H-index, de kijkcijfers van de wetenschap - NIOO-KNAW

Publiceren: zeven wegen naar academische roem
H-index, de kijkcijfers van de wetenschap
Jorge Hirsch
Als er geen psycholoog in opspraak
is wegens verzonnen artikelen, is
er wel een econoom die beticht
wordt van plagiaat. Waarom ligt dat
publiceren toch zo gevoelig?
IANTHE SAHADAT
Newton legde met zijn Principia
Mathematica in 1687 de grondslag
voor de moderne natuurkunde.
Maar zou hij anno 2014 tegenover
een benoemingscommissie hebben
gestaan om een hoogleraarspost te
bemachtigen, dan was hij
uitgelachen - met zijn H-index van
1.
Deze H-index is de nu gebruikelijke
maat voor het aantal gepubliceerde
artikelen van een wetenschapper
en hoe vaak andere onderzoekers
die artikelen citeren. Een
wetenschapper heeft een H-index
van 10 als hij tien
wetenschappelijke artikelen heeft
geschreven die elk minstens tien
keer geciteerd zijn.
Aangezien Newton in 1672 slechts
eenmaal een artikel publiceerde in
een tijdschrift kwam hij niet verder
dan een 1. Zijn levenswerk - een
boek - telt niet mee.
Het is misschien flauw om de
moderne meetmethoden voor
wetenschappelijk excelleren
postuum op een genie van vier
eeuwen geleden te plakken, maar
het illustreert wel dat er een en
ander veranderd is.
© de Volkskrant
Wetenschap kost geld en geld is
schaars. Daarom willen we graag
dat het bij de beste
wetenschappers terechtkomt. Om
objectief te kunnen beoordelen wie
dat zijn, bestaan diverse methoden.
De veel gebruikte H-index is
vernoemd naar bedenker en
Argentijns natuurkundige Jorge
Hirsch.
Wouters en zijn collega's zijn geen
fans van de H-index, maar ze
bestuderen hem wel. 'Hoe
zichtbaarder je bent, hoe meer je
gelezen zult worden - daarom zie je
wetenschappers lustig twitteren of
bloggen.' Wouters kent zijn eigen
H-index niet uit zijn hoofd. 'Ik heb
een nogal grillige carrière, dus het
zal wel tegenvallen.'
De index van Hirsch bestaat pas
sinds 2005, maar geldt als
behoorlijk betrouwbaar en vooral
als snel en gemakkelijk vast te
stellen en uit te leggen. De H-index
is de laatste jaren een steeds
grotere rol gaan spelen als indicatie
voor wetenschappelijke status.
Wetenschappers melden hun Hindex op hun cv,
subsidieverstrekkers vragen
ernaar, sollicitanten worden erop
afgerekend.
Andere voorbeelden van het genre:
hoogleraren die hun promovendi
vragen hen te citeren. Referenten
van tijdschriftartikelen die vóór de
publicatie adviseren naar hun
artikelen te verwijzen. Het gebeurt
allemaal.
Om hoger te scoren had Newton
zijn onderzoek ten eerste nooit in
boeken moeten publiceren, maar in
losse artikelen. Hij had
veelschrijvende junioronderzoekers
in dienst moeten hebben en hij had
internationaal op zoek moeten
gaan naar bondgenoten voor coproducties. Maar wat had hij nog
meer moeten doen?
Hier zijn zeven manieren om
topscorer te worden.
1. De noem jij mij, dan noem ik jouprof
In het meest extreme geval kan er
sprake zijn van een citatiekartel,
zegt Paul Wouters, directeur van
het CWTS, het Leidse
onderzoeksinstituut dat data
analyseert over publicaties en
citaties. 'We hebben het nooit echt
kunnen bewijzen, maar er bestaan
sterke vermoedens tegen een
groep Turkse en Chinese
wetenschappers die nogal gretig
gebruik maken van het noem jij mij,
dan noem ik jou-principe.'
zaterdag 18 januari 2014
2. De senior-prof
De eenvoudigste manier om de
index te zien stijgen, is de tijd laten
verstrijken. Gepensioneerde
hoogleraren of voormalig
wetenschappers: ze doen er niets
meer voor en toch stijgt hun Hindex. Sommigen noemen de Hindex grappend age-index, het
klinkt tenslotte vrijwel hetzelfde als
je de H op zijn Engels uitspreekt.
Een bekend voorbeeld is Ronald
Plasterk, die zich al in 2007 volledig
terugtrok uit de wetenschap, maar
zijn H-index in die tijd met bijna 30
punten zag stijgen tot 80.
Voor Paul Wouters van het CWTS
is dit nog een reden om niet
gecharmeerd te zijn van de Hindex. 'Mensen blijven naar je
verwijzen, ook als je niets meer
doet. Dat zou op z'n minst moeten
worden meegerekend.'
3. De hak alles in stukjes-prof
Hoe meer je je
onderzoeksresultaten in losse
artikelen weet te verkopen, hoe
beter. Schrijf geen lange artikelen
en zeker geen boeken. 'We hebben
het bij ons lab over de minimal
publishable unit', zegt president
Hans Clevers van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van
Pagina 7 (1)
Wetenschappen. 'Als je drie in
plaats van één keer kunt publiceren
zonder de inhoud tekort te doen,
doet iedereen dat.'
Deze methode is ook wel bekend
als de salami-tactiek. Volgens
Clevers is de methode zeer
gangbaar, zeker bij klinisch
onderzoek. 'Daar zie je ook dat het
publicatievolume hoog is.'
Maar ter relativering: bij een
sollicitatie kijkt Clevers eerder naar
de vijf beste artikelen dan naar de
H-index. Clevers gebruikt de index
naar eigen zeggen vooral als hij in
een jury zit met internationale
collega's of als iemand met hem wil
samenwerken. 'Maar ik kijk vooral
wat de meest geciteerde artikelen
zijn, de H-index is secundair.'
Het nadeel van de
publicatieboulimia is evident. Want
zoals kritisch wetenschapper Frank
Miedema in november op een
debat bij de KNAW zei: 'Iedereen
schrijft alleen maar, niemand leest
nog.' Immunoloog Miedema is
decaan van het UMC Utrecht en
zette met een aantal andere
wetenschappers de beweging
Science in Transition op. Het is een
aanklacht tegen de perverse
prikkels in de wetenschap, zoals de
extreme publicatiedrift of de
financiële stimulans om een matige
of slechte promotie toch goed te
keuren.
directeur van de databank waarvan
materiaal wordt gebruikt.
Daarom introduceerde het tweetal
de P-index, waarbij de P staat voor
profit (zij wilden eigenlijk het woord
parasiet, maar daarmee ging het
tijdschrift niet akkoord). De P-index
staat voor de mate waarin iemand
profiteert van andermans werk. Ze
lieten de nieuwe rekenmethode los
op de bestaande H-index voor een
aantal collega-wetenschappers en
er deden zich aardverschuivingen
voor: één onderzoeker daalde maar
liefst 61 plaatsen op de ranglijst.
5. De co-prof
Soms hoef je alleen over de
afdeling te lopen of een alinea te
schrijven - meeschrijven levert altijd
iets op. Ook als je niet veel van het
onderwerp weet: nooit weigeren.
Meeliften op het succes van
anderen; topwetenschappers doen
het regelmatig en hun aanzien en
erkenning stijgt erdoor, ook al is
hun bijdrage lang niet altijd even
substantieel. Voor de H-index
maakt het niet uit of je eerste,
tweede of laatste auteur bent van
een artikel.
Vooral in de medische en
biomedische hoek komt dit genre
veel voor. Daar heb je de
labdirecteuren en afdelingshoofden
die overal hun naam bijzetten.
Extreme voorbeelden zijn onder
meer een publicatie over het
zebravissengenoom, vorig jaar in
Nature, met meer dan honderd
auteurs. Of de auteurslijst bij het
artikel over het higgsdeeltje in
Science, het jaar ervoor: die
bestond uit twintig pagina's - bijna
vier keer zoveel als het artikel zelf.
Hoewel iedereen weet dat deze
mensen heus niet allemaal bij het
onderzoek betrokken zijn geweest,
werkt het toch door in hun H-index.
De Leidse medische promovendi
Ahmad Aziz en Maarten Rozing
schreven vorig jaar een artikel over
deze methode in het tijdschrift
PLoS ONE. Ook zij ontdekten vaak
dat een onderzoek was uitgevoerd
door vier of vijf mensen, maar dat
bij de definitieve publicatie al snel
vijfentwintig namen stonden. Van
de professor, de promovendus die
niet zo lekker bezig is maar ook
een publicatie verdient tot de
Het is sterk afhankelijk van het
vakgebied, zegt Wouters van het
CWTS. Bij instituten zoals
deeltjesinstituut CERN staan er zo
honderden namen bij een verhaal.
In de biomedische hoek is veel
citatieverkeer, in de wiskunde en
filosofie bijvoorbeeld niet. Ook is er
maar een klein aantal artikelen dat
heel veel wordt geciteerd. De
meeste artikelen worden maar
weinig geciteerd, maar de H-index
4. De plak je naam erop-prof
© de Volkskrant
zaterdag 18 januari 2014
is daarvoor niet gevoelig. Misschien
is dat wel het grootste bezwaar: het
is een productiviteitsmaat. Als je
weinig schrijft blijft je cijfer sowieso
lager.'
Steeds vaker zijn er daarom
kritische geluiden over de index
van Hirsch. Kwantiteit mag kwaliteit
tenslotte niet overschaduwen,
daarover is iedereen het eens.
Moet je niet kijken hoe invloedrijk
iemand in zijn of haar vakgebied is
via een complexere weging, zoals
ze bij het CWTS bepleiten? Of
misschien moeten we
wetenschappers wel op rantsoen
zetten, zoals de Utrechtse
communicatiewetenschapper
Daniel Jansen in de Volkskrant
opperde.
Maar tot die tijd is het niet
ongebruikelijk om nog voor het
ontbijt even te kijken hoe je H-index
ervoor staat, en natuurlijk die van je
directe concurrenten.
6. De zoals ik al eerder schreef-prof
Zelfcitatie is een beproefde
methode om de citatiegraad op te
schroeven. Maar naar jezelf
verwijzen is iets waar je je niet te
veel schuldig aan moet maken,
volgens KNAW-president Hans
Clevers. En als je naar iemand
moet luisteren voor H-index
adviezen is het kankeronderzoeker
Clevers wel, met zijn index van
100.
Een betere manier om je
citatiescore op te schroeven dan
zelfcitatie is volgens Clevers om elk
jaar minstens een keer een review
(een vergelijkend overzichtswerk
van bestaand onderzoek) te
schrijven. 'Ik heb er een paar
geschreven over stamcellen in de
darmen. Je citeert al snel 100 tot
200 namen en probeert te
voorkomen dat je daar zelf te veel
tussen zit, anders word je
weggehoond door vakgenoten.'
Omdat er veel onderzoek in
samenkomt, wordt naar een review
eindeloos veel verwezen, bedoelt
Clevers. Het is een soort
citatieclusterbom, zogezegd. Wel
Pagina 7 (2)
moet je ook het reviews schrijven
met mate betrachten. 'Als ik het te
veel doe gaan mensen zeggen:
Clevers, heb jij dat nou nodig?'
7. De spektakel-prof
Hoe hoger de 'impactfactor' van
een tijdschrift, hoe vaker de
artikelen in andere tijdschriften
worden geciteerd. Wie een keer in
Nature of Science publiceert, lepelt
veel meer citaties binnen dan dertig
artikelen in een minder bekend
tijdschrift. Maar om in deze bladen
te verschijnen, moet je onderzoek
niet te degelijk en fundamenteel
zijn. Het zijn ook maar tijdschriften
die moeten verkopen: sexy en
spectaculair, dat is wat ze willen.
'Bij mijn lab zetten we in op solide
onderzoek, daar leven we van',
zegt kankeronderzoeker Clevers,
'en we hebben de meer
avontuurlijke projecten: de
longshots, die mogelijk in Nature of
Science kunnen belanden. Ik denk
dat de meeste labs op beide
mikken. Maar als je alleen op de
spectaculaire onderzoeken inzet, is
de kans groot dat je failliet gaat.
Het zijn vooral de onverwachte
dingen die kunnen mislukken.'
Clevers benadrukt dat een
publicatie in een toptijdschrift een
parel op het cv is van de jonge
onderzoeker. 'Het werkt als een
multiplicator: ze krijgen eerder
subsidies en maken meer kans bij
sollicitaties.'
JORGE HIRSCH
Bedenker van de H-index is Jorge
Hirsch (1953), een Argentijnse
fysicus die in de VS woont en werkt
als hoogleraar. Jarenlang had hij
grote moeite zijn artikelen geplaatst
te krijgen omdat zijn
onderzoeksgebied - magnetisme
en supergeleiding - te theoretisch
en weinig spectaculair werd
gevonden. Vaak kreeg hij te horen
dat hij nog te weinig in belangrijke
bladen had gestaan.
© de Volkskrant
zaterdag 18 januari 2014
Pagina 7 (3)