Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Valorisatie van gerecycleerd papier en nevenstromen Ilse Vanhoutte Promotor: Dr. Ingeborg Stals Tutor: Jeroen De Mey Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de industriële wetenschappen: biochemie Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Valorisatie van gerecycleerd papier en nevenstromen Ilse Vanhoutte Promotor: Dr. Ingeborg Stals Tutor: Jeroen De Mey Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de industriële wetenschappen: biochemie Auteursrechtelijke bescherming De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. Datum: Handtekening auteur Handtekening promotor Woord vooraf Mijn masterproef gaat over de ‘valorisatie van lignocellulose nevenstromen’, specifiek van papiernevenstromen. Dit onderwerp boeit me enorm en daarom wil ik mijn promotor Dr. Ingeborg Stals bedanken voor het realiseren van mijn stageplaats in het milieulabo op Hogeschool Gent en haar advies en feedback die ze mij gaf. Ook wil ik mijn begeleider Jeroen De Mey bedanken voor de uitleg en het advies, voor het nalezen en verbeteren van mijn teksten en voor de tips en motivatie die hij gaf gedurende mijn stage. Ik heb veel bijgeleerd en leerde zelfstandig nadenken over het aanpakken van problemen. Ik had veel motivatie omdat het onderwerp me erg interesseert, maar ook door de aangename omgeving in het labo. Daarom wil ik mijn medestudenten Mathijs Heynderickx en Anke Van Gils bedanken voor de aangename pauzes tijdens mijn stage. Verder wil ik ook de andere afdelingen (CTO en onderzoekslabo) bedanken op Hogeschool Gent waar ik hun materiaal mocht gebruiken en advies kreeg. Tot slot wil ik mijn familie bedanken voor alle steun tijdens de afgelopen jaren. 1 Abstract Verschillende papiernevenstromen beschikbaar in Vlaanderen worden onderzocht op hun samenstelling en saccharificatiepotentieel. Het papier wordt gevaloriseerd naar fermenteerbare suikers waarna verdere omzettingen naar bio-chemicaliën of bio-ethanol kunnen plaatsvinden. In deze thesis wordt de saccharificatie geoptimaliseerd met oog op een simultane saccharificatie en fermentatie tot bio-ethanol. De samenstelling van papier wordt bepaald en additieven toegevoegd tijdens het papierproductieproces worden gekwantificeerd, zoals zetmeel en CaCO3. De glucose- en xylose-opbrengsten van deze papierstromen worden bepaald en er worden twee industriële enzymcocktails van Dupont en Novozymes vergeleken met elkaar. Ook wordt nagegaan wat de invloed is van de additieven op de enzymatische hydrolyse. Vervolgens kunnen tijdens de opschaling bij hogere substraatconcentratie moeilijkheden optreden. Een Semi-SSF met Fed Batch systeem wordt ingevoerd om deze moeilijkheden te ontwijken. Tenslotte heeft onderzoek uitgewezen dat de vul- en coatingstof CaCO3 een negatieve invloed heeft op de pH van de enzymatische hydrolyse. Kernwoorden: Saccharificatie – papier – CaCO3 – Semi-SSF Different paper waste streams available in Flanders are investigated on composition and potential saccharification. Paper is valorized into fermentable sugars followed by conversions to biochemicals or bioethanol. In this thesis, the saccharification is optimized with a view to a simultaneous saccharification and fermentation to bioethanol. The composition of paper is determined and the additives added during the papermaking process are quantified, such as starch and CaCO3. The glucose en xylose yields of the paper waste streams are determined, and two industrial enzyme cocktails from Dupont and Novozymes are compared. Also is the influence examined of the additives on the enzymatic hydrolysis. Subsequently during the scaling at higher substrate concentration, difficulties may occur. A semi-SSF with a Fed Batch system is introduced in order to avoid these difficulties. Finally, research has shown that the filling and coating substance CaCO3 has a negative influence on the pH of the enzymatic hydrolysis. Keywords: Saccharification – paper – CaCO3 – Semi-SSF 2 Inhoud Woord vooraf ......................................................................................................................... 1 Abstract ................................................................................................................................. 2 Inhoud ................................................................................................................................... 3 Lijst met figuren ..................................................................................................................... 6 Lijst met tabellen ................................................................................................................... 8 Inleiding ................................................................................................................................. 9 1. Literatuurstudie .............................................................................................................11 1.1. 1.1.1. Bio-ethanol ......................................................................................................11 1.1.2. Biodiesel .........................................................................................................11 1.2. Lignocellulose ........................................................................................................12 1.2.1. Cellulose .........................................................................................................13 1.2.2. Hemicellulose ..................................................................................................14 1.2.3. Lignine ............................................................................................................15 1.2.4. Voorbehandeling .............................................................................................15 1.2.5. Inhibitoren .......................................................................................................17 1.3. Valorisatie van papier .............................................................................................18 1.3.1. Pulp- en papierproductie .................................................................................18 1.3.2. Samenstelling .................................................................................................22 1.3.3. Papiernevenstromen voor valorisatie naar fermenteerbare suikers .................24 1.4. 2. Situering .................................................................................................................11 Saccharificatie ........................................................................................................26 1.4.1. Cellulasen .......................................................................................................26 1.4.2. Hemicellulasen ................................................................................................27 1.4.3. Mono-oxygenasen...........................................................................................27 1.4.4. Enzymcocktails ...............................................................................................27 1.5. Fermentatie ............................................................................................................29 1.6. Uitdagingen en strategieën.....................................................................................30 Materialen en methoden ................................................................................................32 2.1. Papierstromen ........................................................................................................32 2.1.1. Mechanische voorbehandeling ........................................................................33 2.1.2. Chemische voorbehandeling ...........................................................................33 3 2.1.3. Samenvatting ..................................................................................................34 2.1.4. SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR ..............................................................35 2.1.5. SITA_PULP_SCHROEFPERS ........................................................................36 2.2. 2.2.1. Compositionele analyse ..................................................................................37 2.2.2. Zetmeel bepaling.............................................................................................39 2.2.3. CaCO3 bepaling ..............................................................................................40 2.3. Enzymdosagecurve 2%DS ..............................................................................41 2.3.2. Activiteit enzym ...............................................................................................42 2.3.3. Invloed van inorganics op hydrolyse................................................................43 Uitdagingen ............................................................................................................44 2.4.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch .................................................................44 2.4.2. CaCO3 verwijderen..........................................................................................46 Resultaten .....................................................................................................................49 3.1. Samenstelling papier ..............................................................................................49 3.1.1. Massabalans papierstromen schroefpers ........................................................49 3.1.2. Zetmeel bepaling.............................................................................................50 3.1.3. CaCO3 bepaling ..............................................................................................52 3.2. Saccharificatie ........................................................................................................53 3.2.1. Xylose-opbrengst ............................................................................................54 3.2.2. Activiteit industriële enzymcocktail ..................................................................56 3.2.3. Invloed van inorganics op hydrolyse................................................................58 3.3. 4. Saccharificatie ........................................................................................................41 2.3.1. 2.4. 3. Samenstelling papier ..............................................................................................37 Uitdagingen ............................................................................................................61 3.3.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch .................................................................61 3.3.2. CaCO3 verwijderen..........................................................................................64 Bespreking ....................................................................................................................66 4.1. Papierstromen ........................................................................................................66 4.1.1. Samenstelling en saccharificatiepotentieel ......................................................66 4.1.2. Zetmeel bepaling.............................................................................................67 4.1.3. CaCO3 bepaling ..............................................................................................68 4.1.4. Xylose-opbrengst ............................................................................................68 4.2. Activiteit industriële enzymcocktail .........................................................................68 4 4.3. Invloed van inorganics op hydrolyse .......................................................................69 4.4. Uitdagingen ............................................................................................................70 4.4.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch .................................................................70 4.4.2. CaCO3 verwijderen..........................................................................................71 4.5. Industrieel gericht ...................................................................................................72 4.5.1. Schatting opbrengst ethanol ............................................................................72 4.5.2. Proces .............................................................................................................74 Algemeen besluit ..................................................................................................................75 Referentielijst .......................................................................................................................77 5 Lijst met figuren Figuur 1: Transesterificatie van olie naar biodiesel7 ..............................................................12 Figuur 2: Celwand van de plant10 .........................................................................................12 Figuur 3: Structuur cellulose13 ..............................................................................................13 Figuur 4: Kristallijne (c) en amorfe (a) gebieden van cellulose13 ...........................................14 Figuur 5: Galactoglucomannaan16 ........................................................................................15 Figuur 6: Arabinoglucuronoxylaan16......................................................................................15 Figuur 7: Glucuronoxylaan16 .................................................................................................15 Figuur 8: Voorstelling voorbehandeling van lignocellulose19 .................................................16 Figuur 9: Vorming van inhibitoren8........................................................................................17 Figuur 10: Papieroppervlak22 ................................................................................................20 Figuur 11: Papieroppervlak met pre-coatingslaag: coatingslaag volgt oppervlak van figuur22 .............................................................................................................................................21 Figuur 12: Papieroppervlak met pre-coatingslaag22 ..............................................................21 Figuur 13: Papieroppervlak na coaten (1 laagje)22 ................................................................22 Figuur 14: Papieroppervlak na coaten (2 laagjes)22 ..............................................................22 Figuur 15: Werking cellulasen (1: Endoglucanase, 2: Cellobiohydrolyase, 3: β-glucosidase, NR: niet-reducerend einde, R: reducerend einde, C: kristallijne regio’s)13.............................26 Figuur 16: Glucomannaanstructuur afbraak enzymen (wit: glucose, lichtblauw: mannose, donkerblauw: galactose, driehoek: acetaatgroep, bol met lijn: reducerend uiteinde)36 ..........27 Figuur 17: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp ..............................................................28 Figuur 18: Temperatuur profiel enzymcocktail van Dupont bij pH 5.0. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp .....................................28 Figuur 19: Uitdagingen en strategieën voor de valorisatie van papier ...................................31 Figuur 20: Processtappen SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR .........................................35 Figuur 21: Reactie zuur en CaCO3: vorming van CO2-gasbellen ..........................................48 Figuur 22: Massabalans papierstromen schroefpers ............................................................49 Figuur 23: Resultaat lugoltest ...............................................................................................50 Figuur 24: Zetmeelbepaling ..................................................................................................51 Figuur 25: Saccharificatiepotentieel papierstromen ..............................................................53 Figuur 26: Xylose-en glucose-opbrengst SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR ...................54 Figuur 27: %rendement xylose en glucose SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR ................55 Figuur 28: Activiteit bepaling enzymcocktail Novozymes ......................................................56 Figuur 29: Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes .........................................................................................................57 Figuur 30: Saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen................................58 Figuur 31: Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen .............59 Figuur 32: Effect pH na saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen........................................................................................................................60 6 Figuur 33: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp ..............................................................60 Figuur 34: Semi-SSF SITA_SUPRATON..............................................................................62 Figuur 35: Xylose-opbrengst bij Semi-SSF SITA_SUPRATON.............................................63 Figuur 36: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: saccharificatie ......................................................................................................................64 Figuur 37: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp ..............................................................69 Figuur 38: Schema van proces (1: pulper, 2: metaal- en plastiekseparator, 3: jetcooker, 4: schroefpers, 5: schroefdecantor) ..........................................................................................74 7 Lijst met tabellen Tabel 1: Samenstelling van verschillende types lignocellulose biomassa materialen12 .........13 Tabel 2: Overzicht pentosen, hexosen en uronzuren aanwezig in hemicellulose15, 16 ...........14 Tabel 3: Samenstelling papier ..............................................................................................23 Tabel 4: Samenstelling inorganics28 .....................................................................................23 Tabel 5: Reactiecondities zure voorbehandeling ..................................................................33 Tabel 6: Beschikbare papierstromen en uitleg ......................................................................34 Tabel 7: Stromen schroefpers ..............................................................................................36 Tabel 8: Omstandigheden HPAEC-PAD ...............................................................................39 Tabel 9: Samenstelling papierstromen .................................................................................49 Tabel 10: Zetmeelbepaling ...................................................................................................51 Tabel 11: CaCO3 bepaling TGA............................................................................................52 Tabel 12: CaCO3 bepaling ICP-AES.....................................................................................52 Tabel 13: Saccharificatiepotentieel papierstromen ...............................................................53 Tabel 14: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR ...................................................................................55 Tabel 15: Xylose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR ...................................................................................55 Tabel 16: glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes ........57 Tabel 17: Volume enzym toegevoegd ..................................................................................57 Tabel 18: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen........................................................................................................................58 Tabel 19: pH na saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen .......................58 Tabel 20: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen ......................................................59 Tabel 21: pH na saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen ....59 Tabel 22: Verloop Semi-SSF: stijging in %DS en daling in FPU/gDS ...................................61 Tabel 23: Glucose-opbrengst en rendementen Semi-SSF SITA_SUPRATON .....................61 Tabel 24: Xylose-opbrengst en rendementen Semi-SSF SITA_SUPRATON........................62 Tabel 25: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: saccharificatie ......................................................................................................................64 Tabel 26: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: CaCO3 bepaling ...............................................................................................................................65 8 Inleiding Deze thesis gaat over de valorisatie van lignocellulose nevenstromen, meer specifiek over papiernevenstromen. In Vlaanderen worden beschikbare nevenstromen onderzocht, die in grote hoeveelheden voorkomen en potentieel hebben voor de valorisatie naar biobrandstoffen of bio-chemicaliën. Oud papier en reststromen van de papierproductie afkomstig van de bedrijven SITA, VPK en SAPPI, zijn enkele van die potentiële nevenstromen. Hun samenstelling en saccharificatiepotentieel worden onderzocht. Vervolgens worden de moeilijkheden naar voor gebracht welke kunnen optreden naar opschaling toe. In het eerste deel van de masterproef wordt in de literatuurstudie een algemeen beeld geschetst over de valorisatie van lignocellulose biomassa (specifiek papierstromen) met de kennis en vorderingen die in de literatuur al te vinden zijn over dit onderwerp. De basisbegrippen over lignocellulose biomassa en het doel van een voorbehandeling worden nog eens uitgelegd. Daarna wordt de pulp- en papierproductie uitvoerig besproken omdat tijdens de papierproductie componenten op verschillende momenten worden toegevoegd die het papier betere eigenschappen geven. Deze componenten kunnen een negatieve invloed hebben op de enzymatische hydrolyse wat verder onderzocht zal worden. Vervolgens worden de basisbegrippen voor de valorisatie van papier nog eens toegelicht, namelijk de saccharificatie en de fermentatie. Om de valorisatie van papiernevenstromen op grote schaal uit te kunnen voeren, zal met verschillende zaken rekening moeten gehouden worden. Het doel is om papier te valoriseren naar bio-ethanol op zo’n kort mogelijk tijd en met zo’n laag mogelijke enzymconcentratie op voorwaarde dat het rendement nog hoog genoeg is. Om een hoge ethanolopbrengst te verkrijgen, zal bovendien het drogestofgehalte, waarbij de high-troughput experimenten gehouden worden, opgedreven moeten worden. Hierbij ontstaan er echter verschillende problemen, namelijk moeilijkheden met de menging en een hogere concentratie aan inhibitoren. Bovendien wordt bij industriële omstandigheden de pH niet meer gestuurd met buffers maar met toevoeging van zuur, wat op zijn beurt nieuwe uitdagingen met zich meebrengt. Vervolgens worden de experimenten, uitgevoerd gedurende de stageperiode, beschreven in ‘materialen en methoden’. De beschikbare papierstromen in Vlaanderen worden eerst opgesomd waarbij sommige papierstromen mechanisch of chemisch voorbehandeld zijn. Vervolgens wordt de samenstelling van al deze papierstromen bepaald. Aangezien tijdens het papierproductieproces zetmeel en CaCO3 worden toegevoegd als bindmiddel, en vul- en coatingstof respectievelijk, worden deze componenten ook gekwantificeerd. Het saccharificatiepotentieel van de papierstromen wordt vervolgens bij lage drogestofgehalte geanalyseerd met een industriële enzymcocktail van Dupont. Deze enzymcocktail zal ook vergeleken worden met een industriële enzymcocktail van Novozymes, waarvan de activiteit bepaald zal worden. De invloed van de componenten toegevoegd tijdens de papierproductie, op de enzymatische hydrolyse zal ook geanalyseerd worden. Voor de opschaling wordt gewerkt aan hogere drogestofgehaltes aangezien dit een hogere suiker- en 9 ethanolopbrengst levert. Dit geeft echter een aantal problemen, zoals voorheen aangehaald. Het invoeren van een Semi-SSF met een Fed Batch systeem is een van de strategieën om daarmee om te gaan. Dit wordt ook in de praktijk uitgetest. Daarbovenop kunnen tijdens het aanzuren van het papier tot gewenste pH, reacties ontstaan tussen het zuur en CaCO3 of andere componenten aanwezig in het papier. Dit wordt in detail onderzocht. Tot slot worden de resultaten van de experimenten besproken. 10 1. Literatuurstudie 1.1. Situering Biomassa wordt als grondstof gebruikt om op een duurzame manier biobrandstoffen of andere chemische producten te produceren. Daarnaast wordt biomassa ook gebruikt voor de generatie van warmte en elektriciteit1. Biobrandstoffen geven een energiezekerheid aan landen die fossiele brandstoffen importeren en ze hebben ook voordelen voor het milieu2. Het gebruik van biobrandstoffen vermindert de uitstoot van de broeikasgassen. Het verbranden van biomassa geeft ongeveer hetzelfde gehalte aan CO2 zoals het verbranden van fossiele brandstoffen. Maar de CO2 die vrij komt bij het verbranden van biomassa wordt gecompenseerd door de CO2 die wordt opgenomen tijdens de groei van de biomassa3. Biobrandstoffen kunnen onderverdeeld worden in eerste, tweede en derde generatie biobrandstoffen. 1.1.1. Bio-ethanol Bio-ethanol geproduceerd uit zetmeel- en suikerhoudende gewassen zoals granen en suikerbieten of suikerriet, worden eerste generatie brandstoffen genoemd4. De grondstoffen van de eerste generatie biobrandstoffen staan in rechtstreekse of onrechtstreekse concurrentie met de voedsel- en voederproductie, wat een effect kan hebben op de prijzen van de grondstoffen. Alternatieven worden gezocht, namelijk de productie van bio-ethanol op basis van niet-eetbare delen van gewassen met als hoofdcomponent lignocellulose. Dit wordt de tweede generatie biobrandstof genoemd. Lignocellulose is een relatief goedkoop en overvloedig polymeer, onder andere aanwezig in landbouwafval (tarwestro, maïsstengels, suikerrietbagasse), industriële reststromen (bijvoorbeeld pulp- en papierindustrie), bosbouwresiduen en vast stedelijk afval5. Ook toegewijde gewassen zoals Miscanthus, olifantsgras of short rotation populier kunnen als tweede generatie grondstof gebruikt worden. Bio-ethanol wordt meestal gemengd met benzine (in een zuiver of afgeleide vorm, bekend als ethyl tertiair butylether of ETBE). Als 30% of meer bio-ethanol gemengd wordt met benzine, kan dit enkel gebruikt worden in aangepaste motoren2. 1.1.2. Biodiesel De grondstof voor de productie van biodiesel zijn olie- en vethoudende gewassen, bijvoorbeeld palmolie4. Er worden ook niet-eetbare oliën ingezet als grondstof zoals afvaloliën (bijvoorbeeld gebruikt frituurvet) of dierlijke vetten. Maar omdat de beschikbare hoeveelheden van deze afvaloliën en dierlijke vetten klein zijn, kijkt men uit naar de derde generatie biobrandstoffen, namelijk oliën uit microalgen6. Oliën en vetten zijn triglyceriden (drie vetzuren veresterd met glycerol). De triglyceriden ondergaan een transesterificatie 11 onder invloed van een katalysator. De reactie wordt voorgesteld op figuur 1. Dit levert het hoofdproduct biodiesel op, namelijk methylesters (vetzuren), en een bijproduct glycerol7. Biodiesel kan gemakkelijk gebruikt worden in de meeste bestaande motoren gemengd met conventionele diesel of in tegenstelling tot bio-ethanol ook in zuivere vorm2. Figuur 1: Transesterificatie van olie naar biodiesel7 1.2. Lignocellulose Lignocellulose is een overvloedig hernieuwbare bron voor de productie van biobrandstoffen of andere toepassingen zoals chemicaliën en polymeren. Lignocellulose grondstoffen zijn residuen afkomstig van de land- en bosbouw, gewassen, oud papier of residuen van de pulpen papierproductie8. Plantaardige biomassa is voor een groot deel opgebouwd uit lignocellulose (een matrix van cellulose, hemicellulose en lignine). Daarnaast bevat het ook kleine hoeveelheden proteïnen, mineralen en andere niet-structurele bestanddelen. Met deze niet-structurele bestanddelen worden materialen bedoeld die extraheerbaar zijn door middel van water of solventen. Bijvoorbeeld door een waterextractie worden bodemdeeltjes, meststoffen en niet-structurele, laagmoleculaire koolhydraten zoals sucrose verwijderd. Extracties met organische solventen (zoals ethanol of tolueen) kunnen wassen, vetten en harsen verwijderen9. Lignocellulose bevindt zich in de celwand van de plant en zorgt voor de structuur van de plant. De celwand, voorgesteld in figuur 2, bevat cellulosemicrofibrillen, hemicellulose, pectine, lignine en oplosbare proteïnen10. Figuur 2: Celwand van de plant10 12 De hoofdcomponenten van lignocellulose zijn cellulose, hemicellulose en lignine. Cellulose is een homopolysaccharide dat bestaat uit glucose-eenheden verbonden met β-1,4 verbindingen. Hemicellulose is een vertakte heteropolysaccharide van hexose en pentose suikereenheden die acetylgroepen kunnen bevatten. Lignine is opgebouwd uit aromatische componenten8, 11. Deze hoofdcomponenten worden verder nog eens in detail uitgelegd. De verhouding van deze drie componenten varieert afhankelijk van de soort plant. De samenstelling van verschillende soorten lignocellulose biomassa staat uitgedrukt in tabel 1 (uitgedrukt in gehaltes ten opzichte van droge fractie). Tabel 1: Samenstelling van verschillende types lignocellulose biomassa materialen12 Hardhout (loofbomen) bevat meer cellulose en hemicellulose (78,8%) dan zachthout (naaldbomen) (70,3%). Er is dus meer lignine aanwezig in naaldbomen (29,2%) dan in loofbomen (21,7%)12. 1.2.1. Cellulose Cellulose is een lineair polymeer dat bestaat uit glucose-eenheden verbonden door een β1,4-binding (zie figuur 3). Figuur 3: Structuur cellulose13 De cellulosemoleculen en –ketens worden verbonden door Van der Waals – interacties en waterstofbruggen waardoor een sterk structureel complex wordt gevormd13. Meerdere celluloseketens vormen bundels, microfibrillen genaamd, die parallel ten opzichte van elkaar zijn opgesteld. Cellulose bestaat uit kristallijne en amorfe gebieden (zie figuur 4). Kristallijne gebieden bevatten cellulosemoleculen die in deze bundels sterk geordend zijn. In amorfe gebieden 13 komen krommingen en vervormingen voor en zijn de moleculen minder compact13. Toch blijft de totale cellulosestructuur sterk omdat deze amorfe gebieden min of meer homogeen verspreid liggen10. Figuur 4: Kristallijne (c) en amorfe (a) gebieden van cellulose13 Tijdens de hydrolyse wordt cellulose afgebroken tot vrije glucosemoleculen door de additie van water (= versuikering of saccharificatie). De graad van polymerisatie (DP) van celluloseketens varieert van 500 tot 25 00014. 1.2.2. Hemicellulose Hemicellulose bestaat uit een hoofdketen (β-1,4-verbonden monosacchariden) met vertakkingen bestaande uit suikers, gecarboxyleerde of geacetyleerde suikers13. Hemicellulose bevat pentosen (xylose en arabinose), hexosen (mannose, glucose en galactose) en/of uronzuren (glucuronzuur, methylgalacturonzuur en galacturonzuur). Ook een kleine hoeveelheid rhamnose en fucose kan aanwezig zijn15. Een overzicht van de meest voorkomende monosacchariden en zuren in hemicellulose staan in de volgende tabel: Tabel 2: Overzicht pentosen, hexosen en uronzuren aanwezig in hemicellulose15, 16 Pentosen Hexosen Uronzuren D-xylose D-mannose D-glucuronzuur L-arabinose D-glucose D-galactose De meest voorkomende hoofdketens van hemicellulosen zijn xylanen en glucomannanen15. In naaldbomen zijn de hoofdketens galactoglucomannaan en arabinoglucuronoxylaan het meest aanwezig17, 16, 13. In loofbomen is de hoofdketen glucuronoxylaan17, 13, 15. Deze 14 hoofdketens worden in figuur 5, 6 en 7 afgebeeld. De legende van de monosacchariden staat gegeven in tabel 2. Figuur 5: Galactoglucomannaan16 Figuur 6: Arabinoglucuronoxylaan16 Figuur 7: Glucuronoxylaan16 Hemicellulose doet dienst als de verbinding tussen lignine en de cellulosevezels en geeft het cellulose-hemicellulose-lignine netwerk meer stevigheid. Het is meer oplosbaar dan cellulose en is meer vertakt met een DP van 100 tot 20014. Hemicellulose wordt gemakkelijker gehydrolyseerd vergeleken met cellulose vanwege deze vertakte, amorfe aard12. 1.2.3. Lignine Lignine is een amorfe heteropolymeer bestaande uit drie verschillende fenylpropaaneenheden (p-coumaryl, coniferyl en sinapyl alcohol) die bijeengehouden worden door verschillende soorten verbindingen, vooral etherverbindingen8, 18. 1.2.4. Voorbehandeling Aangezien lignocellulose een zeer recalcitrante structuur heeft en dus moeilijk te hydrolyseren is, is een voorbehandeling noodzakelijk om cellulose (en hemicellulose) toegankelijker te maken voor de enzymen die cellulose (en hemicellulose) omzetten naar monomeren19. Het doel van deze voorbehandeling is om de structuur van de celwand af te breken door het verminderen van cellulosekristalliniteit, graad van polymerisatie en deeltjesgrootte en het 15 verwijderen van lignine en/of hemicellulose20. De volgende figuur stelt een voorbehandeling schematisch voor. Figuur 8: Voorstelling voorbehandeling van lignocellulose19 Er zijn tal van verschillende voorbehandelingen; fysicochemische, chemische en biologische. De voorbehandelingen hebben verschillende effecten op de hoofdcomponenten van de biomassa. De zure en alkalische voorbehandelingen worden hier kort besproken. Zure voorbehandelingen hydrolyseren de hemicellulosefractie terwijl het grootste deel van het cellulose en lignine intact blijft in de residuele vaste stoffen. Het meest gebruikte zuur is verdund zwavelzuur. De alkalische voorbehandelingen hebben meer een effect op de ligninecomponent en laten hemicellulose en cellulose grotendeels intact11. Tijdens de zure voorbehandeling komen er oligo- en monosacchariden vrij. Deze suikers worden bij voorkeur ook gevaloriseerd in de fermentatiestap door C5 fermenterende microorganismen om een gunstig totaal economisch proces te realiseren, aangezien het hemicellulosegehalte in de biomassa niet te verwaarlozen is21. 16 1.2.5. Inhibitoren Bij een zure voorbehandeling wordt hemicellulose gehydrolyseerd wat leidt tot de vorming van al dan niet gecarboxyleerde pentose-, hexosesuikers en azijnzuur, voorgesteld op figuur 9. Door dehydratatie van die C5- en C6-suikers, ontstaan furfural en hydroxymethylfurfural (HMF) wat inhiberend werkt op de gist tijdens de fermentatie4. Lignine blijft samen met het overgrote deel van cellulose als een vast residu over, maar een klein deel is afgebroken tot fenolen en andere aromatische componenten8. Figuur 9: Vorming van inhibitoren8 17 1.3. Valorisatie van papier Oud papier en reststromen afkomstig van de papierproductie zijn nevenstromen met een groot valorisatiepotentieel. Om een beter zicht te krijgen over wat de samenstelling van papier is, wordt het proces besproken om pulp en vervolgens papier te produceren. Nadien zal duidelijk worden welke componenten er in het papier zitten en wanneer ze tijdens het pulp- en papierproces worden toegevoegd. Deze componenten (niet aanwezig in conventionele lignocellulose biomassa) kunnen een negatieve invloed hebben op de enzymatische hydrolyse. Er wordt naar methodes gezocht om deze inhibitoren te kwantificeren en te verwijderen. Ten slotte worden de papiernevenstromen beschikbaar in Vlaanderen opgesomd. 1.3.1. Pulp- en papierproductie Papier wordt gemaakt van hout. In België gebruikt het bedrijf SAPPI, te Lanaken, hout of houtsnippers voor de papierproductie. Het hout komt ofwel van loofbomen, zoals de berk, populier, beuk en eucalyptus, ofwel van naaldbomen zoals de den, spar en pijnboom. Naaldbomen hebben langere vezels dan loofbomen en vormen in het algemeen sterker papier. Bij aankomst van het hout in de papierfabriek, wordt de schors verwijderd en wordt het hout verder verkleind. Houtsnippers zijn afkomstig van industriële zagerijen22. Oud papier kan ook als grondstof gebruikt worden in gerecycleerd papier. De recyclage van papier kan niet oneindig blijven doorgaan omdat de kwaliteit van de vezels vermindert, de vezels geraken namelijk beschadigd en worden korter. Gemiddeld kan een vezel 2 tot 5 keer hergebruikt worden23. Pulpproductie Het verpulpen kan op verschillende manieren gebeuren. Hierbij wordt lignine deels of volledig verwijderd, afhankelijk van de verpulpingsmethode. De manier van verpulpen heeft een invloed op de fysicochemische eigenschappen van de vezels in het papier en dus ook onrechtstreeks op de hydrolyseerbaarheid. Hout kan mechanisch of chemisch verpulpt worden. Mechanische pulp Mechanisch pulpen kan op verschillende manieren gebeuren; bij het ‘stone ground wood proces’ wordt hout geperst tegen een steen in aanwezigheid van water. Het ‘pressurized ground wood proces’ is gelijkaardig, maar het wordt uitgevoerd bij een hogere druk om sterkere pulp te produceren. Bij het ‘thermomechanisch pulpproces (TMP)’ wordt stoom op de houtsnippers aangevoerd waarna ze vervolgens geperst worden tussen twee grote roterende schijven24. Bij het ‘chemithermomechanisch pulpproces (CTMP)’ worden de houtsnippers blootgesteld aan stoom en aan chemicaliën24. Hierbij worden de houthaksels eerst geweekt in 18 natriumsulfiet en met stoom verwarmd waardoor de lignine zacht wordt. Daarna worden de haksels ontrafeld door ze tussen twee metalen schijven met messen te malen25. In SAPPI, te Lanaken, wordt gewerkt met het CTMP proces. De pulp wordt tenslotte gebleekt. Meestal gebeurt dit met waterstofperoxide25. Chemische pulp De pulp wordt gekookt in een chemische oplossing waarbij het lignine verwijderd wordt. Sulfaat en sulfiet pulp worden onderscheiden, afhankelijk welke chemicaliën gebruikt worden26. Het sulfaat (Kraft) proces is een alkalisch proces. De houtpartikels worden gekookt bij hoge pH waarbij een groot deel van de aanwezige lignine verwijderd wordt en enkel de cellulosevezels overblijven. Na het koken worden de cellulosevezels afgescheiden en wordt deze donkerbruinachtige pulp gebleekt. Het meest gebruikte bleekmiddel is chloordioxide ClO2. Er kan ook zuurstof, waterstofperoxide of ozon gebruikt worden25. Het sulfiet proces, een ouder proces, gebruikt andere chemicaliën om lignine te verwijderen van de houtvezels. Eerst wijzigt het zuur H2SO3 chemisch de lignine, vervolgens na toevoeging van alkali wordt het lignine oplosbaar in water. Dit proces produceert een minder sterk pulp dan het Kraft proces. Deze pulp is lichtbruin en moet ook nog gebleekt worden, maar in mindere mate als bij het Kraft proces24. Virgin vs recycled pulp De bovenstaande pulpmethodes (zowel mechanisch als chemisch) worden gebruikt bij het maken van ‘virgin pulp’. Bij oud papier wordt het papier opnieuw verpulpt (‘recycled pulp’), maar volgt het een andere procedure omdat het al eens verpulpt is geweest. De vezels van oud papier worden in suspensie gebracht met water. Dit mengsel wordt mechanisch gescheiden van onzuiverheden zoals nietjes, lak, vernis, lijmresten, stukjes plastiek, touw… De lange vezels worden soms gescheiden van de korte. Bijkomend kan de pulp ook ontinkt worden via flotatie. De pulp wordt hierbij gewassen in aanwezigheid van luchtbelletjes waardoor de inkt naar boven komt te drijven25. Pulp afkomstig van oud papier moet minder gebleekt worden omdat het al eens gebleekt is geweest24. Papierproductie Tijdens het proces voor de papierproductie worden op verschillende momenten componenten toegevoegd om het papier betere eigenschappen te geven. Het proces voor de papierproductie dat hieronder beschreven wordt, is gebaseerd op het algemeen proces dat SAPPI gebruikt22, 26. 19 Grondstoffen De pulp wordt gemengd met water. Water is het belangrijkste procesmateriaal. Voor 1 kg papier is ongeveer 100l water nodig. Dan wordt de pulp verkleind met behulp van een reeks roterende en vaste messen. Papier dat enkel uit houtvezels zou bestaan, zou een ruw papier met ongelijke dichtheid geven. Daarom worden vulstoffen toegevoegd aan het papier, zoals calciumcarbonaat en kaoline. Vulstoffen hebben meerdere doelen; ze maken het papier meer opaak en geven het een meer gecontroleerde dichtheid. Het oppervlak is gesloten, en het geeft het papier een heldere tint. Naast mineralen zoals kaoline en titaniumdioxide, maakt het moderne productieproces van papier uitvoerig gebruik van calciumcarbonaat, wat een extra voordeel levert, namelijk het papier is beter bestand tegen veroudering. Het totaal percentage aan vulstoffen kan oplopen tot 30%. Het water en de vulstoffen worden gemengd in een reactor26. Papiermachine In de papiermachine wordt de pulp omgezet in een laag onafgewerkt papier. Het bestaat uit een reeks van productieprocessen waar water uit de pulp wordt verwijderd via verschillende systemen met behulp van roterende en stationaire rollen. Verschillende persen en warmte (bijvoorbeeld door droogcilinders) worden gebruikt om de pulp te ontwateren. Het gedroogd vel papier wordt vervolgens door een kalandermachine gestuurd tussen twee gepolijste stalen cilinders op een bepaalde afstand van elkaar afgesteld, zodat de papierdikte gelijkmatig wordt. Dan wordt de oppervlakte van het papier behandeld door middel van een ‘size pers’ en een ‘film pers’. De ‘size pers’ is geïntegreerd in de papiermachine. Het bestaat uit een paar zachte rollen, meestal gecoat met rubber. Hier wordt ook zetmeel toegevoegd om het papieroppervlak sterker te maken; dit zorgt ervoor dat het papieroppervlak ‘gesloten’ wordt. ‘Sizing’ bevordert het droogproces van de inkt tijdens het printen op het oppervlak van het papier, in plaats van geabsorbeerd te worden in het papier. Het verhoogt de kleurintensiteit, verbetert de sterkte van het oppervlak en de waterbestendigheid van het papier. De ‘size pers’ wordt veel gebruikt om het papier voor te bereiden op het volgende proces, namelijk de coating. Door middel van de ‘film pers’ wordt een eerste laagje gecoat op het papier (een voordosering). Er ontstaat een uniforme coatingslaag die het oppervlak van het papier volgt (zie figuur 10 en 11). Na elke coating wordt het oppervlak gedroogd26. Figuur 10: Papieroppervlak22 20 Figuur 11: Papieroppervlak met pre-coatingslaag: coatingslaag volgt oppervlak van figuur22 Verdere behandeling en afwerkingsprocessen Coating Gecoat papier heeft veel voordelen. Het verbetert de optische en tastbare eigenschappen – witheid en tint, glans en gladheid – maar het verbetert ook het printgedrag. Bij het coaten van papier wordt een laag pigmenten en bindmiddelen op het oppervlak aangebracht. Er kunnen meerdere lagen gecoat worden. De coatingcomponenten worden gemengd volgens nauwkeurige recepten in tanks in de ‘coating kitchen’. De belangrijkste coatingcomponent is calciumcarbonaat, die het oppervlak van het papier wit maakt, maar de coatingoplossing kan ook klei-of talkpoeder bevatten. Deze componenten zijn poederachtig en daarom worden bindingsmiddelen gebruikt zodat de coatingcomponenten zich aan elkaar vasthechten en aan het papier. Bindmiddelen kunnen natuurlijk zetmeel of zuiver synthetische componenten zoals latex zijn. Om een gladder oppervlak te creëren, worden meer dan twee lagen gecoat per zijde. Het proces gebeurt met behulp van een mes, ‘blade coating’ genoemd. Hierbij wordt een overtollige laag coating op het papier aangebracht en dan gedeeltelijk afgeschraapt met een stalen mes wat een uniform oppervlak oplevert (zie figuur). Eerst wordt op één zijde gecoat en dan wordt het papier gedroogd en dan op een andere zijde (opnieuw gevolgd door het droogproces)26. Figuur 12: Papieroppervlak met pre-coatingslaag22 21 Figuur 13: Papieroppervlak na coaten (1 laagje)22 Figuur 14: Papieroppervlak na coaten (2 laagjes)22 Afwerking Het papier heeft na het coaten al de juiste basiskenmerken en de optimale coatingsamenhang, maar nog niet een perfecte afwerking. Dit wordt bereikt tijdens het kalanderen. Dit wordt gebruikt om het papieroppervlak extra glad en glanzend te maken. Het papier passeert door een aantal rollen, waar bij elke rol een bepaalde druk en temperatuur heerst. Deze rollen hebben verschillende oppervlakken, zoals hard staal en zacht rubber, afhankelijk welk type glans en oppervlaktebehandeling vereist is26. Het papier wordt vervolgens gesneden op de juiste grootte, verpakt en opgeslagen in een magazijn waar het klaar is voor de verkoop. 1.3.2. Samenstelling Papier bestaat dus niet enkel uit cellulose, hemicellulose en lignine, maar ook uit vulstoffen, zetmeel, sizing-middelen, coatingstoffen en bindingsmiddelen die worden toegevoegd tijdens het papierproductie-proces. In tabel 3 wordt de samenstelling van papier voorgesteld. De vulen coatingstoffen zijn anorganische componenten en worden omschreven als de ‘inorganics’. Deze componenten kunnen een invloed hebben op de enzymatische hydrolyse. Zetmeel wordt ook toegevoegd tijdens het papierproductie-proces en is een bron voor glucose indien het niet verloren gaat bij het verpulpen. Het lignine is in mindere mate aanwezig, aangezien het papier al een verpulping ondergaan heeft tijdens het papierproductie-proces. 22 Tabel 3: Samenstelling papier Samenstelling Lignocellulose Cellulose Hemicellulose Lignine Vulstoffen CaCO3, kaoline, titaniumdioxide Zetmeel Sizing-middelen Coatingstoffen CaCO3, kaoline, talk Bindingsmiddelen Zetmeel Oud papier dat wordt opgehaald, heeft dezelfde samenstelling, maar inclusief inktcomponenten en onzuiverheden (plastiek, nietjes, lijmresten…). Inorganics Als vul- en coatingstof wordt tegenwoordig CaCO3 het meest gebruikt. Bij een lage pH is CaCO3 niet chemisch inert en kan het met een zuur reageren. In tegenstelling tot CaCO3, is kaoline chemisch inert over een relatief breed pH gebied27. Vroeger werd kaoline meer gebruikt dan nu. Titaniumdioxide en talk worden maar in kleine hoeveelheden gebruikt. Er bestaan ook nog andere anorganische componenten die gebruikt worden als vulstof of coating, zoals silica, aluminosilicaat, aluminum trihydraat… In Noord-Amerika wordt voor 83% aan CaCO3 gebruikt als vulstof in de papierindustrie28. De samenstelling van de inorganics CaCO3, kaoline, titaniumdioxide en talk staan in tabel 4. Tabel 4: Samenstelling inorganics28 Inorganics Samenstelling CaCO3 98-100% CaCO3 Kaoline 39% Al2O3, 46% SiO2, 13% H2O Titaniumdioxide 96% TiO2 Talk 63% SiO2, 32% MgO, 5%H2O Deze inorganics kunnen een effect hebben op de hydrolyse-opbrengst door de cellulaseactiviteit te inhiberen of een pH-verandering te veroorzaken. Wang et al. onderzochten het effect van CaCO3 op de enzymatische hydrolyse, met als resultaat dat het CaCO3 een pHverandering veroorzaakt waardoor de hydrolyse-opbrengst vermindert29. Om het CaCO3 te verwijderen werd het papier ‘gewassen’ met zuur waardoor het CaCO3 werd omgezet29. De inorganics CaCO3, kaoline en talk kunnen gedetecteerd worden via een thermogravimetrische analyse (TGA) van TAPPI. Het kaolinegehalte kan echter niet precies bepaald worden omdat er een overlap is voor de thermische decompositie temperatuur van de organische fractie en voor die van kaoline. Bij een temperatuur van 400°C tot 550°C begint de kaoline dehydroxylatie, terwijl de decompositie van cellulose dan eindigt30. Talk kan praktisch ook niet bepaald worden omdat de dehydroxylatie van talk van 900°C tot 23 1000°C optreedt30. Deze hoge temperaturen kunnen met de moffeloven in het labo niet bereikt worden. Aangezien kaoline en talk in mindere mate voorkomen dan CaCO3, zal enkel CaCO3 bepaald worden via de thermogravimetrische analyse. CaCO3 wordt bepaald door één reactie waarbij massaverlies veroorzaakt wordt over het temperatuursinterval van 607°C tot 803°C. Wegens praktische redenen wordt het temperatuursinterval 575°C-800°C genomen aangezien het asgehalte van lignocellulose biomassa bepaald wordt bij 575°C. Het verlies in massa is te wijten aan de calcinatie reactie waar CO2 gas wordt vrijgelaten en het vast residu CaO geproduceerd wordt30. De reactie gaat als volgt: Ca2+ kan ook bepaald worden via een ICP-AES, wat dus omgerekend kan worden naar CaCO3 (in de veronderstelling dat alle Ca2+-ionen in de CaCO3 voorkomen, wat zal leiden naar een overschatting). In deze thesis zal dus de procedure van TAPPI gebruikt worden om CaCO3 te bepalen omdat deze procedure specifiek op papier is gericht en deze resultaten zullen dan vergeleken worden met de analyse van Ca2+ uitgevoerd via ICP-AES. TAPPI heeft bovendien nog een andere procedure ter beschikking om de alkaliniteit van papier te bepalen in termen van CaCO3, namelijk ‘Alkalinity of paper as calcium carbonate (alkaline reserve of paper)’31. Deze procedure lijkt zeer interessant, maar is niet gratis beschikbaar. 1.3.3. Papiernevenstromen voor valorisatie naar fermenteerbare suikers De UGent werkt samen met de Bio Base Europe Pilot Plant (BBEPP) aan het project VISIONS, ondersteund door de Flemish Agency for Innovation by Science and Technology (IWT). In het VISIONS project wordt een inventaris van organische nevenstromen en bijproducten opgesteld die beschikbaar zijn in Vlaanderen. De producten worden geclusterd afhankelijk van hun samenstelling. Voor elke cluster, wordt een efficiënte procestechnologie vastgesteld, die de nevenstroom in een waardevolle bron omzet32. In deze thesis wordt specifiek op papierstromen gewerkt. Binnen VISIONS zijn een aantal papierstromen aangereikt ter valorisatie, afkomstig van verschillende bedrijven namelijk SITA, VKP en SAPPI. Oud papier is een nevenstroom met een groot valorisatiepotentieel. Het is in grote hoeveelheden beschikbaar, de logistiek is reeds aanwezig en biochemisch gezien is het een gunstig materiaal om de aanwezige suikers te valoriseren. Volgens Cobelpa wordt vanuit Europa om de twee maanden 1,2 miljoen ton oud papier geëxporteerd naar China25. Het bedrijf SITA zorgt voor de ophaling en verwerking van papier en karton van de huishoudens en bedrijven in België. Een andere potentiële nevenstroom zijn de ongeschikte papiervezels die ontstaan bij het verpulpen van oud papier. Het bedrijf VPK recycleert papier in Dendermonde en Strasbourg. Gerecycleerd afvalpapier wordt omgezet in een nieuwe grondstof (papier) voor de productie van verpakkingen. Bij deze productie ontstaan er nevenstromen die ongeschikt zijn voor de 24 papierrecyclage. Deze nevenstromen kunnen gevaloriseerd worden naar fermenteerbare suikers. Ook reststromen, ontstaan bij de productie van virgin pulp en papier, kunnen gebruikt worden. In het bezinksel van afvalwater gaan momenteel nog grote hoeveelheden vezels verloren. Bij de pulping van houtchips wordt niet al het materiaal even grondig vermalen. Er ontstaan kleine ongewenste houtfragmentjes, pinch chips genaamd, die ook verwijderd moeten worden. In het kader van het VISIONS project gaf SAPPI Lanaken de opdracht om het saccharificatiepotentieel van deze nevenstromen ook te onderzoeken. 25 1.4. Saccharificatie Einddoel van de valorisatie zijn fermenteerbare suikers. Dit gebeurt door middel van saccharificatie met behulp van enzymcocktails (bestaande uit cellulasen, hemicellulasen, mono-oxygenasen). De enzymen worden kort toegelicht. 1.4.1. Cellulasen Cellulasen kunnen geproduceerd worden door bacteriën en schimmels. De schimmel Trichoderma reesei (Hypocrea jecorina) is het meest gekend organisme dat cellulolytische enzymen produceert op industriële schaal. Deze schimmel kan ook genetisch gemodificeerd worden33. Cellulasen zijn een groep enzymen die cellulose hydrolyseren. Ze bestaan uit endoglucanasen, cellobiohydrolasen en β-glucosidasen. Endoglucanasen (EG; endo-1,4-βD-glucanase, EC 3.2.1.4) vallen bij voorkeur amorfe gebieden aan, splitsen willekeurig de interne bindingen van de glucaanketen en voorzien daarbij reducerende en niet-reducerende uiteinden. De gevormden uiteinden van deze cello-oligosacchariden zijn op hun beurt een substraat voor de cellobiohydrolasen (CBH; of exoglucanasen; 1,4-β-D-glucaancellobiohydrolase; EC 3.2.1.91). CBH hydrolyseren deze ketenuiteinden verder tot cellobiose. Als laatste hydrolyseert β-glucosidase (BG; cellobiase, β-Dglucosideglucanohydrolase; EC 3.2.1.21) cellobiose verder tot glucose vanaf het nietreducerende uiteinde33. Al deze enzymen zijn hydrolasen; ze splitsen glycosidische bindingen door additie van een watermolecule34. Deze drie enzymen (endoglucanasen, cellobiohydrolasen en β-glucosidasen) werken in synergie, voorgesteld op figuur 15. Het eindproduct van de endoglucanasen en de cellobiohydrolasen, namelijk cellobiose, inhibeert de endo- en exoglucanasen door feedbackinhibitie. Deze productinhibitie van cellobiose wordt opgeheven door βglucosidase35. Figuur 15: Werking cellulasen (1: Endoglucanase, 2: Cellobiohydrolyase, 3: β-glucosidase, NR: niet-reducerend einde, R: reducerend einde, C: kristallijne regio’s)13 26 1.4.2. Hemicellulasen Hemicellulasen, die hemicellulose afbreken, bestaan uit een grote groep enzymen. Een complexe mix van enzymen is nodig omdat de samenstelling van hemicellulose veel minder uniform is. Bijvoorbeeld de xylaanhoofdketen wordt afgebroken door endo-1,4-β-xylanase (EC 3.2.1.8) en β-xylosidase (EC 3.2.1.37) en de manaanhoofdketen door endo-βmannanase (EC 3.2.1.78) en β-mannosidase (EC 3.2.1.25). De vertakking wordt afgebroken door verschillende soorten enzymen, afhankelijk wat de samenstelling is van de biomassa. Als voorbeeld wordt op figuur 16 een glucomannaanstructuur voorgesteld met enzymen endo-β-mannanase en β-mannosidase die de mannaanhoofdketen afbreken en als vertakking galactose die wordt afgebroken door een α-galactosidase. Figuur 16: Glucomannaanstructuur afbraak enzymen (wit: glucose, lichtblauw: mannose, donkerblauw: galactose, driehoek: acetaatgroep, bol met lijn: reducerend uiteinde)36 1.4.3. Mono-oxygenasen Er is nog een andere groep enzymen die cellulose mee helpt afbreken, namelijk de polysaccharide mono-oxygenasen (PMO’s). Deze groep zijn proteïnen met een oxidatieve cellulolytische activiteit, die de toegankelijkheid voor het substraat verhoogt en de activiteit van de hydrolytische enzymen verbetert. Voorbeelden van zo’n mono-oxygenase zijn GH61, geproduceerd door schimmels en CBM33, geproduceerd door bacteriën34. 1.4.4. Enzymcocktails Verschillende commerciële enzymcocktails zijn ontwikkeld door bedrijven zoals Novozymes (vb Cellic CTec2 en CTec3) en Dupont (vb Accellerase Duet en Trio) voor de versuikering van biomassa33. Sommige cocktails bevatten mono-oxygenasen, verhoogde en verbeterde β-glucosidasen, of ook verbeterde hemicellulolytische activiteiten37. Tijdens de experimenten worden twee industriële enzymcocktails vergeleken met elkaar. Industriële enzymcocktail van Dupont Deze enzymcocktail is een enzymcomplex dat speciaal ontworpen is voor de productie van hernieuwbare biobrandstoffen en chemicaliën die geproduceerd worden uit lignocellulose biomassa. Dit enzymcomplex hydrolyseert lignocellulose biomassa efficiënt in fermenteerbare monosacchariden zoals glucose en xylose. De enzymcocktail bestaat uit 27 exoglucanasen, endoglucanasen, hemi-cellulasen (ook xylanasen) en β-glucosidasen. Het pH- en temperatuurprofiel staan weergegeven in figuren 17 en 1838. Figuur 17: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp Figuur 18: Temperatuur profiel enzymcocktail van Dupont bij pH 5.0. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp Industriële enzymcocktail van Novozymes Deze enzymcocktail bestaat uit een cellulase- en hemicellulase-complex dat zorgt voor de omzetting van voorbehandeld lignocellulose materiaal in fermenteerbare suikers. De enzymcocktail bevat cellulasen, GH61 componenten, verbeterde β-glucosidasen en hemicellulasen39. 28 1.5. Fermentatie De fermenteerbare suikers worden op korte termijn toegepast in de bio-ethanolproductie, maar deze suikers kunnen ook gebruikt worden als grondstof voor andere toepassingen. Hier wordt niet verder op ingegaan. Afhankelijk van de samenstelling van de biomassa worden verschillende monosacchariden tijdens de enzymatische hydrolyse vrijgesteld. Glucose is de meest voorkomende monosaccharide. Glucose wordt naar ethanol gefermenteerd met de gist Saccharomyces cerevisiae. Één molecule glucose wordt gemetaboliseerd naar twee moleculen pyruvaat. Onder anaerobe condities wordt het pyruvaat verder gereduceerd naar ethanol met vorming van CO2. Theoretisch is de opbrengst 0,511 voor ethanol en 0,489 voor CO2 op massabasis. Er worden ook 2 ATP’s geproduceerd die gebruikt worden voor de biosynthese van de gistcellen40. Van de overige monosacchariden is xylose het meest aanwezig, aangezien xylose het meest voorkomt in hemicellulose. Het is belangrijk om ook xylose te valoriseren, aangezien dit een aanzienlijk aandeel van de aanwezige suikers vertegenwoordigt. Xylose kan gevaloriseerd worden naar bio-ethanol, maar kan ook nog voor andere toepassingen gebruikt worden, namelijk omzetting naar xylitol, furfural… Xylose heeft op zich een hogere marktwaarde dan glucose of ethanol, maar gezien een hoge ethanolopbrengst kritisch is voor de viabiliteit van een tweede generatie bio-ethanol plant, is de fermentatie van xylose met genetisch gemodificeerde gisten of micro-organismen op korte termijn de interessantste oplossing. De inhibitoren furfural en HMF, ontstaan door een zure voorbehandeling, remmen de groei van de gist en verminderen de ethanolopbrengst en productiviteit. Daarnaast treedt er ook productinhibitie op wanneer de ethanolconcentratie te hoog wordt. Afhankelijk van de stam kan S. cerevisiae ethanolconcentraties tot 18% tolereren8. Voor de experimenten op de UGent wordt gebruik gemaakt van de commerciële gist Saccharomyces cerevisiae die speciaal ontwikkeld werd voor industriële ethanolproductie, Ethanol Red genaamd. De fermentatie gaat door bij 35°C41. 29 1.6. Uitdagingen en strategieën Het doel van de valorisatie is om het proces economisch haalbaar te maken. Bij voorkeur worden zoveel mogelijk componenten gevaloriseerd aanwezig in het papier. Daarvoor wordt bij analyses eerst de samenstelling bepaald van het papier. Wat zit er juist allemaal in? En welke componenten zijn te valoriseren? Het zal hier voornamelijk gaan over het gehalte glucaan, xylaan en lignine. Glucose en xylose kunnen gevaloriseerd worden naar bio-ethanol of andere toepassingen. Lignine kan verbrand worden voor de opwekking van energie. Het proces wordt bij voorkeur in zo’n kort mogelijke tijd uitgevoerd bij een zo laag mogelijke enzymdosage met als voorwaarde dat het rendement nog hoog genoeg is. Om deze enzymdosage te bepalen wordt tijdens de analyses een enzymdosagecurve opgesteld bij laag drogestofgehalte. Hierbij wordt een zelfde hoeveelheid substraat versuikerd bij verschillende enzymdosages. Tijd, pH, temperatuur en agitatie worden constant gehouden over alle experimenten. Er wordt gestreefd naar een geconcentreerde suikerstroom om de destillatiekosten te drukken42. De reactor wordt gevuld met substraat aan een hoog drogestofgehalte. Dit brengt echter wel een paar moeilijkheden met zich mee. Het kan leiden naar een vermindering van glucoseopbrengsten bij enzymatische hydrolyse, wat het ‘high-solids effect’ wordt genoemd42. Door de hoge substraatconcentratie wordt ook de viscositeit verhoogd en wordt het papier onvoldoende gemengd. Dit geeft problemen in massa-overdracht waardoor een niet-homogene massa wordt bekomen37. Om dit probleem te reduceren, wordt gebruik gemaakt van het Fed Batch proces, waarbij substraat op regelmatige tijdstippen wordt toegevoegd om de initiële viscositeit te verminderen43. Op industrieel vlak zal ook een goede reactor moeten ontworpen worden met een goed mengsysteem die zo’n hoge viscositeit aankan. Vervolgens leidt de hoge substraatconcentratie tot meer inhibitoren. Productinhibitie door cellobiose zal ook stijgen37. Dit kan verholpen worden door de toevoeging van βglucosidasen waardoor productophoping van cellobiose vermeden wordt. Daarnaast kan geopteerd worden voor SSF, hierbij gebeurt de saccharificatie en fermentatie tegelijkertijd. Glucose wordt continu door de gist gefermenteerd, waardoor de productinhibitie van glucose en cellobiose verminderd wordt43. Door het invoeren van een SSF wordt ook de totale reactietijd van het proces verkort. De kans op contaminatie wordt verminderd door de aanwezigheid van ethanol in het medium, maar wordt ook vermeerderd door de lagere temperatuur die gunstiger is voor micro-organismen. Een ander nadeel van een SSF is dat de saccharificatie en fermentatie nu op éénzelfde temperatuur moeten gebeuren. Hierdoor kan de saccharificatie die het snelste doorgaat bij 50°C, slechts doorgaan bij 35°C44. Een tegemoetkoming van dit probleem is het inlassen van een semi-SSF in plaats van een SSF. Hierbij wordt eerst het papier vervloeid bij de optimale saccharificatietemperatuur. Op het moment dat het papier voldoende vervloeid is, wordt de temperatuur verlaagd naar de fermentatietemperatuur en wordt de gist toegevoegd45. 30 Door het hoge drogestofgehalte wordt de buffercapaciteit overstegen en zal de pH aangepast moeten worden met een zuur. De aanwezigheid van CaCO3 in het papier vormt een extra uitdaging aangezien CaCO3 niet chemisch inert is in een zure omgeving. Bij voorkeur wordt het CaCO3 verwijderd (chemisch of mechanisch). Enzymen kunnen ook niet-productief binden met lignine met verlaagde mobiliteit of blokkering van het actief centrum tot gevolg. Toevoeging van surfactantia is een van de technieken om dit fenomeen te omzeilen. In figuur 19 worden deze problemen en oplossingen schematisch weergegeven. Figuur 19: Uitdagingen en strategieën voor de valorisatie van papier 31 2. Materialen en methoden 2.1. Papierstromen VPK stelt 2 papiernevenstromen beschikbaar als potentiële grondstof voor valorisatie naar fermenteerbare suikers. De eerste stroom, VPK genoemd, bestaat uit papiervezels die VPK niet meer kan of wil recycleren. Deze zijn vervuild met plastiek en worden tijdens het verpulpen afgezeefd en ingedroogd. De tweede, VPULP genoemd, is opgekuiste recyclagepulp, dit is materiaal dat VPK normaal gebruikt om karton van te maken. Reststromen uit de papierproductie afkomstig van SAPPI, een papierproductiebedrijf, vormen ook een potentieel voor de valorisatie naar fermenteerbare suikers. Tijdens de productie van het papier wordt zo veel mogelijk proceswater afgevoerd door mechanische verwijdering. Dit proceswater bevat naast vul- en coatingstoffen ook nog vezels. Na waterverwerking wordt het slib gedroogd met een schroefpers en verkocht aan boeren die het op het land brengen als bodemverbeteraars. De reststroom, SAPPI genoemd, wordt ook geanalyseerd op de mogelijkheid van valorisatie. SITA is een papierstroom afkomstig van het gelijknamige bedrijf. SITA zorgt voor de ophaling van papier en karton afkomstig van huishoudens en bedrijven in België. Het opgehaalde materiaal is een heterogene papierstroom en dit bevat nog alle onzuiverheden die aanwezig kunnen zijn in papier. Deze papiermix is in België beschikbaar in grote hoeveelheden. Hierdoor is het mogelijk om op industriële schaal een optimaal technologisch proces op te stellen om deze stroom te valoriseren naar fermenteerbare suikers (en eventueel te fermenteren naar ethanol). Deze papiermix is heterogeen en bestaat uit papier, tijdschriften, karton, gecontamineerd met plastiek/lijm, stickers, nietjes… Naast onbehandeld papier afkomstig van SITA wordt dit materiaal ook door de Bio Base Europe Pilot Plant (BBEPP) op verschillende manieren voorbehandeld. Van deze verschillende technieken worden stalen geleverd aan de UGent die daar geanalyseerd worden. Droog gemalen, natief ingezameld papier dat niet verpulpt is, wordt als SITA_DROOG aangeduid. Papier wordt telkens in de BBEPP verpulpt, door een metaal- en plastiekseparator gestuurd en gejetcooked. Vervolgens wordt de pulp ontwaterd door middel van een schroefdecantor (SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR) of een schroefpers (SITA_PULP_SCHROEFPERS). De laatste techniek heeft ook als doel om het asgehalte in het papier te verminderen. 32 2.1.1. Mechanische voorbehandeling Om de vezels van het papier meer beschikbaar te maken voor enzymatische aanval, wordt in de BBEPP gebruik gemaakt met twee verschillende “high shear mills”, de Supraton Mill en de Fryma Koruma. De aangeleverde stalen worden aangeduid met respectievelijk SITA_SUPRATON en SITA_FRYMAKORUMA. Bij high shear mills worden de papiervezels in de lengte uit elkaar getrokken zodat er meer oppervlak toegankelijk is voor de enzymen. De papierstroom met naam SITA_FRYMAKORUMA is echter niet representatief aangezien de stroom aangerijkt is met papier. 2.1.2. Chemische voorbehandeling De papierstroom SITA_SUPRATON wordt in de UGent nog eens voorbehandeld met verdund zwavelzuur (SITA_S_H2SO4) en verdund fosforzuur (SITA_S_H3PO4). De reactiecondities staan in volgende tabel. Tabel 5: Reactiecondities zure voorbehandeling Reactiecondities T (°C) 120 °C Tijd (min) 30 min V totaal (ml) 600 ml %DS reactie 12% %H2SO4 0,50% %H3PO4 0,25% Alhoewel dit met een zuur voorbehandeld werd, bleek het waswater van SITA_S_H2SO4 toch basisch, wat enkel een neutralisatie doet vermoeden van het papier in plaats van een voorbehandeling. 33 2.1.3. Samenvatting Al deze beschikbare papierstromen worden in volgende tabel opgesomd met een toelichting van hun afkomst en voorgeschiedenis. Deze stromen zullen geanalyseerd worden op hun samenstelling en saccharificatiepotentieel. Tabel 6: Beschikbare papierstromen en uitleg Papierstromen initialen Bedrijf Uitleg VPK VPK Papiervezels die VPK niet meer kan of wil recycleren VPULP VPK Opgekuiste pulp die VPK normaal gebruikt om karton van te maken (geen nevenstroom) SAPPI SAPPI Reststroom, mechanisch ontwaterd vezelhoudend slib uit de proceswaterbehandeling van SAPPI SITA_DROOG SITA Droog gemalen, natief ingezameld papier (niet verpulpt) SITA_SUPRATON SITA SITA papier, verpulpt & Supraton Mill (in BBEPP) SITA_S_H2SO4 SITA SITA papier, verpulpt & Supraton Mill (in BBEPP), met H2SO4 voorbehandeld (in UGent) SITA_S_H3PO4 SITA SITA papier, verpulpt & Supraton Mill (in BBEPP), met H3PO4 voorbehandeld (in UGent) SITA_FRYMAKORUMA SITA SITA papier, verpulpt & Fryma Koruma (in BBEPP) (opmerking: geen representatief staal: aangerijkt met papier) SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR SITA SITA papier, verpulpt, met schroefdecantor ontwaterd (in BBEPP) SITA_PULP_SCHROEFPERS SITA SITA papier, verpulpt, met schroefpers ontwaterd (in BBEPP) 34 2.1.4. SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Deze stroom werd verpulpt in de BBEPP. Het is afkomstig van een heterogene mix van SITA. In deze mix worden papier, tijdschriften, karton met plastiek en lijm, stickers… gemengd en verpulpt aan een drogestofgehalte van 5-10%DS. Het proces wordt gecontroleerd met drukmeters om verstoppingen te vermijden in de buizen. Vervolgens wordt de pulp naar een metaal- en plastiekseparator gestuurd om op semi-industriële schaal het metaal en de grootste stukken plastiek tegen te houden. Hierna wordt de papierstroom gestuurd naar de jetcooker waar het papier gesteriliseerd wordt. Door injectie van stoom wordt de papierstroom verdund tot een drogestofgehalte van 1-2%DS. De pulp wordt vervolgens ontwaterd door een schroefdecantor tot 45,52%DS. De pH van het papier is 7,83 (gemeten op 10%DS). Op de volgende foto’s worden de processtappen duidelijk gemaakt. Startend met heterogene mix van SITA Metaal- en plastiekseparator Jetcooker Verpulper met metaal- en plastiekseparator Schroefdecantor Figuur 20: Processtappen SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Deze stroom zal worden getest op de aanwezigheid van CaCO3 via de gravimetrische methode van TAPPI en ICP-AES. Op deze stroom zullen ook experimenten uitgevoerd worden bij hogere drogestofgehaltes waarbij de pulp wordt aangezuurd tot een pH van 4,8. Er wordt een reactie waargenomen die doet vermoeden dat het CaCO3 reageert met zuur. Hierop wordt later verder op ingegaan. 35 2.1.5. SITA_PULP_SCHROEFPERS Deze pulp wordt met een schroefpers ontwaterd om het asgehalte in het papier te doen verminderen. Er zijn drie verschillende stromen, opgesomd in tabel 7. Van deze stromen worden het drogestof- en asgehalte bepaald om een massabalans op te stellen. Tabel 7: Stromen schroefpers Papierstroom Uitleg SITA_PULP Pulp (gejetcooked) voor schroefpers SITA_PULP_SCHROEFPERS Pulp (gejetcooked) na schroefpers SITA_PULP_FILTRAAT Filtraat na schroefpers Op deze papierstromen zal ook zetmeel bepaald worden. Zetmeel is een interessante suikerstroom die gemakkelijk te valoriseren is. Het zetmeel wordt kwalitatief bepaald met een lugoltest en kwantitatief met een enzymtest. Het zetmeelgehalte wordt op deze set van papierstromen bepaald omdat hierbij een beeld gevormd wordt van wat er met de zetmeelen asfracties gebeurt gedurende het proces. 36 2.2. Samenstelling papier Papier bestaat uit cellulose, hemicellulose, lignine en additieven toegevoegd tijdens het productieproces van papier. 2.2.1. Compositionele analyse De samenstelling van biomassa wordt bepaald, namelijk het %DS, %as, %polysacchariden en %lignine. %DS en %as Het drogestofgehalte van papier wordt gravimetrisch bepaald. 1 tot 5 gram van het materiaal wordt gewogen en vervolgens gedroogd in een convectieoven bij 105°C. Deze meting wordt in drievoud uitgevoerd. Om het asgehalte te bepalen wordt gedroogd en gemalen papier in drievoud afgewogen in getarreerde kroezen (die gedroogd zijn bij 105°C en voor 15min in de exsiccator geplaatst zijn). Voor 24h worden de stalen verwarmd in de moffeloven bij 575°C. Nadien worden de kroezen opnieuw voor 15min in de exsiccator geplaatst en afgewogen. %polysacchariden en %lignine Het gehalte aan polysacchariden en lignine wordt bepaald via de SOP ‘Total Acid Hydrolysis of (Pretreated) Biomass’, gebaseerd op de LAP ‘Determination of Structural Carbohydrates and Lignin in Biomass’ van NREL46. De procedure is een tweestaps-zure hydrolyse met als doel de biomassa te fractioneren in componenten die gemakkelijker te kwantificeren zijn. Lignine wordt afgebroken in zuuroplosbaar en onoplosbaar materiaal. Het onoplosbaar gedeelte wordt afgefilterd en gewogen na de hydrolyse. Polysacchariden worden gehydrolyseerd tot monosacchariden en gedetecteerd met High performance Anion Exchange Chromatography met Pulsed Amperometric Detection (HPAEC-PAD), in dit geval het model ICS 3000 van de firma Dionex. De acetylgroepen van hemicellulose met een xylaan backbone worden afgesplitst tot acetaat46. 37 Werkwijze De biomassa wordt gedroogd bij 45°C en vervolgens gemalen in een snijmolen (Fritsch pulverisette) of een koffiemolen, afhankelijk van de staalgrootte. 300mg wordt in drievoud afgewogen en gemengd met 4,42 ml H2SO4 72%(w/w) in een pressure tube. In een warmwaterbad van 30°C wordt de pressure tube geïncubeerd gedurende 1 uur. Ondertussen wordt een Sugar Recovery Standard (SRS) bereid die gebruikt wordt om de suikerverliezen te corrigeren, te wijten aan de afbraak van suikers tijdens de zure hydrolyse. Een SRS bevat L-arabinose, D-galactose, D-glucose, D-xylose en D-mannose. Er wordt 10ml SRS in een pressure tube gepipetteerd, gevolgd door 4,42ml H2SO4 72%(w/w) en 65ml gedestilleerd water. Na een uur worden de stalen uit het warmwaterbad gehaald en verdund tot een 4%zwavelzuur-oplossing door toevoeging van 75ml gedestilleerd water. De pressure tubes worden goed geschud en vervolgens geautoclaveerd bij een temperatuur van 121°C bij een druk van 1 bar gedurende 1 uur. Voor een HPAEC-PAD analyse mag het staal geen anionen bevatten met een pKa < 4,75. Alle SO42- ionen moeten dus verwijderd worden door precipitatie met Ba2+. 1 ml afkomstig van de pressure tube wordt in een maatkolf van 25 ml gepipetteerd. Fenolftaleïne wordt toegevoegd en Ba(OH)2 wordt toegedruppeld tot er een kleurverandering optreedt van wit naar roze. Daarna wordt de maatkolf tot 25ml gevuld met gedestilleerd water en geschud. Het precipitaat zakt naar beneden. Het hydrolysaat wordt gefilterd door een 45micron filter en wordt nog eens 10x verdund, waardoor het staal in totaal 250 keer verdund wordt. Ondertussen wordt een monosaccharide standaard gemaakt. Het detectiegebied van een HPAEC-PAD is 1-100 µM glucose. Alle stalen worden overgebracht in HPLC vials en geanalyseerd. Het overgebleven hydrolysaat in de pressure tubes wordt afgefilterd in droge en getarreerde filterkroezen. De filterkroezen worden vervolgens gedroogd in een convectieoven bij 105°C en daarna opgewarmd in een moffeloven bij 575°C. Detectie monosacchariden met HPAEC-PAD De verkregen monosacchariden worden gescheiden via High Performance Anion Exchange Chromatography (HPAEC) en gedetecteerd met Pulsed Amperometric Detection (PAD). Er wordt gebruik gemaakt van een CarboPac PA20 kolom. Monosacchariden zijn eigenlijk zwakke zuren. Ze zijn te scheiden bij een hoge pH met een sterke anion-uitwisselaar stationaire fase aangezien monosacchariden een pKa-waarde hebben rond 12 - 13 die geïoniseerd worden bij een pH-waarde boven de pKa van het analyt. Nadien worden de monosacchariden gedetecteerd door het meten van de elektrische stroom gegenereerd door hun oxidatie aan het oppervlak van een goudelektrode47. De omstandigheden van de HPAEC worden in volgende tabel opgesomd. 38 Tabel 8: Omstandigheden HPAEC-PAD Omstandigheden HPAEC Kolom CarboPac PA20 Injectievolume 10 µl Mobiele fase 2 mM NaOH, ontgast Debiet 0,450 ml/min Kolomtemperatuur 30°C Looptijd totaal programma 40 min (pieken tussen 6 en 15 min) Na scheiding en detectie wordt het signaal omgezet naar een concentratie, die gecorrigeerd wordt met de SRS-standaard. De verkregen concentraties van de monosacchariden Larabinose, D-galactose, D-glucose, D-xylose en D-mannose worden omgerekend naar het gehalte aan overeenkomstig polysaccharide aanwezig in het papier. 2.2.2. Zetmeel bepaling Zetmeel wordt ook soms toegevoegd bij het productieproces van papier als bindmiddel. Dit wordt kwalitatief bepaald met een lugoltest en kwantitatief met een enzymtest. Voor de lugoltest worden in proefbuizen aan 1ml papier bij 5%DS, drie druppels lugol toegevoegd. Indien het drogestofgehalte van de papierstalen lager is dan 5%DS, wordt 1ml bij lagere drogestofgehalte gebruikt. Lugol is rood-bruinachtig. Als er een kleurverandering optreedt naar donkerblauw, wijst dit op de aanwezigheid van zetmeel. Vervolgens wordt de hoeveelheid zetmeel kwantitatief bepaald door de zetmeelfractie selectief te hydrolyseren met amylasen en de gevormde glucose te meten. Termamyl, de commerciële naam van een α-amylase, hydrolyseert 1,4-α-glycosidische bindingen in amylose en amolypectine wat oplosbare dextrines en oligosacchariden oplevert. Amyloglucosidase (AMG), een exo-α-1,4-α-D-glucosidase, hydrolyseert 1,4- en 1,6-αbindingen in zetmeel. Hierbij worden glucose-eenheden verwijderd vanaf het niet-reducerend einde. Deze enzymen hebben voldoende activiteit en stabiliteit bij een temperatuur van 60°C en een pH van 4,548, 49. Voor elk staal worden 2 reactoren van 50ml gedurende 3 uur geïncubeerd aan 60°C bij een pH van 4,5. Aan elke reactor wordt 200mg/l natriumazide toegevoegd om te voorkomen dat de vrijgestelde glucose verbruikt wordt door microbiële contaminanten. Één reactor bevat 20g/l biomassa, 100µl Termamyl en 100µl AMG. De andere bevat substraat, gedenatureerde Termamyl en gedenatureerde AMG. 39 2.2.3. CaCO3 bepaling CaCO3 dat het meest gebruikt wordt als vul- en coatingstof in de papierproductie, wordt bepaald via een thermogravimetrische analyse (TGA) van TAPPI. Er wordt ongeveer 1g gedroogd en gemalen papier afgewogen in getarreerde kroezen. Het asgehalte van de stalen wordt eerst bepaald bij een temperatuur van 575°C.Nadien worden de stalen terug opgewarmd in de moffeloven met een verhoging van 20°C/min bij een temperatuur van 800°C. Het massaverlies dat ontstaat tussen de temperatuur 575°C en 800°C, is een maat voor CaCO3. Ca2+-ionen worden ook bepaald via een ICP-AES. Hiervoor worden de stalen gedroogd. De analyse gebeurt niet in het labo. 40 2.3. Saccharificatie Voor de valorisatie van papier wordt het papier gesaccharificeerd door middel van enzymcocktails. Hierbij kunnen ook componenten aanwezig in het papier een effect hebben op de hydrolyse. 2.3.1. Enzymdosagecurve 2%DS Van elke papierstroom wordt het saccharificatiepotentieel geanalyseerd door middel van het opstellen van enzymdosagecurves bij 2%DS waarbij de digesteerbaarheid in functie van verschillende FPU’s/gDS wordt voorgesteld. Er wordt gebruik gemaakt van de industriële enzymcocktail van Dupont dat een activiteit heeft van 43 FPU/ml. De enzymatische hydrolyse gaat door bij een temperatuur van 50°C in een natriumcitraat buffer van 100mM bij een pH van 4,8. De hydrolyse gaat door gedurende 72u. Elke FPU-dosering wordt in drievoud uitgevoerd. 200 mg/l natriumazide wordt bij de buffer toegevoegd om contaminatie te vermijden. De bedoeling van deze curven is om de kleinst mogelijke enzymbehoefte te achterhalen waarbij een aanvaardbaar rendement behaald wordt. De concentratie van de vrijgestelde glucose wordt omgerekend naar rendement. Glucose wordt gemeten met de GOD-POD methode en monosacchariden worden gescheiden en gedetecteerd via een HPAEC-PAD analyse analoog aan de detectie bij de compositiebepaling. De GOD-POD procedure is een colorimetrische enzym-gekoppelde methode. Hierbij katalyseert glucose-oxidase (GOD) de volgende reactie: Peroxidase (POD) oxideert een organisch chromogeen, ABTS, met behulp van H2O2: ( ) ( ) De hoeveelheid geoxideerd ABTS is recht evenredig met de oorspronkelijke glucoseconcentratie en wordt bepaald door absorptiemetingen bij 405nm. De stalen worden verdund in MilliQ om een glucoseconcentratie binnen het interval 10-100µM te verkrijgen. Een glucosestandaard wordt ook gemaakt van 0 tot 100µM. De stalen worden in drievoud in een microtiterplaat gepipetteerd en geïncubeerd bij 37°C. Als controle kan ook een HPAECPAD analyse uitgevoerd worden om de glucose-opbrengst te meten. Ook het xylosegehalte kan dan gemeten worden. 41 2.3.2. Activiteit enzym De activiteit van de industriële enzymcocktail van Novozymes wordt bepaald via de LAP ‘Measurement of Cellulase Activities’ van NREL50. Theoretische achtergrond De cellulase activiteit wordt gemeten in Filter Paper Units (FPU) en uitgedrukt in FPU/ml van een enzymoplossing. De FPU wordt berekend door het bepalen van een enzymverdunning dat 2,0mg reducerende suikers vrijstelt als glucose-equivalenten uitgaande van 50 mg Filter Papier (4% omzetting) in 60 minuten. Het is belangrijk dat de FPU enkel bepaald kan worden bij deze omzetting omdat de opbrengst van de reducerende suikers geen lineaire functie is van de hoeveelheid enzym (2x de hoeveelheid enzym zal geen dubbele opbrengst van reducerende suikers leveren in dezelfde tijd). Het doel is om twee verdunningen te vinden van de oorspronkelijke enzymstockoplossing zodat 0,5ml van de verdunning een 4% omzetting katalyseert in 60 minuten. (In de praktijk is het aangeraden om het enzym drie keer of meer te verdunnen.) De twee verdunningen die het dichtst bij het punt liggen van de vrijlating van de 2,0mg reducerende suikers, worden gebruikt om de activiteit (in FPU/ml) van de oorspronkelijke enzymstockoplossing te berekenen. Bij voorkeur liggen de twee verdunningen het dichtst bij 1,9 en 2,1mg om voldoende nauwkeurigheid toe te laten. De berekening van de enzymverdunning wordt dan bepaald door interpolatie. Werkwijze De enzymstockoplossing wordt 3x (of meer) verdund. 1 ml acetaatbuffer wordt met 50 mg opgerold Whatman N°1 filterpapier gemengd en 500 µl van elke enzymverdunning (totaal reactievolume van 1,5 ml) in een schudincubator bij 50°C voor 60 minuten. De stalen worden in drievoud geanalyseerd en een blanco wordt ook ingezet (opgekookt enzym wordt achteraf toegevoegd). Na de reactie wordt het staal 20x verdund en gemengd met PAH-BAH reagens. Een glucosestandaard van 0 tot 800 µM wordt ook gemaakt en gemengd met PAHBAH reagens. Al de stalen worden in een warmwaterbad geplaatst gedurende 6 minuten en de absorbantie wordt bepaald bij 410nm. Berekeningen Een lineaire glucosestandaard curve wordt geplot. Met de correlatie van de absorbantie ten opzichte van de glucoseconcentratie wordt voor elk staal het gehalte aan vrijgestelde reducerende suikers als glucose-equivalenten bepaald na compensatie van de blanco. Het negatief logaritme van de enzymconcentratie wordt geplot ten opzichte van de hoeveelheid reducerende suiker. De vereiste enzymconcentratie die 2,0 mg glucose-equivalenten vrijstelt, wordt gevonden door een rechte lijn te tekenen tussen de geplotte waarden het dichtst bij 2,0 mg. De vergelijking van deze rechte wordt gebruikt om te interpoleren tussen de twee punten. Met de vergelijking van de rechte, wordt de enzymverdunning berekend en gebruikt in de volgende formule om de FPU in units/ml te berekenen. 42 [ ] De concentratie [enzym] stelt de enzymverdunning voor van waar 0,5ml toegevoegd is. ( ) ( ( ) ) In het labo De activiteit wordt bepaald van de industriële enzymcocktail van Novozymes. Het aantal FPU/ml wordt geschat op 180, 160 en 140 FPU/ml. De enzymstockoplossing wordt voor deze schatting 480x, 420x en 370x verdund. De bovenstaande werkwijze wordt vervolgens gevolgd. Als het aantal FPU/ml gekend is, wordt SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gehydrolyseerd met de twee industriële enzymcocktails van Dupont en Novozymes en zullen de resultaten vergeleken worden. Bij de andere experimenten wordt steeds de enzymcocktail van Dupont gebruikt. 2.3.3. Invloed van inorganics op hydrolyse Tijdens het productieproces van papier worden additieven toegevoegd om de eigenschappen van papier te verbeteren. Als vul- en coatingstof kunnen CaCO3, kaoline en talk gebruikt worden. Het effect op de enzymatische hydrolyse van deze componenten wordt onderzocht op Whatman N°1 filterpapier en op de papierstroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR. De hydrolyse gaat door gedurende 72h bij 50°C in een 100mM natriumcitraatbuffer van pH 4,8 aan een substraatconcentratie van 20g/l. Er wordt telkens gewerkt met de industriële enzymcocktail van Dupont, voor het Whatman N°1 filterpapier aan 4,3FPU/gDS en voor SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR aan 2,15 FPU/gDS. Er wordt 10%/gDS anorganisch component aan de stalen toegevoegd (CaCO3, kaoline of talk). De pH van alle stalen wordt telkens op het einde van de hydrolyse gemeten. 43 2.4. Uitdagingen Bij het verhogen van het drogestofgehalte ontstaan er verschillende problemen (zoals onvoldoende menging en massa-overdracht, verhoging inhibitie, reactie tussen zuur en CaCO3 tijdens aanzuring…). Deze problemen worden in de praktijk onderzocht. 2.4.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch Door middel van een Fed Batch systeem wordt de menging verbeterd en wordt de massaoverdracht bevorderd. De productinhibitie kan verholpen worden door het invoeren van een SSF (Simultane Saccharificatie en Fermentatie) waardoor er geen cellobiose- en glucoseophoping ontstaat. De saccharificatie en fermentatie worden ook in kortere tijd uitgevoerd. De inhibitie van lignine op het enzym kan verholpen worden door toevoeging van surfactantia, maar in deze thesis wordt hier niet verder op ingegaan. Een SSF heeft als nadeel dat de optimale temperatuur van de saccharificatie niet meer bereikt wordt, waardoor overgeschakeld wordt naar een Semi-SSF met een aparte vervloeiing voor de toevoeging van de gist bij optimale saccharificatietemperatuur. Deze problemen met bijkomende oplossingen worden in de praktijk uitgetest. Er wordt een Semi-SSF uitgevoerd op een papierstroom (SITA_SUPRATON). Het is niet zo belangrijk welke papierstroom gebruikt wordt, aangezien dit experiment enkel wordt uitgevoerd om mogelijke problemen (met bijkomende oplossingen) vast te stellen. Werkwijze Er wordt gestart van 125g/l substraatconcentratie op een totaalvolume van 500ml. Het doel is om een eindvolume van 2l te bekomen aan 400g/l substraatconcentratie. De reactie gaat door in een geroerde en gethermostatiseerde reactor van maximum 3l. Er wordt gebruik gemaakt van een 800mM natriumcitraat buffer van pH 4,8. De vervloeiing gebeurt tijdens de eerste 17,25h bij 50°C met de industriële enzymcocktail van Dupont. Na 17,25h wordt de temperatuur gereduceerd naar 35°C en wordt de gist, Ethanol Red, toegevoegd door middel van toevoeging van 50ml bereid propagatiemedium. In totaal duurt de Semi-SSF 67,5h. De berekeningen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat op het einde een totaalvolume van 2l gehaald zou worden aan een drogestofgehalte van 40%. Voor de additie van substraat staan gesteriliseerde erlenmeyers biomassa aan 41,1%DS klaar. Voor verdere verhoging van het finaal drogestofgehalte wordt ook luchtgedroogde biomassa voorbereid. Tijdens het verloop van de Semi-SSF zal visueel duidelijk worden hoeveel substraat er toegevoegd kan worden waarbij de biomassa nog op een efficiënte manier gemengd wordt. Op het einde van de Semi-SSF wordt 5,38 FPU/gDS verwacht, berekend op een totaalvolume van 2l aan 40%DS. In het begin wordt er dus gewerkt aan 68,8FPU/gDS in een volume van 500ml aan 12,5%DS. 44 Op verschillende tijdstippen worden stalen genomen (na 17h, 23h, 39h, 47,5h en 67,5h). Er wordt telkens een staal genomen voor toevoeging van vers substraat omdat het medium dan vloeibaarder is. Ook van het gehydrolyseerd propagatiemedium wordt een staal genomen. Op het einde van de Semi-SSF wordt de vloeistof gecentrifugeerd. Het vloeibaar gedeelte wordt gefilterd voor de bepaling van %ethanol met de Anton Paar. Bereiding propagatiemedium Het propagatiemedium wordt bereid aan een drogestofgehalte van 12% biomassa op een totaalvolume van 100ml. Om een pH van 4,8 te bereiken, wordt gebruik gemaakt van een 100mM natriumcitraatbuffer. 1g gistextract en 1g pepton worden toegevoegd als nutriëntenvoeding voor de gist. Dit mengsel wordt gesteriliseerd in de autoclaaf. Vervolgens wordt 8,8ml van de industriële enzymcocktail van Dupont toegevoegd aan 31,4 FPU/gDS. De hydrolyse gebeurt bij 50°C op een schudplaat gedurende 72h. Na de hydrolyse wordt er een staal genomen en wordt de pH aangepast door toevoeging van citroenzuur (5.20 4.92). Nadien wordt de gist toegevoegd en na 24h wordt de gist geteld. De gist zal zich ongeveer 2 tot 3x gedeeld hebben. %ethanol bepalen Kwantitatief wordt het ethanolgehalte gemeten met de Alcolyzer® van de Anton Paar gebruik makend van NIR spectroscopie. De ethanolmeting is gebaseerd op infrarood absorptie. De Alcolyzer® meet in een zeer specifiek ethanol spectraal gebied en gebruikt een algoritme om de alcoholinhoud te bepalen. Er wordt gekalibreerd met gedestilleerd water en 70% ethanol51. 45 2.4.2. CaCO3 verwijderen Bij experimenten aan hoog drogestofgehalte wordt het papier aangezuurd met een zuur tot gewenste pH 4,8 in plaats van te werken met een buffer. In het papier is er echter CaCO 3 aanwezig dat kan reageren met het toegevoegde zuur. Ook andere componenten aanwezig in het papier (andere inorganics, cellulose, hemicellulose of lignine) kunnen reageren met het zuur. Van CaCO3 wordt verwacht de grootste invloed te hebben aangezien tijdens de experimenten een reactie wordt waargenomen dat doet vermoeden dat CaCO3 met zuur reageert. Het theoretisch aspect wordt toegelicht waarop volgende experimenten gebaseerd zijn. Waarneming Na verschillende experimenten wordt duidelijk dat er een reactie gebeurt in het papier na toevoeging van zuur. Tijdens het mengen ontstaan er gasbelletjes en na een tijdje stijgt de pH weer. Voor een enzymatische hydrolyse moet de pH echter constant blijven (of binnen een bepaald pH-interval) zodat de enzymcocktail nog een voldoende hoge enzymactiviteit heeft. Reactie CaCO3 met zuur Er wordt even dieper ingegaan op de reactie CaCO3 met zuur. Dit is een simplistische voorstelling want in de praktijk kunnen ook nog andere componenten reageren met zuur. Door de reactie van CaCO3 met zuur wordt er een buffersysteem gevormd, namelijk het carbonaat-dicarbonaat buffersysteem. De 2 evenwichtsreacties van het carbonaat- en dicarbonaat buffersysteem zijn de volgende: ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Bij het toevoegen van H+-ionen schuift het evenwicht naar rechts en daalt de pH. Er wordt meer H2CO3 gevormd. Hierdoor schuift het evenwicht terug naar links en stijgt de pH weer. Het vormt dus een buffersysteem door vorming van het zwak zuur H2CO3 en geconjugeerde base HCO3- dat verschillen in de pH tegengaat. Daarbovenop staat H2CO3 in evenwicht met water en CO2 dat opgelost is in water. Het laatste staat in evenwicht met CO2 in de lucht. Dit is waarneembaar door de vorming van gasbellen. De reacties zijn de volgende: ( ) ( ( ) ) ( ) Bij verhoging van de temperatuur vermindert de oplosbaarheid van CO2 volgens de wet van Henry. Daardoor komt er meer CO2 vrij. Hierdoor daalt ook de hoeveelheid H2CO3 waardoor de buffercapaciteit verzwakt. Als de buffercapaciteit zakt, zal de pH dus niet meer zo afhankelijk zijn van de buffer wat de bedoeling is zodat de pH in een bepaald gebied blijft 46 waarbij de enzymen nog een voldoende hoge activiteit hebben. Een temperatuursverhoging zal dus toegepast worden in de experimenten. Als zwavelzuur wordt toegevoegd, wordt volgende reactie verkregen: Met fosforzuur wordt deze reactie verkregen: ( ) Bij toevoeging van elk zuur wordt het carbonaat-dicarbonaat buffersysteem telkens gevormd en het overeenkomstig zout met Ca++. De reacties hebben wel een andere stoichiometrie. Bij fosforzuur is er 2/3 minder zuur nodig om dezelfde hoeveelheid CaCO3 om te zetten in vergelijking met zwavelzuur. Bovendien reageert Ca++ met water wat leidt tot de vorming van Ca(OH)2 (basisch product). Experimenten Er worden verschillende experimenten uitgevoerd. Eerst wordt H2SO4 toegevoegd bij de pulp tot op gewenste pH-waarde door middel van een titratie met als doel de hoeveelheid H2SO4 te achterhalen die moet worden toegevoegd om pH 4,8 te bereiken. Dit wordt uitgevoerd op verschillende substraten. Steeds zijn er gasbellen te zien tijdens het mengen en is een stijging in de pH zichtbaar. Andere experimenten worden ingezet waarbij de pulp 3x gewassen wordt met H2SO4 voor 10min en waarbij de pulp 1x gewassen wordt met H2SO4 voor 15h. Dit leverde geen nuttige resultaten op. De pulp was na de wasbeurt heel zuur en moest meermaals gewassen met water (of toevoeging van NaOH) om op de gewenste pH te komen met als doel een enzymatische hydrolyse in te zetten (met of zonder buffer). Ten slotte wordt de pulp gewassen met zuur bij een hogere temperatuur. Dit lijkt het meest efficiënt. Volgens de theorie zal door de verhoging van temperatuur de buffer verzwakt worden. Dit wordt getest met zwavel- en fosforzuur. Er wordt gewerkt met de papierstroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR aan een drogestofgehalte van 7,5%DS omdat het belangrijk is dat er nog goed gemengd kan worden zodat de reactie efficiënt kan doorgaan. Er wordt gewassen met 15%zuur/gDS op een totaalvolume van 1l. In een reactor wordt de pulp gemengd voor 2h bij 50°C. Bij deze reactie worden er heel veel gasbellen gevormd en is er duidelijk een reactie te zien. Dit wordt voorgesteld op volgende foto: 47 Gasbellen Figuur 21: Reactie zuur en CaCO3: vorming van CO2-gasbellen Het gehalte aan CaCO3 wordt nadien gemeten via een thermogravimetrische analyse. Nadien, als de gewenste pH bekomen wordt, zal er een enzymatische hydrolyse ingezet worden. 48 3. Resultaten 3.1. Samenstelling papier De compositionele analyse van alle beschikbare papierstromen levert de volgende resultaten op, opgesomd in tabel 9. Het gehalte aan galactaan en arabinaan staan niet in de tabel opgesomd, aangezien deze in zeer kleine hoeveelheden voorkomen in papier. Ze zijn wel meegerekend in de massabalans (%totaal). Tabel 9: Samenstelling papierstromen Papierstroom %DS %glucaan %xylaan %mannaan %as %lignine %totaal VPK 38,7 54,4 8,3 4,5 9,9 22,2 100,5 VPULP 26,7 53,8 8,2 4,0 14,9 11,2 93,2 SAPPI 48,6 35,5 4,6 4,9 24,2 23,7 94,5 SITA_DROOG 94,6 52,6 9,3 4,5 19,9 11,7 97,9 SITA_SUPRATON 41,1 52,4 10,5 1,8 15,0 9,3 89,0 SITA_S_H2SO4 34,4 * SITA_S_H3PO4 36,0 * SITA_FRYMAKORUMA 37,2 61,0 10,6 1,2 11,5 4,3 88,9 SITA_PULP_SCHROEFDECAN TOR 42,5 46,2 7,8 3,2 19,1 9,3 86,5 SITA_PULP_SCHROEFPERS 51,6 54,0 8,9 3,8 16,3 10,3 93,7 * voorbehandelde SITA_SUPRATON, samenstelling niet benodigd voor bepaling totaal rendement VBH + hydrolyse De massabalans is echter niet bij elke papierstroom gesloten. Dit kan te wijten zijn aan de inherente fout op de analyse en het feit dat tijdens de zure hydrolyse acetaat wordt afgesplitst van hemicellulose en zuur oplosbare fragmenten afkomstig van lignine. Deze componenten worden niet gemeten. 3.1.1. Massabalans papierstromen schroefpers Na de drogestof- en asbepaling van de papierstromen SITA_PULP, SITA_PULP_SCHROEFPERS en SITA_PULP_FILTRAAT worden volgende resultaten bekomen: Figuur 22: Massabalans papierstromen schroefpers De behandeling van het pulp door de schroefpers levert een asvermindering van 2,50% op. 49 3.1.2. Zetmeel bepaling De papierstromen SITA_DROOG en de drie stromen van de schroefpers (SITA_PULP, SITA_PULP_FILTRAAT, SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR) worden getest op de aanwezigheid van zetmeel. De resultaten van de lugoltest worden waargenomen op volgende foto’s: VOOR NA Met 1 = SITA_DROOG, 2 = SITA_PULP, 3 = SITA_PULP_FILTRAAT, 4 = SITA_PULP_SCHROEFPERS Figuur 23: Resultaat lugoltest De papierstroom SITA_DROOG heeft een duidelijke aanwijzing op aanwezigheid van zetmeel. Dit is ook waar te nemen bij de papierstroom SITA_PULP_SCHROEFPERS. 50 Het papier wordt vervolgens gehydrolyseerd door toevoeging van Termamyl en AMG. SITA_DROOG bevat met 2,98% zetmeel/gDS het hoogste gehalte, gevolgd door SITA_PULP_SCHROEFPERS (0,90% zetmeel/gDS) en SITA_PULP(0,48% zetmeel/gDS). In SITA_PULP_FILTRAAT werd door de grote verdunning van het papier in het water tijdens de behandeling geen zetmeel meer gemeten. In figuur 24 en tabel 10 worden de resultaten samengevat. Zetmeelbepaling Papierstroom SITA_PULP_SCHROEFPERS SITA_PULP_FILTRAAT SITA_PULP %zetmeel/gDS SITA_DROOG 0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 %zetmeel/gDS Figuur 24: Zetmeelbepaling Met bijhorende gegevens: Tabel 10: Zetmeelbepaling Papierstroom SITA_DROOG %DS %glucose/gDS %zetmeel/gDS 94,60 3,31 2,98 SITA_PULP 4,33 0,54 0,48 SITA_PULP_FILTRAAT 0,42 0,00 0,00 51,56 1,00 0,90 SITA_PULP_SCHROEFPERS Bij de ontwatering met de schroefpers gaat geen zetmeel verloren, aangezien de pulp na de schroefpers nog zetmeel bevat. De bespreking hiervan volgt nog. 51 3.1.3. CaCO3 bepaling Thermogravimetrische analyse Via een thermogravimetrische analyse volgens TAPPI wordt het CaCO3 gehalte bepaald van de papierstromen SITA_DROOG en SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR. De resultaten staan in volgende tabel. Tabel 11: CaCO3 bepaling TGA Papierstromen %as %CaCO3 % stdev CaCO3 SITA_DROOG 19,9 10,7 0,6 SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR 19,1 11,2 0,9 SITA_DROOG bestaat uit 19,9%as, waarvan ongeveer de helft CaCO3 is, idem voor SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR. ICP-AES Met behulp van een ICP-AES worden Ca2+-ionen bepaald en het resultaat staat in volgende tabel: Tabel 12: CaCO3 bepaling ICP-AES 2+ Papierstromen ppm Ca %CaCO3 SITA_DROOG 61300 15,31% SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR 67600 16,88% Er wordt meer CaCO3 gemeten in vergelijking met de thermogravimetrische analyse, maar dit kan een overschatting zijn aangezien verondersteld wordt dat alle Ca2+-ionen in de CaCO3-vorm voorkomen. 52 3.2. Saccharificatie Van elke papierstroom wordt het saccharificatiepotentieel geanalyseerd. De enzymdosagecurves bij 2%DS staan in volgende grafiek. Papiernevenstromen sacch - potentieel %rendement 2% - Enzymcocktail Dupont VPK VPULP 120,00 SAPPI 100,00 SITA_DROOG 80,00 SITA_SUPRATON 60,00 SITA_S_H2SO4 40,00 SITA_S_H3PO4 20,00 SITA_FRYMAKORU MA SITA_PULP_SCHRO EFDECANTOR 0,00 0,00 2,00 4,00 6,00 8,00 10,00 12,00 FPU/gDS Figuur 25: Saccharificatiepotentieel papierstromen Bij lage enzymdosages wordt waargenomen dat de stroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR de beste rendementen behaald, gevolgd door SITA_FRYMAKORUMA. De papierstromen behandeld met zuren geven ook een beter rendement ten opzichte van de oorspronkelijke stroom waarbij het zuur H3PO4 een beter resultaat geeft dan H2SO4. De bijhorende gegevens staan in tabel 13. Tabel 13: Saccharificatiepotentieel papierstromen Papierstroom FPU/gDS g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev VPK 2,69 6,48 0,41 53,62 3,43 5,38 7,99 0,46 66,14 3,82 10,75 8,52 0,48 70,57 3,95 2,69 7,18 0,52 60,15 4,29 5,38 7,79 0,27 65,26 2,24 10,75 8,03 0,42 67,25 3,47 2,69 1,99 0,06 25,24 0,54 5,38 2,58 0,11 32,72 0,88 10,75 2,87 0,11 36,36 0,88 2,69 7,22 0,35 61,83 2,86 5,38 8,30 0,26 71,09 2,15 VPULP SAPPI SITA_DROOG 53 SITA_SUPRATON SITA_S_H2SO4 SITA_S_H3PO4 SITA_FRYMAKORUMA SITA_PULP_SCHROEFDE 10,75 8,72 0,33 74,67 2,70 2,69 7,27 0,50 62,46 4,11 5,38 9,14 0,30 78,55 2,45 10,75 9,78 0,35 84,11 2,92 2,69 8,27 0,49 71,10 4,03 5,38 9,38 0,30 80,65 2,45 2,69 8,87 0,77 76,23 6,35 5,38 10,87 0,79 93,48 6,55 2,69 10,24 0,37 75,63 3,09 5,38 13,06 0,72 96,44 5,92 10,75 13,52 0,86 99,87 7,15 2,15 8,50 0,66 82,88 5,47 4,3 9,57 0,79 93,31 6,54 6,45 10,19 0,29 99,35 2,40 CANTOR 3.2.1. Xylose-opbrengst Met een HPAEC-PAD analyse wordt xylose nog eens gedetecteerd op het hydrolysaat van SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR. Tegelijkertijd wordt glucose ook nog eens gemeten en wordt deze waarde vergeleken met de waarde bekomen via de GOD-POD methode. De glucose- en xylose opbrengsten staan in volgende grafiek: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Saccharificatie 2%DS met enzymcocktail Dupont g/l vrijgekomen suiker 14 12 10 8 6 4 2 0 Glucose - GOD-POD Glucose - HPAEC-PAD Xylose - HPAEC-PAD 0 5 10 FPU/gDS Figuur 26: Xylose-en glucose-opbrengst SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR 54 Het procentuele rendement staat in volgende grafiek: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Saccharificatie 2%DS met enzymcocktail Dupont %rendement 140,00 120,00 100,00 80,00 60,00 40,00 20,00 0,00 Glucose - GOD-POD Glucose - HPAEC-PAD Xylose - HPAEC-PAD 0 2 4 6 8 FPU/gDS Figuur 27: %rendement xylose en glucose SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Met bijhorende data: Tabel 14: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Papierstroom Analysetechniek FPU/gDS g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev SITA_PULP_ GOD-POD 2,15 8,50 0,66 82,88 5,47 4,3 9,57 0,79 93,31 6,54 6,45 10,19 0,29 99,35 2,40 2,15 9,39 0,39 91,54 3,54 4,3 9,99 / 97,45 / 6,45 11,54 / 112,51 / SCHROEFDECANTOR HPAECPAD Tabel 15: Xylose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Papierstroom Analyse- FPU/gDS g/l xylose techniek SITA_PULP_ SCHROEFDECANTOR HPAECPAD g/l %rendement stdev % stdev 2,15 1,77 0,07 99,73 3,44 4,30 2,01 / 113,12 / 6,45 2,18 / 122,92 / 55 3.2.2. Activiteit industriële enzymcocktail De activiteit van de enzymcocktail van Novozymes wordt bepaald aan de hand van de LAP ‘Measurement of Cellulase Activities’ van NREL. Het aantal FPU/ml wordt geschat op 180, 160 en 140 FPU/ml. De enzymstockoplossing wordt voor deze schatting 480x, 420x en 370x verdund. Het resultaat staat in volgende grafiek: Activiteit bepaling enzymcocktail Novozymes - Bij verdunning 480x, 420x en 370x - log (enzym- 2,70 verdunning) 2,68 y = -0,0775x + 2,8138 R² = 1 2,66 2,64 480x-420x rechte 2,62 370x 2,60 Lineair (480x-420x rechte) 2,58 2,56 0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 Massa glucose (mg) Figuur 28: Activiteit bepaling enzymcocktail Novozymes Er wordt een rechte getrokken door de punten die het dichtst bij 2,0mg liggen, dit zijn de punten bij een 480x-verdunning en een 420x-verdunning. Met de vergelijking van deze rechte wordt het aantal FPU/ml berekend: ( ) ( ( )( ) ) De activiteit van de enzymcocktail van Novozymes is 168,88 FPU/ml. 56 Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes Op de papierstroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR wordt een enzymatische hydrolyse ingezet bij 2%DS met de enzymcocktails van Dupont en Novozymes bij lage FPU/gDS. De enzymcocktail van Dupont heeft een activiteit van 43 FPU/ml en de enzymcocktail van Novozymes één van 169 FPU/ml. De resultaten staan in volgende grafiek, uitgedrukt in %rendement. SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Saccharificatie 2%DS %rendement 120 100 80 60 40 20 0 Enzymcocktail Novozymes Enzymcocktail Dupont 0 2 4 6 8 FPU/gDS Figuur 29: Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes Met bijhorende data: Tabel 16: glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met enzymcocktails van Dupont en Novozymes Enzymcocktail FPU/gDS g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev Novozymes 3,38 8,01 0,26 78,02 2,50 6,76 9,84 0,25 95,92 2,41 2,5 9,31 0,32 90,81 3,07 5 10,39 0,41 101,26 3,99 Dupont Er is voor dezelfde enzymactiviteit echter een kleiner volume van de enzymcocktail van Novozymes benodigd dan de enzymcocktail van Dupont. De gegevens staan in tabel 17. Tabel 17: Volume enzym toegevoegd Novozymes Dupont FPU/gDS Volume (ml) enzym toegevoegd 3,38 0,006 6,76 0,011 2,5 0,012 5 0,023 57 3.2.3. Invloed van inorganics op hydrolyse De inorganics CaCO3, kaoline en talk worden bij het papier toegevoegd (10%/gDS) en het effect op de enzymatische hydrolyse van deze componenten wordt geanalyseerd. Whatman N°1 filterpapier De glucose-rendementen van de enzymatische hydrolyse op Whatman N°1 filterpapier staan in figuur 30. Er wordt geen groot effect waargenomen. Whatman N°1 filterpapier Saccharificatie bij 4,3 FPU/gDS Whatman + 10%talk Whatman + 10%CaCO3 Whatman + 10%kaoline %rendement glucose Whatman 0 20 40 60 80 100 %rendement Figuur 30: Saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen Met bijhorende data: Tabel 18: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen Papierstroom bij 2%DS g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev Whatman 14,73 0,39 66,34 1,74 Whatman + 10%kaoline 14,85 0,38 66,88 1,69 Whatman + 10%CaCO3 13,56 0,73 61,10 3,28 Whatman + 10%talk 13,80 0,91 62,17 4,08 Na het einde van de enzymatische hydrolyse wordt de pH gemeten. De gegevens staan in tabel 19. Er wordt waargenomen dat CaCO3 een effect heeft op de pH. Tabel 19: pH na saccharificatie Whatman N°1 filterpapier met toevoegingen Papierstroom bij 2%DS pH einde stdev Whatman 4,77 0,03 Whatman + 10%kaoline 4,77 0,01 Whatman + 10%CaCO3 5,10 0,01 Whatman + 10%talk 4,77 0,00 58 SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR De glucose-rendementen van de enzymatische hydrolyse op SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR staan in figuur 31. Er wordt een negatief effect waargenomen op de enzymatische hydrolyse bij toevoeging met CaCO3. SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR Saccharificatie bij 2,15 FPU/gDS 10%talk Additieven 10%CaCO3 10%kaoline %rendement glucose / 0 20 40 60 80 100 %rendement Figuur 31: Saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen Met bijhorende data: Tabel 20: Glucose-opbrengst en rendementen saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen Papierstromen bij 2%DS Toevoeging g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev SITA_PULP_ / 8,50 0,66 82,78 6,45 SCHROEFDECANTOR 10%kaoline 8,34 0,51 81,21 5,01 10%CaCO3 5,74 1,37 55,86 13,31 10%talk 8,63 0,49 84,08 4,79 De pH wordt ook gemeten na het einde van de enzymatische hydrolyse. De resultaten staan in tabel 21. Opnieuw wordt waargenomen dat CaCO3 zorgt voor een sterke pH-stijging. Tabel 21: pH na saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen Papierstromen Toevoeging pH einde stdev SITA_PULP_ / 5,25 0,11 SCHROEFDECANTOR 10%kaoline 5,35 0,06 10%CaCO3 6,08 0,10 10%talk 5,33 0,10 bij 2%DS 59 Hier wordt een sterker verschil in pH-waarden waargenomen dan bij het substraat Whatman. Deze waarden worden nog eens vergeleken met de pH-range waarbij de activiteit van de enzymcocktail het grootst is (zie figuren 32 en 33). Bij pH 6 daalt de activiteit van de enzymen sterk. De bespreking volgt nog. pH pH 6,50 6,00 5,50 5,00 SITA_PULP_SCHROEFDECANT OR 4,50 4,00 3,50 / 10%kaoline 10%CaCO3 10%talk Toevoeging Figuur 32: Effect pH na saccharificatie SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR met toevoegingen Figuur 33: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp 60 3.3. Uitdagingen 3.3.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch Op SITA_SUPRATON wordt een Semi-SSF uitgevoerd met een Fed Batch systeem. Na 15,25h, 23h en 47,5h wordt biomassa toegevoegd aan 41,1%DS. Na 17,25h wordt gist toegevoegd (afkomstig van het propagatiemedium vertrekkende van 12%DS biomassa). Het enzym wordt in het begin toegevoegd aan 68,80 FPU/gDS en daalt gedurende de Semi-SSF door toevoeging van substraat. Door deze toevoeging verhoogt het %DS. Het einddoel was 40%, maar hier wordt echter na 47,5h 21,5%DS bereikt in een totaalvolume van 804ml. De resultaten staan in tabel 22. Tabel 22: Verloop Semi-SSF: stijging in %DS en daling in FPU/gDS TOEVOEGINGEN Tijd(h) %DS FPU/gDS 500 12,5 68,80 92,5 573 16,1 46,49 17,25 98,5 623 15,8 43,65 Toevoeging 2x73g biomassa 2x30gDS aan 41,1%DS 23 158,5 769 20,6 27,13 Toevoeging 35g biomassa 47,5 172,89 804 21,5 24,87 Begin biomassa Massa droge Volume stof (g) totaal (ml) 0 62,5 15,25 62,5gDS aan 12,5%DS op 500ml Toevoeging 73g biomassa 30gDS aan 41,1%DS Toevoeging 50ml propagatiemedium 6gDS aan 12%DS 14,39gDS aan 41,1%DS Het glucosegehalte wordt ook gemeten van stalen genomen op 17h, 23h, 39h, 47,5h en 67,5h. De stalen werden telkens genomen voor toevoeging substraat. Er wordt ook een glucosemeting uitgevoerd op een staal van het hydrolysaat van het propagatiemedium. Na 17,25h wordt 50ml van het propagatiemedium toegevoegd. De vrije suikers van het propagatiemedium worden mee in rekening gebracht. De metingen worden uitgevoerd via de GOD-POD methode en de HPAEC-PAD analyse. De resultaten staan in tabel 23: Tabel 23: Glucose-opbrengst en rendementen Semi-SSF SITA_SUPRATON Tijd(h) g/l glucose GOD-POD g/l glucose HPAEC-PAD %DS reactie %rendement GOD-POD %rendement HPAEC-PAD 0 0 0 12,5 0 0 17 58,55 56,42 16,1 62,53 60,25 17,25 55,70 54,06 15,8 60,61 58,82 23 37,19 34,51 15,8 40,47 37,56 39 0 3,09 20,6 0 2,58 47,5 0 2,94 20,6 0 2,46 67,5 0 2,71 21,5 0 2,16 61 Het xylosegehalte wordt ook gedetecteerd met de HPAEC-PAD analyse. Dit geeft de volgende resultaten: Tabel 24: Xylose-opbrengst en rendementen Semi-SSF SITA_SUPRATON Tijd(h) g/l xylose HPAEC-PAD %DS reactie %rendement HPAEC-PAD 0 0 0 0 17 13,49 16,1 94,53 17,25 13,35 15,8 95,32 23 13,38 15,8 95,56 39 12,97 20,6 71,05 47,5 12,87 20,6 70,48 67,5 11,04 21,5 57,90 Het glucoseverloop, gemeten met GOD-POD en HPAEC-PAD, staat weergegeven in figuur 34. SITA_SUPRATON - Semi-SSF g/l glucose 80 70 60 50 40 g/l glucose GOD-POD 30 g/l glucose HPAEC-PAD 20 Toevoeging gist 10 0 0 20 40 60 80 Tijd (h) Figuur 34: Semi-SSF SITA_SUPRATON Na toevoeging van de gist is een sterke daling van het glucosegehalte zichtbaar en na 39h wordt (bijna) geen glucose meer gemeten. De xylose-opbrengst wordt ook nog eens voorgesteld op figuur 35. Bij toevoeging van de gist is er 13,35 g/l xylose vrijgesteld, wat een rendement geeft van 95,32% ten opzichte van het gehalte xylaan aanwezig in de biomassa. Na verloop van tijd is een daling van het xylosegehalte merkbaar. 62 g/l xylose SITA_SUPRATON - Semi-SSF 16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 6,00 g/l xylose HPAEC-PAD 4,00 2,00 0,00 0 20 40 60 80 Tijd (h) Figuur 35: Xylose-opbrengst bij Semi-SSF SITA_SUPRATON Op het einde van de Semi-SSF wordt ook de pH gemeten, en deze is 7,21. Rendement Op het einde van de Semi-SSF werd er 172,89gDS bekomen op een totaal volume van 804ml. Dit wil zeggen dat de eindconcentratie papier 21,5%DS, ofwel 215 g/l bedroeg. De gist zet glucose, mannose en galactose om naar ethanol. Het papier, SITA_SUPRATON, bestaat uit 52,4%glucaan, 1,8%mannaan en 0%galactaan. Om de theoretische waarde aan ethanol te bereiken, hoeveel er maximum geproduceerd kan worden, wordt het volgende uitgevoerd: De polysacchariden glucaan, mannaan en galactaan worden eerst tijdens de enzymatische hydrolyse omgezet naar glucose, mannose en galactose. De conversiefactor is hierbij 1,1111. Dus volgt deze formule: ( ) ( ) ( ) De conversiefactor van glucose naar ethanol is 0,511. Dus het volgende volgt: De theoretische maximumconcentratie ethanol is 6,62%m/m, rekening houdend met de suikers gevormd in het propagatiemedium. Met de Anton Paar wordt een gehalte van 4,53%m/m ethanol gemeten. Het rendement van deze SSSF is dan: 4,53 / 6,62 *100 = 68,5%. 63 3.3.2. CaCO3 verwijderen De papierstroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR wordt aan 7,5%DS gemengd met 15%zuur/gDS (H3PO4) in een totaalvolume van 1l gedurende 2h bij 50°C. Na de reactie bedraagt de pH van de pulp aan 7,5%DS 4,31. De pulp wordt ontwaterd tot een drogestofgehalte van 18,40%DS, waarbij de pH 4,77 is. Er wordt vervolgens een enzymatische hydrolyse ingezet aan 4,48 FPU/gDS met de enzymcocktail van Dupont gedurende 72h bij 50°C. De pH wordt op het einde van de hydrolyse (na 3 dagen) nog eens gemeten en is 5,34. De pH blijft dus gedurende 72h binnen het interval 4,77 – 5,34 waardoor de activiteit van de enzymen nog optimaal is. Tijdens de eerste dag ontstonden er echter mengproblemen aangezien maar een kleine hoeveelheid pulp aan de reactor was toegevoegd en de roerder te weinig ondergedompeld werd. Het glucoseverloop wordt weergegeven in figuur 36. %rendement glucose bij 4,48FPU/gDS en 18,4%DS %rendement glucose pH start 4,77, pH einde 5,34 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 SITA_PULP_SCHROEFDE CANTOR 0 20 40 60 80 Tijd(h) Figuur 36: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: saccharificatie Met bijhorende gegevens: Tabel 25: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: saccharificatie Tijd (h) g/l glucose g/l stdev %rendement % stdev 23,25 43,66 0,81 46,23 0,86 47,5 60,47 0,44 64,04 0,46 70,75 64,46 0,05 68,26 0,05 Na 70,75h wordt een rendement bekomen van 68%. 64 CaCO3 bepalen De pulp gewassen met 15%H3PO4/gDS wordt na de wassing met zuur gedetecteerd op CaCO3 met behulp van de thermogravimetrische analyse van TAPPI. De resultaten staan in tabel 26. Tabel 26: SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR gewassen met 15%H3PO4/gDS: CaCO3 bepaling Papierstroom %as %CaCO3 %CaCO3 stdev SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR 19,1 11,2 0,9 SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR 19,5 6,1 0,7 gewassen met 15%H3PO4/gDS Via deze methode is duidelijk dat het gehalte aan CaCO3 wel degelijk verminderd is. 65 4. Bespreking 4.1. Papierstromen De papierstromen vormen een deel van de inventaris van organische nevenstromen en bijproducten die beschikbaar zijn in Vlaanderen, opgesteld voor het VISIONS project. 4.1.1. Samenstelling en saccharificatiepotentieel VPK en VPULP De reststroom VPK, ongeschikt voor papierrecyclage, heeft nog een glucaangehalte van 54,4%. Dit is vergelijkbaar met de SITA stromen. Het levert een glucose-opbrengst op van 54% - 71% bij 2,69 – 10,75 FPU/gDS (niet-behandeld). VPK bevat 10% as en 22% lignine wat de helft minder as en dubbel zo veel lignine is in vergelijking met de SITA stromen. Hierdoor kan het VPK minder problemen krijgen met de pH, maar misschien meer problemen met de niet-productieve binding van lignine met enzymen. Dit kan dan weer verholpen worden met surfactantia. Het lager asgehalte is interessant, aangezien er dan waarschijnlijk minder H2SO4 moet toegevoegd worden om het geheel op pH te brengen. VPULP, de stroom waar normaal karton van gemaakt wordt, bevat ook nog een groot gehalte aan glucaan, namelijk 54%, 15%as en 11%lignine. Er wordt echter meer lignine verwacht bij het aanmaken van karton, maar deze lage waarde kan ook te wijten zijn aan een minder nauwkeurige meting. Deze papierstromen zijn een potentieel voor valorisatie naar fermenteerbare suikers. Hun samenstelling is vergelijkbaar met de SITA stromen. SAPPI Het glucaangehalte van SAPPI, een reststroom afkomstig van de waterbehandeling van afvalwater uit het papierproductieproces, bevat 35,5%glucaan en bevat een hoog gehalte aan %as en %lignine (samen bijna de helft), wat normaal is, aangezien het een reststroom is die al gedeeltelijk verteerd is bij de waterbehandeling. De hydrolyse levert 25%-36% rendement op bij 2,69 – 10,75 FPU/gDS (niet-behandeld). Door deze lage rendementen en kleine beschikbaarheid van deze stroom is deze stroom op korte termijn niet interessant om te valoriseren. SITA Droog gemalen papier heeft een minder goede hydrolyse-opbrengst, namelijk 62% bij lage FPU/gDS, dan verpulpt papier in het algemeen. De behandeling met de Supraton Mill verhoogt het rendement bij lage FPU/gDS niet, maar wel bij hogere in vergelijking met SITA_DROOG. Als deze stroom (SITA_SUPRATON) behandeld wordt met verdund H2SO4 stijgt het rendement ongeveer 10% en met verdund H3PO4 ongeveer 16% bij lage FPU/gDS. Dit wil zeggen dat een zure voorbehandeling dus wel effect heeft op het rendement. 66 Aangezien dat de pH na een zure voorbehandeling nog altijd licht basisch was, kan er niet gesproken worden van een voorbehandeling, maar van een neutralisatie. Deze neutralisatie heeft dus een effect op het rendement. Het zuur kan een deel van het as verwijderd hebben. Dit verklaart ook waarom H3PO4 het beste rendement geeft aangezien er minder fosforzuur moet toegevoegd worden om evenveel CaCO3 te verwijderen in vergelijking met zwavelzuur. Of dit daadwerkelijk gebeurd is, zouden extra metingen moeten bevestigen. De stroom SITA_FRYMAKORUMA heeft ook een rendement van ongeveer 75% wat beter lijkt dan SITA_SUPRATON, maar kan niet met zekerheid gezegd worden aangezien SITA_FRYMAKORUMA geen representatieve stroom is. De stroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR is wel een representatieve stroom en levert een rendement op van ongeveer 80% bij lage FPU/gDS. De reden waarom deze stroom, die verpulpt en gejetcooked is geweest, hoger ligt dan de stromen die behandeld zijn met de Supraton Mill of de Fryma Koruma is onbekend. Het kan dus zijn dat deze ‘shear’behandeling niet nodig is aan de resultaten te zien, of er kan iets misgegaan zijn bij de metingen. Verder onderzoek is nodig. Deze experimenten zijn bovendien aan lage drogestofgehaltes uitgevoerd wat niet zomaar te extrapoleren is naar hogere drogestofgehaltes. Dit wil zeggen dat bij hogere drogestofgehaltes andere resultaten bekomen kunnen worden. De stroom SITA_PULP_SCHROEFPERS bestaat dus degelijk uit 2,5% minder as. Zoals aangetoond in CaCO3-experimenten kan een klein verschil in CaCO3 een groot verschil in hydrolyseerbaarheid betekenen. Die asreductie is goed, maar technieken voor verbeterde asreductie, overgenomen uit bijvoorbeeld de papierproductie, zijn zeker de moeite waard om uit te testen. 4.1.2. Zetmeel bepaling Tijdens de papierproductie wordt ook zetmeel toegevoegd als bindingsmiddel. In het droog, gemalen papier (SITA_DROOG) wordt zetmeel gedetecteerd, namelijk 3% op 1gDS. Dit levert 3,3% glucose op na hydrolyse met amylasen. Het kan dus geen kwaad om ook amylasen tijdens de hydrolyse toe te voegen. Belangrijk is ook dat het zetmeel in de pulp blijft na behandeling met de schroefpers. Het zetmeel gaat dus niet verloren. In SITA_PULP wordt er echter maar 0,48% zetmeel gedetecteerd op 1gDS. In vergelijking met SITA_DROOG is dit dus veel minder. Er moet dus ergens zetmeel verloren gegaan zijn tijdens het pulpen aangezien het systeem gesloten blijft tot bij het ontwateren. Ofwel blijft de samenstelling van het papier niet constant tijdens het voeden van de pulper. Dan kunnen er ook geen sluitende conclusies getrokken worden uit deze metingen. 67 4.1.3. CaCO3 bepaling Volgens de gravimetrische methode van TAPPI wordt 10,7% en 11,2% aan CaCO3 gemeten van de papierstromen SITA_DROOG en SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR respectievelijk. Volgens de meting met ICP-AES wordt 15,3% en 16,9% CaCO3 gemeten voor dezelfde papierstromen in veronderstelling dat alle Ca2+-ionen voorkomen in de CaCO3vorm (overschatting). Bij de gravimetrische methode kunnen er meer fouten aanwezig zijn omdat de stalen telkens moeten gewogen worden voor en na verassing. Er kan ook een onderschatting gemaakt worden, aangezien het staal niet helemaal verast kan worden (dus waarbij CaCO3 niet volledig wordt omgezet in CaO). Deze twee analyses bevestigen wel dat er veel CaCO3 in papier zit en dat dus hiermee rekening mee moet gehouden worden aangezien dit moeilijkheden kan geven met de pH van de enzymatische hydrolyse. 4.1.4. Xylose-opbrengst De stroom SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR stelt bij 2,15 FPU/gDS 9,4 g/l vrij (92%rendement) en 1,8 g/l xylose (100%rendement), gemeten met HPAEC-PAD. Al het xylaan aanwezig in het papier (die toch gemeten is met de Dionex) is dus omgezet naar xylose. De hemicellulasen werken dus bij lage drogestofgehalte heel goed. Bij de Semi-SSF wordt ook de xylose-opbrengst gemeten bij hoge drogestofgehalte. Dit wordt later besproken. Economisch gezien is het belangrijk om deze xylosestroom ook te valoriseren, ofwel naar bio-ethanol of andere toepassingen. 4.2. Activiteit industriële enzymcocktail De activiteit van de industriële enzymcocktail van Novozymes is 169 FPU/ml. Er kan hier een fout op zitten omdat de procedure nogal moeilijk is om de activiteit te bepalen. Bij de enzymatische hydrolyse met de enzymcocktails van Novozymes en Dupont geeft de laatste enzymcocktail een beter rendement (ongeveer 15%hoger bij lage FPU/gDS), maar er wordt wel dubbel zoveel enzym toegevoegd. Er zal dus een afweging moeten gemaakt worden. Een enzymcocktail met een hogere activiteit zal duurder zijn. Er zal minder volume toegevoegd moeten worden dan bij een enzymcocktail met een lagere activiteit wat goedkoper is en waarvan meer volume moet worden toegevoegd. Aangezien de prijzen van de enzymcocktails van Novozymes en Dupont niet gekend zijn, kan geen besluit genomen worden welk enzym het best is om te gebruiken in een industrieel proces op basis van de kostprijs. Daarnaast heeft de FPU-bepaling ook zijn beperkingen. Zoals uitgelegd bij ‘materialen en methoden’ is dubbel zo veel of de helft zo veel hoeveelheid enzym niet recht evenredig met het rendement. Dit wil niet zeggen als dubbel zo veel volume toegevoegd wordt, dubbel zoveel reducerende suikers krijgt. Eerst zal het rendement sterk stijgen in functie van de enzymconcentratie en dan bereikt het een plateau. 68 4.3. Invloed van inorganics op hydrolyse CaCO3 heeft een negatieve invloed op de pH van de hydrolyse. Dit is te zien aan het experiment waarbij CaCO3 toegevoegd werd bij verpulpt papier (SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR). Bij het experiment waarbij CaCO3 toegevoegd werd bij Whatman papier, wordt er bijna geen verschil gezien in de glucose-opbrengst. De pH is na 72h uur namelijk 5,10 en dit ligt nog altijd in het gebied waar de enzymcocktails bijna 100% activiteit hebben (zie figuur 37). Bij het experiment met pulp en CaCO3 is de pH sterk verhoogd naar 6,08, terwijl de pH van de andere stromen pulp, zonder toevoegingen, met kaoline en talk respectievelijk 5,25, 5,35 en 5,33 zijn. De activiteit van de enzymcocktail tussen pH 5 en 5,5 nadert nog altijd de 100%, maar bij een pH van 6 is de activiteit zeer sterk verminderd, namelijk voor xylaanomzetting met 20% en voor glucaanomzetting met 40% (zie figuur 37). Dit is ook te zien aan het rendement, want bij de pulp met toevoeging van CaCO3 is het rendement bij 2,15 FPU/gDS maar 56% en zonder toevoeging van CaCO3 is het 83%, namelijk 27% gezakt. De reden van deze stijging in pH kan toegeschreven worden aan het feit dat Ca++ reageert met H2O en de basische component Ca(OH)2 vormt. Het feit dat bij de pulp een grotere pH-verschuiving te zien is dan bij Whatman kan liggen aan het feit dat de pulp al een hoeveelheid CaCO3 bevat. Hoe meer CaCO3 er aanwezig is, hoe meer het kan reageren en hoe basischer het materiaal wordt. Voor verder onderzoek kan Whatman papier getest worden op de aanwezigheid van CaCO3 of er wel degelijk minder in zit dan bij verpulpt papier. Figuur 37: pH profiel enzymcocktail van Dupont bij 50°C. Activiteit gemeten gedurende 24h gebruik makend van voorbehandeld hardhout pulp De andere componenten, kaoline en talk, hebben geen negatief effect op de hydrolyse. Dit is echter minder belangrijk, aangezien er meer CaCO3 in het papier zit. 69 4.4. Uitdagingen 4.4.1. Invoeren Semi-SSF met Fed Batch Bij de Semi-SSF werd het drogestofgehalte opgevoerd van 12,5 naar 21,5%DS en daalt de relatieve enzymdosering FPU/gDS van 68,8 naar 24,9 over een periode van 67,5h. De glucosemetingen worden via de GOD-POD methode gemeten en bevestigd met HPAECPAD. Het rendement van de Semi-SSF is 68,5%. Het doel van dit experiment was om kennis te maken met het concept Semi-SSF en de moeilijkheden ervan in de praktijk te ervaren en te identificeren. Naar verdere optimalisatie toe zal gebruik moeten gemaakt worden van een lagere enzymdosage, een hoger drogestofgehalte met de invoering van een efficiënt roersysteem en eventueel de uitvoering te realiseren in een kortere tijd. Er zal ook rekening moeten gehouden worden met de pH, deze was na de Semi-SSF 7,21. Deze pH verhoging zal ook bijgedragen hebben tot verlaging van het rendement. Het feit dat de pH gestegen is, kan aan de aanwezigheid van CaCO3 liggen. Het is een sterke stijging, want normaal zakt de pH lichtjes tijdens de fermentatie. De pH-controle zal dus beter opgevolgd moeten worden. Het is echter moeilijk om de pH te meten bij hoge vaste stofconcentraties. Er wordt waargenomen dat na ongeveer 39h bijna geen glucose meer gemeten wordt. Ofwel wordt er zo weinig glucose geproduceerd dat de gist dit direct omzet naar ethanol, ofwel wordt er geen glucose meer geproduceerd zodat er ook geen ethanol meer gevormd wordt. Het kan dus zijn dat door de suboptimale temperatuur voor de saccharificatie geen of weinig glucose meer gevormd wordt. Het totaalrendement was echter maar 68,5%, dus dit kan hoger. Daarom is het belangrijk dat de eerste vervloeiing die gebeurt in de eerste 17,25h een heel goed rendement levert, aangezien er waarschijnlijk minder omgezet wordt tijdens de SSF. Als de gist wordt toegevoegd, wordt er echter maar een versuikeringsrendement van ongeveer 60% bekomen. Het is belangrijk dat dit rendement zo hoog mogelijk wordt, aangezien er minder zal omgezet worden na de toevoeging van gist door de suboptimale temperatuur. Als het ethanolgehalte gemeten zal worden op verschillende tijdstippen, zal ook duidelijk worden als na 39h er werkelijk nog meer ethanol gevormd wordt. Zo niet, is het niet nodig om de reactie nog langer door te laten gaan. Men kan ook nog opteren voor een langere vervloeiingstijd. Opnieuw wordt het xylosegehalte gemeten met HPAEC-PAD en brengt dit na de hydrolyse 13,35g/l op (95,32%rendement ten opzichte van xylaan). Dit is een fractie die te valoriseren valt. De xyloseconcentratie wordt gemeten vanaf 17h, heeft hierbij een rendement van 95% (wat iets lager is dan bij lage DS). Dit blijft constant tot 23h. Hierna daalt de xyloseconcentratie lichtjes. Dit kan te maken hebben met het verdunningseffect. Ook kunnen producten geproduceerd door de gist tijdens de fermentatie, een invloed hebben op de activiteit van de hemicellulasen of productinhibitie kan ook optreden. Nader onderzoek is hier nog nodig. De invloed van de pH zal hier ook wel sterk meespelen. Op het einde van de Semi-SSF was dit echter 7,21. De buffercapaciteit was dus zeker niet voldoende. Deze 70 verhoging in pH kan dus ook een oorzaak zijn voor de vermindering in xylose-opbrengst in verloop van tijd. 4.4.2. CaCO3 verwijderen De pulp (SITA_PULP_SCHROEFDECANTOR) werd met een zuur gewassen om het buffer effect te verzwakken zodat de pH constant zou blijven gedurende drie dagen zonder toevoeging van een zuur tijdens de hydrolyse. Dit is gelukt. Op het einde van de hydrolyse wordt een rendement van 68,26% bekomen bij 18,4%DS. Het CaCO3 is hierbij gedaald van 11,2% naar 6,1%. Er is echter geen controle gebeurd met pulp dat niet geneutraliseerd is geweest met zuur. Dit komt omdat het werken met een buffer praktisch niet ging. De buffercapaciteit was te klein en het constant bijsturen van de pH met een zuur was in het labo wat omslachtig. ’s Nachts was het namelijk niet mogelijk om de pH te corrigeren met een zuur en als er telkens een staal werd genomen om de pH te controleren, dan leidde dit tot meer kans op contaminatie en massaverlies. Doordat deze pH niet goed te controleren was bij toevoeging van zuur tijdens de hydrolyse, kon niet met zekerheid een maximale glucose-opbrengst bereikt worden. Op industriële schaal echter zal dit systeem om de pulp met zuur te wassen, niet economisch voordelig zijn aangezien er grote hoeveelheden zuur per g biomassa gebruikt moeten worden. Er zal een efficiënt systeem gebruikt moeten worden zodat de pH-controle efficiënt gebeurd en al dan niet geautomatiseerd kan worden, rekening houdend met het feit dat het substraat een hoge vaste stofconcentratie heeft. Het probleem is ook dat in het begin dit moeilijk te sturen is. Het geheel is een slecht gehomogeniseerd medium en bij toevoeging van zuur wordt gestreefd naar een zo weinig mogelijke verdunning, maar als men met een hoge concentratie werkt, zal in het begin het zuur niet homogeen verdeeld worden in het materiaal en zullen er pH-gradiënten ontstaan. Nu werd enkel een simplistische voorstelling van de reactie van CaCO3 met zuur bekeken. Het systeem zit echter ingewikkelder in elkaar. Er zullen nog andere componenten reageren met het zuur, zoals andere additieven of onderdelen van lignocellulose. Industrieel gezien is het dus belangrijk om voor de hydrolyse zoveel mogelijk as mechanisch te verwijderen, aangezien bij een bepaalde hoeveelheid van CaCO3 de pH niet meer in het interval ligt waarbij de enzymen optimaal werken. Als er minder CaCO3 aanwezig is, zal ook minder zuur toegevoegd moeten worden wat economisch voordeliger is. In het experiment wordt fosforzuur getest, aangezien minder fosforzuur nodig is om evenveel CaCO3 om te zetten in vergelijking met zwavelzuur. Maar dit moet wel nog in rekening gebracht worden met de prijs van het zuur. Als zwavelzuur nog altijd goedkoper is, terwijl er meer van wordt toegevoegd, is het voordeliger om zwavelzuur toe te voegen. 71 4.5. Industrieel gericht Om een industrieel proces op te stellen dat economisch rendabel is, moet met zeer veel zaken rekening gehouden worden, onder andere de samenstelling van de grondstof. De stroom SITA bevat ongeveer 50%glucaan, 9%xylaan, 4%mannaan, 20%as en 10%lignine. Glucaan en mannaan zijn C6 suikerpolymeren, worden omgezet door specifieke enzymen in enzymcocktails en hun monomere vorm wordt gefermenteerd naar ethanol door de gist S. cerevisiae. Xylaan is een C5 suikerpolymeer dat ook wordt omgezet door specifieke enzymen in de enzymcocktails en waarbij hun monomere vorm ook gefermenteerd kan worden naar ethanol, met gemodificeerde gisten of micro-organismen, of op een andere manier gevaloriseerd kan worden. Het asgehalte is hoog (1/5de) en zorgt voor problemen, onder andere in verband met de pH. Bij voorkeur wordt dit asgehalte verminderd of verwijderd indien dit praktisch en economisch mogelijk is. De inhibitie door lignine tijdens enzymatische hydrolyse kan gedeeltelijk verholpen worden door toevoeging van surfactantia en op het einde kan de restfractie van lignine gevaloriseerd worden naar energie. Als er ook gewerkt wordt met reststromen afkomstig van de papierproductie, zoals VPK en SAPPI, zal de samenstelling meer variabel zijn. 4.5.1. Schatting opbrengst ethanol Uit de literatuur wordt gevonden dat vanuit Europa om de twee maanden 1,2 miljoen ton papier wordt geëxporteerd naar China. Dus er is 7,2 miljoen ton papier per jaar beschikbaar in Europa. In België zijn de exacte gegevens niet gekend. VISIONS schat dat er ‘slechts’ 1 miljoen ton per jaar voor export is in België. Stel dat dit niet naar het buitenland geëxporteerd wordt, maar in België kan gehouden worden door het papier om te zetten naar bio-ethanol, dan wordt de opbrengst van ethanol als volgt geschat: Gemiddeld bestaat een papierstroom van SITA uit 50%glucaan en 4%mannaan. Dit wordt door enzymen omgezet naar hun monomere vorm in de veronderstelling met een rendement van 70% wat al veel is aangezien er het meest problemen ontstaan bij de enzymatische hydrolyse. Met behulp van de gist S. cerevisiae worden de C6 monomere suikers omgezet naar bioethanol in de veronderstelling dat alle suikers worden omgezet naar ethanol (rendement van 100%). 72 215 000 ton ethanol wordt bekomen vanuit 1 miljoen ton papier in de veronderstelling dat het saccharificatierendement 70% is en dat alle suikers naar ethanol worden omgezet. Indien ook gewerkt zou worden met een micro-organisme dat xylose omzet naar bio-ethanol, zal nog meer bio-ethanol bekomen worden. De gemiddelde SITA-papierstroom bevat ongeveer 9%xylaan. De opbrengst xylose is het volgende in de veronderstelling dat al het xylaan wordt omgezet naar xylose: Dit kan omgezet worden naar bio-ethanol of naar een ander waardevol product. Stel dat een SITA stroom 3% zetmeel bevat en dat dit gevaloriseerd wordt, dan wordt volgende opbrengst verkregen vanuit 1 miljoen ton papier, in de veronderstelling dat al het zetmeel omgezet wordt naar glucose: 0,03 miljoen ton glucose wordt verkregen. Als men dit nog eens omzet naar bio-ethanol, bekomt men: 0,03 * 0,511 = 0,017 miljoen ton ethanol of 17 000 ton ethanol. Zetmeel is een glucose-bron die gemakkelijk te valoriseren is en is daarom belangrijk om rekening mee te houden. Gemiddeld bevat een SITA-stroom 10%lignine. Dit kan verbrand worden en omgezet worden naar energie die verbruikt wordt in de fabriek en surplus energie en stoom verkocht kan worden of uitgewisseld worden in een biocluster. De asfractie kan verkocht worden aan de betonsector. 73 4.5.2. Proces Een voorstel voor industrialisatie van het proces, bekomen met de Bio Base Europe Pilot Plant, staat schematisch op volgende figuur voorgesteld: Figuur 38: Schema van proces (1: pulper, 2: metaal- en plastiekseparator, 3: jetcooker, 4: schroefpers, 5: schroefdecantor) Papier wordt eerst verpulpt (1) en het metaal- en plastiek wordt verwijderd via een separator (2). Vervolgens wordt de pulp gesteriliseerd door een stoominjectie met de jetcooker (3). De pulp wordt ontwaterd en gedeeltelijk ontast met behulp van de schroefpers (4). Het filtraat wordt gezuiverd door middel van een schroefdecantor (5) waardoor het water opnieuw gebruikt kan worden voor de verpulping. De ontwaterde pulp wordt eventueel nog eens gemengd om klonters los te maken. Daarna start de Semi-SSF waarbij de pulp vervloeid wordt bij 50°C, vervolgens wordt de pulp verder gesaccharificeerd en gefermenteerd bij 35°C. Tot slot wordt de vrijgekomen ethanol gedestilleerd. Het achtergebleven gedeelte kan gefiltreerd of gecentrifugeerd worden. Het vast gedeelte kan verbrand worden en omgezet worden in energie. Aandachtspunten Voor de opschaling zijn er een aantal zaken belangrijk. Met een zo laag mogelijke enzymconcentratie en op zo’n kort mogelijke tijd moet er zo’n hoog mogelijke opbrengst verkregen worden. Inhibitie moet vermeden worden. Om een hoge glucose- en ethanolopbrengst te verkrijgen, begint het proces bij een hoge substraatconcentratie. Hierdoor ontstaan er dus problemen in verband met inefficiënte menging en verhoging van inhibitie. Dit kan opgelost worden door het invoeren van een Semi-SSF met Fed Batch systeem. Er ontstaat echter nog een bijkomend probleem tijdens het aanzuren van het papier om een gewenste pH te verkrijgen voor een optimale enzymatische activiteit. Hierbij kan het zuur met componenten aanwezig in het papier reageren en wordt er door reactie met CaCO3 een buffersysteem gevormd waardoor de pH tijdens het proces constant aangepast moet worden. Om dit deels te vermijden, wordt het papier op voorhand zoveel mogelijk ontast. 74 Algemeen besluit Oud papier en reststromen van de papierproductie werden onderzocht op hun mogelijkheid naar valorisatie toe. Er werden drie verschillende papierstromen onderzocht op hun samenstelling en saccharificatiepotentieel, namelijk SITA, VPK en SAPPI. Deze papierstromen hebben een verschillende samenstelling. SITA en VPK bevatten ongeveer evenveel glucaan, SAPPI beduidend minder. SAPPI bevat daarentegen meer as en lignine en SITA bevat meer as dan VPK. SITA papier werd vervolgens gebruikt als grondstof voor verdere voorbehandelingen en experimenten die uitgevoerd werden in de UGent of de BBEPP. Deze werden ook geanalyseerd op hun samenstelling en saccharificatiepotentieel. Aan de hand van de samenstelling, type voorbehandeling (zowel mechanisch als chemisch) werd geprobeerd om een verband te leggen tussen hydrolyseerbaarheid en voorbehandeling. Er werd aangetoond dat verpulpt gejetcooked papier, ontwaterd met een schroefdecantor, zonder verdere voorbehandeling, de beste glucoserendementen gaf en er werd ook aangetoond dat een zure voorbehandeling in vergelijking met de oorspronkelijke papierstroom ook een beter rendement gaf. Vervolgens werd er in de literatuur aangetoond dat papier ook additieven bevat, toegevoegd tijdens het papierproductieproces, die het papier betere eigenschappen geven. CaCO3 wordt hoofdzakelijk gebruikt als vul- en coatingstof en zetmeel kan gebruikt worden als bindmiddel. Deze componenten werden gedetecteerd in het papier. Zetmeel werd gekwantificeerd en er werd ook waargenomen dat zetmeel aanwezig blijft na behandeling met de schroefpers. Dit is belangrijk aangezien zetmeel een glucosebron is die gemakkelijk te valoriseren is. Met behulp van twee methodes werd ook bewezen dat er een grote hoeveelheid CaCO3 aanwezig is in het papier. CaCO3 geeft echter een negatief effect omdat CaCO3 reageert met zuur (dat toegevoegd wordt om papier op gewenste pH te krijgen) en zo een buffersysteem vormt. Daardoor zal de pH tijdens de enzymatische hydrolyse constant aangepast moeten worden. Deze aanpassing moet nauwkeurig opgevolgd worden zodat de enzymen nog optimaal kunnen werken. Daarnaast werd niet enkel naar de glucose-opbrengt gekeken na saccharificatie, maar ook naar de xylose-opbrengst. Het is belangrijk om xylose te valoriseren aangezien dit toch nog in een grote hoeveelheid voorkomt. Xylose kan gevaloriseerd worden naar bio-ethanol, maar ook naar andere toepassingen. Er werden verder twee enzymcocktails vergeleken met elkaar, namelijk één van Dupont en één van Novozymes. Aangezien de prijzen van deze enzymcocktails niet gekend zijn, kan geen besluit genomen worden welk enzym het best is om te gebruiken in een industrieel proces. Tot slot werd ook een Semi-SSF met Fed Batch systeem ingevoerd om mengproblemen en inhibitie te vermijden en de tijd in te korten. Dit werd nog uitgevoerd met een buffer. Bij industrialisatie zal gebruik gemaakt worden met een zuur om de juiste pH te verkrijgen en zal rekening gehouden moeten worden met de hoeveelheid CaCO3 aanwezig in het papier. 75 Wat nog verder onderzocht kan worden, is een eventuele bepaling van andere vul- en coatingstoffen om te bewijzen dat deze wel degelijk in kleinere hoeveelheden voorkomen dan CaCO3. CaCO3 en andere vul- en coatingstoffen kunnen misschien ook op een andere manier bepaald worden. Er kan worden getest of enzymcocktails voor de afbraak van lignocellulose ook amylasen bevatten voor de afbraak van zetmeel. Indien niet, kunnen amylasen nog toegevoegd worden, als dit praktisch mogelijk is. En tot slot kan een verdere optimalisatie naar opschaling toe in de praktijk verbeterd worden, namelijk de moeilijkheden aangaan die ontstaan bij hogere drogestofgehalte. In deze thesis werden deze moeilijkheden enkel maar aangehaald. Dit kan nog verbeterd worden, namelijk het efficiënt toevoegen van zuur om de gewenste pH te verkrijgen en de invoering van een Semi-SSF met Fed Batch bij een hogere drogestofgehalte en bij een lagere enzymconcentratie. 76 Referentielijst 1. Dobbelaere, S. Biomassa als grondstof voor bioraffinage. 1–7 (2008). 2. Faaij, A. Biomass and biofuels. 1–48 (2007). 3. NREL - Biomass Energy Basics. at <http://www.nrel.gov/learning/re_biomass.html> 4. Chaturvedi, V. & Verma, P. An overview of key pretreatment processes employed for bioconversion of lignocellulosic biomass into biofuels and value added products. 3 Biotech 3, 415–431 (2013). 5. Zaldivar, J., Nielsen, J. & Olsson, L. Fuel ethanol production from lignocellulose: a challenge for metabolic engineering and process integration. Appl. Microbiol. Biotechnol. 56, 17–34 (2001). 6. Mata, T. M., Martins, A. a. & Caetano, N. S. Microalgae for biodiesel production and other applications: A review. Renew. Sustain. Energy Rev. 14, 217–232 (2010). 7. Chisti, Y. Biodiesel from microalgae. Biotechnol. Adv. 25, 294–306 (2007). 8. Jönsson, L. J., Alriksson, B. & Nilvebrant, N.-O. Bioconversion of lignocellulose: inhibitors and detoxification. Biotechnol. Biofuels 6, 16 (2013). 9. Sluiter, A., Sluiter, J. & Wolfrum, E. J. Methods for Biomass Compositional Analysis. 1–42 10. Sticklen, M. B. Plant genetic engineering for biofuel production: towards affordable cellulosic ethanol. Nat. Rev. Genet. 9, 433–43 (2008). 11. Gray, K. a, Zhao, L. & Emptage, M. Bioethanol. Curr. Opin. Chem. Biol. 10, 141–6 (2006). 12. Balat, M. Production of bioethanol from lignocellulosic materials via the biochemical pathway: A review. Energy Convers. Manag. 52, 858–875 (2011). 13. Kirk, T. K. & Cullen, D. A. N. 9 Enzymology and Molecular Genetics of Wood Degradation by White-Rot Fungi. 14. Malherbe, S. & Cloete, T. E. Lignocellulose biodegradation: Fundamentals and applications. Rev. Environ. Sci. Bio/Technology 1, 105–114 (2002). 15. Gírio, F. M. et al. Hemicelluloses for fuel ethanol: A review. Bioresour. Technol. 101, 4775–800 (2010). 16. Scheller, H. V. & Ulvskov, P. Hemicelluloses. Annu. Rev. Plant Biol. 61, 263–89 (2010). 17. Chemical Overview of Wood. 1–9 18. Hendriks, a T. W. M. & Zeeman, G. Pretreatments to enhance the digestibility of lignocellulosic biomass. Bioresour. Technol. 100, 10–8 (2009). 19. Mosier, N. et al. Features of promising technologies for pretreatment of lignocellulosic biomass. Bioresour. Technol. 96, 673–86 (2005). 20. Chandra, R. P. et al. Substrate pretreatment: the key to effective enzymatic hydrolysis of lignocellulosics? Adv. Biochem. Eng. Biotechnol. 108, 67–93 (2007). 21. Sun, Y. & Cheng, J. Hydrolysis of lignocellulosic materials for ethanol production: a review. Bioresour. Technol. 83, 1–11 (2002). 22. SAPPI. The Paper Making Process. at <https://www.youtube.com/watch?v=E4C3X26dxbM> 77 23. Paper Chain Forum. Papier en milieu. 1–8 24. Pulp and paper manufacturing. 1–57 25. Cobelpa. Papier en milieu: procedés, realisaties, uitdagingen. 1–67 (2012). 26. SAPPI. The Paper Making Process; from wood to coated paper. 1–20 27. Prasad, M. S., Reid, K. J. & Murray, H. H. Kaolin: processing, properties and applications. Appl. Clay Sci. 6, 87–119 (1991). 28. Gill, A. Fillers for Papermaking. TAPPI - Introd. to Wet End Chem. (2005). 29. Wang, X. et al. Effect of calcium carbonate in waste office paper on enzymatic hydrolysis efficiency and enhancement procedures. Korean J. Chem. Eng. 28, 550– 556 (2010). 30. Krigstin, S. G. & Sain, M. Determination of the mineral constituents of recycled paper mill sludge. 9–14 (2008). 31. TAPPI. Alkalinity of paper as calcium carbonate (alkaline reserve of paper), Test Method TAPPI - ANSI T 553 om-10. at <http://www.tappi.org/Bookstore/StandardsTIPs/Standards/Paper-and-Paperboard/Alkalinity-of-Paper-as-Calcium-CarbonateAlkaline-Reserve-of-Paper-Test-Method-T-553-om-00.aspx> 32. Bio Base Europe Pilot Plant. VISIONS. 1–2 33. Phitsuwan, P., Laohakunjit, N., Kerdchoechuen, O., Kyu, K. L. & Ratanakhanokchai, K. Present and potential applications of cellulases in agriculture, biotechnology, and bioenergy. Folia Microbiol. (Praha). 58, 163–76 (2013). 34. Horn, S. J., Vaaje-kolstad, G., Westereng, B. & Eijsink, V. G. H. Novel enzymes for the degradation of cellulose. (2012). 35. Kumar, R., Singh, S. & Singh, O. V. Bioconversion of lignocellulosic biomass: biochemical and molecular perspectives. J. Ind. Microbiol. Biotechnol. 35, 377–91 (2008). 36. Turner, P., Mamo, G. & Karlsson, E. N. Potential and utilization of thermophiles and thermostable enzymes in biorefining. Microb. Cell Fact. 6, 9 (2007). 37. Koppram, R., Tomás-Pejó, E., Xiros, C. & Olsson, L. Lignocellulosic ethanol production at high-gravity: challenges and perspectives. Trends Biotechnol. 32, 46– 53 (2014). 38. Genencor. Industriële enzymcocktail. 1–4 39. Novozymes. Industriële enzymcocktail. 1–5 40. Bai, F. W., Anderson, W. a & Moo-Young, M. Ethanol fermentation technologies from sugar and starch feedstocks. Biotechnol. Adv. 26, 89–105 (2008). 41. Fermentis. Ethanol Red® Dry alcohol yeast. 1 42. Elliston, A., Collins, S. R. a, Wilson, D. R., Roberts, I. N. & Waldron, K. W. High concentrations of cellulosic ethanol achieved by fed batch semi simultaneous saccharification and fermentation of waste-paper. Bioresour. Technol. 134, 117–26 (2013). 43. Puri, D. J., Heaven, S. & Banks, C. J. Improving the performance of enzymes in hydrolysis of high solids paper pulp derived from MSW. Biotechnol. Biofuels 6, 107 (2013). 44. Ballesteros, M., Oliva, J. M., Manzanares, P., Negro, M. J. & Ballesteros, I. Ethanol production from paper material using a simultaneous saccharification and fermentation system in a fed-batch basis. 559–561 (2002). 78 45. Shen, J. & Agblevor, F. a. Ethanol production of semi-simultaneous saccharification and fermentation from mixture of cotton gin waste and recycled paper sludge. Bioprocess Biosyst. Eng. 34, 33–43 (2011). 46. Sluiter, A. et al. Determination of Structural Carbohydrates and Lignin in Biomass (LAP). 1–18 (2012). 47. Dionex. Analysis of Carbohydrates by High-Performance Anion-Exchange Chromatography with Pulsed Amperometric Detection ( HPAE-PAD ). 1–13 48. Novo Nordisk. AMG: Product Sheet. 1–3 49. Novo Nordisk. Termamyl: Product Sheet. 1–4 50. Adney, B. & Baker, J. Measurement of Cellulase Activities (LAP). 1–11 (2008). 51. Anton Paar. Alcolyzer®. 1–4 79
© Copyright 2024 ExpyDoc