder druk was met de opstand en de Gentse Calvinistische republiek te leiden535. Toen griffier
Cornelis de Bricquegny in oktober 1590 voor de Raad van Vlaanderen gedaagd werd op beschuldiging
van fraude, poogde hij een deel van de schuld af te schuiven op hoogbaljuw 'Ryhove', wat makkelijk
was aangezien François de la Kethulle op dat moment reeds overleden was536.
5.3.3 Spaanse militairen
Charles d'Aubremont (1584-1621)
Charles d'Aubremont, seigneur van Ribaucourt, Plancques en Grembergen, werd reeds in 1580 tot
hoogbaljuw van Dendermonde benoemd537. Echter omdat de stad toen nog in handen was van de
calvinist François de la Kethulle, kon d'Aubremont zijn post nog niet betrekken. Voor zijn
hoogbaljuwschap was hij bevelhebber van een regiment Waalse voetknechten538. In 1596 werd hij tot
ridder geslagen539. Hij was gehuwd met Catherine de Schetz de Grobbendonck, samen kregen ze acht
kinderen, waaronder: Jean-Conrard, Gaspard-Antoine en Marie-Marguerite540. Zijn dochter huwde in
1612 met Adrien de Beer, heer van Meulebeke, hoogbaljuw van Kortrijk541. Het ambt van amman van
de stad Dendermonde legde Charles d'Aubremont in handen van de familie d'Huylenbroucq542. Charles
d'Aubremont overleed in 1621543.
Gaspard-Anthoine d'Aubremont (1621-1655)
Na het heengaan van zijn vader Charles werd Gaspard-Anthoine d'Aubremont hoogbaljuw van
Dendermonde. Zeker tot 1624 bleek hij afwezig en liet hij zich vervangen door de luitenanthoogbaljuw van zijn vader544. Gaspard-Anthoine was heer van Grembergen en na de dood van zijn
broer Jean-Conrard in 1652 werd hij ook baron van Ribaucourt545. Hij was niet de oudste zoon van
Charles d'Aubremont, maar wel de oudste met een vrouw en nageslacht. Hij startte zijn carrière als
infanteriemeester van een tercio en werd later net als zijn broer Jean-Conrard lid van de Raad van
Oorlog. Naast zijn functie van hoogbaljuw was hij ook de gouverneur van de stad en het fort van
Dendermonde en commissaris voor de vernieuwing van de magistratuur in Vlaanderen. Uit zijn
huwelijk met Marie-Lambertine d'Enghien-Kestergat sproten acht kinderen voort, allen geboren te
Dendermonde: Isabelle-Caroline, Barberine, Catherine, Marie-Marguerite, die huwde met Diego
535
P. Leynen, "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84).", pp. 69-70.
RAG, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, nr. 21944, f. 10-85.
537
ARA, Aud., nr. 1322, f. 158 r°.
538
J.C. De Jonge, Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, Luitenant-Admiralen van Zeeland, Den
Haag, J. Allart, 1820, p. 79.
539
J.C. De Jonge, Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, p. 79.
540
J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 72.
541
Dumont, Receuil généalogique de familles originaires des Pays Bas ou y établies, Rotterdam, Sine Nomine,
1775, p. 185.
542
ARA, Aud., nr. 1322, f. 164 r°, f. 168 r°, f. 170 r°, f. 172 r° en f. 174 r°.
543
J.S.F.J.L. de Herckenrode, ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, p. 72.
544
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 83 r°-85 r°.
545
H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et
héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 355.
536
81
Gomez de Espinosa, sergeant-majoor en gouverneur van het fort van Antwerpen - hij zou later het
patrimonium van de familie de Ribaucourt erven -, Anne-Marie, Charles-Ignace, Lambertine en
Antoine-Florent546. In 1629 werd Gaspar-Anthoine d'Aubremont door Philippe d'Arenberg benoemd
tot luitenant van de faulconnerie in het kwartier van Dendermonde en kreeg hij de opdracht toezicht te
houden op het naleven van het reglement van de jacht547. In 1630 sloot de vorst op aanraden van de
Raad van Financiën een overeenkomst met Gaspar-Anthoine over de erfelijke overdracht van het
hoogbaljuwschap op zijn oudste zoon, onder dezelfde voorwaarden als hij het gehouden had. Uiteraard
gebeurde dit tegen een voor de vorst interessante financiële regeling548. Na het overlijden van JeanConrard was Gaspar-Anthoine d'Aubremont hoofd van de familie en een vermogend man geworden.
Aartshertog Leopold-Willem raadde koning Filips IV daarom aan de titel van graaf te octrooieren,
weliswaar gelimiteerd tot de erfgenamen in directe lijn. Echter de procedure was niet afgerond voor
zijn dood. Hij overleed in 1657549.
Augusto Pacheco (1648 ad interim)550
Don Augusto Pacheco, een sergeant général de bataille, was in 1648 bij onbeschikbaarheid van
Gaspar Anthoine d'Aubremont hoogbaljuw ad interim551.
Comte d'Annappes (1653 ad interim)
De graaf van Annappes, het is niet duidelijk of het hier om Alexandre de Robles of Michel de Robles
gaat, zou Francisco Gonzales de Alvelda in 1653 als hoogbaljuw vervangen hebben volgens een
patentbrief uit het archief van de Audiëntie. De Alvelda zou op dat moment de functie van luitenantgeneraal en gouverneur van Bourgondië vervullen552. Echter enige voorzichtigheid is geboden,
aangezien uit archiefstukken van de Geheime Raad blijkt, dat er stevig geprocedeerd werd tussen
Charles-Ignace d'Aubremont, die meende dat hij door zijn vader erfelijk recht had op de functie van
hoogbaljuw en Francisco Gonzales de Alvelda, die door de landvoogd naar voor geschoven werd om
het ambt in te vullen553.
546
P. Du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil, Généalogie de la famille d'Aubermont dressée sur titres, Tournai,
Casterman, 1889, pp. 43-45.
547
RABN, GW2, nr. 212, f. 16 r°.
548
ARA, Aud., nr. 1322, f. 3 r°+ v°. Volledig document zie bijlage 10.4 op p. 173 .
549
H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et
héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 361.
550
J. Lefèvre, "La Compénétration hispano-belge aux Pays-Bas catholiques pendant le XVIIe siècle.", in: Revue
belge de philologie et d'histoire, 16 (1937), 4, p. 606.
551
ARA, Aud., nr. 1322, f. 13 r°-14 r°.
552
ARA, Aud., nr. 1322, f. 11 r°-12 r°.
553
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 63 r°.
82
Charles-Ignace d'Aubremont (1655-1658)
Door de commissiebrief van 15 september 1655 werd Charles-Ignace d'Aubremont aangesteld als
hoogbaljuw om zijn vader Gaspar-Anthoine, die in slechte gezondheid was te vervangen554. Deze brief
bevatte meteen de waarschuwing dat het om een tijdelijke benoeming ging. Na het overlijden van zijn
vader hoefde Charles-Ignace niet te verwachten dat hij sowieso het hoogbaljuwschap in handen zou
krijgen; enkel indien hij geschikt zou blijken na grondige deliberatie bestond de kans dat hij zijn vader
zou kunnen opvolgen. Evenmin zou door het storten van een som geld, zoals gestipuleerd in de akte
die zijn vader in 1630 had laten opstellen, het baljuwschap aan hem beloofd worden555. Na het
overlijden van vader Gaspar-Anthoine d'Aubremont barstte er desondanks een juridische
successieoorlog uit tussen aan de ene kant Charles-Ignace d'Aubremont en don Andres Alverado de
Braccamonte, die meenden dat ze respectievelijk recht hadden op het hoogbaljuwschap en het ambt
van gouverneur van de stad Dendermonde en aan de andere kant de beoogde militair die de functie zou
moeten overnemen, don Francisco Gonzales de Alvelda556. Charles-Ignace voerde de akte van zijn
vader als bewijsstuk aan, maar deze bleek niet door Isabella in 1630 ondertekend te zijn, de raadsheren
van de Geheime Raad ontdekten immers dat ze slechts geparafeerd was door don Francisco de Mello
in 1644557. Met Francisco Sanchez Pardo leek een compromis gevonden te zijn, maar Charles bleef
ook deze benoeming aanvechten. Uit een brief blijkt bovendien dat hij de hoogschepenen van de
kasselrij aan zijn kant had omdat ze door "des complots et ligues entre lesdicts Haut Echevins et
quelques aultres sedicieuses et mal enclinées" Sanchez Pardo tegenwerkten. Men had zelfs 40000 fl.
veil om Charles-Ignace toch als hoogbaljuw te laten aantreden558. Uiteindelijk blijkt Charles-Ignace
toch in het stof gebeten te hebben559. In 1659 deed koning Filips IV het verhef van de heerlijkheid
Ribaucourt tot graafschap, een procedure die door vader Gaspar-Anthoine gestart was560. Charles
overleed zonder nageslacht in 1690 te Brussel561.
554
ARA, Aud., nr. 1322, f. 5 r°.
ARA, Aud., nr. 1322, f. 5 v°.
556
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 64 v°, f. 86 r° + v°.
557
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 86 r°.
558
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 63 r° + v°.
559
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 265 r°.
560
H. Douxchamps en J. Lefèvre, La famille Christyn de Ribaucourt, Bruxelles, Office généalogique et
héraldique de Belgique, 1989, deel 2, p. 361.
561
P. Du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil, Généalogie de la famille d'Aubermont dressée sur titres, p. 46.
555
83
Francisco Sanchez Pardo (1659-1672)562
Francisco Sanchez Pardo y Garrido ontving op 17 februari 1659 zijn benoemingsbrieven als
hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde. Hij was ridder van de militaire orde van St.-Jacob,
luitenant-generaal van de lichte cavalerie en sergeant général de bataille van het Spaanse leger in de
Nederlanden563. Sanchez Pardo was tevens lid van de Raad van Oorlog en vanaf 28 februari 1659
gouverneur van de versterkte stad Dendermonde564. Op 25 mei 1667 verkreeg hij de functie van
gouverneur van Kamerijk. Als hoogbaljuw werd hij in Dendermonde tijdelijk vervangen door zijn
zoon don Alexandro Pardo en voor de militaire organisatie door kolonel Andreas d'Altuna565.
Daarnaast was hij ook surintendant van de steden langs de Dender. In zijn carrière heeft hij ook nog de
functies van kastelein van Ath en van kapitein van de boogschutters van de vorstelijke lijfwacht
bekleed566. De luitenant-hoogbaljuw die Francisco Sanchez Pardo bijstond heette Philips de
Clippeleir567.
Michel de Robles (1673-74)568
Michel de Robles was de zoon van Alexandre de Robles, graaf van Annappes, baron van Billy en
Françoise de Mancisidor. Zijn broer François was proost en kanselier van Leuven 569. Grootvader Jean
de Robles was tijdens zijn carrière onder andere hoogbaljuw van Kortrijk570.
562
Bron afbeelding: < http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014.
ARA, Aud., nr. 1322, f. 9 r°.
564
ARA, Aud., nr. 1322, f. 9 r°.
565
Sine nomine, Francisco Sanchez Pardo y Garrido, in: <
http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014.
566
Sine nomine, Derden placcaet-boeck van Vlaenderen, inhoudende de placcaeten, ordonnancien, reglementen,
tractaeten, alliancien, ende andere edicten gheëmaneert van weghen de koninghen van Spagnien ... ende van
hunne ... Graven van Vlaenderen, ende souveraine princen van dese Nederlanden, Gent, dhoirs van Jan vanden
Kerchove, 1685, vol. 2, p. 1248.
567
RABN, GW2, nr. 165, f. 3 r°.
568
L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces
anciennes institutions, Bruxelles, M. Hayez, 1845, vol. 2, p. 414.
563
84
Francisco Gonzales de Alvelda (1672-1673 en 1674-1682)571
Na een moeilijke periode voor het hoogbaljuwschap kwam met Francisco Gonzales de Alvelda
opnieuw een sterke en aan de vorst getrouwe figuur aan de macht. In 1673 en 1674 was de Alvelda
gouverneur van Franche Comté, dat hij na de Franse oorlogsverklaring op 16 oktober 1673 meteen
mobiliseerde om te reageren. Tevergeefs zo zou later blijken572. In deze periode werd hij vervangen
door Michel de Robles. De Alvelda was lid van de Raad van Oorlog van de vorst en sergeant-generaal
van de infanterie573, in 1673 werd hij eveneens gouverneur van de stad en de fortificaties van
Dendermonde574.
Antonio Luis del Valle (1685-1706)575
Don Antonio Luis del Valle was generaal in het Spaanse leger en lid van de Raad van Oorlog van
Zijne Majesteit576. Don Antonio was ook dooppeter van de in 1704 geboren Louis-Joseph Schoutheete,
zoon van Pierre-Jacques Schoutheete, burgemeester van Dendermonde577.
5.3.4 Bankiers en handelaren
Louis Antoine de Claris de Clairmont (1707-1715)578
De familie de Claris, beter bekend als Clarisse, was een rijke handelaarsfamilie uit Antwerpen, die
zich vanaf de 17e eeuw in de politiek stortte. Zo had de familie de Claris rond 1640 krediet verleend
aan de Spaanse kroon ten belope van 392000 fl., een som die ze trouwens nooit vereffend zouden
zien579. Vader Louis-Roger de Claris bouwde naast een politieke carrière, hij was onder andere
raadslid in de Raad van Financiën, ook een feodaal patrimonium uit voor de familie. Hij kocht onder
andere de heerlijkheid Galli de Claramonte op Sicilië aan, die in 1653 tot graafschap verheven werd580.
Zijn zoon Louis Antoine de Claris, graaf van Clairmont werd in 1664 amman van de stad
569
F.J. de Saint-Genois, Mémoires généalogiques pour servir à l'histoire des familles des Pays-Bas, Amsterdam,
sine nomine, 1781, p. 544.
570
A.L.P. de Robaulx de Soumoy, Mémoires de Frédéric Perrenot, sieur de Champagney (1573-1590),
Bruxelles, Société de l'histoire de Belgique, 1860, p. 76.
571
ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r°.
572
D. Dee, Expansion and Crisis in Louis XIV's France: Franche-Comté and Absolute Monarchy, 1674-1715,
Rochester, University of Rochester Press, 2009, p. 37.
573
Sine Nomine, Mémoires et documents inédits pour servir à l'histoire de la Franche-Comté, Besançon,
Imprimérie d'Outhenin-Chalandres fils, 1867, p. 331.
574
ARA, Aud., nr. 1322, f. 83 r°.
575
L.P. Gachard, Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces
anciennes institutions, p. 415.
576
De Stein d'Altenstein, ed., Annuaire de la Noblesse de Belgique. Dix-neuvième Année, Bruxelles, August
Decq, 1865, p. 53.
577
F.V. Goethals, Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de Belgique,
Bruxelles, Imprimerie Polack-Duvivier, 1852, ongepagineerd.
578
ARA, Aud., nr. 1322, f. 15-18.
579
B. Timmermans, Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen: een elite als actor binnen
een kunstwereld, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008, p. 58.
580
H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief,
2008, p. 19.
85
Antwerpen581. Ridder Louis Antoine was graaf van Clairmont, baron van Argenteau en Hermalle, heer
van Montleone en Meerbeke, lid van de Raad van State582 en in 1680 verkreeg hij het ambt van
audiencier. Dat ambt zou volgens de Staten van Brabant echter niet op een eerlijke manier verkregen
zijn583. De hertog van Marlborough bevestigde hem als hoogbaljuw van Stad en Land van
Dendermonde in 1707, ook de vorst beaamde dit584. Hij overleed op 26 maart 1715 en liet zich als
hoogbaljuw van Dendermonde opvolgen door zijn in 1696 geboren kleinzoon Louis Ferdinand Joseph
de Claris585.
Louis Ferdinand Joseph de Claris (1715-1758)
In tegenstelling tot zijn vader en grootvader was Louis Ferdinand Joseph nooit Audiëncier, de markies
van La Verne was echter wel hoogbaljuw van Dendermonde, raadslid van State, kamerheer van MariaTheresia en luitenant van het Souverein Leenhof van Brabant586. Hij kreeg in 1715 de patentbrieven
als hoogbaljuw van Dendermonde587. In de briefwisseling tussen de markies van La Verne en de Wet
van Dendermonde over de benoeming van twee nieuwe schepenen lezen we dat hij als hoogbaljuw
vond dat de twee oude schepenen moesten aanblijven en niet vervangen door twee nieuwe uit de SintOnolfsbroekpolder. Uit een latere brief blijkt dat men achter zijn rug toch twee nieuwe schepenen
aangesteld had. Een opvallend feit bij deze briefwisseling is dat hij al zijn brieven vanuit Brussel
ondertekende, wat er op wijst dat hij waarschijnlijk slechts weinig te Dendermonde verbleef 588. Hij
huwde in 1731 met Marie-Anna de Hohenlohe-Bartenstein en overleed in 1773589.
Adrien-Ange de Walckiers (1758-1793)
In 1753 kocht Adrien-Ange de heerlijkheid Drongen waardoor hij de titel heer van Drongen mocht
dragen. De Walckiers was raadsheer bij de Raad van State en hoofd van de loterij van de Oostenrijkse
Nederlanden, wat hem zo'n 5000 fl. per jaar opleverde590. Adrien-Ange de Walckiers was gehuwd met
Dieudonnée de Nettine, de dochter van de burggravin de Nettine, een van de rijkste bankiers en
belangrijkste financiers van het beleid van de Oostenrijkse Nederlanden. Zijn dochter JoséphineRosalie componeerde opera's591. Na het overleiden van Barbe, burggravin de Nettine nam Adrien581
F.H. Mertens en K.L. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, sedert de stichting der stad tot onze tyden,
Antwerpen, Rederykkamer de Olyftak, 1843, deel 1, p. 519.
582
M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, Paris, Bureau Générale de la Noblesse
de France, 1822, vol. 5, p. 90.
583
H. Deceulaer, Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen Rijksarchief,
2008, p. 19.
584
ARA, Aud., nr. 1322, f.19 r° en f. 21 r°.
585
M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, Paris, Bureau Générale de la Noblesse
de France, 1822, vol. 5, p. 90.
586
M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, p. 91.
587
ARA, Aud., nr. 1322, f. 22 r°.
588
RABN, GW2, nr. 187, f. 3 r° - f. 8 v°.
589
M. De Courcelles, Dictionnaire Universel de la Noblesse de France, p. 91.
590
R. Christens, ed., L'Hôtel des Finances, Bruxelles, De Boeck Supérieur, 2002, p. 31.
591
E. Gubain, ed., Dictionnaire des femmes belges: XIXe et XXe siècles, Tielt, Lannoo, 2006, pp. 202-203.
86
Ange de praktische leiding over de staatsbank van de Nederlanden in handen. Door zijn steeds
groeiende vermogen kon hij ook de heerlijkheden Evere en Sint-Amand toevoegen aan zijn
patrimonium. Door de hervormingen van Jozef II verminderde de greep van de Walckiers op de
staatsfinanciën, ook de loterij werd zonder enige compensatie voor de Walckiers afgeschaft.
Bovendien liet zijn zoon Edouard, die anders een beloftevolle carrière in het verschiet had, zich
meeslepen door de ideeën van de Verlichting en de Revolutie, zo financierde hij vonckisten in de
Brabantse omwenteling. De acties van zijn zoon werden ook Adrien-Ange niet in dank afgenomen en
na het heengaan van zijn vrouw eindigde hij alleen met dochter Joséphine in hun hôtel in Brussel592.
5.3.5 Het profiel van de hoogbaljuw
De hoogbaljuws van de Stad en het Land van Dendermonde evolueerden in feite mee met de noden
van de algemene geschiedenis van de (Zuidelijke) Nederlanden, wat zonder twijfel te wijten valt aan
het strategische belang van de kasselrij en stad. Vanaf de Bourgondische periode tot de Opstand waren
de hoogbaljuws afwisselend kleine grondadel en hoge patriciërs die nauwe banden hadden met de
vorst en daar ook een adellijke titel aan te danken hadden. De profielen van deze hoogbaljuws
weerspiegelden ook de wisselwerking tussen opklimmende ambtsadel, die klaarstond om de vorst te
steunen bij zijn centralisatiestreven en de lokale adel die vooral belang hechtte aan haar gronden en
heerlijke rechten. Hoogbaljuw François de la Kethulle vormde de overgang en stond bij uitstek
symbool voor de moeilijke tijden in de Godsdiensttroebelen en de Opstand. Vervolgens kenmerkte de
Zuid-Nederlandse geschiedenis zich door een lange 17e eeuw vol oorlogen. De hoogbaljuws, met de
d'Aubremonts en later de Spanjaarden Sanchez Pardo, d'Alvelda en delle Valle waren allen (vaak
hoge) militairen in het Spaanse leger en tegelijkertijd ook gouverneur van de stad en de fortificaties
van Dendermonde. Tijdens belegeringen van de stad was een sterke bevelhebber, die aanwezig was in
de stad en bovendien ervaring had met oorlogssituaties, van imperatief belang. Bovendien zien we dat,
bij het uitbreken van de oorlogen van Lodewijk XIV, de vorst de voorkeur gaf aan hoogbaljuws van
Spaanse origine. Na een geldverslindende 17e eeuw zagen de rijke handelaren en bankiers in de 18e
eeuw hun kans schoon om via de aankoop van heerlijkheden en het verschaffen van krediet aan de
overheid een adellijke titel en ambtelijke functies te verwerven.
Wie hoogbaljuw werd had meestal niet gestudeerd, maar zonder enige politieke of militaire ervaring
was de kans klein dat iemand de functie van hoogbaljuw zou verwerven. Bijna alle hoogbaljuws over
wie voldoende biografische informatie gekend is, bleken minstens een en vaak meerdere ambten
vervuld te hebben voor hun hoogbaljuwschap. Deze vaststelling impliceert eveneens dat de meeste
personen die het ambt opnamen al een zekere leeftijd hadden, enkel Louis Ferdinand Joseph de Claris
nam de job reeds aan op 19 jarige leeftijd. In de regel bleef men ook hoogbaljuw tot het einde van zijn
dagen. Hoewel de vorst daar het recht toe had, werd het, eenmaal toegekend, zelden terug afgenomen
592
R. Christens, ed., L'Hôtel des Finances, pp. 32-33.
87
van een nog levende hoogbaljuw. Wanneer we naar familiale relaties kijken, zien we dat van de 33
onderzochte hoogbaljuws er voor zover bekend dertien waren die een al dan niet aangetrouwd
familielid hadden die het ambt van hoogbaljuw van Dendermonde ook vervuld hadden of zouden
vervullen. Met de families d'Aubremont en de Claris leken enkele familiedynastieën in de maak, maar
deze hebben zich niet kunnen doorzetten. Uit de casus van Charles-Ignace d'Aubremont bleek ook dat
de centrale instanties niet happig waren om de functie in erfpacht te geven wanneer daar geen absolute
financiële noodzaak toe was.
5.4 De Bevoegdheden van het leenhof
5.4.1 Leenrechtelijk
De voornaamste bevoegdheden van het leenhof van Dendermonde waren net als bij de andere
vorstelijke leenhoven in Vlaanderen van leenrechtelijke aard. Van het mannengerecht in Dendermonde
hingen zo'n 900 hoofd- en achterlenen af593. Het leenhof hield zich bezig met zowel de eigenlijke als
de oneigenlijke rechtspraak aangaande de hoofdlenen, die rechtstreeks van het hof gehouden werden,
en aangaande die achterlenen die gehouden werden van een hoofdleen dat niet over een eigen leenhof
beschikte. De oneigenlijke rechtspraak omvatte de medewerking aan de gerechtelijke overdracht van
leengoederen, het afnemen van de leeneed van de leenman (feaulteyt en manschip) en het registreren
van het denombrement van het leen door de leenman. Onder de eigenlijke rechtspraak vallen taken als
kennis nemen van vorderingen of betwistingen betreffende het nakomen van leenverplichtingen, zoals
het betalen van het reliëf en het camerlinckghelt, het afleggen van de eed door de leenman, het
overmaken van denombrementen en daarnaast ook alle zakelijke vorderingen met betrekking tot lenen.
Zakelijke vorderingen hadden lenen als voorwerp, bijvoorbeeld de erkenning van rechten op een leen
krachtens het erfrecht594. Uiteraard functioneerde het vorstelijke leenhof van Dendermonde ook als
beroepshof voor de van haar afhankelijke leenhoven.
Wat de procedure van de leenverkoop of aliënatie betreft, vormde het leenhof van Dendermonde,
zoals Rik Opsommer aanstipt, een belangrijke uitzondering ten opzichte van de rest van Vlaanderen.
Normaal gezien is bij de overdracht van een leen een schriftelijk bewijsstuk nodig omdat de vorst zich
ervan wil verzekeren dat de leenoverdrachtstaksen en reliëfgelden effectief geïnd werden. Een
grafelijke commissiebrief - later overdrachtsoctrooi genoemd - was daarvoor het ideale bewijsmiddel.
In de regel was dit dus noodzakelijk bij de verkoop van elk van de graaf (vorst) gehouden leen. Toch
heeft Rik Opsommer in de praktijk nergens overdrachtsoctrooien voor onder Dendermonde
ressorterende lenen teruggevonden, daar waar deze verplichting in alle andere Rijks-Vlaamse
leenhoven wel gold en werd nageleefd. In 1462 werd deze aparte situatie door een hertogelijke
ordonnantie bevestigd en beargumenteerd. Het Leenhof van Dendermonde hoefde geen leenoctrooien
593
A. De Vlaeminck, "L'ancien château féodal de Termonde." In: Fédération des Cercles archéologiques et
historiques de Belgique, Congres 1896, p. 315.
594
J. Dauwe, ed., Geschiedenis van het rechtswezen te Dendermonde van de Middeleeuwen tot op heden, p. 17.
88
te gebruiken omdat de heerlijkheid Dendermonde behoorde tot het "eyghendom" van Vlaanderen595.
Het reliëfgeld voor het engageren, hetzij na aankoop, hetzij na overerving van een leen, bedroeg 10 lb.
parisis (5fl.), het camerlinckghelt bedroeg 20 schellingen parisis (1/2fl. of 10 stuivers)596. In de
costumen staan de voorwaarden voor de leencontracten neergeschreven. Enkele interessante artikelen
leren de lezer dat giften, huwelijkse voorwaarden en testamenten met betrekking tot de schenking van
lenen ongeldig waren, tenzij ze gepasseerd zijn voor de baljuw of meier en enkele leenmannen. Regels
voor erfopvolging, verhuring, de impact van het huwelijk op het leenbezit, kortom alles wat een
vroegmoderne leenman diende te weten om een leen te kunnen houden van het leenhof van
Dendermonde kon hij in de costumen terugvinden597. De verkoopscontracten van lenen waren ook aan
enkele voorwaarden onderworpen: zo kon een verkoper onder het contract uit als er binnen het jaar
van het sluiten van het contract onterffenisse geschiet ware, ook contracten die in een herberg gesloten
waren - wat de gewoonte was in de vroegmoderne Nederlanden598 - konden herroepen worden, de
herroeper diende dan wel 'het gelach te betalen' en ook 'de Godtspenninck ter causen van dien
gegheven', te vergoeden599.
5.4.2 Strafrechtelijk
Naast de feodale bevoegdheden had het Leenhof van Dendermonde ook een aanzienlijke
strafrechtelijke jurisdictie. In de 16e eeuw had het Leenhof strafrechtelijke bevoegdheid over
Dendermonde-stad en haar vrijheid, de dorpen Zele, Hamme, Opwijk, Lebbeke, Baasrode-SintUrsmaars, Vlassenbroek, Berlare, Sint-Gillis-Zwijveke, Denderbelle, Grembergen en Wetteren. In
tegenstelling tot de feodale bevoegdheden in Wetteren viel het leen het Lichterveldse niet onder de
strafrechtelijke bevoegdheid van het leenhof. In de lenen buiten het Land van Dendermonde die
afhingen van het leenhof en zelf geen heerlijkheid vormden die met alle justitiegraden bekleed was,
was in de regel enkel de hoge justitie behouden voor het mannengerecht600. De parochies Wieze,
Oudegem, Moorsel, Appels en Baasrode-Sint-Amands hadden een beperkte strafrechtelijke band met
het leenhof van Dendermonde, die bestond uit het delen van de rechterlijke inkomsten en uitgaven.
595
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", pp. 444-455.
P. De Croos "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumieret féodal.
Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde,
Dendermonde, tweede reeks, 5 (1893-1894), p. 48.
597
Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664,
pp. 380-382.
598
B. Kümin en B. A. Tlusty (eds.), The World of the Tavern. Public Houses in Early Modern Europe,
Burlington, 2002, pp. p. 3-49.
599
Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664,
p. 379.
600
P. De Croos "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumieret féodal.
Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde,
Dendermonde, tweede reeks, 5 (1893-1894), p. 32.
596
89
Tot slot was het leenhof bevoegd op de waterwegen in land én stad van Dendermonde en alle
landwegen in het Land van Dendermonde601.
De materiële bevoegdheid van het leenhof in strafzaken kan men vanuit drie invalshoeken bekijken:
ratione personae, ratione loci en ratione materiae. Ratione personae mocht het Leenhof in principe
alle personen die een misdrijf gepleegd hadden vervolgen. In de 16e eeuw zien we daarop echter
enkele uitzonderingen: geestelijken, poorters van bepaalde steden en militairen. Zwervende huurlingen
vielen wel onder het gewone strafrecht, aangezien zij geen officiële beroepsmilitairen waren.
Dendermondse poorters konden wel voor het leenhof gebracht worden, zij het dat hun zaak niet door
de leenmannen alleen, maar ook door burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde
behandeld werd602. Wanneer het een zaak betrof waar fysieke straf noch ander criminele bestraffing
aan vasthing, dan werd zij enkel door burgemeester en schepenen der stad vervolgd. Zaken waar wel
een criminele bestraffing aan kleefde, werden in samenspraak met het leenhof afgehandeld603.
Wat de vervolging van een misdrijf volgens plaats betrof, volgde het Leenhof een drietal principes. Zo
trok het Leenhof zaken die buiten haar grondgebied gepleegd waren naar zich toe indien de dader
binnen het territorium van het hof werd aangehouden. Daartegenover staat de het Leenhof voor
misdaden gepleegd op haar eigen grondgebied meende dat die rechtbank bevoegd was, waar het
misdrijf werd gepleegd. Wanneer meerdere dorpen van het Land van Dendermonde een
bevoegdheidsconflict hadden over misdrijven die in verschillende dorpen gepleegd waren, dan kon het
Leenhof ook hier de zaak naar zich toe trekken604. Binnen de stad en haar banmijl oefenden de
stadsschepenen samen met de leenmannen de criminele justitie uit zowel voor poorters als nietpoorters. In de 'princelicke prochies' gingen de leenmannen en de hoogschepenen van de kasselrij over
de middele en hoge justitie, daar de eigen schepenbanken van deze dorpen slechts de laagste
justitiegraad bezaten605. Sedert het jaar 1248 oefende het mannengerecht, in naam van de heer van
Dendermonde, ook de hoge rechtspraak uit in de heerlijkheid Appels, hoewel deze in bezit was van de
Abdij van Zwijveke. De abdis had deze echter overgedragen in ruil voor 5 bunder land. De vijf grote
misdrijven: vrouwenroof, moord, brandstichting, ophanging en roversgeweld werden dus door het
Leenhof van Dendermonde berecht. Omdat de heerlijkheid Baardegem afhankelijk was van het
leenhof van Appels, kwam de hoge justitie ook hier aan het Leenhof van Dendermonde toe606.
Met ratione materiae bedoelt men welke misdrijven binnen de bevoegdheden van een rechtbank valt.
In theorie mocht het leenhof (meestal in samenwerking met de stadsschepenen) alle mogelijke
601
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 38.
Idem, pp. 38-39.
603
Sine Nomine, Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen Graet, 1664,
p. 378.
604
Ibidem, pp. 39-40.
605
Ibid., p. 42.
606
L. Pée, Het Kaart- en Goederenboek van de Abdij van Zwijveke (1737-1738), Dendermonde, Oudheidkundige
Kring van het Land van Dendermonde (buitengewone uitgave nr. 31), 2012 , pp. 87-88.
602
90
misdrijven berechten. De facto werden bepaalde misdrijven zoals valsmunterij, dat werd
voorbehouden aan de Raad van Vlaanderen, aan de rechtsmacht van het leenhof onttrokken door
andere instanties. De kerkelijke rechtbanken deden dit ook met religieuze misdrijven, maar door verzet
van de wereldlijke machten konden de leenhoven enkele van deze religieuze zaken als res fori mixtae
naar zich toe trekken. Overspel bijvoorbeeld kon daardoor door het Leenhof en de stadsschepenbank
berecht worden607.
De soorten misdrijven die voor het Leenhof kwamen waren onder meer agressiemisdrijven,
vermogensmisdrijven, misdrijven tegen de openbare zeden, misdrijven tegen de overheid (waaronder
bedelen) en religieuze misdrijven. Het Leenhof hield zich ook bezig met het onderzoeken en vervolgen
van hekserij binnen het Land van Dendermonde. Zo werd in 1595 Jenne Sbleirs op verdenking van
hekserij aangehouden en gevangengezet in Dendermonde. Het Leenhof voerde een onderzoek in het
dorp waar ze woonde en de omliggende parochies. Meerdere personen beschuldigden haar van toverij,
maar zijzelf bleef ontkennen. Na een waterproef, een confrontatie met twee andere 'heksen' en
ondervraging onder tortuur, bekende Jenne haar omgang met de duivel. Op 2 oktober dat jaar werd ze
in een hut tot de vuurdood gebracht. Na 1597 waren er steeds minder heksenvervolgingen volgens
professor Jos Monballyu. De opflakkering te Laarne tussen augustus 1607 en mei 1608, waar tijdens
zes heksenprocessen vier vrouwen op de brandstapel belandden, was het werk van het lokale leenhof
aldaar. Met deze heksenjacht heeft het Leenhof van Dendermonde zich dus niet beziggehouden 608.
Marcel Bovyn schrijft in een artikel over de rechtspleging in het Land van Dendermonde ook over het
veroordelen en terechtstellen van dieren door het Leenhof. In 1594 werd zo een varken door de
leenmannen veroordeeld tot onthoofding omdat het de oren van het zoontje van poorter Pieter de
Keersmaeckere zou hebben afgebeten. Bovyn geeft in dit artikel een goed overzicht van verschillende
soorten rechtszaken tussen 1373 en 1615609.
Het leenhof van Dendermonde hield ook af en toe soevereine waarheden, waarbij, zoals ik reeds in het
gedeelte over de vorstelijke leenhoven in Vlaanderen vermeldde, twee leenmannen samen met de
baljuw of zijn vervanger misdaden gingen opsporen en voor het Leenhof brachten, die door de lokale
heren onbestraft gelaten waren. Vanaf 1649 gebeurde dit jaarlijks en sprak men dan ook van
jaarwaarheden610.
607
B. De Wilde, Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw, p. 41.
J. Monballyu, "Heksenprocessen en andere toverijprocessen in het Land van Aalst en het Land van
Dendermonde.", in: Het Land van Aalst, 53 (2001), pp. 224-227.
609
M. Bovyn, "De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615)." In: Gedenkschriften van de
Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, vierde reeks (1978-1979), 4, pp. 70-71.
610
M. Bovyn, "De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615).", p. 125.
608
91
5.5 Het ressort van het leenhof van Dendermonde
"Daer syn weynige Leenhoven die sich soo verre verbreyden buyten 't gebiet: want het streckt hem tot
vele dorpen van Brabant, van het Burchgraefschap van Gendt, van Brugge, van Cortryck, van Aelst,
van Ryssel, van Audenaerde tot het Landt van Waes ende vier ambachten. Het vervat buyten de palen
van't Landt verscheyden Heerlijckheden, die selve, hebben oock Vierscharen, Meyers ende Schepenen,
door de welcke haer mannen oeffenen dat rechsgebiet van saecx ende strafs vervolch: als syn
Massene, Molenbeke, Vinderhoute, Merendre, Zecke, Huysse, Rode, Oorscamp, Ingelmunster, S.
Eloysvive, Oudenem, Monstruel, Bleucastel, ende Mortanschen in Hardoye...". Zo omschreef de 17e
eeuwse historicus Jacobus Maestertius het ressort van het Leenhof van Dendermonde611. In dit
hoofdstuk zal ik proberen het ressort van het leenhof zoveel mogelijk in detail toe te lichten, echter
aangezien registers van lenen en denombrementen zelden volledig zijn, kan deze lijst niet als definitief
en exhaustief beschouwd worden. Heel het graafschap Vlaanderen vormde bovendien een feodaal
lappendeken, waarbij minieme oppervlaktes behorend tot een ander vorstelijk leenhof in een bepaald
gebied geënclaveerd konden zijn. Sommige in het Land van Dendermonde gelegen gebieden waren
dus niet aan het Dendermondse leenhof onderworpen.
5.5.1 Binnen het Land van Dendermonde
Appels
Appels was een vrijheerlijkheid gelegen tussen Schelde en Dender, nabij de stad Dendermonde. De
heerlijkheid was sinds een gift van de heer van Dendermonde in de middeleeuwen in handen van het
klooster van Zwijveke. De heerlijkheid werd door ridder Adolf Veranneman in 1612 gekocht en zou
bijna een halve eeuw in handen van zijn familie blijven612. Op 20 december 1657 werd de heerlijkheid
voor 3600 fl. teruggekocht door het klooster. Voor hoofdvaart richtten de schepenen van Appels zich
tot het leenhof van Wetteren613. Appels was een heerlijkheid met alle justitie, ten uitvoer gebracht door
een meier en zeven schepenen, die alle civiele zaken behandelden. De vijf hoge misdrijven werden
door het leenhof van Dendermonde berecht. Daarnaast waren er nog twee andere heerlijkheden en acht
lenen binnen Appels die afhankelijk waren van het leenhof van Dendermonde 614.
Gekende heren en vrouwes van Appels:
(1574-1612) Joanna de Moy, abdis van het klooster Zwijveke615.
611
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de Costumen, Statuten
ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof aldaer zijnde, t'Samen gestelt by
Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, p. 5-6. (heruitgave door Jozef Dauwe).
612
RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°.
613
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1889-1893, vol. 1, p. 11 en p. 13.
614
RABN, GW2, nr. 158, f. 9 r° + v°.
615
RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°.
92
(1612-1637) Adolf Veranneman
(1637-1653) Antoon Veranneman, zoon van Adolf.
(1653-1657) Jonker Lieven de Clercq, heer van Blockhuyse616.
(1657- ...) Joanna van der Borch, abdis van het klooster van Zwijveke617.
Baasrode
Baasrode-Sint-Ursmaars was een van de princelijke parochies binnen het Land van Dendermonde en
beschikte over een eigen Koninklijke vierschaar die als bevoegdheden alle burgerlijke rechtzaken,
uitgezonderd halsrecht had en boeten tot 150 fl. kon opleggen. Strafrecht en zwaardere boeten werden
doorverwezen naar de schepenbank van Dendermonde. Deze dorpsheerlijkheid was echter slechts een
van de vier grote heerlijkheden die men destijds beschouwde als behorende tot 'Baasrode'. BaasrodeSint-Amands en Mariekerke hoorden feodaal gezien tot het Land van Bornem, Vlassenbroek, gekend
als de "Buiten Vierschaar"618, wordt verder behandeld.
Gekende heren van Baasrode:
(tot 1573) heren van Maldegem
(1573-1579) Albrecht V van Beieren
(1579-1588) Willem V van Beieren
(1588-1594) Verkoop aan Karel van Mansfelt voor 130000 fl., echter Mansfelt kwam nooit over de
brug met de verschuldigde som geld, waardoor de heerlijkheid na zijn dood terugkeerde in handen van
de hertog van Beieren619. Hervé Hasquin vermeldde als bezitters nog de families Vilain, van Halewijn
en de Bournonville620.
Berlare
Het grondgebied van het oude Berlare was zo'n 1449 bd. groot en was verdeeld onder verschillende
lenen en heerlijkheden621. De grootste heerlijkheid was uiteraard de dorpsheerlijkheid van Berlare die
tot begin 17e eeuw rechtstreekse eigendom van de Habsburgse vorsten bleef. In 1631 verkocht de vorst
ze voor 25000 lb. gr. Vl. of 150000 fl. aan Diego de Castro622. De heer van Berlare bezat de hoge,
616
RABN, GW2, nr. 49, f. 20 r°.
RABN, GW2, nr. 49, f. 20 v°.
618
G. Boeykens, Geschiedenis van Baasrode, Wetteren, Bracke-Van Geert, 1940, pp. 64-66.
619
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 11.
620
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief- geografisch woordenboek,
Brussel, La Renaissance du Livre, 1980, vol. 1, p. 64.
621
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 3.
622
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°.
617
93
middele en lage justitie, die uitgeoefend werden door een baljuw en een volle schepenbank,
verschillende renten, het recht op jacht, vogel- en visvangst, het bastaardsrecht en het stragiersrecht623.
Naast de dorpsheerlijkheid waren er enkele kleinere lenen in Berlare en ook de heerlijkheid Saros, drie
bunder groot, met een eigen baljuw en leenhof624. Net als de dorpsheerlijkheid was zij in handen van
de heer van Berlare625.
Gekende heren van Berlare:
(...-1630) Filips IV van Spanje
(1630-1665) Diego Sanchez de Castro, gouverneur van Sas van Gent626.
(1665-1684) Isabella-Francisca en Juan Bernardo de Castro y Toledo, kinderen van Diego. Zolang ze
minderjarig waren stelde Juan Dellano Velasco, de schoonbroer van Diego, de baljuw, meier,
burgemeester en schepenen van Berlare aan als hun voogden627.
(1684-1691) Juan Bernardo de Castro y Toledo628.
(1691-1739) François Aloysius van der Meersche, ridder en voorzitter van de Raad van Vlaanderen629.
(1739-1761) Jan-Baptist van der Meersche en Alexander-Augustijn van der Meersche630.
(1761-1789) Emmanuel-Augustijn van der Meersche631.
(1789) Openbare veiling verordend door de keizer.
(1789-1794) Charles Joseph Xavier Hiacinte, graaf van Lichtervelde, baron van Lichterveldeleeyne en
Heurne, heer van Eke, Deerlijk, Asse, Diependaal, Malherbe, Geluwe, Berlare en Moerzeke, Beer van
Vlaanderen en kamerheer van de keizer. Zijn oom langs moeders kant was Emmanuel-AugustijnJoseph van der Meersche632.
623
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 20.
624
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23.
625
RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r°.
626
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°.
627
RABN, GW2, nr. 172, f. 311 r°.
628
RABN, GW2, nr. 172, f. 293 r°.
629
RABN, GW2, nr. 172, f. 108 r° en 212 v°.
630
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 16-20.
631
RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r°.
632
RABN, GW2, nr. 188, f. 1 r°.
94
Bareldonk
Bareldonk was een heerlijkheid van 45bd. groot, die tot lang in de vroegmoderne periode
onafhankelijk van de heren van Berlare bestaan heeft633.
Gekende heren van Bareldonk:
(16e eeuw) Antoon de Mortagne634
(1614-1647) Jean vander Lanen635.
(1647- ...) Gaspar Charles636.
Denderbelle
Op het grondgebied van de parochie Denderbelle lagen verschillende lenen637, de hoofdheerlijkheid
heette 't Hof te Belle en strekte zich uit over een oppervlakte van 48 bd. De heer beschikte over de
hoge, middele en lage justitie en een meier, baljuw en schepenen om deze uit te oefenen. Daarnaast
had hij de rechten op de jacht, visserij en tol en mocht hij straatschouwingen laten uitvoeren638. Samen
met Sint-Gillis en Zwijveke deelde Denderbelle een vierschaar639. In de 18e eeuw was jonkheer Louis
Joseph de Coninck eigenaar van deze heerlijkheid nadat hij ze gekocht had van de hertog van Duras640.
In Denderbelle lagen nog verschillende kleinere lenen waarvan de voornaamste: de Bruynrolle (14
achterlenen), de Nekkersdriesch (1 bd.), de Stede te Voorde (8 bd.), het leen te Vogelrij, de
Eertbrugmeersch (1 bd.) en de Bommeleere (7 dagwand)641.
Dendermonde
Binnen Dendermonde lagen verschillende lenen die afhankelijk waren van het leenhof van
Dendermonde, de meeste in het Sint-Onolfsbroek en aan de Nieuwburg642. Zo was bijvoorbeeld de
Slotele vander Galghen een leen gehouden van het leenhof van Dendermonde. Bij dit leen hoorde ook
633
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 22.
634
C. Bogaert et al., Bareldonkkapel of Donkkapel, in: <
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/84709>, geraadpleegd op: 11/07/2014.
635
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 7 v°.
636
RABN, GW2, nr. 172, f. 449 r°.
637
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 12 r° -16 r°.
638
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7.
639
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 172.
640
RABN, GW2, nr. 67, f. 207 r°.
641
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 8-9.
642
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 68 r° -70 v° en W. Stevens, Het Leenhof van
Dendermonde, Knesselare, Vlaamse Vereniging voor Familiekunde Dendermonde, 2006, 2 vol., passim.
95
een veld van drie dagwand, gelegen nabij de stad, maar dit bestond slechts uit zand. Het werd
gehouden door de familie Veranneman die ook leenhouders van Appels waren643.
Eegene
Eegene, gelegen tussen Appels en Schoonaarde was een vrijheerlijkheid in bezit van de Abdij van
Affligem, gehouden van het leenhof van Dendermonde644.
Grembergen
Rond 1560, toen Grembergen nog rechtstreeks in vorstelijke handen was, besloeg het grondgebied een
oppervlakte van 545 bd. 2 dagwand en 57 roeden645. Op het einde van de 16e eeuw besloot de vorst,
i.c. Filips II van Spanje, zijn feodaal domein in Grembergen op te splitsen en als twee heerlijkheden te
verkopen. De eerste was de dorpsheerlijkheid genaamd Haut Grembergen, de tweede heette Bas
Grembergen646. Haut Grembergen was een heerlijkheid met hoge justitiegraad, voltrokken door een
baljuw en volle schepenbank. De heer genoot van de rechten op jacht, visserij, vogeljacht en mocht
straatschouwingen laten uitvoeren647.
Gekende heren van Haut Grembergen:
(...- ca. 1580) Filips II van Spanje
(1580-1621) Charles d'Aubremont, heer van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde.
(1621-1657) Gaspar-Antoine d'Aubremont, baron van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde.
(1657-1693) Charles-Ignace d'Aubremont, graaf van Ribaucourt, hoogbaljuw van Dendermonde648.
(1693-1725) Jaspar-Anthoine d'Espinosa, graaf van Ribaucourt.
(1725-1749) Jacques d'Espinosa, graaf van Ribaucourt, proost van Sint Salvator in Harelbeke649.
(1749-1794) Libert-François Christyn de Ribaucourt, burggraaf van Tervuren650.
De heerlijkheid Bas Grembergen werd achtereenvolgens gehouden door de families Roels, van
Weynssone en de Villers651. Daarnaast lagen in Grembergen nog enkele kleine leengoederen: het leen
643
ARA, Inventaire des archives des Chambres des Comptes, nr. 1103 f. 21 r°.
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°.
645
M. Bovyn, "Grembergen.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, reeks 3, 13 (1962-1964), p. 91.
646
A. Schouteete de Tervarent, L'ancienne famille Roels: héritière féodale de la seigneurie de Grembergen-LezTermonde. Termonde, De Schepper-Philips, 1870, p. 6.
647
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7.
648
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 7.
649
ARA, Inventaire des archives des Chambres des Comptes, nr. 1103 f. 22 v°.
650
RABN, GW2, nr. 49, f. 25 r°.
644
96
te Kerkhove (2,5 bd.), het leen ten Bossche (6 dagwand) en het leen van de familie Nieulant652. De
meierij van Grembergen was midden 18e eeuw in leen gegeven aan jonker Franciscus Paulus de Vos,
heer van Hamme653.
Hamme
Hamme was een van de acht prinselijke parochies in het Land van Dendermonde en bleef tot 1560
rechtstreeks bezit van de vorst. Dat jaar verkocht de vorst de heerlijkheid van Hamme-Sint-Anna voor
5600 lb. gr. Vl. ( 33600 fl.) aan de audiëncier ridder Pieter van Overloop op voorwaarde dat hij ze
altijd terug zou kunnen kopen654. Ook de hoge justitiegraad hield de vorst toen nog in eigen handen,
echter in 1630 zou Filips IV deze toch verkopen aan ridder Lodewijk-Frans Verreycken. Eenmaal de
hoge justitie in bezit, richtte de heer van Hamme een schandpaal op in zijn heerlijkheid655. De heer had
volgens het denombrement van de heerlijkheid het recht om alle wetsdienaars aan te stellen. In
Hamme waren dit een baljuw, een burgemeester, zes schepenen, een griffier en twee sergeanten.
Daarnaast mocht hij ook de kerkmeester benoemen en de rekeningen van de kerk en de armentafel
controleren. Bij de heerlijkheid Hamme-Sint-Anna hoorde ook de erfelijke meierij van Grembergen.
De heer van Hamme disponeerde ook over diverse burgerlijke rechten zoals het recht op jacht en
visvangst, het planten van bomen langs de wegen, het schouwen van wegen en waterlopen, de tiende
penning op de erfgronden, renten en leningen, het recht op het bastaardsgoed, enz. Bijzonder is ook
dat hij het recht had zijn grondgebied desgewenst te verdelen in twee of drie lenen 656. Het recht op de
Durme kende volgende verdeling: het Land van Waas bezat het water en bijgevolg het visrecht op de
Durme, tot het Land van Dendermonde behoorde de rivierbedding en bijgevolg de tol op de Durme 657.
Te Hamme bevonden zich nog enige andere kleine heerlijkheden die niet meer dan de lage justitie
bezaten, bijvoorbeeld Craeyloo, de Drie Straatjens, Hof ter Penningen en Bulbier658.
Gekende heren van Hamme:
(...-1560) Filips II van Spanje
(1560-1618) ridder Pieter van Overloop, Audiëncier.
651
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 309.
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 11.
653
RABN, GW2, nr. 49, f. 43 v°.
654
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23.
655
J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", in:
Bijdragen tot de geschiedenis van het kanton Hamme, VIII (2000), p. 87 en pp. 89-91.
656
J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", p. 88.
657
W. Stevens, Het Leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013,
p. 10.
658
J. Thiron, "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St. Anna.", p. 89.
652
97
(1618-1621) Lodewijk Verreycken, Audiëncier en tresorier van de Orde van het Gulden Vlies. Hij was
familie van de vrouw van Pieter van Overloop.
(1621-1654) Lodewijk-Frans Verreycken, Audiëncier, zoon van Lodewijk.
(1654- derde kwart 17e eeuw) Pieter-Ignace Verreycken, zoon van Lodewijk-Frans, hoogbaljuw van
Nijvel.
(derde kwart 17e eeuw - eind 17e eeuw) Lodewijk Domien Verreycken.
(eind 17e eeuw - 1692) Francisco da Silva
(1692-1706) Antonio da Silva
(1706-1712) Pierre l'Escornet
(1712-1758) François-Joseph l'Escornet659
(1758-1783) Franciscus Paulus de Vos660
(1783-1794) Jean-François-Jozeph de Vos661.
Kalken
De heerlijkheid Kalken was een achterleen van het leenhof van Wetteren met hoge, middele en lage
justitie. De heer liet zijn rechten en belangen behartigen door een baljuw en zeven schepenen. De
Kalkense heer bezat diverse heerlijke renten en kon de bevolking ook heerlijke karweien laten
uitvoeren. Dat laatste recht verloor hij echter in 1536 toen de bevolking collectief weigerde nog langer
karweidiensten te doen662. De heren van Kalken waren vanaf de 15e eeuw tot het einde van het Ancien
Régime telgen van de familie Vilain663.
Laarne
De heerlijkheid Laarne was reeds vanaf de middeleeuwen in leen gegeven. De heer van Laarne
beschikte over de hoge, middele en lage justitie664 en liet drie jaarwaarheden per jaar doorgaan665. Om
de bestuurlijke taken uit te oefenen, stelde de heer van Laarne een baljuw, een leenhof en volle
659
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 23-25.
660
RABN, GW2, nr. 49, f. 43 v°.
661
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 25.
662
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 11-13.
663
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 9 r°.
664
P. Blommaert, Notice sur le château de Laerne, Gent, L. Hebbelynck, 1838, p. 12.
665
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 32.
98
schepenbank aan. Het foncier van de heerlijkheid strekte zich uit over een oppervlakte van 60 bd 666.
De heer had ook recht op de tiende penning, de visserij en de vogeljacht, daarenboven waren de
inwoners verplicht hun graan bij de banmolen van de heer te laten malen. De heer mocht ook boeten
innen tot 1,5 fl.667. In 1673 werd Laarne door de vorst verheven tot baronie en tien jaar later zag de
soeverein af van al zijn resterende bezittingen te Laarne voor 3000 gulden668.
Gekende heren en vrouwes van Laarne:
(1558) Joanna van de Woestijne
(16e eeuw - 1639) achtereenvolgens Frans de Schoutheete van Zuylen, Karel de Schoutheete van
Zuylen van Erpe en Jan de Schoutheete van Zuylen van Erpe.
(1639-1667) Karel II de Schoutheete van Zuylen van Erpe.
(1667-1673) Philippe-Willem de Schoutheet van Zuylen van Erpe.
(1673-1683) Geraard van Vilsteren.
(1683-1708) Livina Maria de Beer, weduwe van Geraard van Vilsteren.
(1708-1730) Jozef-Jacob van Vilsteren.
(1730-1743) Frans-Jozef-Ferdinand van Vilsteren.
(1743-1763) Nicolaas-Jozef-Ghislain van Vilsteren.
(1763-1792) Theodoor-Jozef-Frans van Vilsteren.
(1792-1794) Libert-François Christyn de Ribeaucourt669.
Lebbeke
Tot in de 17e eeuw was er in de prinselijke parochie Lebbeke geen sprake van een in leen gegeven
dorpsheerlijkheid Lebbeke. Wel kende Lebbeke verschillende kleinere lenen en heerlijkheden op haar
grondgebied. Joos Impens, leenman in het leenhof van Dendermonde, bezat een heerlijkheid die hij
gekocht had van Guillaume de Keersmaecker670, Charles van Ydeghem hield de meierij van Lebbeke
met alle baten, emolumenten en profijten in leen671, daarnaast bezat hij ook een leen dat bestond uit
666
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 30.
667
RABN, GW2, nr. 158, f. 199 r° + v°.
668
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 33-34.
669
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, pp. 22-25.
670
RABN, GW2, nr. 158, f. 148 v° - 149 r°.
671
RABN, GW2, nr. 158, f. 117 r°.
99
een rente en twee kapoenen per jaar672. Twee andere leenmannen die lenen bezaten te Lebbeke waren
Appolonius van Breusseghem en Dominicus Collier673. De heerlijkheid Ten Broeke lag zowel op het
grondgebied van Lebbeke als op dat van Opwijk, telde 69 achterlenen en was op het einde van het
Ancien Régime eigendom van Andrien-Ange de Walckers, de laatste hoogbaljuw van
Dendermonde674. De heerlijkheid Rossem was een kleine heerlijkheid, zonder schepenbank of
vierschaar, met een oppervlakte van 57 bd. 1 dagwand en 83 roeden verspreid over Opwijk,
Denderbelle en Lebbeke675. De heerlijkheid Rossem was achtereenvolgens in bezit van de families
Van Hoorenbeke, Van Bourgogne en Van Royen. In 1610 verkocht Philippe van Royen haar aan
Adolf Veranneman, heer van Appels. In 1638 erfde Lieven de Clercque Wissocq de heerlijkheid via
zijn vrouw Anna Veranneman. Deze familie de Clercque Wissocq zou Rossem in handen houden tot
het einde van het Ancien Régime676. Hoewel het merendeel van de heerlijkheid Vlasberghe, een
achterleen van het leenhof van Dendermonde zich bevond op het grondgebied van Sint-Gillis en
Opwijk, vermelden we ze hier kort omdat een klein deel van het grondgebied te Lebbeke nabij de
Vondelbrug lag. Ook deze heerlijkheid kwam via Adolf Veranneman in het patrimonium van de
familie de Clercque Wissocq terecht677. Wat de dorpsheerlijkheid betrof, betaalden de hoofdschepenen
van het Land van Dendermonde een niet nader bepaalde som aan de vorst om de dorpen Lebbeke,
Zele, Opwijk, Baasrode en Vlassenbroek, niet meer in pand te geven, zelfs niet wegens geldnood678.
Moerzeke
Als heerlijkheid was Moerzeke, dat ook Kastel omvatte, reeds sinds de 12e eeuw door de graven van
Vlaanderen in leen gegeven. De heer van Moerzeke mocht een baljuw en veldwachter aanstellen om
toe te zien op de naleving van de wetten en over te gaan tot bestraffing van inbreuken. Boeten tot 30 fl.
mochten door hen geïnd worden. De heer had het recht op de visserij in de Schelde en het kweken van
zwanen. Daarnaast had hij ook recht op het bastaardgoed en stragiersgoed en mocht hij twee
kapelanen aanstellen voor de parochiekerk van Moerzeke. Indien hij dat wenste had hij bovendien het
recht zijn feodale rechten of de hele heerlijkheid te verkopen. Naast nog verschillende andere rechten
mocht de heer zich de tiende penning en het beste hoofd toe-eigenen679.
Gekende heren van Moerzeke:
(eind 16e eeuw- 1608) Jan II van der Borch.
672
RABN, GW2, nr. 158, f. 118 r°.
RABN, GO22, nr. 96.
674
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 13.
675
R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe op het grondgebied van Denderbelle,
Lebbeke, Opwijk en Sint-Gillis-Dendermonde, Wieze, R. Bosman, 1993, pp. 4-6.
676
R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 16.
677
R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 27 en p. 31.
678
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 10.
679
RABN, GW2, nr. 67, f. 221 r° -223 v°.
673
100
(1608- halfweg 17e eeuw) Karel van der Borch.
(midden 17e eeuw) Jan III van der Borch.
(tweede helft 17e eeuw) Agnes-Theresia van der Borch.
(tweede helft 17e eeuw-1710) Philip de Clercq.
(1710-1718) Jozef de Clercq.
(1718-...) Ferdinanda de Clercq.
(...-1755) Josephine Jacobs680.
(1755-1794) Emmanuel-Augustijn van der Meersch681.
Moorsel-Gevergem
Moorsel bestond in het Ancien Régime uit twee heerlijkheden: Moorsel-Aalst en Moorsel-Kapittel.
Deze tweede heerlijkheid behoorde tot het ressort van het leenhof van Dendermonde. Het noordelijke
deel van deze heerlijkheid heette Gevergem. Moorsel, Gevergem en Wieze werden al in 1098 door
Ringotus van Dendermonde aan het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dendermonde
geschonken682. De goederen van het kapittel werden bestuurd door vier curatores, waaronder een
gekozen door het kapittel, een tweede door het stadsbestuur van Dendermonde en de twee laatste door
de aftredende curatores. Later afgebouwd tot drie curatores. Zij legden hun eed af bij de hoogbaljuw
van Dendermonde. Moorsel-Gevergem was circa 443 bd. groot683. Het kapittel stelde voor de
uitvoering van de rechtspraak een meier en zeven schepenen aan, die voor zowel Moorsel-Gevergem
als Wieze bevoegd waren684. De schepenen werden voor drie jaar verkozen. Onder hen waren er steeds
drie afkomstig uit Wieze685. Boeten en hoofdgelden werden half om half verdeeld tussen de
kanunniken en de heer van Dendermonde. Voor de criminele rechtspraak bezat de heer van
Dendermonde eveneens bepaalde rechten, zo moesten de terdoodveroordeelden of zij die tot een
lijfstraf veroordeeld waren, overgeleverd worden aan de baljuw van Dendermonde686.
680
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 11-12.
681
RABN, GW2, nr. 67, f. 221 r°.
682
O. Reyntens, De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, Gent, A. Siffer, 1892, pp. 61-63.
683
O. Reyntens, De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, pp. 65-67.
684
J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften
van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 103.
685
J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften
van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 115.
686
J. Broeckaert, "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen.", in: Gedenkschriften
van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V (1893), p. 105.
101
Opwijk
Het hele Ancien Régime door bleef Opwijk vorstelijk domein. Dat neemt niet weg dat er binnen de
parochie enkele leengoederen gelegen waren zoals het Hof ten Eecken687, diverse landbouwgronden
met als centrum een motte688. Ook van de heerlijkheden Ten Broeke, Rossem, Baelbergh en
Vlasberghe lagen delen binnen de parochie Opwijk689.
Kaart van de prinselijke parochie Opwijk690:
687
RABN, GO22, nr. 3, f. 1 r°.
Sine Nomine, "Bescherming van het onroerend patrimonium in Opwijk. Een stand van zaken en
achtergronden. Archeologische monumentenzorg. Het vroegere Hof ten Eecken.", in: Tijdschrift Heemkring
Opwijk-Mazenzele, 1997, 4, p. 32.
689
R. Bosman, De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe, p. 4, p. 22 en p. 27.
690
ARA, Verzameling Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks II, nr. 8267, f. 1 r°.
688
102
Oudegem
De vrijheerlijkheid Oudegem behoorde toe aan het kapittel van Dendermonde. In het dorp bevond zich
nog een tweede leengoed dat na enige tijd in lekenhanden ook verworven werd door het kapittel 691.
Oudegem had dertig achterlenen. De politionele taken zoals arrestaties, lichamelijke straffen en de
doodstraf werden uitgevoerd door de hoogbaljuw van Dendermonde. De heer van Dendermonde had
bovendien recht op de helft van de boeten en confiscaties692.
Overmere-Uitbergen
Overmere en Uitbergen vormden samen een heerlijkheid die tot in de 14 e eeuw in handen was van de
graven van Vlaanderen693. Op 18 april 1673 bekwam de heer van Overmere-Uitbergen van de vorst
een octrooi waarmee hij zijn heerlijkheid mocht splitsen in twee aparte heerlijkheden, waarvan elk via
een eigen denombrement verhef diende te doen voor het leenhof van Dendermonde. Desondanks
bleven de twee heerlijkheden tot het einde van het Ancien Régime steeds samen in handen van één
heer694. Beide heerlijkheden hadden de hoge, middele en lage justitie, geëxerceerd door een baljuw,
meier en zeven schepenen695. De heer had recht op de visserij, de vogeljacht, boeten tot 30 fl., een
penningrente op erven die men van hem hield en de tiende penning wanneer men ze verkocht696.
Gekende heren en vrouwes van Overmere en Uitbergen:
(1500-1641) Familie Du Bois.
(1641-1684) Achtereenvolgens Nicolas van Coudenhove, Philippe van Coudenhove en Antoon van
Coudenhouve.
(1684-1694) Ferdinand de Lannoy de Hautpont.
(1694-1698) Hippolita-Leopolda de Croy, weduwe van Ferdinand.
(1698-1712) Maria-Anna de Croy.
(1712-1720) Ferdinand-Gaston-Joseph de Croy.
(1720) Openbare verkoop.
(1720-1728) Balthazar van Roosendaal.
(1728) Jonkheer d'Ittre de Castre.
691
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 835.
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 6-12.
693
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 853.
694
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, p. 17.
695
RABN, GW2, nr. 158, f. 169 r°.
696
RABN, GW2, nr. 67, f. 226 r°.
692
103
(1728-1758) Simon-Jozef de Heuvel.
(1758-1794) Jan-Simon-Jozef de Heuvel697.
Raveschoot
De in het huidige Beervelde gelegen heerlijkheid Raveschoot was een achterleen van het leenhof van
Dendermonde via het leenhof van Wetteren. Tot 1228 waren Kalken en Raveschoot een
heerlijkheid698.
Schellebelle-Wanzele
De heerlijkheid van Schellebelle en Wanzele bestond in het Ancien Regime uit twee delen. Een derde
werd achtereenvolgens gehouden door de families van Belle, de Proost, Cotereau, van Honsbroeck en
Papejans van Morckhoven699. Deze heer mocht een meier of een eigen baljuw en de koster van de
parochie aanstellen. Hij mocht ook een penningrente van ongeveer 2 fl. 5 stuivers per jaar innen700.
Het tweede deel dat 2/3 van de heerlijheid omvatte werd door Karel V op 14 mei 1537 in leenpand
gegeven aan Adriaan Bette, heer van Walle en tussen 1518 en 1531 hoogbaljuw van Dendermonde,
voor 7800 fl. Adriaan werd opgevolgd als heer van Schellebelle en Wanzele door zijn zoon Jacob
Bette. Behoudens een tijdelijke verkoop op het einde van de 17e eeuw bleef de heerlijkheid steeds
binnen het patrimonium van de familie Bette701. De heren van het deel van de familie Bette hadden de
hoge, middele en lage justitie in Schellebelle en Wanzele. Enkele andere feodale rechten waar de heer
over beschikte waren het recht op het beste hoofd, grote en kleine boeten, het recht op de jacht, op de
vogelvangst, op de visserij en verschillende jaarlijkse renten702. Andere lenen van het leenhof van
Dendermonde te Schellebelle waren het Goed ten Eede en het Eegoed703.
Sint-Gillis
Sint-Gillis, Zwijveke en een deel van Denderbelle behoorden samen tot één heerlijkheid704. De
heerlijkheid werd door Zijne Majesteit geëngageerd aan hertog Alexander de Bournonville in 1626.
De Bournonville ontving de patenten van hoge, middele en lage justitie in 1630. Voor de administratie
van de rechtspraak mocht de Bournonville als seigneur haut justicier alle nodige officieren aanstellen,
waaronder een baljuw, meier en volle schepenbank. Het nakijken van de kerkrekeningen, schouwingen
697
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 16-19.
698
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 1, p. 80.
699
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 953.
700
RABN, GW2, nr. 67, f. 210 r° + v°.
701
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 13-15 en p. 17.
702
RABN, GW2, nr. 67, f. 216 v°, f. 217 r°.
703
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 2, pp. 29-30.
704
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 129.
104
van straten en waterlopen, het beste hoofd en de tiende penning bij de verkoop van van roerende
goederen zijn maar enkele van de rechten die de heer van Sint-Gillis bezat705.
Vlassenbroek
Vlassenbroek, in het Ancien-Régime gekend onder de naam Baasrode Sint-Gertrudis, hoorde niet tot
de heerlijkheid Baasrode, maar vormde een aparte entiteit. De schepenbank, voorgezeten door een
meier en zeven schepenen tellend, werd aangesteld door de heer van Dendermonde706. De hertog de
Bournonville verwierf Vlassenbroek in 1622707. Vlassenbroek en Baasrode deelden wel één baljuw708.
In 1652 wenste de Alexander de Bournonville, in het document beschreven als de graaf van Hennin,
de heerlijkheid Vlassenbroek te desengageren, echter de som daarvoor, 8200 fl., vond hij te "vil" in
vergelijking met andere heerlijkheden. De hoge justitie in Vlassenbroek en Baasrode bracht namelijk
76 fl. per jaar op. De inwoners van Vlassenbroek bleken echter bereid om gezamenlijk 4000 fl. te
betalen opdat hun heerlijkheid niet meer door de vorst aan iemand anders verkocht of geëngageerd zou
worden. De Bournonville leek hiermee akkoord te willen gaan, echter de hoogbaljuw d'Aubremont
trachtte deze overeenkomst uit eigenbelang te verhinderen709.
Wetteren
De heerlijkheid Wetteren was tot 1576 rechtstreekse eigendom van de vorst 710. De heer van Wetteren
had de hoge justitiegraad uitgeoefend door een baljuw, zeven schepenen en een vol leenhof. Feodale
rechten die hem toekwamen waren het recht op het beste hoofd, het bastaardgoed, het stragiersgoed,
confiscatie van lijf en goederen en het recht op tol, jacht, vogel- en visvangst. Daarnaast mocht de heer
van Wetteren ook arrestaties op schepen laten verrichten, personen verbannen en de ban herroepen en
de redelijke prijs van wijn en bier bepalen711. Van het leenhof van Wetteren hingen 93 achterlenen
af712. Enkele van deze achterlenen die zelf een heerlijkheid vormden, waren het Lichterveldsche,
Raveschoot, Nieuwen Gaver en Herreweg en Paddepoel713. Voor het grootste deel van de
vroegmoderne tijd behoorde Wetteren toe aan de familie Vilain van Gent714.
705
RABN, GW2, nr. 67, f. 112 r°.
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, pp. 132-133.
707
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 88 r°.
708
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 1373/ C, f. 87 r°.
709
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 677/B, f. 62 r° - 67 v°.
710
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 1220.
711
RABN, GW2, nr. 67, f. 227 r° + v°.
712
RABN, GW2, nr. 67, f. 228 r°.
713
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, pp. 100-106.
714
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 76 en pp. 79-86.
706
105
Wieze-Kapittel
Bestuurlijk was Wieze net als Moorsel gesplitst in een deel dat behoorde tot het Land van Aalst en een
deel dat behoorde tot het Land van Dendermonde. Dat tweede deel heette Wieze-Kapittel omdat het
als vrijheerlijkheid geschonken was aan het kapittel van Dendermonde715. Wieze deelde een meier en
zeven schepenen met Moorsel-Gevergem en volgde de wetten van Dendermonde. Net als in MoorselGevergem kwam de helft van de boetes in Wieze toe aan de heer van Dendermonde en de andere helft
aan het kapittel van Dendermonde716.
Zele
Zele was wellicht de voornaamste van de acht prinselijke parochies in het Land van Dendermonde.
Het dorp had nooit een leenhouder gekend en werd namens de vorst bestuurd door een vierschaar, een
baljuw en zeven schepenen717. De tienden in het dorp vielen niet onder het leenhof van Dendermonde,
maar waren eigendom van de abdij van Werden in Duitsland. Hoewel Zele an sich niet als heerlijkheid
verkocht of verpand was, lagen er niettemin verschillende mindere lenen op haar grondgebied zoals te
Wezepoel, te Havermate, de Wittebroden en 's Meiersberg718. Een iets groter leengoed was het hof ten
Goede, dat als kern een eigen mottekasteel had en lange tijd eigendom was van de familie
Sersanders719.
5.5.2 Buiten het Land van Dendermonde
Ardooie
Op het grondgebied van het dorp Ardooie lag de heerlijkheid Mortanschen of Mortaigne, waarvan de
heer de hoge justitie bezat720. Mortaigne was evenwel niet de dorpsheerlijkheid, die in Ardooie de
heerlijkheid van het Gemene heette, en voor 2/3 aan de Abdij van Saint-Amand in Frankrijk721
behoorde en voor 1/3 aan de adellijke familie de Lichtervelde722. Hoewel de heerlijkheid van het
Gemene van Ardooie in feite afhankelijk was van het leenhof van Kortrijk, blijken enkele documenten
over de benoeming van de baljuw toch tussen benoemingsakten voor baljuws van heerlijkheden die
715
H. Hasquin et al. , Gemeenten van België, vol. 2, p. 1230.
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 11.
717
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 24.
718
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 29.
719
K. De Wilde, "Het Hof ten Goede te Zele-Hoek: het kasteel en zijn bewoners van de middeleeuwen tot
heden.", in: Jaarboek Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 40 (2009), p. 232.
720
RABN, GW2, Nr. 158, f. 218 r°
721
De Abdis van Monstreuil was evenwel de patrones van de Kerk en mocht daarom samen met de abdij van
Saint-Amand de kerkelijke tienden heffen te Ardooie. Bron: G.F. Tanghe, Parochieboek van Ardoooie, Kachtem,
Moorslede, Oostnieuwkerke, Winkel-St.-Elooie, Oekenen, Rumbeke, Rollegem-Kapelle, Handzame, Familia et
Patria, 1975, p. 7.
722
L. Van Acker, "De heren van Ardooie.", in: Jaarboek Heemkring Ardooie-Oostkamp, 8 (2012), p. 104.
716
106
afhingen van het leenhof van Dendermonde, zoals Schellebelle, in het inventarisnummer 1373 van het
archief van de Geheime Raad in de Spaanse periode te zitten. Het baljuwschap bleek in 1695 na de
oorlog met Frankrijk door de vorst afgenomen te zijn van de Abdij van Saint-Amand en voor 100 fl.
geautoriseerd te zijn aan Ivan de Vos723. Dat feit is evenwel niet het enige opvallende aan de
heerlijkheid Mortaigne in Ardooie; in een denombrement uit de Chambre des Comptes van Lille,
wordt het immers samen geregistreerd met Koolskamp, Pittem, Meulebeke en Gudelghem 724. Op
Meulebeke na zijn dit heerlijkheden die ofwel rechtstreeks ofwel via de het leenhof van Tielt, afhingen
van het Kasteel van Kortrijk725. Meer dan waarschijnlijk doelde men hier op lenen die binnen deze
dorpen gesitueerd waren en door een persoon gekocht werden. Zo verkocht Jean Joseph Aimé Marie,
Markies van Honchin, Baron van Ardooie in 1773 de baronie van Ardooie, afhangende van het
leenhof van de proosdij van Sint Amands bij Kortrijk, met alle justitiegraden, seigneurale rechten, de
rechten op de jacht en de visvangst en alle heerlijke renten, rechten, machten en prerogatieven samen
met de heerlijkheid Terburcht, eveneens gelegen binnen de parochie Ardooie en een achterleen van de
heerlijkheid Mortaigne. Ook de heerlijkheid van Mortaigne zelf werd via deze aliënatie verkocht726.
Axelambacht
Het leen te Axelambacht bestond uit een vierde van de tienden van de zolder van Nieunotene en
Hautnotene727.
Bavikhove
Via het leenhof van Roncq werden enkele lenen te Bavikhove bij Harelbeke gehouden van het leenhof
van Dendermonde728.
Blandaing
In de Francs empires van Blandaing bevonden zich meerdere lenen die afhankelijk waren van het
leenhof van Dendermonde, waarvan het meerendeel gehouden werd door het kapittel van Doornik en
enkele Noord-Franse heren729.
Bleu Chastel nabij Tourcoing
De heerlijkheid Bleu Chastel, werd gehouden door Gerard du Chastel en bezat alle drie de
justitiegraden. Verder is er nauwelijks iets bekend over deze heerlijkheid730.
723
ARA, Geheime Raad Spaanse Periode, Nr. 1373 (deel b), f. 120 r° en f. 140 r°+v°.
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 2 r°
725
P. Santy en B. Boone, met medewerking van Callaert G. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed,
Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Ardooie met deelgemeente Koolskamp, Bouwen door de eeuwen heen in
Vlaanderen WVL44, (onuitgegeven werkdocumenten) en K. Devooght en P. Santy 2010: Inventaris van het
bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem, Bouwen door de
eeuwen heen in Vlaanderen WVL49, (onuitgegeven werkdocumenten).
726
ARA, Conseil Privé, Inventaire des cartons de la période autrichienne, Nr. 504 A, f. 341 r°+v°.
727
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 3 r°
728
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 82 v°
729
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 81 r°-f.82 r°.
724
107
Dentergem
In Dentergem hield men het Goed ten Bossche van het leenhof van Dendermonde. Op enkele
eigenaars in de 15e eeuw na ontbreekt verdere informatie731.
Desteldonk
Zoals nagenoeg elke parochie was ook Desteldonk sterk verbrokkeld op bestuurlijk vlak. Het
grondgebied telde zeven heerlijkheden: De Buizer, Hoorzele, de Keure, Roya, Sint-Baafs, Sprendonk
en Ter Woestijne. Samen besloegen ze een oppervlakte van 623 hectaren732. De 199 hectaren tellende
heerlijkheid van Sint-Baafs nam 31,9% van de totale oppervlakte van Desteldonk in en behoorde toe
aan de gelijknamige abdij te Gent, waar de heren van Dendermonde eertijds mee verbonden waren. De
rechtsmacht over het graafschap Sprendonk behoorde tot de 14e eeuw rechtstreeks toe aan de heren
van Dendermonde, waarna ze in handen kwam van de Sint-Baafsabdij. Na de opheffing van de SintBaafsabdij in 1540 kwamen de eigendommen toe aan het bisdom Gent. Het graafschap besloeg 83,2
hectaren en fusioneerde in 1788 met de heerlijkheid Mendonk733. De heerlijkheid Ter Woestijne in
Desteldonk hing af van het leenhof van Dendermonde, de oppervlakte bedroeg 72,8 hectaren en de
heerlijkheid had alle rechtsmacht, behalve het beste hoofd734. De uitoefening van de justitie gebeurde
door een baljuw en vijf schepenen, die boetes tot 3lb. gr. Vl. konden uitschrijven. Gekende eigenaars
van de seigneurie waren in de 15e eeuw Lysbette Gheerts735 en vanaf 1542 de bekende Gentse familie
Sersanders736.
730
RABN, GW2, Nr. 158, f. 249
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 12 r°
732
A. Vervaet, "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw.", in: Heemkundig Nieuws,
46 (2009), p. 13.
733
Idem, pp. 8-11.
734
Ibid., p. 13.
735
RABN, GW2, Nr. 158, f. 212 r°
736
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 18 r°
731
108
Ligging heerlijkheid ter Woestijne737:
Eecke (Eke) bij Nazareth
De heerlijkheid Eke bestond uit drie verschillende lenen. De kasselrij Oudburg had het hoofdleen met
het kasteel binnen haar jurisdictie, het tweede leen, bestaande uit vijf en een halve bunder meers was
onderhorig aan het leenhof van Dendermonde. Een derde leen viel onder de heerlijkheid Aishove in
Kruishoutem738. Een en dezelfde heer controleerde deze drie lenen door middel van een baljuw, een
vierschaar en zeven schepenen. De heer van Eke had de volledige rechtspraak in de drie
justitiegraden739. Van de heren van Dendermonde beleende men in Eke ook nog een klein leen
genaamd Chamekin740.
Gekende heren van Eke:
(1513-1540) Antoine de Mortagne741
(1540-1555) Cornelis de Scheppere kocht de heerlijkheid in 1540 voor 26000 fl.742
(1555-1583) Cornelis II de Scheppere
737
A. Vervaet, "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw.", in: Heemkundig Nieuws,
46 (2009), p. 9.
738
R. Van Elslande, "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555). Alias Scepperius, heer van Eke
(en de heren van Eke vanaf 1540 tot 1752)", in: Jaarboek Heemkring Scheldeveld, 42 (2013), p. 35.
739
RABN, GW2, Nr. 158, f. 22 v°
740
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°
741
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°
742
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis der provincie Oost-Vlaanderen, reeks I: arrondissement Gent,
Gent, 1864-1870, p. 13.
109
(1583-1590) Josse Huusman, raadsheer in de Raad van Vlaanderen voor de ongehuwde Marguerite de
Scheppere743
(1590-1613) Frans van Corenhuuse, zoon van Anna de Scheppere, neef van Marguerite
(1613-1676) Anna van Averoult, weduwe van Frans van Corenhuuse en haar zoon Adrien van
Corenhuuse744
(1676-1686) Maria van Corenhuse
(1686-1693) Ignace Joseph de Baronage
(1693-1698) Marie Charlotte Anne de Baronage en echtgenoot Ferdinand-Jozef de Wismael de
Fallerand, markies van Valairbrulois. Zij blijven echter kinderloos.
(1698-1717) Antoinette Jacqueline d'Enghien
(1717-1751) Gaspard Marie Joseph d'Ennetières, grand prévot van Doornik, raadsheer in de Raad van
Vlaanderen
(1751-1752) Ridder Arnould Joseph d'Ennetières, raadsheer in het Parlement van Doornik en in de
Raad van Vlaanderen. Hij verkocht de heerlijkheid wegens financiële moeilijkheden op 16 januari
1752 aan de heer van Herzele.
(1752-...?) Karel-Frans Jozef van Lichtervelde, heer van Herzele745.
Evergem
In Evergem verpandde het leenhof van Dendermonde een niet nader bepaalde tiende746.
Gent
Het leenhof van Dendermonde verpachtte zeven lenen en de helft van een achtste leen, allen bestaande
uit renten gelegen binnen de stad Gent. Onder meer de familie van Massemen en de familie Borluut
hielden enkele van deze renten in leen747.
Heusden
Te Heusden hield men een leen van het leenhof van Dendermonde bestaande uit enkele seigneurale
renten748.
Huise
Huise was als een van de zeven hoogpointerijen van de kasselrij Oudenaarde een vrij belangrijke, doch
weinig beschreven heerlijkheid749. Huise telde 38 achterlenen750. Zeven van deze achterlenen, waarvan
het belangrijkste de heerlijkheid Oplozer-Huise binnen Waregem is, waren gelokaliseerd binnen
743
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 19 r°
745
R. Van Elslande, "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555), pp. 44-48.
746
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 20 v°
747
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 21
748
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 32 v°
749
M. Vanwelden, Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: een symbiose tussen stad en platteland
(15de tot 17de eeuw), Leuven, Leuven University Press, 2006, p. 31.
750
R. Opsommer, "Ingelmunster en het Dendermondse bezit in de Kasselrij Kortrijk 11de-15de eeuw", in:
Periodiek Den Hert, 15 (1994), 3, p. 47.
744
110
Waregem751. De heer had de hoge justitiemacht voor alle criminele en civiele zaken. Daarnaast mocht
hij veroordeelden ook verbannen uit het graafschap Vlaanderen. In de tweede helft van de 15 e eeuw
was de heerlijkheid bezit van ridder Govaert Villain752. Door het denombrement van 29 maart 1502
kwam het leen in bezit van baron Jean de Montmorency753. Na de leentermijnen van de families de
Montmorency, van den Steen en du Chastel, kwam de heerlijkheid in 1670 in handen van J.B. della
Faille. Deze familie zou de heerlijkheid tot het einde van het Ancien Régime behouden en na de
Franse Revolutie het burgemeesterschap van de gemeente monopoliseren754.
Ingelmunster
Volgens Sanderus strekte de heerlijkheid Ingelmunster zich uit over Oostrozebeke, Wielsbeke, SintBaafs-Vijve, Sint-Eloois-Vijve, Waregem, Tiegem, Elsegem, Bourbourg, Bergelines, Geluvelt,
Roesbrugge, Zwynland, Riquaertschuere, Berg-Ambacht en nog enige ander parochies755. Bovendien
zou zij een der voornaamste heerlijkheden in het graafschap Vlaanderen geweest zijn, "...met hoog,
middel en laag Recht, de groote jacht, vogelvangst en visserij, nevens andere groote Voorrechten."756
Onder deze voorrechten vinden we de tol op de Mandelbruggen, een koren- en oliewindmolen, het
benoemen van de hoogbaljuw, het recht op het beste hoofd en hij kon de Ingelmunsterse brouwers
vrijstellen van de gruyte, een taks op bier die men in bijna heel Vlaanderen als brouwer gehouden was
te betalen757. Sommige vermogende inwoners van de heerlijkheid opteerden om tegen betaling
buitenpoorter van Kortrijk te worden, waardoor ze rechtsbijstand genoten van de kasselrij. Niet zelden
kwam het dan ook tot juridische geschillen tussen de kasselrij Kortrijk en de heerlijkheid
Ingelmunster. De rechtspraak te Ingelmunster werd uitgeoefend door een hoogbaljuw. Een bijzonder
ondernemende hoogbaljuw was François de Cabootere, die tevens de functie ontvanger-generaal van
Otto von Plotho op zich nam. De Cabootere richtte in het jaar 1586 in elke parochie waarvan de baron
van Ingelmunster dorpsheer was een schepenbank op, terwijl Ingelmunster zelf een volle bank met
zeven schepenen had. Om zijn eigen werklast te verlichten installeerde de Cabootere, met
toestemming van zijn heer, in elk dorp een baljuw die hem ter plaatse representeerde 758. Net zoals de
heerlijkheid Vijve-Dendermonds, waarmee Ingelmunster in de 14e eeuw in een personele unie
verenigd werd759, kwam Ingelmunster onder het leenhof van Dendermonde terecht door de heren van
Dendermonde en Bethune die deze goederen geüsurpeerd hadden. Hun huwelijkspolitiek bracht deze
751
F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 319-320.
RABN, GW2, Nr. 158, f. 217 r°
753
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 r°
754
Sine nomine, Geschiedenis deelgemeente Huise, in: < http://www.zingem.be/website/5-www/41-www/43www/33-www.html>, geraadpleegd op 12/05/2014.
755
P. Goemaere, "Heerlijkheid Ingelmunster, 1828.", in: Periodiek Den Hert, 44 (2003), pp. 60-61.
756
A. Sanderus, "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 28 (1993), p. 19.
757
A. Verscheure, "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 42 (2001),
pp. 12-13.
758
A. Verscheure, "Ontvangers en baljuws te Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 44 (2003), p. 10.
759
R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de
eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), p. 272.
752
111
heerlijkheden in handen van de graven van Vlaanderen waardoor ze onder het grafelijk leenhof van
Dendermonde gingen ressorteren760.
In het centrum van Ingelmunster resideerden de heren in het kasteel nabij de kerk. De heer van
Ingelmunster bezat nog wel 180 lenen in de kasselrij Kortrijk, de kasselrij Oudenaarde, 't Gentse,
Ieper-Ambacht en Het Ieperse (Roesbrugge)761.
Gekende heren van Ingelmunster:
(1501-... ) Engelbert von Kleef, graaf van Nevers, Auxerre, Rhetel en Etampes koopt Ingelmunster van
zijn broer Philippus voor 18000 fl. (Franse gulden).
(16e eeuw) Karel von Kleef, hertog van Nevers, zoon van Engelbert.
(16e eeuw) Franciscus von Kleef, graaf van Nevers, zoon van Karel.
(tweede helft 16e eeuw-1563) Franciscus II von Kleef, graaf van Nevers, zoon van Franciscus. Bleef
kinderloos
(1563) Jacobus von Kleef, broer van de vorige.
(circa 1563- 9 juni 1578) Henrica von Kleef en haar echtgenoot Ludovico Gonzagua 762. Zij besloot
haar eigendommen in Ingelmunster, Sint-Eloois-Vijve en Roesbrugge te verkopen voor de som van
400000 fl. aan Gaspar von Schömberg.
(1578-1583) Gaspar von Schömberg, graaf van Nanteuil, veldmaarschalk, generaal van de Duitse
huurlingen in Franse dienst. Hij deed de heerlijkheid die door de Godsdiensttroebelen zwaar geteisterd
was van de hand voor slechts 133333 fl. aan Otto von Plotho763.
(4 maart 1583- 1603) Otto von Plotho764, luitenant-kolonel van Duitse lichte cavalerie in Franse dienst,
heer van Parey, Gerbstadt, Zerben, Ringfurt en Weissand765.
(1603 (denombrement getekend op 14 maart 1605) - 1611) Gaspar von Plotho766.
(1611-1657) Wolfgang von Plotho767.
(1657-1697) Delphinus von Plotho, kolonel en raadsheer van de keizerlijke oorlogsraad te Wenen768.
760
A. Schotte, Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, p. 13.
Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979,
762
Gonzagua wordt door historicus M.P. Holt als een van de grote verantwoordelijken voor de
Bartholomeusnacht in Frankrijk gezien. M.P. Holt, The Duke of Anjou and the Politique Struggle During the
Wars of Religion, Cambridge, Cambridge University Press, 2002, pp. 20-21.
763
A. Schotte, Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, pp. 42-48.
764
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°.
765
A. Verscheure, "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 42 (2001),
pp. 9-10.
766
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°.
767
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 v°.
761
112
(1697-1702) René Otto von Plotho.
(1702-1709) Philippe Florent von Plotho.
(1709-1755) Gebhard François von Plotho.
(1755-1767) Theodore Josef von Plotho.
(1767-1793) Charles Joseph von Plotho769.
Het kasteel van Ingelmunster naar Sanderus' Flandria Illustrata770:
Izegem
De heerlijkheid het Beerlegemschen te Izegem hing af van het leenhof van Dendermonde. Over de
justitiegraad vermeldde men niets in de registers van denombrementen, de heerlijkheid lijkt wel altijd
mee te zijn vererfd samen met de dorpsheerlijkheid Izegem, die onder Louis XIV even tot prinsdom
verheven werd. In 1513 werden beide heerlijkheden gehouden door Jan van Stavele, heer van Izegem
en Emelgem771.
768
R. De Clercq, "Baron Delphin de Plotho tegen Jan de Laere - een proces wegens majesteitsschennis in 1665.",
in: Periodiek Den Hert, 43 (2002), p. 97.
769
A. Verscheure, "Stamboom de Plotho.", in: Periodiek Den Hert, 45 (2004), pp. 28-30.
770
A. Sanderus, "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster.", in: Periodiek Den Hert, 28 (1993), p. 22.
771
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 33 r° en RABN, GW2, Nr. 158, f. 220 r°.
113
Kerchove (Kerkhove bij Avelgem)
Ligging van het kasteel Voldersvelt, centrum van de heerlijkheid Voldersvelt772:
Naast een huis en enkele seigneurale renten te Kerkhove en Ooigem, was het belangrijkste
afhankelijke leen van het leenhof van Dendermonde de heerlijkheid Voldersvelt773. Voldersvelt was
een van de drie heerlijkheden die samen de parochie Kerkhove vormden, de andere waren Ten Hove,
volgens P. Despriet was dit de dorpsheerlijkheid Kerchove774, volgens Maddens was dit een andere
heerlijkheid en was Nieuwgoed de belangrijkste heerlijkheid van het dorp. Ten Hove en Nieuwgoed
waren respectievelijk afhankelijk van het leenhof Stenen Man te Oudenaarde en het kasteel van
Waasten775.
Gekende heren van Voldersvelt:
(1614-1625) Charles de la Mote776
772
J.J. de Ferraris, De Grote Atlas van Ferraris. Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het
Prinsbisdom Luik (Heruitgave 2011), Tielt, Lannoo, 2011, p. 29B.
773
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 34 r°
774
P. Despriet, "Het Voldersvelt in Kerkhove", in: Twintig Zuid-West-Vlaamse hoeven, deel 2, Kortrijk, 1980,
pp. 66-69.
775
A. De Gunsch, S. De Leeuw en T. Callens, Kerkhove, in:
<https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22018>, geraadpleegd op 12/05/2014.
776
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 34 r°
114
(1625 - eind 17e eeuw) Philippe de la Mote, heer van Kerchove en Ingooigem
(eind 17e eeuw - 1700) Karel II van Spanje
(begin 18e eeuw) Weuldere, heer van Meulebeck
(18e eeuw) familie Richardot
(18e eeuw) familie de Potter
(18e eeuw) hertogen van Ursel en Hoboken777
Lemberge
Het leen in Lemberge dat afhing van het leenhof van Dendermonde bestond niet uit grond, maar uit
een rente in graan en geld778.
Linselles
Te Linselles, gelegen in Noord Frankrijk nabij Roncq bevonden zich een leen en enkele achterlenen
van het leenhof van Dendermonde. De rechtstreeks afhankelijke heerlijkheid heette Cocquelmonde.
De rechten daaraan verbonden waren een jaarlijkse rente van 1 fl. 16 stuivers en 36 kapoenen, de
vicomtière of middele rechtspraak en een baljuw779 en volle schepenbank om deze rechtspraak uit te
oefenen780.
Gekende heren:
(...-1574) Guillaume de Grysperre, ridder, heer van Eeghem, baljuw van het Brugse Vrije781.
(1574-...) Josse de Grysperre, heer van Eeghem, baljuw van het Brugse Vrij en zoon van de
voorgaande.
(einde 16e eeuw) Jean de Grysperre, zoon van Josse.
(begin 17e eeuw - 1639) René de Grysperre, neef van Jean.
(1639-...) François Lefebvre, advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Verkoopt het leen aan Louis
Romeyns
(tweede helft 17e eeuw) Louis Romeyns
(tweede helft 17e eeuw -1688) Louise Romeyns en haar echtgenoot Leonard de Casenbroot, heer van
Reynesteyn
(1688-1723) Jean-Louis de Casenbroot, zoon van Leonard en Louise.
(1723-1751) Jonker François Boutillier, heer van Gheylle.
(1751- Revolutie) Boutillier782.
777
A. De Gunsch, S. De Leeuw en T. Callens, Kerkhove, in:
<https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/22018>, geraadpleegd op 12/05/2014.
778
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 45 v°
779
T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 36.
780
RABN, GW2, Nr. 158, f. 248 r°
781
RABN, GW2, Nr. 158, f. 248 r°
782
T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 36.
115
De drie achterlenen van het leenhof van Dendermonde waren: Vièsecourt (Oudenhove), een achterleen
van 21,5 bunders groot, met alle justitiegraden, afhangende van het leenhof van Moerzeke 783;
Inglemoutier, een bos en enkele renten, afhangende van het leenhof van Ingelmunster en het
Ingelmunsterse, een leen met enkele hofsteden, ook afhankelijk van het leenhof van Ingelmunster784.
783
784
T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 35.
T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, p. 37.
116
117
Bron: T. Leuridan, Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, pp. 26-27.
118
Lokeren
Binnen het grondgebied Lokeren waren zeven lenen gelegen die afhankelijk waren van het leenhof
van Dendermonde785.
Londerzele
In de parochie van Londerzele bevond zich een heerlijkheid met meier en schepenen die afhing van
het leenhof van Dendermonde, eertijds gehouden door Willem van Nassau, prins van Oranje786.
Lotenhulle
Ligging heerlijkheid het Dendermondse787.
In Lotenhulle lagen twaalf heerlijkheden van noemenswaardig belang, vijf daarvan waren in bezit van
de heer van Nevele, de heerlijkheid het Dendermondse was een van de zeven overige 788. Het
785
RABN, GW2, Nr. 66, f. 54-55.
RABN, GW2, Nr. 158, f. 238 r° en f. 240 v°.
787
F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, p. 13.
788
A. Strobbe, "Geschiedenis van Lotenhulle", in: Het Land van Nevele, 31 (2000), 4, p. 302.
786
119
Dendermondse lag in het dorpscentrum van Lotenhulle. De heerlijkheid hing via het leenhof van
Ingelmunster als achterleen af van het vorstelijk leenhof van Dendermonde. Het foncier bestond uit het
goed te Pittem, een hofstede met gracht en 9 en 2/3 bd. grond; van de vijf afhankelijke lenen bevonden
zich er vier in Nevele en Meigem en een te Lotenhulle789. De heer had het justitierecht in alle graden
en kon ter uitoefening van de rechtspraak een baljuw, onderbaljuw en zeven schepenen benoemen. De
heer van het Dendermondse had ook het recht de wegen te laten schouwen en doorgaande en
bijzondere waarheden in te stellen. Ook enkele herbergen te Lotenhulle waren renteplichtig aan de
heer, namelijk Het Franse Schild, De Hert, De Zwane en De Drie Koningen. Het reliefgeld voor de
achterlenen bedroef 1 lb. gr. Vl. of 6 fl790. In de jaren 1785, 1786 en 1787 was de opbrengst van de
heerlijkheid van het Dendermondse een goede 59 lb. gr. Vl. of zo'n 354 fl791.
Gekende heren:
(1586-1588) Franchois Van den Hecke
(1588-1639) Jonker Joris I Baelde
(1639-...) Jonker Joris II Baelde
(1731-1733) Jonker Joris III Baelde
(1733-1752) François Emanuel Baelde, zoon van Joris III.
(1760-1793) Pieter-Winok de Hau, raadspensionnaris en griffier van de kasselrij van Bergues792.
Massemen
Hoewel de heerlijkheid Massemen gelegen was op de grens met het Land van Dendermonde behoorde
zij niet tot deze kasselrij. De heerlijkheid was echter wel afhankelijk van het leenhof van
Dendermonde793. De heer van Massemen had onder mee recht op het beste hooft, het banrecht op de
graanmolen, tolrecht en boeten opgelegd door de vierschaar. Massemen was een seigneurie met alle
justitiegraden794. Massemen werd in 1652 verheven tot prinsdom795.
Gekende heren van Massemen:
(1460-1559) Familie de Jauce
(1559-1755) Familie Vilain796
(1755-1773) Lodewijk Leo Felicitas de Brancas en Elisabeth Vilain van Gent.
789
F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, p. 31.
L. Stockman, "Lotenhulle: een feodaal lappendeken.", in: Appeltjes vna het Meetjesland, 46 (1995), pp. 2425.
791
F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, p. 31.
792
F. Bastiaen et al., Geschiedenis van Lotenhulle, p. 32.
793
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 49 r°
794
M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen: geïllustreerde voordracht, Wetteren, Davidsfonds,
2006, p.14.
795
M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen, p. 37.
796
M. Van Durme en K. Goethals, De Heren van Massemen, pp. 37-38.
790
120
(1773-1794) Louis Englebert van Arenberg en Louisa de Brancas797.
Merendree
Op het einde van de 13e eeuw verenigden de heren van Gavere, Merendree en Vinderhoute, die ze
beiden in leen hielden van de graaf van Vlaanderen, tot één heerlijkheid. In de daaropvolgende eeuwen
zouden Merendree en Vinderhoute steeds als één dubbelheerlijkheid verkocht of vererfd worden798. De
heerlijkheid had de hoge, middele en lage justitiën en beide dorpen werden door eenzelfde baljuw
bediend799. De heer en zijn baljuw resideerden gewoonlijk te Vinderhoute. Om praktische
overwegingen werd de baljuw in Merendree bijgestaan door een meier en een vierschaar met zeven
schepenen waarvan er drie te Merendree zelf, twee te Hansbeke en twee in Landegem woonachtig
dienden te zijn. De heer had ook het recht tol te heffen op land- en waterwegen. Met dit recht kwam
ook de plicht de wegen en bruggen te onderhouden800.
Gekende heren van Merendree-Vinderhoute:
(1509-...) Jan de Proify, heer van Bouve801
(...-1515) Jan de Laval
(1515-1519) Jacob van Luxemburg, heer van Fiennes802
(1519-1531) Lieven van Pottelsberghe, hoogbaljuw van Dendermonde, raadsheer in de Raad van
Vlaanderen, raadsheer in de Geheime Raad803.
(1531- eind 16e eeuw) Frans van Pottelsberghe
(eind 16e eeuw-...) Jan Wouters, door het huwelijk met de dochter van Frans van Pottelsberghe.
(17e eeuw) familie Wouters
(begin 18e eeuw-1744) Willem le Poyvre
(1744- begin vierde kwartaal 18e eeuw) Charlotte-Joanne le Poyvre en Jan-Frans, graaf van Carnin en
Staden.
797
K. Goethals en R. De Pauw, Massemen 1019-1976, Massemen, Culturele Raad van Massemen, 1976, p. 102.
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks,
Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke, Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent,
Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, p. 10.
799
RABN, GW2, Nr. 158, f. 220 v°
800
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks,
Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke, Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent,
Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, p. 11.
801
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks,
Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 10.
802
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks,
Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 11.
803
C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633),
Gent, (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent), 2000, promotor R. Vermeir, passim.
798
121
(einde 18e eeuw - Franse bezetting) zoon Jan-Karel van Carnin en Staden804.
Melle805
Geen verdere informatie bekend.
Merchtem
Hoewel Merchtem in het hertogdom Brabant gelegen was en de hoofdheerlijkheid lange tijd door de
Brabantse hertog binnen het eigen patrimonium gehouden werd vanwege haar strategische ligging,
telde het grondgebied van de huidige steltenlopersgemeente, destijds zo'n 1604 bd. groot806, tal van
laathoven en lenen die ressorteerden onder het leenhof van Dendermonde807. Niet alle lenen van
Dendermonde te Merchtem kunnen duidelijk onderscheiden worden, zoals Merchtems meier en
kroniekschrijver Daniël van Oesbroeck schreef in zijn Antiquiteyten der vrijheydt ende prochie van
Merchten, beschreven in dichte808: "Al is d'een Brabant en d'ander met Vlaender versompt, veel ist
onbekend hoe den oorspronck compt"809. De heren van Dendermonde bezaten te Merchtem zowel het
laathof van Groot- Bijgaarde als het laathof van joncker Francis van der Meeren, daarbij behorende de
pondpenningen ter verkooping of belasting810. Deze twee laathoven vormden oorspronkelijk één
leengoed811. In 1513 was Arnoldus van der Meeren de houder van het laathof van der Meeren812. Een
derde identificeerbaar leengoed binnen Merchtem zijn een deel van de goederen van het SintKatharinagasthuis, waar de cijnsen jaarlijks op het feest van Sint-Thomas op 21 december geïnd
werden813. Deze goederen zijn echter achterlenen via het Hof van Opwijk814. In het register van de
Rekenkamer van Rijsel vinden we verschillende van deze achterlenen terug, die meestal slechts enkele
dagwand815 tot enkele bunders groot waren. Het kon echter ook om bepaalde renten gaan816. Voorts
hield Hendrick van Hoorenbeke een leen van de heer van Dendermonde, zijnde de heerlijkheid
Steenmeerschop met slechts de lage justitie817. Jan Bruyman, secretaris van de Raad van Brabant hield
804
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Eerste reeks,
Arrondissement Gent, vijfde deel, p. 11.
805
RABN, GW2, Nr. 158, f. 22 r°
806
Van der Steghen, Carte Générale et Alphabétique des villes, bourgs, villages et terres franches du Brabant,
Bruxelles, Imprimeur-Libraire Pauwels, 1672, p. 64.
807
P. Feytens et al., Merchtem 750 jaar vrijheid : 1251-2001, Merchtem, Gemeentebestuur/Heemkundige Kring
Soetendaelle, 2001, pp. 13-22.
808
M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, Roeselare, Drukker-Uitgever Jules De Meester, 1904
(heruitgave 1984), p. 659.
809
J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen vanaf de 13 e tot de 16e eeuw. het ontstaan, de
ontwikkeling en de instellingen, Pittem, Drukkerij G.A. Veys, 1965, p. 322.
810
J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, p. 257.
811
J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, pp. 319-322.
812
M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, p. 130.
813
M. Sacré, Geschiedenis der Gemeente Merchtem, p. 136.
814
J. Verbesselt, De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen, pp. 319-322.
815
Een dagwand was de oppervlakte die men op één dag kon ploegen, 1 Dendermondse bunder bevatte 4
dagwand of 133,9575m2.
816
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 49-50 r°.
817
RABN, GW2, Nr. 158, f. 233-234.
122
tot slot een tiende, een heerlijkheid en manschap in de parochie van Merchtem, waarvan verschillende
achterlenen afhingen818.
Mespelare
Hoewel gelegen in het Land van Aalst , was Mespelare een leen van Oudegem. Oudegem was een
leengoed van het leenhof van Dendermonde, aldus was Mespelare een achterleen van
Dendermonde819.
Meulebeke
"...Houd in leene van dese keyser ende koninglycken hove een leen ende manschap genaemt de
Baronnie van Meulebeke ende t'Hof ter Borght gelegen binnen de casselrije van Cortrijck groot
wesende het voornoemde hof met wallen, molen, lant, bosch ende weyde met den huyse van plaisance
daer op staende vier bunderen en half luttel min ofte meer tot welcken hove een heerelyckheyd
behoort..."820
Hoewel de Gentse historicus en genealoog Philippe de l'Espinoi (1552-1633) de
heerlijkheid van Meulebeke toeschreef aan het leenhof van Tielt821, bevestigen zowel David
Lindanus822, Jacobus Maestertius823 als de verschillende denombrementen dat Meulebeke weldegelijk
ressorteerde onder het vorstelijk leenhof van Dendermonde. Wat onder meer blijk uit de bepaling uit
de denombrementen van zowel 1614 als 1722: "Item behoort ten voorseyden heerschepe ende op de
limiten van diere vryhede van straet schauwinge te doene in saisoen van den jaere ofte bij clachte
ende daeraf de boden te hebben naer costume sonder dat den hoogbailliu van Cortrijck ofte van Thielt
daer van eenighe kennisse vermogen te nemen mits dat het Dendermonds is."824
De heerlijkheid Meulebeke, ook bekend onder de benaming ter Borcht, verkreeg op 13 augustus 1655
de titel van baronie825. De heer van Meulebeke resideerde in het kasteel ter Borcht en had zowel de
hoge, middele als lage justitie, uitgeoefend door een over- en onderbaljuw en een vol hof van mannen
en zeven schepenen. Deze mochten boetes uitschrijven tot 30 fl826. Omdat Meulebeke een vrij hoge
bevolkingsdichtheid en een groot aantal drankgelegenheden (30 herbergen, elf brandewijnkroegen en
een kantine) telde, diende het gerecht regelmatig tussen te komen in allerlei conflicten. Om de nietbestrafte misdrijven toch te vervolgen organiseerde men driemaal per jaar doorgaande waarheden.
818
RABN, GW2, Nr. 158, f. 235 r°
R. Bellon, "Bouwgeschiedenis van de kerk van Mespelare.", in: Gedenkschriften van de Oudheidkundige
Kring van het Land van Dendermonde, 3e reeks, 1 (1938-1946), p. 100.
820
RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r°, volledige denombrement, zie bijlage 10.6, p. 177.
821
P. de l'Espinoi, Recherche des antiquitez et nobelesse de Flandre, Douai, Imprimerie Marc Wyon, 1631, p.
127.
822
D. Lindanus, De Teneraemunda Libri Tres, Antwerpen, Hiëronymus Verdussen, 1612, p. 133.
823
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 6.
824
RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r° en I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De
Roede van Tielt', 2002, pp. 60-63.
825
G.F. Tanghe, Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, Drukkerij De Scheemaecker-Van
Windekens, 1862, p. 73.
826
RABN, GW2, Nr. 158, f. 221 r°
819
123
Daarnaast gingen baljuw en schepenen ook de prijs van het bier en de wijn na, hielden ze toezicht op
het gewicht van het brood en controleerden ze de inhoud van maat en gewichten. Dit alles om fraude
tegen te gaan827.
De Meulebeekse heer bezat vele heerlijke leenrechten waardoor de heerlijkheid een aanzienlijke bron
van inkomsten vormde. Deze opbrengst kwam niet enkel voort uit domaniale rechten, pachten en de
verkoop van hout, maar ook uit talrijke renten in natura of geld. Zo bezat de heer ook het recht op het
beste catheel of beste hoofd, i.e. het meest waardevolle stuk roerend goed uit de erfenis van een
overleden leenman, le droit d'aubaine, i.e. de heer erfde de bezittingen van vreemdelingen in zijn
heerlijkheid, ook had hij het alleenrecht op de jacht, visvangst en vogelvangst. Bovendien mocht hij
ook twee kapelaans benoemen die driemaal per week de misviering op het kasteel dienden voor te
gaan op een door de heer gekozen tijdstip828. De volledige beschrijving van de rechten van de heer
vindt men terug in de denombrementen van 1614 en 1722829.
Gekende heren van Meulebeke:
(1495-1526) Philippus de Beer
(1526-1578) Charles de Beer
(1578-1608) Jan de Beer
(1608-1627) Adriaan de Beer
(1627-1660) Nicolas Ignatius de Beer
(1660-1722) Gaspar Ignatius de Beer
(1722-1763) Gaspar Robert François de Beer
(1763-1768) Philippe Alexander de Beer
(1768-1791) Jean Joseph de Beer
(1791-1818) Livina de Beer en haar echtgenoot Nicolas François de Lens830
Monstreul, te Pont à Tressin
De heerlijkheid Monstreul, gelegen in Tressin, Noord-Frankrijk werd van het leenhof van
Dendermonde gehouden door Nicolas de Brabençon, beer van Vlaanderen. Het was een heerlijkheid
met een eigen leenhof en de hoge justitiegraad831.
827
I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt', 2002, p. 60.
I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, pp. 54-55.
829
Zie bijlagen 10.5 en 10.6 , pp. 174-178.
830
I. Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, pp. 52-53.
831
RABN, GW2, Nr. 158, f. 247
828
124
Niubourck
Verschillende lenen, waaronder een leen met de naam Craynem en een heerlijkheid, hingen van
Dendermonde af832. Echter de locatie van de lenen vormt een probleem, aangezien we Craynem niet
mogen zoeken in het hedendaagse Kraainem, wat niets met Dendermonde te maken had. Evenmin
stemt Niubourck overeen met Neubourg, een heerlijkheid die in Gulpen, Nederlands Limburg, lag.
Notene
Zie Axelambacht.
Ossele nabij Brussegem833
Geen verdere informatie bekend.
Oudenem
Oudenem was een heerlijkheid in de kasselrij Bailleul, verdeeld over de parochies van Steenwerk,
Nieppe en Castre. De heer had de hoge justitie in leen en mocht een baljuw en onderbaljuw
aantstellen834. In 1608 werd ze gehouden door Ridder Robert Destournel, baron van Naudeville en
Steenwerk835.
Ouwegem
In Ouwegem, tegenwoordig een deelgemeente van Zingem, lag een heerlijkheid die gehouden werd
van het leenhof van Dendermonde door het kapittel van Kamerijk. De heerlijkheid had achterlenen te
Mespelaere, Nieuwerkerken, Iddergem en Leeuwe836.
Roden-Nieuwenhove in Oostkamp
Rode(n)-Nieuwenhove lag verspreid over de parochies Oostkamp, Waardamme en Ruddervoorde837.
De heerlijkheid omvatte 28 achterlenen838, later uitgebreid naar 38 achterlenen, elk te sterfkoop ten
tiende penning839, en was begrensd door de Waterstraat en de Kortrijksesteenweg, op Den Daele (aan
de westkant), de Wulgebroeken en Steenbrugge. De grootte moet ongeveer 464 gemeten en 48
roeden840 of een goede 200 hectaren841. Volgens Georges Claeys was Roden-Nieuwenhove een
appendant van het Brugse Vrije, d.w.z. de heerlijkheid had eigen schepenen, maar was voor hogere
rechtspraak, beroep in rechterlijke en bestuurlijke aangelegenheden en algemene belastingen
832
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 53
RABN, GW2, Nr. 158, f. 236 r° en ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 3827, f. 10 v°.
834
RABN, GW2, Nr. 158, f. 245
835
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 63 r°
836
RABN, GW2, Nr. 158, f. 227 r°
837
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 61 v°
838
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 51 v°
839
RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v°
840
G. Claeys, De Gemeente Oostkamp. Boek twee, Handzame, Familia et Patria, 1981, p. 195.
841
A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", in: Heemkundige Kring Oostkamp, 21 (2010), p. 19.
833
125
afhankelijk van de schepenen van het Vrije842. Uit het register van lenen uit het leenhof van
Dendermonde vernemen we dat het een seigneurie met hoge, middele en lage justitie was, waar recht
werd gesproken door een vol hof van mannen en zeven schepenen, gemaand door een over- en een
onderbaljuw843. De heerlijkheid had een eigen schandpaal en een gevangenis844. Volgens L. GilliodtsVan Severen was de heerlijkheid van Nieuwenhove gedeeltelijk afhankelijk van het leenhof van de
Burg van Brugge en gedeeltelijk van het leenhof van Dendermonde845.
Gekende heren:
(15e eeuw ) Jacob van der Doye, gezegd van Nieukercke846
(15e eeuw) Jean de la Douve, de Nieuwkercke847
(1485-1505 ) Jan van Nieuwenhove848
(1505- ca. 1670) familie Adornes (achtereenvolgens Aernoud, Agnes, Jérôme, Jacques, anselme,
Opice, Georges Lambert, Jacques Anselme en Geneviève. De precieze data zijn onbekend)849
(1670-1689) Denis François de Wignacourt, graaf van Vleteren.
(1689-1704) Confiscatie na de oorlog met Frankrijk.
(1704- ...) François Ignace van Caloen,
(begin 18e eeuw) Thérèse van Volden
(eerste helft 18e eeuw) Burggraaf Ferdinand de Nieulant en de Pottelberghe, voor zijn vrouw Thérèse
van Volden.
(eerste helft 18e eeuw) Pieter de Nieulant
(midden 18e eeuw) Hubert de Nieulant850
(1747- 13/01/1788) Philippe Anselme de Stappens, hoogpointer van de kasselrij Kortrijk,
Burgemeester van 's Lands Vryen, gedeputeerde in de Staten van Vlaanderen851.
(1788-1794) Marie-Ann Veranneman en haar zoon Philippe de Stappens852.
842
G. Claeys, De Gemeente Oostkamp. Met een studie over de Sint-Pietersbandenkerk, Oostkamp, Desclée De
Brouwer, sine dato, p. 22.
843
RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v°
844
G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 121.
845
L. Gilliodts-Van Severen, Coutumes du Bourg de Bruges, Brussel, Gobbaerts, 1883-1885, deel I, p. 106.
846
RABN, GW2, Nr. 158, f. 222 v°
847
A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 19.
848
RABN, GW2, Nr. 158, f. 224 r°
849
A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 19.
850
A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 20.
851
G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 87.
852
A. Vervenne, "Grote en Kleine Heren te Oostkamp.", p. 20.
126
Ligging heerlijkheid Roden-Nieuwenhove853:
Sint-Baafs te Gent
Te Sint-Baafs hingen twee hoofdlenen af van het leenhof van Dendermonde. Het eerste was het
jaarlijkse tienderecht op de lenen te Sint-Baafs, Gent, Meulestede, Wachtebeke en Mendonk, het
tweede bestond uit de heerlijkheid 't gelede te Sint-Baefs te water ende te lande854. Maestertius
vermeldde dat deze heerlijkheid zich uitstrekte te Steendam, Molenstede, Langerbrugge, Wachtebeke,
Mendonck, verschillende plaatsen in de parochie Sint Servator, het leen op de tol van Sint-Baafs en
het veer aan de Hoye, tussen het kasteel van Keizer Karel V en het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw-TerHoyen, beter bekend als het Klein Begijnhof in Gent855. Er is echter bitter weinig bronnenmateriaal en
literatuur terug te vinden over deze heerlijkheid, die, wanneer we het grondbezit nagaan, slechts
gedeeltelijk overeen lijkt te komen met de Sint-Baafsheerlijkheid856. Deze Sint-Baafsheerlijkheid had
853
G. Claeys, De Gemeente Oostkamp, p. 119.
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 64 v°
855
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, p. 6.
856
A. Deblond, Historisch geografische studie van het Sint Baafs grondbezit ten noorden van Gent op basis van
cijnsboeken uit de XVe eeuw, Gent, Universiteit Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1983, passim.
854
127
de hoge, middele en lage justitie, uitgeoefend door een leenhof en vierschaar857. Echter dat leenhof had
een nauwe samenwerking met het stadsbestuur van Gent858.
Sint-Eloois-Vijve
Net als de baronie van Ingelmunster, behoorde de heerlijkheid Vijve-Dendermonds met haar
appendanten tot het ressort van het vorstelijk leenhof van Dendermonde. E. Warlop en J. Noterdaeme
schrijven het ontstaan van die feodaalrechtelijke band toe aan de Merovingers die uitgestrekte
landerijen schonken aan verschillende abdijen waaronder de Sint-Baafsabdij. De Advocatus, i.e. de
hoofdvoogd of beschermheer, van de Sint-Baafsabdij was al in de 11e eeuw de heer van
Dendermonde. In oproerige tijden beschouwden dergelijke Advocati het confisqueren of usurperen
van goederen de beste maatregel om ze te beschermen van bedreigingen. Zo zou het hele domein
Meulebeke-Ingelmunster en Sint-Eloois-Vijve in handen gekomen zijn van de heren van
Dendermonde859. Vrouwe Mathilde van Dendermonde trad rond 1191 in het huwelijk met Willem II
van Bethune. Uit dat huwelijk kwam zoon Robrecht VI van Bethune voort, wiens dochter in 1246
huwde met Gwijde van Dampierre. Zo werd Gwijde van Dampierre in 1248 heer van Bethune en
Dendermonde. Omdat hij in 1252 graaf van Vlaanderen werd, ressorteerden de bezittingen die hem via
zijn Dendermondse erfenis toekwamen vanaf dan onder een grafelijk leenhof van Dendermonde.
Aangezien de graven van Vlaanderen, de hertogen van Bourgondië, de Spaanse koningen en hun
opvolgers steeds heer van Dendermonde gebleven zijn, hielden de eigenaars Vijve-Dendermonds
rechtstreeks van het vorstelijk leenhof van Dendermonde doorheen de late middeleeuwen en de
vroegmoderne tijd860.
Vijve-Dendermonds werd in de vroege 14e in een personele unie gebracht met de heerlijkheid
Ingelmunster861. Hoewel in vele archiefbronnen vaak geen onderscheid meer gemaakt werd tussen de
twee heerlijkheden, werd in deze thesis geopteerd om het onderscheid te bewaren, aangezien beide
heerlijkheden behoorlijk veel achterlenen hadden die niet afhankelijk waren van de dubbelheerlijkheid
als geheel - hoewel zij dezelfde heer hadden - maar van één van de twee heerlijkheden. De leenhoven
van Ingelmunster en Vijve-Dendermonds waren daarentegen wel verenigd862. De heer van
Ingelmunster en Vijve-Dendermonds beschouwde zichzelf als de dorpsheer van Waregem, wat hem
het recht gaf kerkrekeningen te inspecteren en kandidaten voor het pastoorschap of kosterschap aan te
857
Universiteitsbibliotheek Gent, Handschriftencollectie, Ordonnantie betreffende de rechtspraak in de
heerlijkheid van Sint-Baafs te Gent (24 februari 1574, v.s.), f. 1 r°-2 r°.
858
Universiteitsbibliotheek Gent, Handschriftencollectie, Documenten betreffende de heerlijkheid, roede en
vierschaar van Sint-Baafs te Gent, i.v.m. verschillende onderwerpen, f. 286 en f. 326 r°.
859
E. Warlop, De Vlaamse Adel voor 1300, Handzame, Sine nomine, 1968, deel I, pp. 115-119 en J.
Noterdaeme, "Jan van Rode, Heer van Ingelmunster", in: De Leiegouw, 14 (1972), p. 19.
860
A. Vandewiele, "De keure van Ingelmunster en Vijve met zijn toebehoorten.", in: De Gaverstreke, 19 (1991),
p. 309.
861
R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de
eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), p. 272.
862
F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), p. 308.
128
bevelen bij het bisdom. De heer van Potegem, die zelf leenman was van de heer van Ingelmunster
omdat hij de heerlijkheid Vive te Waregem hield van het leenhof van Ingelmunster, betwistte de heer
van Ingelmunster het dorpsheerschap van Waregem. Hoewel F. Benoit meende dat de positie van
dorpsheer toekwam aan het kapittel van Doornik863.
Het foncier van Vijve-Dendermonds besloeg een oppervlakte van 27bd. en strekte zich uit over SintEloois-Vijve, Elsegem, Oostrozebeke en Waregem864. De heer van Ingelmunster en VijveDendermonds beschikte uiteraard over de hoge justitie865, ook het visrecht op de Leie tussen SintBaafs-Vijve en Olsene kwam hem toe. Het visrecht verdeelde hij onder drie pachters: Philips De Ven,
Joos De Hondt en Joos De Ruyt. De watertol op de Leie werd eveneens door hem verpacht. De tol op
de brug over de Leie was echter in handen van een van zijn leenmannen, namelijk de burggraaf van de
Burggravie
van
Vijve.
Net
zoals
Ingelmunster
had
Vijve-Dendermonds
zwaar
onder
oorlogsactiviteiten te leiden in de 16e en 17e eeuw vanwege haar ligging tussen Kortrijk en Gent866.
Vijve-Dendermonds kende verschillende achterlenen867. De eerste en vermoedelijk de belangrijkste
heerlijkheid die afhing van Vijve-Dendermonds was de Burggravie van Vijve. De aanwezigheid van
een burcht naast de brug over de Leie en de eigendom van de tol over deze brug maakten van de
Burggravie een gewild leengoed868, dat gehouden werd door onder meer Pieter Bladelin,
schatbewaarder van de Orde van het Gulden Vlies869, Jacob van den Heede, raadsheer van Karel V en
Filips II870 en in latere tijden de graven en hertogen d'Ursel871. Net als bij nagenoeg alle andere
achterlenen van Vijve-Dendermonds die tevens een volwaardige heerlijkheid vormden, had de
leenhouder van de Burggravie recht op een baljuw, onderbaljuw, veldwachter en zeven schepenen.
Nergens vindt men expliciet vermeld dat deze heerlijkheid de hoge justitie zou gehad hebben. Echter
omdat men de doodstraf door ophanging of door levende begraving wel mocht uitvoeren, gingen de
baljuws van de Burggravie ervan uit dat men wel de hoge justitiegraad bezat. De baron van
Ingelmunster - tevens heer van Vijve-Dendermonds - hield er over deze kwestie echter een andere
mening op na, wat in 1685 tot een proces met de baljuw van de Burggravie zou leiden. Hoewel de
uitspraak van dat proces onbekend is, stond het leenhof van Vijve-Dendermonds erop dat zij de hoge
863
F. Benoit, "De heerlijkheid en feodaliteit met toepassingen in de omgeving van Waregem.", in: De
Gaverstreke, 26 (1998), pp. 243-244.
864
F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), p. 308.
865
RABN, GW2, Nr. 158, f. 226
866
R. Castelain, "Sint-Eloois-Vijve (1576-1800)", in: De Gaverstreke, 40 (2012), p. 192-202.
867
Voor een volledig overzicht van alle achterlenen van Vijve, zie website
<http://users.telenet.be/degaverstreke/OverzichtFeodaleStructuur.htm>, geraadpleegd op: 19/05/2014.
868
F. Benoit, "De Burggravie van Vijve. De heerlijkheid, haarbezitters, de burcht en de brug over de Leie.", in:
De Gaverstreke, 41 (2013), p. 414.
869
F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 377.
870
F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 382.
871
F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", p. 389.
129
justitie bezat op al haar achterlenen872. Naast de Burggravie hingen nog twaalf andere achterlenen af
van Vijve-Dendermonds. Al deze achterlenen kenden op hun beurt ook weer diverse achterlenen873.
Steenhuffel
Een heerlijkheid van tien bunder en één dagwand land874.
Vaernewyck Meersch875
Geen verdere informatie bekend.
Vinderhoute
Zie Merendree.
Vurste876
Geen verdere informatie bekend.
Waasmunster
Een deel van de heerlijkheid Bulbier bevond zich op het grondgebied van Waasmunster877.
Waregem
Te Waregem bevonden zich zowel lenen die onder Ingelmunster vielen als lenen die tot Sint-ElooisVijve behoorden. De lenen onder Sint-Eloois-Vijve werden beschreven onder deze gelijknamige
ondertitel, hier komen enkel die van Ingelmunster te Waregem ter sprake. In Waregem was de
heerlijkheid Vive (Leeuwergem) gelegen, een heerlijkheid in het centrum van Waregem, met een
kasteel en een foncier van 9bd. De heer mocht een baljuw aanstellen, alsook een stedehouder en een
schepenbank van zeven schepenen. Wanneer men niet aan het vereiste aantal van zeven schepenen
geraakte, dan dienden de schepenen van Ingelmunster in te vallen. De heer had recht op de visserij in
de Gaverbeek, mocht boeten heffen tot 1,5fl. (3 lb. par.) en had recht op het stragiersgoed. Vive had
twee achterlenen. Naast de heerlijkheid Vive kende Waregem nog een leen van 4bd. dat via een leen te
Wielsbeke ressorteerde onder Ingelmunster878.
Wichelen
Een leen ter grootte van 40 bunder879.
Zaamslag
In Zaamslag in Zeeuws-Vlaanderen bevonden zich veertien lenen die afhingen van het prinselijk
leenhof van Dendermonde880. Het westelijke deel daarvan was in handen van Roelandt de Baenst881.
872
F. Benoit, "De Burggravie van Vijve", pp. 414-416.
F. Benoit, "Overzicht van de feodale structuur in Waregem.", in: De Gaverstreke, 26 (1998), pp. 312-318.
874
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 67 v°
875
RABN, GW2, Nr. 158, f. 230 r°
876
RABN, GW2, Nr. 158, f. 230 r°
877
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 72 r°
878
R. Opsommer, "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds, 15de-16de
eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), pp. 273-275.
879
ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004, f. 72 v°
873
130
5.6 De verhouding tot de Raad van Vlaanderen
5.6.1 De Raad van Vlaanderen, een korte schets
Op 15 februari 1386 richtte de Bourgondische hertog te Parijs bij akte de Camere van den Rade in
Vlaanderen op. Deze Camere van den Rade was een provinciale justitieraad die samen met de
Rekenkamer als doel de herinrichting van het bestuur in het graafschap vlaanderen en een betere
rechtsbedeling had. Een dergelijke afgescheiden rechtbank, met professionele rechters die in moderne
zin recht spraken was een grote vernieuwing in de Nederlanden. Door haar aanvankelijk ambulant
karakter - tussen 1447 en november 1451 was de Raad bijvoorbeeld te Dendermonde gevestigd 882 - en
het feit dat Kroon-Vlaanderen nog steeds aan de Franse koning en dus ook aan het Parlement van
Parijs onderworpen was, manifesteerden zich veel ressortproblemen en competentiegeschillen883. Pas
onder de Habsburgse dynastie kende de Raad van Vlaanderen haar eerste hoogtepunt. Karel V breidde
het ressort tot haar grootste omvang uit: het hele graafschap Vlaanderen, daarbij inbegrepen het
Vrijeigen, Kroon-Vlaanderen, Rijks-Vlaanderen, Waals-Vlaanderen en Doornik en het Doornikse. De
bevoegdheiden van de Raad waren echter niet gelijk voor al deze gebieden. In januari 1522 schafte
men bij ordonnantie de mogelijkheid tot appel bij het Parlement van Parijs af884. De Oostenrijkse
keizer Jozef II trachtte met de verordening van 1 januari 1787 de justitieraden af te schaffen, echter
enige maanden later moest de maatregel herroepen worden. Het waren de Fransen die definitief een
einde maakten aan het oude rechtssysteem van het graafschap door de Raad van Vlaanderen in 1795 te
sluiten885.
Bij instructie van 9 mei 1522 werd de Raad van Vlaanderen samengesteld uit een voorzitter, acht
gewone raadsheren, vier raadsheren-commissarissen, een procureur generaal, zijn substituut en de
advocaat-fiscaal. Ander personeel waren de griffier, de ontvanger van exploten, diverse deurwaarders
en een conciërge886. Bij aanvang van de 17e eeuw werd het aantal raadsheren uitgebreid tot 15887.
De bevoegdheden van de Raad van Vlaanderen behelsden zowel bestuurlijke aangelegenheden als
crimineel- en civielrechtelijke zaken. Zij hield ook toezicht op de werking van notarissen en op de
rechtspleging van ondergeschikte rechtbanken. De Raad van Vlaanderen beschouwde zich als de
880
RABN, GW2, Nr. 66, f. 51-53.
RABN, GW2, Nr. 158, f. 35 r°
882
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p. 137.
883
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
pp. 131-132.
884
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
133 en p. 141.
885
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
886
C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (1598-1633),
passim en P. van Peteghem, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555): een
publiekrechtelijk onderzoek naar centralisatiestreven in de XVII Provinciën, Nijmegen, Gerard Noodt Instituut,
1990, pp. 63-87
887
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
138.
881
131
vertegenwoordiger van de graaf en trok dus ook de grafelijke casus reservati naar zich toe888.
Bovendien lieten deze “hooghe ende moghende heeren” geen kans onbenut om hun rechtsmacht
verder uit te breiden, zo werden vele zaken die normaliter op een lager niveau zouden behandeld
moeten worden, geëvoceerd door de procureur generaal. In burgerlijke zaken fungeerde de Raad ook
als beroepshof. De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen werd na 1522 dan weer de instantie
waar men zich tot moest wenden indien men nog hoger beroep wenste op een uitspraak van de Raad
van Vlaanderen. Het sprak voor zich dat door de vage afbakening van de bevoegdheden en het ressort
er vele geschillen zouden ontstaan met concurrerende instellingen889.
5.6.2 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde
Jacobus Maestertius kloeg dat "over 200 Jaer geleden den Raedt van Vlaenderen poochden de saecken
van desen Leenhove tot hem te trecken" en dat de Raad van Vlaanderen de baljuw van Dendermonde
achter slot en grendel zette omdat hij de bevelen van de Raad niet had gehoorzaamd890. Op 3 augustus
1419 verklaarde hertog Jan zonder Vrees dat men bij de Raad van Vlaanderen geen beroep kon
aantekenen tegen sententies uitgesproken door baljuws en leenmannen van Dendermonde. "Dat noyt
van desen Hove beroep is geweest, als vry sijnde van alle voorder Rechtbancken: eende de Mannen
van Leen alhier vertoonen den Prince selve."891. In de costumen lezen we ook dat de "... Stadt ende
Lande van Dendermonde (wesende eene Heerlicheyt ende eygehendom apart van niemant ghehouden,
den Coninck toebehoorende)..." is892. Idealiter werd dit door alle andere rechtscolleges gerespecteerd
en was daarmee de kous af, echter in het rechtssysteem van het Ancien Régime was het nooit zo
eenvoudig. Uit de inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen valt af te leiden dat de Raad
inderdaad geen beroepszaken meer ontvankelijk verklaarde vanuit het leenhof van Dendermonde na de
ordonnantie van Jan zonder Vrees. We vinden wel veel processen terug tegen de hoofdschepenen van
de kasselrij893, tegen de burgemeester en schepenen van de stad Dendermonde en tegen de
hoogbaljuw894.
Hoewel de Raad van Vlaanderen zich niet meer profileerde als beroepscollege voor het leenhof van
Dendermonde, hadden de raadsheren de drang om invloed uit te oefenen op het leenhof nog lang niet
laten varen. Uit een "Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den
Princelijcken Leen-hove van Dendermonde." werd het immers duidelijk dat de Raad meer dan eens
888
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
pp. 141-142.
889
C. Verhaeghe, De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen (15981633),passim.
890
J. Maestertius, Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde, pp. 6-7.
891
ARA, Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I, nr. 4, f. 1 e.v.
892
Sine Nomine, Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde. Dendermonde, Joos Van Langenhove,
1631, p. 9.
893
Bijvoorbeeld nr. 869, over onregelmatigheden die gepleegd waren door de hoofdschepenen van het Land van
Dendermonde in een proces over de erfenis van Cornille de Bricquegny in 1608-1609. J. Buntinx, Inventaris van
het archief van de Raad van Vlaanderen, Brussel, S.n., 1964-1979, deel I, p. 106.
894
J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, passim.
132
advies gaf aan de vorst of andere instellingen bij twijfel over het ressort of de bevoegdheden van het
leenhof van Dendermonde. Zoals dit decreet ons leert, hoefde het advies van de Raad van Vlaanderen
niet altijd in het nadeel van het leenhof te spelen. In deze casus was er een twist over de erfenis van de
lenen van een Gentse poorter, die afhingen van het leenhof van Dendermonde. De schepenen van het
Gentse gedele meenden immers dat de hardhout bomen op het leen volgens de Gentse costumen
vererfd moesten worden, het leenhof van Dendermonde stelde daartegenover dat al het hardhout
staande op een leen, het leen volgde. De Koning antwoordde na advies van de Raad van Vlanderen dat
de costumen van het leenhof van Dendermonde gevolgd moesten worden895.
5.6.3 De Wetachtige Kamer van Vlaanderen
De in de 11e eeuw896 ontstane Curia Comitis was de belangrijkste instelling van elk feodaal
vorstendom. Deze raad bestond uit door de vorst zelf uitgekozen vertrouwelingen die hem bijstonden
bij het bestuur van zijn rijk897. Het oorspronkelijke werkgebied van de Curia besloeg vrijwel alle
regeringstaken: binnen- en buitenlandse politie, financiën, rechtspraak, administratie. In de 13e en 14e
eeuw evolueerden de ad hoc vergaderingen van de Curia zich tot specifieke instellingen, steeds vaker
bevolkt door specialisten zoals juristen. Bijgevolg bleven voor de leenmannen steeds minder
bevoegdheden over, tot hen in de Bourgondische periode enkel nog de feodale bevoegdheid restte. In
deze periode werd zowel het personeel als de zetel gedeeld met de Raad van Vlaanderen en dook de
benaming "Wetachtige Kamer van Vlaanderen" op. Onder de aartshertogen Albrecht en Isabella werd
dit de "Soevereine Wetachtige Kamer van Vlaanderen"898.
De Wetachtige Kamer werd voorgezeten door de erfachtige kanselier van Vlaanderen, had een eigen
baljuw en werd bevolkt door leenmannen die een leen van de Wetachtige Kamer hielden. Het college
werd verder aangevuld door de voorzitter en een aantal raadsheren van de Raad van Vlaanderen. In de
15e eeuw nam het aantal raadsheren de bovenhand. Als reactie daarop beperkte een ordonnantie in
1694 hun aantal tot zeven899. Vanaf 1527 was het de leenmannen ook toegestaan een "homme
deservant" in hun plaats te laten zetelen900.
895
Sine Nomine, Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijken Leen-hove van
Dendermonde, Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673, pp. 3-6.
Uitgebreider relaas van het conflict zie bijlage 10.7 , p. 179.
896
De Curia bestond vermoedelijk reeds vanaf begin 10e eeuw en hield waarschijnlijk gezamenlijk zitting met
het Franse hof, echter toen had ze nog niet de functie van feodale rechtbank. Het ontstaan van de Curia als
leenhof situeren we daarom in de 11e eeuw. (W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De Vlaamse Instellingen tijdens
het Ancien Régime: recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1999, pp. 51-52.)
897
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p. 44.
898
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
157.
899
Indien het aantal leenmannen een even getal vormde, kon het aantal raadsheren uitgebreid worden tot 8.
900
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
pp. 158-160.
133
De bevoegdheden van de Wetachtige Kamer beperkten zich tot twee zaken: de leenrechtspraak en het
afkondigen van de heerlijke vrede. De leenrechtelijke bevoegdheid van de Kamer was tweeledig.
Enerzijds fungeerde de Kamer als leenhof voor de lenen die rechtstreek onder haar ressorteerden, dit
inhoudende alle feodale rechtshandelingen uitvoeren en leengeschillen in eerste aanleg behandelen.
Anderzijds was de Wetachtige Kamer hoofdrechtbank en beroepshof voor de leenrechtelijke vonnissen
van twee groepen leenhoven, de regionale grafelijke leenhoven en de leenhoven van de onder de
Kamer ressorterende lenen901. De Wetachtige Kamer was bovendien een soeverein hof. Beroep
aantekenen tegen diens arresten was dus niet mogelijk902. Jan Dumolyn gaf aan dat er regelmatig
jurisdictiegeschillen voorkwamen903. Met jaarlijks een drietal processen bleef de gerechtelijke
activiteit van de Kamer volgens Rik Opsommer echter vrij beperkt904. De inventaris van het archief
van de Wetachtige Kamer van W. Buntinx bevestigde deze stellingen, aangezien er geen beroepen
tegen uitspraken van het leenhof van Dendermonde in terug te vinden zijn905.
901
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795,
pp. 161-163.
902
R. Opsommer, "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der Weerelt", Brussel, Algemeen Rijksarchief,
1995 p. 185.
903
J. Dumolyn, De Raad van Vlaanderen en de Rekenkamer van Rijsel. Gewestelijke overheidsinstellingen als
instrumenten van de centralisatie (1419-1477), Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën,
2002, pp. 106-107.
904
W. Prevenier en B. Augustyn, eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795, p.
163.
905
W. Buntinx, Wetachtige kamer van Vlaanderen (1486-1794) : inventaris van het archief van de Wetachtige
Kamer van Vlaanderen bewaard in het Rijksarchief te Gent, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1988, passim.
134
5.7 De verhouding tot de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen
5.7.1 De Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, een korte historische schets
In de late middeleeuwen streefden de West-Europese vorsten ernaar hun landen een te maken en te
besturen via een centrale administratie. Justitie speelde een belangrijke rol in het versterken van de
macht van de vorst en dit zowel door de wetgeving te unificeren als door hoge rechtscolleges op te
richten. Volgens L. Th. Maes nam de vorst het initiatief om deze instellingen op te richten en hun
bevoegdheden te bepalen daar de vorst op basis van het Laat-Romeinse recht de hoogste bron van
rechtsmacht was: "rex est lex". Lodewijk IX van Frankrijk richtte zo in 1254 het Parlement van Parijs
op906. Bourgondische hertog Filips de Stoute was regent geweest over de zwakzinnige koning Karel
VI van Frankrijk en kende dus de Franse juridische en politieke instellingen zoals de Conseil Royal en
het Parlement van Parijs en de voordelen die zij een vorst met centrale ambities konden bieden. Filips
de Stoute wilde geen te bruuske wijzigingen doorvoeren en daarom paste hij zich sterk aan aan de
instellingen van onze gewesten. "Il veoit loin" schreef Froissart over Filips de Stoute907 en inderdaad
uit de hofraad van de hertogen zou in de loop van de 15e eeuw de Grote Raad groeien. Door de
Ordonnantie van Thionville van december 1473 hervormde hertog Karel de Stoute de Grote Raad tot
het Parlement van Mechelen908. Sommige onderzoekers meenden dat de oprichting van dit op 3 januari
1474 plechtig geopende parlement, dat op gelijke voet moest komen te staan met het Parlement van
Parijs, de ambitie van Karel de Stoute om een koningskroon te verwerven diende te onderstrepen.
Volgens J. Buntinx richtte Karel deze instelling net op omdat de koningskroon hem ontglipt was909.
De verdere geschiedenis van de Grote Raad is onder te verdelen in drie perioden. De eerste fase is het
hoogtepunt van het Parlement van Mechelen tussen december 1473 en januari 1477910. Karel de Stoute
liet echter in 1477 het leven in de slag bij Nancy. De Staten-Generaal van de Nederlanden en de grote
Vlaamse steden konden van Karels dochter Maria van Bourgondië het Groot Privilegie afdwingen,
waardoor het Parlement van Mechelen afgeschaft werd911. In deze tweede periode bestond er net als
voor de Ordonnantie van Thionville een ambulante Grote Raad912. De reizende Raad behandelde op
dertien verschillende plaatsen zaken en verbleef ook tweemaal te Dendermonde 913. Filips de Schone
herinstalleerde te Mechelen een vaste Grote Raad in 1504 met als doel een betere rechtspraak te
bekomen en de onderdanen meer rechtszekerheid te bieden zonder dat zij voortdurend de vorstelijke
906
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, Antwerpen, C. de Vries-Brouwers, 2009, pp.
32-33.
907
J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, Leuven, Acco, 1972, pp. 75-77.
908
J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen, Brussel,
Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1973, p. V.
909
J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, p. 103.
910
Sine Nomine, 500 jaar Grote Raad, 1473-1973, Mechelen, Stad Mechelen, 1973, p. 15.
911
J.H.A. Lokin en W.J. Zwalve, Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis, Deventer, Kluwer,
2001, pp. 273-274.
912
M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels beroepen uit Vlaanderen.
Ordinaris Processen (nr. 1-1000), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1998, p. 7.
913
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 70.
135
rechtbank achterna hoefden te hollen. De praktische organisatie van deze hernieuwde Grote Raad, de
'bequaemste voor alle de landen', liet Filips over aan zijn kanselier Thomas de Plaine914. Op enkele
intermezzo's na zou de Grote Raad te Mechelen blijven tot de Slag te Fleurus in 1794. In 1787 trachtte
Jozef II gerechtelijke hervormingen door te voeren waarbij hij de Grote Raad afvoerde, deze waren
echter geen succes. Nadat de Grote Raad op de vlucht moest voor de Fransen in 1794 zou hij, na
enkele jaren functioneren vanuit Regensburg en Augsburg, in 1797 met het Verdrag van Campo
Formio definitief afgeschaft worden915.
5.7.2 De organisatie en bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen
Parallel aan haar complexe geschiedenis variëerde het aantal raadsheren in de Raad in de loop der tijd;
er waren echter wel steeds een aantal geestelijken onder de raadsheren916. Volgens het organieke
reglement dat Karel V in 1531 uitvaardigde, zetelden in de twee kamers van de Raad telkens vijf of
zes raadsheren917. De raadsleden werden als noblesse de robe van ambtswege in de adelstand
verheven918. Om raadsheer te worden moest men aan zes voorwaarden voldoen. Allereerst stelde men
vier feitelijke voorwaarden. Ten eerste moest de kandidaat uit een wettig huwelijk geboren zijn, hij
moest ten tweede in een van de landen van herwaarts geboren zijn, een academische graad van doctor
of licentiaat in beide rechten was vereist en men diende door de Grote Raad voorgedragen te worden,
waarna de vorst uit 3 kandidaten er 1 koos. Enig nepotisme was uiteraard inherent aan dit systeem. De
twee officieuze voorwaarden waren een evenredige vertegenwoordiging van de gewesten in de Raad
en de betaling van een som geld919. Andere ambtenaren verbonden aan de Grote Raad, waren onder
andere deurwaarders, griffiers en diverse secretarissen920. Het Officie Fiscaal vormde een soort parket
waarin de procureur-generaal de rechten van de vorst moest verdedigen. De advocaten-fiscaal pleitten
voor de vorst en gaven advies. Deze gerechtsdienaars werden ondersteund door een substituut921.
Het ressort van de Grote Raad van Mechelen besloeg aanvankelijk de hele Pays de Pardeça, de
Bourgondische landen hadden als tegenhanger het Conseil de Dijon en later het Parlement van Dôle922.
Tijdens de vroegmoderne tijd is het ressort als gevolg van oorlogen en juridische uitzonderingen
echter steeds verder gekrompen. In 1515 werd Henegouwen vrijgesteld, in 1530 werd de Raad van
Brabant soeverein en in de oorlogen met Lodewijk XIV verloor men steeds meer gebieden aan
914
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 75.
E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795),
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, deel 1, p. 449.
916
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 76.
917
M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 9.
918
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 76.
919
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 76-79.
920
J. Van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen, p. 249, p.
193 en p. 177.
921
D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Bruxelles, Archives
Générales du Royaume, 2010, pp. 41-42.
922
J. Buntinx, Instellingen van de nieuwe tijd, p. 108.
915
136
Frankrijk. Tussen 1668 en 1713 controleerde het Parlement van Doornik de jurisdictie over Artesië,
Henegouwen en het Doornikse923.
923
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 104 en pp. 140-141.
Bron afbeelding ressort Grote Raad in 1585: L.Th. Maes, op. cit., p. 136.
137
De justitiële bevoegdheden van de Grote Raad van Mechelen zijn nooit limitatief vastgelegd 924. Het
hoogste rechtscollege van de Nederlanden had echter zeer uiteenlopende bevoegdheden. Ratione
personae was de Grote Raad bevoegd voor al wie onder vorstelijke sauvegarde viel: buitenlandse
diplomaten, bepaalde miserabilis personae, etc. Daarnaast oordeelde de Raad over wie zich op het
privilegium fori kon beroepen: leden van de hofhouding, raadsheren, personeel van de Raad, ridders
van de Orde van het Gulden Vlies, enz.925 Het Officie Fiscaal vervolgde in criminele zaken tegen grote
figuren en soms ook in processen tegen geestelijken926. Ratione materiae ging de Grote Raad in eerste
aanleg over tal van zaken die vorstelijke beslissingen in ruime zin aangingen. Geschillen over de
interpretatie van vonnissen van de Raad zelf of betreffende vorstelijke rechten, zowel als
bezitsvorderingen en bevoegdheidsgeschillen in relatie tot lokale instellingen, konden voor de Grote
Raad behandeld worden. De procureur-generaal kon daarenboven de zogenaamde casus reservati
aanhangig maken bij de Raad927. Ook persmisdrijven werden door dit rechtscollege vervolgd928. Als
beroepsinstantie was de Grote Raad vooral in de 15e eeuw zeer actief. Bij het hoogste beroepscollege
van de Pays de Pardeça kon men vonnissen van provinciale justitieraden, maar ook van
schepenbanken en leenhoven die niet onder een provinciale raad vielen, betwisten929. Tegen vonnissen
van de rector van de Katholieke Universiteit te Leuven en van het hooggerechtshof van de Admiraliteit
kon men bij de Grote Raad beroep aantekenen930. De appelprocedure gold wel enkel voor burgerlijke
zaken, voor strafrecht was in principe geen hoger beroep meer mogelijk.
Andere procedures om zaken aanhangig te maken bij de Grote Raad van Mechelen waren de
reformatie, waarbij een uitspraak van de Grote Raad zelf gereviseerd werd door de Grote Raad met
bijstand van raadsheren uit de provinciale justitieraden en de Geheime Raad. Door een evocatie
procedure kon men zaken wegtrekken uit andere rechtbanken, zowel vorstelijke als gewone. Ook
willige condemnaties en arbitrale uitspraken konden door de Grote Raad geregeld worden931.
5.7.3 De verhouding tot het leenhof van Dendermonde
"Dat noyt van desen Hove beroep is geweest, als vry sijnde van alle voorder Rechtbancken"932 Net als
bij de Raad van Vlaanderen sloot deze zin de mogelijkheid tot beroep bij om het even welke hogere
rechtbank op uitspraken van het leenhof van Dendermonde volledig uit, een beroep zou enkel mogelijk
zijn bij de vorst zelf. In tegenstelling tot de Raad van Vlaanderen engageerde de Grote Raad voor de
Nederlanden te Mechelen zich wel iets vaker in beroepsrechtspraak ten opzichte van het leenhof van
924
M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 9.
D. Leyder, Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), pp. 22-23.
926
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 90-94.
927
E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), p. 453.
928
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, pp. 90-94.
929
M. Oosterbosch, Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels, p. 10.
930
L. Th. Maes, Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen, p. 95.
931
E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), pp.
456-457.
932
ARA, Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I, nr. 4, f. 1 e.v.
925
138
Dendermonde. Volgens Alain Wijffels verloor de Grote Raad in de 16e eeuw steeds meer terrein als
beroepshof933. Net als bij de Raad van Vlaanderen ligt de oorsprong van de meeste beroepen uit
Dendermonde en het Land van Dendermonde bij beslissingen van resp. de burgemeester en
stadsschepenen en de kasselrijschepenen934. De behandeling van zaken vanuit het leenhof van
Dendermonde kunnen we in drie categorieën onderverdelen: beroepen tegen vonnissen van het leenhof
van Dendermonde, beroepen tegen vonnissen in eerste aanleg bij de Raad van Vlaanderen waarvan de
inhoud in feite tot de bevoegdheden van het leenhof behoorde en tot slot de zaken in eerste aanleg
voor de Grote Raad waarvan de inhoud in feite tot de bevoegdheden van het leenhof behoorde. In het
Ancien Régime waren het gewoonlijk de procespartijen zelf die ervoor kozen om niet voor het
leenhof, maar voor een hoger rechtscollege hun zaak te laten behandelen. Bijvoorbeeld edellieden en
hoge magistraten hadden dit privilege. Onderstaande tabel toont de verdeling van zaken opgesteld op
basis van de Chronologische lijsten van de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de
Grote Raad van Mechelen van J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, de Nadere toegang op
de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen935, 1673-1772 van An Verscuren en de
beroepen uit de Terres Franches uit het Algemeen Rijksarchief. Zoals blijkt uit de tabel op de
volgende pagina zijn er relatief weinig bekende zaken, zeker wanneer men bedenkt dat de zes
verzamelingen van sententies van de Smidt elk zo'n 750 zaken bevatten. De beroepen die aangetekend
werden tegen vonnissen van het leenhof van Dendermonde en bijgevolg behandeld werden door de
Grote Raad werden, op één zaak waarvan de uitspraak onbekend is na, allemaal ontvankelijk, maar
ongegrond verklaard. De Grote Raad van Mechelen onderstreepte daarmee dat ze bevoegd was om
uitspraken van het leenhof van Dendermonde in beroep te behandelen, maar tegelijk respecteerde de
Raad door ze ongegrond te verklaren in een zekere zin de onafhankelijkheid van het leenhof van
Dendermonde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat, zoals ik bij de
mogelijkheden voor verder onderzoek meer in detail zal behandelen, er slechts enkele beroepszaken
uit de Appels des Terres Franches geïnventariseerd zijn. Bovendien leveren de gebruikte bronnen geen
voorbeelden van zaken uit de 17e eeuw op. Een definitieve conclusie trekken uit de beroepsactiviteit
van de Grote Raad van Mechelen ten opzichte van uitspraken van het leenhof van Dendermonde
zonder dat de volledige dossiers van de Appels des Terres Franches onderzocht zijn, zou een
vertekend beeld geven. Er rest de vorser dus niets anders dan geduld te oefenen tot deze zaken
geïnventariseerd zijn.
933
E. Aerts et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795), p. 454.
ARA, GRM, Procesbundels. Beroepen uit Vlaanderen. Ordinaris processen, nrs. 9, 396, 480, 494, 584, 591
601 en A. Verscuren, Nadere Toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen. 16931772, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, pp. 48, 74 en 128.
935
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten van de geëxtendeerde
Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel, Koninklijke commissie voor de
uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988, deel 1-6.
934
139
Beroepen tegen
van
het
uitspraken Beroepen tegen de Raad van Eerste Aanleg
van Vlaanderen
leenhof
Dendermonde
1530 Beroep tegen vonnis van
baljuw
en
1507 Beroep tegen vonnis over 1470
Elisabeth
leenmannen van geschil over een tiende en Colmet
Salins
d'Aveluz,
Dendermonde over het leen heerlijkheid te opwijk. Beroep schenking.
937
vs.
betwisting
Verweerder
938
Bierman te Berlare. Beroep ongegrond verklaard .
verliest .
936
ongegrond verklaard .
1536
Beroep
tegen
vonnis 1534
Beroep
tegen
het 1486 Guillaume de Ligne vs.
leenmannen van Opwijk op last onontvankelijk verklaren van Hutin de
van
het
leenhof
Dendermonde.
Habart
m.b.t
de
van een zaak over de verkoop van schenking van de heerlijkheden
Beroep stukken grond afhankelijk van Baasrode
939
en
Sint-Amands.
de heerlijkheid "de Eycke" te Uitspraak onbekend941.
ongegrond verklaard .
Opwijk
en
"le
d'Erembodeghem",
van
het
Cheyns
gehouden
leenhof
van
Dendermonde. Beroep gegrond
verklaard940.
1545 Beroep tegen vonnis van
het
leenhof
waarbij
een over een rente belet door het van
verdoring tot betaling van de
rest
van
de
1535 Beroep tegen een vonnis 1516 Betwisting door Olivier
leenhof
van
Roye,
hoogbaljuw,
en
Dendermonde; leenmannen van Dendermonde
943
achterstallige Beroep gegrond .
of de verkoop van bomen op de
termijnen van rente, waarvoor
heerlijkheid Huise wel volgens
land onder Denderbelle als
de costumen van het leenhof
zekerheid was gesteld, werd
van Dendermonde gebeurd was.
942
Eis onontvankelijk verklaard944.
afgewezen .
936
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 91.
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 2, p. 55.
938
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 1, pp. 8-9
939
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 243.
940
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 514.
941
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 1, p. 427.
937
942
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 4, p. 188.
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 3, p. 199.
944
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 2, pp. 162-163.
943
140
1549
Beroep
tegen
proces
1702
Uitvoering
van
twee
tussen Jean van der Borch en
willige condemnaties over de
Pierre, heer van Moerzeke.
gedwongen
Uitspraak onbekend945.
verkoop van het "Hof ten
gerechtelijke
Eecken" in Opwijk946.
1549 Laurens Bentinck vs. zijn
vader
Alaerdt
Bentinck
vanwege de aliënatie van een
leen. Uitspraak onbekend947.
1551 Beroep tegen vonnis van
het leenhof over de verdeling
van
leengoederen
erfenis.
Beroep
uit
een
ongegrond
verklaard948.
945
ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 2, f. 1 r°.
A. Verscuren, Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen. 1693-1722,
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, p. 58.
947
ARA, GRM, Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section, Dossier 3, f. 11 r°.
948
J.Th. de Smidt, E.I. Strubbe en J. Van Rompaey, et al. , eds., Chronologische lijsten, deel 5, p. 25.
946
141
6. Een privatisering van de staat?
6.1 Een vorst in geldnood
In het midden van de 16e eeuw bereikte het Spaanse imperium haar hoogtepunt onder Karel V en
Filips II. Karel V en zoon Filips II zagen het als hun missie om het katholicisme te verdedigen tegen
bedreigingen van buitenaf en van binnenuit. Om het protestantisme uit te roeien en de Ottomanen
terug te drijven naar Azië had Karel V grote legers nodig, waarvoor hij bereid was grote delen van zijn
imperium te ruïneren949. Vanaf het einde van de 16e eeuw kwam Spanje echter in een situatie van
imperial overstretch terecht, een situatie die in de 17e eeuw alleen verslechterde950. Volgens de theorie
van de balance of power zou de overmacht van Spanje in de 16e eeuw automatisch leiden tot een
balancing van de machtsverhoudingen via bondgenootschappen tegen de machtige staat en
oorlogen951. In het historisch kader kwam reeds aan bod dat Spanje alleen al in de (Zuidelijke)
Nederlanden diverse oorlogen uitvocht tegen de Republiek, Engeland en vooral Frankrijk.
Het sprak voor zich dat het bestuur van een rijk van dergelijke omvang een groot werkingsbudget
vereiste. Neem daarbij nog de vele strijdtonelen waarop de Spaanse legers acteerden en het was
duidelijk dat begrotingsproblemen niet als een verrassing kwamen. Reeds vlak na haar oprichting in
1531 stond de Raad van Financiën voor een sombere budgettaire situatie. De oorlog met Frankrijk,
veroveringen in de Nederlanden en meerdere overstromingen zorgden voor een begrotingstekort van
zo'n 416000 lb. gr. Vl952. Het daaropvolgende jaar liep de vorst door overstromingen alweer veel
inkomsten uit zijn domeingoederen mis. De grote aangroei van leningen kon problematisch worden953.
In de eerste helft van de 17e eeuw liepen de kosten voor de oorlogsvoering in de Nederlanden steeds
hoger op, terwijl de Spaanse jaarlijkse bijdragen bleven schommelen rond 9 à 10 miljoen gulden. Na
het Spaanse staatsbankroet in 1666 zou het Spaanse aandeel in de financiering van de oorlogen in de
Zuidelijke Nederlanden nog slechts 900000 fl. per jaar bedragen954. De regering in Brussel moest dus
steeds meer haar eigen boontjes zien te doppen.
De regering had daarvoor verschillende opties. Het grootste aandeel van inkomsten kwam uiteraard uit
de beden. Het kroondomein was een tweede bron van inkomsten, dat op het einde van het Spaanse
949
R. Detrez, Centraal-Europa. Een geschiedenis, Antwerpen, Houtekiet, 2013, p. 143.
P. Kennedy, The rise and fall of the great powers: economic change and military conflict from 1500 to 2000,
London, Fontana Press, 1989, p. 515.
951
K.A. Mingst en I.M. Arreguín-Toft, Essentials of international relations, New York, W.W. Norton &
Company, 2011, p. 33.
952
M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 76 (1963), p. 15.
953
M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", p. 16.
954
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck,
2006, deel 1, pp. 195-197.
950
142
bewind ca. 10% van de totale overheidsinkomsten opleverde955. Het verhandelen van overheidsambten
was zeker sinds de invoering van het medianaat, een schenking door de kandidaat van een bedrag dat
in theorie overeenkwam met één derde tot de helft van het te voorziene jaarinkomen uit de functie, in
1651 erg in trek bij de noodlijdende overheid956. Het medianaat kende vastgestelde tarieven, vaker nog
verkocht de overheid het ambt aan de hoogst biedende kandidaat. In de jaren '20 van de 18e eeuw
brachten de verschillende vormen van venaliteit tussen de 20000 en 50000 gulden per jaar op957.
Andere bronnen van inkomsten waren de tiend- en schoofrechten, casuele ontvangsten uit boeten en
confiscaties en onder keizer Jozef II de verkoop van vestinggronden958. In het Land van Dendermonde
verdiende de regering uit de overdrachtsrechten van feodale goederen zoals verheffingsgelden en
pondpenningen. De pondpenningen heetten hier het marcgelt en was een recht van 10% geheven op de
opbrengst van de verkoop van allodiale goederen in Zele, Vlassenbroek, Opwijk, Lebbeke en
Baasrode. In het derde kwart van de 18e eeuw bracht het marcgelt elke 5 jaar ca. 2695 fl. in het
laatje959. Omdat de inkomsten in de moeilijkste jaren absoluut niet volstonden om alle kosten te
dekken, moest de regering nieuwe inkomstenbronnen aanboren die snel aanzienlijke sommen geld
zouden opbrengen960.
6.2 Verkoop van vorstelijke leengoederen
Een financiële strategie die in het bovenstaande plaatje paste, was de verkoop en verpanding van
heerlijkheden. In de verkoopsakte van de heerlijkheid Berlare stond dat vanwege "plusieurs grandes et
inereusables necessitez et charges survenantes" in "notre pays de pardeça, a causes de la guerre,
commenceez depuis l'expiration de la tretée contre nos provinces rebelles de Hollande et Zeelande et
leur adherens" de vorst aan de leden van de Raad van Financiën, de tresorier-generaal en landvoogdes
Isabella om "parties des domaines de nos pays de pardeça...comme seigneuries, ayant haulte,
moyenne et basse justice" te verkopen of te verpanden "à notre moindre lesion et plus grand
prouffit..."961. In de nieuwe tijd was dit een sterk verbreid verschijnsel962. In hoogste nood bleek de
vorst zelfs zijn dank te uiten voor het in pand nemen van een heerlijkheid, in de lettre d'engagère van
de heerlijkheid Heusden uit 1665 lezen we bijvoorbeeld: "...aprez avoir faict un si signalé service a Sa
955
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck,
2006, deel 1, p. 199.
956
P. Janssens, ed., België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, Gent, Snoeck,
2006, deel 1, p. 203.
957
H. Coppens, De financiën van de centrale regering van de Zuidelijke Nederlanden aan het eind van het
Spaanse en onder Oostenrijks bewind (ca. 1680-1788), Brussel, Academie voor Wetenschappen, Letteren en
Schone Kunsten van België, 1992, pp. 91-92.
958
H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 57, p. 61 en p. 97.
959
H. Coppens, De financiën van de centrale regering, pp. 57-59.
960
M. Baelde, "Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips II (15301560).", p. 30.
961
Heem- en Oudheidkundige Kring Berlare, Verkoopsakte Berlare aan de Castro, f. 1 r° + v°.
962
H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 96.
143
Ma[jes]té par l'emprise de lad[ict]e engaigere en temps tresdangereux et que le Roy avoit besoing de
secours d'argent..."963. Evenmin was de centrale overheid happig om een heerlijkheid te laten
desengageren, zoals Alexander de Bournonville met Vlassenbroek wenste te doen964.
Wat de verkoop en verpanding van vorstelijke domeinen betrof, moet enkel gekeken worden naar de
gebieden binnen het Land van Dendermonde, aangezien de lenen en heerlijkheden, die afhingen van
het leenhof van Dendermonde, maar buiten het Land gelegen waren, reeds lang voor het einde van de
16e eeuw geen deel meer uitmaakten van het vorstelijke domein965. Verschillende heerlijkheden binnen
het Land van Dendermonde zoals Baasrode, Kalken, Laarne, Moerzeke, Moorsel, Oudegem,
Overmere en Wieze-Kapittel waren al van in de middeleeuwen in leen gegeven of waren geen
vorstelijk, maar kerkelijk bezit966.
In 1537 verpandde Karel V de heerlijkheid Schellebelle aan Adriaan Bette, hoogbaljuw van
Dendermonde, voor 7800 gulden967. In 1560 verkocht de vorst de heerlijkheid Hamme, exclusief hoge
justitie, voor 21600 gulden aan Pieter van Overloop, zijn audiëncier. Door een clausule in het
verkoopscontract behield de vorst echter het eeuwige recht de heerlijkheid terug te kopen 968. In 1576
verpandde Filips II Wetteren aan Maximiliaan Vilain van Gent voor 3234 fl. 4 stuivers, een bedrag dat
jaarlijks verhoogd werd met 124 fl. 3 stuivers. Vilain mocht de heerlijkheid met uitzondering van de
koninklijke rechten in pand nemen vanwege bewezen diensten aan het koningshuis969. De heerlijkheid
Haut Grembergen werd in 1580 door Filips II verkocht aan Charles d'Aubremont, hoogbaljuw van
Dendermonde970. De verkoop en verpanding van heerlijkheden in de 16e eeuw vond voornamelijk
plaats in de relatie tussen de vorst, vertegenwoordigd door het centrale bestuur in Brussel en
gewaardeerde hoge ambtenaren. De audiëncier Pieter van Overloop was daar een duidelijk voorbeeld
van. Bovendien diende een hoogbaljuw te resideren nabij zijn standplaats. Vrij veel hoogbaljuws
verkozen in dat kader ook een heerlijkheid in het Land van Dendermonde in bezit te nemen. In de 16 e
eeuw gaf de overheid mits een geldelijke compensatie graag gehoor aan deze wens.
De 17e eeuw gaf, analoog aan de penibele financiële situatie van de overheid, een compleet ander
beeld. In 1612 werd de heerlijkheid Appels verkocht aan ridder Adolf Veranneman. De heerlijkheid
was daarvoor door een gift van de heer van Dendermonde in bezit geweest van het klooster van
963
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 678/B, f. 331 v°.
ARA, Conseil Privé sous le régime espagnol, nr. 677/B, f. 62 r° - 67 v°.
965
RABN, GW2, nr. 158 en ADN, Chambre des Comptes, série B, nr. 4004.
966
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1-3, passim.
967
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 13.
968
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 23.
969
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, p. 76.
970
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 6.
964
144
Zwijveke. De abdis was niet tevreden met verkoop aan Veranneman. Na ettelijke jaren procederen,
kwam de heerlijkheid Appels via een schikking in 1657 terug in handen van het klooster971. In oktober
1626 gaf de regering de heerlijkheid 't Hof te Belle, Sint-Gillis, Baasrode en Vlassenbroek in
leenpand aan hertog Alexander de Bournonville972. In 1630 verkocht de regering de hoge justitie te
Hamme aan audiëncier Louis-François Verreycken voor 25000 gulden973. De heerlijkheid Berlare, de
hoge justitie inbegrepen, werd datzelfde jaar verkocht aan Diego de Castro, de gouverneur van Sas van
Gent voor 150000 gulden974. Hoewel 150000 gulden een aanzienlijk bedrag was, vormde het slechts
een sikkepit van de 795000 gulden die ontvanger-generaal Ambroise van Oucle in de jaren 1629-1630
moest binnenbrengen voor de oorlogskosten. Daarbovenop verwachtte de vorst van Ambroise nog
eens 97200 gulden om personeelskosten te dekken. Hetzelfde document maakt tot slot ook nog gewag
van 101754 gulden voor ongedefinieerde kosten975. Het was niet verrassend dat in het daaropvolgende
jaar de engagière van Berlare met 23147 fl. 8 stuivers verhoogd werd976. Een tiental jaren later, in
1642, vroeg de overheid andermaal een verhoging van de engagière van Diego de Castro. Ditmaal ten
belope van 55452fl. 6 stuivers977. Deze nieuwe overeenkomsten waren het resultaat van de
doorrekening door de Raad van Financiën van de algemene waardestijging van onroerende goederen
aan de pandheren978. Op 7 juni 1638 probeerde de vorst de heerlijkheid Wetteren te verpanden aan de
kastelein van Gent, Gaspard de Baldez, voor 6000 gulden. Balthazar Vilain, die normaal gezien de
heerlijkheid via zijn vader zou erven, protesteerde tegen het onrecht dat hem aangedaan werd. Met
succes, want na advies van de Geheime Raad keerde de heerlijkheid terug naar de rechtmatige
erfgenaam979. Tijdens de 17e eeuw trachtte Filips IV ook Lebbeke, Zele, Opwijk en de andere
overgebleven vorstelijke domeinen in het Land van Dendermonde te verpanden omdat hij dringend
bijkomende fondsen nodig had. Dat beleid van de vorst riep weerstand op bij de hoofdschepenen van
het Land van Dendermonde, die een niet nader bekende som aan de vorst betaalden om deze
heerlijkheden uit de handen van private eigenaars te houden980. Het beleid betreffende de vorstelijke
domeinen werd in de 17e eeuw getekend door een privatisering van de staat vanwege de
hoogdringende nood aan geld voor de oorlogsvoering. Aangezien heerlijkheden een statussymbool
971
RABN, GW2, nr. 49, f. 19 v°-20 v°.
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 6, pp. 7-10 en p. 11.
973
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 24.
974
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°.
975
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°.
976
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 r°.
977
RABN, GW2, nr. 172, f. 303 v°.
978
H. Coppens, De financiën van de centrale regering, p. 96.
979
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 3, pp. 80-82.
980
F. De Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, 4e reeks:
Arrondissement Dendermonde, vol. 1, p. 10.
972
145
waren voor edelen en vermogende burgers981, vormde het vinden van potentiële kopers voor
heerlijkheden geen enkel probleem. Zoals bleek uit de reactie van de hoofdschepenen bestond er ook
toen al enige weerstand tegen het privatiseringsbeleid van de staat.
981
G. Marnef en R. Vermeir, eds., Adel en macht: politiek, cultuur, economie, Maastricht, Shaker, 2004, p. 13.
146
7. Mogelijkheden voor verder onderzoek
Wanneer men verder onderzoek wil doen naar het leenhof van Dendermonde, moet men met een
aantal zaken rekening houden. Eind 18e eeuw voegde de Franse bezetter verschillende Ancien Régime
archieven, waaronder dat van het leenhof van Dendermonde, samen met het stadsarchief van
Dendermonde, maar ook sommige kloosterarchieven. Naast centralisatie had dit ook een vermenging
van allerlei archivalia tot gevolg982. Op donderdag 17 september 1914 vatte het stadhuis van
Dendermonde bij een bombardement vuur en werden het stadsarchief en de stadsbibliotheek
gereduceerd tot as. Na de oorlog zou er bovendien jarenlang geen archivaris meer in functie zijn983.
Deze feiten zorgen er natuurlijk voor dat veel informatie over het leenhof verloren gegaan is, waardoor
de onderzoeker steeds rekening moet houden met vragen die hij misschien nooit volledig met
zekerheid zal kunnen beantwoorden.
7.1 Verder onderzoek naar de leenmannen en hoogbaljuws
De lijst van leenmannen waarmee in deze studie een aanvang gemaakt is, kan gemakkelijk uitgebreid
worden via de nummers 1 tot 35 uit het archief van het Land van Dendermonde, oud bestand, die de
akten afgehandeld voor de baljuw en leenmannen bevatten. Echter een volledige lijst zal men nooit
kunnen realiseren vanwege de verschillende lacunes. Verder zou men ook nog kunnen nagaan met wie
de leenmannen getrouwd waren, welke familiale banden er tussen leenmannen waren hoe oud ze
waren toen ze voor het eerst leenman werden, wat hun feodale bezit was, enz. Voor dat laatste kan
men de overgeleverde denombrementen onderzoeken, de eerdere vragen noodzaken een onderzoek
naar doopregisters en huwelijksregisters uit parochiearchieven. Dat de leenmannen uit parochies
verspreid over het Land van Dendermonde kwamen, maakt die onderneming er niet makkelijker op
voor de vorser. Het al dan niet academisch opgeleid zijn in de rechten van de leenmannen kan men
nagaan via de matrikels van de Katholieke Universiteit van Leuven. Daarbij moet wel rekening
gehouden worden met het feit dat sommige studenten in het buitenland studeerden, dat geldt zeker
wanneer men dit onderzoek ook voor de hoogbaljuws zou willen uitvoeren.
Het onderzoek naar de hoogbaljuws zou men kunnen uitbreiden met een meer kwantitatief gerichte
prosopografische studie van de functionarissen. Zonder twijfel valt uit verschillende familiearchieven
nog informatie te puren die de benoemingsbrieven en genealogische werken ons onthouden.Wat echter
nog interessanter kan zijn, is het onderzoek naar hoe de hoogbaljuws zich in werkelijkheid kweten van
hun taken. Ook daarvoor zal de vorser in het oude archief van het Land van Dendermonde moeten
duiken.
982
Sine nomine, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden, in: <
http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op: 10/07/2014, pp. 1-2.
983
Sine nomine, Het Dendermondse stadsarchief, p. 14.
147
7.2 Verder onderzoek naar de verhouding met andere instellingen
De manier waarop de Raad van Vlaanderen invloed behield op het leenhof van Dendermonde,
namelijk als adviesorgaan van de vorst bij geschillen en bij het registreren van de costumen zou men
verder kunnen onderzoeken aan de hand van enkele stukken uit het archief van de Raad van
Vlaanderen in het rijksarchief te Gent. Nummer 157 bevat bijvoorbeeld uittreksels uit de sentiensies
van de Raad van Vlaanderen met betrekking tot de jusrisdictie van het leenhof van Dendermonde 984.
Ook in de collectie van de advocaat-fiscaal J.B. van Steenberghen kan het nummer 34294 over het
leenhof van Dendermonde in de 17e eeuw nog interessante informatie bevatten985. In de Archives
Départementales du Nord bezit de serie B van de Rekenkamer van Rijsel met het nummer 19484
Recueil de documents sur le ressort de la Cour féodale de Termonde (XVe-XVIIe s.) een nuttige bron
om onderzoek te doen naar betwistingen over het geografische bevoegdheidsgebied van het leenhof
van Dendermonde986. De grootte van dit nummer, zo'n 300 folio's, en een schrifttype dat eerst een
grondige paleografische transcriptie vereiste, vormde helaas een obstakel om dit nummer binnen deze
scriptie nog in rekening te brengen.
Om de invloed van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen op het leenhof van Dendermonde
na te gaan, ging de aandacht in deze scriptie vooral naar de bevoegdheden van de Grote Raad als
beroepsinstantie. Het bronnenonderzoek van beroepen van de Terres Franches, waaronder ook de
beroepsdossier uit het leenhof van Dendermonde geklasseerd waren zou eigenlijk nog veel verder
uitgebreid moeten worden, echter Van der Mijnsbrugge heeft in zijn inventaris Grand Conseil de
Malines. Inventaire des Appels des Terres Franches slechts enkele appelprocessen bij elkaar gevoegd
en geïnventariseerd987, waardoor er volgens archivaris Dirk Leyder nog veel ongeïnventariseerd en
bijgevolg praktisch gezien ontoegankelijk materiaal ligt te wachten op verder onderzoek. Aangezien
de Grote Raad van Mechelen ook tussenkwam in bevoegdheidsgeschillen tussen lokale instellingen is
ook dat een piste die men in het kader van een studie naar de verhouding tussen de Grote Raad van
Mechelen en het leenhof van Dendermonde moet onderzoeken.
Aangezien Hugo De Schepper beargumenteerde dat de hoogste rechtsmacht vanaf de 16 e eeuw in de
praktijk eerder toekwam aan de Geheime Raad dan aan de Grote Raad van Mechelen, verdient ook
deze instelling aandacht in haar relatie tot het leenhof van Dendermonde988.
984
J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, deel I, p. 85
J. Buntinx, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, deel VIII, p. 151.
986
M. Bruchet, Répertoire numérique Série B (Chambre des comptes de Lille), Lille, Imprimerie L. Danel, 1921,
p. 545.
987
E. Van der Mijnsbrugge, Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres Franche, Sine loco
[Bruxelles], 1904-1914, pp. 1-15.
988
H. De Schepper, "De Grote Raad van Mechelen, hoogste rechtscollege in de Nederlanden?", in: Bijdragen en
Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978), pp. 389-411.
985
148
7.3 Verder onderzoek naar de vorstelijke leengoederen
Om een volledig beeld te kunnen vormen van het beheer van de vorstelijke domeinen tijdens de
turbulente 17e eeuw, zou het praktisch zijn om meer documenten te vinden zoals dat van de engagière
van de Castro zodat we te weten komen wanneer heerlijkheden precies verkocht of verpand werden en
tegen welke prijs. Bijzonder interessant is ook dat dit document het bedrag vernoemt dat de ontvanger
generaal voor Vlaanderen moest binnenbrengen. Indien mogelijk is het gewenst deze bedragen voor
elk jaar vanaf het aflopen van het twaalfjarig bestand tot 1648 na te gaan om op die wijze te
bestuderen of de opbrengsten van de verpanding van heerlijkheden werkelijk een verschil maakten of
slechts een druppel op een hete plaat waren. Daarnaast is het logisch dat de vorst zijn domeinen
verkocht wanneer deze naar zijn inzicht onvoldoende rendeerden. Via de Inventaris van archief van de
Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard in het Rijksarchief te Gent, van Willy Buntinx
kan men de rekeningen van de vorstelijke domeinen in het kwartier van Dendermonde nagaan en
berekenen hoeveel of hoe weinig de opbrengsten hieruit waren989. De buitengewone inkomsten van de
vorst bestonden uiteraard niet enkel uit de opbrengsten van de verpanding of verkoop van
heerlijkheden. In oorlogstijd waren er namelijk steeds mensen die met de vijand collaboreerden en
bijgevolgd hun goederen door de staat geconfisceerd zagen. De nummers 7047 en 7437 Série B van de
Chambre des Comptes in de Archives Départementales du Nord bevatten zeer uitgebreide
opsommingen van alle confiscaties in het Land van Dendermonde in de tweede helft van de 17e eeuw.
989
W. Buntinx, Inventaris van archief van de Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard in het
Rijksarchief te Gent. In: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0514_108227_106888_DUT.ead.pdf>,
geraadpleegd op 05/05/2014.
149
8. Conclusie
Het leenhof van Dendermonde was een intermediaire juridische en bestuurlijke instelling in het
graafschap Vlaanderen. Om de 14 dagen zetelden de leenmannen op zaterdag onder voorzitterschap
van de hoogbaljuw of zijn plaatsvervanger in de Oude Zaal van de burcht van Dendermonde en
spraken ze recht over feodale materies zoals geschillen over erfopvolging, leenverkopen enz. Ook de
willige feodale rechtspraak viel onder hun bevoegdheid. Over criminele zaken vonnisten ze samen met
de stadsschepenen van Dendermonde wanneer het de Stad en het Vrije van Dendermonde betrof. In de
prinselijke parochies spraken ze recht over strafzaken samen met de hoofdschepenen van het Land van
Dendermonde. In de heerlijkheden en lenen die onder het leenhof ressorteerden, maar zelf niet over de
benodigde juridische officieren beschikten, werd het strafrecht alleen door het leenhof uitgeoefend.
Van de negen leenmannen die in het leenhof zetelden, werden er jaarlijks minimum zes vernieuwd.
Deze werden verkozen uit een lijst van 18 kandidaten, opgesteld door de aftredende leenmannen. Elk
jaar op 8 juli stelde de hoogbaljuw het nieuwe leenhof aan. Volgens de costumen mochten
bloedverwanten niet samen zetelen als leenmannen, evenmin mocht een leenman zijn ambt cumuleren
met dat van stadsschepen, griffier of stadspensionaris. Per zitting verdiende een leenman 15 stuivers.
Dat bedrag werd verdubbeld indien er een tussentijds of definitief vonnis gewezen werd. Echter voor
vrijwel elke procedurale actie kregen leenmannen een bepaalde som geld, waardoor de verloning geen
eenvoudig gegeven was. Onderzoek van de akten van het leenhof wees uit dat de organieke wetgeving
uit de costumen lang niet altijd op de voet gevolgd werd. Zo zetelde het leenhof regelmatig met meer
dan de vastgestelde negen leenmannen. Veel leenmannen vervulden ook veel meer ambtstermijnen
dan toegelaten en ook cumuleren van ambten was schering en inslag. In de 18e eeuw daalde het aantal
leenmannen die hun ambt cumuleerden met andere politieke opdrachten. De leenmannen waren over
het algemeen stadspatriciërs van Dendermonde of kleine heren die op maximum één dagmars van
Dendermonde stad woonden. De meesten vervulden voor of tijdens hun leenmanschap nog andere
lokale politieke ambten. Vaak had slechts één leenman in het hele hof een juridische opleiding
genoten. Familiale dynastieën kwamen ook regelmatig voor onder de leenmannen. Over het algemeen
waren de leenmannen geen edelen.
De belangrijkste vertegenwoordiger van de vorst in het Land van Dendermonde was de hoogbaljuw.
Een hoogbaljuw diende aan verschillende voorwaarden, gericht op het bewaren van zijn
onpartijdigheid en eerlijkheid, te voldoen. Enkele voorbeelden daarvan zijn het betalen van een borg
bij zijn eedaflegging en geen poorter zijn van de stad waar hij in functie was. De hoogbaljuw werd
gecontroleerd door de Rekenkamer van Rijsel. Het hoogbaljuwschap was zelden het eerste politieke of
militaire ambt dat de functionaris uitoefende en regelmatig bleef het enkele generaties binnen
eenzelfde familie. Het profiel van de hoogbaljuws liep parallel met de politiek geschiedenis van de
(Zuidelijke) Nederlanden. Tot de Opstand waren de hoogbaljuws ofwel kleine grondadel ofwel
150
belangrijk patriciërs die nauwe banden hadden met de vorst. Kamermeesters zoals Jacob Donche en
Christoffel de Barouza oefenden bijvoorbeeld het ambt uit in deze periode. Deze opklimmende
ambtsadel steunde de vorst bij zijn centralisatiestreven. François de la Kethulle was hoogbaljuw van
Dendermonde ten tijde van de Calvinistische Republiek in Gent. Als een van de leiders van de
calvinisten vormde hij het breekpunt bij uitstek tussen het oude type hoogbaljuws van de 15 e en 16e
eeuw en het nieuwe type van de 17e eeuw. In de door oorlogen geteisterde 17e eeuw waren de
hoogbaljuws voornamelijk belangrijke militairen in het Spaanse leger. Die oorlogen hadden veel geld
gekost en in de 18e eeuw verstrekten bankiers krediet aan de overheid in ruil voor ambten en adellijke
titels.
Het ressort van het leenhof van Dendermonde was zowel binnen als buiten het Land van
Dendermonde zeer uitgestrekt, maar tegelijkertijd ook zeer versnipperd, waardoor er regelmatig
bevoegdheidsconflicten ontstonden met andere gerechtshoven. De Raad van Vlaanderen trachtte reeds
van in de middeleeuwen het soevereine leenhof van Dendermonde aan zich ondergeschikt te maken.
Een akte van hertog Jan zonder Vrees uit 1419 maakte echter duidelijk dat het leenhof van
Dendermonde van niemand gehouden werd en er geen hoger beroep tegen uitspraken van deze
instelling mogelijk was. De Raad van Vlaanderen bleek zich inderdaad zelden nog te engageren in
beroepsrechtspraak ten opzichte van het leenhof van Dendermonde. Echter door advies te geven aan
de vorst of andere centrale instellingen bij twijfel over het ressort of de bevoegdheden van het leenhof,
had de Raad van Vlaanderen nog steeds een aanzienlijke impact op het reilen en zeilen van het leenhof
van Dendermonde. De Grote Raad van Mechelen daarentegen behandelde wel af en toe beroepen
tegen uitspraken van het leenhof van Dendermonde. Nagenoeg alle zaken werden echter, hoewel
ontvankelijk voor de Grote Raad, ongegrond verklaard. In zekere mate werd zo toch de
onafhankelijkheid van het leenhof van Dendermonde gehonoreerd, terwijl de autoriteit van de Grote
Raad overeind bleef.
De rampzalige financiële situatie gecreëerd door de vele oorlogen in de 16e en 17e eeuw noopten het
centrale bestuur van de Zuidelijke Nederlanden ertoe nieuwe geldelijke bronnen aan te boren. Naast de
verkoop van ambten, was de verkoop en verpanding van vorstelijke domeinen een van de gebruikte
middelen om nieuwe fondsen te verwerven. In de 16e eeuw gebeurde dit in het Land van Dendermonde
nog om op een winstgevende manier hoge ambtenaren te bedanken voor hun diensten aan de vorst. In
de 17e eeuw echter was het bittere financiële noodzaak. Verschillende vorstelijke domeinen werden als
heerlijkheden verpand of verkocht voor aanzienlijke bedragen. Toch waren deze buitengewone
inkomsten onvoldoende om alle kosten te dekken. Het privatiseringsbeleid van vorstelijke domeinen
dat hierdoor ontstond, riep weerstand op bij onder andere de inwoners van Vlassenbroek en
belangrijker de hoofdschepenen van de kasselrij Dendermonde, die hun macht door de privatisering in
het gedrang zagen komen.
151
In deze thesis is getracht de diverse facetten van het leenhof van Dendermonde aan te snijden en waar
mogelijk uit te diepen. Echter om een complexe instelling als een vorstelijk leenhof volledig te
doorgronden en alle interacties met andere instellingen, zowel boven- als ondergeschikt, te begrijpen,
is nog veel meer bronnenonderzoek noodzakelijk. Verder onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen
richten op hoe de hoogbaljuws zich in de praktijk van hun taken kweten. Het onderzoek naar de Grote
Raad van Mechelen als beroepshof ten opzichte van het leenhof van Dendermonde dient nog verder
uitgediept te worden.
152
9. Bibliografie
9.1 Bronnen
9.1.1. Onuitgegeven Bronnen
Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA)
-Inventaris van het Kernarchief van de Audiëntie (I 425)
Nr. 839/1/(11) Dossiers betreffende magistraatsvernieuwingen. Gent, Dendermonde, Aalst,
Geraardsbergen en Doornik (na 1594).
Nr. 1322 Baljuws, schouts, schepenen, stadsontvangers en andere lokale ambtenaren, 15321743. Dendermonde, Merlemont, Oost-Ieperambacht, Oudburg, Oostende, Petegem-aan-deSchelde, Rupelmonde, Saeftinghe (Zeeland), Sainghin-en-Melantois, Schellebelle-Wanzele,
Seclin, Tielt, 1567-1740.
-Inventaire des acquits de la Chambre des Comptes de Lille. Portefeuilles (A 127/02)
Nr. 73 Baillaige de Dendermonde 1499 à 1554.
- Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice historique sur ces anciennes
institutions, I. (I 001)
Nr. 1103 Registre van de Leenen die men houdende is van Hove ende huyse van
Dendermonde.
-Inventaris van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Procesbundels. Beroepen uit
Vlaanderen. Ordinaris processen (nrs. 1-1000) (T 494)
Nr. 9
Nr.396
Nr. 480
Nr. 494
Nr. 584
Nr. 591
Nr. 601
-Inventaris van de Grote Raad der Nederlanden te Mechelen, beroepen uit Vlaanderen, Clerus (I 514)
Nr. 89
- Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I : XIVe, XVe et XVIe siécles (I 020)
Nr. 4 Jean sans Peur déclare qu'on ne peut appeler au conseil de Flandre des sentences rendues
par les baillis et hommes de fief de Termonde, le 3 août 1419.
-Grand Conseil de Malines Appels des Terres Franches, Inventaire Troisième Section
Nr. 74
153
-Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol, d'après l'exemplaire
annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de Pape (T 101)
Nr. 677 Seigneuries vendues ou engagées, 1580-1702.
Nr. 678 Seigneuries vendues ou engagées, 1580-1702.
Nr. 1373 Baillis, 1554-1702.
- Verzameling Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks II (T 459)
Nr. 8267 "Opwyck. Ve caerte". - Plattegrond van Opwijk. Auteur en beroep: niet vermeld.
Niet gedateerd, [18e eeuw]. Gedeponeerd oud en hedendaags archief van de gemeente Opwijk,
nr. 1. (Opwijk Ve caerte [18e eeuw]). Handschrift. Pen. Aquarel. Papier. Afmeting blad 54,5 x
49,5 cm. Dorpskom van Opwijk. Wegen. Waterlopen. Kerken. Molens. Huizen. 1701-1800.
Archives Départementales du Nord Lille (ADN)
- Chambre des comptes de Lille et du Trésor des chartes des comtes de Flandre (Série B)
Nr. 3827 Châtellenie de Lille. Courtrai et Tournaisis. Dénombrements des fiefs de l'empire
(XIVe- XVIIIe s.).
Nr. 4004 État des rapports et dénombrements de fiefs tenus des châteaux et Cours féodales de
Flandre (XVIIe s.)
Nr. 19484 Recueil de documents sur le ressort de la Cour féodale de Termonde (XVe-XVIIe
s.)
Rijksarchief Beveren (RABN)
-Oud Archief van het Land van Dendermonde (GW2)
Nr. 2 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1631-1642).
Nr. 11 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1713-1718).
Nr. 32 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1784-1786).
Nr. 33 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1787-1789).
Nr. 34 Akten, afgehandeld voor de baljuw en leenmannen (1790-1792).
Nr. 66 Denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 17e eeuw1793. Lenen gelegen in Zele, Zaamslag, Lokeren, Moerzeke, Wieze, Hamme, Opwijk,
Lebbeke, Denderbelle, e.a. 1793.
Nr. 67 Denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 17e eeuw1793. Lenen gelegen in Lebbeke, Opwijk, Grembergen, Sint-Gillis, Denderbelle, Berlare,
Massemen, Moerzeke, Wetteren, Laarne, Schellebelle, Ardooie, Dentergem en Meulebeke,
1793.
Nr. 158 Register van lenen, gehouden van het leenhof van Dendermonde. 1602.
Nr. 165 Keuren, processen, e.d. betreffende hetzelfde leenhof (1700-1800).
Nr. 167 Resolutieboeken van het Land van Dendermonde. 1714-1717.
Nr. 172 Varia.
Nr. 184 Ferieboek van de hoofdschepenen van het Land van Dendermonde. 1629-1639.
154
Nr. 188 Rapporten en denombrementen van lenen, gehouden van het leenhof van
Dendermonde (1792-1793).
Nr. 192 Resolutieboeken van het Land van Dendermonde. 1786-1790.
Nr. 212 Varia Denderbelle en Opwijk.
-Gemeentearchief Lebbeke (GO22)
Nr. 3 Leen ende Cheyns Rolle toebehoorende seigneur Artur Aynscove.
Nr. 96 Leen- en cijnsboek 1651-1686.
Rijksarchief Gent (RAG)
-Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen (A0514 / 008)
Nr. 21944
Universiteitsbibliotheek Gent
-Handschriftencollectie
Ordonnantie betreffende de rechtspraak in de heerlijkheid van Sint-Baafs te Gent (24 februari
1574, v.s.), 18e eeuw.
Documenten betreffende de heerlijkheid, roede en vierschaar van Sint-Baafs te Gent, i.v.m.
verschillende onderwerpen, 18e eeuw.
Collectie Heem- en Oudheidkundige Kring Berlare
Verkoopsakte van Berlare aan de Castro.
9.1.2. Uitgegeven Bronnen
de l' ESPINOY (Ph.). Recherche des antiquitez et nobelesse de Flandre. Douai, Imprimerie Marc
Wyon, 1631, 1011p. (Google Books)
de SLOOVERE en de BUSSCHER, Den grooten Brugschen Comptoir-almanach voor het jaer 1786.
Brugge, de Busscher, 1786, 351p. (Universiteitsbibliotheek Gent)
du CHESNE (A.). Histoire Généalogique de la maison de Montmorency et de Laval. Justifiée par
chartes, tiltres, arrest et autres bonnes et certaines prevues. Paris, Sebastien Cramoisy, 1624.
(Universiteitsbibliotheek Gent)
LINDANUS (D.). De Teneraemunda Libri Tres. Antwerpen, Hiëronymus Verdussen, 1612, 296p.
(Google Books)
MAESTERTIUS (J.). Beschryvinge vande Stadt ende Landt van Dendermonde mitsgaders de
Costumen, Statuten ende Usantien, soo wel vande Stadt ende Landt als van het Princelyck Leen-hof
aldaer zijnde, t'Samen gestelt by Jacobus Maestertius. Leiden, Nicolaes Rosa, 1646, 216p.
(Bibliotheek Algemeen Rijksarchief Brussel)
SANDERUS (A.). Flandria Illustrata. Keulen, Cornelius van Egmondt, 1641-1644, deel I. (2 delen)
(Universiteitsbibliotheek Gent)
SINE NOMINE Costumen der Stede ende Lande van Dendermonde. Dendermonde, Joos Van
Langenhove, 1631, 137p. (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience Antwerpen)
155
SINE NOMINE Costumen vanden Princelicken Leen-hove van Dendermonde, Gent, Maximiliaen
Graet, 1664, pp. 375-387. (Privécollectie Willy Stevens)
SINE NOMINE Costumen van den princelycken leen-hove ende huyse van Dendermonde, by syne
Majest. gedecreteert den 19. Meye Anno M.D.C.XXVIII. Dendermonde, Jacobus Ducaju, 1741, 29p.
(Algemeen Rijksarchief Brussel)
SINE NOMINE Costumen van den Princelicken Leen-Hove van Dendermonde. Gent, Petrus de
Goesin, 1773, 40p. + X. (Algemeen Rijksarchief Brussel)
SINE NOMINE Derden placcaet-boeck van Vlaenderen, inhoudende de placcaeten, ordonnancien,
reglementen, tractaeten, alliancien, ende andere edicten gheëmaneert van weghen de koninghen van
Spagnien ... ende van hunne ... Graven van Vlaenderen, ende souveraine princen van dese
Nederlanden. Gent, dhoirs van Jan vanden Kerchove, 1685, vol. 2, 1544p. (Universiteitsbibliotheek
Gent)
SINE NOMINE Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leenhove van Dendermonde. Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673,
29p. (Universiteitsbibliotheek Gent)
STEVENS (W.). Het Leenhof van Dendermonde. Knesselare, Vlaamse Vereniging voor Familiekunde
Dendermonde, 2006, 2 vol.
STEVENS (W.). Het Leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw : Nadere toegang op het
archief van de Rekenkamers, delen en banden, nr. 1102 en denombrementen van Vlaanderen, Leenhof
van Dendermonde tot 1473. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, 2 vol.
VAN DER STEGHEN, Carte Générale et Alphabétique des villes, bourgs, villages et terres franches
du Brabant. Bruxelles, Imprimeur-Libraire Pauwels, 1672, 109p.
9.2 Werkinstrumenten en inventarissen
AERTS (E.), ed., Kwitanties van de Rekenkamer te Rijsel. Dozen. Acquits de la Chambre des Comptes
à Lille. Cartons, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000474_003397_FRE.ead.pdf>,
geraadpleegd op 30/01/2014.
BEIRENS (G.). Proeve van een algemene bibliografie van de stad Dendermonde 1612-1970.
Dendermonde, Beirens, 1974, 534p.+XX.
BEUSEN (P.), ROMBAUT (H.) en PAULY (M.). Bibliographie d'histoire des villes de Belgique et du
Grand-Duché de Luxembourg: Belgique Luxembourg. Bruxelles, Crédit Communal, 1998, 895p.
BOONE (L.). Inhoudsoverzicht van de jaarboeken 1-40. Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring Zele,
2010, 48p.
BOSTEELS (K.). "Repertorium der Uitgaven 1862-1987." In: Gedenkschriften van de
Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, buitengewone uitgaven
(1987), nr. 29, pp. 7-221.
BRUCHET (M.). Répertoire numérique Série B (Chambre des comptes de Lille). Lille, Imprimerie L.
Danel, 1921, 583p.
BUNTINX (J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, S.n., 1964-1979, 9
delen.
156
BUNTINX (W.). Inventaris van archief van de Vorstelijke Domeinen van Oost-Vlaanderen, bewaard
in het Rijksarchief te Gent. In: < http://search.arch.be/ead/pdf/BEA0514_108227_106888_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd op 05/05/2014.
BUNTINX (W.). Wetachtige kamer van Vlaanderen (1486-1794) : inventaris van het archief van de
Wetachtige Kamer van Vlaanderen bewaard in het Rijksarchief te Gent. Brussel, Algemeen
Rijksarchief, 1988, ongepagineerd.
DE BREYNE (E.). Inventaire sommaire des archives du Conseil Privé sous le régime espagnol,
déaprès l'exemplaire annoté salle de lecture AGR. Avec annexe: Inventaire des Papiers Roose et de
Pape, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000427_002677_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op
29/01/2014.
DECEULAER (H.). Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie 1344-1744, Brussel, Algemeen
Rijksarchief, 2008, 268p.
DE SMIDT (J.Th.), STRUBBE (E.I.), VAN ROMPAEY (J.). et al. , eds., Chronologische lijsten van
de geëxtendeerde Sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Brussel,
Koninklijke commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België, 1966-1988 (6
delen).
DUTSCHKE (C.W.), ROUSE (R.) en FERRARI (M.). Medieval and Renaissance Manuscripts in the
Claremont Libraries. Berkeley, University of California Press, 1986, 146p.
FRANCOIS (L.) en LELOUP (G.). Te paard op drie eeuwen. Bibliografie van de licentiaats- en
doctoraatsverhandelingen aan de vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. 1891-2003 Gent,
Academia Press, 2004, 217p. + X.
GACHARD (L.P.). Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice
historique sur ces anciennes institutions, I, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BEA0510_000014_002593_FRE.ead.pdf>, geraadpleegd op 30/01/2014.
GACHARD (L.P.). Inventaire des archives des Chambres des Comptes précédé d'une notice
historique sur ces anciennes institutions. Bruxelles, M. Hayez, 1845, vol. 2, 718p.
GAILLARD (A.). Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I : XIVe, XVe et
XVIe siécles. Bruxelles, P. Weissenbruch, Imprimeur du Roi, 1900, 310p.
LEYDER (D.). Les archives du Grand Conseil des Pays-Bas à Malines (vers 1445-1797), Bruxelles,
Archives Générales du Royaume, 2010, 156p.
OOSTERBOSCH (M.). Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, Procesbundels. Beroepen uit
Vlaanderen. Ordinaris Processen (nr. 1-1000). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1998.
SCHOORMAN (R.). Inventaire sommaire des archives de la Cour Féodale de Termonde, conservées
au dépot des Archives de l'Etat, à Gand. Bruxelles, Archives Générales du Royaume, 1913, 5p.
SINE NOMINE, Bibliographie d'histoire du droit en langue française, in: <http://clhd.univnancy2.fr/>, geraadpleegd op 19/10/2013.
SINE NOMINE, Digitale Bibliografie Nederlandse Geschiedenis, in: < http://www.dbng.nl/>,
geraadpleegd op 19/10/2013.
SINE NOMINE, Leenhof Burg van Brugge. Rijksarchief te Brugge, Toegangen in Beperkte Oplage.
Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1992, 59p. + XVII.
157
SINE NOMINE, Inventaris van het archief van het Land van Dendermonde. Oud bestand (14201907). in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0512_103435_101681_DUT.ead.pdf>, geraadpleegd
op 17/10/2013.
SOENEN (M.). Conseil privé. Inventaire des "cartons" de la période autrichienne. Nouvelle revision
complétée, in: < http://search.arch.be/ead/pdf/BE-A0510_000429_003386_FRE.ead.pdf>,
geraadpleegd op 30/01/2014.
VAN DER MIJNSBRUGGE (E.). Grand Conseil de Malines. Inventaire des Appels des Terres
Franches. Sine loco [Bruxelles], 1904-1914.
VANDEWALLE (P.). Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg.
Gent, Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1984, 70p.
VAN HEESVELDE (P.). Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (1477-1793) Een
bibliografie. Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1993, 437p.
VERBERCKMOES (J.). De Leuvense historici betiteld : titels van licentiaatsverhandelingen en
doctoraten geschiedenis 1934-2008, Leuven, Vereniging Historici Lovanienses, 2008, 268p. + XVI.
VERMEIR (R.). Bibliografieën m.b.t. de vroegmoderne geschiedenis, in: <
http://www.heuristiek.ugent.be/?q=vmt/bibliografieen>, geraadpleegd op 16/10/2013.
VERSCUREN (A.). Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van
Mechelen, 1673-1772. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2013, passim.
9.3 Boeken
AERTS (E.). et al., eds., De Centrale Overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden (14821795). Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1994, 981p. (2 delen).
ASAERT (G.). De Val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders. Tielt, Lannoo,
2010, 414p.
ARBLASTER (P.). A History of the Low Countries. Basingstoke, Pallgrave Macmillan, 2006, 298p.
BASTIAEN (F.). et al. Geschiedenis van Lotenhulle. Aalter, Gemeentebestuur Aalter, 2006, 736p.
BLOCH (M.). La société féodale. Les classes et le gouvernement des hommes. Paris, Editions Albin
Michel, 1940, 704p. (2 delen).
BLOCKMANS (W.) en HOPPENBROUWERS (P.). Eeuwen des Onderscheids. Een geschiedenis van
middeleeuws Europa. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2009, 476p.
BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck,
1979, deel 6, 457p. (15 vol.).
BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck,
1979, deel 7 (15 vol.)
BLOK (P.). et al., eds., Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck,
1979, deel 8, 474p. (15 vol.)
BLOMMAERT (P.). Notice sur le château de Laerne. Gent, L. Hebbelynck, 1838, 16p.
158
BOEYKENS (G.). Geschiedenis van Baasrode. Wetteren, Bracke-Van Geert, 1940, 168p.
BOSMAN (R.). De heerlijkheden Rossem, Baelbergh en Vlasberghe op het grondgebied van
Denderbelle, Lebbeke, Opwijk en Sint-Gillis-Dendermonde.Wieze, R. Bosman, 1993, 35p.
BREWER (J.S.). Letters and Papers, Foreign and Domestic, of the Reign of Henry VIII: pt.1-2. 15151518. London, Her Majesty's Stationary Office, 1864, 878p.
BUNTINX (J.). Instellingen van de nieuwe tijd. Leuven, Acco, 1972, 163p.
BUYLAERT (F.). Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500). Gent, Academia Press,
2011, 867p.
CAILLON (M.M.) en CAILLON (H.). Catalogue des livres d'histoire, voyages, généalogie, art
héraldique, numismatique, etc., Ainsi que des chartres et autres documents manuscrits. Délaissés par
feu. Gent, E. De Busscher et fils, 1867, 110p.
CAMPBELL (P.R.). Louis XIV 1661-1715. Harlow, Longman, 1995, 174p. + X.
CHERETTE (M.). De stadsmagistraat te Aalst. Institutionele en sociaal-economische aspecten. Gent,
RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, 132p.
CHRISTENS (R.). ed., L'Hôtel des Finances, Bruxelles, De Boeck Supérieur, 2002, 135p.
CLAEYS (G.). De gemeente Oostkamp. Met een studie over de Sint-Pietersbandenkerk.Oostkamp,
sine nomine, 1980, 206p.
CLAEYS (G.). De gemeente Oostkamp. Tweede boek. Handzame, Familia et Patria, 1981, 207p.
COPPENS (H.). De financiën van de centrale regering van de Zuidelijke Nederlanden aan het eind van het
Spaanse en onder Oostenrijks bewind (ca. 1680-1788). Brussel, Academie voor Wetenschappen, Letteren
en Schone Kunsten van België, 1992, 422p.
DAMBRUYNE (J.). Corporatieve middengroepen: aspiraties, relaties en transformaties in de 16deeeuwse Gentse ambachtswereld, Gent, Academia Press, 2002, 884p.
DAUWE (J.), DEMUYNCK (A.) en BARET (J.). Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar
tot nieuw gerechtsgebouw. Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, 139p.
de AZEVEDO COUTINHO y BERNAL (J.F.A.F.). Généalogie de la famille de Coloma. Leuven,
Sine nomine, 1777, 565p.
DE BOCK (R.). Het Hoofdcollege van het Land van Waas, 1648-1794. Gent, RUG (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1964, 315p. + XXII.
DEBLOND (A.). Historisch geografische studie van het Sint Baafs grondbezit ten noorden van Gent
op basis van cijnsboeken uit de XVe eeuw. Gent, Universiteit Gent (Onuitgegeven
licentiaatsverhandeling), 1983 (promotor Adriaan Verhulst).
DE BOUSSU (G.). Histoire de la ville de Mons. Mons, Varret, 1725, 435p.
DEE (D.). Expansion and Crisis in Louis XIV's France: Franche-Comté and Absolute Monarchy,
1674-1715. Rochester, University of Rochester Press, 2009, 245p.
de HERCKENRODE (J.S.F.J.L.), ed., Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne par M. de
Vegiano. Gent, Gyselynck, 1865 (7 vol.)
159
DE JONGE (J.C.). Levens-beschrijving van Johan en Cornelis Evertsen, Luitenant-Admiralen van
Zeeland. Den Haag, J. Allart, 1820, 253p.
de LA CHESNAYE DES BOIS (F.A.A.). Dictionnaire Généalogique, Héraldique, Chronologique Et
Historique. Paris, Duchesne, 1761, 740p.
DEMARREZ (I.). Meulebeke wel en wee tot 1850. Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt',
2002, 246p.
DE PORTEMONT (A.). Recherches historiques sur la ville de Grammont en Flandre. Gent, Camille
Vyt, 1870, 334p.
DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.). Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen. Eerste reeks, Arrondissement Gent, vijfde deel: Merelbeke, Merendree, Moerbeke,
Moortsele, Munte, Nazareth, Nevele. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 1864-1870, meervoudig
gepagineerd.
DE POTTER (F.) en BROECKAERT (J.). Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, 4e reeks: Arrondissement Dendermonde. Gent, Drukkerij C. Annoot-Braeckman, 18891893, volume 2, meervoudig gepagineerd. (3 vol.)
de ROBAULX de SOUMOY (A.L.P.B.). Considérations sur le gouvernement des Pays-Bas.
Bruxelles, C. Muquardt, 1872, vol. 1, 294p.
de ROBAULX de SOUMOY (A.L.P.B.). Mémoires de Frédéric Perrenot, sieur de Champagney
(1573-1590). Bruxelles, Société de l'histoire de Belgique, 1860, 426p.
de SAINT-GENOIS (F.J.). Mémoires généalogiques pour servir à l'histoire des familles des Pays-Bas.
Amsterdam, Sine nomine, 1781, 616p.
de STEIN d'ALTENSTEIN ed., Annuaire de la Noblesse de Belgique. Dix-neuvième Année. Bruxelles,
August Decq, 1865, 59p.
de THEUX de MONTJARDIN (J.). Le Chapitre de Saint-Lambert à Liège. Bruxelles, FR. Gobbaerts,
1871, deel 3, 375p.
DETREZ (R.). Centraal-Europa. Een geschiedenis. Antwerpen, Houtekiet, 2013, 502p.
DE WILDE (B.). Criminaliteit in de stad en het land van Dendermonde in de zestiende eeuw: een
onderzoek gesteund op de baljuwrekeningen. Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling),
1988, 247p. + XXVII.
DONCHE (P.). Enkele aanvullingen bij de levensbeschrijving van Jacob Donche, Raadsheer bij de
Raad van Vlaanderen (+te Dendermonde 1492). Sine loce, sine nomine, 1982, 8p.
DOUXCHAMPS (H.) en LEFÈVRE (J.). La famille Christyn de Ribaucourt. Bruxelles, Office
généalogique et héraldique de Belgique, 1989 (2 vol.)
DUBY (G.). Féodalité. Sine loco, Éditions Gaillimard, 1996, 1523p.
DUCHASTEL de la HOWARDERIE-NEUVIREUIL (P.). Généalogie de la famille d'Aubermont
dressée sur titres. Tournai, Casterman, 1889, 84p.
DUMONT Receuil généalogique de familles originaires des Pays Bas ou y établies. Rotterdam, Sine
Nomine, 1775, 411p.
160
FEYTENS (P). et al., Merchtem 750 jaar vrijheid : 1251-2001, Merchtem,
Gemeentebestuur/Heemkundige Kring Soetendaelle, 2001, 31p.
FREDERICQ (P.) en VANDER LINDEN (H.). François de la Kethulle, seigneur de Ryhove et son fils
Louis. Bruxelles, Bruylant-Christophe & co, 1890, 20p.
GACHARD (L.P.). Correspondance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas (1558-1577).
Bruxelles, Librairie ancienne et moderne, 1848-1879 (4 vol.)
GACHARD (L.P.). Etudes et notices historiques concernant l'histoire des Pays-Bas, Bruxelles, P.
Hayez, 1890 (3 delen).
GACHARD (L.P.). Relation des Troubles de Gand sous Charles Quint par un anonyme. Bruxelles, M.
Hayez, 1846, 779p.
GAILLARD (J.). Bruges et le Franc ou leurs magistratures et leur noblesse, Brugge, sine nomine,
1857-1864 (6 delen).
GANSHOF (F.L.). Recherches sur les tribunaux de Châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe
siècle. Antwerpen, De Sikkel, 1932, 103p.
GANSHOF (F.L.). Qu'est-ce que la Féodalité? Brussel, Office de Publicité, 1944, 105p.
GILLIODTS-VAN SEVEREN (L.). Coutume du Bourg de Bruges. Bruxelles, Gobbaerts, 1883-1885,
3 delen.
GOETHALS (K.) en DE PAUW (R.). Massemen 1019-1976. Massemen, Culturele Raad van
Massemen, 1976, 109p.
GOETHALS (F.V.). Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du Royaume de
Belgique, Bruxelles, Imprimerie Polack-Duvivier, 1852.
GOOCH (G.P.). Frederik de Grote. Utrecht, Spectrum, 1966, 477 p.
GUBAIN (E.). ed., Dictionnaire des femmes belges: XIXe et XXe siècles, Tielt, Lannoo, 2006, 637p.
GYSELYNCK (F.). Notice historique sur la commune de Meerendré. Gent, Imprimerie Leonard de
Hebbelynck, 1847, 27p.
HASQUIN (H.). et al. Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief- geografisch
woordenboek. Brussel, La Renaissance du Livre, 1980, 3116p. (4 delen)
HASQUIN (H.). Oostenrijks België 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse
Habsburgers. Brussel, Gemeentekrediet, 1987, 539 p.
HEIRBAUT (D.). Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen, ca. 10001305. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 423p.
HOLT (M.P.). The Duke of Anjou and the Politique Struggle During the Wars of Religion, Cambridge,
Cambridge University Press, 2002, 260p.
JANSEN (R.). Servaas Van Steelant, hoofdbaljuw van het Land van Waas (1562-1604). Leuven
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven), 1974 (promotor: J.
Buntinx).
JANSSENS (P.). et al. België in de 17de eeuw : de Spaanse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik,
Gent, Snoeck, 2006, 744p. (2 delen)
161
JEANMOUGIN (B.). Louis XIV à la Conquête des Pays-Bas Espagnols. La Guerre obliée 1678-1684.
Paris, Economica, 2005, 235p. + XII.
KENNEDY (P.). The rise and fall of the great powers: economic change and military conflict from
1500 to 2000. London, Fontana Press, 1989, 898p. + XXVIII.
KERMINA (F.). Montmorency. Grandeur et déclin, Sine loco, Perrin, 2002, 306p.
KOCH (A.). De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw.
Antwerpen-Amsterdam, Standaard Boekhandel, 1951, 214p.
KÜMIN (B.) en TLUSTY (B.A.). The World of the Tavern. Public Houses in Early Modern Europe.
Burlington, 2002, 249p. + XI.
LE GOFF (J.). Pour un autre Moyen Âge : temps, travail et culture en Occident: 18 essais. Paris,
Gaillimard, 1977, 424p.
LEURIDAN (T.). Histoire de Linselles, Lille, Imprimerie L. Daniel, 1883, 261p.
LEYDER (D.). en MARTYN (G.). Eeuwig Edict. Op weg naar meer rechtszekerheid. Brussel,
Algemeen Rijksarchief, 2011, 46p.
LOKIN (J.H.A.) en ZWALVE (W.J.). Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis.
Deventer, Kluwer, 2001, 490p.
MAES (L.Th.). , Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen. Antwerpen, C. de Vries-Brouwers,
2009, 248p.
MARNEF (G.) en VERMEIR (R.). eds., Adel en macht: politiek, cultuur, economie. Maastricht,
Shaker, 2004, 141p.
MARTYN (G.) en OPSOMMER (R.). Geschiedenis van de politiek en van het publiekrecht. Brugge,
Die Keure, 2011, 283p. + XVI.
MARTYN (G.), VERMEIR (R.) en VANCOPPENOLLE (C.), eds., Intermediate Institutions in the
County of Flanders in the Late Middle Ages and the Early Modern Era. Brussel, Algemeen
Rijksarchief, 2012, 178p.
MERTENS (F.H.) en TORFS (K.L.) Geschiedenis van Antwerpen, sedert de stichting der stad tot
onze tyden. Antwerpen, Rederykkamer de Olyftak, 1843, deel 1, 633p.
MEYERS (W.). De strafrechterlijke activiteit van leenhoven en schepenbanken van de Gentse St.Pietersabdij van de 13e tot de 15e eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), 1965,
promotor: R. Van Caenegem.
MINGST (K.A.) en ARREGUÍN-TOFT (I.M.). Essentials of international relations. New York,
W.W. Norton & Company, 2011, 370p.
OPSOMMER (R.). "Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt". Brussel, Algemeen
Rijksarchief, 1995, 895p.
PÉE (L.). Het Kaart- en Goederenboek van de Abdij van Zwijveke (1737-1738), Dendermonde,
Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde (buitengewone uitgave nr. 31), 2012, 457p.
PIRENNE (H.). Histoire de Belgique, Bruxelles, Henri Lamertin, 1919, deel IV, 497p. en 1926, deel
V, 584p.
162
PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B.)., eds., De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in
Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief,
PREVENIER (W.) en AUGUSTYN (B)., eds., De Vlaamse Instellingen tijdens het Ancien Régime:
recent onderzoek in nieuw perspectief. Symposium georganiseerd te Brugge op 8 mei 1998. Brussel,
Algemeen Rijksarchief, 1999, 168p.
QUINTYN (E.), ed. 1200 jaar Zele. Zele, Heem- en Oudheidkundige Kring van Zele, 1999, 512p.
REYNTENS (O.). De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis. Gent, A. Siffer, 1892, 194p.
SACRÉ (M.). Geschiedenis der Gemeente Merchtem. Roeselare, Drukker-Uitgever Jules De Meester,
1904 (heruitgave 1984), 702p.
SCHELLEKENS (O.). Louis XIV en Flandre et devant Termonde, 1667-1668. Dendermonde: De
Cuyper-Robberecht, 1948, 78p.
SCHOTTE (A.). Heerlijkheid Ingelmunster, Ingelmunster, Heemkundige Kring Den Hert, 1979, 152p.
SCHOUTEETE de TERVARENT (A.). L'ancienne famille Roels: héritière féodale de la seigneurie de
Grembergen-Lez-Termonde. Termonde, De Schepper-Philips, 1870, 18p.
SINE NOMINE 500 jaar Grote Raad, 1473-1973. Mechelen, Stad Mechelen, 1973, 247p.
SINE NOMINE Suite du Supplément au Nobiliaire des Pays-Bas, et du comté de Bourgogne,
Mechelen, P.J. Hanicq, 1779 (5 delen).
SINE NOMINE Mémoires et documents inédits pour servir à l'histoire de la Franche-Comté.
Besançon, Imprimérie d'Outhenin-Chalandres fils, 1867, vol. 6, 667p.
SIRET (A.). Het Land van Waas. Sint-Niklaas, Drukkerij J. Edom, 1870, 400p.
STROOBANTS (A.). Leven achter tralies. De Dendermondse gevangenis. Dendermonde, Sine
Nomine, 1995, 96p.
TANGHE (G.F.). Parochieboek van Ardoooie, Kachtem, Moorslede, Oostnieuwkerke, Winkel-St.Elooie, Oekenen, Rumbeke, Rollegem-Kapelle, Handzame, Familia et Patria, 1975.
TANGHE (G.F.). Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, Drukkerij De ScheemaeckerVan Windekens, 1862, 150p.
TIMMERMANS (B.). Patronen van patronage in het zeventiende-eeuwse Antwerpen: een elite als
actor binnen een kunstwereld. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008,427p.
VAN ACKER (K.G.). Jacob Donche, Raadsheer bij de Raad van Vlaanderen, baljuw van
Dendermonde. Gent, Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1982, 12p.
van den BOGAERDE van TERBRUGGE (A.J.L.). Het distrikt St. Nikolaas, voorheen Land van Waes,
povincie Oost-Vlaanderen: beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde;
gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp, of gemeente in hetzelve gelegen. SintNiklaas, E. Dorey, 1825, deel 3, 379p.
VAN DURME (M.) en GOETHALS (K.). De Heren van Massemen: geïllustreerde voordracht.
Wetteren, Davidsfonds, 2006, 48p.
VAN HILLE (W.). La cour féodale de Bourbourg dite Gyselhuis. Gent, Willy Van Hille, 1975, 235p.
(3 delen)
163
VAN LERBERGHE (L.). Audenaerdsche Mengelingen. Oudenaarde, Drukkerij van Gomar de Vos,
1846, 496p.
VAN NIMWEGEN (O.). De subsistentie van het leger: logistiek en strategie van het Geallieerde en
met name het Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het Heilige
Roomse Rijk (1701-1712). Amsterdam, Uitgeverij Bataafse Leeuw, 1995, 400p.
VAN PETEGHEM (P.). De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karel V (1515-1555): een
publiekrechtelijk onderzoek naar centralisatiestreven in de XVII Provinciën, Nijmegen, Gerard Noodt
Instituut, 1990, 474p. + L.
VAN ROMPAEY (J.). Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Bourgondische
periode. Brussel, Paleis der academiën, 1967.
VAN ROMPAEY (J.). De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van
Mechelen. Brussel, Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van
België, 1973, 576p. + XXXII.
VANWELDEN (M.). Productie van wandtapijten in de regio Oudenaarde: een symbiose tussen stad
en platteland (15de tot 17de eeuw). Leuven, Leuven University Press, 2006, 480p.
VERBESSELT (J.). De Vrijheid Merchtem in de Late Middeleeuwen vanaf de 13e tot de 16e eeuw. Het
ontstaan, de ontwikkeling en de instellingen. Pittem, Drukkerij G.A. Veys, 1965, 354p.
VERHAEGHE (C.). De benoeming van de voorzitters en raadsheren van de Raad van Vlaanderen
(1598-1633), Gent, RUG (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2000, promotor: R. Vermeir.
VERMEIR (R.). et. al. Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem,
Van In, 2008, 317p.
VERMEIR (R.). In Staat van Oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629-1648. Maastricht,
Shaker Publishing, 2001, 341p.
WARLOP (E.). De Vlaamse Adel voor 1300. Handzame, Sine nomine, 1968 (3 delen).
9.4 Artikels
BAELDE (M.). " Financiële politiek en domaniale evolutie in de Nederlanden onder Karel V en Filips
II (1530-1560)." In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 76 (1963), pp. 14-33.
BELLON (R.). "Bouwgeschiedenis van de kerk van Mespelare." In: Gedenkschriften van de
Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, 3e reeks, 1 (1938-1946), pp. 100-113.
BENOIT (F.). "De Burggravie van Vijve. De heerlijkheid, haarbezitters, de burcht en de brug over de
Leie." In: De Gaverstreke, 41 (2013), pp. 367-442.
BENOIT (F.). "De heerlijkheid en feodaliteit met toepassingen in de omgeving van Waregem." In: De
Gaverstreke, 26 (1998), pp. 235-262.
BENOIT (F.). "Overzicht van de feodale structuur in Waregem." In: De Gaverstreke, 26 (1998), pp.
263-333.
164
BOONE (B.) en SANTY (P.) "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen,
Gemeente Ardooie met deelgemeente Koolskamp." In: Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen
WVL44, 2010 (onuitgegeven werkdocumenten).
BOVYN (M.). " De Rechtspleging in het Land van Dendermonde (1373-1615)." In: Gedenkschriften
van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, Dendermonde, vierde reeks (19781979), 4, pp. 43-134.
BOVYN (M.). "Grembergen." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, reeks 3, 13 (1962-1964), pp. 37-120.
BROECKAERT (J.). "De vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze en hare costumen." In:
Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, tweede reeks, V
(1893), pp. 97-196.
CASTELAIN (R.). "Sint-Eloois-Vijve (1576-1800)" In: De Gaverstreke, 40 (2012), pp. 192-202.
DE BONDT (B.). "Baasrode tijdens de 80-jarige oorlog." In: Heemkundige Kring Baceroth, 20092010.
DE CLERCQ (R.). "Baron Delphin de Plotho tegen Jan de Laere - een proces wegens
majesteitsschennis in 1665." In: Periodiek Den Hert, 43 (2002), pp. 97-101.
DE CROOS (P.). "Ville et pays de Termonde. Des biens et de la propriété d'après le droit coutumier et
féodal. Etude juridique." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van
Dendermonde, 2e reeks, 5 (1893-1894), pp. 5-64.
DE DONCKER (E.). "De strafrechtbanken in Aalst van de 14e tot de 18e eeuw." In: Het Land van
Aalst, 38 (1986), 5-6, pp. 204-243.
DE RIDDER-SYMOENS (H.). "Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de zestiende
eeuw." In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks,
XXXIV (1980), pp. 126-141.
DESPRIET (P.). "Het Voldersvelt in Kerkhove." In: Twintig Zuid-West-Vlaamse hoeven, deel 2,
Kortrijk, 1980, pp.66-73.
DE SCHEPPER (H.). "De Grote Raad van Mechelen, hoogste rechtscollege in de Nederlanden?", in:
Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978), pp. 389-411.
DE VLAMINCK (A.). "L'ancien château féodal de Termonde." In: Fédération des Cercles
archéologiques et historiques de Belgique, Congres 1896, pp. 303-346.
DE VLAMINCK (A.). "De stad en de heerlijkheid van Dendermonde. Geschiedkundige opzoekingen.
IV. De straten van Dendermonde (Over-Dender)." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring
van het Land van Dendermonde, reeks 1, 1866-1867, 4, pp. 157-351.
DEVOOGHT (K.) en SANTY (P.). "Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie WestVlaanderen, Gemeente Pittem met deelgemeente Egem." In: Bouwen door de eeuwen heen in
Vlaanderen WVL49, 2010 (onuitgegeven werkdocumenten).
165
DE WILDE (K.). "Het Hof ten Goede te Zele-Hoek: het kasteel en zijn bewoners van de
middeleeuwen tot heden." In: Jaarboek Heem- en Oudheidkundige Kring Zele, 40 (2009), pp. 227270.
DHONDT (L.). "Les premiers seigneurs d'Alost, de Bornem et de Termonde", In: GANSHOF (F.L.),
"Les origines de la Flandre impériale; contribution à l'histoire de l'ancien Brabant.", In: Annales de la
Société royale d'Archéologie de Bruxelles,XLVI (1942-1943), pp. 99-173.
GOEMAERE (P.). "Heerlijkheid Ingelmunster, 1828." In: Periodiek Den Hert, 44 (2003), pp. 60-66.
HOOGHE (F.), VERSTRAETEN (W.) en ROCHTUS (L.). "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar
Europese Geschiedenis. Deel 1: Van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", In: Jaarboek van
de Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), 496p.
LEFÈVRE (J.). "La Compénétration hispano-belge aux Pays-Bas catholiques pendant le XVIIe
siècle." In: Revue belge de philologie et d'histoire, 16 (1937), 4, pp. 599-621.
LEYNEN (P.). "Franchois van der Kethulle, hoogbaljuw van Dendermonde (1577-84)." In:
Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, reeks 3, 19 (19701971), pp. 62-70.
MARIS (A.). "Lieven van Pottelsberghe, heer van Wissekerke." In: Heemkring Wissekerke, 5 (1980),
1.
MONBALLYU (J.). "Heksenprocessen en andere toverijprocessen in het Land van Aalst en het Land
van Dendermonde." In: Het Land van Aalst, 53 (2001), pp. 213-240.
MONBALLYU (J.). "Wie zijn hand houdt, zijn land houdt. Gewoonterecht versus Romeins recht in
het graafschap Vlaanderen tijdens de 15de en 16de eeuw." In: Ad amicissimum amici scripsimus.
Vriendenboek Raf Verstegen, Brugge, 2004, pp. 202-205.
NOLF (B.). "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel I.", in: Periodiek Den Hert,
1983, 8, pp. 38-48.
NOLF (B.). "Ingelmunster tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, deel II." In: Periodiek Den
Hert, 1984, 9, pp. 51-59.
NOTERDAEME (J.). "Jan van Rode, Heer van Ingelmunster." In: De Leiegouw, 14 (1972), pp. 3-32.
OCKELEY (J.). "De familie de Cotereau." In: Ascania, 22 (1979), pp. 93-107.
OPSOMMER (R.). "Ingelmunster en het Dendermondse bezit in de Kasselrij Kortrijk 11de-15de
eeuw.", In: Periodiek Den Hert, 15 (1994), 3, pp. 47-50.
OPSOMMER (R.). "Waregemse lenen en heerlijkheden onder Ingelmunster en Vijve-Dendermonds,
15de-16de eeuw." In: De Gaverstreke, 13 (1985), pp. 269-287.
PÉE (L.). "Ridder Christoffel de Barouze en Philippa Utenhove, promotoren van de Mariadevotie in
de O.-L.-Vrouwecollegiale te Dendermonde." In: Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van
het Land van Dendermonde, reeks 4, 26 (2007), pp. 7-192.
SANDERUS (A.). "Vrye Heerlijkheid van Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert, 28 (1993), pp. 1922.
166
SINE NOMINE "Bescherming van het onroerend patrimonium in Opwijk. Een stand van zaken en
achtergronden. Archeologische monumentenzorg. Het vroegere Hof ten Eecken." In: Tijdschrift
Heemkring Opwijk-Mazenzele, 1997, 4, pp. 32-36.
SPANHOVE (J.). "Feiten en anekdoten over de Cotereau's." In: Ascania, 25 (1982), pp. 41-48.
STOCKMAN (L.). "Lotenhulle: een feodaal lappendeken." In: Appeltjes van het Meetjesland, 46
(1995), pp. 5-44.
STROBBE (A.). "Geschiedenis van Lotenhulle." In: Het Land van Nevele, 31 (2000), 4, pp. 284-322.
THIRON (J.). "Bijdrage tot de geschiedenis van de schandpaal der Heerlijkheid van Hamme en St.
Anna." In: Bijdragen tot de geschiedenis van het kanton Hamme, VIII (2000), pp. 83-98.
VAN ACKER (L.). "De heren van Ardooie." In: Jaarboek Heemkring Ardooie-Oostkamp, 8 (2012),
pp. 104-110.
VAN DE VEEGAETE (A.). "Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit bet begin der XVIe
eeuw." In: Handelingen v.d. Maatschappij v. Geschiedenis en Oudheidkunde Gent, III (1948), pp. 93104.
VANDEWIELE (A.). "De keure van Ingelmunster en Vijve met zijn toebehoorten." In: De
Gaverstreke, 19 (1991), pp. 305-332.
VAN DUYSE (P.). "Le Siege de Termonde par Louis XIV." In: Messager des sciences historiques, ou
Archives des arts et de la bibliographie de Belgique, 2 (1840), pp. 165-173.
VAN ELSLANDE (R.). "Diplomaat Cornelis Duplicius de Scheppere (1501-1555). Alias Scepperius, heer van
Eke (en de heren van Eke vanaf 1540 tot 1752)." In: Jaarboek Heemkring Scheldeveld, 42 (2013), pp. 3-65.
VAN VLIERBERGHE (J.). "Het belastingsstelsel in Vlaanderen tijdens de 16e-17e eeuw." In:
Bijdragen tot de geschiedenis, 21 (1930), pp. 40-50.
VERMEIR (R.) en DE SMET (S.). "Kiezen Zonder Te Verliezen: Hoogbaljuw Servaas Van Steelant
En Het Land Van Waas, 1562-1585.", in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en
Oudheidkunde te Gent, 66 (2013) pp. 93-118.
VERMEIR (R.) en DE SMET (S.). "Kopstukken Van De Kasselrij: De Hoogbaljuws Van Het Land
Van Waas in De Zestiende En Zeventiende Eeuw." In: Pro Memorie, 15 (2013) 2, pp. 194-219.
VERSCHEURE (A.). "In 1583 werd Otto von Plotho heer van Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert,
42 (2001), pp. 9-16.
VERSCHEURE (A.). "Ontvangers en baljuws te Ingelmunster." In: Periodiek Den Hert,44 (2003), pp.
10-14.
VERSCHEURE (A.). "Stamboom de Plotho." In: Periodiek Den Hert, 45 (2004), pp. 25-30.
VERVAET (A.). "De bewogen geschiedenis van Desteldonk in de 16de en 17de eeuw." In:
Heemkundig Nieuws, 46 (2009), pp. 5-36.
VERVENNE (A.). "Grote en kleine heren te Oostkamp.", In: Heemkundige Kring Oostkamp, 21
(2010), pp. 19-22.
167
9.5 Websites
BOGAERT (C.). et al., Bareldonkkapel of Donkkapel, in: <
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/84709>, geraadpleegd op: 11/07/2014.
SINE NOMINE, F.I.H. baron Van den Broucke, in:
<http://www.parlement.com/id/vg09lltdjay8/f_i_h_baron_van_den_broucke>, geraadpleegd op
04/04/2014.
SINE NOMINE, Geschiedenis deelgemeente Huise, in: < http://www.zingem.be/website/5-www/41www/43-www/33-www.html>, geraadpleegd op 12/05/2014.
SINE NOMINE, Het Dendermondse stadsarchief, schakel tussen verleden en heden, in: <
http://www.dendermonde.be/file_uploads/7637.pdf>, geraadpleegd op: 10/07/2014, 41p.
SINE NOMINE, Louis XIV en Vauban aan het werk, in: < http://www.vestingieper.be/00000095f30a54e09/00000095f51158214/00000095f51141506.html>, geraadpleegd op
06/04/2013.
SINE NOMINE, Overzicht van de feodale structuur Waregem, in: <
http://users.telenet.be/degaverstreke/OverzichtFeodaleStructuur.htm>, geraadpleegd op 19/05/2014.
SINE NOMINE, Francisco Sanchez Pardo y Garrido, in: <
http://www.dendermonde.be/product.aspx?id=3732>, geraadpleegd op 02/07/2014.
168
10. Bijlagen
10. 1 De Kasselrij van het Land van Dendermonde
Bron: F. Hooghe, W. Verstraeten en L. Rochtus, "Het Kasteel van Bornem. Duizend jaar Europese
Geschiedenis, deel 1, van het ontstaan tot de komst van Pedro I Coloma.", in: Jaarboek van de
Vereniging voor Heemkunde in Klein Brabant, 42 (2007), p. 41.
169
10.2 De locatie van het Leenhof op de kaart van Sanderus
A.) Leenhof op de Grote Markt in huis 'De Schouder' 1665-1794.
B.) Leenhof in de Oude Zaal van de Oude Burcht ...-1480990.
990
Afbeelding: J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, p. 5.
Bron kaart volgende bladzijde: < http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/b7/Dendermonde__Teneramonda_%28Atlas_van_Loon%29.jpg>, geraadpleegd op: 18/04/2013.
170
171
10.3 Grondplan en voorgevel van het Leenhof op de Grote Markt in 1755
Plan door ingenieur Nicolas Jamez.
Bron: J. Dauwe, A. Demuynck en J. Baret, Justitiepaleizen te Dendermonde : van vierschaar tot nieuw
gerechtsgebouw, Dendermonde, Werkgroep Nieuw Justitiepaleis, 1997, p. 80.
172
10. 4 Akte omtrent de successie van het hoogbaljuwschap.
f. 3 r°
Acte pour le Grand Bailly de Tenremonde, Bruxelles 6 May 1630
Son Al[tesse] Ser[enissi]me ayant trouvé convenir de passer outre aux engagemens proposez des terres
et S[eigneu]ries du pays de Tenremonde sur les moyens de l'indenpuité promise et acceptée par
Gaspar Antoin d'Obremont, du Conseil de guerre de Sa Ma[jes]té, Grand Bailly des Ville et pays de
Tenremonde pour les interestz par luy pretenduz a cause des engagemens subs[dicte]s, et desirant
cependant luy en donner les affeurances requises, declaire pour et au nom de Sa Ma[jes]té par advis de
ceux des finances son intention estre que led[icte] grand bailly aura et profitera a la charge de Sa
Ma[jes]té, a scavaoir de chascune somme de vingt et cincq mille livres du prix ce quarante groz
monnoye de Flandres la livre que porteront effectivement les deniers a proceder desdictes engagemens
la somme de quatre cent semblables livres et pardessus telle autre moindre somme a rate et proportion
du surplus des denier desd[ictes] engagemens au dessous de vingt et cincq mille livres, le tout en
forme de gages par an sa vie naturelle durante luy accordant en outre sadicte alb. la survivance de
soudicte office de Grand Bailly au profit de son filz aisné vivant au temps de son trespas pour y
succeder au mesme esteat et cond[it]ion qu'il se trouvera lore du deces dud[icte] d'Obremont et sans
pour ce pretendre autre chose a la charge de Sa Ma[jes]té, sauf que dez lors en avant soud[icte] filz
joyra aussy sa vie naturelle durante, a scavoir de chacune somme de cincquante mille livres que Sa
Ma[jes]té profitera effectivement desd[ictes] engagemens la somme de deux cent cincquante livres par
ans par dessus telle autre moindre somme
f. 3 v°
a rate et proportion que portera le surplus desd[ictes] deniers endessouz lesd[ictes] cincquante mille
livres et en estre payé de l'une et l'autre par les mains du rec[ev]eur g[e]n[er]al des finances point ou
autre advenir et en la mesme forme et maniere com[m]e se payent les gages des ministres et consaux
de Sa Ma[jes]té pardeca. Bien entendu aussy que lesd[ictes] d'Obremont demeurera en la puyssance
des droictz et emolumenes des s[eigneu]ries dusd[icte] bailliage quy ne seront engagees, Et advenant
qu'elles fussent cy apres engagees ou autrement alienés en son prejudice, Il sera au regard d'Icelles
traitté sur le mesme pied que dessus, a condition toutffois que se faisant cy apres proceder au
desengagement desd[ict]es terres et s[eigneu]ries en tout ou en partie et que par le moyen de ce
led[icte] Grandbailly et son fils fussent venri en la jouyssan[ce] des mesmes droicts et enolumens dont
lesdicte grandzbailly a joy jusques a p[oi]nt a cause de sousd[icte] office, en tel cas viendront a cesser
ou diminuer a la descharge de Sa Ma[jes]té la somme equivalente a celle qu'il doibt joyr a l'advenant
des engagemens en conformise de ce que dessus, promettant sadicte Albe. d'en faire depescher l[ett]res
patentes a ce pertinentes soubs les l[ett]res renversables a donner par ledict Grand bailly de renoncer a
173
toute autre pretension a la charge de Sa Ma[jes]té du Chef desd[ictes] engagemens, faict a Bruxelles le
sixiesme de may 1630.
Bron: ARA, Aud., nr. 1322, f. 3 r° + v°.
10. 5 Denombrement van Meulebeke uit 1604
Dit is de groote ende denombrement van eenen leene dat ick, Adriaen de Beer, schiltcnape, heere van
Mullebeke, etc. houdende ben in leene ende manschepe van mijnen harde ende geduchte heere en
vrouwe de artshertogen van Oostenryck, hertoogen van Bourgoigne, graven van Vlaenderen, etc. ende
dat van haerlieden huyse ende hove van Dendermonde, genaempt de heerlicheyt van Meulebeke
ende thof ter Borcht, geleghen binnen de casselrie van Cortricke, my toecommende ende verstorven
byden overlijden van edel ende weerde heere joncheer Jan de Beer, schiltcnape, heere van Mullebeke,
voorseyt, etc., mijnen vader, groot wesende t'voors[eyde] hof metten wallen, moten, landt, bosch ende
weede, metten huyse van plaisantie daerop staende, vier bunder en half luttel min ofte meer, tot
welcken hove ende heerlichede alle justitien, hooghe, middele ende leeghe, alsoo vrij als mijnen
voors[eyde] harden gheduchten heere ende vrouwe vermoghen ter causen van haerlieden hoven ende
huyse van Dendermonde, bannen ende misdoene daer ban ancleeft uyt der voors[eyde] heerlichede
ende naer den ban daeraf in landt te ghevene lijf voor vonnisse ende daernaer.
Item behoort tot deser heerlichede ende leene tol, vondt, bastaert goet, straegiers goet ende vacant
goet, de boete van t'zestich ponden par[isis] ende daeronder op alle de leenen ende gronden van
erfven van my ghehouden als op der heerlichede van Mullebeke ende t'hof ter Borcht, soo wel op
poorters van Cortrycke als op ghediede persoonen eenich conflict committerende t'sy in ghevecht in
evelen moede als andersints, verbeurende op de voorseyde heerlichede ende limiten van diere sonder
te moeten vanghen sulcke misdoenders.
Item ten voors[eyde] heerschepe behoort een overbailliu ende een onderbailliu, eenen praeter, ofte
meer, een volle hof van mannen, een banck van zeven schepenen welcke voorschr[even] baillius
vermoghen op de voors[eyde] heerlichede ende limiten te vanghen callengierne, litterene ende
arresterene van alle manieren van saecken, ende oock soo vermoghen de voors[eyde] baillyus
midtsgaders de mannen ende schepenen van voors[eyde] heerlichede kennesse ende berecht te
hebben, elck int sijne van alle crimineele saecken ofte civile ghevallen ofte begonnende berecht te sine
opde voors[eyde] heerschepe.
Item behoort ten voors[eyde] heerschepe ende op de limiten van diere, vryhede van straetschouwinghe
te doene in saisoene van jaere ofte bij clachte ende daeraf de boete te hebben naer costume sonder dat
den hoochbailluy van Cortrick of van Thielt daervan eenighe kennesse vermoghen te nemen, midts dat
het Dendermondsch is.
174
Item vermach dit voors[eyde] heerschip te doen houdene bij den bailluys mannen ende schepenen drie
duergaende waerheden t'siaers, telcken zeventhien weken eene, ter welcker waerheden alle mannen
ende laeten van voors[eyde] heerschepe ende voort alle andere die daer ghecostumeert zijn te
commene, vichthien jaer oudt zijnde ende daer boven ghehouden ende schuldich te zijn te commene
ende gaene die water ende weede sijn haelende opde voors[eyde] heerschepe ten sulcken daeghe,
stede ende platse alsmen daertoe vermaent ende by kerckghebode verclaert op de verbeurte van drie
ponden par[isis] elcken die daer in ghebreke werdt.
Item vermach te houdene waerheden ofte particuliere waerheden ende oock speciale waerheden die
men dachwaerheden heet, telcken alst behoeft ofte van noode werdt.
Item vermacht byde voors[eyde] bailluy, mannen ende schepenen, alle manier van wijnen ende bieren
ghevendt wordende op de voors[eyde] heerlichede te lotenen, ende prijs te stellen, op eedt, ende niet
hoogher te vercoopen dan den prijs ghestelt staet, telcken op de boete van drie ponden par[isis]. Dies
zijn de voors[eyde] taverniers gehouden te verclaeren aende voors[eyde] bailluys op eedt den
innecoop ende ander oncosten vande voors[eyde] wijnen ende bieren, die zij, taverniers, vercoopen
ofte venten sullen.
Item vermoghen de voors[eyde] bailluys, mannen ende schepenen, op de voors[eyde] heerlichede
backers broot te weghene, de ghewichten te visiteren; natte ende drooghe maeten te cleyne ghevonden
zijnde zullen daeraf vallen ende boete van drie ponden par[isis] oft ander correctie naer het bevindt
vande saecke, al volghende de keure van haelfmaerte.
Item behoort te deser heerlichede de vier hooghe justitien op het Eenaemsche binnen de prochie
van Roosebeke, blijckende bij de brieven int Latine gegeven bij Robertus de Bethune, heere van
Dendermonde, op den zevensten january 1240. In welcke brieven dese vier hooghe justitien worden
ghenaempt roba, raptus mulierum, incendium, morticidium; van welcke brieven de copie autenticque
es by my onderschreven, visie ghedaen gheweest hedent date deser aen bailliu ende mannen.
Item behoort deser heerlichede een wintmeulen mitsgaders haere weghen ende passagien deur die
lieden landt, daer die van ouden tijden gheweest hebben, ende vermach een hiltgheweere op de deeve.
Item behoort te deser heerlichede jaerlickx incommende renten telcken St. Baefsdaeghe neghen mudde
twee pinden rogge Cortricksche maete, in evene rente vallende telcken St. Martens daeghe in
novembri, vichthien mudden neghen rasieren een havot twee pinten mate voors[eyde], in penninck
rente twaelf ponden vier sch[ellynghe] par[isis], noch eene spinck hakster maete maeckende thien
rasieren twee havot cortricksche maete, in moute tweentwintich rasieren twee havot, twee ende
tseventich cappoenen ende t'vierde cappoens, zevenenveertich hoenderen, hondert zevenendertich
brooden ende t'vierde broot, thien broode uyt de Cortricxsche raesiere, twee hondert en drieen
tzeventich eyeren, vier opwinninghen vier schellinghe par[isis] tsiaers.
175
Item behoort te mijnen leene een penninckrente van tweenvichtic sch[ellynghe] par[isis] ende jaerlicx
tweentwintic rasieren drie havot een pinte evene, telcken St. Martens avont, die men heet de rente
vanden vriese.
Item seventhien cappoenen ende twee hondert eyeren tsiaers ende es een swighende rente ende moet
betaelt wesen op Sint Martens avont, op boete van drie ponden par[isis] van elck artickel dat die
gelders ten preciesen ende voors[eyde] daeghe niet en betaelen.
Item een thiende alsoo verre als die rente streckt, ende dat vande drie schooven de twee, ende als die
laeten heurlieden gronden vertieren bij coope oft andersints, zijn zij mij schuldich van orlove den
achsten penninck ende ter doot een dobbel rente boven de loopende jaeren.
Item soo wanneer eenighe leenhouderen oft leenhouderighen, laeten ofte laetersen sterven op myn
heerlichede ofte onderleen ofte heurlieder gronden ende erfve, soo sijn sij mij schuldich t'beste catheil
ofte have.
Item behoort ter deser heerschepe ende thof ter Borcht veerthien maenschepen die elck een leen
houdende sijn, staende sommighe ten dienste van thien ponden par[isis] ende twintich sch[ellynghe]
van caemerlinck geldt ende eenighe ter bester vrome ende ten halven reliefve, ende al naer d'oude
ende nieuwe registres die daeraf mentie maecken.
Item de heere vermach te gheven twee cappelrien, daeraf te stellen twee cappelaenen ende de zelve
cappelrien te gheven haerlieder leven lanck met alsulcke preeminentien al de zelve van ouden tijden
ghevolcht heeft, ende als de zelve cappellaenen overliden, dan vallen de zelve wederomme ten profytte
ofte collatie vande voors[eyde] heere. De welcke cappellaenen sijn schuldich te doene binnen den
hove ter Borcht elck drie missen ter weke ter sulcken daeghe ende huere alst den heere belieft.
Item vermach den voors[eyde] heerete stellen alle de dienaers vande kercke die te veranderen alst
hem belieft, mitsgaders die dienaers vande cappelle van Maerloop ende alle de dienaers van de
heerlichede te stellen ende veranderen.
Item behoort te mijnen voors[eyde] heerschepe een lantmetere alsoo verre als mijne voors[eyde]
heerliche heur streckt.
Ick, Adriaen de Beer, houde mijn leen ende heerlicheyt ter trouwen ter waerheden van mijnen harden
ende gheduchten heere ende vrouwe, ende telcker doot ofte verandinghe teenen vollen relieve van
thien ponden par[isis] ende twintich sch[ellynghe] van caemerlinck geldt, ende bij dezen manieren
soo gheve ick over dit rapport ende denombrement van mijn leen bezonderlijck dies datter min ofte
meer bevonden waere dan gheseyt es bij protestatie ende overlethede van mannen, om te voldoen ter
ordonnantie vande mannen vande huuse ende hove van Dendermonde wiens huusghenoot ick ben,
alsoo naer hofrechte behooren sal ende oock behoudens het rapport van souverainiteyt van mine
176
harde ende gheduchte heere ende vrouwe, immers dat haerlieder hoocheyt toe behooren sal. INt
teecken der waerheyt hebbe dit rapport ghecassetteert met mijn eyghen ende propre cachet ende
onderteeckent desen vierentwintichtsten hoymaent duust ses hondert verthiene, ende was
onderschreven Adriaen de Beer.
Bron: Iñez Demarrez, Meulebeke wel en wee tot 1850, Tielt, Heemkundige Kring 'De Roede van Tielt',
2002, pp. 60-63.
10. 6 Denombrement baronie van Meulebeke 1722
Molenbeke
M[ijn]he[e]r Robert Marie Alexander Gislain de Lenz, geboren Grave des heyligs Rijckx erfachtig
Marechal van Vlaenderen, heere der prochien ende Baronnien van Meulebeke, Moorsele, Grachtheer
der prochien ende heere[lickhede] van Oijghem, Bavichove, Bosterhaut, t'Hallenwinsche, Vriese
[ende] Ouderich, Opperammanschap. Houd in leene van dese keyser ende koninglycken hove een leen
ende manschap genaemt de Baronnie van Meulebeke ende t'Hof ter Borght gelegen binnen de
casselrije van Cortrijck groot wesende het voornoemde hof met wallen, molen, lant, bosch ende weyde
met den huyse van plaisance daer op staende vier bunderen en half luttel min ofte meer tot welcken
hove een heerelyckheyd behoort alle Justitie hooge ende middel ende neder alsoo vrije als onsen
geduchten heere vermag van Synen voorschreven Majesteyts huyse ende Princelycken Leenhove van
Dendermonde bannen ende misdoene daer ban aencleeft uyt de voorseyde heerelykhede ende naer den
Ban daer af in Lant te geel lijf te geven voor vonnis ende naer.
Item behoort tot deser heerelykhede een leen tol, stragiers goed ende vaccant, vont en[de] bastaert
goedt, de boete van t'sestig pond parasijse ende daer onder op alle de leenen ende gronden van erven
van ons gehouden als op de heerelykhede van Meulebeke ende thof ter Borgt soo op de Poorters van
Cortryck als op gehulde persoonen eenigh conflict committerend 't sijnen in nevelen moede als
andersints verbeurende op de voor[eyde] heere[lykhede] ende limiten van diere sonder mogen vangen
sulcke misdoeners van faite ten [versoecke] voors[eyd]e behoort eenen Bailliu ende eenen
onderbailliu eenen pratere ofte een volle hof van mannen eenen banck van seven schepenen. De
voorschreven baillius vermogen op de voors[eyde] heerelykhede ende limiten te vangen, calangiere,
letteren ende arresteren van alle manieren van saecken ende ook soo vermogen de selve baillius ende
schepenen van de voorschreven heerelykhede kennisse ende berecht te hebben elk in 't syne van alle
criminele saecken ofte civile gevallen ofte begonnende berecht te zijn op de voorseyde heerschepe.
Item behoort ten voorseyden heerschepe ende op de limiten van diere vryhede van straet schauwinge
te doene in saisoen van den jaere ofte bij clachte ende daeraf de boden te hebben naer costume sonder
dat den hoogbailliu van Cortrijck ofte van Thielt daer van eenighe kennisse vermogen te nemen mits
dat het Dendermonds is.
177
Item vermag dit voors[eyd]e heerschepe drij deurgaende waerheden 't sjaers t' elcken seventhien
weken eene ter welcker waerheden alle mannen ende laeten van der voorseyden heerschepe ende
voorts alle andere die daer gecostumeert zijn te kommen vijfthien jaeren oud zijnde ende daer boven
gehouden ende schuldig te kommen ende gaen die water ende weede zijn haelende op de voorseyde
heerschepe ten sulcken daege steede ende de plaets als men daer toe vermaent ende bij kerckgeboden
verklaert op de verbeurte van drije ponden parasijse elcken die daer in gebreke wesen.
Item vermag te houden waerheden ofte particuliere waerheden ende ook speciale waerheden die men
dag waerheden heeft t'elcken begonst ofte van noode wert.
Item vermag bij de voorschreven bailiu, mannen ende schepenen alle mannen van wijnen ende bieren
gevent wordende op de voorseyde heerelykhede te lotenen ende prijs te stellen op eedt ende niet hoger
te verkopen dan den prijs die staet t'elcken op de boete van drije ponden parasijse, dus zyn de
voorseyde taverniers gehouden te verklaeren aen de bovenschreven baillius op eed den innecoope
ende andere onkosten van de voorseijde wijnen ende bieren die sij taverniers verkoopen oft venten
sullen.
Item vermogen de voors[eijde] baillius, mannen ende schepenen op de voorseijde heerelykhede den
brood te wegene, de gewichten te visiteren natte ende drooge maeten te klijne gevonden zynde sullen
daeraf vallen in den boete van drije ponden parasijse ofte andere correctie naer het bevind van de
saecke al volgende de keure van half maerte.
Item behoort ten dezen heerel[yckhede] de vier hooge justitien op het Eenaemsche binnen de prochie
van Roosebeke blyckende bij de briefven int Latijn gegeven bij Robert de Bethuene heere van
Dendermonde op den 7en Januarij 1240 in welcke brieven dese vier hooge justitien worden genaemt
roba, raptus mulierum, incendium, morticidium; van welcke brieven de copie autenticque soude
divisie gedaen zijn geweest aen bailliu ende mannen soo gewaegd wort bij de briefven van rapport
overgegeven door M[ijn]he[e]r François Robert Baron De Beer, heere van Meulebeke. Den 9en
April 1722 staende ten registre van Dendermonde folio 746 et sequentibus.
Item behoort ter deser heerelykhede eenen windmolen, mitsgaders haere wegen ende passagien deur
de lieden lant daer die van ouden tijden geweest hebben ende vermag een sult geweere op de deeve.
Item behoort ter deser heerelykhede ene jaerelijcx incommende renten t'elcken te Baefsdaege negen
mudden twee [...]
Bron: RABN, GW2, Nr. 67, f. 58 r°- 60 r°; eigen transcriptie.
178
10. 7 Decreet van zyne Majesteyt Nopende de Leenen, ghehauden van den
Princelijcken Leen-hove van Dendermonde
p.3: Vertoog van de Schepenen van de Gentse ghedeele, Raede ende Paisierders omdat ze uit ervaring
bevonden hebben dat er vaak twisten, tussen naar bestaande vrienden, en zware processen
voorgevallen zijn en er nog dergelijke processen zouden volgen indien de twijfel over diverse zaken
zou blijven bestaan, aangaande het reglement van Poorterlijcke Sterf-huysen van de stad, vanwege
uiteenlopende meningen over de interpretatie van de costumen en placcaeten van zijne Majesteit, die
nu eens op de ene, dan waar op de andere manier gevonnist worden in de Raad van Vlaanderen en de
Grote Raad van Mechelen.
p. 4: casus: het erven van de leenen van een poorter van gent, gehauden van het Huis en Hof van
Dendermonde, aangaande bomen en hardhout of zij zich moeten reguleren naar de costumen van het
leenhof van Dendermonde van 1528, waarin gesteld wordt dat al het hardhout (eiken, tronck eiken,
olmen, essen, kerselaars en alle fruitbomen) staande op een leen, de lenen volgt. Of naar de costumen
van de stad Gent van 1563, waarin staat dat alle bomen deelzaam zijn, militerende voor de costumen
van Dendermonde, dat in het decretement van daarvan gezegd staat dat de Prins uit zijn gerechte
wetendheid en autoriteit en volle macht zulks ordonnerende ende begerende dezelfde costumen,
usantien onderhouden ende achtervolgd te worden aangaande de lenen die daarvan gehouden worden.
p. 5: Niettegenstaande enige costumen van poorterlijke sterfhuizen of andere die daar tegen ingaan. De
andere partij houdt vol dat de voorschreven clausule derogatoire niet moet werken tegen het
voorgeschreven dispositief van de voorschreven costumen van Gent, omdat die van Gent niet gehoord
zijn geweest op het decretement van de voorschreven costumen van het Leenhof van Dendermonde.
En dat de stad Gent, geen leenhof hebbende, het decretement van haar costumen aangaande bomen
staande op leenen moet verstaan worden als een verkregen exclusie van alle leenhoven binnen KroonVlaanderen gelegen.
De Koning antwoordde hierop dat na advies van de Raad van Vlaanderen en het leenhof van
Dendermonde heeft verklaard dat het dispositief van de costumen van het leenhof van Dendermonde
gevolgd moeten worden, ten aanzien van de bomen en hardhout daarin gespecificeerd, ongeacht hun
plaats, zij het in het district van Gent of elders.
p.6: Hij ordonneerde de schepenen van Ghedeele van Gent, en alle anderen, zich daarnaar te voegen.
Brussel 7 augustus 1673
Bron: Decreet van zyne Maj. Nopende de Leenen, ghehauden van den Princelijcken Leen-hove van
Dendermonde. Gent, Baudvyn Manilius Gheswooren Stadts-drucker inde witte Duyve, 1673, 29p.
(Universiteitsbibliotheek Gent).
179
180