Download Onze Pedagogische pdf

Hoe zien wij
de omgang met
de kinderen ?
1
2
VOORWOORD
Kinderopvang is niet meer weg te denken uit onze maatschappij.
Voor u is het vinden van een opvang die past binnen uw idee over
opvoeden zeer belangrijk. U vertrouwt immers uw duurzaamste
bezit aan ons toe en dit soms voor vijf dagen per week. U verlangt
terecht dat opvang meer te bieden heeft dan op uur en tijd rust,
een evenwichtige voeding en verzorging. U wil dat uw kind zich
goed voelt in de opvang, dat uw kind waarden en normen
meekrijgt, dat uw kind iets bijleert.
Wij zijn ons bewust van onze verantwoordelijkheid, des te meer
omdat het gaat om zeer jonge kinderen. Uit meerdere
onderzoeken blijkt immers dat in de eerste levensjaren de basis
gelegd wordt voor de toekomst. Het is in deze brochure de
bedoeling onze manier van omgaan met de kinderen te
verduidelijken en te verantwoorden.
Het is zowel voor u als voor ons belangrijk dat u achter onze visie
staat zodat u uw kind met een gerust gemoed achterlaat. Wij zijn
er ons van bewust dat onderstaande tekst niet allesomvattend is.
Als u vragen hebt, stel ze gerust. Omdat ieder kind uniek is, is
het voor ons belangrijk uw kind zo goed mogelijk te leren kennen
en u bent daarbij zeer belangrijk.
3
TWEE BELANGRIJKE PRINCIPES DIE WIJ HANTEREN
Opdat een kind optimaal kan ontwikkelen moet het de gelegenheid
krijgen om te leren via zijn zintuigen. Het aanbod van aangepast
speelgoed speelt hierbij een rol. Tijdens de vrije spelmomenten is er
verschillend soort spelmateriaal in de speelhoeken. Geregeld worden de
speelhoeken veranderd.
Het is 8.00u. De begeleidsters maken tijd voor het onthaal van
de kinderen en ouders. De reeds aanwezige kinderen spelen
ondertussen in de speelruimte. Charlotte is geïnteresseerd in de
poppenhoek. Ze zet de poppen netjes naast elkaar op de
speelmat. Annelies, die net afscheid heeft genomen van de papa
loopt ook naar de poppenhoek. Ondertussen zitten Lena en
Pieter in het speelhuisje. Pieter wil eruit. Lena staat in de weg
zodat Pieter het deurtje niet kan openen. Hij geeft Lena een duw.
Lena, klein maar dapper, duwt terug. Zo gaat het enkele keren
over en weer. Lena valt en begint te wenen. Pieter neemt het
timmergerei en komt terug in het huisje. Lena is opgehouden met
wenen, gaat ook uit het huisje en haalt ook wat timmergerei.
Patrick zoekt een rustig plekje op tussen de knuffelberen. Mama
zei dat hij nogal vroeg wakker was, vandaar dat hij nu de rust
opzoekt.
Kinderen kunnen kiezen waarmee ze spelen. Enkel materiaal binnen
handbereik van de kinderen leggen is niet voldoende. Het is een
belangrijke taak van de begeleidster kinderen aan te moedigen tot
activiteit. Het is ook belangrijk activiteiten aan te bieden. Een
vaardigheid waarover zij hierbij dient te beschikken is het verkrijgen
van de aandacht van de kinderen. Activiteiten met de kinderen kan
gebeuren in groep, maar kan ook gebeuren met één of meerdere
kinderen. Hoe ouder het kind hoe meer groepsactiviteiten er gedaan
worden.
14 peutertjes zitten naast elkaar op een stoeltje. De begeleidster
trekt hun aandacht. Ze heeft een grote en een kleine handdoek
in de hand en vraagt aan de kinderen wat ze in de handen
heeft.
Petra: “ een handdoek”
4
begeleidster “hoeveel handdoeken heb ik?” en ze houdt er in
elke hand één.
Luc: “twee”
begeleidster: “Welk van beide is de grote handdoek”
Geen antwoord
begeleidster: “ Is dit de grote handdoek?”
Sisse: “Neen”
begeleidster: “ Goed Sisse, dit is een kleine handdoek”
De begeleidster legt de grote handdoek en kleine handdoek
naast elkaar in de ruimte.
Hetzelfde gebeurt met beren, auto’s, ballen en poppen.
begeleidster: “ Wie kan mij de grote bal nemen?’
Piet staat recht en neemt de grote bal.
begeleidster: “bravo, heel goed Piet”
(Piet gaat fier terug naar zijn stoel)
begeleidster: “Wie neemt de kleine beer?”
Piet staat terug recht.
begeleidster: “Piet, weet jij waar de grote beer is?”
Piet knikt.
begeleidster: “Goed Piet maar we gaan het eens vragen aan de
andere kindjes”
Lucas staat recht, kijkt wat rond en neemt de kleine beer.
begeleidster: “ Dat is inderdaad een beer, maar is het de grote
beer”
…
Belangrijk is ook dat de begeleidster inzicht heeft hoe de ontwikkeling
van een kind verloopt om hierop op een zo goed mogelijke manier te
kunnen inspelen.
Centraal moet staan dat kinderen plezier vinden in hetgeen ze doen.
Het is voor een kind belangrijk dat het veel positieve reacties
krijgt. Reeds vanaf zijn geboorte is een kind gericht op zijn omgeving en
is het vooral gericht op mensen. Het is alsof het kind vat wil krijgen op
zijn omgeving. Als die omgeving niet, verkeerd of te weinig ingaat op de
signalen die het kind uitzendt gaat het kind minder en minder
ondernemend worden, het kind ondervindt dat zijn pogingen toch geen
reactie uitlokken.
5
Onder positief reageren bedoelen we
ingaan op de gevoels- en belevingswereld
van het kind. Zo dient een kind dat
weent getroost te worden. Door in te gaan
op het kind ontwikkelt het kind een
zelfvertrouwen en vertrouwen in de
omgeving.
De
fundamenten
voor
zelfvertrouwen en vertrouwen worden
gelegd in de eerste levensjaren en het is
bijgevolg uitermate belangrijk hier aandacht voor te hebben.
Lucas, 6 maanden oud, ligt op zijn rug op de speelmat. Boven
hem hangt een mobiel. Lucas kijkt ernaar, maar weinig
geïnteresseerd. Hij begint na enkele minuten te morren.
begeleidster (vanop afstand): “Wat scheelt er Lucas, vind je het
niet prettig”.
De begeleidster komt dichterbij, neemt de mobiel weg en zoekt
oogcontact. Lucas lacht.
begeleidster: “Lig je niet goed, wil je op je buik?”
De begeleidster duwt zachtjes aan de zijkant van Lucas.
Halverwege wacht ze op verdere reactie van Lucas. Lucas
probeert verder te rollen. Mits nog wat hulp van de begeleidster
rolt hij op zijn buik. Hij drukt zijn bovenlichaam op en kijkt
rond. Een felgekleurde kubus , juist buiten zijn bereik, trekt zijn
aandacht. Hij rekt zich. De begeleidster wacht nog even en legt
de kubus voor hem. Lucas slaat op de kubus, trekt hem naar
zich en kijkt er belangstellend naar. Met zijn mond onderzoekt
hij het voorwerp verder.
Kinderen
structuur.
hebben
nood
aan
Structuur
houdt
6
onderandere in dat er regeltjes zijn waaraan het kind zich moet
houden. Soms gebeurt het dan ook dat een kind even moet bekomen
tijdens een time-out. Het kind wordt dan voor enkele minuten uit de
groep genomen. Belangrijk bij een straf is dat deze onmiddellijk volgt op
het onaanvaardbaar gedrag en als de straf voorbij is, is ze ook voorbij.
Het is uit den boze terug te komen op het onaanvaardbaar gedrag of het
kind voor enige tijd af te wijzen. Als kinderen weten wat kan en niet
kan geeft hen dit ook een veilig gevoel. Ze kennen de grenzen
waarbinnen ze zich vrij kunnen bewegen, uiten en de wereld rondom
hen verkennen.
7
HOE ORGANISEREN WIJ DE OPVANG?
Het is voor een kind belangrijk dat er één of meerdere personen zijn
waar ze kunnen op terugvallen. In normale omstandigheden heeft het
kind een hechte band met zijn ouders. Het kind kan zich echter ook
nog hechten aan andere volwassenen zoals de begeleidster van de
leefgroep. Zo zoeken kinderen die zich pijn hebben gedaan troost bij
iemand die het vertrouwt. Het kind wil lichamelijk contact, bijvoorbeeld
een knuffel. Kinderen die zich niet goed hechten wenen op hun eentje
en zijn moeilijker te troosten. Hoe ouder een kind wordt hoe minder
nood het heeft aan lichamelijk contact. Het besef dat ze bij iemand
terecht kunnen is al voldoende.
Kinderen die voor het eerst naar de opvang komen hebben een
aanpassingsperiode nodig. Kinderen jonger dan 6 à 7 maand passen
zich meestal vrij gemakkelijk aan.
Kinderen die ouder zijn hebben het meestal moeilijker. Typisch voor
deze leeftijd is immers de angst voor vreemden en angst als een
vertrouwenspersoon (de ouder) weggaat. Kinderen wenen de eerste
dagen in de opvang dan ook geregeld. Sommige kinderen kunnen
getroost worden door ze op de arm te nemen, anderen worden liever
gerust gelaten en bekijken alles vanop afstand. Een wenperiode,
hiermee bedoelen we dat de ouder vóór de eigenlijke opvang enkele
dagmomenten samen met het kind naar de opvang komt, kan de
aanpassing versnellen.
Uit ervaring weten wij dat kinderen zich na een week vrij goed
aanpassen. Ze wenen dan soms nog als mama of papa weggaan maar
dit gaat dan ook vrij vlug over. Stilaan begint het kind zich te hechten
aan de begeleidster. Het is als ouder niet prettig uw wenend kind achter
te laten. Bel gerust overdag om te vragen hoe uw kind het stelt.
Vanuit hun veilig gevoel ontdekken ze de wereld rondom zich en leggen
stilaan meer contacten met leeftijdsgenoten.
8
Wij hebben twee groepen kinderen tussen 0 en 18 maanden en
twee groepen vanaf 18 maanden tot ze naar de kleuterschool
gaan. De kinderen blijven altijd in hun vaste groep. In ons
dagverblijf zijn er per groep, van
gemiddeld
14
aanwezige
kinderen, minimum twee vaste
begeleiders.
Om
een
goede
vertrouwensrelatie
met
de
kinderen te kunnen opbouwen
vragen wij dat de kinderen
minimum op drie verschillende
dagen in de week komen.
De kinderen veranderen rond de leeftijd van 18 maand van
groep. Deze overgang gebeurt geleidelijk: zo gaan de kinderen
voor de definitieve overgang spelen bij de grootste maar gaan
terug naar hun vertrouwde groep om te slapen en te eten. Ze
raken het nieuwe groepje vrij vlug gewoon omdat de activiteiten
die er gedaan worden –gezien hun leeftijd op dat moment- hen
meer boeien.
Hoewel de opvang van de kinderen in groep gebeurt, is het
belangrijk de kinderen individuele aandacht te geven. Ieder kind
heeft immers individuele behoeften en het is belangrijk hier
aandacht voor te hebben en er voldoende tijd voor vrij te maken.
IEDER KIND IS UNIEK
Hoewel structuur belangrijk is dient men rekening te houden met het
kind als uniek individu en dit vraagt ook een individuele benadering.
Als men op een strakke manier vasthoudt aan structuur heeft het
groepsgebeuren voorrang en dit mag niet de bedoeling zijn.
Het is niet omdat binnen de structuur het kind geen tutje en knuffel heeft
buiten het slapen, dat hierop geen
uitzondering kan gemaakt worden: als het
kind zich om één of andere reden verdrietig
voelt mag het gerust troost vinden bij zijn
9
knuffel.
Kinderen hebben inspraak op de activiteiten. Soms geven ze zelf aan dat
ze buiten willen spelen. Als een speelhoek niet veel interesse meer geniet
van de kinderen wordt deze vervangen. Kinderen kunnen zelf ook
aangeven waarmee ze willen spelen.
10
WERKEN MET DE BEWEGINGSPEDAGOGIEK VAN VERONICA SHERBORN
In onze westerse cultuur staat kennis hoog aangeschreven. Het
onderwijs is er bijna volledig op gefocust. Zo wordt er weinig aandacht
besteed aan het lichaam. Wij vinden het nochtans ook belangrijk hier
oog voor te hebben
In het dagverblijf werken we met de bewegingspedagogiek van
Veronica Sherborn. Een kind moet zijn lichaam leren ontdekken
en zijn bewegingsmogelijkheden leren gebruiken. Wanneer een
kind zich thuis voelt in zijn lichaam ontwikkelt het een stevige
basis om een gezonde persoonlijkheid op te bouwen en zijn
omgeving te gaan verkennen.
Via eenvoudige bewegingservaringen leren de kinderen zich te
concentreren op hun eigen lichaam en op die manier worden ze
zich bewust van de beperkingen en de mogelijkheden ervan
waardoor het zelfvertrouwen groeit.
Bij verschillende bewegingsspelletjes treedt het kind in relatie
met de andere. Het is in relatie met de andere dat het kind zijn
eigen identiteit beter leert kennen . Het kind groeit dankzij de
ander. Via bewegingsspelletjes wordt een vertrouwen in de
ander opgebouwd.
Door sommige bewegingservaringen krijgt het kind steeds meer
zicht op abstracte begrippen zoals snel, traag, boven, onder …
Als een kind bijvoorbeeld aan de lijve ondervindt dat een ander
kind op hem ligt, leert het op deze manier het begrip ‘onder’.
ALS
WIJ U ZOUDEN VRAGEN WAT U ZOU WILLEN HOE UW KIND LATER WORDT IS
HET ANTWOORD WAARSCHIJNLIJK: “GELUKKIG”
Over het begrip ‘gelukkig zijn’ is er al veel inkt gevloeid. We gaan ons
niet wagen om op deze filosofische vraag een antwoord te vinden. Maar
we denken dat we er kunnen van uitgaan om een relatief gelukkig leven
te leiden we ons leven zelf in handen moeten nemen. Mensen kunnen
een zinvol leven leiden ofwel kunnen ze zich laten leven. Als men zich
laat leven maken anderen keuzes voor ons, we zijn dan als het ware een
toeschouwer van ons eigen levensverhaal.
Ons leven zelf een richting geven vraagt inspanningen maar uiteindelijk
11
geeft het ons meestal genoegdoening. Zichzelf sturen verloopt niet
zonder slag of stoot: we ondervinden tegenkanting, tegenslag. Om zelf
de touwtjes in handen te nemen moeten we over enkele essentiële
vaardigheden beschikken. De basis om te beschikken over deze
vaardigheden ligt ook in de eerste levensjaren. Voor een deel zijn
sommige eigenschappen aangeboren, anderzijds is invloed van de
omgeving even belangrijk. Door kinderen te begeleiden in het opgroeien
hebben we hier als volwassene een belangrijke taak.
Als eerste kenmerk om zelf richting te leren geven aan ons leven zien
we het beschikken over een dosis wilskracht. Wilskracht verwijst naar
de mentale kracht om zich achter iets te zetten, door te zetten en als
het nodig is ook weerwerk te bieden. Een belangrijke taak van de
volwassene is het aanmoedigen van het kind. Dit doen we door
waardering te tonen voor hetgeen het kind doet en door te zeggen
waarom het kind iets goed doet. Het kind voelt als het ware het succes
en krijgt zelfvertrouwen en gaat het succes toeschrijven aan zijn eigen
inspanningen. Dit zelfvertrouwen ligt voor een groot deel aan de basis
voor het ontwikkelen van doorzetting. Het kind gelooft in zijn kunnen.
Als iets niet goed loopt is het belangrijk het kind door de moeilijkheden
heen te loodsen. Kinderen steunen is hierbij het sleutelwoord.
Jos zit aan tafel met een inlegpuzzel. Hij wil de puzzelstukken
op de juiste plaats leggen, maar het lukt niet. Hij verliest zijn
concentratie; gooit puzzelstukjes op de grond en neemt de
stukjes af van Tibo, die naast hem zit. De begeleidster komt bij
Jos zitten: “zullen we samen de puzzel maken?..Waar moet dit
stukje?” Uiteindelijk lukt het Jos wel om het puzzelstukje op de
juiste plaats te leggen. De begeleidster zegt:”Bravo, Jos, jij kan
dat goed!” Jos glundert en hij probeert zelf een ander stukje.
Het tweede kenmerk is het kunnen maken van keuzes. In ons leven
moeten we immers voortdurend keuzes maken.
Om keuzes te kunnen maken moet je je eigen behoeften leren
onderkennen, en voor jezelf kunnen bepalen wat al dan niet belangrijk
is. Je moet jezelf een doel stellen. Je moet ook in de gaten hebben dat je
beslissingen ‘kan’ nemen en je moet aanvoelen wat je wil. Dit is het
derde belangrijk kenmerk.
12
Alle peutertjes zitten rond de tafel om het vieruurtje op te eten;
boterhammetjes met confituur. De begeleidster vraagt aan Sofie
wat ze wil drinken: “wil je water of melk drinken?” Sofie
reageert niet. De begeleidster gaat met de doos melk en de fles
water tot bij Sofie en herhaalt de vraag, terwijl ze eerst het
water laat zien, en daarna de melk. Sofie kijkt naar de doos
melk en dan naar het water, dan weer naar de melk en zegt:
“mellek”. Marie , die naast haar zit wijst al gretig met haar
vingertje naar de fles water.
De begeleidster heeft speelgoed op de mat gelegd; enkele
boekjes, telefoontjes, knuffels en rammelaars. Vic, 7 maanden
oud, knijpt in een boekje en met zijn ander handje probeert hij
naar een knuffel te grijpen. Enkele seconden later draait hij rond
op zijn buik en stopt een rammelaar in zijn mondje. Hij kijkt naar
een andere baby naast hem op de mat en gaat verder met
sabbelen op de rammelaar.
Als je weet wat je wil moet je ook scenario’s kunnen oproepen om je
doel te bereiken, m.a.w. je moet kunnen plannen en organiseren wat
we zien als een vierde kenmerk. Kinderen die dat niet kunnen komen
bijvoorbeeld niet tot het starten van een activiteit, ofwel starten ze en
verloopt alles nogal chaotisch.
Je toont aan het kind hoe het zaken kan
ordenen: wat doe je best eerst en hoe pak
je best bepaalde dingen aan. Het kind
moet leren dat plannen nodig is voor het
iets aanpakt.
Plannen en organiseren kan gaan om veel
uiteenlopende situaties. Het kan gaan om
het helpen van het kind bij de verzorging
of het dekken van de tafel. Je kan het kind
bij de hand nemen en samen iets doen.
Als opvoeder help je het kind zijn leven te structureren en te plannen
door te vertellen waarom je soms eerst dit doet en dan dat. Je
stimuleert het kind om eerst na te denken vooraleer te handelen. Zo
gaan ze dingen voorzien en situaties doorzien om betere controle te
hebben over hun handelen.
.
13
Tijdens het begeleid spel verzorgt de begeleidster een popje; het
popje gaat in bad, wordt afgedroogd, een pamper aangedaan en
aangekleed. Daarna tijdens het vrij spel biedt de begeleidster
popjes aan ,samen met washandjes, handdoeken, pampers en
poppenkleedjes zodat de kinderen dit zelf kunnen proberen.
Op de verzorgingstafel kleedt de begeleidster Bert aan.
Ondertussen vertelt ze wat ze allemaal doet; “eerst je trui aan,
piep daar is Bertje terug, waar zijn de handjes naar toe..piep”
“Nu je broek aan, dan je schoenen,en nu ben je klaar.”
Als laatste kenmerk is het belangrijk om vanop afstand te bekijken
waarmee we bezig zijn en indien nodig bij te sturen.
Tijdens het vrij spelen in de hoeken, heeft Jan zelf de doos met
ballen uit de kast genomen, zonder het eerst te vragen. Jan gooit
de ballen tussen de blokken en de blokkentoren van Lien valt
om. Lien huilt. De begeleidster neemt Jan bij zich en zegt: “met
de ballen spelen we nu niet want dan gooien we alle mooie
torens omver…kijk maar: Lien is heel verdrietig omdat haar
toren stuk is.”
Om als kind deze vier basisvaardigheden
te verwerven is een positieve en
stimulerende
omgeving
nodig.
Een
omgeving die het kind leert keuzes te
maken, die hen motiveert, hen steunt als
het minder goed gaat.
14
ZELFEVALUATIE.
Als je omgaat met kinderen zegt je gevoel wel of je al dan niet goed bezig
bent.
Toch vinden wij het belangrijk om onze manier van werken geregeld na
te gaan door gebruik te maken van 2 zelfevaluatiemethoden: het ZIKO
en de Kwapoi.
Het ZIKO meet het welbevinden (hoe goed de kinderen zich voelen in de
opvang) en de betrokkenheid (de intensiteit waarmee de kinderen
opgaan in hun activiteiten).
Bij de Z-Kwapoi worden de kwaliteitscriteria aan de hand van een
lange vragenlijst nagegaan. De kwaliteitscriteria geven weer in hoeverre
er structuur geboden wordt, er flexibel wordt omgegaan met deze
structuur, de kinderen individueel worden benaderd, de kinderen
worden gestimuleerd en hun zelfstandigheid wordt bevorderd
Deze instrumenten geven een duidelijk beeld over de werking en geven
aan waar er eventueel kan bijgestuurd worden.
Voor meer info hieromtrent kan u bij ons terecht; maar ook op de
website van Kind en Gezin. In de zoekfunctie typt u Ziko of Kwapoi in.
15
WERKEN MET REGGIO
In de 2 peutergroepen zijn onze spelactiviteiten sinds 2010 deels
gebaseerd op de visie van Malaguzzi.
Deze visie gaat uit van een sterk kindbeeld waarbij het kind zelf
aangeeft wat hem boeit en wat hij wil leren. Belangrijk hierbij is dat de
begeleidster de kinderen observeert en inspeelt op hun interesses. Zo
komt men tot onderwerpen die samen met de kinderen worden
uitgediept.
Hoelang hierrond wordt gewerkt
hangt af van de interesse van de
kinderen. De duur varieert van
enkele weken tot enkele maanden.
Het is ook niet zo dat er de ganse
dag door wordt gewerkt rond het
onderwerp. Soms doet de ganse
groep mee, soms zijn een 5-tal
kinderen actief in het atelier.
Om het verloop van een onderwerp
te kunnen volgen worden er foto’s genomen tijdens elke fase. Deze
worden ook uitgehangen in de hall zodat ouders ook mee kunnen
volgen. Tijdens overlegmomenten van de begeleidsters wordt besproken
hoe het onderwerp levendig wordt gehouden bij de kinderen.
Tijdens een activiteit waarbij de kinderen
poppen aan het wassen zijn zien de
begeleidsters hun fascinatie voor het
water. Water wordt een thema waarmee
verder geëxperimenteerd wordt. Kinderen
ervaren spelenderwijs wat je allemaal met
water kan doen: je kan water kleuren met
verf en hiermee schilderen, je kan er
ijsblokjes mee maken. Als je flesjes vult
met water kan je er muziek mee maken.
Als je er citroensap en wat suiker aan
toevoegt krijg je een lekkere limonade. Zo ontdekken kinderen
wat je allemaal kan doen met water. Een boeiende ontdekking.
16