b68326 (5.43MB)

ministerie van verkeer en waterstaat
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
flevobericht
nr. 2 6 2
de ondergrond van a l m e r e
grondmechanische en funderingstechnische
door ir. m. a. viergever
9310
gegevens
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
ministerie van verkeer en waterstaat
flevobericht
BIBLIOTHEEK
RIJKSDIENST VOOR DE
IJSSELMEERPOLDERS
I
nr. 2 6 2
de ondergrond van a l m e r e
grondmechanische en funderingstechnische
gegevens
door ir. m. a. viergever
rapporten inzake de inrichting en ontwikkeling van de ijsselmeerpolders
en andere landaanwinningswerken
flevoberichten zijn bedoeld als communicatiemiddel t.b.v degenen die betrokken zijn bij het
werkterrein van de rijksdienst voor de ijsselmeerpolders-, de conclusies kunnen van voorlopige
aard zijn, omdat het onderzoek nog niet kan zijn afgesloten
Ri
ISBN 90-369-1004-8
postbus 600
8200 AP lelystad
smedlnghuis
zuider wagenplem 2
tei (03200) 99111
telex 40115
A
fiTJTJ ef)i o
Referaat
De ondergrond van Almere: grondmechanische en funderingstechnische gegevens / door M.A. Viergever;
Rijksdienst voor de Usselmeerpolders.
- Lelystad: RIJP, 1986 - 38 p.: fig., kit, tab.; 30 cm. - (Flevobericht; nr. 262)
Lit. opg. - ISBN 90-369-1004-8
Ter verkenning van de toekomstige stedelijke locatie voor de bouw van Almere is grondmechanisch onderzoek
uitgevoerd bestaande uit boringen, sonderingen, waarnemingen van maaiveldhoogten en grondwaterstanden
en de bepaling in het laboratorium van volumegewicht, watergehalte. cgmpnHriikkinnsrnnstantp r-nnsolidatiecoefficient, lutumgehalte, gehalte organische stof, hoek van inwendige wrijving en cohesie van monsters. De
gegevens zijn verwerkt tot overzichtskaarten van uitgevoerde sonderingen, isohypsen, dikte holoceen,
begindiepte pleistoceen, tijdstip van opspuiten, zettingsprognoses en funderingsdiepten.
Abstract
In order to explore the future urban locality for the construction of Almere soilmechanical research has been
made which consists of borings, cone penetration tests, observations of surface-heights and groundwater levels
and the determination in the laboratory of volumeweight, watercontent, compressibility constants, consolidationcoefficients. percentage of lutum, percentage of organic matter, the angle of internal friction and cohesion of
samples.
This information has been translated into outline maps of performed cone penetration tests, surface counters,
holocene depth, pleistocene initial depth, the point of hydraulic fill, prognoses of subsidence and depths of
foundation.
6
Inhoud
Biz.
1. SAMENVATTING
-j-*
2. INLEIDING
13
3. OPZET VAN HET ONDERZOEK
15
4. BODEMONDERZOEK EN MATERIAALGEGEVENS
17
Kaarten
1. Ligging stedelijk gebied en oorspronkelijke kavelindeling
2. Overzicht sonderingen
3. Isophypsen
4. Dikte Holoceen
5. Begindiepte Pleistoceen
6. Tijdstip ophogingen
7. Zettingsprognose bij 1 m ophoging
8. Funderingsdiepte lichte bebouwing (2 MN/m2)
9. Funderingsdiepte zwaardere bebouwing (3 MN/m')
Bijlagen
Tabel 1 I'm 4 Overzicht parameters per kern
8
Summary
Preliminary geotechnical investigations are made in the urban area of the polder "Zuidelijk Flevoland", where the
new town Almere was planned. The surveys are made to recognize problems as early as possibly and, if
necessary, to adjust the plans. The investigations consist of borings, cone penetrations, surveys of ground and
piezometric levels and investigations of soil properties in the laboratory.
The results of the investigations are given in eight maps and a plan with both the present situation and the
situation at the start. The maps show lines of piezometric head, thickness of holocene layers and depth of the top
of the underlaying pleistocene layers, time of placement of hydraulic fill, settlement predictions and foundation
levels. The result of laboratorical testing is given in four tabies.
10
1. Samenvatting
In het stedelijke gebied van Almere is verkennend grondmechanisch onderzoek verricht. Dit onderzoek diende
om vooraf kennis te verkrijgen van de problemen die zich kunnen voordoen en om een in zo vroeg mogelijk
stadium, zo nodig, de plannen te kunnen aanpassen. Het onderzoek heeft bestaan uit het verrichten van
boringen en sonderingen, waarnemen van maaiveldhoogten en grondwaterstanden, en het bepalen van
grondeigenschappen in het laboratorium.
De resultaten die eerder reeds als deelrapport zijn verscheven, zijn nu verwerkt tot een achttal
overzichtskaarten en een situatie waarin de gebruikte ondergrond is vastgelegd aan de huidige stedelijke
bebouwing. De kaarten bevatten een overzicht van uilgevoeiu*-* BOmtoiingan, tsohypeen, dikte Holoceen,
begindiepte Pleistoceen, tijdstip van opspuiten, zettingsprognoses en funderingsdiepten. Daarnaast zijn de
resultaten van het uitgevoerde laboratoriumonderzoek naar de eigenschappen van het bodemmateriaal
weergegeven in vier tabellen.
11
12
2. Inleiding
Met de drooglegging van Zuidelijk Flevoland in 1968 kwam een groot gebied beschikbaar. Bij de indeling van het
gebied werd behalve voor landbouw en recreatie ook een belangrijke ruimte gereserveerd voor verstedelijking.
Uit planologische overwegingen werd daarvoor het westelijke deel, groot ongeveer 140 km*, gekozen. Samen
met ca. 80 km' water daaromheen vormt het de gemeente Almere.
Almere kreeg tot taak, tegen het jaar 2000, ruimte te bieden aan minstens 125.000 en maximaal 250.000
inwoners. Almere wordt meerkernig opgezet. In Almere-Haven, goed voor ca. 8.000 woningen, begon de bouw
in 1975; Almere-Stad, waarde bouw in 1979 begon, biedt ruimte aan ca. 34.000-40.000 woningen; in AlmereBuiten, waar de bouw in 1983 begon, kunnen ca. 14.000 -18.000 woningen worden geraattMMll. Adi i ue oosten westzijde van het gebied liggen twee stedelijke reservegebieden. Almere- Oost en Almere-Pampus; het
aantal daar te bouwen woningen moet nog nader worden vastgesteld.
Een van de aspecten die bij de planning van de stedelijke gebieden van een zo grote omvang spelen. is de
draagkracht en de opbouw van de bodem. Voor het begin van de bouw werd gestart met een omvangrijk
verkennend onderzoek. Met behulp van deze gegevens konden reeds in een vroeg stadium de te verwachten
problemen worden onderkend en konden de plannen op onderdelen worden aangepast.
In dit rapport zijn de gegevens, waarover in de afgelopen jaren deelrapporten zijn verschenen. gebundeld tot
een aantal overzichtskaarten voor het gehele gebied. Met de gegevens uit dit rapport kunnen een aantal globale
berekeningen worden uitgevoerd. De wijze van berekenen wordt hier niet behandeld, daarvoor kan worden
verwezen naar de daarvoor bestaande handboeken en vakliteratuur, die bij de gebruikers van dit soort kaarten
bekend mag worden verondersteld. De tekst in dit rapport vermeldt alleen de uitgangspunten die zijn
gehanteerd bij het samenstellen van de kaarten. Het verloop van de eigenschappen valt af te lezen uit de
kaarten en is niet beschreven in de tekst.
Aan de hand van de hier gepresenteerde kaarten kan een eerste indruk worden verkregen van de geschiktheid
van de gebieden voor diverse bestemmingen en kunnen gebieden onderling tegen elkaar worden afgewogen.
Dit rapport kwam tot stand dank zij de medewerking van de huidige en vroegere medewerkers van de
Studieafdeling DSOW en de Afdelingen Bodemkunde, Waterhuishouding en Laboratorium van de Wetenschappelijke Afdeling DLL
13
14
3. Opzet van het onderzoek
Om een goed inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en de grondmechanische eigenschappen is het
volgende onderzoek uitgevoerd:
- bepalen van de maaiveldhoogte;
- maken van sonderingen;
- maken van boringen;
- waamemen grondwaterstanden;
- uitvoeren van laboratoriumonderzoek.
De omvang van het onderzoek is afgestemd op het geheel van het in de toekomst te realiseren stedelijke gebied
van Almere. Dit gebied omvat de huidige kernen Almere-Haven, Almere-Stad, Almere-Buiten, het
industrieterrein De Vaart en de reserveringsgebieden Almere-Pampus en Almere-Oost (zie kaart 1). De
plannen voor deze gebieden zijn in de loop van het onderzoek aan verandering onderhevig geweest. Dit blijkt uit
het feit dat het gebied tussen de Hoge- en Lage Vaart in Almere-Stad in eerste instantie was aangemerkt als
bosgebied en derhalve niet is onderzoeht. Achteraf is hier op onderlinge afstanden van 250 m aanvullend
sondeeronderzoek uitgevoerd.
In het omschreven gebied is een kruisnet van sonderingen gemaakt op onderlinge afstanden van 100 m en
plaatselijk 200 m. Dit kruisnet is onder meer aangevuld met sonderingen die zijn gemaakt ten behoeve van de
aanleg van de spoorlijn en de S.A.W. 1. Daarnaast is een beperkt aantal gutsboringen en Ackermannboringen
uitgevoerd. Aan de Ackermannboringen zijn monsters ontleend voor het uitvoeren van laboratoriumonderzoek.
bestaande uit onder meer:
- bepaling watergehalte;
- bepaling humusgehalte;
- bepaling lutumgehalte;
- korrelverdeling;
- samendrukkingsproeven;
- triaxiaalproeven (geconsolideerd ongedraineerd).
Met behulp van de resultaten van de hierboven vermelde onderzoeken is een overzicht gemaakt van de
bodemopbouw en de grondmechanisch- en funderingstechnische eigenschappen van het gebied. De
resultaten zijn per kern vermeld in de tabellen 1 t/m 4 die aan het rapport zijn toegevoegd. De overzichtskaarten
zijn voor een deel reeds eerder per kern gepubliceerd en in dit rapport samengevat in overzichtskaarten van het
gehele Almere-gebied.
Het betreft:
• Intern rapport RIJP nr. 252 - Bouwkundige en civieltechnische aspecten van de bodemgesteldheid van
Almere, deel 1 van Nieuwburg en Van der Weide. 1971;
• intern rapport RIJP nr. 33 - Bouwkundige en civieltechnische aspecten van de bodemgesteldheid van Almere,
deel 2 van Van der Weide, 1974;
• RUP-rapport 14 Ado/Adk - Grondmechanische aspecten van de bodemgesteldheid van het gebied van
Almere-Stad van Viergever en Zee, 1981;
• RUP-rapport 35 Abw - Een overzicht van de grondmechanische bodemgesteldheid in Almere-Buiten en
bedrijventerrein "De Vaart" van Viergever, 1980.
15
16
4. Bodemopbouw en materiaalgegevens
De geologische opbouw van het gebied is beschreven door Ente en Koopstra (1972). De geologische opbouw
kan gerekend vanaf de onderzijde schematisch als volgt worden weergegeven: tot een diepte van 200 m -NAP
reikt de formatie van Tegelen, hoofdzakelijk bestaande uit kleihoudende afzettingen. Daarboven komen
achtereenvolgens de formaties van Harderwijk, Sterksel en Enschede (Holsteinien) voor, bestaande uit
middelfijne en grove grindhoudende zanden. Van 75 m -NAP tot circa 13 m -NAP wordt in de Saalien Ustijd
opgestuwd materiaal aangetroffen. Doordat het materiaal opgestuwd is, is er een bekken opengebleven dat na
de Ustijd opgevuld is met fijn zand, klei en leem (Eemien).
De arena waai Sac-lien ateaWngen naar beneden duiken, loopt middon doer Almere Stad van noord naar zuid.
Het Saalien en Eemien zijn afgedekt met een laag van 5 m middelfijn dekzand, de formatie van Twente
(Pleistoceen). De bovenste laag, de holocene afzettingen, bestaan uit veen en al of niet humeuze zavelige tot
kleiige afzettingen. Deze lagen zijn voor een deel onder water afgezet. In volgorde van afzetting vallen van
beneden naar boven te onderscheiden het basisveen, oude zeeklei, die met riet doorgroeid is en vaak
doorsneden door een dunne veenlaag, veen en jonge klei-afzettingen, beneden sterk humushoudend. Met
name in het gebied van Almere-Buiten en Almere-Oost komen geulen voor die zijn opgevuld met kleihoudend
zand en zandige klei.
In het gebied zijn verscheidene boringen gemaakt waarvan monsters in het laboratorium zijn onderzoeht. In de
tabellen 1,2,3 en 4 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven voor de verschillende kernen van Almere.
Onderscheid is gemaakt tussen Almere-Haven, Almere-Stad en het toekomstige Almere-Pampus. AlmereBuiten en De Vaart, en het toekomstige Almere-Oost.
Voor iedere afzonderlijk te onderscheiden laag is naast het aantal uitgevoerde proeven aangegeven zowel de
gemiddelde waarde, als de standaardafwijking van achtereenvolgens:
- volumegewicht in kg/m3;
- watergehalte in % op droge stof;
- gehalte organische stof in % op droge stof;
- lutumgehalte (deeltjes kleiner dan 2 nm) in % op droge stof;
- samendrukkingsconstante m, in 10*" m2/kN;
- doorlatendheidscoefficient k in 10*** m/sec,;
- consolidatie-coefficient c, in 10 ' nf'sec:
- hoek van inwendige wrijving ip en «/
- cohesie c en c' in kN/m2;
- samendrukkingscoefficienten 1 /Cp, 1 /Ca, 1 /Cp' en 1 /Cs', alsmede de grensspanning Pg in kN/m*' uit de door
Koppejan gecombineerde zettingsformule van Terzaghi-Buisman.
Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor een globale berekening van de heersende korrelspanningen, de
mogelijkheid van opbressen bij ontgraven, de stabiliteit van taluds bij ontgraven of ophogen, de grootte en het
verloop van de zettingen en van de consolidatie. Voor definitieve berekeningen zal aanvullend onderzoek of het
raadplegen van reeds eerder ter plaatse uitgevoerd onderzoek nodig zijn. Dit blijkt onder meer ook uit de grote
standaardafwijking die bij de meeste parameters wordt gevonden.
Daarnaast blijken ook bij de uitvoering van werkzaamheden op betrekkelijke korte afstanden aanzienlijke
verschillen in sterkte- en vervormingseigenschappen op te treden.
Van een aantal boringen zijn monsters genomen van het pleistocene zand voor het maken van een
korrelverdeling. De gemiddelde korreldiameter d50 varieert daarbij tussen 90 en 200 nm. Soms is voor enkele
dunne kleilenzen de d50 wat kleiner. Voor zandlagen beneden ca. 15 m komen ook grovere lagen voor met d50
= 250 p.m met uitschieters tot 500 iJ.m. Met name in Almere-Stad komen zeer lokaal lagen met grover zand
voor.
Onderzoeksresultaten
Bij de presentatie van de gegevens is uitgegaan van de oorspronkelijk aanwezige landbouwkundige
verkaveling, omdat daaraan al het onderzoek is vastgelegd. Plaatselijk is deze verkaveling inmiddels
verdwenen door de aanleg van de stedelijke gebieden. Daarom is op het eerste kaartblad de ligging van de
stedelijke gebieden ten opzichte van de oorspronkelijke verkaveling vastgelegd (kaart 1).
Op het tweede kaartblad is aangegeven de plaats van de gemaakte sonderingen die in het overzicht zijn
verstrekt (kaart 2).
Het kaartblad met de isophysen van het pleistocene of diepe grondwater is gebaseerd op een groot aantal
peilbuiswaamemingen gedurende een lange reeks van jaren. De weergegeven kaart is samengesteld aan de
hand van de gegevens over 1982/1983 (kaart 3).
Deze lijnen zijn weinig aan veranderingen onderhevig, ze zijn aangepast aan de heersende waterstanden in de
omringende gebieden en grondwaterstanden in Flevoland.
17
De dikte van de samendrukbare holocene lagen (kaart 4) is bepaald aan de hand van de sonderingen. De
overgang tussen Holoceen en Pleistoceen is vrij scherp in de sonderingen te zien. Wel zal de dikte afnemen als
gevolg van de inklinking van de bovenzijde van het pakket samendrukbare lagen. Omdat de sonderingen op
verschillende tijdstippen en voor of na het al of niet aanbrengen van drainage zijn gemaakt, is er verschil in de
verhouding tussen reeds opgetreden en nog te verwachten inklinking. Bij het maken van de overzichtstekeningen is hiermee rekening gehouden door het aanbrengen van een correctie op de dikte van de in het
verleden gemaakte sonderingen. In de kaart is rekening gehouden met het voorkomen van holocene
zandlagen. De dikte van deze zandlagen is afgetrokken van de totale holoceendikte.
De kaart met pleistoceendiepte geeft de bovenzijde van de ligging van het Pleistoceen aan in meters ten
opzichte van N.A.P. (kaart 5). Het Pleistoceen bestaat voornamelijk uit zand dat niet of nauwelijks aan zetting
onderhevig is. Ook de eventueel voorkomende kleilagen zijn weinig samendrukbaar (kaart 5).
De kaart met ophogingen geeft aan waar en op welk tijdstip de verschillende gebieden met zand zijn
opgespoten (kaart 6). De gebieden zijn opgespoten met ongeveer 1 m zand. Daar waar zanddepots zijn
opgespoten of slibdepots zijn aangelegd, is dit aangegeven met een arcering. Het tijdstip van opspuiten is
vooral van belang voor het berekenen van de nog te verwachten zetting. Hetzelfde geldt voor de zanddepots.
De zanddepots worden echter vaak met tussenperioden geheel of gedeeltelijk afgegraven. Het afgraven is niet
genoteerd, zodat daarover geen informatie is opgenomen. Het feit dat er een zanddepot is of is geweest, is
echter een aanwijzing dat met voorbelasting van de grond moet worden gerekend. Omdat de depots soms
gedeeltelijk worden ontgraven, is het aangeven van de hoogte van het depot niet verantwoord geacht.
Zettingen
Door het opbrengen van een bovenbelasting en/of het verlagen van de grondwaterstand zal samendrukking
van de klei- en veenlagen optreden. Voor het stedelijk gebied in Almere zijn kaarten met zettingsprognoses
gemaakt van die gebieden wanneer deze worden opgehoogd met 1 m zand. De zettingen zijn berekend volgens
de door Koppejan gecombineerde formule van Terzaghi-Buisman; deze luidt als volgt:
z = h(1/Cp + 1/Cs log t) In P2/P1
I
geldt wanneer P2 < P1g
z = h (1/Cp + 1/Cs log t) In Pg/P1 + h (1/Cp* + 1/Cs' log t) In P2/Pg
II
geldt wanneer P2 > Pg
In I en II zijn:
z = samendrukking in m;
h = dikte samendrukbare laag in m
1/Cp, 1/Cs, 1/Cp" en 1/Cs' zijn samendrukkingsconstanten bepaald in de samendrukkingsproef;
t = tijdsduur van belasten in aantal dagen;
P1 = korrelspanning voor belasten in kN/m2;
P2 = korrelspanning na belasten in kN/m2;
Pg = grensspanning in kN/m2.
18
Als randvoorwaarden zijn in de berekening de volgende uitgangspunten ingevoerd:
a. de holoceendikte is ontleend aan de holoceendikte-kaarten;
b. de samendrukkingsconstanten zijn de gemiddelde waarden van de samendrukkingsproeven, zoals deze
staan vermeld in de tabellen 1 t/m 4;
c. grondwaterstanden
Almere-Buiten/De Vaart:
- voor opspuiting: 1.00 m- oude maaiveld
- na opspuiting : 1.25 m - nieuwe maaiveld
- stijghoogte pleistocene grondwater: 5.50 m- NAP
Almere-Pampus, zuidelijk gedeelte:
- voor opspuiting: 0.90 m- oude maaiveld
- na opspuiting : 1.25 m- nieuwe maaiveld
Almere-Almere-Pampus, noord-oostelijk gedeelte:
- voor opspuiting: 0.90 m- oude maaiveld
- na opspuiting : 1.25 m- nieuwe maaiveld
Almere-Pampus, noord-westelijke gedeelte:
- voor opspuiting: 0.40 m— oude maaiveld
- na opspuiting : 1.25 m- nieuwe maaiveld
- stijghoogte pleistocene grondwater: voor geheel Almere-Pampus volgens de isophysenkaart, waarbij
gerekend is met een stijghoogteverlaging van 0.30 m door aanleg van grachten in Almere-Pampus
Almere Oost
- voor opspuiting: 1.00 m- oude maaiveld
- na opspuiting : 1.25 m— nieuwe maaiveld
- stijghoogte pleistocene grondwater: westelijk gedeelte: 4.50 m- NAP
- stijghoogte pleistocene grondwater: oostelijk gedeelte: 5.00 m- NAP
In Almere-Buiten/De Vaart en in Almere-Oost komen geulen in het pleistoceen voor. Het materiaal waarmee
deze geulen zijn opgevuld, varieert sterk van samenstelling en daarom is de zettingsprognose met de huidige
gegevens zeer onnauwkeurig.
De weergegeven zettingen zijn zettingen die optreden 30 jaar na het aanbrengen van de belasting
(kaart 7).
In figuur 1 staat een grafiek waaruit de zetting als gevolg van hogere belastingen op het maaiveld afgeleid kan
worden.
belasting in kN/m 2
0
20
L0
Figuur 1. Belasting-zakkingdiagram, belasting in kN/m2 (effectief).
z = de zakking die optreedt bij het ophogen van het maaiveld, met 1 m zand zoals aangegeven op de
zettingskaart (kaart 8)
Met betrekking tot mogelijke funderingsdiepten zijn twee kaarten vervaardigd. Het verschil tussen de twee
kaarten berust op een verschil in toelaatbare paalbelasting. Uitgegaan is van betonpalen, de toelaatbare
belasting is resp. 2 en 3 MN/m' vermenigvuldigd met het oppervlak van de gekozen paal. De optredende
negatieve kleef moet bij de optredende belasting worden opgeteld.
De belasting van 2 MN/m2 is een gebruikelijke belasting voor laagbouwwoningen, de toelaatbare belasting van 3
MN/m' wordt veel toegepast bij zwaardere bebouwing, zoals kantoren. bedrijfsgebouwen, parkeergarages,
bruggen, e.d. (kaarten 8 en 9).
De kaarten bevatten een beeld van de globaal benodigde funderingsdiepte en de variatie in funderingsgrondslag. Sterke wisselingen op korte afstanden duiden erop. dat in sommige gebieden de funderingsgrondslag erg wisselend is en dat rekening moet worden gehouden met toepassing van een paalsysteem met in
de grond gemaakte palen.
Kaart 9 geeft in het algemeen grotere verschillen te zien als kaart 8. Dit komt door het feit dat bij de hogere
belastingen de bovenste zandlagen veelal niet bruikbaar zijn als funderingsgrondslag.
De heel extreme gevallen waarin tot 25 m of dieper ook voor lichte bebouwing onvoldoende draagkracht wordt
gevonden, zijn al in een zo vroeg stadium onderkend dat hieraan de stedebouwkundige plannen zijn aangepast.
Dit feit doet zich voor in de westelijke strook tussen Almere- Haven en Almere-Oost.
19
ao
Literatuur
1. Ente, dr.ir. P.J., en R. Koopstra
De geologische opbouw van het gebied van "Almere"
Intern rapport RIJP 295. 1972.
2. Nieuwburg, Th.H., en ir. B.S. van der Weide
Bouwkundige en civieltechnische aspecten van de bodemgesteldheid van Almere (Deel I)
IntHrn rapport RIJP 252, 1971.
3. Weide, ir. B.S- van der
Bouwkundige en civieltechnische aspecten van de bodemgesteldheid van Almere (Deel II)
Intern rapport RIJP 33, 1974.
4. Viergever, ir. M.A., en ir. R.J. Zee
Grondmechanische aspecten van de bodemgesteldheid van het gebied van Almere-Stad
RUP-rapport 1 9 8 1 - 1 4 Ado/Adk.
5. Viergever, ir. M.A.
Een overzicht van de grondmechanische bodemgesteldheid in Almere-Buiten en bedrijventerrein "De Vaart"
RUP-rapport 1980 - 35 Abw.
6. Bouman, ing. J.E.G., K G . de Jong, ir. E. Schultz en ir. R.J. Zee
Geohydrologisch en grondmechanisch onderzoek ten behoeve van de bouw van Almere-Haven
Polytechnisch Tijdschrift Editie Bouwkunde, Wegen en Waterbouw nr. 8 (1977).
7. Bouman, ing. J.E.G., ir. R.J. de Glopper en ir. M.A. Viergever
Grondmechanisch en geohydrologisch onderzoek in Zuidelijk Flevoland
P.T. Civiele Techniek nr. 7/8 (1983).
21
co • * ! • • - co
ui m' K CD
$ c\l_ co P*.
fc?
a -o
CM CM CM
5 ,o
—
O
n ui * * . TT TJ*" CO O)
a
V eft **_ l f t
CD CO CO* • *
co
CO CM
o
CO 00
o" cd i r
o
IA
oi
CO " *
C O ° Q N CO
CM CO CO CO
o
2
c
o
ID S
CM
d d
r^
CM
CO CO CO CM
O* O O yS
CM
sit
O
-SB
y- CO CO
in y- y-
IP
O* O
<D
d
o
O
d
d
CM
.-* d
***!
.->-'
IO
-*
o
IO
Ol
r-
CO
CO
o
CO
d
1^"
CM O
r»" y-
i $ c \ i n •**
(fl (O Ol 0 0
*•>* tD C\J
I"
co to r-_ t o
5 " co' co' eo"
s
i
|
•*•- h - o
o> O O
*-_ cq in co
r*CO
co «r • » CO
c
le
IB.
•
CO
"
_
iri
>
—s
s
JZ
S.
2
r--. o
< £
1
•** C\J
co
to
l
~
ra
CM
CO o
£
£
I
>
E< < > §
I
CO tO yCM* I*-.' CM"
y-_ ifi ^ _
co" co" co"
<*-
§
CM " a
eo
S j™ J 9
<
i
CO
B
22
s
d
-°. O
o
O
s
<
P
o T ^j
CM"
:o
c o c o U J CO
CO
K lO
CO N- !--_ T-m
O yS yS yS
o -*->
1
i
O
in
01
c
to
o
--
fo
d
T
O l •n
CM r^
o •-" o" o
Si co ^ ci
S 8 E
o
S 3o 2
o
o o
o"
.03
S u ec
•a-
d d
d
r- CO o>
O l r - O S
» - CM • - • *
o" o o" o"
•c i p
CM O l
§8
d
g
°"
8o
o o
p"
o m i n c i
• * CM O CO
6 o' o'
g
o
• -^ —
>
E
<
<
l
<
l
4.3
co co r- o> p •-.
co" iri co" r-* r*- co
•a- m to
CM" r-" eo"
•»
P: ft ri ft ui in
CM
26
iri iri iri p d cn
CM CM CM CM CO CO
co r*- •*-. *=*.
.-' CM* CM O to
a $ ft. ft ft ft
co
8 855 55
e i 9 o c i p 5*
i v ^ ^* ft ft r*.
CM r*- CM • - i n to
y— r- CO CM CO • -
ir, t o
r- 1/5 CO
•- CM r -
o o o o o o
d d d d d d
O
•a- co *-.
o o ' S
tp
o>
o
p
o
ft
O)
P; ft r-m
r*-" r--"
y- r- CO
CJ> N " CM"
a,
CO CJ) CM_
**. n. "-". °- <D. "*r- to r*-" o *
yS co f-" *-" l*» m
° "* i**-.
0 O •? ft CO[CM
•I
I
cO co
•a- o co * r r- eg
• - •-_ co. co co • *
d CM" d d CM" co
en r ;
y- CM
d O CM
S
""" ft
S
a
m •? co
co co -a
ft p P*. co
» m t a>
o* •-" d d t - CM
O N
— m
CM co
p o
o ci
ft cp
S Ol
O
•a
p
o
*-
O
co
S
p
p
co
N
sO oy- ay- py- y-s t oO
d d d d d d
U
01 CM T-" r-' o i CO
y- CM CM CO • - CM
co
n
p
o
a
N
in
co
co
n
o o o
o o p
o' o' 5
"**- ~"~ eo
s
rin •- i n
o> co
*o 9tf> cn
a a s
P
p
g
q>
to
•cr r- r>CM •»
o o o p
o
5 d d
d
d
88
5
*i
c
CD V I
0 (J
5
d
o
-CM a O
CM cn
CM red d o o
d p"
in
co m
o a
85
•588SX.2.
p
d
CM CD
to CM
CM CO
o o
p " p"
eo co
o i to
88
8 5 8S8S
§ *c c S Q S
S •» CM cn r"~ CM
o " i- yS d CM' CM"
d d
d d d d
m co
cn CM i n o T- co
•a- in. •-. r-. CM_ I--.
P
S ' ? ' ?
cn co d i r i Q i n
CO
cn ** co o co, in
19
eo co m t o cq CM
d r- CM' »-* CM y-
a 8 5fc8fc
to
to *a" ft rv ft o
T- d d •» •* -*m *=
•* » -»-' * -»-• ?CM
• S
8
CM
co o
o
co co
15 C
in to. cn co. o> w^
CO CM O)
O M f l
O d C3
If) ID IO y- CO
co* a* u ) s
d •"" d
I
ui ui
i n CM. r-.
t " i r i y-
O
m"
CM CO O (0 CM. a
*•-" CM CO * » CM* CM*
co co i n
a " r-" CM
CM
•a*"
^ ^ ft ft. ft *?
"~. ^ *"oi d ft
CM"
o i r-.' f
•*' r-."
C
CO O CM
en •» co
it
*-*k
in
d
r~'
co
•cr co co o» i n
i n r> i n t*-. iuni
co ft r*- r- oo
**
iuni
*-
*-. co cn
5-5S
co" 8 S 5 $ 8
CO CO U*)
*»
a
ft
co
i n co o>
-iflN
r~ *»
V CO
5
CM
1 €
a
to CO CM
T-
o
N. CO
I
»
Si
09
Jft
a'
^ -g S
J « N
+ 5
I l|c?
•» CO CO r CM CM fO CM
ft O 0) ft
io' u i o ' u i
*? SS *S
co r- r-_
oi •*" to
c n c e l S
CO CD - * 2
CD <D "*•
EN1D^CMCM-3*g**'e,S
S
2
:
N
3 E < < < > - 5
3 i J N
3
i i i i I O
i i
>
g •= E < < < > 0
-o N 3
l
I
i
3 ^
I X O
N
I l
23
i
to
•a
2 -o
co'
3 o
p p *•-. m. ini a ui p
to* d d d d d u i i*-"
3 p p 8 5.
p" d p" p" p"
Sfio^fcftftft
S82'afe"8*8[2
ft ft CO •? CO
to to ui in cn
<3
88558
d d d o" d
oi gi
CM-
co nCM r-. p cn -a- o **•*.
CM'
5 8 CM" CM" -" <n
CO
ft ft ft ft. ft ft fc •?
co "5 B
CO*
r- m CO
c
to ~:
• r -
f\
a
couir*-uioi'-r-*a'
co-a-trto^-eocoui
3
d
§
d
Ui
CO
$
1,66/1.29
2,85/1,02
3,60/1,23
2,30/0,48
1,24/0.50
1,51/0.52
0.30'0.12
1,29/0,70
CD
o o p p p p o p
ftftor-ftwftft
to Oi --_ •* -a- cn cq eo.
d d CM" «-" d o" d d
CD <*
18.2/ 32,3
79,3; 33.2
178,9/147,0
24,0/152,0
00,0/ 21,4
32,3/ 37.4
80,0/ 41,0
194,0/161.7
Ili
to
0,57/0
•"•*
O O O" O P d d d
CMtircoCMCotoep
coocncMcococMd
p 5 85opp 5
d ddddddd
JE
05
8 8888888
8
°
p p p P p p C M p
t-Q«CMCM«J-CMO
N O
a O
t oOt Oo Oa Cs O
o O
s
O
. - r- CO •» r- y-
K E
€S
O o
E1
>
<*>
SSCMSPTS'-S
CO J CM rppcoeofccodd
ptocMp-a'coco —
^CM^o^-eouiT-
c- CO CO
C
- t c* no
• -M
r ~m
. cipncr o* -cro- cconcr M
i n Ui UJ r- fcncMCMCMCMuicn-a-
*~
wtoo
d d o" d d d d d
CM
CM'-'-'-COCMCDCO
"2 E
SCO Ui Ui o
a
O
ftft.ft.pftft.ft.fc.
•a-" oi fc d «" d d d
1
I -
p p Cj p p p 6 p
c5 p <$ p p* d d d
*-ftcnocoototo
a to s CM a n N
Ui
a^ s •-. to. ui m c\i to
CM" u i CM" d o" its rf d
SE
of
co in —
CM CM CM
co" u i iri 3 u i -cr" CM" o i
o
£-•>
0290/0,0241
0496/0,0245
05900,0260
0699/0,0277
0450/0.0208
0451/0,0186
0298 0,0015
0454/0,0199
CO c f *
01277/0,011
cO_
o
o o o o o o o o
r-6,0/1
o 2
2 "°
«-i*-ma>iocomo*>
fc.ftej> ft fc ft ft ft.
to" d •*" rf -yf m" d fc
in
Q
ui uj cq p in ui •-. 1*.
dcg'CM»^'cM»-^5co
r~ fc. ft ft r- »•• ft <*"> •*
oi 10 so ui ai fc d
CM
d
ui
p in in p p to p r*~
**£
•» 5" C*M ui 5" CM" ••£ *-*)
ft
p p 01 ft •» ft *a*. p
o fc co ui d *a/ •a; fc
•a-co-a-a-cococoui
S
9
(OauiNUiNCMO
2v
cor--ejicooir*-coco
Oi
-O
** fc m fc •? ft
«* Iv. co T •a- to CO
6 ro
Ol
c
:=
o
|
<
24
CD CD
0 1 CD
s o o
j
^ C+M | - 2 N
BS P
**> _
n i l
CD CD
> o
& ^ 3E <i <i i x
01 -y
•2 1*3
6
i
i
|
O
>
>
b
ro
01
afzettin
0
CD CM CO c
N
CD
u CD
E
> 0
CJ
• > Jrt.
• + Ol
%
ro
f"
CM CO
CM
in
a
c
'j
£ < < > 3
*2 I 3M < 1 1 1 Xn 0
'^1
In, 1
N H'fi
~ k**^9CO
o
m
TJ N tn
1 1
io
iri
*a
c-i
CO CM U l CM
CM r- r - CO
p
r--.
ftcp fc
ft ft
Ui « U l
CO
CM
CM CO CO • -
i"" p r- v
CM co CM • -
to
O
Ifl
CM
•a
to co ui "**i
fc d CM" in
co
m
r- r*- ?" r-
CO r-
CM CM
p O p
p
i_»
<_,
O
CM « - I P yy- CO
CO
Q.
o
o p o
ui ui
*-. ~ . fc CM"
S
8388
o p p p
o o e o
S o- .O
O*
CM
CO
N
y-
r-Ui
CO
r"
SS^o
d o* d
.
ui
CM
CO
O
O*
I*CO
O
CM
CM
O
O*
•O
•r-
o p o o
o'g'pd
ft fi ft ~"
m oi o a
d
d d o" d
CM •«'
o o ft fc
ui d T-" d
ft ft ft ft
tg
I d
._!
cO r- y- t o
o i cn co i n
co • - CM -a-
CO CM CO
CM O i g i
o
CM O CM CO
CM
fc
d
§8
o" p" p" p*
8 o
CM CM CM CM
laD CO CO •>•
en i*- *in eo. •*
d p" d
^
to CO
co t .
p o o p
d o" d d
r-.
CM t o
S co
i-~
S co
yS r-' d O"
o
co u i p o
co o co co
d o" •-"
5
co co CM
s s a
C § 9
d o* o"
ft ft fc ui
CM co p
t o o i o
ri cii 6 - '
p*
•»
r~d
-8
i
0 8 8
*. 5 3
I
fc ft ft r*^
co fc • r- o cn CM
r-
CM 55 l7> CM
•a-, co -a
to* a" w
p ft S
d fc d
- ^* *; s
•*
ii
o to co -a
•*." •* •»' p"
r--. o> ft ui
fc d fc fc
*c
r-_ ui p r^
d •*" d »f
r~ »- ft
s
s.°
CO u i CM
to m N
TJ
8
8 So"5 8
y-
U l CO tO
>
x »
Ol
" a s-8** s i
+ p
Almere
-Ala 1
-Ala 2
-Alc 2
- Kiel *
o o o o
d d d d
r~- r~- co
i
r*. <*** ft in
ui d d T"
"*£•*•
a fc m CD to
Is.
cn co
I
i to ju r*
^ 2 ft ft
fc <-°. d -a-'
to
CO CO CM
CO d CM
J » - = TJ 'to
*> o 3 co
i iOcS
con
i gfc2
Ui u i t o
o
tn'5'3 8
•a- o
to
J. £ ^ C
O
CM U l l«.
CM
-
d d d d
*-
-
oi
c
CD
o
p
r-
ft ft ft CO
oi d fc d
i
Cl
, a
*
E
01
5
c
CD CO CM CO
•s
•-.
ei
ft
ri
o
s
1
d p p"
ft ft ft rt o o *f**-
ft
UfS'Sf:
Ui Ul r-
Ui
CO rr^
p co
o
p
CM
d d d d
U l CO
O CO •?
CM
o
O
co
roi
co
. o
CM" CM" W CM*
Si 8 8" 8
S
s
5 •» 5 in
co co co -a
5s?
p
^583
O l • - . ID. CM.
- " o*
r- -aCM i n
CM" t -
p
d o" p p"
, 8 3.S
U i t O CM
CO CVJ CO
o o o o
«- cn
r-- co
^
CO
+
Oi >
£-5>f-n
0) CM CM CM * * T l i
c
• j j o o o l g f e n
E < < < - « : N > O
<
J-
25
26
In de reeks Flevoberichien zijn na 1974 verschenen:
101. SCHEER, A. VAN DER. Over de te verwachten inklinking van de gronden In het Markerwaardgebied na drooglegging.
Lelysiad, 1975.
102. VERKENNINGEN Markerwaard. Lelystad, 1975.
103. FOKKENS. B. Verslag over het bedrijfsjaar 1973 van het grootlandbouwbedrijf van de Rijksdienst voor de
Usselmeerpolders in Flevoland. Lelystad, 1975.
1U4. JONG, J. DE. Buiiusii and i66d ponds. Lelystad, 1975.
105. SMOOK, A. A H . De invloed van uitstel van de oogst op opbrengst en kwaliteit van granen en koolzaad. Lelystad, 1975.
106. VEN, G.A. Over de bepaling van de geohydrologische bodemconstanten uit een tweetal pompproeven in de zuidlob van
Zuidelijk Flevoland. Lelystad, 1975.
107. AKKERMAN, J. en J. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland;
boekjaar 1973/1974. Lelystad, 1975.
108. VELDHUIS, G. Verslag over het bedrijfsjaar 1974 van de bedrijfseenheden A 93 en C 49 in het stadsgebied van
Lelystad. Lelystad, 1976.
109. NAWIJN. K.E. en F.H. VAN DER VEEN. Almere 250 000 mensen in 25 jaar? Lelystad. 1976.
110. BOELES, J.E. De bestuurlljke organisatie van de Parijse villes nouvelles. Lelystad, 1976.
111. PUTTEN, C. VAN en LA. TADEMA. Verslag over het bedrijfsjaar 1974 van de landbouwkundige exploitatie door de
Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1976.
112. BRUNING. H.A. Herziene prognoses voor de recreatie in het Lauwerszeegebied. Lelystad. 1976.
113. HAPEREN. H.J. VAN en J.J.P. SCHENK. De belangstelling voor Almere. Wie zijn ze, wat willen ze. Lelystad, 1976.
114. FOKKENS. B. Bedrijfsplanning voor de tijdelijke landbouwkundige exploitaties in het Lauwerszeegebied. Lelystad,
1976.
115. LIEROP, M.J.M. VAN. Voorstel basisplan voor de openbare verlichting in Almere-Haven. Lelystad, 1976.
116. VIS, J. Beheersplan voor de boswachterij Spijk-Bremerbergbos voor de periode 1975-1985. Lelystad, 1976.
117. FOKKENS, B. en A.A.H. SMOOK. De opbrengst van winterkoolzaad in relatie tot de zwadmaaicapaciteit. Lelystad,
1976.
118. Structuumota wijk 4 Lelystad. Lelystad, 1976.
119. ABCOUWER. N.F. De stuwende werkgelegenheid in het Gooi e o . 1960-1973. Lelystad, 1977.
120. HUISMAN, P.J. Inzaai en onderhoud van de grasmat op de dijken. Lelystad, 1977.
121. SLAGER, P. De ontwikkeling van de vegetatie in de Lauwerszee van het droogvallen (1969) tot en met 1975. Lelystad,
1978.
122. STADSVERWARMING Almere. Lelystad, 1977.
123. VOORTMAN, B.R. De ontwatering van enkele wegen in Lelystad. Lelystad, 1977.
124. OMMEREN. AG VAN, K.F. POSTHUMUS en L.S. GROOT KOERKAMP. De uitgaande pendel van Lelystad en
omstreken in 1976. Lelystad, 1977.
125. SCHONK, M.K.A. Onderzoek naar de tijd en rulmtebesteding in Lelystad. Lelystad, 1977.
126. ONTWERP Almere-Stad. Lelystad. 1977.
127. BOUWMAN, J.E.G. en E. SCHULTZ. Berekening van de niet-stationaire stroming in de waterlopen in stedelijk en
landelijk gebied. Lelystad. 1978.
128. M. SPIERINGS e.a. De economische ontwikkeling in de Zuidelijke Usselmeerpolders. Lelystad, 1977.
129. FOKKENS, B. en C. VAN PUTTEN. Verslag van de resultaten in het bedrijfsjaar van de tijdelijke bouwkundige exploitatie
op het grootlandbouwbedrijf en A 93 in Flevoland en in het Lauwersmeergebied. Lelystad, 1977.
130. STUDIE t.b.v. de inrichting van het Lauwerszeegebled. Lelystad, 1981.
131. REITSMA. Tj Facetplan voor de bestemming natuur In de voormalige Lauwerszee. Lelystad, 1981.
132. BEDRIJFSECONOMISCHE rentabihteitsstudie railverbinding Almere. Lelystad, 1977.
133. ZUIDEMA, FC. Urban hydrological modelling and catchment research in the Netherlands. Lelystad. 1977.
134. GROOTLANDBOUWBEDRIJF, Het. van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1978.
135. DIJK, W. VAN, H. HENGEVELD en A. OVERWATER. Onderzoek naar de wijze van bouwrijpmaken in twaalf plaatsen in
Nederland. Lelystad, 1977
136. KANT, N.F. VAN DER and S. SPANJER. Operational aspects of subsurface drainage in the Usselmeerpolders in the
Netherlands. Lelystad, 1978.
137. SLAGER. H. Groei en productie van enkele appelrassen bij variatie in kwelsterkte (Y-raai, Oostelijk Flevoland). Lelystad,
1978.
138. AKKERMAN. J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland
1974-1975. Lelystad, 1978.
139. NICOLAI, J. Het geluid langs de Almere-spoorlijn. Lelystad, 1978.
140. VERSLAG van het onderzoek van een vissersschip op kavel W 10 in Oosteli|k Flevoland. Lelystad, 1978.
141. HEIDEN-OVERWEEL, PF. VAN DER. De verhuisbeweging naar de nieuwbouw in Lelystad In de periode 1974-1976.
Lelystad, 1978.
142. OTTERLO, G.J. VAN en LB. NUBORG. Inventarisatie arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Lelystad en Almere in
1978. Lelystad, 1979.
143. SCHEER, A. VAN DER. De verhouding (b) tussen het waterbindend vermogen van organische stof en van de
lutumfractie in verschillende afzettingen in het IJsselmeergebied. Lelystad, 1979.
144. HABEKOTTE, A. Onderzoek met fosfaatbemesting in Flevoland door de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders.
Lelystad, 1979.
145. VRIES. E. DE Het spelende kind in woongebieden Plantage en Hofstede te Lelystad. Lelystad, 1979.
146. HUNER, E. Volkstuinen in Lelystad. Lelystad, 1979.
147. Struktuurplan Almere-Stad. Lelystad, 1979.
148. WEPEREN. J.R. VAN en R.P. VERWAUEN. Migratie-onderzoek Lelystad in de penode 1972-1976. Lelystad. 1979.
149. BOELENS.J.J. Het verioop van de maaiveldsdaling in de Wieringermeer vanaf het droogvallen (1930) tot en met 1975.
Lelystad, 1979.
150. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland,
boekjaar 1975/1976. Lelystad, 1979.
151. Water in new towns in the Usselmeerpolders. Lelystad, 1979.
152. NAWIJN, K.E. Almere new town, the dutch polder experience. Lelystad, 1979.
153. DIJK, J. VAN. 15 jaar uitgifte van agrarische bedrijven in Oostelijk Flevoland. Lelystad, 1979.
27
28
154. Mc PHERSON, M.B. and F.C. ZUIDEMA. Urban Hydrological Modelling and Catchment Research: International
Summary. Lelystad. 1979.
155. LOENEN, M. en M. PINKERS. The development of the Grevelingen-area for nature and recreation. Lelystad. 1979.
156. LOENEN, M. en M. PINKERS. De ontwikkeling van het Grevelingenbekken als natuur- en recreatiegebied Lelystad.
1979.
157. NICOLAI, J. Geluid in Lelystad. Lelystad, 1980.
158. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland
1976/1977 en 1977/1978. Lelystad, 1980.
159. Structuurnota Lelystad-Zuid. Lelystad, 1980.
160. POLMAN, G.K.R. Het weidevogelgebied de Kievitslanden in Flevoland, beheersplan. Lelystad. 1980.
161. KLUN, G. Winkelen op het bedrijfsterrein. Lelystad, 1980.
162. ZWARTS, L. Intra- and interspecific competition for space in estuarine bird species in one-prey situation. Lelystad, 1980.
163. 50 Jaar onderzoek R.IJ.P. Lelystad, 1980.
164. CONSTANDSE. A.K. en M.K.A. SCHONK. Leven in Lelystad. Lelysiad, 1980.
165. KANT, N.F. VAN DER and J. PENNINKHOF. Use of management science in labour-technical research. Lelystad. 1980.
166. Drie schepen uit de late Middeleeuwen: door H.R. Reinders, H. van Veen, K. Vlierman et al. Lelystad. 1980.
167. NAWIJN, K.E Winkels in Almere. Deel 1. Lelystad, 1980.
168. HAPEREN, H. VAN. De bevolking van Almere. Taakstelling en eerste feitelijke ontwikkeling. Lelystad, 1980.
169. De Oostvaardersplassen. Ontwikkeling en onderzoek van een nieuw natuurgebied in Flevoland. Lelystad, 1981.
170. IVENS. F.L.I.M. en J.W. DE VLETTER. Huisvesting en automatisering voor de "aanmaak". Lelystad. 1981,
171. ABCOUWER, N.F. en M. SPIERINGS. Onderzoek werkloosheid onder vrouwen en jongeren in Flevoland. Lelystad,
1980.
172. AKKERMAN, J. en A. VAN DER SNEE. Jaarverslag 1978/1979 van de vier fruitteeltbedrijven In eigen beheer. Lelystad,
1980.
173. Lange termijnplan Visvijverbos. Lelystad, 1981.
174. MINDERHOUD. P.A. Minimalisatie van reistijden in het woon-werkverkeer binnen Almere door allocatie van woon- en
arbeidsplaatsen. Lelystad, 1981.
175. ENTE, P.J. Over de gehalten aan de zware metalen cadmium, chroom, koper, kwik, lood en zink in de bodem van de
Markerwaard. Lelystad, 1981.
176. VEN, F.H.M. VAN DE. P. VAN DER KLOET en M. VAN DER WAL. Enige modellen en berekeningsmethoden voor de
relatie tussen neerslag en rioolinloop. Lelystad, 1981.
177. ENTE, P.J. Aantekeningen over de Usselmeerafzetting in het IJsselmeergebied en over een aantal in de loop der tijden
veranderde hoedanigheden, voornamelijk m.b.t. zware metalen (cadmium, chroom, koper, kwik, lood en zink). Lelystad,
1981.
178. Lange termijn beheersplan Harderbos. Lelystad, 1981.
179. Middellange termijn beheersplan Harderbos. Lelystad, 1981.
180. SLAGER, H. Functioneren en onderhoud van ontwateringsstelsels in bossen in Flevoland. Lelystad, 1981.
181. RIJNIERSCE, K. en I.H. SCHOLTEN-SELLES. De nauwkeurigheid van de K-bepaling volgens de methode Arva.
Lelysiad. 1981.
182. Jaarverslag 1977 onderzoekafdellngen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1981.
183. Jaarverslag 1978 onderzoekafdellngen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1981.
184. Jaarverslag 1979/1980 onderzoekafdellngen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1982.
185. Studie naar de mogelijke inrichting van de omgeving van de Oostvaardersplassen. Lelystad, 1982.
186. KONING. E., en K. RIJNIERSCE. Profielverbetering in Oostelijk Flevoland en het effect van 15 jaar na uitvoering ervan.
Lelystad. 1981.
187. OTTERLO, G.J. VAN, en K.R.H. JOHNSON. Inventarisatie arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Flevoland in 1980.
Lelystad, 1982.
188. SWART, D. Beheersplan Harderbroek. Lelystad, 1983.
189. OTTERLO. G.J. VAN. Planologisch-programmatische bijdragen structuurplan Zeewolde. Lelystad, 1981.
190. CONSTANDSE, A.K. Boeren in Flevoland: beschouwingen over plattelandscultuur in de nieuwe Usselmeerpolders.
Lelystad. 1982.
191. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland boekjaar 1979-1980. Lelystad, 1982.
192. Landschapsecologisch onderzoek Markiezaatsmeer. Lelystad, 1982.
193. NAWIJN, K.E., en B. STASSEN. Ontwikkelingsplan voor het centrum van Almere. Lelystad, 1982.
194. LOEVE. A., en J. DE VRIES. Buitenlandse bedrijven in Nederland: een affopende zaak? - een onderzoek onder de
buitenlandse bedrijven in het stadsgewest Amsterdam - de Japanse bedrijven in Nederland. Lelystad. 1982.
195. SONDERN, J. Woonduur en woonbeleving: een verkennend onderzoek naar de invloed van de woonduur op de
beleving van de huidige woonsituatie. Lelystad. 1981.
196. KANT, N.F. VAN DER, en J. PENNINKHOF. Toepassing van bedrijfskunde bij arbeidstechniekonderzoek. Lelystad,
1982.
197. REINDERS. R. Shipwrecks of the Zuiderzee. Lelystad, 1982.
198. HAPEREN, H. VAN. Woonervaringen in Almere-Haven: verslag van een woonbelevingsonderzoek bij bewoners van
woningwet- en premie-A-woningen. Lelystad, 1982.
199. JONG, J. DE, W. EENKHOORN en A.J.M. WEVERS. The conservation of shipwrecks at the museum of maritime
archaeology at Ketelhaven. Lelystad, 1982.
200. JONG. J. DE. De invloed van diepe putten op de fosfaatbelasting van een meer. Lelystad, 1982.
201. VISSER, J. De invloed van grondwaterregime en stikstofbemesting op opbrengst en kwaliteit van appels. Lelystad,
1983
202. SMEENK, P., en P. DAVELAAR. Markerwaard en werkgelegenheid. Lelystad, 1982.
203. RIJNIERSCE, K. A simulationmodel for physical soilripening in the Usselmeerpolders. Lelystad. 1983.
204. Ontwikkelingsplan bedrijvenpark de Vaart. Lelystad, 1982.
205. BERGER, C. Een benadering van de habitat van de Oscillatoria Agardhii Gom.: resultaten uit een veldonderzoek van
1971 t/m 1981 in de randmeren van Flevoland en van 1973 f m 1977 in het Usselmeer. Lelystad 1982.
206. Jaarverslag 1981 van de onderzoeksafdelingen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1982.
207. AKKERMAN. J., en A. v.d. SNEE. Jaarverslag van de fruitteeltbedrijven in eigen beheer in Oostelijk Flevoland boekjaar
1980-1981. Lelystad. 1982
208. Structuurplan Almere-Stad. Lelystad, 1983.
209. Landschapsecologisch onderzoek Volkerak. Lelystad, 1982.
210.
211.
212.
213.
214.
215.
216.
217.
VIERGEVER, M.A. Funderingsaspecten van een onderheide riolering in Almere. Lelystad, 1983.
Middellange termijnplan Zuigerplaspark. Lelystad, 1983.
Lange termijn beheersplan Zuigerplaspark. Lelystad, 1983.
Structuurplan Zeewolde. Lelystad, 1983.
Structuurplan Almere-Buiten. Lelystad, 1983.
Het ontwikkelingsplan Centrum Almere-Buiten. Lelystad, 1983.
50 Jaar bosbouw en bosbouwkundig onderzoek in de Usselmeerpolders. Lelystad, 1983.
DROST, H.J., M.R. VAN EERDEN, R.J. DE GLOPPER e.a. Een visie op het natuurbeheer in de Lauwerszee. Lelystad,
1983.
218. SIEBEN, W.H., en G.A. VEN. Mogelijkheden ter verbetering van de waterbeheersing in de Wieringermeer. Lelystad,
1983.
219. VIERGEVER, M.A. Proefbelastingen in gebieden met sterk wisselende sondeerwaarden. Lelystad, 1983.
220. TIMMERS, J., en A. VOORTMAN. Ruimte in nieuwe steden. Lelystad. 1983.
221. Drie Middeleeuwse rivierschepen gevonden bij Meinerswijk (Arnhem), opgravlngsverslagen 5,6 en 7/onder red. van R.
Reinders. Lelystad. 1983.
222. VEN, F.H.M. VAN DE. Ontwerpafvoerintensiteit en ontwerp-inkoopprofielen. Lelystad, 1983.
223. BUSCH, F.O. Inventarisatie arbeidsaanbod en uitgaande pendel van Flevoland in 1982. Lelystad. 1983.
224. GREINER, R.W, en J. DE JONG. Reinigung von Abwasser aus Erholungsgebieten mit Sumptptlanzen. Lelystad, 1983.
225. GREINER, R.W., and J. DE JONG. The use of marsh plants for the treatment of waste water in areas designated for
recreation and tourism. Lelystad. 1984.
226. GREINER, R.W. en J. DE JONG. Inleidingen gehouden tijdens de 35-ste internationale studiedagen (Cebedeau) van 24
tot 26 mei te Luik. Lelystad, 1983.
227. DELMEE. M.J.M., T.H.H. VAN VUREN, M.H. STUNENBOSCH en L.H.J. VERHOEF. Mogelijke relaties van een
bedrijvencentrum in de Zuidelijke Usselmeerpolders. Lelystad, 1983.
228. DONKERSLOOT, M.J. Over de ontwatering der Wieringermeergronden. Lelystad, 1983.
229. De invloed van kwel op de rijping van kleigrond in Oostelijk Flevoland en de geschiktheid van zulke grond voor de teelt
van landbouwprodukten, appels en populierehout/onder red. van G. Benning en H. Smits. Lelystad, 1984.
230. Ontwikkelingsplan doe-het-zelf-complex Almere-Buiten. Lelystad, 1983.
231. MULDER, E. "Nieuwe medelanders in een nieuwe stad": een onderzoek naar woon- en leefsituatie van allochtone
bevolkingsgroepen in Almere. Lelystad, 1983.
232. SPIERINGS, M. Het IJsselmeergebied in het ruimtelijk beleid. Lelystad. 1984.
233. ENTE, P.J. De aard van bovenste 5 cm van de IJsselmeer- en Ketetmeerbodem, in het bijzonder m.b.t. de gehalten aan
cadmium, kwik, lood en fosfaat. Lelystad, 1984.
234. Jaarverslag 1982 van de onderzoekafdellngen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Lelystad, 1984.
235. Vier werkschuiten uit de zeventiende eeuw: het onderzoek van vier werkschuiten, gevonden op de kavels B19, MZ 6, B
13 en B 51 in Revoland: opgravingsverslagen 8,9,10,11 'H.R. Reinders, H. van Veen, K. Vlierman e.a. Lelystad, 1984.
236. HEBBINK, A.J. Natuurbouw in de Lauwerszee: verslag van een themadag. Lelystad, 1984.
237. Jaarverslag 1983 van de onderzoekafdelingen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders eindred. J. de Jong
Lelystad. 1984.
238. HEBBINK. A.J., en E. SCHULTZ. Geohydrologie van het Noord-Hollandse randgebied van de Markerwaard: de aanleg
van de Markerwaard in het licht van de geohydrologische ontwikkelingen in Noord-Holland. Lelystad, 1984.
239 BRINKHORST, W. Grondwaterstandskaarten van Oostelijk Flevoland. Lelystad, 1984.
240. HEBBINK, H.J. e.a. Evaluatie drainage in Lelystad en Almere. Lelystad, 1984.
241. BEKKER, M.C.C. B-speurwerkinstellmgen in Nederland; locatiegedrag en ruimtelijk functioneren. Lelystad, 1984.
242. EERDEN. M.R. VAN, en A. BU DE VAATE. Natuurwaarden van het IJsselmeergebied. Lelystad, 1984.
243. Structuurplan Almere. Lelystad, 1984.
244. CONSTANDSE. A.K., en M.K.A. SCHONK. Leven in Lelystad en Almere. Lelystad, 1984.
245. SONDERN, J. Vakantie-uitgaven van verblljfsrecreanten te Flevoland: een onderzoek naar de aard, omvang en plaats
van de bestedingen door verblljfsrecreanten op een zestal recreatiecomplexen te Flevoland. Lelystad, 1985.
246. DUBBELAAR. W.H.B., J. SMIT, EN J.F.W. ZUYDGEEST. Recreatievaart in Flevoland (nog niet verschenen).
247. Vijftien jaar afgesloten Lauwerszee; resultaten van onderzoek en ervaringen met inrichting en beheer = The
Lauwerszee fifteen years closed-off: results of research and experience with development and management/eindred.
P.J. Ente en R.J. de Glopper. Lelystad, 1985.
248. REINDERS, H.R. Cog finds from the Usselmeerpolders. Lelystad, 1985.
249. SCHONK, M.K.A. Aspecten van de sociale en ontwikkelingsgeschiedenis van Almere 1976-1982. Lelystad. 1985.
250. WAL. C. VAN DER. Dorpen in de Usselmeerpolders. Lelystad, 1986.
251. BRUINSHORST, J.A. en M.A. VIERGEVER. Statische proefbelastingen (nog niet verschenen).
252. Wadden en landaanwinning: voordrachten, gehouden voor de wetenschappelijke bijeenkomst in mei 1985 (nog niet
verschenen).
253. NAGTEGAAL. P. De beroepsvisserij in het IJsselmeergebied (nog niet verschenen).
254. Jaarverslag 1984 van de onderzoeksafdelingen van de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders (nog niet verschenen).
255. IEDEMA, C.W . en P. KIK. Habitatgebruik en voedselkeuze van grauwe ganzen in de Oostvaardersplassen (nog niet
verschenen).
256. NOUTA. R. De voorgeschiedenis. afsluiting, ontginning en de verbouw van cultuurgewassen gedurende de tijdelijke
exploitatie in de jaren 1971 t/m 1978 in de Lauwerszee. Lelystad, 1986.
258. ENTE, PJ., J. KONING en R. KOOPSTRA. De bodem van Oostelijk Flevoland
259. IEDEMA, C.W. en P. KIK. Het zoetwatermoeras de Oostvaardersplassen (nog niet verschenen).
260. Actualisering van het verkavelingsplan voor het oostelijk deel van Zuidelijk Flevoland (nog niet verschenen).
261. Verslag studiedag 14 maart 1986 gehouden in het expositlecentrum "Nieuw Land" te Lelystad met als thema "met het
oog op de toekomst' samenstelling J.E. Smid (nog niet verschenen).
29
ALMERE
STEDELIJK GEBIED EN
OORSPRONKELIJKE
KAVELINDELING
A\
te
I In
_l
•
- ,
kaart
1
ALMERE
LEGENDA
dijk
wegen
open water
\«xjrt
tocht kavelsloot
spoorlijn
gemaakte scxiderinc*en
OVERZICHT SONDERINGEN
OS
_l
11m
I
-r
koart
2
ALMERE
LEGENDA
0 .:•
wegen
M n
•'-•
•"••*''
open water
sxxsri-
tocht. kavelsloot
spoorlijn
stijghoogte pleistocene grorKJwater
in m- NAP
ISOHYPSEN
_l
I
1
s
kaart
3
ALMERE
LEGENDA
dijk
wegen
open water
vaart
tocht. kavelsloot
V
spoorlijn
1 -3 m
3-4 m
4-5 m
5-6 m
6-7 m
7-8 m
>8 m
DIKTE HOLOCEEN
05
_l
llm
I
*t
kaart
4
ALMERE
LEGENDA
dijk
... jgen
open water
sitxsri
tocht. kavelsloot
\
spoorlijn
4 - 6 nr NAP
6 - 7 m- NAP
7 - 8 m- NAP
8 - 9 m-NAP
9 - * 0 m - NAP
10-12 m-NAP
>12nrNAP
BEGINDIEPTE PLEISTOCEEN
05
_l
tkm
I
-r
kaort
5
ALM
LEGENDA
dijk
wegen
open water
vaart
tocht kavelsloot
spoorlijn
1972. 1973 en 1974
1975. 1976 en 1977
1978 en 1979
1980 en 1981
1982
1983
1984
-Kinddepot
slib-/ gronddepot
TIJDSTIP OPHOGINGEN
stand
per
1-1*1985
/W
05
_1
iwn
I
kocrt
A
ALMERE
LEGENDA
dijk
eg
Morfaeftnetf
wagen
open water
vaart
tocht. kavelsloot
spoorlijn
i 30 en-
' s -40
IZZ:
35 - 5 0
cm
cm
45 - 60 cm
55 - 7 0
* 70
cm
cm
cjpgehoogd terrein
ZETTINGSPROGNOSE
bij 1 meter ophoging
stand per
£
I - I -1985
lWn
_)
-t
koart
7
ALMERE
LEGENDA
dijk
wegen
open water
«xirt
tocht. kavelsloot
\
spoorlijn
8-12 m- NAP
11-13 m- NAP
12-16 m- NAP
16-20 m- NAP
18-25m- NAP
>25m- NAP
FUNDERINGSDIEPTE
Lichte bebouwing
2 MN/m2
?
f
<T
kaart
8
ALMERE
LEGENDA
dijk
wegen
open water
vaart
tocht. kavelsloot
[
spoorlijn
5-11 m- NAP
11-15 m- NAP
13-*6 m- NAP
15-19 m- NAP
18-23m- NAP
20- 25m- NAP
> 2 5 m - NAP
FUNDERINGSDIEPTE
Zwaardere bebouwing
3 MN/m 2
A\
05
_l
slm
I
koart
J
9