Richtlijnantwoorden van het examen van de FFP d.d. 13 juni 2014

Richtlijnantwoorden van het examen van de FFP d.d. 13 juni 2014
Uitdrukkelijk zij vermeld dat het hier gaat om richtlijnantwoorden ten behoeve van de
correctoren. Deze richtlijnantwoorden geven slechts een niet limitatieve opsomming van
elementen zoals deze genoemd kunnen worden door de kandidaat.
1. Geef cijfermatig inzicht in het Consumptief Besteedbaar Inkomen (CBI) van Henk en Karin over
2014. Geef een aanvullende toelichting op de posten van het CBI.
Bepalen netto besteedbaar inkomen in 2014 (in €):
Fiscaal
BOX 1:
Winst uit onderneming
Henk
Startersaftrek
Zelfstandigenaftrek
MKB-winstvrijstelling
Pensioen premie Henk
Salaris Karin
Auto van de zaak
Eigen bijdrage auto van de
zaak
Eigenwoningforfait
Aflossing E.W.S. ABC Bank
Rente E.W.S. ABC Bank
Bijdrage ZVW (5,40% over €
34.073)
Bijdrage ZVW (7,50% over €
51.414)
Subtotaal box 1
Inkomstenbelasting
Correctie aftrek rente
E.W.S. (0,5% over
€ 15.585)
Subtotaal
BOX 2
Ontvangsten dividend
Inkomstenbelasting
Subtotaal
Man
Besteedbaar
Fiscaal
Vrouw
Besteedbaar
nr
1
56.000
(2.123)
(7.280)
(6.524)
(6.000)
56.000
(6.000)
2
3
100.000
12.500
100.000
(1.500)
4.200
(1.500)
(15.585)
4
(1.840)
34.073
5
( 7.331)
(15.585)
48.160
(13.181)
99.615
34.979
6
30.491
0
34.979
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
0
75.584
(45.015)
(78)
0
0
30.491
1
Subtotaal
34.979
BOX 3:
Dividend
effectenportefeuille
Rente obligaties
Huurinkomsten vakantie
woning
Rente schuld ouders Karin
Rente schuld Houtzager
B.V.
Vermogensrendementsheffing
Premies ORV
Algemene heffingskorting
Arbeidskorting
Netto besteedbaar
Consumptieve
Bestedingen
Saldo gezamenlijk vrij
besteedbaar inkomen
7
30.491
1.500
2.000
8
6.000
3
(4.000)
(6.000)
(4.000)
0
0
(200)
1.802
2.097
38.178
(200)
1.366
367
28.024
9 14
(50.000)
10
16.202
Berekening vermogensrendementsheffing box 3 voor 2014 (in €):
Aandelen
Obligaties
Opties
Spaarrekening
Vakantiewoning
Overschot/tekort vrij
besteedbaar inkomen
Totaal bezittingen:
Lening ouders
Lening Houtzager B.V.
Schuldendrempel
Totaal schulden:
120.000
90.000
1.500
50.000
125.000
p.m.
386.500
150.000
200.000
(5.800)
344.200
Vermogen per 1 januari 2014:
Af: vrijstelling heffingsvrij vermogen (21.139 x 2 =)
Grondslag:
€ 42.300
€ 42.278 -/-----------€
22
Heffing = grondslag x 4% x 30%, dus € 22 x 1,2% = € 0
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
2
1.1 Aanvullende toelichting op posten CBI
1. Winst uit onderneming Henk
 Henk is 49 jaar en is op 1 juli 2013 voor zichzelf begonnen.
 Henk valt onder de zogenoemde startersregeling voor de WW.
Deze startersregeling is per 1 januari 2013 gewijzigd.
 Henk krijgt 26 weken (6 maanden) lang 29% minder WWuitkering. Henk hoeft later geen uitkering terug te betalen. In
2014 krijgt Henk geen WW-uitkering meer, gezien zijn behaalde
omzet.
 Niet duidelijk is of Henk ook nog een toeslag kreeg van het
UWV. Een toeslag wordt later verrekend met de inkomsten van
Henk als zelfstandige. Dit doet de Belastingdienst nadat de
inkomsten van Henk als zelfstandige voor de eerste 2 boekjaren
zijn vastgesteld. Het is dus mogelijk dat Henk (een deel van) de
toeslag moet terugbetalen.
 Henk voldoet zowel subjectief als objectief aan de criteria die
voor de Wet IB 2001 worden gesteld aan het zijn van
ondernemer. De onderneming wordt voor zijn rekening en
risico gedreven met het oog op het behalen van winst,
waarvoor hij wordt verbonden voor verbintenissen van de
onderneming.
 Gegeven is dat Henk fulltime voor onderneming werkt en aldus
voldoet aan het urencriterium van tenminste 1225 uur per jaar.
Aangezien dit het enige inkomen van Henk is, zal Henk voldoen
aan het criterium dat de tijd die door hem besteed wordt aan
de onderneming en het verrichten van werkzaamheden
grotendeels besteed worden aan deze onderneming.
 Henk is sinds 1 juli 2013 IB-ondernemer, daarvoor was hij in
loondienst, zodat hij in 2014 in aanmerking komt voor zowel
zelfstandigenaftrek als startersaftrek.
 Gegeven is dat de winst uit onderneming € 56.000 is in 2014.
De MKB-winstvrijstelling is 14% over het bedrag van deze winst
verminderd met de ondernemersaftrek.
 De belastbare winst uit onderneming wordt gevormd door de
winst uit onderneming verminderd met de ondernemersaftrek
en de MKB-winstvrijstelling.
 De vraag is in welke branche de onderneming van Henk
opereert en welke ontwikkelingen (locatie, type activiteiten,
concurrentie) een rol spelen bij de verwachte ontwikkeling van
de resultaten in de toekomst. Henk is hiervan mede afhankelijk,
zowel voor de rente als de mogelijkheid om de lening terug te
betalen.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
3










Fiscaal gezien zijn er voor Henk mogelijkheden om een lijfrente
af te sluiten waarbij de premies aftrekbaar zijn; indien Henk
verder geen pensioen opbouwt.
Henk kan doteren aan de oudedagsreserve of gebruik maken
van de jaarruimteaftrek (uitgaven voor toekomstvoorziening).
Voor berekening jaarruimte komt dotatie in aftrek.
Voor dotatie aan oudedagsreserve kan Henk jaarlijks kiezen.
Wel vindt er een toets plaats van het ondernemingsvermogen
en wordt de pensioenbijdrage gekort op de mogelijke dotatie.
Onduidelijk is ook of Henk dubieuze debiteuren heeft en hoe
hoog de post debiteuren is.
Niet gegeven is of Henk een arbeidsongeschiktheidsverzekering
heeft, gezien de levensfase waarin Henk en Karin, Petra en Erik
zich bevinden, de uitgaven/verplichtingen; is het hebben van
een dergelijke verzekering waarschijnlijk aan te raden.
Gezien de leeftijd van Henk en zijn benodigd inkomen, zal de
premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering hoog zijn.
De omzet van Henk is € 60.000 op jaarbasis. Vraag is hoe stabiel
de omzet is, mogelijk heeft de afname van werkgelegenheid in
de bancaire sector invloed. Vraag is ook hoe verdeling van de
omzet over de opdrachtgevers is. Stel dat Henk 1.500 uur op
jaarbasis (bij 260 werkdagen is dat circa 5,75 uur per dag), dan
is zijn gemiddeld uurtarief € 40 geweest.
Vrijwillige voortzetting pensioen is mogelijk indien binnen een
half jaar Henk daartoe een aanvraag heeft gedaan. Henk kan 10
jaar lang bij het sprake zijn van een winst uit onderneming het
pensioen op vrijwillige basis voortzetten.
Bij een lijfrente wordt extern opgebouwd t.o.v. een
oudedagsreserve. In de laatste situatie blijft bij de ondernemer
het vermogen met de fiscale claim. Als Henk inteert op
ondernemingsvermogen, kan deze toekomstvoorziening
verdampen, maar de fiscale claim blijft.
Het is voor Henk niet interessant om zijn werkzaamheden te
verrichten via Houtzager B.V. Hoogte omzet en aftrekposten als
ondernemer hangen hiermee samen. Ook vanuit
risicoperspectief lijkt een keuze voor de bv niet opportuun.
2. Loondienst Karin
 Karin is 44 jaar en werkt bij de bank. Onduidelijk is hoe lang zij
daar al werkt.
 Haar bruto inkomen is € 100.000 op jaarbasis; onduidelijk is of
dit inclusief eventueel tantièmes/bonus is.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
4







Vraag aldus is of in 2014 Karins inkomen wel op € 100.000 zal
blijven uitkomen gezien de huidige economische crisis.
Vraag is ook of Karins baan niet in gevaar is gezien de
reorganisaties in de financiële wereld; bij ontslag zal ze naar
verwachting een beperkte schadeloosstelling ontvangen en
bovendien bij haar WW zal door het maximum dagloon dan
voor een flinke terugval in inkomen zorgen.
Vraag is ook hoe het inkomen bij arbeidsongeschiktheid voor
Karin geregeld is, als werknemer valt ze onder de WIA;
aangezien het inkomen van Karin hoger is dan maximum
dagloon is de vraag of het WIA-excedent ook verzekerd is.
Karin betaalt een jaarlijkse eigen bijdrage voor de leaseauto van
€ 1.500; dit is in haar geval nadeliger dan geen eigen bijdrage te
betalen, de bijdrage vermindert de bijtelling als deze voor
privégebruik in rekening wordt gebracht, aldus feitelijk voor
48% betaald wordt door de werknemer.
De uitstoot van 200 gram levert een bijtelling op van 25%.
Aangezien er minder leaseauto’s beschikbaar worden gesteld
door werkgevers, is het de vraag tot wanneer het leasecontract
loopt en hoe de leaseregeling er dan uitziet.
Uit de casus blijkt niet of de auto ouder dan 15 jaar is, indien zo
bedraagt de bijtelling 35%. Doorgaans zijn de auto’s onder
contract bij leasemaatschappijen overigens niet ouder dan 5/6
jaar.
3. Eigen woning
 De eigen woning staat op naam van Henk en Karin. De schuld
staat op naam van Henk en Karin, Henk en Karin zijn dus
hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schuld.
 Aangezien zij gehuwd zijn, zijn Henk en Karin fiscaal partner van
elkaar.
 Aldus kunnen gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
fiscaal aan elkaar worden toegerekend. Gezien het inkomen van
Karin in 2014 hoger is dan het inkomen in box 1 van Henk, kan
er fiscaal voordeel behaald worden met toebedeling van de
inkomsten uit eigen woning aan Karin.
 Op basis van het inkomen van € 156.000 per jaar viel de totale
financiering bij verstrekking in 2013 binnen de norm van circa
4,5 bruto jaarinkomen conform de norm gedragscode
hypothecaire financieringen. Mogelijk dat ook rekening is
gehouden met zijn/hun dividendinkomen uit de bv, er zal dan
wel sprake moeten zijn van een stabiele kasstroom uit de bv die
door de bv te financieren is uit haar winst.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
5








Er is sprake van een eigenwoningreserve als de woning nu
verkocht zou worden voor de waarde economisch verkeer.
Deze kan berekend worden op circa € 207.000 rekening
houdend met de aflossing op de lening in 2013 en de
kwalificatie van de bij de bv opgenomen lening.
Voor de lening aan de bank geldt dat deze lening kwalificeert
als een eigenwoningschuld nu deze ten minste annuïtair en in
ten hoogste 360 maanden wordt afgelost vanaf 1 januari 2013.
De lening opgenomen bij Houtzager B.V. is wel gebruikt voor de
eigen woning, maar kwalificeert niet als eigenwoningschuld. Bij
aanvang van de lening moet de contractuele, ten minste
annuïtaire aflossing in ten hoogste 360 maanden namelijk
worden overeengekomen. Mogelijk dat binnen het kalenderjaar
van verstrekking nog ruimte bestaat om de
leningsovereenkomst aan te passen, zodat de lening wel
kwalificeert als eigenwoningschuld.
Wat opvalt is dat de werkelijke waarde hetzelfde is als de WOZwaarde, doorgaans lag de werkelijke waarde hoger dan de
WOZ-waarde, maar het laatste jaar komt het veelvuldig voor
dat huizen lager dan de WOZ-waarde worden verkocht.
De financiering wordt afgelost uitgaande van een annuïteit. De
restanthoofdsom per 1 januari 2014 is ongeveer € 393.000
uitgaande van een annuïteit van € 1.909,66 per maand.
Naarmate de looptijd verstrijkt neemt het
aflossingsbestanddeel toe en het rentebestanddeel af in de
maandlast. De netto maandlasten nemen hierdoor toe.
De betaalde rente aan de bv kan wel als dividend worden
uitgekeerd na vennootschapsbelasting en aanmerkelijk belang
heffing. Gezien de verliesverrekening van € 100.000 (t/m 2019)
en het geprognosticeerde netto rendement van ca. € 10.000, is
slechts ab-heffing verschuldigd. Feitelijk is dus 1% (25% * 4%)
inkomstenbelasting verschuldigd, terwijl de schuld in box 3
effectief een aftrek oplevert van 1,2%. De ab-druk in 2014 is
zelfs 0,88%.
Onduidelijk is of er een geldleningsovereenkomst is en welke
zekerheden er door de bv zijn bedongen.
De vraag is waarom € 200.000 gefinancierd is bij de eigen bv.
Wilde de bank niet de gehele financiering van € 600.000
verstrekken?
Er is sprake van een aflossing ineens na 30 jaar, er zal dan niet
snel gesteld kunnen worden door de Belastingdienst dat er
sprake is van een onzakelijke lening. Hierbij is van belang welke
zekerheden door Henk en Karin zijn verstrekt aan de Houtzager
B.V.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
6









De vraag is verder of het financieel voordeliger is de lening bij
de bank aan te gaan of bij de eigen bv. Hierbij is relevant welke
rente de bank berekent en welk rendement verwacht mag
worden over het belegbare vermogen.
Is de overlijdensrisicoverzekering verpand, of zit hier een
partner-, of weduweclausule op?
De overlijdensriscoverzekering bedraagt € 150.000
gelijkblijvend voor de komende 10 jaar. Dit valt binnen het
executierisico van 20%-30% voor de bank. Bij een verzekerd
bedrag vanaf € 160.000 geldt een uitgebreidere medische
keuring.
Opvallend is de duur van de overlijdensrisicoverzekering en de
omvang van de dekking in relatie tot de inkomenssituatie van
de langstlevende. Het inkomen van beide echtgenoten is
namelijk nodig om de hypotheeklasten te kunnen dragen.
Door het aflossen door middel van de annuïteit zal jaarlijks een
grotere eigen woning reserve ontstaan.
De rente op de eigen woning is maximaal 30 jaar fiscaal
aftrekbaar tot 2043. Het aftrekpercentage neemt af van 51,5%
in 2014 naar 38% in 2042.
De netto te betalen rente is 48,5%* 4% = 1,94%. Zonder
rekening te houden met het eigenwoningforfait en met een
netto rente van 1,94% zal in box 3 een rendement van circa
3,14% behaald moeten worden in de afweging of voordelig is de
lening eigen woning financieel aan te houden of af te lossen uit
de liquiditeiten/beleggingen in privé. Hierbij speelt ook nog het
verschil in maandrente en jaarrendement, waardoor
omslagpunt feitelijk wat hoger ligt.
De huidige beleggingen in privé brengen op dit moment kijkend
naar rente en dividend minder op dan 3,14%; echter is de vraag
of dat in de toekomst ook zo zal zijn. Met het koersresultaat kan
het rendement meer dan 3,14% bedragen, maar het
koersresultaat is onzeker.
Er is niet gegeven of de effectenportefeuille is privé verpand is
aan de bank; vooralsnog wordt hier niet van uitgegaan.
4. Bijdrage ziektekostenverzekering
 In 2014 is door Henk een inkomensafhankelijke bijdrage
verschuldigd de winst als ZZP-er. De bijdrage is 5,40% over deze
winst, aangezien dit lager is dan het maximum van
€ 51.414.
 De werkgever van Karin is een inkomensafhankelijke bijdrage
verschuldigd over haar belastbare loon. De bijdrage is 7,5%.
Door Karin derhalve geen bijdrage verschuldigd.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
7
5. Inkomstenbelasting
 Henk valt met zijn inkomen in box 1 in 42% tarief.
 Vanaf AOW-gerechtige leeftijd valt Henk en Karin in lager tarief
voor de eerste twee schijven.
 Het inkomen van Karin in box 1 wordt belast in de vierde
tariefschijf van de inkomstenbelasting met een tarief van 52%.
6. Aandelenbelang Houtzager B.V.
 Henk heeft een belang van 100% in Houtzager B.V. Op grond
van de Wet IB 2001 kwalificeert zijn belang als een aanmerkelijk
belang. Karin is geen aanmerkelijkbelanghouder, aangezien het
verkregen is onder uitsluitingsclausule en het ab niet in de
gemeenschap valt.
 Henk verricht geen werkzaamheden voor Houtzager B.V. Hij
hoeft dan ook niet te voldoen aan de fictief loonregeling.
 Dividenduitkeringen worden als regulier voordeel in de
inkomstenbelasting in box 2 betrokken. Er wordt bij de
belastingheffing rekening gehouden met de door de bv ter zake
van het dividend ingehouden dividendbelasting. Aan Karin kan
het dividend worden toegerekend voor de inkomstenbelasting,
omdat dit een gemeenschappelijk bestanddeel is.
 Voor de geldlening die is opgenomen bij Houtzager B.V. geldt
dat deze tegen zakelijke condities overeengekomen moet zijn.
Als dit niet het geval is, dan zou er sprake kunnen zijn van een
verkapte dividenduitkering.
 Vraag is hoe het fiscale verlies is ontstaan.
 Het verlies uit 2010 kan verrekend worden met de winst van
één jaar terug ende volgende 9 jaren van Houtzager B.V. Dus
tot 2019 kan het verlies van € 100.000 nog verrekend worden.
Het netto rendement is ca. € 10.000 (bruto rendement is ca. €
14.000 – 4.000 kosten en oprenting stamrecht), zodat t/m 2019
naar verwachting geen vpb verschuldigd zal zijn.
 Er bestaan verschillende mogelijkheden om het belegbaar
vermogen in de bv te structureren. Afhankelijk van het
verwachte rendement en het aanwezige verlies, kan het
voordelig zijn om het vermogen in de bv, privé na
dividenduitkering dan wel via een leenvariant te structureren.
Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de
economische waarde van het stamrecht, anders zou er ten
gevolge van uitkering van dividend sprake kunnen zijn van
afkoop met bijtelling en revisierente tot gevolg.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
8








In 2014 kan de bv dividend uitkeren tegen 22%
inkomstenbelasting tot max. € 250.000 per belastingplichtige
(voor fiscale partners het dubbele, voor zover er uitkeringen
mogelijk zijn). Het meerdere is belast tegen 25%. Gezien de
verliescompensatie in de bv niet aantrekkelijk om hier gebruik
van te maken.
Volgens de Hoge Raad valt het direct ingaande stamrecht niet in
de gemeenschap voor zover sprake was van een
inkomensvoorziening die werd genoten na de huwelijkse
periode. Voor een uitgesteld stamrecht heeft Hof Amsterdam
geoordeeld dat die wel in de gemeenschap valt.
In de bv wordt in aandelen belegd, de spreiding is geregeld via
beleggingsfondsen over regio’s. Individuele aandelen beperkte
spreiding, vraag is wel waarom Henk hiervoor heeft gekozen.
De overige bezittingen van de bv zijn vastgelegd in een
vordering op privé en in liquide middelen.
Wanneer gaat het stamrecht uitkeren? Naar mate de
uitkeringsdatum dichterbij komt zal er voldoende cashflow
moeten zijn om de uitkering te financieren.
Onduidelijk is hoe het stamrecht oprent, is dit tegen 4% of met
de daadwerkelijk behaalde rendementen?
Voor de zakelijkheid zal sprake dienen te zijn van eigen behoud
(kosten en winst opslag).
In 2014 is er de mogelijkheid de stamrecht ineens uit te laten
keren waarbij 80% van de uitkering in de heffing wordt
betrokken.
7. Effectenportefeuille
 Niet duidelijk is wat het doel van Henk (of zijn ouders) was bij
het inkleden van de beleggingsportefeuille.
 Gezien de omvang en inkleding van de portefeuille is het
duidelijk dat is uitgegaan van een lange beleggingshorizon en
dat Henk geen inkomensdoelstelling heeft aangegeven. De
vraag is of hieraan een zorgvuldige inkomensanalyse ten
grondslag ligt.
 Er is geen sprake van hoge cash dividenden; vraag is of dit in de
toekomst niet anders zou moeten zijn. Het lijkt er op dat er is
geïnvesteerd in groeiaandelen.
 Henk zou gezien de samenstelling van de portefeuille
gekenmerkt kunnen worden als een offensieve belegger, die
tegen de risico’s van beleggen in aandelen kan.
 Voor de effectenportefeuille geldt het deposito garantiestelsel
niet; op dit moment € 100.000. Deze geldt zowel voor de bv, als
Henk en Karin afzonderlijk.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
9








Er is een beperkte spreiding onder andere asset categorieën
zoals liquiditeiten. De spreiding over verschillende
assetcategorieën heeft een verbetering van de rendements/risicoverhouding tot gevolg.
Binnen de assetcategorie aandelen is er “spreiding” over 2
aandelen en bij obligaties is er maar sprake van één
(laagrentende) lening.
Waarschijnlijk gezien de lage rente noteert de obligatielening
onder pari. In 2033 zal de obligatie tegen pari wel aflossen,
echter dan wel nog 19 jaar de lening aanhouden.
Op de belegging in Google loopt Henk een valuta risico. De
koers van de Euro ten opzichte van de US Dollar is relevant voor
het nettorendement.
Herbespreken van de portefeuille met een DSI-adviseur ligt
voor de hand.
De investering in het film fonds zal in het verleden gedaan zijn
om fiscale redenen. Onduidelijk is hoe de constructie zal zijn en
wat de verwachte uitkering is.
Onduidelijk is hoe het gaat met de film fonds en welke risico’s
Henk hierbij loopt.
Het lijkt er op dat er rond de aandelen Royal Dutch een
optiepositie is gebouwd, met bescherming tegen koersrisico en
aftopping van het rendement. Dit wordt ook wel een
synthetische obligatie genoemd.
8. Vakantiewoning
 De vakantiewoning zal waarschijnlijk voor de BTW een
onderneming vormen daar de woning verhuurd wordt. Vreemd
is aldus dat er geen sprake is van BTW belaste verhuur.
 Bij BTW belaste verhuur kan de BTW op de aankoopsom
worden teruggevraagd, waarbij er wel een herzieningsperiode
van 10 jaar geldt voor een stenen woning. Hier wordt wel een
correctie voor eigen gebruik toegepast.
 Het is niet duidelijk of de aankoop een nieuwe of bestaande
recreatiewoning in 2010 betrof. Het gegeven van excl.
overdrachtsbelasting lijkt te duiden op een bestaande woning.
 De overdrachtsbelasting voor recreatiewoningen is zoals bij
eigen woningen verlaagd naar 2%, aangezien de woning voor
bewoning bestemd is. Het doet er niet toe dat permanente
bewoning niet is toegestaan.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
10





Vraag is verder of het feit dat er geen afspraken zijn gemaakt
aangaande de lening of deze kwalificeert als een direct
opeisbare lening die rechtens of feitelijk opeisbaar is met een
termijn van korter dan één jaar. Als dat het geval is, moet
tenminste 6% rente in rekening worden gebracht om geen
fictieve schenking te krijgen.
De vraag is met welk doel de woning gekocht is, mogelijk willen
Henk en Karin op termijn meer gebruik maken van de woning
waardoor de inkomsten uit verhuur verminderen.
De vakantiewoning staat op naam van Karin en de lening is aan
Karin verstrekt. Dit duidt op de bedoeling om de woning aan
Karin over te dragen, tegen een schuld met latere
kwijtschelding.
Mogelijk was de vakantiewoning destijds meer waard en is bij
de aankoop van de woning al een bedrag op de koopsom
kwijtscholden. Bij een schenking van meer dan de helft van de
waarde bij de aankoop, waarbij de uitsluitingsclausule wordt
overeengekomen werkt deze clausule door naar de waarde van
de gehele woning.
De ouders van Karin hebben de woning gefinancierd.
Onduidelijk of Karin broers of zussen heeft en de lening in het
kader van vermogensoverdracht is verstrekt met als doel deze
kwijt te schelden of bij overlijden te legateren.
Heeft Henk meegetekend voor de lening van ouders van Karin,
al dan niet voor gezien?
9. Consumptieve bestedingen
 Het lijkt erop dat het CBI van € 50.000 goed is ingeschat
aangezien er en een spaarrekening is en er geen rekening
courant verhouding met Houtzager B.V. is.
 In het CBI is geen rekening gehouden met de kinderbijslag van
circa € 274 per kwartaal voor Petra en Erik (categorie 12 t/m 17
jaar).
10. Overschot 2014
 In 2014 is er een overschot van circa € 16.000; vraag is hoe dat
de afgelopen jaren is geweest, aangezien destijds niet sprake
van een eigen woning. Per jaar zijn Henk en Karin nu circa
23.000 aan liquiditeiten kwijt voor de annuïteiten op de
leningen bij de bank en Houtzager B.V..
 Bij dit overschot zal meer liquide vermogen de komende jaren
ofwel gespaard kunnen worden of gebruikt voor aflossing van
lening bij Houtzager B.V. of belegging.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
11

In de toekomst nemen de uitgaven wel toe met de
studiekosten, op dat moment zal bij het huidige inkomen
ingeteerd worden.
11. Overig
 Zij zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot het
gemeenschappelijk vermogen hoort alles, met uitzondering van
het ab (dus ook het stamrecht).
 Het gemeenschappelijk vermogen is circa € 57.000 (met
recreatiewoning van Karin). Henk en Karin zijn ieder gerechtigd
tot de onverdeelde helft; dus € 28.500. Henk bezit het
vermogen door waarde in de bv en in effecten, Karin heeft
gezien waarde recreatiewoning met daarop rustende schuld
nauwelijks eigen vermogen.
 Bij overlijden Henk, krijgt Karin het vruchtgebruik van de
nalatenschap. Karin krijgt pensioen (en evt. nabestaandenuitkering stamrecht), dus haar vrijstelling van maximaal
€ 627.367 wordt verminderd. Zij betaalt naar verwachting geen
erfbelasting. De kinderen hebben een vrijstelling van € 19.868
en betalen wel erfbelasting. Meestal moet de vruchtgebruikster
dat voorschieten, op basis van het testament, of te betalen uit
nalatenschap.
Als de overlijdensrisicoverzekering is verpand, dan neemt de
eigenwoning schuld van gemeenschap met € 150.000 af en
neemt hierdoor de nalatenschap met € 75.000 toe en betalen
de kinderen meer erfbelasting.
De helft van de overlijdensrisicoverzekering is o.g.v. een
fictiebepaling in de Successiewet belast, als hierop een partner-,
of weduweclausule zit, levert dit een regresschuld op aan Karin,
waardoor de omvang van de gemeenschap en nalatenschap
niet verandert. Wel heeft Karin een fictief erfrechtelijke
verkrijging van € 75.000, die bij haar in de vrijstelling valt.
 Als Karin overlijdt (tijdens haar loondiensttijd) heeft Henk recht
op een partnerpensioen. Deze is vrijgesteld voor erfbelasting,
maar de waarde vermindert zijn vrijstelling. Henk zijn
verkrijging valt echter naar verwachting wel binnen de
restantvrijstelling.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
12
2. Geef cijfermatig aan hoe groot het nettovermogen van respectievelijk Henk en Karin,
afzonderlijk is, evenals hun gezamenlijk vermogen, per 1 januari 2014 met daarbij de fiscale box
waaronder het vermogensbestanddeel valt.
Berekening gezamenlijk vermogen voor 2014 (in €):
Bezittingen
Eigen woning
600.000
Spaarrekening
50.000
Totaal
650.000
Box 1
Box 3
Schulden
Eigen vermogen
Lening ABC-bank
Lening Houtzager B.V.
Totaal
57.044
(392.956)
(200.000)
650.000
Berekening vermogen Henk voor 2014 (in €):
Bezittingen
Aandeel gezamenlijk vermogen
28.522
Film CV
pm
Pensioen
pm
Stamrecht
82.000
Houtzager B.V.
447.000
Effectenportefeuille
211.500
Totaal
769.022
Box 1
Box 3
Box 1
Box 1
Box 1
Box 2
Box 3
Schulden
Eigen vermogen
AB-claim Houtzager B.V. (25%)
Belastinglatentie ib pensioen
Belastinglatentie ib stamrecht (42%)
Totaal
647.872
(86.750)
Pm
(34.400)
769.022
Berekening vermogen Karin voor 2014 (in €):
Bezittingen
Aandeel gezamenlijk vermogen
28.522
Pensioen
pm
Vakantiewoning
125.000
Totaal
153.522
Box 2
Box 1
Box 1
Box 1
Box 3
Schulden
Eigen vermogen
3.522
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
13
Schuld ouders
Belastinglatentie ib pensioen
Totaal
(150.000)
pm
153.522
Box 3
Box 1
3. Geef uw analyse en advies voor Henk en Karin in het kader van hun financiële planning.
1.1 Belastingen
 Het is zinvol om goed te letten op de waardebepaling voor de
WOZ, vooral als de waarde is gedaald in verband met de
economische situatie. De WOZ-waarde wordt fiscaal immers
steeds meer gebruikt (OZB, IB, SW…). Het is de moeite waard
om in dat kader de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen
(referentiewoning is op te vragen bij de gemeente) in de
omgeving in de gaten te houden. Daarbij is het van belang om
op de peildatum te letten, die ligt vaak 1 jaar eerder dan het
belastingjaar.
1.2 Recht
 Henk en Karin zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij
Henk is echter sprake van uitgesloten vermogen (aandelen
Houtzager B.V. en effectenportefeuille privé) en bij Karin
eveneens (vakantiewoning met daarop rustende hypotheek),
dat buiten de gemeenschap valt. Henk heeft een hoger
vermogen dan Karin, wat bij overlijden betekent dat de
nalatenschap ook een hogere waarde heeft gezien de redactie
van de uitsluitingsclausule.
 De eenmanszaak van Henk zorgt ervoor dat hij hoofdelijk
aansprakelijk is voor eventuele schulden van de onderneming.
Hierdoor wordt ook zijn bezit bestaande uit de eigen woning
en de aandelen Houtzager B.V. vatbaar voor verhaal door
zakelijke schuldeisers.
 Niet gegeven is of Karin haar ouders nog in leven zijn en in
hoeverre bij hun overlijden er vermogen wordt nagelaten aan
hen.
 Aandelen staan op naam, dus Henk heeft bestuur over de
aandelen Houtzager B.V.
 De recreatiewoning staat wel alleen op naam van Karin, dus zij
heeft bestuur, maar vormt vermogen van de gemeenschap
van goederen.
 Er is een sprake van een vruchtgebruiklegaat t.b.v.
langstlevende, dus een vruchtgebruiktestament. Dat betekent
dat bij overlijden van een van de partners de langstlevende
het vruchtgebruik van de nalatenschap verkrijgt.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
14











De vraag is waarom er voor dit type testament is gekozen en
niet voor de wettelijke verdeling? Een vruchtgebruiktestament
kan problemen opleveren bij het bepalen van de vruchten
indien er sprake is van een bv situatie, waar bijvoorbeeld
jarenlang geen dividend wordt uitgekeerd. Dit probleem kan
worden opgelost in het testament, door te bepalen dat de
vruchtgebruikster stemrecht heeft.
Blooteigendom is voor inkomstenbelasting gedefiscaliseerd.
De twee kinderen zijn erfgenaam. Elk erft een gelijk deel, 1/2
deel nalatenschap.
Bij overlijden van de langstlevende groeit bloot eigendom aan
tot vol eigendom. Bij tweede overlijden hierover niet weer
erfbelasting verschuldigd.
Bloot eigendom kinderen betekent dat de kinderen al
eigenaar worden van goederen van hun overleden ouder. Het
is de vraag of dit gezien de gezinssituatie gewenst is.
Het vruchtgebruik kan een vervreemdings- en
interingsbevoegdheid hebben, als dat in het testament is
bepaald.
De uitsluitingsclausule van de ouders van Henk op de
aandelen Houtzager B.V. en de effectenportefeuille heeft
werking bij echtscheiding en bij overlijden. Bij een huwelijk
van de kinderen vormt bij hun overlijden het vermogen van
hun ouders op basis van het huidige testament uitgesloten
(privé)vermogen.
Petra en Erik zijn minderjarig, Henk en Karin hebben hierdoor
het gezag over hen.
In een testament of door het afleggen van een verklaring bij
de rechtbank kunnen Henk en Karin een voogd benoemen, die
na hun overlijden gedurende de minderjarigheid van hun
kind(eren) de opvoeding voor zijn rekening kan nemen.
In een testament kunnen Henk en Karin een bewindvoerder
benoemen, die na overlijden tot een bepaalde leeftijd het
door de kinderen verkregen vermogen beheert. Er is hierdoor
ook een scheiding van taken mogelijk tussen opvoeding en
beheer van het vermogen.
Een combinatietestament kan meer flexibiliteit bieden, zodat
de langstlevende goederen in eigendom verkrijgt en/of
vruchtgebruik. Hierdoor kan de totale erfbelasting na
overlijden beide ouders, afhankelijk van de ontwikkeling van
het vermogen van de langstlevende, verminderen.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
15
1.3 Pensioenen, sociale zekerheid en verzekeringen
 Henk heeft een stamrechtovereenkomst gesloten met
Houtzager B.V., die uiterlijk op 65-jarige leeftijd zal moeten
ingaan. Een kortere dan wel levenslange uitkeringsperiode is
mogelijk, de uitkeringen moeten uiterlijk op de ingangsdatum
worden bepaald met inachtneming van sterftekanscriterium
van 1%. Onduidelijk is of er ook sprake is van een
nabestaanden of wezen recht.
 Karin is verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
 Bij werkloosheid heeft Karin maximaal recht op 70% van
maximaal dagloon, in casu verslechtert haar inkomen dan en
is huidig CBI waarschijnlijk niet vol te houden.
 Henk heeft via zijn vorige werkgever pensioen opgebouwd.
Afhankelijk van de financiële situatie van het pensioenfonds,
kan Henk de uitkering op pensioendatum verwachten.
 Karin heeft pensioen opgebouwd en bouwt nu pensioen op.
 Henk en Karin hebben geen recht op een partnertoeslag in de
AOW, aangezien zij na 2015 65 worden.
 In het lenteakkoord is bepaald dat in 2024 is bepaald dat in
2024 de AOW leeftijd 67 jaar is. Henk en Karin gaan dus vanaf
67 AOW ontvangen.
 De pensioendatum van Henk zijn pensioen zal waarschijnlijk
nog op 65 ingaan. Aangezien hij niet meer in loondienst werkt,
kan hij zelf het pensioen niet uitstellen of vervroegen.
Wel kan hij op de ingangsdatum de uitkering laten variëren
(100/75) en/of partnerpensioen uitruilen voor
ouderdomspensioen.
 Het op te bouwen pensioen van Karin zal vanaf 2014 moeten
worden aangepast aan het lenteakkoord. De pensioenleeftijd
wordt dan al 67 jaar. Ze kan eventueel de uitkering
vervroegen, met actuariële korting. Ook kan hoog/laag
variëren en uitruil van ouderdoms- en partnerpensioen is
mogelijk op ingangsdatum.
 Henk is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wel
kan onder omstandigheden, gezien de startersregeling,
mogelijk worden teruggevallen op een
werknemersverzekering.
 Bij overlijden van Henk ontvangt Karin partnerpensioen, zo
lang Henk actief deelneemt aan de pensioenregeling. Dit
aangezien het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd.
 Bij overlijden van Karin ontvangt Henk een
partnerpensioenuitkering, ook in dit geval bestaat deze
uitkering zolang Karin actief deelneemt aan de regeling i.v.m.
regeling op risicobasis.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
16
1.4 Sparen, beleggen en financieringen
 Als de doelstelling is om het belegd vermogen via vererving in
de familie te houden, dan kan rekening worden gehouden met
een langere beleggingshorizon.
 In de bv wordt door Henk in aandelen belegd, met een hoog
verwacht rendement. In privé vastrentende waarden.
Optimalisatie is mogelijk door beleggingen met hoog verwacht
rendement in privé onder te brengen en vastrentende
waarden met lager verwacht rendement in de bv.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
17
4. Geef inzicht in de gevolgen voor Henk en Karin. Ga onder andere in op de gevolgen voor het
Consumptief Besteedbaar Inkomen (CBI) van Henk en Karin in de komende jaren en vanaf
pensioendatum. Het is voor de beantwoording van deze vraag niet nodig om een geheel nieuwe
berekening van het CBI te maken. Geef ook uw advies.













De ontvangen afkoopsom is bij Karin in 2014 ineens belast tegen
52%. De netto uitkering kan Karin vrij besteden.
Mogelijk kan Karin in de komende jaren haar inkomen middelen.
De belastingdruk over drie jaren kan dan verminderen.
In 2015 zal het netto inkomen van Karin tussen de € 10.000 en €
15.000 minder worden doordat in tweede helft 2015 sprake is van
een WW uitkering. De WW uitkering bedraagt circa bruto circa €
17.000 over 2015 (eerste twee maanden 75%).
Gezien het inkomen van Karin over 2015 en de ondernemersaftrek
en MKB-winstvrijstelling, zal het eigenwoning forfait en
hypotheekrente over 2015 nog steeds het beste aan Karin fiscaal
kunnen worden toebedeeld.
Over 2015 zal er waarschijnlijk nog steeds sprake zijn van een
(gering) overschot voor Henk en Karin.
In 2016 zal er echter al sprake zijn van een beduidend tekort. De
WW-uitkering bedraagt bruto circa € 33.000 op jaarbasis, aldus
een behoorlijke achteruitgang voor Karin.
Het eigenwoning forfait en hypotheekrente over 2016 zal dan het
beste aan Henk fiscaal kunnen worden toebedeeld.
Henk en Karin zullen alsdan gaan interen op hun vermogen. Dit zal
uiteraard afhankelijk zijn van de behaalde rendementen op hun
vermogen.
Het inkomen van Henk en Karin is verder afhankelijk van de
inkomsten van Henk als zelfstandige. Dit inkomen zal doorgaans
meer fluctueren dan een inkomen uit loondienst.
Na 2 jaren zal Karin in de bijstand terecht komen. Gezien het
inkomen en vermogen, zal Karin geen bijstand verkrijgen. Aldus zal
het tekort voor Henk en Karin in tweede helft 2017 nog meer
toenemen.
De netto hypotheeklast zal steeds zwaarder op Henk en Karin gaan
drukken. De vraag is hoe ze hun schulden kunnen verminderen.
Het aflossen van de schuld aan Houtzager B.V. door liquidatie van
de effectenportefeuille in privé kan een alternatief zijn om de
lasten te verminderen.
Het aflossen van de schuld aan Houtzager B.V. door
dividenduitkering uit Houtzager B.V. kan ook een alternatief zijn
om de lasten te verminderen.
© SC FFP
Richtlijnantwoorden FFP-examen 13 juni 2014 (deel II)
18