ministerie van verkeer en waterstaat NJKSW3t6rSl33t dienst binnenwateren/riza BESCHRIJVING MEETPRINCIPE VAN ZUURSTOF, ZUURGRAAD EN GELEIDBAARHEID WERKDOKUMENT NO: 90 - 033X Nico Wijnstok DBW/RIZA 03200 - 70654 Beschrijving meetorincipe van zuurstof. zuurgraad en geleidendheid Inhoudsopgave: Zuurstofmeting 1.1. Theorie sensor 1.2. Meetfout sensor 1.3. Variabelen die opgelost zuurstof beinvloeden 1.3.1. Geleidendheid 1.3.2. Temperatuur 1.3.3. Luchtdruk Zuurgraadmeting 2.1. Theorie sensor 2.2. Meetfout sensor 2.3. Variabele die de zuurgraad beivloedt 2.4. Konditie sensor 2.5. Variatie in pH buffers Geleidbaarheid 3.1. Theorie sensor 3.2. Variabele die de geleidbaarheid beivloedt 3.3. Temperatuurkompensatie 3.4. Controle meetapparatuur 1. ZUURSTOFMETING Het meetprincipe van de zuurstofsensor berust op meten van spanningvariatie in de meetsensor. Een zuurstofsensor bestaat uit een kathode (goud) en een anode (zilver). Zie figuur 1.1.De kathode en anode zijn geisoleerd van elkaar opgesteld en omgeven door een elektrolyt oplossing. Een zuurstof (gas) doorlatend membraan scheidt het meetmedium van beide elektroden en elektrolyt oplossing (inwendige sensor). r®^ Iifitff^' Fig. 1.1. zuurstofsensor 1.1. Theorie sensor Tussen de kathode en anode wordt een spanningsverschi1 gerealiseerd van ca. 800mV, de zogenaamde polarisatiespanning. Zodra de sensor in water wordt gedompeld diffundeert het opgeloste zuurstof door het membraan. Op de negatief geladen kathode zullen de zuurstof moleculen tot hydroxyl ionen (OH") worden omgevormd, volgens onderstaande vergelijking: 0, + 2 H,0 + 4e 4 OH" Aan de (positief geladen) anode vindt de volgende reaktie plaats: 4 Ag' + 4 Cl" - 4 AgCl + 4e Per zuurstof molecuul worden door de kathode 4 elektronen afgegeven. Hieruit volgt een (tegengestelde) elektrische stroom; de diffusiestroom waardoor de polarisatie spanning afwijkt. De grootte van deze afwijking (diffusiestroom) is de zuurstofaktiviteit en kan omgerekend worden naar het gehalte of percentage opgelost zuurstof. Uit bovenstaande blijkt dat de zuurstofsensor zuurstof omzet. Voor een goede meting moet het monsterwater dan ook kontinue ververst worden. Onttrekking van Cl" uit het elektrolyt, door de vorming van AgCl, verlaagt het geleidingsvermogen in de sensor. Hiervoor is bijstelling, het ijken, noodzakelijk. De zogenaamde drie puntssensoren hebben een correctie voor deze afwijking. Variatie van stroom door afname van het geleidingsvermogen in de sensor wordt kontinue vergeleken met een vast potentionaal en zonodig automatisch gekompenseerd. Het ijken behoeft hierdoor minder freguent te geschieden. Het AgCl (wit neerslag) slaat neer in de sensor. Regelmatige reiniging van de zuurstofsensor is dan ook vereist. In de praktijk zal de mate van vervuiling waarneembaar zijn doordat de zuurstofmeter bij het ijken niet meer de vereiste waarde bereikt. 1.2. Meetfout sensor De ionenaktiviteit van het elektrolyt en de gasdoorlaatbaarheid van het membraan zijn temperatuur afhankelijk. De grootte van deze variatie is afhankelijk van het type elektrolyt en membraandikte. De mogelijke meetfout is danook afhankelijk van het merk sensor, en wordt softwarematig in het meetinstrument gekompenseerd. 1.3 Variabelen die opgelost zuurstof in water beinvloeden De hoeveelheid opgelost zuurstof in water is afhankelijk van geleidendheid (zoutgehalte), temperatuur en heersende luchtdruk. Dit betekent dat zowel het gehalte (mg/l) en dus ook het zuurstofpercentage (%) van deze drie variabelen afhankelijk is. 1.3.1. Geleidendheid Bij een konstante luchtdruk van 1013 mbar en een konstante temperatuur van 20°C is het maximale zuurstofverzadigingsgehalte in de tabel weergegeven bij vijf zoutgehalten binnen het meetbereik. zoutgehalte mg/l zuurstofgehalte mg/l 0 9,08 500 8,97 2.000 8,89 10.000 8,20 20.000 7,24 De meetfout die ontstaat door het niet kompenseren van geleidendheid (zoutgehalte) kan oplopen tot ca. 20% 1.3.2. Temperatuur Bij een konstante luchtdruk van 1013 mbar en een konstant zoutgehalte van 0 mg/l is het maximale zuurstofgehalte in de tabel weergegeven bij vier temperaturen binnen het meetbereik. temperatuur "C zuurstofgehalte mg/l 0 14,57 10 11,25 20 9,08 30 7,55 De meetfout die ontstaat door het niet kompenseren van de temperatuur kan oplopen tot ca. 50% 1.3.3. Luchtdruk Bij een konstante temperatuur van 20°C en een konstant zoutgehalte van 0 mg/l is het maximale zuurstofgehalte in de tabel weergegeven bij drie luchtdrukken binnen het meetbereik. luchtdruk mbar zuurstofgehalte mg/l 0953 8,69 1013 9,08 1053 9,42 De meetfout die ontstaat door het niet kompenseren van de luchtdruk kan oplopen tot ca. 8,5% 1.4. Berekening zuurstofgehalte/-percentage De zuurstofaktiviteit, bepaald door de sensor kan in zoetwater rechtstreeks uitgedrukt worden in het zuurstofgehalte (mg/l) bij heersende temperatuur en luchtdruk. In zoutwater moet op de gemeten zuurstofaktiviteit een correctie worden toegepast voor de bepaling van het zuurstofgehalte. Deze correctie is afhankelijk van de verhouding Cps/Cpz, Cp* • isijiail verzadigd luurstofqahalte in lout-.buk-.at*! bij heersende tenperatuur, geleidendheid en luchtdruk. Cpz • eaxlea.il verzadigd zuurstofgehalte in zoetvater bij heersende teeperatuur, en luchtdruk. Om het maximaal verzadigd zuurstofgehalte te kunnen berekenen moet de gemeten geleidendheid omgerekend worden naar Saliniteit. Hiervoor moet eerst de gemeten geleidendheid bij een bepaalde temperatuur (t) herleid worden naar geleidendheidsverhouding. Onder de geleidendheidsverhouding (R**) verstaan we de gemeten geleidendheid bij t °C (Cf*), gedeeld door de geleidendheid van een standaard zeewater bij t °C (C 3 "). R': = fiZ Ciil - 4 2 , ( 9 6 • ( 0 . 6 7 6 S 4 6 6f 8 • 0 , 0 2 0 1 3 1 6 6 1 - 0 , 6 7 2 4 9 1 4 2 » 10" t*J t • 0 , 9 9 S » 6 b S S « IO"4 t 2 - 0 , 1 9 4 2 6 0 1 5 « IO"6 t J R>Cxt . g e l e i d e n d h e i d s v e r h o u d i n g b i j t "C ( - ) - gemeten g e l e i d e n d h e i d b i j t C ( e s t cltt - geleidendheid van standaard zee-.ater b i j t ' c t - temperatuur t ci t »s • M.b.v. de formule van Perkin en Walker, wordt de geleidendheidsverhouding bij t °C (R") wordt herleid tot de geleidendheidsverhouding bij 0°C (R*) R"=R x; - (R"~- + 0.04)VT (R > : + 0 . 0 4 )3ir~\ I 6 + 380s i n 1,03 + 1 5 s i n 1,63 J X [ 0,0777 t - 0,000434 Rx 1 - geleidendheidsverhouding bij o'C H* - geleidendheidsverhouding blJ t'C tJ - 0,000018 t 3 ] 10"' (-) (-) De Saliniteit wordt berekend uit de R* volgens de formule S= -0,5933 + 34,4822 R* + 3,1106 (R")'+ 0,004 sin (R* - 0.64,2.7 0,59 S - Saliniteit (O/OO) Rx - geleidendheidsverhouding bij O'C (-J Met behulp van Saliniteit, temperatuur en luchtdruk van 1013 mbar wordt nu het maximaal verzadigd zuurstofgehalte (C's,z) berekend. 6 De n a t u u r l i j k e l o g a r i t m e (Ln C) en d u s h e t maximaal v e r z a d i g d z u u r s t o f g e h a l t e b i j 1013 mbar en T (°K) i n z o u t / b r a k - en z o e t w a t e r kunnen met de h i e r n a genoemde worden b e r e k e n d . formule Ln Cs,z = - 1 3 9 , 3 4 4 1 1 + ( 1 , 5 7 5 7 0 1 X 10 5 /T) - ( 6 , 6 4 2 3 0 8 x l O ' / T ' ) ( 1 , 2 4 3 8 0 0 x 10 i 0 /T 3 ) - ( 8 , 6 2 1 9 4 9 X 10 l l /T 4 ) - S ( 1,7674 X 10"2) - ( 1 , 0 7 5 4 X 1 0 ' / T ) + ( 2 , 1 4 0 7 X 10 3 /T ! ) In C& In Cz T S zout,brakwaterj - maximaal v e r z a d i g d z u u r s t o f g e h a l t e ing 1, b i j i o n mbar, t zoetwater; - maximaal verzadigd z u u r s t o f g e h a l t e ( m g l > b i j 1013 mbar, t - g e m e t e n t e m p e r a t u u r *K (t'C • 2 7 3 , 1 5 0 ) - Sain I ' • i • C en s a l i n i t e i t C en S - S O O. OO D i t maximaal v e r z a d i g d z u u r s t o f g e h a l t e moet v e r v o l g e n s g e c o r r i g e e r d worden v o o r d e h e e r s e n d e l u c h t d r u k . D i t g e l d t v o o r zowel C, a l s C 2 . = C.,, (i - p w /p) g - e p ) (i - p.o ( i - e ) P ^ - ll,8b~l - 364Q.7Q T e In Cps In Cpi T t P p - O,0OOO«7& - (1,42b ^ 1 ^ 1 T* X I O - 5 X. ) * Het z u u r s t o f g e h a l t e gens: Zc = voor druk <ag 1) voor druk (mg 1) i n z o u t / b r a k w a t e r kan b e r e k e n d worden v o l - Z. x Cps Cpz £c Za (6,43b X IC"" zout.brakvater, » max. zuurstof v e r z a d i g i n g s k o n c e n t r a t l e g e c o r r i g e e r d zoetwater, * max. zuurstof v e r z a d l g i n g s k o n c e n t r a t i e g e c o r r i g e e r d c t e m p e r a t u u r < 'K) • temperatuur (*C» = v e r d a m p i n g s w a a r d e (mbari h e e r s e n d e l u c h t d r u k (mbar> - berekend z u u r s t o f g e h a l t e (mg,l) • geneten zuurstofaktiviteit M.b.v. het berekend maximaal zuurstofverzadigingsgehalte (Cps) kan het zuurstofpercentage in water worden berekend volgens: zuurstofpercentage = Zc Cps X 100% 2.ZUURGRAADMETING De zuurgraad of pH is de negatieve logaritme van de waterstof ionenconcentratie aangeduid als -log[H']. Zuiver water dissocieert volgens de vergelijking: Ha0 - H* De In de De + OH" evenwichtskonstante(Kw) van zuiver water is IO"14 water is het aanbod van [H"] en [OH"] gelijk zodat [H*] = 10"' pH is dan: -log[H'] = -log[10"7] = 7 De zuurgraad wordt als spanningsvariatie gemeten tussen twee meetsensoren, t.w. de referentie- en meetsensor. De referentiesensor, is opgebouwd uit een metaal/metaalzout afleidstift omringd door een elektrolyt. zie figuur 2.1. De meetsensor bestaat uit een glasmembraan gevuld met een buffervloeistof en een metaal/metaalzout afleidstift. Zie figuur 2.2. De binnen RWS in gebruik zijnde pH sensoren zijn meestal de z.g. combinatie sensoren. De meet- en referentiesensor zijn in een behuizing samengebouwd. Zie figuur 2.3. • Aiie-osnn *) DjiSQiaS t'eKi'oivi Butter.-oe KOl DM gcvoe 'Q memorad' Afleiosim J.'Vlroorr.i.tiiaama Fig.2.1.Referentiesensor Fig.2.2.Meetsensor Fig.2.3.Combinatiesensor 2.1. Theorie sensoren De referentie sensor geeft een constante spanning af. Het glasmembraan van de meetsensor heeft de eigenschap dat de in de glasstructuur aanwezige alkali-ionen worden uitgewisseld tegen waterstofionen. Door deze uitwisseling van ionen ontstaat een gel-laag op het glasmembraan. De elektro-neutraliteit van de gel-laag verandert, als de waterstofionen concentratie van het meetmedium wijzigt. Er ontstaat een wijziging in het potentiaalverschil tussen referentie- en meetsensor, welke een maat is voor de pH waarde van het meetmedium. De gel-laag is essentieel voor de werking van de meetsensor. Sensoren die we gebruiken mogen danook niet uitdrogen. Nieuwe meetsensoren moeten een a twee dagen in water worden geplaatst om vorming van de gel-laag mogelijk te maken. De referentiesensor dient bewaard te worden in KC1. Hiermee wordt voorkomen dat de afleidstift wordt verbruikt. Combinatiesensoren worden in een KC1 oplossing bewaard. 2.2. Meetfout sensor Door temperatuurvariatie wijzigt de verhouding mV/pH. E.e.a. is afhankelijk van merk en type sensor. Voorbeeld: Bij 10°C; 56 mV per pH eenheid Bij 20°C; 58 mV per pH eenheid Bij 30°C; 60 mV per pH eenheid De meetfout die hiermee gemaakt wordt, kompenseert het meetinstrument als de temperatuur automatisch wordt mee gemeten. Het komt ook voor dat de temperatuur handmatig ingevoerd moet worden waarna correctie voor de mV/pH verhouding alsnog door het meetinstrument gebeurt. 2.3. Variabele die de pH waarde beinvloedt De temperatuur is van invloed op de pH waarde van water. Door temperatuur wijzigingen, wijzigt de evenwichtskonstante. Voorbeeld: zuiver water bij 0 °C = Kw = -14,94 = pH 7,47 bij 25 'C - Kw = -14,00 = pH 7,00 De meetfout die ontstaat door het niet kompenseren van de evenwichtskonstante uitgaande van zuiver water kan oplopen tot ca. 7%. Voor deze variabele wordt in oppervlaktewater niet gecorrigeerd. Per type water varieert de temperatuur invloed. 10 2.4. Konditie sensor Door een verouderingsproces, met name van de referentiesensor, kan een meetfout ontstaan. Deze fout wordt gekompenseerd bij het ijken. Is deze meetfout te groot dan is de ijkwaarde niet meer in te stellen en moet de sensor vervangen worden. 2.5. Variatie in pH buffer oplossingen Ook de evenwichtskonstante van buffervloeistoffen wijzigt als de temperatuur verandert. De variatie in temperatuur is dus van invloed op de pH waarde van deze buffers. Per merk buffer kan deze variatie behoorlijk verschillen. In de tabel zijn de waarden van Merck buffers ingevuld. Voorbeeld: temp. °C 0 10 referentie temp. 20 30 pH 4 4,01 4,00 4,00 4,01 pH 7 7,13 7,07 7,00 6,98 pH 8 8,15 8,07 8,00 7,94 pH 9 9,24 9,11 9,00 8,91 pH 10 10,26 10,11 10,00 9,89 Voor een ijk- of controleprocedure is het noodzakelijk dat eerst de temperatuur van de buffer wordt gemeten en dan de bij die temperatuur geldende waarde van de buffer wordt ingeregeld of afgelezen. Deze temperatuurtabel is op het flesetiket van de buffer vermeld. Controlebuffer pH 8 hoeft op controlekaart niet altijd 8,00 zijn. Noteer daarom ook op deze kaart de buffertemperatuur omdat deze onder werkomstandigheden vaak geen 20°C is. Voorbeeld: bij 5°C moet de uitlezing van buffer pH 8 dan ook 8,11 zijn. N.b. De verandering van de pH van de buffers als gevolg van temperatuur wijzigingen kunnen niet met de automatische temperatuurkompensatie worden gecorrigeerd. 11 3.GELEIDENDHEIDSMETING Als over een geleider een spanning gezet wordt, is de stroomsterkte afhankelijk van de weerstand van die geleider. De reciproke waarde (1/X) van de weerstand noemen we de geleidendheid. De geleidendheid in water wordt als weerstand gemeten tussen elektrisch geleidende plaatjes. HK£ * Fig. 3.1. Tweepuntssensor Fig. 3.2. Vierpuntssensor 3.1 Theorie sensor Het meetprinc ipe van geleidendheidsmetingen berust op een weerstandsmet ing tussen twee of vier elektrisch geleidende plaatjes. Het oppervlak en onderlinge afstand van de plaatjes is exact beke nd. Als over de in het meetmedium ondergedompelde elektrode een (wissel)spanning wordt aangelegd ondervindt deze een weerstand Deze weerstand is in zuiver water oneindig groot en neemt af, naarmate het aantal "zoutionen" toeneemt. De wisselspan ning is nodig om polarisatie aan het elektrode oppervlak te voorkomen. Een tweepunts-sensor is voorzien van twee elektrisch geleidende plaatjes. Zie figuur 3.1. Tussen deze plaatjes wordt een (wissel) spanning aangelegd. De stroom door de sensor is evenredig met de (reciproke waarde van) geleidendheid van het meetmedium. Een vierpunts-sensor is voorzien van vier elektrisch geleidende plaatjes. Zie figuur 3.2. Over de buitenste twee plaatjes wordt een wisselspanning, de referentiespanning, aangelegd waardoor er een stroom loopt. 12 Deze stroom wordt door de twee tussenliggende plaatjes gemeten. De variatie in geleidendheid verandert de spanning over de binnenste plaatjes. De spanning over de buitenste plaatjes wordt zodanig aangepast dat de nieuwe spanning weer gelijk is aan de referentiespanning. Deze stroomvariatie is een maat voor de geleidendheid. 3.2 variabele die de geleidendheid beinvloedt De beweeglijkheid van ionen verandert bij wisselende temperatuur. De mate waarin geleidendheid varieert door beweegli jkheid van de ionen, wordt uitgedrukt in temperatuurcoef f icient . u in %'C 1* 1 —— - \\ \\ >V ?n Y • - - \ \ l> \ x. ' in 1 Nv ^ • ^ I • i 0 0 10 — « 20 • — 30 40 50 60 70 80 90 100 Fig. 3.3. Temperatuurscoefficient in %/°C van NaCl De dissociatiegraad van waterige oplossingen (dus ook oppervlakte wateren) is vergelijkbaar met de dissociatiegraad van NaCl in concentratie bereik vano0,5 mg/l tot 270 g/1 bij een temperatuur tussen de 0 en 100 °C. 13 3.3. Temperatuurkompensatie De gemeten geleidendheid wordt, om vergelijking van de meetwaarden mogelijk te maken omgerekend naar 25°C. Bij een ingeschakelde automatische temperatuurcompensatie gebruikt men voor oppervlakte water een correctie van 2%/°C. De meetfout die ontststaat voor het niet kompenseren van de beweeglijkheid door temperatuurverandering is in figuur 3.3. weergegeven. Deze meetfout schommelt tussen de 3 en 1,8% in het meetbereik van 0 tot 25 °C, Hierdoor introduceren we met automatische temperatuur kompensatie een fout van ca. 1%/°C voor het meten in oppervlaktewater. 3.4. Meetbereik Elke type geleidendheidssensor heeft een begrensd meetbereik. Voor oppervlaktewater wordt vaak een meetinstrument gebruikt met meerdere meetbereiken. De nauwkeurigheid van de sensor verandert niet. In de verschillende meetbereiken blijft de signaaluitgang over het gekozen meetbereik gelijk. Dit betekend dus, hoe groter het meetbereik, hoe groter de meetfout. Voorbeeld: 0 - 1000|iS 4 - 20 mA 0 - lOO.OOOnS 4 - 20 mA 3.5. Controle meetapparatuur Praktische kontrole van meetapparatuur in het terrein is mogelijk m.b.v. standaard oplossingen. Middels een correctie tabel geleidendheid/temperatuur wordt de tabel-waarde vergeleken met gemeten waarde. 14
© Copyright 2024 ExpyDoc