De omslag van aanbod- naar vraaggericht werken

De omslag van aanbod- naar vraaggericht werken
Professionele culturele instellingen en de kwaliteit van cultuureducatie
Door Melissa de Vreede
Professionele kunstinstellingen zoals musea, theaters en concertgebouwen zijn van
oudsher gewend bij hun educatieve activiteiten te denken vanuit hun eigen programma.
Meer samenwerking met scholen moet ervoor zorgen dat de activiteiten van cultuurinstellingen beter aansluiten op de vraag van het onderwijs. Dat komt ook de kwaliteit ten
goede.
Professionele culturele instellingen houden zich al decennialang bezig met educatie en publieksbegeleiding. Zij doen dit vooral om kennis en inzicht te verschaffen en het plezier van het
bezoek aan de cultuuruiting te vergroten. Uitgangspunt van de educatieve activiteiten is in de
meeste gevallen het eigen culturele aanbod; van de museumcollectie tot de theatervoorstelling
of het gedicht. Medewerkers educatie zijn ervan overtuigd dat het aanbod dat zij hun (potentiele) bezoekers bieden de moeite waard is. Vanuit die drive willen zij anderen verrijken.
De gevestigde culturele instellingen hebben inmiddels al zoveel ervaring opgedaan, dat zij hun
begeleidende activiteiten op een weloverwogen manier vorm geven. Over de kwaliteit van het
culturele en cultuureducatieve aanbod lijkt dus consensus te bestaan, in elk geval onder de
culturele aanbieders. Toch richten diverse beleidsmaatregelen zich de laatste jaren op de verbetering van de kwaliteit van de educatieve activiteiten van professionele culturele instellingen. Hoe staat het ervoor en wat zijn de verwachtingen voor de beleidsperiode 2017-2020?
Nadruk op kwantiteit, niet kwaliteit
Kennelijk is het ministerie van OCW er niet van overtuigd dat culturele instellingen voldoende
aandacht besteden aan hun publiek, want in de cultuurnota ‘Meer dan kwaliteit: een nieuwe
visie op cultuurbeleid’ van juni 2011 kondigde de toenmalige staatssecretaris Halbe Zijlstra
aan dat instellingen die in aanmerking willen komen voor landelijke subsidie, aandacht moeten
besteden aan de wijze waarop zij hun publieksbereik vergroten:
Publieksbereik en –binding gaan daarom een grotere rol spelen bij de beoordeling van aanvragen. Daarbij telt niet alleen de grootte, maar ook de samenstelling van het publiek. Het is van
belang dat instellingen een breed samengesteld publiek bereiken.
Daarnaast moeten culturele instellingen volgens OCW meer aansluiting zoeken bij het onderwijs:
Elke instelling in de basisinfrastructuur moet toegankelijk zijn voor kinderen en jongeren. Daarbij
moet samenwerking gezocht worden met het onderwijs. De gemeentelijke en provinciale netwerken zullen hierbij ondersteuning bieden.
Hoewel deze ideeën allerminst nieuw zijn, stelde het ministerie ze niet eerder als harde voor-
waarde voor subsidieverstrekking. Ook de meeste provinciale en gemeentelijke overheden
bestempelden publieksbereik en educatie als belangrijke subsidievoorwaarde. In de beleidsplannen leggen ook de culturele instellingen de nadruk op de kwantiteit en minder op de kwaliteit van educatieve activiteiten. Op papier bereiken zij tal van groepen en individuele groepen, maar welk programma de bezoekers krijgen voorgeschoteld en met welk doel, blijft doorgaans onvermeld. De Raad voor Cultuur probeert hier enig zicht op te krijgen. Om de kwaliteit
van het aanbod te toetsen, bezoekt de Raad deze beleidsperiode (2012-2016) bij iedere gesubsidieerde professionele kunstinstelling een educatieve activiteit.
Mondjesmaat samenwerking met onderwijs
De overheid is groot voorstander van een hechtere samenwerking tussen culturele instellingen
en scholen, onder meer omdat dit de kwaliteit van de activiteiten ten goede zou komen. Deze
samenwerking lijkt echter maar mondjesmaat tot stand te komen. Dit heeft een aantal oorzaken:
– Intensief contact met een of enkele scholen kost veel tijd en aandacht. Dat betekent vaak
dat voor andere scholen geen tijd meer overblijft.
– De keuze voor kwaliteit in plaats van kwantiteit wordt zelden gemaakt, omdat de indruk
bestaat dat vooral op aantallen (leerling)bezoek wordt ‘afgerekend’.
Kunstinstellingen hebben soms de indruk dat zij afhankelijk zijn van de penvoerders van het
landelijke programma Cultuureducatie met Kwaliteit (zie ook hoofdstuk Stapt cultuuronderwijs
uit de schaduw van taal en rekenen?) die hen al dan niet betrekken bij hun plannen voor cultuuronderwijs op scholen. Grote landelijke instellingen vinden bovendien dat zij niet alleen
een lokale, maar vooral ook een nationale verantwoordelijkheid hebben en dus door zoveel
mogelijk Nederlandse scholen bezocht moeten worden. Van werkelijke samenwerking met het
onderwijs kan dus naar hun mening slechts in incidentele gevallen sprake zijn.
‘Vraaggericht werken blijkt een lastige opgave voor kunstinstellingen die
van oudsher gewend zijn te denken vanuit hun aanbod.’
Vraaggericht werken
Sinds 1997 (start ministeriële projectgroep Cultuur en School) worden culturele instellingen
gestimuleerd om richting onderwijs vraaggericht te werken in plaats van aanbodgericht. Om
dit beleid te ondersteunen, krijgen scholen een financiële bijdrage van de overheid, zoals de
CKV-bonnen (inmiddels de Cultuurkaart) voor het voortgezet onderwijs. En via de Regeling
Versterking cultuureducatie in het primair onderwijs krijgen basisscholen 10,90 euro per leerling (inmiddels is deze regeling opgegaan in de prestatiebox).
Vraaggericht werken blijkt echter een lastige opgave voor kunstinstellingen die van oudsher
gewend zijn te denken vanuit hun aanbod. Het merendeel van de educatiemedewerkers streeft
ernaar de leerling een positieve ervaring te bieden die liefst blijvend is. Wanneer dat lukt – en
dat is vaak het geval – dan voldoen culturele instellingen aan hun eigen kwaliteitsnorm. Inbedding in het onderwijs is minder belangrijk.
Zo kijken ook veel scholen tegen culturele activiteiten aan: als voornaamste argument om voor
een culturele activiteit te kiezen, zeggen scholen dat het aanbod vooral leuk en liefst ook interessant moet zijn. Een goede aansluiting bij het eigen lesprogramma komt op de tweede plaats.
Welke kwaliteitscriteria scholen hanteren voor cultureel aanbod, is lastig te achterhalen. Wanneer hun leerlingen zich hebben geamuseerd, is aan de belangrijkste voorwaarde voldaan.
Extra prettig is het als zij er daarnaast ook nog iets van hebben opgestoken en een aantal praktische zaken (vervoer, prijs) goed zijn geregeld.
‘Aan de culturele instellingen de uitdaging zich in goed te informeren
over hoe scholen in de omgeving omgaan met veranderingen binnen
CKV.’
Toch proberen culturele instellingen een onmisbare plek te krijgen binnen het onderwijsprogramma van scholen. De grote vrijheid die het onderwijs in Nederland geniet, maakt het voor
organisaties buiten de school lastig programma's op maat te ontwikkelen. Iedere school heeft
immers zijn eigen leerplan en daarbij behorende wensen en behoeften. Soms pretenderen
instellingen dat zij een complete leerlijn kunnen verzorgen, waaronder meestal wordt verstaan
dat voor ieder leerjaar een educatieve activiteit beschikbaar is. Het is de vraag of het aan culturele instellingen is om complete methodes of leerplannen te ontwikkelen.
Toekomst
Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs is nog maar net op
stoom gekomen. De eerste (tussen)rapportages worden in de herfst van 2014 openbaar. Naar
verwachting zullen kunstinstellingen hier geleidelijk meer bij worden betrokken. Het spanningsveld tussen kwantiteit en kwaliteit zal vermoedelijk blijven bestaan, zeker wanneer de
overheid bezoekersaantallen als belangrijkste graadmeter voor succes ziet. Te verwachten valt
dat de meeste kunstinstellingen voor een én-én beleid blijven kiezen: een kennismakingsprogramma voor velen en een programma de diepte in voor enkelen.
Wegvallen bemiddelende instanties
Het is de vraag hoe instellingen scholen zullen werven voor een kennismakingsprogramma, nu
veel bemiddelende instellingen vanwege bezuinigingen hun taken op dit gebied niet meer uitvoeren. Denk aan het samenstellen en aanbieden van kunstmenu's. Kunstinstellingen zullen
dus meer en meer zelf de scholen gaan benaderen. Waarschijnlijk zorgen de samenwerkingstrajecten met scholen ervoor dat kunstinstellingen via die route steeds beter weten waar scholen behoefte aan hebben.
Leerlingenbezoek en vernieuwing CKV
In het voortgezet onderwijs speelt zich een aantal ontwikkelingen af die van invloed kunnen
zijn op het bezoekgedrag van leerlingen. De verplichting tot deelname aan culturele activiteiten - in het kader van CKV - vervalt om scholen de gelegenheid te geven zelf invulling te geven
aan dit schoolvak. De Vernieuwingscommissie CKV werkt een voorstel uit dat CKV een vernieuwende en meer betekenisvolle inhoud moet geven. Dit advies wordt november 2014 verwacht. Het bezoek aan een culturele instelling kán onderdeel uitmaken van de invulling van
het vak, maar wordt veel minder vanzelfsprekend. Aan de culturele instellingen de uitdaging
om zich in de nabije toekomst goed te informeren over hoe scholen in de omgeving omgaan
met CKV en daarop in te spelen. Het zal hoe dan ook nog meer neerkomen op maatwerk.
Ongeveer 70% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs beschikt over een cultuurkaart.
Culturele instellingen haalden opgelucht adem toen in 2013 bekend werd dat de kaart zou
blijven bestaan, ook al is het bedrag (nu in totaal 15 euro per leerling) sterk gereduceerd. In
2012-2013 werd het grootste deel van dit geld besteed aan theater (27%). Ook het volgen van
workshops bij centra voor de kunsten of andere aanbieders is populair. Aan museumbezoek
werd 13% besteed. Daarna volgen – op afstand – bezoek aan film en muziek. De eerste berichten over de bestedingen in het afgelopen schooljaar (2013-2014) lijken weinig rooskleurig.
Minder dan de helft van het beschikbare geld is tot op heden uitgegeven.
Meer aandacht voor trouwe bezoekers
Culturele instellingen worden al sinds jaar en dag vooral bezocht door een draagkrachtig,
overwegend wit publiek. Omdat deze groep bezoekers over het algemeen trouw is en als het
ware vanzelf blijft komen, stoppen de culturele instellingen meestal weinig energie in deze
groep. Het accent van de werkzaamheden van educatieve medewerkers ligt doorgaans op
schoolbezoek. Ook het overheidsbeleid is met name op het onderwijs gericht. Toch gaan er
steeds meer geluiden op om juist ook de trouwe bezoekers met extra activiteiten aan zich te
blijven binden. Zo stijgt het educatieve aanbod voor senioren de laatste jaren geleidelijk. Denk
aan lezingen, cursussen en ontmoetingen met kunstenaars, acteurs of schrijvers.
De belangstelling van deze toch al geïnteresseerden wordt op die manier nog versterkt en de
kwaliteit van het bezoek verhoogd. De inkomsten die via de entreeprijzen worden verkregen,
zijn bovendien meer dan ooit onmisbaar. Maar het motief van de instellingen is doorgaans niet
alleen van financiële aard. Zij zijn ervan overtuigd dat zij met hun kwalitatieve aanbod bijdragen aan verhoging van de kwaliteit van leven. De programma's voor Alzheimerpatiënten en
hun mantelzorgers zijn hiervan een voorbeeld, dat naar verwachting steeds meer navolging zal
krijgen.
Welke kwesties spelen?
Verwacht wordt dat het programma Cultuureducatie met Kwaliteit ertoe zal leiden dat scholen
zich in de toekomst vooral zullen richten op de lokale culturele omgeving. Dit zou kunnen betekenen dat meer en meer gewerkt wordt met kunstenaars en kunstgezelschappen in de buurt,
met ouders die een culturele achtergrond hebben, met amateurverenigingen en met (kleine)
erfgoedinstellingen. De grotere, gerenommeerde kunstinstellingen zien deze ontwikkeling met
lede ogen aan. Zij vrezen niet alleen voor hun eigen boterham, maar ook voor de kwaliteit.
Het voortbestaan van kleine culturele instellingen – maar inmiddels ook steeds vaker de middelgrote en grote – is meer en meer afhankelijk van vrijwilligers. Ook de educatieve activiteiten
worden vaak door vrijwilligers verzorgd. Dit geldt vooral voor musea en andere erfgoedinstellingen waar de rondleidingen, ook die voor schoolklassen of andere specifieke doelgroepen,
vaak door onbetaalde krachten worden gegeven. Dit zijn meestal gepensioneerden die dit
waarschijnlijk wel uit passie doen, maar niet altijd over didactische vaardigheden beschikken.
En zoals de leraar voor de klas de belangrijkste factor is die de kwaliteit van het onderwijs
bepaalt, zo is ook degene die de groepen in de culturele instelling begeleidt van cruciaal belang. Het is een delicate kwestie om eisen te stellen aan onbezoldigde krachten. Pogingen om
scholing of cursussen aan te bieden stuiten vaak op weerstand of onbegrip. Men acht zichzelf
deskundig genoeg.
Het overheidsbeleid lijkt zich de komende jaren met extra aandacht op muziekeducatie te richten. Dit is misschien goed nieuws voor musici en muziekpodia, maar roept de vraag op of een
dergelijk accent op één kunstdiscipline gewenst is voor een brede oriëntatie op cultuur.
Grote en middelgrote kunstinstellingen worden – hiertoe mede aangezet door beleid – steeds
ondernemender. Op allerlei manieren wordt gepoogd teruglopende subsidies te compenseren:
via de horeca, door verhuur van ruimtes, door inzet van vrijwilligers e.d. Op deze manier hoopt
men de eigen gewenste programmering (voorstellingen, tentoonstellingen e.d.) nog zoveel
mogelijk in stand te houden. Kinderen betalen – al of niet in schoolverband – een veel minder
hoge toegangsprijs dan ouderen en zijn daarom commercieel minder interessant. Het bedenken en verzorgen van educatieve programma's is arbeidsintensief en dus weinig lucratief. Zo
lijkt het Scheepvaartmuseum slachtoffer te worden van zijn eigen succes. Veel kinderen bezoeken het museum, maar daar staan weinig inkomsten tegenover. Tijd stoppen in interessante
programma's voor ouderen is financieel aantrekkelijker.
Een kwestie die in verleden, heden en toekomst binnen de professionele culturele sector
speelt, is het spanningsveld tussen marketing en educatie. Zullen de educatiemedewerkers met
hun activiteiten vooral kwaliteit nastreven met de inhoud van het geboden programma, hun
collega's die verantwoordelijk zijn voor de publiciteit van de instelling willen graag zoveel
mogelijk bezoekers die zo vaak mogelijk terugkeren. Vanzelfsprekend kunnen de educatieve
activiteiten bijdragen aan de positieve ervaringen van de bezoekers, maar het accentverschil
zorgt voor veel discussie. En zal dat blijven doen.
Wat wil je als kunstinstelling? Het stellen van prioriteiten wordt – zeker tegen het licht van alle
bezuinigingen – van groot belang. Wil een instelling garant staan voor kwaliteit van het cultuureducatieve aanbod, dan zijn keuzes nodig: welke inhoud past het best bij welke doelgroep
en wat heeft die doelgroep er dan aan? Wie zorgt voor de ontwikkeling en de uitvoering van de
educatieve programma's en op welke wijze kan een culturele instelling de kwaliteit van deze
personen vergroten?
Literatuur
– Berbers, T. & Krabshuis, M. (Eds.) (2013). Museumcijfers 2012. Jaaruitgave Stichting Museana. Amsterdam: Stichting Museana.
– CJP (2013). Eerste cijfers Cultuurkaartjaar 2012 - 2013. Amsterdam: CJP.
– Cultuurnetwerk Nederland (2008). Museumeducatie in de praktijk. Trendrapport museumeducatie 2007. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland.
– Dieleman, C. (2014). Theater en onderwijs: de educatieve betekenis van de gezelschappen in
de infrastructuur. In T. IJdens, M. van Hoorn, A. van den Broek & Ch. van Rensen (Eds.),
Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2013.Koers kiezen onder wisselende omstandigheden
(pp. 28-43). Utrecht: LKCA/FCP.
– Dieleman, C., Poll, J. & Vreede, M. de (2012) Theatereducatie in de praktijk. Trendrapport
dans- en theatereducatie 2012.Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland.
– Graauw, C. de, Hoogenboom, L. & Ranshuysen, L. (2012). Totaalanalyse aanvragen BIS op
het gebied van cultuureducatie en talentontwikkeling. Onderzoeksrapport. Rijen: Claudia de
Graauw Onderzoek en Advies.
– Postma Marketing Consultancy (2013). Monitor museumbezoek van basisscholen. Resultaten
voor 2010, 2012 en 2013.
– Zijlstra, H. (2011) Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid. Den Haag: Ministe-
rie van OCW.
– Zijlstra, H. (2011). Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013-2016.