t..I P-. M O O R M A N ' V E R I O D I E K E P E R S - D E N HAAG Technische Hogeschool (AfdeIing der W e g - en Waterbouwkunde) Eerste Vacantiecursus gehouden op 27 en 28 September 1948 te DELFT MOORMAN'S PERIODIEKE PERS - DEN HAAG VOORWOORD Met medewerking van het K.I.W.A. (Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen, N.V.) werd op 27 en 28 September 1948 in de Afdeling der Weg- en Waterbouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft een vacantiecursus in drinkwatervoorziening gehouden. De ,,eerste3'wordt deze genoemd, want het ligt in de bedoeling, geregeld dergelijke cursussen te organiseren. Zij hebben ten doel, aan hen die op het gebied der drinkwatervoorziening werkzaam zijn, in het bijzonder aan de academisch gevormden, gelegenheid te verschaffen om kennis te nemen van de nieuwste ontwikkeling van wetenschap en techniek. De cursussen zijn tevens toegankelijk voor de studenten, de docenten en de wetenschappelijke staf van de Technische Hogeschool, waardoor de band tussen hogeschool en maatschappij kan worden versterkt. Het hierna volgende verslag van de gehouden voordrachten moge bijdragen tot het bereiken van het gestelde doel. Gaarne betuigt de ondergetekende zijn dank aan de docenten van de cursus en aan hen, die in een commissie van voorbereiding de organisatie mogelijk hebben gemaakt, t.w. de heren Ir C. Biemond, voorzitter van de Vakgroep Waterleidingbedrijven, Dr Ir J. E. Carrière, directeur van het K.I.W.A., Ir J. Leeuwenberg, voorzitter van de Commissie Vakopleiding van de Vakgroep Waterleidingbedrijven en P.B.C.D. Tol, assistent bij de Afdeling der Weg- en Waterbouwkunde. W.F. J. M. KRUL. Delft, voorjaar 1949. Filtratie als onderdeel der waterzuivering d o m Prof. W. F. I. Pl. Krul 1. Bacteriologische zuivering. Vóórdat de ingenieur der Chelsea Water Works te Londen, James Simpson, in 1829 een zandfilter voor rivierwater bouwde, was de enige in het groot toegepaste methode van waterzuivering het rustig laten bezinken van zwevende stoffen in speciaal daartoe gebouwde of gegraven bekkens. Dergelijke bezinkingsinrichtingen werden reeds aangebracht in de aanvoerleidingen, die Rome in de eerste eeuw onzer jaartelling van op grote afstanden gewonnen bronwater voorzagen. Het klassieke filter van Simpson heeft tot in onze dagen zijn plaats in het inmiddels technisch en wetenschappelijk doorvorste zuiveringsproces behouden. In wezen is het niet anders dan een nabootsing van de werking der natuurlijke aardlagen, die het ,,levende9'oppervlaktewater van labiele samenstelling door physische, biologische en chemische processen in meer of minder stabiel grondwater veranderen. Het met geringe snelheid (0,lO a 0,12 m/h) werkende biolo- l gische zandfilter is in het gematigd klimaat van West-Europa l in staat gebleken, betrekkelijk sterk verontreinigd oppervlaktewater tot een hygiënisch betrouwbaar en technisch en aesthetisch aanvaardbaar product te verwerken. De technische ont- : wikkeling heeft zich hoofdzakelijk bepaald tot de constructie der drainering en de regeling van de filtersnelheid, die voor de betrouwbaarheid van het proces van primaire betekenis is. De exploitatie vereist grote zorg, vooral de periodieke reiniging, die nagenoeg overal door handenarbeid geschiedt, een kostbare en uit hygiënisch oogpunt weinig aanlokkelijke methode. Voor zeer grote installaties (Washington) wordt reiniging van het filterdek door een over het filterzand rijdende machine toegepast, doch ook hierbij is nog veel handenarbeid nodig. Ook in de tropen heeft in vele gevallen de biologische zandfiltratie van oppervlaktewater met succes toepassing gevonden. De hoge en weinig variërende temperatuur bleek daar een groot voordeel voor het biologische zuiveringsproces te zijn. I n dit opzicht verkeert de gematigde klimaatzöne in het nadeel: de vaak sterke wisseling van de temperatuur in de zomer levert hier bezwaren op, voornamelijk door verandering in het biologisch evenwicht, waardoor algen tot overmatige ontwikkeling of tot afsterven geraken en de afbraak der organische stoffen wordt geremd. Nog groter kunnen de bezwaren worden bij lage wintertemperaturen, waardoor de biologische werking nagenoeg tot stilstand komt en niet-overdekte filters grote moeilijkheden door ijsbedekking kunnen opleveren. I n landen met koude winters, als Oost-Europa, Skandinmië en Noord-Amerika, is dan ook overdekking van de filters noodzakelijk, een kostbare maatregel die ook zijn biologische consequenties heeft. * Naarmate de vervuiling der open wateren toenam, bleek de eenvoudige biologische zandfiltratie minder tegen haar taak opgewassen. De hygiënische betrouwbaarheid onder extreme klimaatsomstandigheden liet te wensen over, de afbraak der organische stof werd onvollediger, het toenemend gehalte van het ruwe water aan zwevende stof en micro-plankton leidde tot verkorting van de filterlooptijd, hetgeen grote bezwaren voor de exploitatie opleverde. Hieraan werd tegemoetgekomen door invoering van een vóórbehandeling en een nabehandeling. Vóórbehandeling door snelwerkende voorfilters (1 a 5 m/h), al of niet gecombineerd met verbeterde sedimentatie, waardoor niet alleen de absolute belasting van het nafilter werd verminderd, maar bovendien en vooral een meer constante samenstelling van het door de nafilters te verwerken product werd verkregen. Nabehandeling door toepassing van een sterilisatiemiddel, waartoe in sommige gevallen ozon, maar nagmoeg steeds chloor (oplossing van chloorgas of chloorkalk) werd gebruikt. Hierdoor werd de betrouwbaarheid van het filterproces vervolmaakt. De voorfilters - het eerst toegepast te Zurich in 1895 leenden zich veel meer dan de langzame biologische filters voor technische verbeteringen: deze betreffen vooral de filter- reiniging die geheel werd gemechaniseerd door terugspoeling met water of achtereenvolgens met lucht en water. Hoofdzaak daarbij is een gelijkmatige doorspoeling van het filtermateriaal, waartoe verdeling van het filteroppervlak in kleine eenheden, nauwkeurig berekende stelsels van geperforeerde draineerbuizen of drainerende filterbodems, alsmede speciale inrichtingen voor spoeling van het filteroppervlak (draaiende geperforeerde buizen, z.g. filterbezems, of spoelleidingen in het bovenste deel der filtermassa) worden toegepast. De snelfilters worden als regel in overdekte ruimten opgesteld, hetgeen uit hygiënisch oogpunt en voor de exploitatie grote voordelen oplevert. Een bijkomstig, maar zeer belangrijk, voordeel van de voorfiltratie bleek te zijn, dat de nafilters met 2 a 3-voudige snelheid (20 a 30 cm/h) konden werken, hetgeen een grote besparing aan filteroppervlak betekende, van groot belang bij het steeds toenemende hoofdelijk waterverbruik. De sedimentatie, als onderdeel van de voorbehandeling, werd verbeterd door vervanging van de intermitterende bezinking door continu doorlopen doorstroombekkens en door toevoeging van uitvlokkingsmiddelen (kalk, aluminiumverbindingen als aluminiumsulfaat, ijzerverbindingen als ferrosulfaat en ferrichloride en siliciumverbindingen) . Een bijzondere wijze van voorbehandeling voerde Alexander Houston bij de Metropolitan Water Board te Londen in door de aanleg van bewaarbekkens (storage reservoirs), waarin het water 1 à 2 maanden verblijft. Zij hebben zen drievoudige werking: sedimentatie, egalisatie en de-vitalisatie. Wanneer deze faze nog dooi voorfiltratie wordt gevolgd, krijgen de nafilters een hygiënisch vrijwel geheel gezuiverd water van nagenoeg constante samenstelling te verwerken, zodat hun functie zich tot verdere afbraak van de assimileerbare organische stof en vervolmaking van de betrouwbaarheid uit hygiënisch oogpunt kan beperken. Hoe aanlokkelijk deze verlangzaming van het zuiveringsproces ook lijkt, toch levert de practijk vaak grote bezwaren op doordat men de biologische werkingen in de grote bewaarbekkens moeilijk kan beheersen: in het bijzonder kan de algengroei grote moeilijkheden veroorzaken. Onze landgenoot Dr G . P. H. van Heusden vond in sommige gevallen hiervoor een elegante oplossing: het wegnemen van de fosfaten, waardoor aan de algen een levensvoorwaarde wordt ontnomen. De sterilisatie als nabehandeling in het proces der langzame zandfiltratie is in de loop dezer eeuw een algemeen toegepaste veiligheidsmaatregel geworden, die de niet onder alle omstandigheden betrouwbare werking van het biologisch filter compenseert. Het snelfilter heeft ook - eventueel gecombineerd met coagulatie - ruime toepassing gevonden voor de zuivering van zwak verontreinigd water - uit - stuwmeren. - =-T - , =1 # i . = '.4---= De toenemende vervuiling der open wateren, vooral door industrieel afvalwater, heeft tot reuk- en smaakbezwaren aanleiding gegeven, die in het bijzonder door combinatie met het ter desinfectie toegevoegde chloor worden versterkt. Het filtratieproces is daartegen niet opgewassen. Toevoeging van actieve kool, aanvankelijk laagsgewijs in het zandfilter aangebracht, later in poedervorm toegevoegd, heeft in sommige gevallen tot goede reslutaten geleid. Nog een andere functie van het zuiveringsproces zij hier volledigheidshalve vermeld, die wellicht in de toekomst van grote betekenis zal blijken en waarvoor de filtratie geen oplossing geeft: de verwijdering van virussen, zoals het virus der poliomyelitis (kinderverlamming). Omtrent de hygiënische betekenis van het voorkomen der virussen in ons drinkwater weten wij nog zeer weinig; het electronen-microscoop staat gereed om ons inzicht in deze materie te verhelderen, dit in verband met de waarschijnlijkheid, dat de verspreiding van virusstoffen door leidingwater alleen met biologische methoden kan worden bestudeerd. In de Verenigde Staten heeft de langzame zandfiltratie nooit een grote verbreiding verkregen, waarvoor twee hoofdoorzaken kunnen worden aangegeven. Het oppervlaktewater wordt daar grotendeels aan meren (uitgestrekte natuurlijke meren of kunstmatige stuwmeren) onttrokken, waarbij zuivering aanvankelijk achterwege werd gelaten en later meestal met chloren werd volstaan. Overigens wordt rivierwater gebruikt, dat in het algemeen een veel hoger gehalte aan zwevende - waaronder veel colloïdale - stof bevat dan elders, tengevolge van de sterke erosie in de uitgestrekte vlakte van Midden-Amerika. Ook n a sedimentatie blijft het gehalte aan zwevende stof zo hoog, dat langzame zandfilters er snel door verstoppen en bovendien een deel der fijne colloïdale klei doorlaten, zodat geen helder filtraat wordt verkregen. Een tweede factor is het zeer hoge hoofdelijk waterverbruik (4 a 6 maal het Europese), waardoor de aanleg van langzame filters uiterst kostbaar wordt. Zowel in de Verenigde Staten als in Canada is dan ook voor moderne waterleidingen de biologische filtratie geheel verlaten en wordt uitsluitend snelfiltratie toegepast, voorafgegaan door bezinking en coagulatie en gevolgd door sterilisatie. De vooren nabehandeling vormen hierbij een onverbrekelijk geheel met de snelfiltratie, die vrijwel steeds op een snelheid van 5 m/h is ingesteld. Aldus is een typisch industrieel proces geschapen dat zich leent voor een tot in het uiterste doorgvvoerde mechanisatie. De sterilisatie, tot dusver nagenoeg uitsluitend door chloren in tegenstelling met de biologische verkregen, is hier methode - een onmisbaar onderdeel van de zuivering, omdat de snelfilters nimmer een bacteriologisch betrouwbare zuivering kunnen waarborgen. Daarbij komt de onvolledige verwerking der assimileerbare organische stof in het snelfilter, die zonder sterilisatie tot bacteriewoekering in het leidingnet aanleiding zou geven. Men geeft dan ook in Amerika een zodanige chloordosis, dat aan de tapkranen in het voorzieningsgebied nog vrij chloor aantoonbaar is. De bevolking is in deze richting ,,opgevoed9': men is algemeen overtuigd dat het chloor de bevrijding van epidemieën op zijn conto heeft en aanvaardt daarvoor de voor een vreemdeling ongenietbare chloorsmaak. Evenzeer als de nabehandeling is de voorbehandeling bij de Amerikaanse snelfiltratie van groot belang. De coagulatie heeft zich dienovereenkomstig tot een gecompliceerde en verfijnde techniek ontwikkeld die aan het waterleidingbedrijf het karakter van een chemische industrie verleent. Daarnaast is de technische ontwikkeling van het snelfilter op een hoog niveau gebracht, zowel wat de keuze van het filtermateriaal, de drainering, de spoeling, de snelheidsrege- - ling en de weerstandsmeting, als wat de aesthetische verzorging aangaat. Meer en meer wordt de snelfiltratie, behalve in de Verenigde Staten en Canada, ook in andere landen, in het bijzonder in Engeland, toegepast. Onder de in ons land geldende omstandigheden zal in vele gevallen aan de biologische filtratie met een zwakke chloortoevoeging als veiligheidsmaatregel blijvende voorkeur kunnen worden gegeven, mits een doelmatige' voorbehandeling overbelasting en sterk wisselende belasting van het langzame zandfilter kan voorkomen. De aanhangige plannen voor Amsterdam en 's-Gravenhage zijn hierop gebaseerd: de aanw2zigheid der duinen als buffer schept hier de mogelijkheid om het gebruik van rivierwater in ongunstige perioden te vermijden. De door coagulatiemiddelen verkregen uitvlokking heeft in de laatste jaren tot een merkwaardig proces geleid, dat weliswaar als filtratie wordt aangeduid, doch waarbij het zand als medium is weggevallen. Wanneer n.l. in een opwaarts gerichte waterstroom vlokken worden gevormd, treedt een evenwicht op tussen de op de vlokken werkende zwaartekracht en de opwaartse druk van de waterstroom, zodat een z.g. vlokkendeken ontstaat, een dichte volumineuze massa met een zo groot inwendig oppervlak dat het opstijgende water erdoor wordt gezuiverd. De vlokkendeken oefent aldus een filtrerende werking uit. Bij de voorbehandeling van oppervlaktewater is in zeer recente tijd een nieuwe filtratiemethode uitgewerkt, die reeds uit het stadium der proefneming is getreden: de toepassing van de micro-zeef. Bij de zuivering van afvalwater werden reeds lang roterende zeven gebruikt, die ook wel bij het waterleidingbedrijf als vóórzuivering voor de bezinking werden toegepast. Het roestvrij staal bood nu de mogelijkheid om uiterst fijne zeven (tot 12 000 per cm2; wijdte der mazen tot 0,035 mm) te construeren, die roteren door het te zuiveren water en continu door een waterstraal worden schoongespoten. Een dergelijke fijne zeef werkt as een filter en verwijdert met de fijnste zwevende deeltjes ook bacteriën uit het water. In Londen wordt een proef met het ,,micro-screen??genomen ter vervanging van de voorfiltratie, in Bristol overweegt men de toepassing van deze methode als enige zuivering van het water uit stuwmeren, ter vervanging van snelfilters dus, waarop dan de gebruikelijke sterilisatie met chloor volgt. Tenslotte zij nog een moderne filtermethode voor oppervlaktewater vermeld, waarbij op geperforeerde cilind.rrs, omwikkeld met roestvrij stalen draad, een dunne filterlaag van diatomeënaarde wordt gevormd, door onderdompeling in een emulsie van kieselguhr. Een dergelijk filter is op grote schaal toegepast in mobiele filterinstallaties voor het leger te velde. Oppervlaktewater wordt alClus, in combinatie met chloren, op zeer bevredigende wijze gezuiverd. Wanneer de filtercilinders verstopt geraken, worden ze schoongewassen of -gespoten. Deze apparaten zijn een verbetering van de vroeger voor kleine installaties toegepaste porceleinen filters, die moeilijk te reinigen zijn en gemakkelijk scheuren, waardoor de kiemveiwijderende werking schade lijdt. 2. Ontijzering en ontmanganing. Grondwater werd van de oudste tijden af gewonnen in de vorm van natuurlijk bronwater, dat geen zuivering behoefde. De oudste kunstmatige grondwaterwinningen, eerst uitgegraven gesteentegangen of open kanalen, later overdekte draineerleidingen of geboorde putten, werden meestal in aardlagen aangelegd, die ijzer- en mangaanvrij water leverden. Onze oudste duinwaterleidingen wonnen zwak ijzer- en mangaanhoudend ondiep grondwater dat in open kanalen of verzamelbekkens in oppervlaktewater overging, waarbij onder invloed der luchttoetreding een gedeeltelijke ontijzering plaats vond. Het water werd daarna in langzame zandfilters bacteriologisch gezuiverd en van ijzer en mangaan bevrijd. Later werden ter ontlasting van de biologische filters een beluchting en voorfiltratie met betrekkelijk geringe snelheid (1 m/h) ingeschakeld. De ,,Amsterdamse sproeier", waarbij twee waterstralen tegen elkaar spuiten, is over de hele wereld bekend geworden. I n 1893 paste Piefke in Noord-Duitsland voor het eerst vóór de filtratie een beluchting door sijpeling over een cokes- of steenpakking toe, welk voorbeeld terstond in ons land (Breda, Middelburg) werd gevolgd. De ontijzeringsfilters waren aanvankelijk niet anders dan de uit de oppíxvlaktewaterzuivering overgenomen open zandfilters, die door afscheppen van dv bovenlaag en doorharken van de diepere lagen werden gereinigd. In de laatste decennia heeft steeds meer het snelfilter ingang. gevonden, opgesteld in overdekte ruimten, mechanisch met water of met lucht en water gespoeld, waardoor de exploitatie eenvoudiger werd en ook in hygiënisch opzicht een grote verbetering werd bereikt. In sommige gevallen, vooral voor kleinere en voor fabrieksinstallaties, bleek het mogelijk, de ontijzering en ontmanganing door filtratie in gesloten ketels onder druk te doen plaatsvinden, waarbij de beluchting door inpersen van lucht geschiedt en met éénmaal pompen kan worden volstaan. Vaak wordt hierbij door een grote dikte van de filtermassa een voldoende contacttijd bij hoge filtersnelheid (10 a 16 m/h) nagestreefd ter besparing op de keteldoorsnede. Onder invloed der holocen.e, vaak veenhoudende, deklagen treden in het grondwater in de pleistocene ondergrond van Nederland hoge ijzer- en mangaangehalten op, vaak gepaard aan een hoog gehalte aan organische stof. Op dit gebied heeft de Nederlandse techniek een eigen karakter verkregen. 3. Ontzuring. Ter ontzuring van agressief koolzuur bevattend water wordt filtratie over koolzuurbindend materiaal toegepast, b.v. marmergruis, schelpen, kalksteen, magno (gebrande dolomiet). Hierbij wordt het filtermateriaal in de chemische reactie verbruikt; het ,,filtern vervult hierbij dus een geheel andere functie dan bij de bacteriologische zuivering en de ontijzering en ontmanganing. Zowel open filters als gesloten drukfilters worden hierbij gebezigd. Bij filtratie over marmer e.d. moet ontijzering aan de ontzuring voorafgaan, omdat ijzerafzettingen het ontzuringsmateriaal onwerkzaam maken. Magno oefent naast de ontzurende ook een ontijzerende en ontmanganende werking uit. 4. Ontharding. Voorzover ontharding geschiedt door toevoeging van kalk ter omzetting van de oplosbare bicarbonaten in onoplosbare carbonaten, moeten deze laatste uit het water worden verwijderd, waartoe normale snelfilters worden toegepast. Voorts kan in bepaalde gevallen volledige ontharding worden verkregen door filtratie over z.g. uitwisselaars. Het oudst zijn de natuurlijke zeolieten (speciale groenzanden) en de latere kunstmatige permutieten of kunstharsen. Daarbij worden de aardalkaliën (calcium en magnesium) uit het water tegen alkaliën (natrium) uitgewisseld; de aardalkaliën worden aan de uitwisselaar gebonden, het natrium van de uitwisselaar gaat in het water in oplossing. Het is duidelijk dat ,hierbij zowel de tijdelijke als de blijvende hardheid wordt weggenomen. Nog verder gaan de in de laatste tijd tiegepaste kationenen anionenuitwisselaars, die achtereenvolgens alle kationen door waterstofionen en alle anionen door hydroxylionen vervangen, zodat zuiver H,O overblijft. Dergelijke onthardingsfilters worden meestal als drukfilters uitgevoerd. Evenals bij de ontzuring wordt bij deze filtratie het filtermateriaal aangetast. Het wordt hierbij echter niet verbruikt, maar het verandert van samenstelling. Op den duur wordt het dus onwerkzaam, waarna regeneratie nodig is. Het wezen der filtratie De waterzuivering zou men een veredelingsbedrijf kunnen noemen. Zij gaat uit van een natuurlijke grondstof en haar taak is deze zodanig te zuiveren, dat zij, ontdaan van alle hinderlijke of gevaarlijke bijmengselen, geschikt is voor het gebruik. Zij kan daarbij gebruik maken van de reinigende krachten van de natuur zelf. DB levende natuur kan zichzelf slechts in stand houden, indien zij tegenover de koolzuurbindende en opbouwende functie van de groene cel stelt een omzetting van die organische stof, die haar taak als drager van het leven heeft vervuld, tot de uiteindelijke producten koolzuur en water. Wij zien dat dan ook gebeuren: een vervuild, met afvalstoffen belast water wordt door de dissimilerende werking der microben gaandeweg schoon. Tezelfdertijd zien wij de pathogene kiemen, die in wezen aan het water vreemd zijn, afsterven. De biologische waterzuivering ziet zich dus tot taak gesteld deze reinigende krachten van de natuur in zo klein mogelijk bestek te concentreren, zodat een economische werkwijze verkregen wordt. Deze concentratie is verwezenlijkt in het biologische filter, het z.g. langzame zandfilter. Het inroepen van het leven als reinigend agens heeft evenwel ook zijn schaduwzijde. De mogelijkheid daartoe is te danken aan het feit, dat het water zulk een bij uitstek geschikt medium voor het leven vormt( Einddoel van de zuivering in de natuur is tenslotte de vorming van een schoon water, dat bevolkt is met een gehele levensgemeenschap, die in evenwicht verkeert. Daarin zullen chlorophyl-bevattende cellen organische stof opbouwen; andere organismen zullen deze als voedsel gebruiken; de ademhaling voert een deel der organische stof tot koolzuur terug; alle afval zal tenslotte door microben worden gemineraliseerd. De waterzuivering streeft daarentegen naar een schoon product, dat tevens zo arm mogelijk is aan levehde wezens. Bij alle biologische zuiveringsprocessen - bij de zelfreiniging in doorstromingsbassins evenzeer als bij de filtratie - staat men dus voor de moeilijkheid, dat men slechts die processen wil bevorderen die daadwerkelijk tot de reiniging bijdragen en een voortdurende strijd zal moeten voeren tegen alle pogingen van het leven om daarboven uit te gaan. Wij gebruiken dus een biologische methode, maar moeten deze gebruiken op electieve wijze. Bouw en exploitatie van het filter moeten zodanig zijn, dat de oxydatieve processen worden gestimuleerd, de processen van opbouw en ongewenste groei daarentegen worden onderdrukt. Deze doelstelling is zeker niet het uitgangspunt geweest van de invoering van de biologische filtratie, verwezenlijkt in het langzame zandfilter. Zij is integendeel het resultaat van meer dan een eeuw lange ervaring. Wij zijn gewoon de invoering van het langzame zandfilter te dagtekenen op 1829, het jaar waarin de ingenieur James Simpson, verbonden aan de Chelsea Waterworks Company, één der maatschappijen die Londen van water voorzagen, het in zijn bedrijf invoerde. Simpson deed zulks na een studiereis naar Lancashire en Schotland; er moeten daar dus langzame zandfilters voordien aanwezig zijn geweest. Maar hem komt dan toch de eer toe hen voor het eerst in een groot bedrijf te hebben toegepast. Simpson was uiteraard volslagen onbekend met de biologische en bacteriologische werking. Voor hem moet het filter niet meer betekend hebben dan een zeef, geschikt om het ruwe Theemswater, voordien als zodanig gedistribueerd, in heldere en smakelijke toestand aan te bieden. Het was er hem om te doen de aesthetische bezwaren, die in zijn dagen tegen het gebruik van ruw rivierwater werden aangevoerd, op te heffen. Het is echter zeer merkwaardig, dat een van de belangrijkste functies van het langzame zandfilter, n.l. de hygiënische werking, al zeer spoedig en lang vóór de grondvesting van de bacteriologie door Pasteur en Koch, werd vastgesteld (1). Dit was te danken aan een Londens huisarts, Dr John Snow. Snow heeft - zijn tijd ver vooruit - begrepen, dat de epidemieën van typhus en cholera, die Londen herhaaldelijk teisterden, samenhingen met de distributie van ruw water uit een rivier, waarin al het vuil van de stad door goten en riolen werd gespoeld. Hij grondde deze overtuiging op epidemiologische studies over de typhus- en cholerafrequentie in verschillende delen van Londen, ieder verzorgd door een andere waterleidingmaatschappij, wier inlaten naarmate zij lager of hoger op de Theems gelegen waren in meer of mindere mate aan infectie waren blootgesteld. De zegenrijke invloed van de invoering van het langzame zandfilter te Chelsea op de cholera-frequentie in het district, dat met het gefiltreerde water werd voorzien, ontging Snow niet. I n 1852 werd de Metropolis Water Act van kracht, die op grond van aesthetische overwegingen de onttrekking van water uit het onder de invloed van het getij staande deel van de Theems verbood en verder bepaalde, dat in een omtrek van 5 mijlen uit de kerk van St. Paul alle rivierwater moest worden gefiltreerd en alle voorraadkelders van een overdekking moesten worden voorzien. De verlegging van de inlaat van d,e Lambeth Company tot boven het hoogste punt, waarop het Londense afvalwater werd geloosd, verschafte Snow in de choleraepidemie van 1853 het overtuigend epidemiologische bewijs van zijn stelling. Toch zou het nog 25 jaar duren eer de officiële Londense medische autoriteit de betekenis van zijn werk erkende. Wij mogen aanmmen dat tegen die tijd de hygiënische betekenis van het langzame zandfilter algemeen zal zijn aanvaard. Gestuwd door de neiging der Engelsen in de tweede helft van de 19e eeuw om kapitaal te beleggen in waterleiding- en gasbedrijven op het vasteland van Europa, werd het spoedig algemeen verspreid. Het filter heeft in de loop der jaren geen principiële wijzigingen ondergaan. De voortgeschreden bouwtechniek verving het metselwerk door gewapend beton en verbeterde inlaat en drainage, maar in w.ezen is het filter nog geconstrueerd, zoals Sinipson het eens bouwde. Het bestaat nog steeds uit een drainerende vloer, waarop een aantal z.g. steunlagen, die naar boven toe steeds fijner van korrel worden, zijn gestort. De bovenste, fijnste steunlaag draagt tenslotte het ongeveer 1 m dikke zandbed, dat het eigenlijke filterlichaam vormt (afb. 1). De ,,klassiekeF' en nog vaak toegepaste filtratiesnelheid is gering; zij bedraagt ongeveer 10 cm waterkolom per uur. Hieruit volgt al dadelijk het grootste bezwaar dat de langzame zandfiltratie aankleeft: de geringe filtratiesnelheid vereist een zeer groot filtrerend oppervlak. Welke werking wordt van het langzame zandfilter verwacht? SCHEMATISCHE VOORSTELLING VAN EEN LANGZAAM ZANDFILTER WATER ZAND GRIND MATEN IN CM. Afb. 1 Het vindt zijn toepassing bij de zuivering van oppervlaktewater of van water, dat, hoewel als grondwater gewonnen, toch enige tijd aan de dag heeft vertoefd vóór het de filters bereikte. Zulk water bevat in het algemeen veel zwevende stof, hetzij slib, hetzij plankton; het heeft een hoog gehalte aan organische stof en draagt bacteriologisch het kenmerk van de faecale besmetting, waaraan het heeft bloot gestaan. In sommige gevallen (duinwater) bevat het ook ijzer en mangaan. Chronologisch komt als eerste taak van het filter het leveren van een helder filtraat, ontdaan van alle zwevende bestanddelen. Deze taak, ongetwijfeld de belangrijkste die Simpson bij de bouw van zijn filters voor ogen stond, is thans naar elders verplaatst. Het langzame zandfilter is door zijn grote oppervlak een tijdrovend en kostbaar object om schoon te maken. Hoe meer men bovendien doordrongen raakte van de biologische aard van de filtratie, des te meer zag men in dat deze zo min mogelijk gestoord moest worden. Vandaar dat men er thans naar streeft het water met zo weinig mogelijk slib en plankton op de filters te brengen en een voorreiniging, b.v. door bezinking en snelfiltratie, waar nodig door ontijzering, algemeen gebruikelijk is geworden. Van het langzame zandfilter wordt alleen gevraagd de laatste resten zwevende stof te verwijderen. De eigenlijke taak van het biologische filter is geworden: 1" de verbetering van de hygiënische kwaliteit van het water en 2" de verwijdering van hinderlijke opgeloste bestanddelen. De hygiënische kwaliteit van het water wordt beheerst door de mate van faecale besmetting, die gemeten wordt door bepaling van het aantal B.coli - een op zichzelf genomen onschadelijke, algemeen voorkomende darmbacterie .-, die het water bevat. Het verdwijnen of nagenoeg verdwijnen van deze B.coli biedt een waarborg voor het vrij zijn van de veel zeldzamere pathogene darmbacteriën, die met de faecale stoffen in het water zouden kunnen zijn geraakt. Een goed werkend biologisch filter verlaagt het aantal B.coli. 100 a 200-voudig. Welk aandeel het filter daarmee in het geheel der hygiënische reiniging inneemt, is een onderwerp dat hier moet blijven rusten; daarvoor zij verwezen naar de publicatie van Ir Biemond (2). Hier zij volstaan met op te merken, dat de practijk van vele decennia heeft bewezen, dat het filtraat der langzame filters, desnoods door een lichte na-chloring aangevuld, hygiënisch volkomen betrouwbaar is. De verwijdering der opgeloste stoffen geschiedt door oxydatie. Het biologische filter moet dus worden gevoed met water, dat voldoende zuurstof bevat en zo nodig is geaëreerd. IJzer en mangaan zullen reeds bij de voorreiniging zijn verwijderd, ook de nitrificatie - de omzetting van ammonium via nitriet in nitraat - zal daarbij goeddeels haar beslag hebben gekregen. Wat aan deze processen nog ontbreekt, komt in het langzame filter gemakkelijk tot stand. Hoofdzaak van de oxydatieve w- werking van het filter is de verwijdering van een groot deel der opgeloste organische stof. Voor de consument is daarbij het belangrijkste het voor hem zichtbare deel, d.w.z. de organische stof die het water een kleur geeft. Het is de verdienste van Heymann geweest, de veel wijder strekkende betekenis van de organische stof in het licht te hebben gesteld. Heymann (3, 4) heeft erop gewezen, dat de organismen die leven in de donkere ruimten, waarin het reine water wordt getransporteerd, in kelders en leidingnet dus, in de organische stof, die het water nog bevat, huil voedselbron vinden. Tot deze organismen behoort allereerst de bacteriënflora op buis- en kelderwand, hierop teren allerlei Protozoën, maar ook hogere, microscopisch zichtbare dieren als plat- en borstelwormen en Crustaceeën komen voor. Tezamen vormen zij een levensgemeenschap, de z.g. nagroei, die alleen in stand kan blijven door de toevoer van voedsel, i.c. organische stof, van buiten af. Hun aanwezigheid heeft geen hygiënische betekenis, maar is uit aesthetisch oogpunt - voor zover het de hogere dieren betreft - zeker ongewenst. I n lange leidingen met weinig verbruik leidt de nagroei tot uitputting van de zuurstof, hetgeen smaakbezwaren tengevolge heeft. Heymann heeft n u aangetoond, dat niet alle organische stof in het water tot de instandhouding van dit leven in staat is. Een groot deel ervan is daarvoor te moeilijk aantastbaar. De rest - bij verschillende watersoorten uiteenlopend van 30 tot 60 - vormt een geschikt voedsel. Dit deel werd door Heymann - wel bewust van de betrekkelijke onjuistheid van deze term - de assimileerbare organische stof genoemd. Hij bepaalde dit deel door een watermonster herhaaldelijk te filtreren door een met rijp zand gevuld filtertje (afb. 2), totdat het organische-stofgehalte, gemeten door middel van oxydatie met kaliumpermanganaat, niet verder afnam. Dit assimileerbare deel wordt n u door de biologische filtratie wel niet geheel, maar toch grotendeels verwijderd. Hieruit volgt een groot voordeel van de biologische methode: zij verwijdert juist die stoffen, die het gemakkelijkst assimileerbaar zijn en is dus een uitstekend middel om de nagroei binnen de perken te houden. Op alle andere middelen om het water voedselarm te maken heeft de biologische methode voor, dat zij juist selectief de : Afb. 2 Proeffilter volgens Heymunn assimileerbare stoffen aangrijpt. Hierin ligt haar tweede grote betekenis. Op welke wijze verricht het biologische filter zijn taak? In alle oudere handboeken en literatuur vindt men gewag gemaakt van de filterhuid, die zich op het zandbed vormt als het voornaamste, zo niet het eigenlijke reinigende agens. Deze filterhuid bestaat uit slib en detritus in hoeveelheden afhankelijk van de aard van het ruwe water en de mate van voorreiniging. In de open aan het daglicht blootgestelde filters komt daarenboven op het filterzand een zeer rijk leven tot ontwikkeling. Het bestaat uit menigvuldige soorten groen- en blauwwieren benevens diatomeeën, waaronder zowel de typisch ééncellige als de draadvorrnige vertegenwoordigd zijn. Zij strekken tot voedsel aan tal van heterotrophe organismen als Protozoën, Rotatoriën, Nematoden, Cructaceeën e.a. Voorzover deze organismen niet vrij in het boyenwater van het filter zweven of rondzwemmen, vormen zij met de aangevoerde dode stof de filterhuid. Deze filterhuid beschouwde men in de eerste plaats als de eigenlijke filtrerende laag, daar de structuur ervan veel dichter zal zijn dan die van het zandbed, dat in verhouding tot de bacteriën, om maar te zwijgen van de opgeloste stoffen die verwijderd moeten worden, wijde poriën bezit. In hygiënisch opzicht zou de werking van de filterhuid m.ede berusten op de bacteriën-etende Protozoën, die zij bevat. Deze laatste veronderstelling zal ongetwijfeld juist zijn, alhoewel over de kwantitatieve betekenis ervan - die vermoedelijk ook zeer uiteenlopend zal zijn - weinig bekend is (5, 6, 7). Tenslotte wees men op de overvloedige zuurstofproductie der wieren bij hun koolzuurassimilatie, die voor de oxydatieve functies van het filter van grote waarde werd geacht. Het is waar, dat de filterhuid ook haar bezwaren had. Zij moest voorzichtig behandeld worden om beschadiging te voorkomen; immers een scheur in de filterhuid was een bres in de voornaamste defensie-linie. Ook gaf zij nog al eens aanleiding tot ontijdige verstopping. En wat te doen, indien bij felle zonbestraling de zuurstofbellen hele stukken filterhuid van het zandbed losscheurden en overeind deden staan? Merkwaardigerwijze bleek het filter een dergelijke beproeving in de regel te kunnen doorstaan. Omstreeks de eeuwwisseling beginnen verschillende onderzoekers zich af te vragen of niet al te veel gewicht aan de filterhuid wordt toegekend en stellen zij de werking van het eigenlijke zandbed meer en meer op de voorgrond. In ons land wordt deze opvatting voor het eerst met grote kracht uitgesproken door Pennink in zijn ,,Discours over het wezen der zandfiltratie", op 15 Februari 1908 voor het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs voorgedragen (8). Hoewel Pennink nog geneigd is een zekere betekenis aan het wierendek toe te kennen, ziet hij toch in het filterbed het eigenlijke reinigende agens. Hij wijst op de adhaesieve krachten van het laagje water, dat de zandkorrels omgeeft en daaraan wordt vastgehouden, waarmee hij verklaart hoe een bacterie niet in staat is de lange weg door de overigens wijde poriën van het zandbed af te leggen zonder vroeger of later door deze kracht te worden gevangen. Hij komt tot deze uitspraak, waarin het gehele programma van verder onderzoek is gegeven: ,,Alleen nafilters vormen een in waarheid bacteriologisch apparaat Òf zouden, of zullen dát moeten worden. Naar mijn gevoelen is dit stellig mogelijk en practisch uitvoerbaar". Heymann wijst erop in zijn vroeger aangehaald artikel, dat deze adhaesieve krachten, door Pennink naar voren gebracht, de werking van het filter nooit geheel kunnen verklaren. Immers een pas in het filter gebracht zandbed laat bacteriën en masse door en vermindert de organische stof niet. Eerst als het zandbed met bacteriën is bevolkt, z.g. ,,rijpp'is geworden, verricht het zijn taak naar behoren. De bacteriën in het filter zijn onmisbaar in het proces; in het voetspoor van zijn voorgangers en tijdgenoten meende Heymann, dat zij de absorberende werking teweeg zouden brengen door het slijmhuidje, dat zij op de korrel vormen. Hij moet evenwel erkennen, dat hij er niet in slagen kan dit slijmhuidje onder het microscoop zichtbaar te maken. Voortgezet onderzoek (9 t.m. 15) bracht hoe langer hoe meer de nadelen aan het licht, die aan de groei in het bovenwater van open filters verbonden zijn. Een overzicht daarvan werd in 1942 gegeven door Kooijmans (12,13,15). Deze bezwaren gelden in de eerste plaats de aanwezigheid der organismen zelve. Sommige organismen, b.v. diatomeeën, kokerbouwende muggenlarven, kunnen het filter in korte tijd doen verstoppen, andere zijn gevoelig voor plotselinge weersveranderingen en leiden door hun massaal afsterven tot overhaaste schoonmaak. Sommige groene organismen met eigen beweging kunnen in groten getale door het filterbed heendringen en het filtraat groen kleuren. Sommige diatomeeën vormen reservestoffen, die aan het water een onaangename en zeer moeilijk te verwijderen smaak geven. In de tweede plaats zijn het de organische stoffen, door de wieren hetzij tijdens, hetzij na hun l.even afgestaan, die de taak van het filter verzwaren. De opbouw van deze organische stoffen geschiedt grotendeels door onttrekking van het voor de assimilatie benodigde koolzuur aan het bicarbonaat, hetgeen een praecipitatie van calciumcarbonaat tengevolge heeft, die eveneens tot verstopping van het filter kan bijdragen. In het bijzonder doet de groei in het bovenwater schade aan de zuurstofhuishouding van het filter. Tegenover de zuurstofproductie in het licht staat zuurstofverbruik door de ademhaling, niet alleen van de wieren, maar ook van dierlijke organismen als Crustaceeën, die in massa het bovenwater kunnen bevolken. Ook de afgescheiden organische stof vereist zuurstof voor haar oxydatie. Het gevolg is, dat h.et zuurstofgehalte van het filtraat van een begroeid filter zeer sterke schommelingen gaat vertonen en dat het filtraat periodiek zuurstofarm, bij tijden zelfs zuurstofloos wordt. Anaerobie van het filtraat uit zich onmiddellijk in onfrisse reuk en smaak, tevens ziet men het bacteriënge- halte van het filtraat toenemen, daar de aerobe bacteriënbevolking van het fiterzand van de korrels gaat loslaten. Hygiënisch zijn deze verhoogde bacteriënaantallen van weinig belang, maar zij zijn het overtuigende bewijs, dat er iets aan de filtratie hapert. Op een rijk begroeid filter is niet alles leven. Plaatselijk ligt afgestorven wier, dat in rotting overgaat en wederom anaerobie veroorzaakt in het onderliggende gedeelte van het zandbed. De bovenbeschreven gevolgen blijven niet uit, zij het minder hinderlijk door de vermenging met filtraat uit de aerobe gedeelten van het filter. Deze menging heeft evenwel ook onaangename gevolgen. In het anaerobe gebied gaat het ijzer, dat in het zand rijkelijk aanwezig is, als ferrozout in oplossing. Bij menging met het van elders komende zuurstofhoudende filtraat ontstaat in de reinwaterruimte van het filter de mogelijkheid tot groei van ijzerbacteriën, die dan ook herhaaldelijk is geconstateerd. Tenslotte is gebleken, dat de ontledingsproducten van het afgestorven wier een goed medium vormen voor de groei van colibacteriën. Deze kunnen zich daardoor dus op het zandbed vermeerderen en wel zodanig, dat zij ook in het filtraat in aantal toenemen. De op het filter gegroeide colibacteriën hebben natuurlijk geen hygiënische betekenis, tenzij deze, dat zij de interpretatie van de uitkomsten van het coli-onderzoek op losse schroeven stellen. Daartegenover werden de voordelen van de filterhuid scherper omschreven (Folpmers; von Wolzogen Kuhr (11, 14, 15)) . Daarbij werd gewezen op de in vele gevallen gunstige invloed, die een goed ontwikkeld wierendek (speciaal van draadwieren) op de looptijd uitoefent. In een dergelijk wierendek worden slib en detritus, in andere gevallen ook diatomeeën, die anders tot snelle verstopping zouden leiden, opgevangen. Behalve op de reeds genoemde protozoënwerking wees men op de adsorbtie van organische stoffen door de filterhuid, waarvoor weliswaar weer ander.e stoffen worden afgegeven, maar deze laatste zijn, naar de practijk leerde, gemakkelijk assimileerbaar. In het algemeen kan men de filterhuid zien als een levensgemeenschap, die het water moet passeren, eer het in het filterzand dringt en die onder inwerking van het licht op eigen wijze tot de reiniging bijdraagt. Bovendien komt aan het licht nog een rechtstreekse desinfecterende werking toe (zie o.a. Ruys (16)) , terwijl het tenslotte een stimulerende invloed zou uitoefenen op het opnemen van bacteriën door protozoën (15). Waar n u het aangewezen middel ter voorkoming van wierengroei is het uitsluiten van alle licht, moet men daarbij deze lichtwerking - die overigens tot de daguren is beperkt prijs geven. Men kan zeggen, dat thans in Nederland twee opvattingen worden gehuldigd: de ene, die het biologische filter ziet als een samenvoeging van twee levensgemeenschappen, één in het bovenwater, één in het zandbed, die ieder hun aandeel in de reiniging nemen; de andere, die de groei in het bovenwater meer schadelijk dat nuttig acht, deze wil uitsluiten en de werking wil beperken tot het zandbed. De werking van het zandbed bestaat uit een biochemische oxydatie van de organische stof door over het algemeen strikt aerobe bacteriën, waaronder de vertegenwoordigers van het geslacht Pseudomonas wel de overhand hebben. Deze bacteriën bevinden zich op de zandkorrel (of op in het zandbed gedrongen slib of detritus) en hun aantal wordt bij millioenen per g droog zand geteld. Ondanks dit geweldige getal vraagt men zich af hoe het mogelijk is, dat de bacteriën er in slagen om de organische stoffen van het water, dat in de poriën van het zandbed toch met relatief grote snelheid aan hen voorbijstroomt, te verwerken. Schnellen (17) heeft in dit verband de aandacht gevestigd op het werk van Zo Bel1 en medewerkers, die aantoonden, dat de snelheid van vermeerdering van bacteriën in water afhankelijk was van de verhouding tussen de hoeveelheid water en het daarmee in aanraking zijnde vaste oppervlak. Dit verschijnsel berust hierop, dat in een voedselarm milieu de concentratie der voedingsstoffen beneden het minimum ligt, waarbij celvermeerdering nog mogelijk is, behalve aan een vast oppervlak (glas, zand), waaraan deze voedingsstoffen door adsorbtie worden geconcentreerd. Wij moeten ons voorstellen, dat in het biologische filter zich soortgelijke processen afspelen. Het zandbed biedt een zeer groot oppervlak aan het water, waarbij de organische stoffen worden geadsorbeerd. Dit betekent een concentratie van voedingsstoffen op de zandkorrel, zodat de bacteriën de neiging zullen hebben zich op deze korrel vast te hechten. Deze bacteriën verwerken de organische stof grotendeels tot koolzuur en water, waardoor de concentratie op de zandkorrel afneemt en opnieuw door adsorptie wordt aangevuld. Er ontstaat dus een evenwicht tussen de hoeveelheid aangevoerde en de hoeveelheid verwerkte organische stof, dat zich instelt via de adsorberende werking van het zand. Uitvoerig is dit betoogd door von Wolzogen Kuhr (18). De adsorptie is - in absolute zin - het grootst waar de concentratie der opgeloste stoffen het grootst is, d.w.z. in de bovenlaag van het zandbed. Door vele onderzoekers is in overeenstemming hiermede geconstateerd, dat ook de bacteriënaantallen in de bovenlaag van het zandbed het grootst zijn en dus naar beneden toe steeds afnemen. Voor de verhouding van het aantal bacteriën in boven- en onderlaag vindt men b.v. de waarde van 50 : 1opgegeven. Dit samenspel van adsorptie en biochemische oxydatie vormt het wezen van de biologische filtratie. De adsorptie is een physisch proces, dat beheerst wordt in geringe mate door de temperatuur, maar vooral door de hoeveelheid organische stof, die wordt aangeboden in verhouding tot het adsorberende oppervlak en in verband hiermede tevens door de filtratiesnelheid. De biochemische oxydatie wordt beheerst door de aantallen bacteriën, geschikt voor de verwerking van de specifieke organische stof die aanwezig is, en als ieder biologisch proces door de temperatuur. Het evenwicht stelt zich van nature ten opzichte van een bepaalde watersoort in. Als biologisch evenwicht bezit het een zeker aanpassingsvermogen, een zekere soepelheid t.o.v. kleine veranderingen in de geaardheid van het water. Wil het volledig tot zijn recht komen dan moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan: in de eerste plaats moet het zandoppervlak zo groot mogelijk zijn, d.w.z. dat de korrel zo fijn mogelijk moet worden gekozen. Een fijne korrel, als b.v. van duinzand, met een effectieve korrelgrootte van 0,3 mm, voorkomt bovendien het diep indringen van slib en detritus in het zandbed, hetgeen vermeden moet worden, omdat deze in koude perioden kan worden opgehoopt om vervolgens in de zomer te worden verwerkt. Het gebruik van een fijne korrel vereist echter een zeer goede voorreiniging van het water, daar anders snelle verstoppingen onvermijdelijk zijn. Dit geldt in het bijzonder, indien de wierengroei boven het filter door het uitsluiten van het licht wordt verhinderd en het zandbed dus zonder enig beschermend dek aan verstopping wordt blootgesteld. In de tweede plaats moet de samenstelling van het water zo gelijkmatig mogelijk zijn. Weliswaar bevat het zandbed veel bacteriën van het type Pseudomonas fluorescens en zijn naaste verwanten, die in staat zijn een groot aantal uiteenlopende organische stoffen te oxyderen. Niettemin zal zich tussen de verschillende soorten bacteriën een evenwicht instellen, dat afhankelijk is van de aard der toegevoerde organische stoffen. Plotselinge veranderingen in de aard der organische stof zal verschuivingen tussen de verschillende bacteriën-typen tengevolge hebben, die enige tijd kosten. Het blijkt dan ook, dat een filter kleine veranderingen in de aard van de organische stof of wel zeer geleidelijke overgangen van wijder strekking zeer goed weet op te vangen, maar dat een plotselinge overschakeling naar een andere watersoort het filterproces verstoort. Tenslotte moet de filtratiesnelheid zodanig zijn, dat het evenwicht tussen adsorbtie en verwerking bewaard kan blijven. Dit betekent, dat er een maximum-snelheid moet zijn, waarbij de hoeveelheid aangeboden organische stcf te groot wordt en deze maximum-snelheid zal des te eerder worden bereikt naarmate de temperatuur van het water lager is. De hygiënische werking van het filter wordt door het bovenstaande nog niet verklaard. Het zal evenwel duid.elijk zijn, dat een in wezen aan het water vreemde bacterie, die in het zandbed doordringt, zich verplaatst ziet in een milieu, waarin zeer grote aantallen daaraan aangepaste bacteriën leven. Hoe meer de niet in het water thuis horende bacteriën zijn aangepast aan het leven onder zeer speciale omstandigheden, des te moeilijker zal het deze vallen de strijd om het bestaan vol te houden en des te eerder zullen zij moeten afsterven. I n dit verband zij gewezen op het bekende feit, dat typhusbacteriën in schoon water veel langer in leven blijven dan in vuil water, dat vele concurrerende bacteriën herbergt. Het is mogelijk, dat hierbij ook antagonistische werking tussen de bacteriën-soorten in het spel is. Met zekerheid is hierover niets bekend. In het algemeen zal een filter vreemde, eventueel pathogene bacteriën des te beter tegenhouden, naarmate de zandkorrel fijner is en de snelheid geringer. Grove en snelwerkende filters vereisen in de practijk veelal een na-chloring. Afb. 3 Een filter, dat aan bovenstaande voorwaarden voldoet, zal zijn taak kunnen verrichten zonder de omzettingen in het bovenwater, m.a.w. bij uitsluiting van alle licht. Op een dergelijk filter wordt dus afstand gedaan van alle voordelen, die een wierengroei in het bovenwater geven kan, maar daarentegen wordt geen hinder ondervonden van de menigvuldige storingen, die deze groei met zich brengt. Een filterhuid van slib of detritus is op zulke filters ongewenst. Wel zullen er zich op . REDUCTIE VAN HET PERMANGANAATVERBRUIK ' I N O/b VAN HET OORSPRONKELIJKE ---m-- NAFILTRAAT LEIDUIN PROEFNAFILTER 100 mm OVERDEKT PROEFNAFILTER 100 mm NET OVERDEKT Afb. 4 het zandbed organismen, die in het donker kunnen leven, dus Protozoën, Nematoden, e.d. ontwikkelen, zij het ook door de beperkte voedseltoevoer in veel geringere mate. De bacteriën etende Protozoën blijven hun hygiënische betekenis houden. Dergelijke donkere filters zijn niets nieuws. Zij worden reeds in tal van bedrijven toegepast; de grote langzame zandfilterinstallaties in de Verenigde Staten (Washington, Indianapolis) zijn als overdekte filters gebouwd (het is waar dat zij door de sterke chloring thans niet meer als biologische filters werken). De N.V. Leidse Duinwater Maatschappij is er toe overgegaan haar filters te overdekken met zeer gunstig resultaat wat VERLOOP VAN HET ZUURSTOFGEHALTE IN BOVEN EN ONDERWATER GEDURENDE HET ETMAAL - UREN VAN HET ETMAAL Afb. 5 betreft de looptijden (19). Ook in de tropen worden overdekte filters toegepast. Een juiste beoordeling van het overdekte donkere tegenover het open filter is echter alleen te geven op grond van vergelijkende proeven onder overigens zoveel mogelijk gelijke omstandigheden met hetzelfde water uitgevoerd. Deze zijn op het pompstation Leiduin van de Gemeentewaterleidingen van Amsterdam met duinwater verricht. De afb. 3 en 4 geven de vermindering in kleur en organische stofgehalte (het laatste gemeten aan het KM~O~-verbruik) weer aan de hand van kwartaalsgemiddelden. Tevens is op deze figuren afgebeeld het resultaat van het normale filterbedrijf op genoemd pompstation. Bij een filtratiesnelheid van _ongeveer 100 mm/uur blijkt ten opzichte van de organische REDUCTIE VAN DE KLEUR IN % VAN DE OORSPRONKELIJKE Afb. 6 stof geen verschil tussen het overdekte en het onoverdekte proeffilter, terwijl beide filters zich zeer goed aansluiten aan de normale bedrijfsresultaten. Door het filtraat van een overdekt filter nog tweemaal langzaam te filtreren werd bewezen, dat .ook de verwijdering der assimileerbare organische stof voldoende was. Wat de kleur betreft staan de proeffilters, vooral in de aanvang, bij het normale bedrijf ten achter, maar na verloop van enige maanden worden ook hier de verschillen onbetekenend. De hygiënische werking der filters was uitstekend, het aantal B.coli in het filtraat was steeds minder dan , REDUCTIE VAN HET PERMANGANAATVERBRUIK IN 44 VAN HET OORSPRONKELIJKE % 60 ---------...-. .-.. PROEFNAFILTER PROEFNAFILTER 100 m m OVERDEKT 100 m m NIET OVERDEKT 50 40 30 20 10 , 1 0 loc ./300dC ' 02 / 100 /$00--- 100,/500 mm/h 0JULIAUG SEPT.- NOV.OCT. DEC. 1945 JAN.MAART JULI OCT 1946 NOV.- FEBR I MAART- MEI APRIL I - AUG. l947 Afb. 7 0,0005 per cm" vaak waren zij in het geheel niet aan te tonen. Ook de telling van het aantal bacteriën op gelatine leverde voor beide filtertypen dezelfde resultaten op. Bij deze proeffilters bleek ten duidelijkste de veel constanter samenstelling van het filtraat van het donkere filter, in het bijzonder wat het zuurstofgehalte betreft. I n afb. 5 is het verloop van het zuurstofgehalte afgebeeld zowel in het boven- als in het onderwater op een dag van grote lichtintensiteit. Terwijl het open filter zeer grote schommelingen laat zien, waarbij anaerobie alleen voorkomen wordt door het hoge zuurstofgehalte in het bovenwater, vertoont het overdekte filter een practisch constant zuurstofverbruik en een practisch constant zuurstofgehalte van het filtraat. De looptijden van het overdekte filter waren zeer lang. Deze proeffilters gaven gelegenheid om de werking van het filter op verschillende hoogten van het zandbed na te gaan. Hierbij is zeer duidelijk gebleken, dat in de bovenste 20 cm van het zandbed het grootste deel van de organische stof wordt afgebroken en daaraan gepaard ook het grootste deel van het zuurstofverbruik plaats vindt. Ten aanzien van de hygiënische zuivering geldt hetzelfde. Op grond van deze proeven is geconcludeerd, dat het donkere filter, dat zich dus zuiver beperkt tot het bacteriologische apparaat van het rijpe zandbed, wegens zijn veel constanter en betrouwbaarder werking boven het open filter de voorkeur verdient. Met deze proefinstallatie is tevens een uitvoerig onderzoek ingesteld naar de toelaatbare filtratiesnelheid. De geringe snelheid van ongeveer 100 mm/uur brengt, zoals hierboven reeds is opgemerkt, het bezwaar mede dat zeer grote filteroppervlakken worden vereist. Verhoging van deze sn.elheid houdt dus een aanzienlijke besparing van aanlegkosten in. De uitkomsten van de verrichte proefnemingen zijn in afb. 6 en 7 samengevat. Hieruit bijkt, dat het overdekte en het onoverdekte filter, waarvan telkens één stel met een snelheid van 100 mm/uur werd geëxploiteerd, terwijl een ander stel met een steeds v.erder opgevoerde snelheid in bedrijf werd gehouden, resultaten bleven geven, die met die van het normale filterbedrijf op dezelfde hoogte bleven liggen. Op één uitzondering moet de aandacht worden gevestigd. I n de winter van 1946-'47 is er, wat de verwerking van de organische stof betreft, een duidelijk verschil tussen de proeffilters en de normale bedrijfsfilters. Dit moet worden toegeschreven aan de grotere rijpheid van laatstgenoemde, die zich bij de lagere temperaturen demonstreert. Het niet overdekte proeffilter, dat met 500 mm/uur in bedrijf werd gehouden, gaf resultaten, die niet afwijken van de met normale snelheid behaalde, maar het wel overdekte, versnelde proeffilter blijft bij de lagere temperatuur duidelijk ten achter. Al is het niet gezegd, dat dit resultaat regel moet zijn, het geeft een aanwijzing dat onder deze omstandigheden van hoge snelheid en niet-geremde bacteriënwerking het niet-overdekte filter in het voordeel kan zijn. Intussen is de snelheid van 500 mm/uur bij een duinzandfilter tengevolge van de grote inwendige weerstand van het zandbed wel ongeveer de grens, die technisch nog mogelijk is, zodat de gevolgtrekking uit deze proeven moet luiden, dat duinwater met donkere biologische filters kan worden gefiltreerd bij een normale snelheid van 300 mm/uur, die ten tijde van maximale levering, d.w.z. in de zomer, zonder bezwaar tot 500 mm/uur kan worden opgevoerd. Deze snelheidsverhoging is mogelijk gebleken bij zandbedden uit fijnkorrelig duinzand opgebouwd. Gedurende enige maanden zijn eveneens proeven genomen met een ov.erdekt, versneld rivierzandfilter. De verschijnselen, die daarbij zijn waargenomen, stemmen volledig overeen met hetgeen men op grond van het hierboven ontwikkelde evenwicht tussen adsorbtie en bacteriële afbraak zou mogen verwachten. De reductie van kleur en KMnOa-v.erbruik in dit filter waren ook bij snelheden van 300 mm/uur zeer bevredigend; maar vooral t.a.v. de organische stof is het opvallend, dat deze voor een veel kleiner deel in de bovenste 20 cm van het filter geschiedt, doch dat zij voor ongeveer de helft in de diepere lagen plaats vindt. Het kleinere korrel-oppervlak wordt hier gecompenseerd door een grotere, werkzame laagdikte. Voorts bleek in tegenstelling met de versnelde duinzandfilters, die een practisch colivrij filtraat afleveren, het rivierzandfilter een filtraat te geven, dat gemiddeld nog 0,005 B.coli per cm3 bevat, dus nog het tienvoudige van de scherpst gestelde eis. Het geheel dezer proeven overziende, blijken de uitkomsten in volkomen overeenstemming te zijn met de opvattingen die in het bovenstaande betoog werden ontwikkeld. LITERATUUR 1. Mackenzie, E. F. W. London's Watersupply - Safeguarding its Purity in Peace and War. Metropolitan Water Board, London, 1945. 2. Biemond, C. De reiniging van oppervlaktewater tot drinkwater. Water 28 (1944) p 55. 3. Heymann, J. A. De biologische zandfiltratie. Water 8 (1924) p 53. 4. Heymann, J. A. De organische stof in het Waterleiding. bedrijf. Water 12 (1928) p 61. 5. Kisskalt, K. Zur Theorie der langsamen Sandfiltration. Z. f. Hyg. u. Inf. Kr. 80 (1915) p 57. 6. Kisskalt, K. Störungen bei der Sandfiltration und ihre Erklarung durch die biologische Theorie. Z. f. Hyg. u. Inf. Kr. 83 (1917) p 508. 7. Stundl, K. Untersuchungen uber Keimverminderung und chemische Umsetzungen in den Sandfiltern von Wassergewinnungsanlagen. Z. f. Hyg. u. Inf. Kr. 112 (1939) p 1. 8. Pennink, J. M. K. Discours over het wezen der zandfiltratie. De Ingenieur 23 (1908) p 265. 9. Louwe Kooijmans, L. H. De beteekenis van het biologisch onderzoek voor het waterleidingbedrijf. Water 25 (1941) p 137. 10. van der Werff, A. Over de verschillende organismen, welke voor het waterleidingbedrijf van beteekenis zijn. Water 25 (1941) p 153. Discussie over 9 en 10. Water 25 (1941) p 163. 12. Kooijmans, J. ' *i Open of overdekte langzame zandfilters. Water 26 (1942) p 1. 13. Kooijmans, J. Het overdekken van langzame zandfilters. Water 27 (1943) p 59. 14. Folpmers, T. Overdekte of open nafilters in het waterleidingbedrijf. Water 27 (1943) p 69. Discussie over 13 en 14. Water 27 (1943) p 189. 16. Ruys, A. Ch. On the behaviour of E.typhi in surface water. Anth. v. Leeuwenhoek 7 (1940/'41) p 93. 17. Schnellen, C. G. T. P. Eenige beschouwingen over de zandfiltratie. Water 31 (1947) p 30. (zie ook de daar aangehaalde literatuur) 18. von Wolzogen Kuhr, C. A. H. Het adsorptieproces op het gebied der watervoorziening. Water 30 (1946) p 114. . 19. Lindenbergh, P. C. Ervaringen met overdekte langzame zandfilters van de zuiveringsinstallatie der N.V.Leidsche Duinwater Maatschappij. Water 26 (1942) p 42. Het wezen der coagulatie dom Dr G . P.' H . van Heusden Inleiding. Uit de oudere methoden van waterreiniging, namelijk de bezinking en de langzame zandfiltratie, heeft de coagulatie zich ontwikkeld. Fijne, colloïdale klei, welke in veel rivieren en meren voorkomt, bezinkt uiterst langzaam en verstopt de langzame zandfilters snel en diep. Onder zulke omstandigheden heeft men in het begin van deze eeuw getracht door het toevoegen van vlokvormende chemicaliën de bezinking en de filtratie te verbeteren. Dit heeft goed voldaan en men hceft er tenslotte mede bereikt, dat met veel kortere bezinktijden kon worden volstaan en dat met snelfilters in plaats van met langzame zandfilters kon worden gewerkt. Ook voor de verwijdering van de bruine kleur uit veenwateren is de coagulatie effectief gebleken. Coagulatie is echter een hulpmiddel van de bezinking en de filtratie gebleven. Het proces kan dan ook moeilijk onafhankelijk daarvan worden besproken. Toch zal ik U hierover niets vertellen, want ik moet mij in de te behandelen stof sterk beperken. Ook van de eigenlijke coagulatie zal ik slechts enkele markante facetten in dit uurtje de revue laten passeren. Ik hoop er in geslaagd te zijn mijn keuze zo te doen, dat U een goed inzicht krijgt in het wezen der cÓagulatie. Klei en humus. Colloïdale klei bestaat uit uiterst kleine kristalletjes aluminium-silicaat. Er zijn verschillende soorten klei, één ervan heeft tot formule A1,O32Si0,.2H,O. Ze komen zwevend in het water voor en bezinken-uiterst moeilijk. In een electrisch veld kan men zien dat ze negatief geladen zijn, want ze bewegen zich naar de positieve electrode. Humuszuren, die aan het water de bekende bruine of gele veenkleur verlenen, komen eveneens in verschillende soorten voor. Ze zijn ontstaan uit plantaardig materiaal en wel door gedeeltelijke oxydatie van de polysacchariden (zoals cellulose en lignine). Er wordt de formule C60H52024 (COOH), voor gegeven, waarin o.a. een furaanring C-C Het zijn negatief geladen grote moleculen, die colloïd-chemische eigenschappen vertonen. Welke chemicaliën worden toegevoegd? Als vlokvormende chemicaliën komen de zouten van verschillende metalen in aanmerking, zoals die van ijzer, aluminium, koper, zink, tin, chroom, titaan, etc. en bij hogere pH ook de zouten van aardalkaliën, zoals calcium en magnesium. De prijs heeft de ijzer- en aluminiumzouten eruit geselecteerd. Calciumzouten worden eveneens veel gebruikt en wel in het onthardingsproces, dat wel enige overeenkomst met de coagulatie vertoont, maar hier buiten bespreking moet blijven. Het meest gebruikte zout is aluminiumsulfaat: Al, (SO,) ,. 1 8 ~ ~ 0Technisch . aluminiumsulfaat (Amerikaans: alum) bevat meestal iets meer SO, en minder H,O en daarnaast verontreinigingen. Het is een witte kristallijnen stof, in de U.S.A. wordt het ook als sterke oplossing geleverd. Een enkele maal wordt gebruikt aluin: K,SO,.Al, (SO,) ,. 24H,O, en verder Natrium-aluminaat: Na,O.A1,0, (bevat meestal teveel Na,O, waardoor het alcalisch is). Ook wordt aluminium electrolytisch opgelost door platen aluminium op korte onderlinge afstand in het water te hangen en dan onder electrische spanning te zetten. H.et meest gebruikte ijzerzout staat bekend onder de naam ,,chlorinated copperas". Het is ferrosulfaat: FeSO4.7H,O, dat wordt opgelost en daarna geoxydeerd door chloorgas, volgens de formule: GFeSO, +3Cl, + 2FeC1, 2Fe,(S04),. Er is ongeveer l gewichtsdeel chloor nodig op 8 delen ferrosulfaat. Ferrosulfaat met kalk wordt gebruikt bij coagulatie bij hoge pH. Verder vindt toepassing ijzerchloride: FeCl,.GH,O (wordt ook zonder kristalwater geleverd). Het nadeel ervan is, dat het zeer agressief en hygroscopisch is en daardoor niet met een ,,dryfeedern gedoseerd kan worden. Tenslotte wordt ook ijzer + , Afb. l Schematische voorstelling van d e opbouw van een colloïdaal deeltje F e ( O H ) 3 electrolytisch opgelost. Deze zouten komen onder verschillende namen in de handel voor, soms gemengd met ander.: stoffen. ,,Black alum" is bv. een mengsel van aluminiumsulfaat en actieve kool. Ferrisul en Ferri-Floc bevatten 60 O/o Fe, (SC),) 3. Stabiel colloïd. Voegt men b.v FeCl, aan gedestilleerd water toe en verwijdert men het grootste deel van de ontstane HC1 door verwarmen, dan slaat geen vlok van Fe(OH), n.eer. Men kan de oplossing lange tijd bewaren. FeCl, + 3H,O + Fe(OH), 3HC1. Het verlopen van deze reactie kan men zien doordat de gele oplossing bruin wordt en een duidelijke lichtstrooiing (z.g. Tyndall-effect) gaat vertonen. De Fe (OH), deeltjes blijven dus zeer klein. In een electrisch veld tonen ze hun positieve electrische lading. Röntgen-onderzoek leerde dat het kleine kristalschijfjes zijn. De chemische samenstelling is xFe,O,.yFeCl,.zH,O. Men denkt ze opgebouwd als in afb. 1 is weergegeven. Op deze deeltjes onderling werken twee krachten: 1. een aantrekkende kracht, welke een moleculaire aantrekking is (v.d. Waalse kracht) en er naar streeft de deeltjes tot + & DEELTJE k AFSTOTENDE K R A C H T : Afb. 2 Schematische afbeelding van het verloop der krachten, welke op een colloidaal deeltje werken grotere te doen aaneengroeien. Deze kracht neemt af met de 6e macht van de afstand vanaf het deeltje. 2. een afstotende kracht, welke het gevolg is van de gelijknamige electrische lading. Deze kracht neemt af met de 2e macht van de afstand (wet van Coulomb). Schematisch geeft afb. 2 het verloop van deze krachten weer. Pas als zoveel afstotende kracht is overwonnen, dat de deeltjes elkaar tot op de afstand A zijn genaderd, trekken ze elkaar aan en groeien aaneen. Deze kleine deeltjes zijn in voortdurende beweging tengevolge van de botsingen met de omliggende moleculen (Brownse beweging). Hierdoor hebben ze een zekere kinetische energie, die hun onderlinge nadering tot op de afstand A mogelijk maakt. Hoe groter de deeltjes worden, des te kleiner wordt hun Brownse beweging en hierdoor is een grens aan verdere samengroeiing gesteld. Uitvlokken. Deze kleine deeltjes bezinken niet en zijn niet af te filtreren. Noodzakelijk is, dat zij groter worden. Dit groter maken, waardoor zij bezinken, heet in de colloïdchemie: uitvlokken. Het kan o.a. geschieden door: 1. de kinetische energie van de deeltjes op te voeren, wat bereikt wordt door in het water te roeren. de verkleining van de electrische lading. Dit kan geschieden door het toevoegen van zouten aan het water. Verschillende zouten worden aan de oppervlakte van het deeltje geadsorbeerd en werken daarbij ontladend op het deeltje. Het sterkst werken de %waardige ionen, daarna de 2waardige en ten slotte de l-waardige ionen met tegengestelde lading, ongeveer in de verhouding 900 : 30 : 1. Voor de negatief geladen klei en humus werken dus het sterkst het driewaardige Fe + + + en Al + + +, voor de positief geladen ijzerhydroxide- en aluminiumhydroxidedeeltjes werken de PO,- - ionen het sterkst. Verder heeft in beide gevallen de concentratie van de H+ en OH- ionen, dus de pH, grote invloed. De uitvlokkende werking door zouten kennen we b.v. van het kleihoudende rivierwater, dat de zee bereikt. In het zeewater vlokt de colloïdale klei uit en doet onze havens dichtslibben (IJmuiden). In natuurlijke wateren zijn meestal wel voldoende negatieve ionen aanwezig om direct n a toevoeging van het coagulans ook uitvlokking daarvan te bewerkstelligen. Tevens is er meestal voldoende buffer aanwezig (HCO,) om een geschikte pH te handhaven. 2. Coagulatie in natuurlijk water. Wat gebeurt er als we een aluminiumsulfaat-oplossing toevoegen aan een natuurlijk water, dat cblloïdale klei bevat? Het ontstane CO, maakt het water iets meer aggressief. Het Al (OH), vormt een witte vlok omdat de oorspronkelijk kleine deeltjes ontladen zijn doordat ze de aanwezige PO4--- en S 0 4--ionen geadsorbeerd hebben. In evenwicht met deze vlok blijven enige Al + + + -ionen in oplossing, welke door de kleideeltjes worden geadsorbeerd en deze ontladen, ze doen aaneengroeien en bezinken. Verder trekken de oorspronkelijk tegengesteld geladen A1(OH), en klei-deeltjes elkaar aan en ontladen elkaar, waardoor een gemengde vlok van klei en Al(OH), ontstaat. Welk van- de uitvlokkende reacties het m A f b . 3 Vermindering van het fosfaat door adsorbtie bii toevoeging van een oplopende hoevedheid iizerzout en affiltreren van d e ontstane vlok meest op de voorgrond staat hangt van verschillende factoren af, zoals pH, concentratie van PO4- -- en SO, - - -ionen etc. Door de adsorbtie van fosfaat kan dit proces gebruikt worden voor defosfatering van het water (ter voorkoming van planktongroei) (afb. 3). Verder worden verschillende organische stoffen geadsorbeerd. De veelal negatief geladen bacteriën worden eveneens door de vlok omsloten. Door het uitvlokken der colloïdale humus wordt de kleur van het water verbeterd. Invloed van de pH. De vlok van A1(OH), kan niet bij alle pH's ontstaan. In zuur milieu is het oplosbaar Aluminiumsulfaat en in basisch milieu Natriumaluminaat aanwezig. Bij lage pH ontstaat evenmin een vlok van Fe(OH),, omdat dan het oplosbare FeCl, aanwezig is. De hoeveelheid van de oplosbare stoffen wordt bepaald door de ionenevenwichten: (OH) Al+ + A1 (OH) f + 30H-,Alo3--3H+ OH- +Al (OH) ,O+ H + Bij hoge H+-ionen concentratie verschuiven deze evenwichten. Uiteraard hebben ook andere ionen, die dit evenwicht beïnvloeden, een belangrijke betekenis, evenals dat het geval is met de temperatuur. Voor aluminium is gebleken, dat de snelste vlokvorming optreedt bij pH 5,5 als alleen S 0 4--ionen en bij pH 8,O als alleen Cl--ionen aanwezig zijn. Meestal blijft in de omgeving van pH 5,5 het minste Al in oplossing. De breedte van deze omgsving hangt sterk van de toegevoegde hoeveelheid Al, (80,), af. Hoe meer wordt toegevoegd, hoe breder de z6ne. Ook hier hebben de andere ionen weer een belangrijke invloed. Opgelost aluminium passeert de snelfilters en geeft allerlei moeilijkheden in het leidingnet en bij v.erbruikers. Daarom moet in vele gevallen een pH correctie worden toegepast door het toevoegen van zwavelzuur of kalk. Natriumaluminaat is van nature al alcalisch, aluminiumsulfaat zuur. Verder is gebleken, dat colloïdale klei het best te verwijderen is bij pH ongeveer 7,5; humus is het best verwijderbaar bij pH ongeveer 4,O. In elk geval dient men dus uit te maken, welke de gunstigste pH is om bij te werken. Gebruikt kunnen worden: Aluminiumsulfaat meestal bij pH 5,5 tot 8,O Ferrosulf aat 8,5 tot 11,O ,,chlorinated copperas" 4,O tot 11,O Geactiveerd kiezelzuur. Om een goede, snelle uitvlokking te verkrijgen, die niet aan te nauwe pH grenzen gebonden is en waarbij niet te veel aluminium in oplossing blijft, moet meer Al, (S04), worden toegevoegd dan strikt noodzakelijk zou zijn voor de ontlading van de negatieve lading van de colloïdale klei of humus. Deze overmaat blijft dan positief geladen en vlokt niet uit, tenzij men weer speciale aandacht daaraan schenkt. Een goed middel daartoe is ,,geactiveerd kiezelzuur" gebleken (Baylis). Dit is het negatief geladen colloïdale kiezelzuur, dat dan weer ontladend op de overmaat werkt. Het wordt bereid. uit waterglas Na,O. SiO,. H,O 8,s 28,7 62,4 % Dit is een stroperige alkalische vloeistof (door de overmaat Na,O). Verdunt en neutraliseert men deze, dan ontstaat een gel, dus een stijve, gelatine-achtige massa. SAW SIZE MM DIA, A f b . 4 Bevordering van d e uitvlokking door geactiveerd kiezelzuur. U i t deze grafiek blijkt, dot bij alle korrelsrootten van het zand in d e snelfilters meer aluminium-vlokken worden tegengehouden xSiO,. y&O, een colloïd, dat zeer sterk dend is, zo sterk, dat alle water wordt vastgehouden. In die toestand is het voor ons onbruikbaar, het moet vloeibaar worden toegepast. Neutraliseert men voor slechts 85 %, dan verloopt de waterbinding zeer langzaam. Na twee uur is dan al wel negatief geladen colloïd aanwezig, maar het geheel nog vloeibaar. Verdunt men dan sterk, dan blijft het zo. Op deze wijze bereid kiezelzuur wordt ,,geactiveerd kiezelzuur" of ,,activated silica" genoemd. Andere bereidingswijzen zijn aangegeven in het staatje bovenaan blz. 43. Voordelen van geactiveerd kiezelzuur treden vooral naar voren bij lage temperaturen, waarbij de vlokvorming van Al(OH), slecht verloopt (afb. 4). Op ijzerhydroxyde heeft het geen invloed, wel op de vlokvorming bij ontharding. Synerese-theorie van Hay. I n het voorgaande hebben we vermeld dat Fe(OH), en A1 (OH), zowel in stabiele als in uitgevlokte toestand verschil- Baylis N-sol-A (Hay) N-sol-B N-sol-C H2SO4 ammoniumsulfaat aluminiumsul£aat Cl,-gas Na-bisulfaat Na-bicarbonaat CO,-gas SOrgas Graf-Schworm aluminiumsulfaat 85 % neutralisatie 100 % neutralisatie 65 O/o neutralisatie 85 O/o en 100 % 1 op 4 (geen ,,agingn) Afb. 5 Beschutfende werking van gelatine op colloïdaal ijzerhydroxide. Bij aanwezigheid van meer dan 40 mg11 gelatine blijkt een deel van het foegevoegde ijzer niet meer uit t e vlokken 43 Afb. 6 Veel gebruikt apparaat bii het onderzoek naar d e meest wenselijke dosering en de beste vlokvorming lende stoffen aan hun oppervlakte adsorberen, die dan met de vlok uit het water verwijderd worden. Hay geeft een andere voorstelling van zaken en veronderstelt, dat direct na de menging, evenals bij het silicaatgel, alle water en de zich erin bevindende stoffen gebonden worden. Dit protogel zou door het roeren breken en dan zou samentrekking van het gehele systeem (synerese) plaats vinden door uitpersen van water. Dit is dan ook zeer zuiver. Hij verklaart ermede, dat een goede menging van water en chemicaliën noodzakelijk zijn evenals een langzame roering voor het breken van het protogel. Schutcolïoïd. I n het voorgaande is vrijwel steeds over colloïdale klei sprake geweest. Humus heeft echter belangrijk afwijkende eigenschappen, die niet onvermeld mogen blijven. Het is een hydrophiel colloïd, (in tegenstelling tot de andere hydrophobe colloïden) waardoor zouten er een veel mindere invloed op heb-. ben. Men veronderstelt dat het stabiel blijft, niet alleen door zijn eluctrische lading, maar bovendien door een mantel van water, die om de deeltjes wordt gevormd. Een ander voorbeeld van zo'n hydrophiel colloïd is gelatine. Ze hebben bovendien de voor ons onaangename eigenschap ook het tegengesteld geladen colloïd tegen uitvlokking te beschutten (schutcolloïd) . Voegt men aan natuurlijk water een weinig gelatine toe, dan vlokt Fe(OH), niet meer uit en blijft het in colloïdale, bruin gekleurde oplossing (afb. 5). Is zulk schutcolloïd aanwezig, dan zijn zeer grote hoeveelheden coagulans nodig (afb. 13). Andere mogelijkheden om de uitvlokking te verbeteren zijn toevoegen van fosfaat (afb. 14) of van te voren sterk chloren (prechlorination) , waardoor het schutcolloïd wordt afgebroken. In vele wateren komt schutcolloïd in meer of mindere mate voor. Moeilijke ontijzering van grondwater is veelal aan dit schutcolloïd te wijten. Vooronderzoek noodzakelijk. Coagulatie hangt dus van zeer veel factoren af. Voorspellen of berekenen van het effect is onmogelijk. Onderzoek moet leren op welke wijze het beste resultaat kan worden bereikt. Men onderzoekt dit gewoonlijk met een laboratorium-apparaat, waarbij het te behandelen water met het coagulans enige tijd worden geroerd (afb. 6). De hiermede bereikte resultaten zijn niet altijd vergelijkbaar met die welke later in het grote bedrijf worden verkregen. Proefinstallaties op semi-technische schaal zijn meestal onvermijdelijk. Vlokvorming. Vroeger geschiedde de coagulatie steeds in een eenvoudig bezinkbassin. Sinds men de betekenis van roeren voor een goede vlokvorming heeft ingezien, wordt in minstens drie phasen gewerkt: 1. dosering, snelle menging (flash mixing) enkele minuten. Gebruikelijke procédé's zijn: snel roeren, watersprong (afb. 7), tangentiële instroming, doorblazen gecomprimeerde lucht; 2. langzame roering (conditioning) een half uur. (Langelier 1921) Paddles 1-3 omw/min. (Smith 1932) (afb. 8), dwarsschotten; 3. bezinking (sedimentation) één tot vier uur. Watersnelheid in horizontale richting 2-12 mm/sec. Verzamelen van de vlolr op de bodem liefst continu (afb. 9 en 10). Dorr clarifier; Link Belt clarifier (moeilijkheden bij ijs). Van grote invloed op het snelle en goede vormen der vlok is de aanwezigheid van kernen, waaromheen de vlok zich kan vormen. Terugvoeren van de bezonken vlok naar de tweede phase geeft voordelen. De bezinking wordt versneld als de vlok zwaar is door adsorbtie of bijmenging van zwaar materiaal. Verzwaring wordt verkregen door het toevoegen van extra slib, gemalen steen etc. Goede vlokvorming is nodig om met kleine bezinkbassins te A f b . 7 Watersprong voor d e snelle menging van d e chemicaliën met hef water A f b . 8 Paddles voor d e langzame roering van het water om een grote vlok t e vormen Afb. 9 9 Bezinkbassins met continue slibverwiidering Afb. 9b Afb. 100 G r o t e coagulatie-inrichtingen in de U.S.A. Afb. 10b kunnen werken en om de kwaliteit te verbeteren van het water, dat naar de filters wordt gevoerd. Dit resulteert in weinig, snellopende filters. In de meeste bedrijven is de vlokvorming h .e t probleem. CHEMICAL RAW WATER Y 141 u1 SCCONDARV MIXING4 REACTION ZONE I CLEAR WATER ESCAPE Afb. 11a Twee van de vele types upward flow coagulatie- en bezinkinsfalkties Afb. I l b ' Upward flow. Bezinking in een vertikale waterstroom. Meestal ontstaat een ,,vlokkendekenfl,d.i. een massa uitgevlokt materiaal, waardoorheen het water moet opstijgen. De vlokkendeken is totaal Afb. 12 Vergeliiking van water uit het Merwedekanaal, d e Bethunepolder en d e Loosdrechtse Plassen bij toevoeging van een ijzerzout A f b . 13 Door d e aanwezigheid van een schutcolloid in hef plassenwater, d a t in staat is bijna 2 mg11 ijzer voor uitvlokking t e behoeden en waardoor veel ijzerzout moet worden toegevoegd, is het coaguktieproces weinig geëigend voor d i t water ontladen en streeft naar. samentrekking. De bovenkant is scherp begrensd. Moet losmgehouden worden door vertikale waterstroom, die zeer goed verdeeld moet zijn, en door een zeer langzame roering. Phase 1en 2 dienen aan de bezinking vooraf te gaan. Meestal automatisch terugvoeren van de vlok en automatisch afstappen van de overmaat vlok. Bij een goede apparatauur en een goed ontladen vlokkendeken kunnen zeer grote vertikale watersnelheden bereikt worden (ongeveer 5 m/h) en wordt de sedimentatie-tijd zeer kort. M.i. de methode van de toekomst. Van goede vlokvorming weten wij echter KLEUR H C / L Pk A f b . 14 H e t toevoegen van fosfaat aan het electrolyf-arme plassenwafer blijkt d e nadelige werking van het schutcolloid grotendeels t e kunnen opheffen nog te weinig. Apparatuur is nog in volle ontwikkeling, steeds verschijnen nieuwe op de markt (afb. 11). Voorbeeld moeilijk te coaguleren water. In sommige gevallen wordt coagulatie, althans voor onze begrippen, te duur. Voorbeeld water uit de Loosdrechtse plassen (afb. 12). De pH is 7,5 tot 8,5 dus pH-correctie bij gebruik van alluminiumsulfaat tot ongeveer 5,5. Het HC0,-gehalte is echter vrij hoog (ongeveer 100 mg/l) waardoor veel zuur nodig is. Schutcolloïd is rijkelijk aanwezig, daarom moet zeer veel coagulans worden toegevoegd (afb. 13). Fosfaat is afwezig en sulfaatgehalte is gering (ongeveer 20 mg/l). Dus weinig negatieve zouten, die de overmaat coagulans zouden kunnen uitvlokken. Bij stil weer en ijsbedekking is het water oververzadigd aan zuurstof (en waarschijnlijk stikstof). De vlok gaat dan drijven op de gasbellen, die er zich aan ontwikkelen. Het slibgehalte is vrij gering (2 tot 5, maximaal ongeveer 10 mg/l). Noodzakelijk zijn bij het gebruik van aluminiumzouten: zwavelzuur voor pH correctie, geactiveerd kiezelzuur voor ontlading der vlok en toeslag voor verzwaring der vlok. Bij gebruik van ijzerzouten zijn toeslag voor verzwaring nodig en fosfaat-toevoeging voor ontlading (afb. 14). Dit alles wordt te duur. In ons land is de prijs der chemicaliën relatief hoger dan in de U.S.A. Daardoor is toepassing der coagulatie veel beperkter. Alleen toe te passen, wanneer bij geringe toevoeging van chemicaliën een goede vlok kan worden verkregen. Electrolytische dosering verlaagt de prijs der chemicaliën misschien. Voor ons land lijkt mij de prijs der chemicaliën het belangrijkste vraagstuk. De afbeeldingen 6, 8, 9 en l l a zijn ontleend aan Ch. P. Hoover, Water Supply & Treatment, Washington 1943; De afbeeldingen 7 en 10 aan ,,Water9' van 10 Juni 1947 en de afbeeldingen 4 en l l b aan ,,Water & Sewage Works van Dec. 1946. Recente proefnemingen inzake de zuivering van oppervlaktewater door Dr T. Folprners Bij de zuivering van oppervlaktewater wordt veelal gebruik gemaakt van het principe overchloren. De betekenis van dit procédé en de gevolgen ervan mogen dus eerst in het kort vermeld worden: Wanneer men aan oppervlaktewater, b.v. rivierwater, dat behalve organische stoffen - o.a. huminezuren - ook nog ammoniak (saline) en albuminoid-ammoniak-verbindingen bevat, 0,5-1 mg vrij chloor per liter toevoegt en door roeren voor een intense menging zorg draagt, dan kan men n a een bepaalde inwerkingstijd, welke afhankelijk van de verontreinigingsgraad en temperatuur van het water 10-15-30 minuten bedraagt, dikwijls met de gevoeligste reactie (O-tolibine) geen chloor meer aantonen. Zelfs gewoon gedestilleerd water vertoont nog een zeer gering ,,chloorbindingsvermogen". Aan het begrip ,,chloorverbindingsvermogen" ontbreekt echter exactheid en men moet dus, evenals voor de bepaling van het KMnO, getal van een watersoort, een bepaalde afspraak maken ter omlijning van dit begrip. Lost men chloorgas in gedestilleerd water op, dan heeft een omkeerbare reactie plaats, volgens: HG1 HC10, Cl, H,O waarvan in een bruine fles het evenwicht ver naar links is verschoven, terwijl dit onderchlorig zuur ontleed kan worden, volgens : 2 HC10 = 2 HC1 0, + z + + Deze reactie wordt sterk bevorderd door licht, terwijl de bovenste reactie versneld wordt door contact met bruinsteen, ijzerzouten (ferro) , krijt enz. Chloren van ruw oppervlaktewater kan dus per slot van rekening neerkomen op een oxyda- . tieproces, waarbij naast oxydatie van nitrieten en organische verbindingen ook intermediair chloorsubstitutieproducten o.a. van ammoniak en albuminoid-ammoniak gevormd kunnen worden. In de literatuur treft men naast het begrip chloorbindings- Afb. 1 100 S Z 80 s 3 P: g 60 g E g 40 A I U 20 . . 2 4 6 8 10 12 14 CHLOORTOEVOEGING IN mg11 16 ' l8 20 Afb. 2 vermogen (Chlorbedarf) 5) dat van het chloorverbruik (Chlorzehrung) en van het chloorgetal (Chlorzahl)van diverse watersoorten aan, welke begrippen dan om met het chloorbindingsvermogen van gefiltreerd water van langzame zandfilters (leidingwater) als zuiver water vrij van NH,, nitrieten, ijzer- en mangaanverbindingen te beginnen, achtereenvolgens passen voor watersoorten, die in toenemende mate verontreinigd zijn. Afb. 3 * CHLOORTOEVOEGING IN mg/^ Afb. 4 Ter bepaling nu van het chloorbindingsvermogen van leidingwater raadt Holwerda 1) aan om bij constante temperatuur toenemende hoeveelheden chloor, b.v. 0,3; 0,4; 0,5 en 0,6 mg Cl, per 1 toe te voegen in het donker, flink om te schudden en n a een bepaalde inwerkingstijd (10, 15 min) het restchloor met O-tolidine colorimetrisch te bepalen. Vergeleken wordt hierbij met standaardoplossingen, bereid uit gedestilleerd 100 S Y 80 = I OC ," 6 0 W w E g 40 -I I U 20 2 4 6 8 10 12 14 CHLOORTOEVOEGING I N mg/[ Afb. 5 16 18 70 Afb. 6 water met chloorbindingsvermogen nul en chloor. Dit is in Europa de meest gebruikelijke methode. W. Horrocks 2) 3) voegt opklimmende hoeveelheden hypochloriet aan een bepaalde hoeveelheid helder water toe en gaat na een inwerkingstijd van 30 min. na, met welke hoeveelheid hypochloriet er nog juist blauwkleuring intreedt na toevoeging van ZnJ, en stijfsel zonder aan te zuren. Niet aanzuren is juister, omdat men dan geen organisch gebonden chloor aantoont. Bevat leidingwater echter NH,-ionen, dan kunnen zich bij de bepaling van het chloorbindingsvermogen veel moeilijkheden voordoen, veroorzaakt door inwerking van het chloor op het NH,, waardoor NH,C14), NHCI,, NCI, gevormd kunnen worden en zelfs kan de oxydatie doorgaan tot N, 6). Voor oppervlaktewater (rivierwater) kan men dus beter spreken van een zeker chloorverbruik (Chlorzehrung) en voor nog sterker verontreinigd water, b.v. gereinigd afvalwater is een methode van bepaling van chloorconsumptie gebruikelijk, waarbij men een bepaalde hoev.eelheid water met een bepaalde overmaat chloorbleekloog een bepaalde tijd kookt en op voorgeschreven wijze het restchloor bepaalt. Het op deze wijze gebonden chloor zou men dan het chloorgetal (Chlorzahl) van het water kunnen noemen. Om nu het chloorverbruik van ruw rivierwater te leren kennen, kan men volgens Adler het zogenaamde ,,chloordiagram" 8) bepalen. Dit wordt bij een bepaalde temperatuur verkregen (5" C, 15" C, 25" C) door op de abscis van een coördinatensysteem de toenemende hoeveelheden van de chloortoevoeging in mgr/l uit te zetten en op de ordinaat het chloorverbruik in procenten van de toegevoegde hoeveelheid. Het chloorverbruik bepaalt men n a 15 of 30 of 60 minuten inwerkingstijd door titrimetische chloorbepaling met KJ en stijfsel als indicator zonder zuurtoevoeging. Heeft men n u weinig verontreinigd water, dan krijgt men een chloordiagram dat nadert tot dat van gedestilleerd water. Zwak verontreinigd water geeft een chloordiagram, waarvan de curve enkele flauwe bochten vertoont. Sterker verontreinigd water eindelijk vertoont een duidelijk omkeerpunt in de curve. Bij toeneming der chloortoevoeging volgt op een afnemend een toenemend chloorverbruik, n a een omkeerpunt opnieuw gevolgd door een afneming in het chloorverbruik. Een zeer duidelijke knik in de chloorverbruikskromme is hiervan het gevolg. Bij nog sterker verontreinigd water wordt deze knik wat meer afgevlakt en uitgerekt in de richting van een groter chloorverbruik. I n de bepaling van het chloordiagram van een watersoort heeft men dus een middel in de hand ter beoordeling van de graad van de verontreiniging. Ter illustratie mogen enige theoretische chloordiagrammen bij een bepaalde temperatuur volgen van watersoorten met een toenemende graad van verontreiniging in afb. 1, 2, 3 en 4. Afb. 1 is van gedestilleerd water, afb. 2 van zeer zwak verontreinigd water en de afb. 3 en 4 van steeds sterker verontreinigd water. Van ruw rivierwater uit de rivier de Nieuwe Maas, genomen ter hoogte van het inneemkanaal der Drinkwaterleiding te Rotterdam, werd nu, ook het chloordiagram bepaald bij verschillende temperaturen, nl. 5" C, 15" C en 25" C bij hoog en bij laag water. I n beide gevallen werd met de toevoeging van 0,5 mg C12/1begonnen en na 1 uur contacttijd h,& restchloor titrimetrisch vastgesteld. Bij 25" C is deze hoeveelheid chloor, zowel bij hoog als bij laag water na 1uur geheel verdwenen. Bij 15" C en 5" C is bij het hoogwatermonster resp. k 80 % en 60 % verdwenen, bij het laagwatermonster & 60 % en 50 %. Bij de hoogwaterchloordiagrammen is tot 4 mg C1,/1 chloortoevoeging telkens met 0,5 mg verhoogd, bij de laagwaterchloordiagrammen is hiermee tot 4 mg C12/1 doorgegaan, waarna bij beide het chloor telkens met 1mg C1,/1 is verhoogd. De gereproduceerde chloordiagrammen werden aldus verkregen, waarbij afb.5 voor hoog- en afb. 6 voor laagwater geldt. Adler trekt nu uit de chloordiagrammen de conclusie, dat, wil men de organische stoffen etc. zover mogelijk oxyderen, men dus minstens zoveel chloor moet toevoegen als door het hoogste punt der kromme wordt aangegeven en hij raadt aan daaraan nog 1 mg C12/1 extra toe te voegen; het reinigingseffect zou dan volgens hem maximaal zijn. Hiermee wordt ook een grondprincipe van het procédé, door hem Hochchlorung (breakpointchlorination) genaamd, aangeraakt nl. dat de oxydatieve afbraak van de in het ruwe water voorkomende stoffen, waaronder behalve de reeds eerder genoemde nog reuk- en smaakstoffen .en industriële verontreinigingen, o.a. phenolachtige verbindingen voorkomen, zover mogelijk door het toegevoegde chloor geschiedt en de actieve kool niet nodeloos wordt bélast met het adsorberen van onvoldoend afgebroken stoffen 12). De geringe hoeveelheid restchloor die men overhoudt, stelde Adler zich n.l. voor te verwijderen door filtratie over actieve kool. Hierbij wordt dit restchloor omgezet in chloor-ionen volgens de vergelijking: C + 2C1, + 2 H,O = 4 HC1 + CO, Adler, ontdekker van dit procédé, noemde dit ,,Mutonie- rung", zodat het gehele procédé bekendheid verwierf onder de naam ,,A.D.M. Verfahren" (Adler-Diachlor-Mutonierung). Krob en Gruschka 11) pasten het toe in Aussig op rivierwater, waaraan eerst was toegevoegd aluin of ijzersulfaat. Na bezinken werd gefiltreerd door snel- en langzame zandfilters, opnieuw gechloreerd en gedechloreerd over actieve kool. De actieve kool wordt geregenereerd soms door stomen of door terugspoelen met soda-oplossing. E. Link g), directeur van de waterleiding te Stuttgart, was ook een sterk voorstander van het procédémenbeschrijft zijn ervaringen ermee in het jaar 1931. Bij het A.D.M.-procédé worden echter stoffen gevormd, die de werking van de actieve kool ongunstig kunnen beïnvloeden, o.a. nog niet volledig door het chloor afgebroken organische verbindingen, humuszuren, etc. alsook oxydatieproducten van de actieve kool van een veel lagere oxydatietrap dan het CO,, door Adler ,,mellogenenV genaamd, die door een alkalibehandeling van de kool met donkerbruine kleur oplossen. Nu zijn OH-ionen zeer moeilijk uit actieve kool te verwijderen, waarom hij na een bpaalde bedrijfstijd terugspoelt met sodaoplossing, gevolgd door spoelen met een chloorcalciumoplossing. Op de kool ontstaat dan een weinig CaCO,, dat nuttig werkt door het wegnemen van het bij reactie gevormde zoutzuur. Naspoelen met reinwater maakt dan het koolfilter weer gereed voor een nieuwe dienstperiode. Phenolachtige Verbindingen worden met deze werkwijze goed door de kool geadsorbeerd. Moeilijk te. ontijzeren of te ontmanganen watersoorten (door schutcolloïden, huminezur.en of ammoniumzouten) zouden zich volgens hem na superchlorination, gevolgd door ontmanganen over een pyrolusietfilter, gemakkelijk laten behandelen. Zoals bekend is, adsorbeert MnO, (pyrolusiet) Mn-ionen. Het A.D.M. procédé schijnt later in Duitsland weer verlaten te zijn, hetgeen vermoedelijk moet worden toegeschreven aan het feit, dat overchloreren (breakpointchlorination) alleen toch nog niet voldoende de organische verontreinigingen afbreekt, ook al combineert men het met zandfiltratie, zoals Link en anderen deden. De actieve korrelkool wordt dan teveel belast en de regeneratie dezer kool schijnt ook na veelvuldig gebruik met moeilijkheden gepaard te gaan, zodat nieuwe korrelkool noodzakelijk wordt waardoor het procédé, wegens duurte dezer kool, ongeschikt wordt voor waterleidingdoelein- den. Al zeer spoedig daarna kwam echter een hoog actieve poederkool op de markt, die thans nagenoeg in alle landen voor waterleidingdoeleinden zeer veel gebruikt wordt, gemakkelijk droog gedoseerd kan worden en voortreffelijk aan zijn doel beantwoordt. Het overchloreringsproces, gevolgd door dechloreren om reuk en smaak te verwijderen, wordt door John R. Baylis uitvoerig beschreven in zijn boek ,,Elimination of taste and odor in water". Gedechloreerd kan worden met thiosulfaat, sulfieten bisulfieten, gasvormig SÖ, enz. en ook actieve kool, zoals boven beschreven. Gasvormig SO, kan evenals gasvormig Cl, gemakkelijk door op dezelfde wijze ingerichte doseringsapparaturen gedoseerd worden. In Amerika geschiedt dit dan ook op reusachtige schaal. Daar wordt voor waterreiniging algemeen toegepast, n a chloreren, het coaguleren van het ruwe watsr met aluminium- of ijzerzouten (chloriden, sulfaten), waarbij de hydrolytische splitsing ten einde gevoerd wordt door het wegnemen van de ontstane H-ionen door het steeds aanwezige HCO,'ion, waardoor koolzuur en water ontstaat. Fe Cl, + 3 HOH t3 HC1 + Fe (OH), aq HCO', + H' H20 + CO, = Het te behandelen water moet derhalve, wat men noemt, sterk gebufferd zijn, dus veel HC03' ionen bevatten, daar anders de H-ionenconcentratie te hoog en het water te agressief zou worden. Om dit te voorkomen voegt men dan in de praktijk OH-ionen toe toe in de vorm van kalkmelk. Het Fe (OH), aq gaat hierbij zeer langzaam van de sol- in de geltoestand over, welke overgang bevorderd kan worden door ruwe oppervlakken, andere geladen deeltjes in het water, hoge pH, roeren, etc. etc. De vlokken moeten geleidelijk aangroeien, worden zichtbaar en ballen door de opgewekte stroming samen, sluiten allerlei stoffen in en adsorberen op hun oppervlak veel organische stoffen en zelfs metaalionen (Cu, Mn, enz.). I n het tijdschrift ,,Waterv beschreef ik onder de titel ,,Proefnemingen op het gebied der waterzuivering voor drinkwaterdoeleinden met behulp van adsorptiemiddelen en kunstharsen (I) en (11)" onderzoekingen, waarbij van bovenvermeld coagulans (adsorptiemiddel) Fe C1,aq gebruik gemaakt werd en van het zeer grote reinigingseffect van filtratie door een dikke laag van reeds uitgevlokt materiaal (ijzerhydroxydevlokken), of Afb. 7 filtratie door een zogenaamde ,,vlokkendeken". Hoe deze tot stand komt, volgt uit de beschrijving van de daarbij gebruikte apparatuur op semi-technische schaal. Later bleek mij uit publicaties van Spaulding en van Lammers 13) 14) (literatuur, die eerst na de oorlog in 1946 te mijner beschikking kwam), dat reeds in Amerika in de praktijk van de waterreiniging grote installaties bestaan (eenheden van + 28.000 m3 per Afb. 8 dag) waarbij van bovenstaand principe, nl. verticale filtratie door een vlokkendeken, gebruik wordt gemaakt. Het doseren van FeCl, of copperas (gechloreerd ijzersulfaat), in Am3rika wel gebruikelijk, heeft zijn bezwaren wegens de sterk agressieve eigenschappen voor doseringsapparatuur en buisleidingen. Wegens veranderlijke samenstelling van het rivierwater (aanvoer van veel colloïdale klei door het buiten de oever treden van zijrivieren door smelten van sneeuw of anderszins) in voor- en najaar, moet de dosis soms onverwacht sterk verhoogd worden, waardoor de kans op agressief gereinigd water ontstaat. Om al deze bezwaren te voorkomen werd getracht het benodigde ijzer electrisch door gelijkstroom tussen geïsoleerd opgehangen dikke gietijzeren platen in oplossing te brengen. De gedachtengang was dan, dat de ijzerionen in ferrohydroxyde zouden overgaan, dat door de zuurstof in het water tot ferrihydroxyde zou worden geoxydeerd, waarvan de vlokken met de waterstroom naar een coagulatieruimte vervoerd zouden worden, vervolgens naar een wigvormige ruimte, waarin door vertraging van de waterstroom de vlokkendeken tot stand komt. Afb. 7 geeft een denkbeeld van de inrichting der proef op semi-technische schaal. Het apparaat, geheel vervaardigd van 2 mm dik gegalvani- seerd plaatijzer, verstevigd op de nodige plaatsen met 3/8 duims koperen trekstangen, bestaat uit een coagulatieafdeling met 31 platen, welke afwisselend in de ene zijkant of de andere in rubber zijn bevestigd, waardoor de waterstroom met vlokken telkens gedwongen wordt van richting te veranderen en aldus een intense menging verkregen wordt. Na een verblijf van 15 min. in de coagulatieruimte stort het gecoaguleerde water over de laatste plaat in een spleet, naar onderen verwijd, waarin een op doorsnee kegelvormig lichaam is geplaatst. Aan de basis van de kegel ligt een afvoerbuis met gaatjes, die naar een Sihi-pomp leidt, zodat men een gedeelte der vlokken en bezinksel op de platen kan rondpompen. Dit bleek éénmaal per dag, in de morgen, het beste te kunnen gebeuren. Het gecoaguleerde water met vlokken wordt, na de kegel aan de andere zijde gepasseerd te zijn, gedwongen achtereenvolgens door twee spleten van 5 en 4 cm wijdte te stromen en komt na die sterke stroomversnelling in een grote wigvormige ruimte, waarin een dermate grote stroomvertraging optreedt, dat een vlokkendeken gevormd wordt, die door de snelheid van de stroom in stand gehouden wordt. De rustige stand aan de oppervlakte van de vlokkendeken kan men waarnemen door een rechthoekig venster in de voorwand. Het overstortende water uit de vlokkendeken voert slechts een geringe hoeveelheid meegesleurde ijzerhydroxydevlokken mee, die afgefiltreerd worden op het zand van een klein snelfiltertje, van beton geconstrueerd. Bij verstopping kan het teruggespoeld worden met water onder druk van de waterleiding door een buizensysteem, liggend in de steunlaag van grind. Dit terugspoelen behoeft, bij goede werking, slechts 1 x per 24 uur te geschieden bij een filtratiesnelheid van 5 m per uur. Aan de zijwand van de wigvormige ruimte is een zogenaamde slibverdichter aangebracht, die, op gelijke hoogte van de vlokkendeken, het teveel aan slib continu in geconcentreerde toestand afvoert. Het electrisch in oplossing brengen van het ijzer heeft twee belangrijke voordelen boven het toevoegen van ijzerzouten: 10. de gemakkelijke dosering; meer of minder stroom geeft meer of minder ijzer; 20. er worden alleen ijzerionen in oplossing gebracht en geen an-ionen, zodat de pH van het gecoaguleerde water bij sterke dosering niet verandert. _+ Wanneer men, zoals boven beschreven, de oxydatie van her; gevormde ferrohydroxyde alleen door de in het water opgeloste zuurstof laat geschieden, doen er zich bij het coagulatieproces moeilijkheden voor. Deze bestaan in het niet op dezelfde wijze uitvlokken van het ferrihydroxyde als bij toevoeging van FeC1, het geval is. Er worden nl. naast grote vlokken vele kleine, minder volumineuze, gevormd van een andere structuur, die de vlokkendeken passeren en snelle verstopping van het nageschakeld snelfilter veroorzaken. Dit bleek opgeheven te kunnen worden door in het houten electrolysebakje, waar al het te coaguleren water tussen drie op 1,5 cm van elkaar verwijderde dikke gietijzeren platen, die onder spanning van een accubatterij staan, doorstroomt direct na deze passage geringe hoeveelheden KMnO, oplossing te doseren in een hoeveelheid 1,5-3,5 mg/l. Zoals bekend, toonden Mom en Van den Hout aan, dat de gunstige werking van het permanganaat berust op de snelle oxydatie van ferro tot ferri en dat het een stimulerende werking heeft op de uitvlokking van het ferrihydroxyde. Inderdaad werd na deze geringe toevoeging een prachtige vlokkendeken gevormd; het boven de ,,deken9'staande water is practisch geheel helder, terwijl het geen mangaan bevat. Deze noodzakelijke toevoeging van het KMnO, is echter een ,,drawback" van deze methode. Met KMnO, dosering heeft de ,,vlokkendeken-apparatuur" constant dag en nacht gewerkt van 10 Februari-l0 Juli 1947; ze vereiste practisch weinig toezicht. De opwaartse filtratiesnelheid bedroeg 2 3 - 4 m door de ,,dekenu, bij een capaciteit van 1,5 m3 per uur. In deze periode kwarn.een ,,dikwater" periode voor, die van a 10 Maart duurde tot 2 April, vóórdat de hoeveelheid zwevende stoffen in het Maaswater weer tot de normale hoeveelheid van +- 20 mg/l was afgenomen. Grote hoeveelheden colloïdale en zwevende kleideeltjes op 14 Maart, aan droog gewicht ruim 100 mg per liter bedragend, de volgende 2 dagen oplopend tot 147 en 155 mg per liter en daarna geleidelijk afnemend tot 135, 113, 82, 67, 34 en 43 mg per liter, werden vlot gecoaguleerd en opgevangen in de vlokkendeken en gespuid door de ,,concentrator". De chemische resultaten van deze waterzuiveringsmethode kwamen vrijwel overeen met die, bereikt door het bedrijf, waarbij van bezinking gedurende 10-12 uren, snelfiltratie en langzame zandfiltratie gebruik wordt gemaakt, terwijl in de ,,dikwaterperiodev kleur en permanganaatgetal van het gecoaguleerde water zelfs belangrijk beter waren. Men kan uit de overchloreringskromme van een watersoort ook een conclusie trekken, hoe ver de reiniging ervan is voortgeschreden. Voorbeelden hiervan zijn de afb. 9 en 10, waarbij achtereenvolgens in afb. 10 langzaam-zandfiltraat (kanaal) U het met FeC1, gecoaguleerde ruwe water dat daarna het kleine snelfilter is gepasseerd, leidingwater en no. 2 n a chlosering, nog eens overgechloreerd werden. In afb. 9 is het ruwe Maaswater met no. 2 van de vorige reeks vergeleken. Men mag, m.i., hieruit de conclusie trekken, dat men met geëigende apparatuur volgens deze werkwijze, uit ruw rivierwater in de korte tijd van 2-2,5 uren consumptiewater kan bereiden, dat aan alle eisen voldoet en derhalve de langzame zandfiltratie geheel kan vermijden. Het bezwaar der permanganaattoevoeging kan echter geheel opgeheven worden door het ruwe water te overchloreren, diis ,,breakpointchlorination"toe te passen en te dechloreren na een bepaalde contacttijd door electrisch in oplossing gebracht 2 4 6 C H L O O R T O E V O E G I N G IN mg11 Afb. 9 8 10 1 2 3 4 CHLOORTOEVOEGING IN mg11 Afb. 10 ijzer, zoals boven omschreven. Op deze wijze worden prachtige grote vlokken gevormd op dezelfde wijze alsof men het water met FeC1, had uitgevlokt. Een geschikte apparatuur voor laboratoriumproefnemingen op dit gebied is in afb. 8 afgebeeld. Ze bestaat uit een accu met gevoelige ampère-meter, een kleine laboratoriummotor met roerder en een weerstandsbankje, terwijl over de rand van het dikwandige bekerglas twee 1 mm dikke ijzeren plaatjes 6 x 12 cm zijn opgehangen, op afstand van % cm van elkaar gehouden door schijfjes van een rubberkurk, door rubberbandjes tot een, over de rand van het bekerglas, ophangbaar geheel gemaakt, welke twee ijzeren plaatjes met de + en de - pool van de accu verbonden worden. Men regelt de stroomsterkte en rekent het aantal seconden uit om b.v. 5 mg Fe electrisch. in oplossing te brengen, welke men met een stopwatch controleert. Op 14 Juli 1947 werd een monster ruw Maaswater genomen op het pompstation bij het inneemkanaal der waterleiding en hoeveelheden van 2 1 met 7,8, 9 en 10 mg C1,/1 over gechloreerd. Na 1uur contacttijd werden onder -roeren telkens 5 mg ijzer/l aan de 4 overgechloreerde watermonsters electrisch toegevoegd en het coa- Proefneming l-' O l-' cn cn w l-' rn 03 4 I '3 1 l-' '3 cn zeer goed voor alle monsters e0 S w g l-' O E vlokvorming o F direct helder l-' 2 l-' P N l-' l-' l-' sec. nodig VOO Fe-dosering l-' z 1 totale roertijd in min. I Filtraat l-' wW KMnO, Kleur C-' 8 P P Cn 8 0 W W N 03 P l-' cn P P l-' N RN O l-' N l-' l-' l-' P z CD ;al. NH, %lb.NH, y gulans uitgeroerd. Daarna werd over een vouwfilter het neerslag afgefiltreerd en werden vervolgens de watermonsters onmiddelijk geanalyseerd. De 0-9 blz. 67 afgedrukte tabel geeft de resultaten weer. Direct n a het uitschakelen van de electrische stroom (230 m amp) was reeds duidelijke vlokvorming waar te nemen. Uit deze proefneming met 7, 8, 9 en 10 mg C1,/1 overchlorering na een contacttijd van 1 uur en na electrische dosering van 5 mg Fe/l blijkt, dat na 10% (9%) minuut roeren een prachtige vlok gevormd wordt en dat met 8 mg C1,/1 in dit geval de beste resultaten bereikt worden. Hiermee daalt het KMnO, getal van 18,3 tot 11,1, de kleur van 24.0 tot 4.5, ijzer is tot op sporen verwijderd en het restchloor bedraagt slechts 0.06 mg/l. De saline NH, is tot op 0.09 gedaald, de albuminoid NH, van 0.40 tot 0.12 mgr/l, terwijl de pH slechts van 8.20 tot 7.80 daalt. Bij een dergelijke proefneming op 29 April 1947 werden de beste resultaten met 9 mg C1,/1 behaald. Bij navolgende filtratie door een vlokkendeken van ferri-hydroxydevlokken wordt het reinigingseffect nog zeer veel beter. Dit blijkt uit proefnemingen met dezelfde apparatuur op semi-technische schaal, als boven beschreven, doch waarbij nu het overgechloreerde ruwe Maaswater door het houten electrolysebakje tussen de geïsoleerd opgehangen ijzeren platen doorstroomde, die onder gelijkstroom stonden. Gedurende enige maanden kon de saline NH,, die maximaal in het ruwe water & 1,5 mg/l bedroeg, worden weggeoxydeerd tot 0.1 mgr/l, terwijl de albuminoidNH, afnam van 0,6'mg/l in het ruwe water tot t 0,15 mg/l in het gereinigde water. Kleur en permanganaatgetal hiervan waren geringer dan van het langzaam zandfiltraat. Het electrisch toegevoegde ijzer werd tot op sporen na gecoaguleerd. Het vrije chloor (restchloor) varieerde in het snelfiltraat na de coagulatie van 0,l-0,2 mg/l. De pH-daling door het overchloreren bedroeg van een begin-pH van het Maaswater van 7.8-7.9 gemiddeld 0.4-0.5. Literatuur 1) K. Holwerda, diss. Delft 1929, 165; J. D. Ruys, Drinkwaterzuivering met hypochlorieten, diss. Delft 1914. W. Horrocks, J. of the Royal, Arm. Med. Corps 45, 179 (1925). 2) 3) J. Race, Chlorination of water. F. Raschig, Chem. Zeitg. 31, 1926 (1907). 4) 5) Olszewski, Unters. und Beurteil. des Wassers und Abwassers (Berlin, J. Springer, 1931, 103). Dowell and Bray (J. of the Am. Chem. Soc. 39, 898). Chlorzahl nach Elmanowitsch und Zaleski (Z. Hyg. 78, 461 Froboese, Arb. Reichsgesundh. Amt. 52, 211, 1920). R. Adler; Gas und Wasser Fach 72, 675 (1929). E. Linlr, G.W.F. 74, 877 (1931); Z.d.V.d.1. 75, 170 (1931). Bohart and Adams, J. Am. Chem. Soc. 42, 528 (1920); Gibbs J. Ind. and. Eng. Cllem. 3, 470 (1920). Krob und Gruschka, G.W.F. 73, 1057, 1930. Baylis (Journal of the A.W.W.A. 1930). Spaulding (Journal of the A.W.W.A. 27, 127, 1935; 29, 697, (1937). Lammers (Water Works and Sewerage 1941, pg). AANHANGSEL. Een korte schetsmatige beschrijving van de in Amerika gebruikelijke apparaturen voor opwaartse filtratie door een vlokkendeken (upward flow filtration) die we aldaar in bedrijf hebben gezien, moge nog volgen. Voor een beter begrip van de voordelen van de ,,upward flow filtration" boven de thans nog in Amerika bij grote waterleidingen gebruikelijke ,,horizontale bezinking van het coagulans van het uitgevlokte ruwe water", moge een zeer korte beschrijving van de laatste volgen. Reeds werd zeer in het kort het principe der coagulatie met ijzerzouten vermeld, dat ook geldt voor aluminiumzouten, het meest in Amerika toegepast. Daar hvt de bedoeling is bij de coagulatie colloïdale en andere verontreinigingen aan de ontstane vlok te adhaereren en in te sluiten, begrijpt men dat allereerst een innige menging van het coagulans met het ruwe, te coaguleren water nodig is, hetgeen b.v. in de mixing basins (mengbassins) geschiedt, daarna moet de vlok, die in den beginne zeer klein is, langzaam aangroeien, wat in de ,,flocculating basins" plaats heeft, waarna het uitgevlokte water gelegenheid moet krijgen om zijn zwaargeword~en vlokken (door de verontreinigingen in het water) te kunnen laten bezinken in de bezinkbekkens. De verblijftijd in de meng- en ,,flocculating" bassins is gewoonlijk 72-1 uur, in de bezinkbekkens 4-6 uren, soms 24 uren (St. Louis). De meng-, flocculatie- en bezinkbassins worden horizontaal doorstroomd en de vrij lange verblijftijd bij deze horizontale doorstroming leidt tot grote reactieruimten vóórdat het gereinigde water op de snelfilters van de rest der meegesleepte vlokjes wordt ontdaan. De bezinkbassins moeten natuurlijk van tijd tot tijd gereinigd worden, waarvoor allerlei hulpmiddelen worden toegepast. Toch moet nog vaak actieve kool toegevoegd worden, om smaakverslechting van het gereinigde water - stromend over oude bezonken vlok - tegen te gaan. Ook dit is een ,,drawbackn van de horizontale bezinkingsmethode. In de laatste 10 jaren heeft zich dan ook in Amerika een andere methode van waterreiniging ontwikkeld, waarbij de zogenaamde ,,versnelde uitvlokking" wordt toegepast. Deze onderscheidt zich van de klassieke methode door de volgende hoofdkenmerken. le. kenmerk. De menging van het ruwe water met het coagulans geschiedt in aanwezigheid van reeds gevormde vlok, waardoor sneller een grote vlok ontstaat dan zonder aanwezigheid van oude vlok. De nieuwgevormde vlok schijnt meer geneigdheid te bezitten op een bestaande vlok te groeien, dan zelfstandig te ontstaan. Ze kenmerk. De vlokkendeken. Wanneer men met vlokken gemengd water in opwaartse richting doet stromen door daarvoor geëigende inrichtingen - de hieronder in het kort te beschrijven Precipitator, Accelator, Hydrotreator enz. - en daarbij langzaam de snelheid vertraagt, dan ontstaat op een bepaalde hoogte op een gegeven ogenblik, wanneer de opwaartse snelheid van het water beneden de bezinksnelheid van de middelmatige vlok komt te liggen, een vlokkendeken, die als een filter voor de kleinere vlokken functionneert. 3e kenmerk. De eenvoudige en continue afvoer van het teveel aan vlok, door middel van een slibverdichter (concentrator), die buiten het eigenlijke circulatiesysteem ligt. Het resultaat is een 3 tot 4 maal kortere reactietijd en derhalve een 3 tot 4 maal geringere reactieruimte in vergelijking met de klassieke of horizontale bezinkingsmethode. Berustend op deze 3 hoofdkenmerken zijn in Amerika tal van apparaten geconstrueerd, die onder verschillende namen, zoals precipitator, accelator, hydrotreator, enz. door verschillende maatschappijen in de handel worden gebracht. De Precipitator. (Permutit Cy) (Afb. 11). De precipitators kunnen zowel rond als rechthoekig worden uitgevoerd. Bij deze apparaten komt het beginsel der versnelde uitvlokkingsmethode (de 3 hoofdkenmerken) het duidelijkst naar voren. Volstaan wordt met een korte beschrijving van het rechthoekige type. Afb. 11 b e rechthoekige precipitator bestaat uit een rechthoekige betonnen bak, waarvan de afmetingen afhankelijk zijn van de capaciteit der inrichting. Voor een apparaat van ca. 200 m3/h bedraagt de hoogte ongeveer 4 m, de breedte ca 6 m en de lengte ca 12 m. .De aanvoer van het ruwe water vindt plaats door een betonnen goot a, die in de lengterichting in het midden over de gehele betonnen bak ligt en die van onderen voorzien is van openingen om de 10 tot 20 cm, teneinde een regelmatige verdeling van de aanvoer over de gehele lengte van de precipitator te krijgen. Onder deze goot zijn bevestigd 2 ijzeren of betonnen platen onder 'een hellingshoek van ca 60°, die tot dicht onder aan de bodem doorlopen tot op korte afstand van pyramidevormige opzetstukken van ijzeren of betonnen platen op de bodem. Er wordt aldus een mengruimte A gevormd, waarin door een roerwerk met een as loodrecht op het vlak van tekening, het ruwe water met het coagulans, dat ,door een buisleiding in deze mengruimte wbrdt gebracht, innig gemengd wordt met reeds bestaande vlok. Onder de platen stroomt het water met vlok naar de trechtervormige bezinkruimte B, gevormd door de platen en de wand. Hierin ontstaat een vlokkendeken, die. als filter functionneert en van boven een scherpe scheiding vormt met het bovenstaande heldere water. Het door de vlokkendeken van vlok bevrijde water komt AANVOER RUW WATER AANVOER CHEMICALIEN - MOTOR MET ROER EN STUWSCHROEF VOER, . uit in verschillende dwars over de precipitator aangebrachte overstortgoten. Deze goten monden op hun beurt weer uit b.v. op 2 verzamelgoten b voor de afvoer van het behandelde water. De ruimte C is de vlokverdichter (concentrator), een ruimte buiten de circulatie gelegen, waarin de vlok gelegenheid krijgt te bezinken en te verdichten. Onderin bevindt zich een afvoerpijp met gaten om de 5, 10 e n 20 cm, waardoor van tijd tot tijd de .overtollige vlok wordt weggespuid. Door de vlokkendeken kan gefiltreerd worden met een opwaartse snelheid van 3 m/h. Bij deze snelheid is de verblijftijd (retention period) van het water in het apparaat 1-135 uur. De Accelator. (Infilco Cy) (Afb. 12). Dit type bestaat 'uit een cylindervormige bak van beton of ijzer, waarvan de afmetingen afhankelijk zijn van de capaciteit. Voor een apparaat van ca. 200 ma/h bedraagt de hoogte ongeveer 5 Ìh en de diameter + 10 m. In deze tank bevindt zich een soort omgekeerde trechter van ijzer. Om de schacht van de trechter is een mantelbuis (draft) aangebracht. In de omgekeerde trechter bevindt zich, aan een draaiende as gekop- een roer- en stuwschroef. I ter) wordt het ruwe, te behandelen water aangevoerd door een ringvormige opening en eveneens het coagulans. De onderste schroef, de mengschroef, roert het ruwe water met het aangevoerde coagulans met reeds eerder gevormde vlok goed door elkaar. Door de bovenste of trekschroef in de schacht (de steel van de trechter) wordt dit mengsel rondgepompt door de schacht tussen de binnen- en buitenbuis door naar de bodem van de accelator, waar het opnieuw wordt gemengd en opnieuw wordt rondgepompt. De rondgepompte hoeveelheid water met vlok bedraagt ongeveer 3-5 maal de doorvoer van het ruwe water. Bij dit rondpompen wordt een gedeelte van het water (de doorvoer) op zijn weg over de trechter als het ware uit de vlokkenbrij en vlokkendeken uitgeperst, stijgt langzaam op en wordt door een ringvormige overstortgoot afgevoerd naar de snelfilters. De overtollige vlok wordt afgevoerd door een slibverdichter (a), een trechtervormige bak tegen de wand, welke langzaam volslibt en waaruit het slib, na geconcentreerd te zijn, periodiek wordt afgevoerd. Ook bij de accelator kan door de vlokkendeken gefiltreerd worden met een snelheid van + 3 m/h, zodat ook hier de theoretische verblijftijd (retention period) ca. 1-1% uur bedraagt. ' i ijzeren of betonnen tank. De afmetingen, welke afhankel zijn van de capaciteit, bedragen bij een inrichting van ca. 200 m3/h ongeveer dezelfde als van de accelator. Het ruwe water wordt onder of boven door een holle as naar een draaiende verdeelpijp (a) gebracht en gelijkmatig verdeeld. Aan de verdeelpijp zijn verticale roerbladen bevestigd, die de reeds gevormde vlok met het ruwe water en het aangevoerde coagulans door elkaar roeren. Teneinde het meedraaien van het werk nog verticale stilstaande bladen bevestigd. Tussen dit zou dus de mengruimte A kunnen worden genoemd. Bo I water plaats in de aldaar gevormde vlokkendeken. Het heldere water stroomt over een ringvormige overstortgoot en wordt dan verder naar de snelfilters afgevoerd. Onder in de bodem van de tank bevindt zich nog een trechtervormige verdieping, waar de vlok buiten de circulatie geraakt en dus gelegenheid krijgt te bezinken en zich te verdichten (concentrator), om hieruit periodiek te kunnen worden afgevoerd. einden van zuivering, die men zich stelt, o.a. ontharding, klaring alleen door coagulatie etc. en verschillende watersoorten voordelen boven elkaar, waaruit men n a proefn een keuze kan doen. Gaarne betuigt schrijver zijn hartelijke dank aan de hoofdanalyst T. v. d. Meyden voor zijn krachtdadige hulp en werking bij bovenstaande proefnemingen. H e t filtratieproces bij de ontijzering en ontnianganing van drinkwater De bedoeling van deze cursus zal moeten zijn in den brede fundamentele beschouwingen te geven over het filtratieproces in het waterleidingbedrijf en daarbij de filtratie bij de verschillende processen in de waterzuivering critisch te bezien, zowel de reeds jarenlang toegepaste methoden, als ook de moderne werkwijzen. Waar nu in deze voordracht de filtratie bij de ontijzering en ontmanganing aan de orde komt, vrees ik dat ik U in zeker opzicht zal moeten teleurstellen, daar ondanks de vele ervaringen op dit gebied bij alle mogelijke bedrijven, nog zeer weinig fundamenteel onderzoek is verricht. Vrijwel alles, wat hierover bekend is, berust op praktijkervaringen, er zijn slechts schuchtere pogingen gedaan om dit vraagstuk van theoretische kant te benaderen en deze theorieën zijn ook op allerlei punten nog enigermate speculatief en niet gebaseerd op werkelijk in de practijk verkregen uitkomsten. Ik zal mij dan ook moeten bepalen tot het geven van een algemeen overzicht der ervaringen, in het bijzonder in Nederland en zal voorts trachten aan te geven in welke richting naar mijn mening en die van mijn collega's, verenigd in de door het KIWA in het leven geroepen Raad van Bijstand der Samenwerkende Waterleidinglaboratoria, het fundamenteel onderzoek zich zal moeten bewegen. De ontijzering en - in gelijke adem genoemd - de ontmanganing, is bij onze Nederlandse bedrijven een uitermate belangrijk vraagstuk, daar bij 90 % van het totaal aantal bedrijven, waar grondwater wordt gewonnen, het water eerst van deze hinderlijke elementen moet worden bevrijd, althans het gehalte hieraan worden teruggebracht tot beneden 0.1 mg/l. De bezwaren van ijzer- en mangaanhoudend water zijn algem.een bekend, o.a. vorming van geelbruine vlekken in wasgoed, kans op nauitvlokking in het buizennet, waardoor af en toe ,,roestwater" wordt afgetapt, gevaar voor groei van ijzerbacteriën, bezwaren bij gebruik in een groot aantal industrieën enz.; ik behoef hierop in Uw midden niet nader in te gaan. I n wezen is het proces van de ontijzering zeer eenvoudig, het verloopt volgens het reactieschema: 4 Fe(HCO,), 0, 2 H,O = 4 Fe (OH), 8 CO, dus een beluchting om het in ferro-vorm aanwezige ijzer te oxyderen en om te zetten in het onoplosbare ferrihydroxyde en een filtratie om de neergeslagen ijzerverbindingen tegen te houden. Zo eenvoudig als het proces in principe is voorgesteld, waarbij het filter dus als een soort van zeef wordt beschouwd, die het uitgevlokte Fe(OH), mechanisch tegenhoudt, ligt de zaak evenwel niet. De oorzaak hiervan is, dat deze omzettingen via de colloïdale faze gaan en daardoor de mogelijkheid bestaat, dat het wel reeds in de vorm van ferrihydroxyde aanwezige ijzer, op het ogenblik, dat de filtratie begint, geheel of gedeeltelijk in colloïdale toestand verkeert en daardoor niet mechanisch in de poriën van het filtermateriaal wordt tegengehouden. Dit laatste werkt in de meeste gevallen zeker niet alleen als zeef, maar heeft ook een functie bij de verdere uitvlokking van het nog in colloïdale vorm aanwezige ijzer. De voorbehandeling, de beluchting, heeft een tweeledig doel in de eerste plaats het inbrengen van zuurstof in het water dat, wanneer het uit diepere lagen afkomstig is, vrijwel steeds zuurstofvrij is en voorts bij de open ontijzeringsinstallaties een verlaging van het koolzuurgehalte. Door deze verlaging, n.l. als gevolg van de daarmede samengaande verhoging van de gressiviteit van het water + + + Bij de gesloten ontijzeringsinstallaties, waar de toevoer van lucht met behulp van een compressor geschiedt, wordt uit de aard der zaak het CO,-gehalte niet verlaagd, doch veeleer verhoogd (Zie reactieverg.). In de handel worden ook wel kleine ontijzeringsinstallaties aangeboden, waarbij de luchttoevoer alleen plaats vindt door een snuifventiel aan de pomp. Dit is principieel onjuist en onvoldoende, alleen bij zeer gemakkelijk ontijzerbaar water kan hiermede in sommige gevallen enig redelijk resultaat worden bereikt. Door belucliting met sproeiers kan men een zuurstofgehalte bereiken van 8-10 mg/l en een vermindering van het CO,gehalte tot 5-8 mg/l, bij beluchting met een goed geconstrueerde cascade is de zuurstofopneming goed, doch wordt minder koolzuur verwijderd. Vergelijkende onderzoekingen hebben aangetoond, dat het effect van de verschillende soorten die door de waterleidingtechniek worden gebruikt, weinig uiteenloopt. De z.g. Dresdener sproeier, waarbij het water uit een open pijp op een glazen of metalen plaatje uiteenspat, vindt meer en meer ingang, daar deze sproeier een behoorlijke capaciteit bezit, weinig weerstand geeft, nhilef; verstopt en gemakkelijk kan worden schoongemaakt. ,v _[ De omzetting van het ferro-ijzer tot ferri bij de beluchting is geen reactie, die momentaan verloopt, de reactiesnelheid is volgens onderzoekingen van Tillmans evenredig met de concentratie aan ferro-ionen, de zuurstofconcentratie en de pH. Bij de moderne snelfilterinstallaties zal in de tijd, verlopende tussen de beluchting en het begin van de filtratie deze omzetting veelal nog niet volledig zijn. Door Kauffmann is kort geleden gevonden, dat toevoeging van koper in de vorm van kopersulfaat-oplossing in een concentratie van 0.1-1 mg Cu/l deze oxydatie belangrijk kan versnellen. In hoeverre dit bij alle watersoorten het geval is, zal nog nader moeten worden onderzocht. Deze toevoeging van kopersulfaat heeft evenwel geen invloed op de verdere uitvlokking van het in ferrivorm gekomen colloïdale ijzer, dus de overgang van de sol-vorm in de &wms, Uit deze beschouwingen volgt reeds hoe belangrijk een juiste voorbehandeling van het water vóór de filtratie is. Ik zou in dit verband nog willen wijzen op een minder gelukkige constructie, die men vaak bij de bouw van open filters ziet, n.l. in de vorm van diepe filterbakken zonder voldoende ventilatie in de ruimte boven het filterbed en in het filtergebouw. Hierdoor blijft het zware koolzuurgas boven het filterbed hangen en 4 q n d t geen optimale verhoging van de pH plaats. i In de loop van de jaren zijn nu een aantal praktijkervaringen verzameld, waardoor het mogelijk is op grond van de - 5 chemische analyse van het water globaal voorspellingen te i doen omtrent de ontijzerbaarheid. 1. Meestal is hard water veel gemakkelijker te ontijzeren dan i; zacht water. Dit is ook verklaarbaar; na de beluchting zal bij .. hard water een hogere pH worden bereikt en bovendien gaat hogere hardheid meest samen met aanwezigheid van meer AI, opgeloste zouten, waardoor de uitvlokking van het ijzersol wordt bevorderd. 2. Voor de ontijzering van zacht en daarbij agressief water kan in vele gevallen toevoeging van kalk vóór de sproeiing tot 2 m I succes leiden, hierdoor wordt n.l. zowel. de hardheid alsook in belangrijke mate de pH verhoogd. Bevat het water zeer veel koolzuur, dan kan het bij open installaties voordelen bieden eerst te sproeien en daarna kalk te doseren, op de kalktoevoeging kan daardoor belangrijk worden bespaard. 3. Water met een hoog ijzergehalte is meest gemakkelijker ontijzerbaar dan wanneer het ijzergehalte betrekkelijk laag is, b.v. tussen 0.3 en 0.8 mg/l. Ook hiervoor kan men ten verklaring geven, er kunnen dan gemakkelijker grotere vlokken van ferrihydroxyde worden gevormd, die reeds in de bovenste lagen van het filterbed worden tegengehouden en dan een dichte laag vormen, die in de eerste plaats een goede zeefw.zrking uitoefent en bovendien wellicht nog adsorptief zal werken. De verwijd.eringvan geringe hoeveelheden ijzer, b.v. 0.1-0.3 mg/l biedt in het algemeen weinig moeilijkheden. 4. Bij aanwezigheid van veel organische stoffen levert de ontijzesing dikwijls grote moeilijkheden op. Vroeger nam men aan, dat in dergelijk water het ijzer deel uitmaakte van het molekuul der organische stoffen - omtrent de chemische samenstelling waarvan overigens nog ongeveer geen gegevens beschikbaar zijn - en dus niet in ion-vorm aanwezig zou zijn. T.egenwoordig wordt algemeen de opvatting gehuldigd, dat deze organische stoffen, die dan een colloïdaal karakter bezitten, als schutcolloïd werken en daardoor de overgang van de sol-vorm in de gel-vorm bemoeilijken. Men neemt ook dikwijls waar, dat een gedeelte van het ijzer gemakkelijk uitvlokt, doch een kleine rest hardnekkig weerstand biedt aan de pogingen het te verwijderen. In dergelijke gevallen is men op de toevoeging van chemicaliën aangewezen; wat het beste kan worden toegevoegd is niet te voorspellen, dit dient proefondervindelijk te worden vastgesteld. Wanneer er verschillende mogelijkheden blijken te zijn zal de keuze moeten worden bepaald door bijkomende factoren: kostprijs, mate van ongerief enz. Gangbare middelen ter bevordering van de ontijzering in deze omstandigheden zijn de toevoeging van kalk, kaliumpermanganaat, natriumaluminaat, aluminiumsulfaat of chloor. Ik stel mij voor dat de werking van de kalk hoofdzakelijk berust op de reactie met de organische stoffen, die de aard van humuszuren bezitten, waardoor deze zodanig worden omgezet en van lading veranderd, dat ze niet meer als schutcolloïd werken. De toevoeging van kaliumpermanganaat of ., k A -. - -- - - -- ' chloor geeft een gedeeltelijke oxydatie en omzetting van de -= : organische stoffen tot moleculen van eenvoudiger bouw, zon- - . - , . _ der de genoemde hinderlijke eigenschappen. Aluminiumsulfaat en natriumahminaat tenslotte vlokken door hydrolytische splitsing uit en de gevormde vlokken hebben een sterk adsorptief vermogen, vermoedelijk zowel op de organische stoffen als ook op het in ferrivorm gebrachte ijzer. Het bezwaar van de toevoeging van kalk is het geregeld toezicht, dat bij de doseerinstallatie nodig is en het minder hygiënisch aspect, dat een pompstation door dergelijke installaties krijgt, een voordeel is de lage prijs in verhouding tot andere chemicaliën. 5. De praktijk heeft geleerd, dat aanwezigheid van natriumbicarbonaat in het water, hetgeen het geval is wanneer de berekende bicarbonaathardheid hoger is dan de gevonden totale hardheid, eveneens als een ongunstige factor bij de beoordeling van de ontijzerbaarheid moet worden beschouwd. Een verklaring hiervoor is, voor zover mij bekend, niet gevonden. 6. Een verdere moeilijkheid bij de ontijzering levert de aanwezigheid van een relatief grote hoeveelheid ammoniumzouten in het water. Bij de zuivering wordt deze ammoniak n.l. hoofdzakelijk als gevolg van de activiteit van micro-organismen, de nitrietbacteriën en de nitraatbacteriën, grotendeels via nitriet omgezet in nitraat en bij dit proces worden grote hoeveelheden zuurstof gebonden, waardoor deze niet in voldoende mate ter beschikking komt voor de ontijzering. Het gevolg kan zijn, dat, ondanks zeer effectievebeluchting, tijdens de zandfiltratie zoveel zuurstof wordt gebonden, dat het filtraat volkomen zuurstofvrij is en zelfs in de onderste lagen van het filterbed een anaerobe toestand gaat heersen, waarbij eenmaal uitgevlokt ijzer weer in oplossing kan worden gebracht en dus de ontijzering in het gedrang komt. Reeds hoeveelheden van 0.5 mg NH4/1 kunnen ernstige moeilijkheden geven. Men kan ook uitrekenen dat 1 mg NH, ca. 5 mg zuurstof kan binden. Over de maatregelen, welke men dan kan nemen zal in later verband nog worden teruggekomen. ,Wanneer wij nu afstappen van de algemene beschouwingen en de bespreking van de voorbehandeling bij de filtratie, kan het verhelderend zijn in het kort de ontwikkeling van de bouw van ontijzeringsinstallaties na te gaan. Nadat men de bezwaren van ijzerhoudend water was gaan :- TT:q >* =sL k- v . I t n inzien, heeft men eerst voor de ontijzering de langzame zandfiltratie, die in Engeland door Simpson was gemaakt voor de zuivering van oppervlaktewater, getrouwelijk gecopieerd. Aan beluchting werd weinig aandacht besteed, zodat dikwijls moeilijkheden werden ondervonden. Nadat het belang van een goede aeratie was ingezien, herft men vóór deze langzame zandfilters veelal cokesbedden of bedden van baksteen aangebracht, waarover het water sijpelde en telkens weer uiteenspatte. Dergelijke cokesbedden zijn inderdaad zeer effectief en worden nog bij een aantal bedrijven ïn ons land toegepast. De cokes, die alleen als hulpmiddel voor de beluchting is bedoeld, gaat evenwel ook nog op andere wijze aan het zuiveringsproces deelnemen; deze bijkomende factoren zijn deels gunstig, deels ongunstig. Een voordeel is de uitstekende opneming van zuurstof en verwijdering van koolzuur, een ander de sterke nitrificatie, die pleegt op te treden; de ijzerverbindingen en organische stoffen, die zich op den duur op de cokes afzetten, vormen een uitstekende ondergrond voor de ontwikkeling van de nitriet- en nitraatbacteriën, zodat de NH, na het passeren van de cokes reeds vrij volledig is omgezet onder handhaving van een voldoend hoog zuurstofgehalte; bij de dan volgende filtratie treden dan ook geen moeilijkheden in. Daartegenover staan ook ernstige nadelen. Op de cokes wordt ook een gedeelte van het ijzer afgescheiden, deze hoeveelheid cumuleert steeds, het cokesbed gaat verstoppen en moet periodiek worden leeggehaald en van nieuwe vulling voorzien. Erger is, dat de zich op de cokes vormende afzettingen een uitstekende voedselbron vormen voor wormachtige hogere organismen, waarvan b.v. de eieren door de lucht kunnen worden aangevoerd via de ventilatieopeningen. Deze wormpjes kunnen zich tot geweldige aantallen ontwikkelen, door de achtergeschakelde filters h.eendringen en in groten getale in het leidingnet geraken. Ik heb hiervan in de praktijk voorbeelden gezien, die iemand werkelijk zouden doen huiveren het gedistribueerde leidingwater te drinken. Pogingen tot bestrijding van deze organismen door desinfectie van de cokes met chloor lopen op mislukkingen uit, het desinfectans dringt niet voldoende in de diepere poriën van het materiaal door. De achter deze cokes geschakelde niet terugspoelbare langzame zandfilters leverden ten aanzien van de ontijzering en ontmanganing wel een goed effect, maar behalve daartegen aan te voeren bezwaren moeten dergelijke filters ook uit algemeen hygiënisch oogpunt geen fraaie oplossing worden geacht, allerlei gedierte kan op de filters komen, daar soms een niet opgemerkte verdrinkingsdood sterven, bij verstopping van het filter door het afgezette ijzer moet de bovenlaag door mensenhand worden verwijderd en weer aangevuld, met kans op besmetting door de arbeiders; een dergelijke filterreiniging brengt ook veel ongerief met zich medz. Een volgende faze was dan de vervanging van de langzame zandfilters door terugspoelbare open snelfilters, ondergebracht in een gebouw, waarbij de hygiënische bezwaren voor het grootste gedeelte zijn ondervangen. De ervaring leerde toen al spoedig, dat de cokes kon worden gemist en vervangen kon worden door intensieve besproeiing boven de filters; deze vorm van ontijzeringsinstallaties is in ons land ook veelvuldig toegepast. Bij hoge ijzergehalten en bij aanwezigheid van veel mangaan is enkelvoudige filtratie onvoldoende en nafilters, eveneens in de vorm van snelfilters, zijn dan nodig om de laatste resten van het ijzer alsmede het mangaan te verwijderen, met een tweede beluchting in de vorm van een cascade of sproeiers boven het nafilter. Het mangaan is moeilijker in onoplosbare en affiltreerbare vorm te brengen dan het ijzer, bij mangaangehalien boven 0.3-0.4 mg/l dient het grootste gedeelte van het ijzer eerst te zijn verwijderd om volledige ontmanganing te krijgen. Deze ontmanganende werking van zandfilters is ook een overwegend micro-biologisch proces; de mangaanbacteriën, die in het filterbed tot ontwikkeling komen en het mangaan uit het water afscheiden en in hun lichaam ophopen, leiden het in. Daarnaast werken de aldus vast op de zandkorrels afgescheiden mangaanoxyden katalytisch op de verdere uitvlokking van het mangaan. Men ziet dan ook steeds bij het gebruik van nieuw filtermateriaal, dat het filter eerst na enkele maanden is ,,gerijpt" t.o.v. de ontmanganing. Aanwezigheid van veel organische stoffen in het water belemmert ook een vlotte ontmanganing, zodat men dan gedwongen is om aan het water chemicaliën toe te voegen, bij voorkeur nadat door de voorfiltratie eerst het grootste gedeelte van het ijzer is verwijderd. Kalk en kaliumpermangaat zijn de ' chemicaliën, die voor dit doel het meest doeltreffend zijn gebleken. Wat nu het eigenlijke filterproces in dergelijke snelfilters betreft, werd reeds opgemerkt, dat hierbij niet alleen aan een zeefwerking moet worden gedacht; het filtermateriaal speelt ongetwijfeld ook zelf een rol bij de colloïdchemische en elektrokinetische processen, die bij de verwijdering van het ijzer plaats vinden. Principiële theoretische beschouwingen zijn hieromtrent o.a. enkele jaren geleden gegeven door Ruth. Reeds eerder was door hem de veronderstelling geopperd, dat de weerstand in een filter van electrokinetische oorsprong is. Op het grensvlak vaste stof-vloeistof vormt zich n.l. een electrische dubbellaag, waardoor ionen - meestal de negatieve - worden vastgehouden op de vaste stof. De tegengestelde ionen blijven in oplossing en er wordt een diffuse laag gevormd tot op enige afstand van het grensvlak. Het potentiaalverschil tussen de lading, die op de vaste stof is geadsorbeerd en de dubbellaag noemt men de electrokinetische of 5 -potentiaal. Het is waarschijnlijk, dat deze 5 -potentiaal, die ook afhankelijk is van de aard van het filtermateriaal, in sterke mate de filtreerbaarheid van het colloïd of het eigenlijke neerslag beïnvloedt. Samenhangende met deze 5 -potentiaal is de stromingspotentiaal, d.i. het verschijnsel dat bij persen van een vloeistof door een capillair aan weerszijden van deze capillair een potentiaalverschil ontstaat. Met behulp hiervan kan ook worden verklaard, dat men een zekere filterweerstand krijgt bij het filtreren van een geheel heldere vloeistof. Een diepergaande kennis van al deze electrokinetische verschijnselen zal vermoedelijk ons inzicht in het wezen van de filtratie in belangrijke mate kunnen verrijken en er toe bijdragen de voorwaarden te vinden, waaronder bij de filtratie als onderdeel van de ontijzering en ontmanganing nog betere resultaten kunnen worden bereikt. In het research-programma van de samenwerkende Waterleidinglaboratoria zijn dan ook proeven opgenomen met ander filtermateriaal, dus met andere 5 -potentiaal en zal worden getracht te komen tot directe meting van de stromingspotentiaal, terwijl voorts nog systematische proeven worden geprojecteerd om door toevoeging van vreemde stoffen en ionen de C -potentiaal van een bepaald filtermedium te beïnvloeden. Verdere vragen die rijzen bij het projecteren van ontijzerings en ontmanganingsinstallaties door snelfiltratie zijn de volgende: welke filtersnelheid moet men aanhouden, welke korrelgrootte van het filtermateriaal, welke filterbeddikte en op welke wijze moet worden teruggespoeld. Achter de schrijftafel zijn deze vragen, behoudens in uitzonderingsgevallen,niet te beantwoorden; alleen experimenten op semi-technische schaal kunnen hier het antwoord geven. Wel kunnen laboratoriumproeven op betrekkelijk kleine schaal reeds een inzicht geven in de richting, waarin deze proeven moeten worden geleid maar om uit een project te halen, wat er uit te halen valt, is het werken met een proefinstallatie noodzakelij%. Indien men op dit gebied over de nodige ervaringen met verschillende watertypen beschikt, kunnen de proeven msest ook vrij snel tot het doel leiden. Vooropgesteld zij hierbij, dat de omstandigheden, waaronder met proefinstallaties wordt gewerkt, zo nauwkeurig mogelijk moeten aansluiten bij de bedrijfsomstandigheden, die later zullen heersen, wil men niet, zoals ik helaas enkele malen heb ervaren, voor desillusies komen te staan. In het bijzonder geldt dit de samenstelling en dikte van het filterbed, de beluchtingswijze, de grenzen waartussen het waterniveau boven het filterbed zich beweegt, dus de reactietijd tussen beluchting en filtratie en het terugspoelsysteem. Bij onderzoekingen naar de maximaal toelaatbare filtersnelheid moet ook met bijkomende factoren rekening worden gehouden o.a. de looptijd van de filters, die zo kort kan blijken te worden, dat terugspoeling dermate frequent moet geschieden, dat het voor het bedrijf economischer wordt met geringer snelheid genoegen te nemen. Omtrent de hydraulica van een zandfilter zijn in de loop der jaren vele onderzoekingen verricht. Darcy heeft reeds in 1856 de volgende formule opgesteld: waarin v de filtersnelheid, h de weerstand en 1 de filterbeddikte voorstelt terwijl k als permeabiliteitscoëfficient wordt aangeduid, die afhankelijk is van de aard van het zand. Men heeft nu verder getracht nadere gegevens te verkrijgen over de factoren, die de waarde van deze k beheersen. Belangrijke onderzoekingen zijn in Amerika op dit gebied verricht door Hulbert en Feben. Daar het vraagstuk van de filtratie van met neerslagen verontreinigd water zeer ingewikkeld wordt, hebben zij uitsluitend de stroming van helder water door zand bestudeerd en zijn tot een zeer ingewikkelde formule gekomen, die na herleiding ook weer neerkomt op de wet van Darcy, maar waarin dan de k nader is uitgewerkt. Deze blijkt dan afhankelijk te zijn van de korrelgrootte van het filtermateriaal, n.l. evenredig met ongeveer het kwadraat hiervan en voorts afhankelijk te zijn van de temperatuur en de poroziteit van het filtermateriaal, dus weer samenhangende met de vorm van de korrel. De invloed van de korrelgrootte op de weerstand wordt vooral bij fijn filtermateriaal, beneden 1.0 mm, zeer belangrijk. Filterproeven van Baylis toonden aan, dat de filterlooptijd ongeveer evenredig was met het kwadraat van de korrelgrootte. H =K.D2.15. De K'ís een constante die afhankelijk is van de hoedanigheid van het te filtreren water. Op dit punt, de bepaling van de filtreerbaarheid van een bepaald in water gevormd neerslag pf wel weerstand die dit bij filtratie geeft, zijn verdere onderzoekingen zeer gewenst. Baylis heeft ook het normale filterzand vergeleken met andere materialen, gebroken kwarts, anthraciet, ijzererts e.d. en daarbij gevonden, dat de poroziteit van duidelijke invloed is. Bij gebruik van hoekig materiaal blijken langere looptijden te worden verkregen. Ook practijkervaringen van andere onderzoekers wijzen in dezelfde richting. Voor de opbouw van snelfilters voor de ontijzering, zijn er, mede in verband met de keuze van het spoelsysteem, verschillende mogelijkheden. Bij het systeem, waarbij onder het eigenlijke filterbed een aantal steunlagen, elk van betrekkelijk geringe dikte, worden aangebracht, waarbij dan de korrelgrootten van de steunlagen elkaar gedeeltelijk overlappen, kan in de onderste steunlaag een buizensysteem met ingeboorde openingen worden aangebracht, zowel dienend als drainagekanaal alsook voor de toevoer van het spoelwater en de spoellucht. Een ander systeem is dat, waarbij men in de bodem van het filterbed, waaronder zich dan 'n reinwaterruimte bevindt, spoeldoppen inbetonneert, die uitmonden in een pijpje, waarin een nauwe overlangse spleet is gemaakt. Deze ,,Dusen" dienen tegelijk voor afvoer van het filtraat. Bij het spoelen voert men dan het water en de lucht in de ruimte onder het filter, het spoelwater treedt direct door de spoeldoppen onderin het filterbed; de lucht vormt eerst een luchtkussen onder het filter en wordt dan via de spleten aangevoerd. Bij dit systeem zijn steunlagen overbodig en heeft men op de filterbodem alleen een bed van één soort filtermateriaal van zo gelijkmatig mogelijke korrelgrootte. Van beide systemen kunnen vóór- en nadelen worden aangevoerd. Het laatstgenoemde heeft m.i. het. voordeel, dat een zeer homogene spoeling mogelijk is en het gevaar, dat bij spoeling een vermenging van de steunlagen met het eigenlijke filtermateriaal plaats vindt, uitgesloten is. Ofschoon ik niet over concrete cijfers hierover beschik, heb ik de indruk, dat het verbruik van spoelwater en lucht geringer is dan bij het andere besproken systeem. Daartegenover staan de hoge kosten van een dergelijke filterbodem met spoeldoppen, die van messing, porselein, glas of eboniet worden vervaardigd en waarvan er per m2 tenminste 80 a 90 nodig zijn. Een zeer nauwkeurige afstelling van de pijpjes met spleten is nodig om een regelmatige verdeling van de lucht te verkrijgen. Veel .ervaring is er met dit systeem in ons land nog niet. De terugspoeling met behulp van een verdeelnet in de onderste steunlaag heeft, mits de constructie zorgvuldig is gekozen, goed voldaan. Toch blijkt, dat men op deze wijze, hetzij door onregelmatige verdeling van water of lucht bij de spoeling, hetzij door het langzamerhand verstopt geraken van de openingen, een filter op de duur niet volkomen schoon houdt, zodat het zand plaatselijk gaat vastkoeken en na een aantal jaren moet worden vernieuwd. Mij is echter b.v. uit de praktijk een voorbeeld bekend, waar dit bij een sterke belasting van het filter, n.l. verwijdering van ca. 5 mg Fe/l, pas na 13 jaren bedrijf behoefde te geschieden. Over de wijze, waarop een filter moet worden teruggespoeld, zijn de meningen nog verdeeld. Oorspronkelijk werden de snelfilters alleen met water gespoeld, later vond de terugspoeling met water en lucht meer en meer ingang, hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie, terwijl het mij toeschijnt dat er tegenwoordig, vooral in Amerika, een zekere tendenz is weer terug te keren tot de spoeling met enkel water. Volgens de ervaringen, die ik in de loop der jaren in de praktijk heb meegemaakt, zou ik toch de voorkeur geven aan de combinatie van water en lucht en wel eerst lucht om de zandkorrels en het tussenliggende vuil los te maken, daarna lucht en water tezamen bij '' I 1.1 een expansie van het filterbed van ca. 20 O/o en tenslotte een naspoeling met water. Op deze wijze kan een filterspoeling in 5-10 min. grondig geschieden. De meest gewenste tijdsduur van de afzonderlijke fazen in deze spoeling kan het best n a het gereed komen van de instalatie systematisch worden gezocht, op deze wijze kan men proefondervindelijk tot een minimaal spoelwaterverbruik komen. Van groot belang is een flinke snelheid van het water bij het terugspoelen, n.l. 25 a 30 m/h. In Amerika heeft men bij de snelfiltratie van oppervlaktewater, waar het vraagstuk wel iets anders ligt dan bij de ontijzering en ontmanganing, nog pogingen gedaan het effect van de spoeling te verbeteren door een afzonderlijke spoeling van de bovenste lagen van het filterbed (surface wash, filter sweep, subsurface wash) . Veel ervaringen hierover bezitten wij, voor zover mij bekend, in ons land nog niet; ik betwijfel echter of de hiermede samengaande complicaties in het filterbedrijf zullen opwegen tegen de misschien te bereiken voordelen. Vervolgens nog enige opmerkingen over de gesloten ontijzeringsinstallaties. Reeds werd opgemm2rkt,dat hiermede in vele gevallen een minder gunstig effect wordt bereikt dan met open installaties, daar geen koolzuur wordt verwijderd. Tot voor kort was het dan ook bij centrale drinkwaterleidingen alleen verantwoord deze zonder verdere voorbehandeling van het water toe te passen, wanneer het water geen kalkagressieve eigenschappen bezat. De toepassing van magno, op bepaalde temperatuur gebrande dolomiet, heeft echter in de laatste jaren nieuwe perspectieven geopend, daar dit materiaal, dat in hoofdzaak bestemd is voor de ontzuring van het water, niet zoals b.v. marmer, door de aanwezigheid van ijzer in het water zijn werkzaamheid verliest, maar integendeel ook ijzer en mangaan uit het water verwijdert zonder dat de ontzurende werking van het filtermateriaal wordt beïnvloed. Zoals meer voorkomt zijn de goede eigenschappen van de magno in het begin geflatteerd voorgesteld; volgens mijn ervaringen, die zich over enkele tientallen installaties, weliswaar van geringe capaciteit, uitstrekken, is het nodig het water eerst grotendeels door zandfiltratie te ontijzeren; bij deze voorbehandeling dient het ijzergehalte tot ca. 1 mg/l te worden verminderd. Bij Filtratie van water met hoger ijzergehalte over magno vermindert de ontzurende werking van dit materiaal spoedig. Men kan deze installaties op verschillende manieren uitvoeren, hetzij in de vorm van een hoge ketel met twee gescheiden compartimenten onder elkaar, hetzij als afzonderlijk achter elkaar geschakelde eenheden. Vooral voor de voorziening van kleinere complexen zijn deze gesloten ontijzeringsinstallaties m.i. zeer aan te bevelen, men spaart een pompfaze uit en vooral uit hygiënisch oogpunt zijn ze dan te verkiezen boven open installaties; verontreiniging van het water door dikwijls niet zeer deskundig personeel is vrijwel uitgesloten en het effect van de zuivering is, natuurlijk rekening houdende met de eigenschappen van het te behandelen water, gunstig. Ik kan nog opmerken, dat de storende invloed van de aanwezigheid van veel organische stoffen in het water ook voor de ontijzering over magno geldt. Wat de ontmanganing betreft worden ook met magno gunstige resultaten bereikt; in de meeste gevallen worden hoeveelheden mangaan tot 0.5-0.6 mg/l vlot verwijderd en men merkt daarbij op, dat het rijpen van het filter zeer kort duurt, meest is na enkele dagen de evenwichtstoestand al bereikt. Dit zal zijn oorzaak vinden in de vrij sterk alkalische reactie die het filtraat van een magnofilter in de eerste dagen na zijn in bedrijfstelling bezit. Bij deze hoge pH vlokt het mangaan gemakkelijk uit en de vast op de magnokorrels hechtende mangaanoxyden oefenen een sterke katalytische werking uit op de verder ontmanganing. Ik zie hier de ontmanganing als een zuiver physisch-chemisch proces. In de opbouw van het filterbed en in de wijze van terugspoeling bestaan er geen essentiele verschillen tussen open en gesloten snelfilters. Bij het werken met magno moet er zorg voor worden gedragen, dat de filters, ongeacht de bereikte filterweerstand, tenminste 2 x per0week met lucht en water worden teruggespoeld, teneinde samvnkoeken van het filtermateriaal te voorkomen. Uit al deze beschouwingen blijkt wel duidelijk dat, zoals ook reeds in het begin werd betoogd, onze kennis van het filtratieproces nog grotendeels beperkt is tot praktijkervaringen. Nog enkele van deze wil ik noemen. Zo moet er b.v. bij het inrichten van een pompstation met ontijzeringsfilters voor worden gezorgd, dat de filtersnelheid zo goed mogelijk constant wordt gehouden, plotselinge veranderingen in de filtratiesnelheid blijken funest te zijn. I n het filterbed stelt zich blijkbaar een colloïdchemisch en wellicht ook een daarmee samenhangend electrokinetisch evenwicht in, dat zich na verstoring slechts langzaam herstelt. Ik heb dit nog kort geleden ervaren bij een bedrijf met gesloten filters, waar men door inschakelen van verschillende pompen de filtratiesnelheid enige malen per dag van 2 m/h op ca 5 m/h bracht en omgekeerd, met als resultaat een vrijwel constant te hoog ijzergehalte, dat tot beneden 0.1 mg/l daalde, wanneer de filtersnelheid gelijkmatig werd gehouden. De korrelgrootte van het te kiezen filtermateriaal is. sterk afhankelijk van de samenstelling van het water, in het bijzonder het totale ijzergehalte. Men kan dit systematisch met een proefinstallatie nagaan, maar globale aanwijzingen kunnen zeer zeker worden gegeven. Wil men trachten water met een niet f e hoog ijzergehalte, beneden ong. 4 mg/l, in één faze te zuiveren, dan dient een niet te grof filtermateriaal te worden gekozen, ten hoogste 1-2 mm, goed voldoet vaak een korrelgrootte van 0.8-1.5 mm. Water met een laag ijzergehalte vereist meest een nog fijner filterzand, b.v. 0.5-1 mm. Indien het ijzergehalte boven 5 à 6 mg/l ligt is het naar mijn mening steeds gewenst dubbele filtratie toe te passen, teneinde gedurende de gehele filterperiode een filtraat van goede hoedanigheid te verkrijgen. Wanneer er geen overwegende moeilijkheden te verwachten zijn met een bijkomend hoog mangaangehalte, dan is het in vele gevallen het beste gebleken, voor de voorfiltervulling vrij grof materiaal te kiezen, b.v. 2-3 mm en het zuiveringsproces zo te leiden, dat het voorfiltraat nog 1à 5 mg/l Fe bevat. Indien men bij de voorfiltratie op een gunstiger effect aanstuurt, n.l. een ijzergehalte in de grootte orde van 0.3-0.8 mg/l, waaromtrent ik reeds mededeelde, dat een dergelijke hoeveelheid dikwijls lastig te verwijderen is, leidt de nafiltratie dikwijls niet tot het gewenste doel. De dikte van het filterbed was in vroeger jaren meest vrij groot, men werkte met zandlagen van 2-3 m dik. Het is gebleken, dat dit meestal overbodig en zelfs ongewenst is. Filterbeddikten van 75 cm-l m, exclusief de steunlagen, worden thans als normaal beschouwd. In het bijzonder bij gesloten installaties bij de filtratie van water met een betrekkelijk laag ijzergehalte kan het voorkomen, dat een dikker filterbed nuttig blijkt te zijn om bij enkelvoudige filtratie volledige ontijzering te bereiken. Ontijzering van water met een hoog ammoniakgehalte, waarvan ik de bezwaren noemde, is nog steeds een van de lastigste problemen, te meer daar men er naar wil streven de ammoniak bij de zuivering zo volledig mogelijk te verwijderen. Naar mijn mening is voor dergelijke watersoorten toch het voorschakelen van de zoveel gesmade cokesbedden de eenvoudigste en soms enige mogelijke praktische oplossing, ondanks de bezwaren, die ze ongetwijfeld geven. Vervolmaking van de technische inrichting van dergelijke cokesbedden, waarbij o.a. de mogelijkheid moet bestaan deze op effectieve en eenvoudige wijze terug te spoelen, is nog een opgave voor onze waterleidingingenieurs. Tenslotte wil ik U nog twee merkwaardige gevallen noemen uit de praktijk van de ontijzering en de ontmanganing, waarvan ik er een al eerder publiceerde, en waarbij verschijnselen zijn opgetreden, waarvoor ik nog steeds geen plausibele verklaring heb kunnen vinden. Het eerste deed zieh voor bij een bedrijf, dat beschikte over diepe putten, die een vrij hard water leverden en ondiepe putten, waarvan het water uitgesproken zacht was. Onderstaande tabel geeft enkele cijfers uit de chemische analyse. ondiepe putten diepe putten 35-50 m 90-100 m KMnOa-verbruik mg/l Cl' mg/l HCO,' mg/l CO, mg/l Fe mg/l Mn mgn totale hardheid "D ca. ca. ca. ca. ca. ca. ca. 5 20 30 30 4 0.10 1.5 ca. 10 ca. 15 ca. 250 ca. 15 ca. 6 ca. 0.10 ca. 12 De bedoeling was om dit water in ongeveer gelijke hoeveelheden te mengen en dan na sproeiing door enkelvoudige snelfiltratie te zuiveren. Het merkwaardige was nu, dat dit voor elk der componenten zeer goed mogelijk bleek te zijn, maar dat alle mengsels van beide watersoorten, in welke mengverhouding ook, op deze wijze niet in voldoende mate werden ontijzerd, met de ongunstigste uitkomst bij een mengverhouding 1 : 1. .r Het tweede geval heeft betrekking op de ontmanganing van een moeilijk te zuiveren water, waarvan de chzmische samenstelling door de volgende cijfers is gekarakteriseerd: kleur mg Pt KMn0,-verbruik mg/l Cl' mg/l HCO) mg/l CO, mg/l Fe mg/l M n mg/l totale hardheid "D h? 1 Op grond van uitvoerige proeven bleek de beste wijze van zuiveren te zijn: sproeien, open snelfiltratie -waarbij het ijzer practisch volledig, doch het mangaan in het geheel niet wordt verwijderd - toevoegen van ruim 2 mg KMnO,/l, beluchten over een cascade en na een korte reactietijd open nafiltratie. Ondanks vele pogingen gelukte het niet, zdfs na enige jaren ,,rijpen" van het filterbed, de dosis permanganaat te verminderen. Toen in de oorlog het kaliumpermanganaat zeer moeilijk te verkrijgen was, werd noodgedwongen op een lagere dosis overgeschakeld, al steeg het mangaangehalte van het gedistribueerde water dan ook tot boven 0.1 mg/l. Op een gegeven ogenblik ontdekte de machinist van het pompstation evenwel toevallig, dat de resultaten veel beter werden, wanneer de nafilters periodiek geheel werden drooggezet en dan na enkele uren weer normaal in bedrijf werden gesteld. Op deze wijze werkende kon de hoeveelheid toe te voegen KMnO, tot '/z: mg/l worden verminderd. Een sterk tekort aan zuurstof is zeker niet de oorzaak geweest van de minder gunstige resultaten bij een normaal filterbedrijf, daar het nafiltraat steeds een zuurstofgehalte van ca. 4 mg/l bezat. Ervaringen op het van constructie en exploitatie v a n filters door Dr Ir P. C. Lindenbergll Inleiding. In dit laatste uur van deze vacantiecursus zal ik met U enige ervaringen over de constructie en exploitatie van filters bespreken. Uit de aard van de zaak zal ik mij zeer moeten beperken, omdat de stof te uitgebreid is om zelfs in compacte vorm in zijn geheel te worden behandeld. Eisen, die aan een goede filterinstallatie moeten worden gesteld. Een goede filterinstallatie dient bij juiste behandeling te allen tijde voldoende, goed en deugdelijk water te kunnen afleveren. Onder de ongunstigste omstandigheden moet het steeds mogelijk zijn de maximum hoeveelheden water, die het voorzieningsgebied nodig kan hebben, te leveren. Daarbij dient nog rekening te worden gehouden met de toekomst. Vrijwel alle drinkwatervoorzieningen in ons land zien jaarlijks hun te leveren hoeveelheden toenemen. Dit wordt veroorzaakt door. de toeneming van de bevolking en door de toeneming van de ,,waterbeschaving" (verbruik per hoofd per etmaal) . Onderhoud filters in bedrijfsvaardige toestand. Naast de voorwaarden, gesteld aan de kwaliteit en de kwantiteit van het water, is er nog een voorwaarde, waaraan goede filterinstalla~iesmoeten voldoen en waaraan vroeger bij het ontwerpen wel eens te weinig aandacht werd geschonken. De filterinstallaties moeten n.l. steeds in een goede staat van onderhoud worden gehouden. Vooral het filterbed, dat uit de aard der zaak door het gebruik telkens vervuilt, moet op eenvoudige en afdoende wijze kunnen worden schoongemaakt, zonder dat de gang van het bedrijf daardoor nadelig wordt beïnvloed. Filtertechniek nog steeds in hoofdzaak volgens empirische methode naast hulp van de chemische en bact. wetenschap. In de waterleiding-techniek heeft men van het begin af steeds langs de weg van practische ervaring en proefnemingen naar de oplossing van de zich voordoende problemen gezocht. Hoewel in de latere jaren de wetenschap -vooral de bacteriologische en de chemische - belangrijke diensten bewees, is het nog steeds in hoofdzaak de empirische methode, die het belangrijkste richtsnoer is bij de vooruitgang op waterleidingtechnisch gebied. Het is zeer moeilijk vooral oin voor constructies en bouw van filters tot in bijzonderheden algemene richtlijnen te geven, omdat er een groot verschil is tussen de kwaliteiten van het ter plaatse voorkomende ruwe water, dat tot grondstof van de drinkwatervoorziening moet dienen. Zelfs watersoorten van nagenoeg gelijke chemische samenstelling vertonen soms grote verschillen in het zuiveringsproces. Bij verandering of nieuwbouw van filterinstallaties. Indien er belangrijke plannen bestaan voor verbeteringen of veranderingen van zuiveringsinstallaties ,voor drinkwater is het als regel aan te bevelen te voren proefinstallaties op te stellen en deze vrij langdurig in bedrijf te houden. Voor de juiste opstelling en constructie van een proefinstallatie is het nodig het te onderzoeken probleem scherp te stellen. Het spreekt vanzelf, dat een voortdurende chemische en bacteriologische contrôle van het door de proefinstallatie geproduceerde water geboden is om een goed inzicht in de resultaten te verkrijgen. Onderzoek naar filtersnelheid en spoelbaarheid afhankelijk van hoedanigheid van het ruwe water. Vooral de kwestie van filtersnelheid en het schoonmaken van het filterbed zijn zeer belangrijke aangelegenheden, die sterk beïnvloed worden door de kwaliteit van het te filtreren ruwe water. Onderzoekingen door proeffilterinstallaties vóór het uitvoeren van een groot project geschieden dan ook als regel. Dat deze onderzoekingen ter plaatse en onder zo veel mogelijk gelijke omstandigheden met die van de te projecteren werken moeten geschieden, spreekt vanzelf. - Op deze wijze verkrijgt men grotere zekerheid, dat de grote kapitalen, die met het maken van filterinstallaties zijn gemoeid, op de meest juiste wijze worden besteed. Schaal der proefinstallaties. Een proeffilterinstallatie mag niet op te kleine schaal worden gemaakt. Een verkleinde vertikale schaal zoals wel eens bij laboratorium-proeven wordt toegepast, is ontoelaatbaar. Het filterbed dient dezelfde hoogte en samenstelling te hebben als in werkelijkheid zou worden toegepast. Randwerking. Het filter-oppervlak dient niet te klein te worden genomen (b.v. 4 m2 voor een langzame zandfilter). De randwerking van het filter moet beperkt worden. Onder ,,randwerking" versta ik de versnelde stroom ruwwater, die tengevolge van de mindere weerstand vrijw.el ongefilterd langs de eventueel te gladde binnenwanden van het filter naar beneden stroomt en op die wijze het filtraat ongunstig beïnvloedt. Bij proeffilters klemt dit des te meer, omdat de verhouding van het opperviak tot de omtrek ongunstiger is dan bij de grotere installaiies van normale filters in de praktijk. Middelen om randwerking te vooskomen. Indien ijzeren proeffilters worden toegepast kan de randwerking op eenvoudige wijze worden tegengegaan door de binnenwand te teren en in de natte teer rijkelijk grof zand te strooien. Ook bij gepleisterde wanden kan niet alleen bij proefinstallaties, maar ook in de praktijk dit euvel moeilijkheden veroorzaken, vooral omdat men als regel de neiging heeft om de binnenwanden van filters zo glad mogelijk af te werken. Dat is onjuist. Het is mij bekend, dat op sommige plaatsen daardoor ernstige last van de randwerking werd ondervonden, later werden de glad afgepleisterde filterwanden met succes over de dikte van het filterbed opnieuw met een dikke cementlaag afgestreken, waarin dan grof grind werd gedrukt om op deze wijze een ruwer oppervlak te verkrijgen. Langzame zandfilters het eerst in waterleidingtechniek toegepast. De langzame filters werden het eerst met goed gevolg in de waterleiding-techniek toegepast. Later werden snelfilters gebouwd, dikwijls als voorbehandeling van het ruwe water, voordat dit op de langzame filters kwam, om de langzame filters op die wijze te ontlasten. Vandaar de onderscheiding: voor- en nafilters. Snelfilters. Onder snelfilters wil ik verstaan: filters, die gereinigd kunnen worden door een van onder ingebrachte water- en/of luchtstroom. Het is vrij gemakkelijk een snelfilter te construeren, dat aanvankelijk goed werkt en dus in het begin voldoet aan de eis water van goede kwaliteit te leveren. Het wordt echter minder eenvoudig, indien men filters wil bouwen, die te allen tijde hun goede werking behouden. Daarvoor is het nodig, dat het eigenlijke filterbed op eenvoudige maar afdoende wijze schoongemaakt moet kunnen worden, zonder dat de gang van het bedrijf daarvan hinder of overlast ondervindt. Zoals ik reeds opmerkte werd hieraan vroeger wel eens te weinig aandacht besteed. Filterspoeling. Wij komen hier op het kardinale punt: de filterspoeling. Een goede filterspoeling komt als volgt tot stand. Gang van zaken bij het spoelen. Het te spoelen filter wordt buiten bedrijf gesteld. De toevoer van ruw water wordt afgesloten en de spoelgoten worden door het openen van een afsluiter met de afvoerbuis van het spoelwater in verbinding gesteld. Onder het filter wordt water en/of lucht, of beide tegelijk, in het filterbed geperst. Het filterbed wordt door een sterke water en/of luchtstroom als het ware opgelicht en wel in verhouding tot de hoeveelheid spoelwater (of lucht), die voor het spoelen per tijdseenheid wordt gebruikt. Het gehele filterbed wordt op deze wijze in een toestand van statisch evenwicht gehouden, terwijl anderzijds de afzonderlijke zandkorrels zich in het geheel niet in staat van evenwicht bevinden. Ze zijn integendeel in een toestand van voortdurende beweging. De zandkorrels worden door de vertikaal omhooggerichte waterstroom naar boven geslingerd. Ze stijgen door de verkregen snelheid zó hoog, dat ze boven de snelheidsgrens komen waar ze door hun massa niet meer in evenwicht zijn met de snelheid van het water (die naar boven toe afneemt). Daarna vallen ze w.eer naar beneden en worden omgekeerd weer door de in diepere lagen sterkere waterstroom omhooggeslingerd. De afzonderlijke zandkorrels bevinden zich dus gedurende de spoeling voortdurend in een op- en neergaande beweging, waarbij ze langs elkaar schuren. Op deze wijze wordt het vuil, dat zich tijdens de voorafgaande filterperiode op en tussen de zandkorrels heeft vastgezet, losgemaakt en blijft het wegens het kleinere s.g. in het water boven het filterbed in zwevende toestand, om ten slotte met het in de afvoergoten afvloeiende spoelwater uit het filter verwijderd te worden. Op deze manier kan het filterbed in korte tijd op afdoende wijze schoongemaakt worden. Door spoeling vorming van lagen van opvolgende fijnheid van het filtermateriaal naar boven in het filterbed. Uit het bovenstaande kan meteen worden afgeleid, dat de fijnere zandkorrels het hoogst worden meegenomen en ook na het spoelen een hogere plaats in het filterbed zullen gevonden hebben dan de grovere korrels. Van deze eigenschap kan gebruik gemaakt worden, indien nieuw of aanvullend filtermateriaal moet worden aangeschaft. Filterzand van een bepaalde korrelgrootte is duur. Men koopt nu echter rivierzand, waarvan b.v. ten minste 80 % voldoet aan de eis, die voor de korrelgrootte in het filterbed noodzakelijk wordt geacht. De overige 20 % liefst in hoofdzaak fijner dan de gewenste korrelgrootte. Door gebruikmaking van bovengenoemde eigenschappen belangrijke besparing op filtermateriaal mogelijk. Dit zand wordt in de filters gebracht en flink op bovenomschreven wijze gespoeld. Het wordt dan goed schoon en na het spoelen blijkt, dat het grove gedeelte der korrels naar onderen is verplaatst en het te fijne boven is komen te liggen. Dit kan dan gemakkelijk verwijderd worden. Dit geeft zeer belangrijke besparingen op de uitgaven voor filtermateriaal. Bepaling van toelaatbare filtersnelheid door middel van proefinstallaties. Het is van groot belang bij het ontwerpen van voorfilters de maximale toelaatbare filtersnelheid te bepalen. Hoe kleiner de filteroppervlakte behoeft te zijn des te economischer is de aanleg. De filtersnelheid wordt dan echter groter. Het, opvoeren van de filtersnelheid is aan grenzen gebonden door de oplopende weerstand en de kwaliteit van het ruwe water. In het algemeen kan gezegd worden, dat hoge filtersnelheden meer moeilijkheden in het bedrijf geven en het filtraat ongunstig beïnvloeden. Toch zijn er gevallen, waarbij opvoering der filtersnelheid tot een beter filtraat heeft geleid. Dit is in sommige gevallen van moeilijke ontmanganing en ontijzering. Dit alles dient in proefinstallaties met het ruwe water ter plaatse te worden onderzocht. Om U een indruk te geven van wat met een proeffilterinstallatie onderzocht kan worden en welke resultaten daarmee voor de praktijk kunnen worden bereikt, zal ik U een beschrijving geven van een proeffilterinstallatie, die door de ,,L.D.M." (Leidse Duinwater Maatschappij) voor verbetering en vergroting van de capaciteit van haar nafilters is toegepast. Tevens kan ik U dan gegevens verschaffen van de naar aanleiding daarvan in de praktijk toegepaste constructies en de bedrijfsresultaten. Om U een inzicht te geven van de beweegredenen, waarom het gestelde probleem onderzocht werd, diene het volgende. Bezwaren van open langzame zandfilters. Langzame zandfilters zijn, zoals ik reeds eerder zei, reeds lange tijd bij de waterzuivering in het algemeen in gebruik en met succes. Toch hadden deze open zandfilters nadelen. Het zou mij te ver voeren met U de voor- en nadelen van de open langzame zandfilters uitvoerig te behandelen. Ik zal volstaan met de nadelen er van puntsgewijze op te noemen, ongeveer zoals Ir J. Kooymans deze in ,,Watern van 9 Januari 1942 heeft vermeld: 1. Vorming van organisch materiaal, dat door flappen of door filterschoonmaak moet worden verwijderd. 2. Vorming, zowel door de levende als door de afgestorven wierenvegetatie, van organische stoffen, die aan het te filtreren water worden afgegeven, zodat de taak der filters wordt verzwaard. Dit dient zó te worden opgevat, dat na enige tijd een dergelijke filteroppervlak slechts gedeeltelijk volledig werkt. Plaatselijk treedt dus oncontroleerbare verhoogde snelheid op. 3. Verhoging van het bacteriëngehalte van het te filtreren water, bij tijden ook van het gefiltreerde water. 4. Een zeer wisselend zuurstofgehalte door productie op de daguren en verbruik gedurende de nachturen, waardoor tijdelijk anaerobe toestanden in het filter kunnen ontstaan met alle gevolgen daarvan voor het filtraat. 5. Ophoping van afgestorven plantenmateriaal, waardoor plaatselijk constant anaerobe werking in het filter kan voorkomen. 6. Snelle, soms zeer plotselinge verstopping der filters door diatomeeën, groenwieren, kokertjes van muggenlarven en kalkafzetting. 7. Het passeren der filters door eencellige wieren, waardoor het filtraat kan worden gekleurd. Dit kwam vroeger bij de L.D.M. inderdaad voor. 8. De mogelijkheid tot massale groei van muggenlarven en het voorkomen van grote wolken muggen in de nabijheid der filters. 9. De mogelijkheid tot besmetting van het bovenwater door excrementen van vogels of door inwaaiend vuil. 10. Massale groei van watervlooien of andere dieren, die het zuurstofgehalte van het bovenwater kunnen beïnvloeden en er althans een onaesthetisch uiterlijk aan kunnen verlenen. 11. Het beïnvloeden van de temperatuur van het water, waarvan zowel des zomers als des winters last ondervonden kan worden. Enige dezer punten betekenen een grote hoeveelheid arbeid in de vorm van dagelijkse verzorging en pzriodieke schoonmaak der filters. Verwachtingen van overdekte laiigzame zandfilters. Verwacht werd, dat overdekte filters deze naclelen niet zouden hebben. De bouw van overdekte filters is wel duurder dan die van open filters, maar daar tegenover staat, dat de - - - capaciteit van ovërdezte .langzame zandfilters belangrijk groter is dan die van open filters. Daardoor worden de bouwvoor overdekte langzame kosten per gefiltreerde m-ater nafilters toch belangrijk lager. Daarnaast is een belangrijke besparing op de exploitatie van de overdekte filters te verwachten (er behoeft geen flap gevist en de filters moeten minder worden schoongemaakt). Men is bij het filterproces niet meer afhankelijk van het weer, zodat men het filterbedrijf meer in de hand heeft. Herhaalde malen moest ik constateren, dat het voorfiltraat bij de L.D.M. beter was dan het nafiltraat, vooral als er veel z.g. ,,groen9)op de nafilters ontstond. Het gestelde probleem. Het gestelde probleem, door een proefinstallatie te. onderzoeken, was nu: 1. Wat is de invloed van het overdekken van langzame zandfilters op de biologische reiniging in het filterbed en wat is daarvan de invloed op de kwaliteit van het afgeleverde water? Blijft er eventueel assimileerbare organische stof in het water? 2. Welke filtersnelheid kan zonder bezwaar worden toegepast? Beschrijving proefinstallatie. Om dit probleem op te lossen is eensoverdekt proeffilter opgesteld met een filteroppervlak van 4 m2 en gedurende ruim één jaar in bedrijf gehouden. Het filterbed was een nauwkeurige nabootsing van dat der bestaande open nafilters. Het te filtreren water werd van de bestaande voorfilters betrokken, waarin het ruwe duinwater wordt voorgereinigd, alvorens het naar de nafilters wordt gevoerd; dat was dus hetzelfde voorfiltraat als dat wat naar de open nafilters werd gevoerd. De overdekking bestond uit een houten gebouwtje met goede ventilatie, doch zonder lichtopeningen. Het nafiltraat van bedoeld filter werd enige malen per week bacteriologisch en chemisch onderzocht. Resultaten van verschillende filtersnelheden. . De eerste 240 dagen is gefiltreerd met een snelheid vin rond 1 m per uur. Zelfs gedurende deze zware belasting bleef het nafiltraat van goede bacteriologische en chemische kwaliteit en was de looptijd van het proeffilter langer dan die van de open nafilters, welke een belangrijk lagere filtersnelheid hebben (10 tot 15 cm per uur). Daarna is de filtersnelheid teruggebracht tot 50 cm per uur. De looptijden van het proeffilter waren belangrijk langer dan die van de open nafilters, welke terzelfder tijd in dienst waren (met een snelheid van 10 tot 15 cm per uur). Het nafiltraat van net proeffilter was steeds van goede kwaliteit, terwijl in dezelfde periode in het filtraat van sommige open nafilters enkele malen een hoog kiemgetal voorkwam, in verband waarmede die filters schoongemaakt moesten worden. De filterresultaten, met het proeffilter bereikt, toonden aan, dat de filtersnelheid van overdekte nafilters belangrijk hoger kan worden gesteld dan die van open nafilters, terwijl de kwaliteit van het nafiltraat bovendien regelmatiger wordt wat samenstelling en temperatuur betreft. De bacteriën worden door overdekte langzame nafilters tegengehouden, ook in die gevallen dat open nafilters dit in onvoldoende mate deden. Resultaat van chemisch en bacteriologisch onderzoek. Nauwkeurige onderzoekingen hebben aangetoond, dat de biologische werlung van overdekte langzame filters blijft bestaan, doordat de niet gekleurde protozoën de taak van het opruimen van bacteriën geheel op zich nemen. De mechanische filterwerking blijft tevens een belangrijke factor. Voor een en ander verwijs ik naar de verhandelingen van de hand van Dr L. H. Louwe Kooyrnans in ,,Water2'van 22 Augustus 1941 en van A. van der Werff in ,,Water" van 19 September 1941. De ervaring met het overdekte proeffilter was dus in alle opzichten gunstig. Het bleek, dat de nadelen van de open filters, zoals die reeds werden opgesomd, door overdekking van de nafilters practisch geheel kunnen worden ondervangen. Daarom werd besloten één der nafilters van de L.D.M. te overdekken en wel door middel van een betonconstructie, om op die wijze de capaciteit van de nafilterinstallatie te vergroten, hetgeen dringend noodzakelijk was. (Afb. 1). Toepassing in de praktijk. Beschrijving van de constructie van de overdekking van filter IV. Dit filter I V heeft een filteroppervlak van 2000 m2 en een DOORSN€D€M OVER NhrILTER m. GEGOLF DE ETCRNITPL* Afb. 1 bodem van gewapend-beton, die sterk genoeg was om de plaatselijke belasting te kunnen dragen van de kolommen, welke de dakconstructie moesten ondersteunen. Het dak wordt gevormd door een plaat van gewapend-beton, afgedekt met een laag sintelbeton voor isolatie. In het midden is een ventilatiekap aangebracht met ventilatie-openingen, die geen licht doorlaten. D.eze ventilatiekap doet tevens dienst als expansievoeg. Andere expansievoegen zijn loodrecht daarop aangebracht. De kolommen van trilbeton waren tevoren op de fabriek klaargemaakt en werden op kolomvoeten op de muurtjes van de afvoerkanalen, die zich op de filterbodem bevinden, geplaatst, waardoor het nafiltraat onder de kolomvoeten kan doorstromen. De kolommen gaan dus door het filterbed heen, wat geen bezwaren heeft opgeleverd. Het dak heeft een flauwe helling en steekt 60 cm over. Het bevindt zich I+ 1,80 m boven het filterbed. De zijwanden worden gevormd door gemetselde spouwmuren, waarin een groot aantal rechthoekige openingen zijn gespaard, welke normaal met houten luiken zijn afgesloten. Deze luiken kunnen naar boven opendraaien en aan het overstek van het dak worden opgehangen. Op deze wijze kan gedurende het schoonmaken van het filteroppervlak voldoende lucht en licht de overdekking binnentreden. Door een tussenmuur is het filter in twee delen gesplitst, die elk een afzonderlijke aan- en afvoer hebben. Extra zware belasting van filter IV gedurende een half jaar. Om na te gaan, welke filtersnelheden met een dergelijke overdekte nafilter bereikt konden worden, zonder dat de kwaliteit van het nafiltraat daardoor werd verminderd, is filter IV, nadat de overdekking geheel gereed was en het filterbed weer voldoende was ingewerkt, gedurende een winter-halfjaar als enig nafilter in bedrijf geweest. De filter-snelheden waren dan ook vrij groot, enkele malen zelfs tot 50 cm per uur toe (bij schoonmaken van een helft). Gemiddeld lag de snelheid tussen de 30 en 40 cm per uur. De kwaliteit van het afgeleverd nafiltraat werd natuurlijk zeer scherp nagegaan. Gedurende die tijd is steeds water van goede kwaliteit afgeleverd, zelfs was het gehalte aan organische stof geringer dan bij open filters normaal was. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan het feit, dat het ruwe water toen bijzonder goed was. Bedrijfsresultaten. Daarna is als maximale filtersnelheid 40 cm per uur toegelaten. Dit blijft echter uitzondering. In de regel beweegt de filtersnelheid zich tussen 25 en 30 cm per uur, dus het dubbele van die, welke bij de open nafilters wordt toegepast. Op deze wijze zijn nu 2 nafilters verkregen, die elk een capaciteit hebben van het vroegere open nafilter IV. Het overdekken van filter I V bleek al spoedig een succes. De bedrijfszekerheid en de kwaliteit van het afgeleverde water werden gunstig DOORSNEDE OVER WAND NAt=ILTlCR m. Afb. 2 beïnvloed. Gedurende de strenge winter 1938-'39 bleek, dat filter I V in het geheel geen hinder van de vorst ondervond en dat zonodig schoonmaken van telkens één filterhelft gedurende strenge vorst mogelijk zou zijn geweest. Daarom werd in het begin van 1939 besloten ook filter I11 te overdekken (afb. 2). Een technische moeilijkheid daarbij was, dat de constructie van dit en de overige nafilters der L.D.M.nog van het vroeger gebruikelijke type is; zij hebben n.l. een dunne bodem van metselwerk, waarop kolommen met enige belasting niet zonder kans op scheuren zijn aan te brengen. Provisorische overdekking van filter 111. Bij wijze aan proef is filter I11 toen afgedekt door golfplaten van asbestcement. De ondersteuning hiervan werd gevormd door een constructie van balken en rondhouten stempels; deze laatste staan op planken, die op het filterbed liggen. Bij slagen van de proef zouden de stempels en planken worden vervangen door een lichte constructie van schokbeton. Opgemerkt dient te worden, dat, in afwijking met de constructie toegepast bij filter IV, hier het regenwater tussen de overlappingen der eternit-golfplaten op het filter komt, wat in de praktijk geen enkel bezwaar heeft gegeven. Bedrijfsresultaten van de overdekking van filter 111. Ook deze overdekking heeft in de praktijk goed voldaan, al is zij niet zo solide en isolerend als de overdekking van filter IV. Het is bv. voorgekomen, dat enige asbestcementplaten zijn bezweken onder een overmatige, zware, sneeuwbelasting. De gebroken platen konden echter vrijwel direct door andere worden vervangen, waardoor bevriezen van het bovenwater en bedrijfsstagnatie werden voorkomen. Ook zou het schoonmaken van het filteroppervlak van filter I11 tijdens strenge vorst met meer moeilijkheden gepaard gaan, dan bij filter IV onder dezelfde omstandigheden. Het is echter gebleken, dat filter I11 bij strenge vorst normaal in bedrijf kon blijven, zonder dat bijzondere maatregelen nodig waren; bevriezen van het bovenwater kwam niet voor. In de praktijk heeft de overdekking van beide nafilters zeer goed voldaan. Houten ondersteuningen vervangen door trilbetonconstructie. De houten ondersteuning van d2 afdekking met golfplaten van filter I11 was tijdens de oorlog geheel verteerd en is daarom n a de oorlog zo spoedig mogelijk vervangen door een eenvoudige constructie, samengesteld uit van te voren gereedgemaakte delen van schok- of trilbeton, welke constructie rust in een bovenlaag van het filterbed. Het spreekt vanzelf, dat hiervoor geen zware en stijve constructie mag worden toegepast. De afdekking is daarom van asbestcement golfplaten gebleven. Deze wijze van afdekking is goedkoop en is in de praktijk geheel voldoende gebleken, zelfs is op filter I11 gedu- rende de strenge winters van '40, '41 en '42 geen hinder ondervonden van bevriezen van het bovenwater. De schuine wanden van de open nafilters zijn in deze strenge winters ernstig stuk gevroren, terwijl aan het overdekte nafilter niet de minste schade werd toegebracht. Praktijkvergelijking van open en overdekte nafilters. Gedurende de jaren 1938-1947 waren in het filterbedrijf van de L.D.M. dus 2 overdekte en 2 open nafilters naast elkaar in bedrijf. Deze filters kregen natuurlijk hetzelfde voorfiltraat. In die periode was: de gemiddelde looptijd van de open filters 27.4 dg. of 66 m? p/m2; de gemiddelde looptijd van de overdekte filters 50.3 dg. of 266 m3 p/m2, omdat de open filters werkten met een gemiddelde snelheid van 10 cm/uur en de overdekte filters met een gemiddelde snelheid van 22 cm/uur ('s nachts minder snelheid). Ook het onderhoud der overdekte filters was, doordat er niet geflapt werd, belangrijk minder. ,. Ook overige nafilters der LDM overdekt als filter 111. Kostenvergelijking van uitbreiding der nafilters en overdekking. Voordelige exploitatie. De gunstige resultaten van deze proefneming hadden tot gevolg, dat besloten werd ook de 2 laatste open filters van de installatie der L.D.M. op dezelfde wijze als filter 111, dus door middel van golfplaten, te overdekken. Dit werk kwam eind '47 klaar. Het zuiveringsbedrijf is daardoor belangrijk in capaciteit toegenomen. Een uitbreiding der nafilterinstallatie zou met het oog op het tegenwoordige, zeer verhoogde, te leveren kwantum water, zonder deze afdekking nu zeer urgent zijn en de kosten daarvan zouden in de millioenen lopen, terwijl er thans nog een ruime nafiltercapaciteit over is. De kosten van alle filterafdekking tezamen hebben f 80.000 bedragen. Daarnaast staat nog de belangrijk voordeliger exploitatie (75 % voordeliger). Samenvatting van de bedrijfsresultaten. De resultaten van de proefinstallatie en de ervaringen, die, getoetst aan de praktijk, met overdekte nafilters voor duin- water zijn opgedaan, geven aanleiding de volgende conclusies te trekken: 1. dat het overdekken van langzame nafilters op eenvoudige en weinig kostbare wijze kan geschieden; 2. dat daardoor bereikt wordt, dat de toelaatbare filtersnelheid zonder bezwaar verdubbeld kan worden (dit is een zeer groot finantiëel belang) ; 3. dat het nafiltraat gelijkmatiger en beter wordt, wat betreft temperatuur, minder organische stof, gelijkmatiger zuurstofgehalte; 4. dat de exploitatie van overdekte nafilters belangrijk economischer en ook hygiënischer is dan van niet overdekte nafilters (niet flappen, minder schoonmaken, geen vuil van buitenaf in het bovenwater en daarin dus ook geen groei en vorming van organische stof, welke het nafiltraat ongunstig kan beïnvloeden). Ook het niet bevriezen van het bovenwater der overdekte nafilters is een zeer belangrijk voordeel, zowel uit een oogpunt van bedrijfszekerheid als van arbeidsbesparing; 5. van een toeneming van assimileerbare organische stof is niets gebleken (afb. 3). Het zuurstofgehalte neemt in het buizennet praktisch niet af en het verzadigingspercentage is op het eind van het buizennet nooit minder danruim 60; m 6 voor de bedrijfszekerheid is het van belang, dat het toenemen van de weerstand bij overdekte nafilters steeds langzaam geschiedt, in tegenstelling tot hetgeen soms bij open nafilters gebeurt; het tijdstip, waarop een overdekt nafilter schoongemaakt moet worden, kan steeds lang genoeg tevoren worden vastgesteld, om daarvoor de nodige maatregelen te kunnen nemen. Dit laatste is bij open nafilters dikwijls niet het geval. Ook komt het bij overdekte nafilters niet voor, dat ze buiten bedrijf moeten worden gesteld wegens een te groot kiemgetal in het nafiltraat. Bij open nafilters komt dit herhaaldelijk voor. Generalisering van de getrokken conclusies is niet toelaatbaar. Met nadruk wijs ik er op, dat de hier getrokken conclusies niet zonder meer gegeneraliseerd mogen worden voor andere l VERBRUIK K M n 0 4 IN RElM WATER. AAN HET EINDE VAN HET AUIZEMNET. IN M&. watersoorten dan duinwater. Zoals ik reeds eerder betoogde dient voor elke andere watersoort dit proefondervindelijk te worden onderzocht. Onvoldoende werking vaii de voorfilterinstallaties der L.D.M. Uit de korte gemiddelde looptijd van de nafilters van de L.D.M. is af te leiden, dat de voorfilterinstallatie het dikwijls zeer met organische stof vermengde ruwe water, dat aan de open kanalen wordt onttrokken, niet voldoende vóórzuivert. De voorfilterinstallatie der L.D.M. bestaat uit 3 snelfilters van het systeeni ,,Paterson9'en één volgens eigen systeem (afb. 4 t.m. 8). PLATTEGROND Afb. 5 a Voorfilter nr 3 in het voorfiltergebouw t e Katwijk a.d. Rijn. gewij;igd volgens systeem ,,Paterson" Afb. 6 Schoonmaak voorfiker vóór toepassing systeem ,,PafersonU Afb. 7 Spoelen volgens systeem .,Paferson" DOORSflEDE OVER kANVOCRRU15 €€N G€D€€LT€ RUW -WATER VAN VOOR~ILTERISAKI. 5PROFlE I K A l M A A R ZOO. ? I I Afb. 8 Toepassing eigen sy:teem Het voorfiltraat bevatte vooral in het voor- en najaar te veel organische stof en daarnaast door enig humus-zuurgehalte ook nog enig ijzer. Dit alles werd wel door de nafilters tegengeliouden, maar dat vergde schoonmaakbeurten. Pogingen ter verbetering. Teneinde de weg te zoeken om hierin verbetering te brengeil werd eerst getracht dit te bereiken door de voorfilters langzamer te laten lopen. Dit hielp practisch niet. 2 voorfilters in serie geschakeld. Door het mindere watergebruik gedurende de oorlog konden 2 voorfilters in serie geschakeld worden. Het op deze wijze dubbel vóórgefiltreerde water werd op het overdekte nafilter 111gebracht. Deze nafilter kreeg geen ander voorfiltraat toegevoegd. Deze proef heeft gelopen van April 1942-Mei 1943. In die tijd was het ruwe water zeer slecht. Het resultaat valt direct op, als we de gemiddelde looptijden van alle nafilters in deze periode bezien, n.l.: het open filter I gem. looptijd 5 dagen het open filter I1 gem. looptijd 4,5 dag het overdekte filter I11 gem. looptijd 40 dagen het overdekte filter IV gem. looptijd 13 dagen Hieruit blijkt duidelijk, dat vooral in perioden van z.g. ,,dik' water dubbel voorfiltreren de looptijd van de nafilters belang rijk verlengt. Het kwam ons voor, dat nafilter 111 belangrijk meer water zou kunnen verwerken dan door de 2 in serie geschakelde voorfilters kan worden geleverd. Daarom is een proeffilterinstallatie opgesteld om na te gaan, op welke manier de voorfilter. installatie der L.D.M. verbeterd en vergroot kan worden. Bijgaande afbeelding geeft de proefinstallatie weer, zoals die nu nog aanwezig is (afb. 9). Beschrijving van de proefinstallatie. Een gedeelte van het normale voorfiltraat wordt door een proefvoorfilter geleid (afb. 10) en daarna door een proefnafilter (overdekt). Het eerste (normale) voorfiltraat wordt, voordat het op het 2e (proef) voorfilter komt, door een bezinkbak geleid, om nawerking van de ontijzering of bezinking te bevorderen, desnoods door bijmenging van chemicaliën. Dit laatste is tot nu toe niet geschied. De bezinkbak heeft tot dusver geen direct aanwijsbare voordelen aangetoond. Het is gebleken, dat het 2 x voorgefiltreerde water in de meeste gevallen reeds kiemvrij was. Het nagefiltreerde water is in alle gevallen praktisch kiemvrij. Het proefnafilter loopt met een constante snelheid van 30 cm per uur dag en nacht. Er passeert dus belangrijk meer water per eenheid van oppervlak dan door een normaal in bedrijf zijnd nafilter, zonder dat dit bezwaren geeft. Ook wordt de looptijd van het proefnafilter ongunstig beïn- SCHEMA OPSTELLING PROEF-INSTDiLLATlL. VERTICALE DOORSNIZPt. - I s. . - 4 Afb. 9 vloed door het stopzetten van de proefinstallatie telkens als nafilter I11 wordt schoongemaakt, want het water uit de proef. installatie loopt weer op filter 111. Toch waren de looptijden van het proefnafilter met 2 x voorgefiltreerd water zeer gunstig, n.l. een gemiddelde looptijd van 128 dagen. Reinwaterproductie per looptijd van de proefnafilter per m2 is 920 m?. De totale reinwaterproductie per gemiddelde looptijd per m2 was dus 920 m3, terwijl het nafiltraat zeker niet minder goed van kwaliteit was dan van de andere nafilters. .- DETAILS - PROEF-VOORFl LTER. T .-\ OOST. VERTICALE RIVIER ZANG! DOORSNEDE. Afb. 10 De overdekte filters, die in een zelfde tijd 1 x voorgefiltreerd water verwerkten, hadden een gemiddelde looptijd van rond 50 dagen en een reinwaterproductie per looptijd per m2 van 266 m3. Het merkwaardige is, dat 1 x langzaam voorfiltreren, d.w.z. 1 x voorfiltreren in dezelfde tijd als bij de proef voor 2 x voorfiltreren wordt genomen, geen kwaliteitsverbetering van betekenis te zien gaf. Verwijzing naar coagulatieproef, die nu in bedrijf is. De zeer gunstige resultaten, die met bovengenoemde proef- filterinstallatie werden bereikt, gaven aanleiding om plannen te maken voor het bouwen van een 2e voorfilterinstallatie, die in serie met de bestaande voorfilters zou kunnen werken. De oorlog maakte uitvoering van deze plannen onmogelijk. Na de oorlog hebben deze plannen het bezwaar, dat ze zeer grote hoeveelheden materiaal vergen, alsmede een grote kapitaalinvestering. Daarom is thans een proefinstallatie in bedrijf om na te gaan, of door coagulatie van het ruwe water de bestaande voorfilterinstallatie niet zodanig ontlast zou kunnen worden, dat de bouw van een 2e voorfilterinstallatie daardoor nog lange tijd kan worden uitgesteld. Het laat zich aanzien, dat zonder toevoeging van ckiemicaliën dit mogelijk zal zijn. Het door de beluchting vrijkomende ijzer doet dan dienst als vlokvormer. De beluchting van het ruwe water ten behoeve van de ontijzering, zal dan niet meer boven de voorfilters plaats hebben, maar boven een betonplaat, waar het water in een goot wordt opgevangen, waarna het door het coagulatie-systeem wordt geleid en dan, ontdaan van het,,meeste ijzer en organische stof, op het voorfilter worden gebracht. Het is nu nog niet mogelijk daarvan resultaten mede te delen. INHOUD Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . blz. 3 Filtratie als onderdeel der waterzuivering door Prof. W. F. J. M. Krul . . . . . . . . . . . . ,, Het wezen der biologische filtratie door Ir K. W. H. Leeflang . . . . . . . . . . . . . . . ,, '14 Het wezen der coagulatie door Dr G. P. H. van Heusden . . . . . . . . . . . . . . . ,, 35 Recente proefnemingen inzake de zuivering van oppervlaktewater door Dr T. Folpmers . . . . . , , 5 53 Het filtratieproces bij de ontijzering en ontmanganing van drinkwater door Dr L. H. Louwe Kooymans ,, 75 Ervaringen op het gebied van constructie en exploitatie van filters door Dr Ir P. C. Lindenbergh . . ,, 91
© Copyright 2024 ExpyDoc