pedagogisch beleidsplan [ped. bel.]

Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
PEUTERSPEELZAALWERK
MOOI
Augustus 2014
__________________________________________________________________
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
Voorwoord
MOOI presenteert hiermee deel één van haar inhoudelijk beleidsplan met
betrekking tot het peuterspeelzaalwerk. Het beleidsplan voor het peuterspeelzaalwerk van MOOI is in samenspraak met de peuterspeelzaalleidsters
van het team 0-6 jarigen tot stand gekomen.
Het inhoudelijke beleidsplan bestaat uit drie delen:
•
deel één
het pedagogische beleid voor het peuterspeelzaalwerk;
•
deel twee
het speelwerkplan voortvloeiend uit dit pedagogische beleidsplan;
•
deel drie
het ouderbeleid van het peuterspeelzaalwerk.
Deel één, het pedagogische beleidsplan, treft u hierbij aan.
Het besef, dat de ervaringen die een kind opdoet in de eerste levensjaren van
cruciaal belang zijn voor de ontwikkelingskansen van kinderen, heeft geleid
tot veel aandacht voor het peuterspeelzaalwerk.
De peuterspeelzaal wordt gezien als een belangrijke pedagogische
voorziening.
Het pedagogische beleidsplan geeft het kader aan van hetgeen MOOI wil
realiseren binnen haar peuterspeelzalen.
Den Haag, augustus 2014
Managers peuterspeelzaalwerk en
projecten 0 tot 6 jarigen.
Pagina 2 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
Inhoudsopgave:
Missie
Leeswijzer
HOOFDSTUK 1
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
HOOFDSTUK 2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
2.8
2.9
2.10
2.11
HOOFDSTUK 3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
DE PEUTERSPEELZAAL
EEN VOORZIENING VOOR KINDEREN
IN DE LEEFTIJD VAN TWEE EN EEN HALF TOT VIER
JAAR
De functies van de peuterspeelzaal
De context, waarin het door het team 0-6 jarigen
ontwikkelde beleid geplaatst dient te worden
Maximale omvang en leeftijd peutergroep
Pedagogische uitgangspunten
Pedagogische doelstelling
VEILIGHEID
Inleiding
Tokin-inspecties
Controle door brandweer
Risico-inventarisatie
Ongevallen op de peuterspeelzaal
Hoe te handelen na een ongeval
Ontruimingsplan/vluchtplan
Ondersteuning leidsters (stagiairs en vrijwilligers)
Achterwachtregeling
Vier ogen principe
Buitenruimte
DE PEUTERSPEELZAAL EN DE HOUDING VAN DE
LEIDSTER
De houding van de leidster
Spelen en de ontwikkeling van de peuter
Het bevorderen van de zelfredzaamheid
Het onderscheid in ontwikkeling jongens en meisjes
De keuze van het speelmateriaal
De inrichting van de ruimte en de hygiëne
Pagina 3 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
HOOFDSTUK 4
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
Bijlage I
DE ONTWIKKELING VAN HET KIND
De sociaal-emotionele ontwikkeling
De taalontwikkeling
De ontwikkeling van de creativiteit
De ontwikkeling van de motoriek
De ontwikkeling van de zintuigen
De cognitieve ontwikkeling
Ontdekken eigen lichaam / intimiteit
Lijst van speelmaterialen van de peuterspeelzaal
Pagina 4 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
De pedagogische missie van het Voorschool peuterspeelzaalwerk
van MOOI luidt:
"Voorschool Peuterspeelzaalwerk is het bevorderen van de
ontwikkeling van kinderen door hen onder deskundige leiding in
groepsverband samen te brengen in een speciaal voor hen gecreëerde
ruimte als aanvulling op de opvoeding in de thuissituatie”.
Pagina 5 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
Leeswijzer
HET PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN PEUTERSPEELZAALWERK
In hoofdstuk één wordt aangegeven:
•
•
•
•
wat de functies zijn van de Voorschool peuterspeelzaal
in welke context het door het team 0-6 jarigen ontwikkelde
pedagogische beleid geplaatst dient te worden
welke pedagogische uitgangspunten het team 0-6 jarigen hanteert
wat de pedagogische doelstelling van MOOI is.
In hoofdstuk twee wordt aangegeven welke condities het team 0-6 jarigen wil
creëren om de pedagogische doelstelling te kunnen realiseren. De vermelde
condities hebben betrekking op:
•
•
•
•
•
de houding van de leidster
het spelen in relatie tot de ontwikkeling van de peuter
het bevorderen van de zelfredzaamheid
de keuze van het speelmateriaal
de inrichting van de ruimte en de hygiëne.
In hoofdstuk drie wordt de ontwikkeling van peuters beschreven aan de hand
van elkaar te onderscheiden ontwikkelingsgebieden.
Pagina 6 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
HOOFDSTUK 1
DE PEUTERSPEELZAAL: EEN VOORZIENING VOOR KINDEREN VAN
TWEE EN EEN HALF TOT VIER JAAR
1.1
DE FUNCTIES VAN DE PEUTERSPEELZAAL
MOOI beschouwt een peuterspeelzaal als een pedagogische
voorziening voor kinderen van twee en een half tot vier jaar. De basisfuncties
van de peuterspeelzaal zijn: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, stimuleren,
begeleiden en preventie in een veilige omgeving en samen met de ouders te
werken aan een goede ontwikkeling van het kind.
Daarnaast zijn belangrijke functies het herkennen van (taal)problemen in de
ontwikkeling van kinderen, het ondersteunen van kinderen en hun ouders bij
eventuele ontwikkelingsachterstanden. Met deze functies richt de
peuterspeelzaal zich op alle twee en een half tot vierjarige kinderen in de
buurt. Ze is daarmee een algemeen toegankelijke (buurt)voorziening. MOOI
hecht aan een professionele manier van begeleiden van het kind dat zich in
een levensfase bevindt, waarin het zich in een snel tempo ontwikkelt.
1.2
DE CONTEXT WAARIN HET DOOR MOOI ONTWIKKELDE
PEDAGOGISCH BELEID GEPLAATST DIENT TE WORDEN
Het door het team 0-6 jarigen ontwikkelde pedagogisch beleid heeft te maken
met de kwaliteitseisen die MOOI aan haar peuterspeelzaalwerk stelt, alsmede
met de criteria en de randvoorwaarden die de Gemeente Den Haag en het Rijk
voor de Voorschool peuterspeelzalen heeft vastgesteld.
Om de kwaliteit te tonen en te waarborgen, is het nodig dat in alle peuterspeelzalen die onder de verantwoordelijkheid van MOOI vallen, gewerkt wordt
vanuit een onderbouwde visie. Deze visie, verwoord in het pedagogische
beleid, maakt zichtbaar dat er professioneel in de peuterspeelzalen wordt
gewerkt. Tevens geeft het duidelijkheid aan ouders, anders betrokkenen en
aan de lokale overheid over de specifieke werkwijze van het
peuterspeelzaalwerk bij de ontwikkeling van jonge kinderen. De Gemeente
Den Haag onderkent, onder andere door middel van het beschikbaar stellen
van subsidie, het belang van professioneel geleide peuterspeelzalen. Ook uit
het door de overheid en gemeente vastgestelde beleid ten aanzien van de
Voorschool peuterspeelzalen, kan worden afgeleid dat het
peuterspeelzaalwerk haar maatschappelijke relevantie en erkenning bewijst.
Richtlijnen voor het Voorschool peuterspeelzaalwerk:
Op basis van de gemeentelijke richtlijnen hanteert MOOI de volgende criteria:
•
•
•
•
een groepsgrootte van maximaal zestien kinderen
op iedere groep werken twee gediplomeerde leidsters (opleiding:
Pedagogisch Werker niveau drie) in bezit van Voorschoolcertificaat
ieder kind bezoekt de peuterspeelzaal vier dagdelen per week
samenwerking met de groepen één en twee van de basisschool door
een doorgaande lijn in het ontwikkelingsaanbod en de zorg
Pagina 7 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
•
•
•
•
1.3
ouders betalen ouderbijdrage op basis van de Gemeentelijke tabel
de peuterspeelzaal voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals omschreven in
de wettelijke en gemeentelijke richtlijnen voor Voorschool
peuterspeelzaalwerk
op de peuterspeelzaal geldt de Nederlandse taal als voertaal
MOOI verleent medewerking aan de gemeentelijke inspectie ter
uitvoering van controle of er wordt voldaan aan de gemeentelijke en
wettelijke richtlijnen voor Voorschool peuterspeelzaalwerk.
MAXIMALE OMVANG EN LEEFTIJD PEUTERGROEP
Een Voorschool peutergroep bestaat uit maximaal 16 kinderen in de leeftijd
van 2,5 tot 4 jaar.
Een uitzondering op de groepsgrootte van 16 kinderen vormen de volgende
peutergroepen in verband met het beperkte aantal vierkante meters.
’t Baanbrekertje, groep A, B:
Hummelhoek, groep C:
Kameleon, groep A, B:
Kleine Prins, groep A,B,C,D:
Kleine Wereld groep C, D
’t Musje, groep A, B
1.4
14
15
11
15
11
12
PEDAGOGISCHE UITGANGSPUNTEN
Het team 0-6 jarigen hanteert de volgende pedagogische uitgangspunten:
•
Het team 0-6 jarigen vindt het van wezenlijk belang dat de kinderen
plezier beleven in de peuterspeelzaal. Spelen met zand, water, verf,
klei, spelen met taal, spelen met elkaar. Spelen is leren! Een kind moet
spelen om te kunnen leren.
Het gaat om het kind en de vrijheid en veiligheid dat een kind ervaart
om te komen tot spel. Dit betekent, dat spelen in de peuterspeelzaal
voorop blijft staan.
•
Het team 0-6 jarigen vindt, dat het kind moet worden gerespecteerd
als individu met eigen wensen, eigen behoeftes, eigen mogelijkheden.
Tegelijkertijd is er aandacht voor het kind als kind, dat ook bescherming nodig heeft. Tevens heeft het kind recht op een veilig klimaat,
zowel fysiek/materieel als sociaal/emotioneel.
•
Het team 0-6 jarigen vindt het van groot belang, de kinderen tijdens
het verblijf op de peuterspeelzaal te begeleiden en te stimuleren in hun
ontwikkeling. In die begeleiding en bij het stimuleren van hun
ontwikkeling, wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsfase
waarin het kind zich bevindt en wordt aangesloten op de van nature
aanwezige ontwikkelingsdrang van het kind.
•
Het team 0-6 jarigen vindt, dat het kind recht heeft op ontplooiing en
ontwikkeling van de eigen mogelijkheden/vaardigheden, waardoor een
Pagina 8 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
positief zelfbeeld wordt verkregen en het zelfvertrouwen van het kind
wordt versterkt.
•
Het team 0-6 jarigen vindt, dat de peuterspeelzaal, gezien haar
karakter, bij uitstek een voorziening is waar in een vroegtijdig stadium
stoornissen in de (taal)ontwikkeling van het kind ontdekt kunnen
worden en vervult hierin een preventieve en doorverwijzende functie.
•
Het team 0-6 jarigen is van mening, dat integratie en acceptatie van
alle culturen van jongs af aan geleerd moet worden. In het peuterspeelzaalwerk wordt dit zichtbaar gemaakt door het interculturele
aspect als vanzelfsprekend in de werkwijze en het programma tot
uitdrukking te laten komen.
•
Het team 0-6 jarigen is van mening, dat de ervaringsuitwisseling met
ouders en het samen stimuleren van de ontwikkeling, het kind ten
goede komt.
•
Het team 0-6 jarigen vindt, dat groepsopvang goed is voor de algemene ontwikkeling, de taalontwikkeling en de sociale contacten van
het kind en/of ten behoeve van een soepele overgang naar de basisschool.
1.5
PEDAGOGISCHE DOELSTELLING
Het team 0-6 jarigen stelt zich ten doel, om kinderen in de leeftijd van twee
en een half tot vier jaar de optimale mogelijkheid te bieden, zich volledig en
in individueel tempo te kunnen ontplooien.
Deze doelstelling bereikt zij door middel van:
de houding, inzet en kwaliteit van de leidsters
een vast dagschema
het aanbod van ontwikkelingsstimulerende activiteiten
de keuze van het (speel)materiaal
het signaleren van ontwikkeling belemmerende factoren en
gedragsproblemen
het ondersteunen bij ontwikkeling belemmerende factoren en
gedragsproblemen
het openstellen van goede accommodaties
de inrichting van de speelzalen
de groepssamenstelling en de groepsgrootte
de manier van werken
het bevorderen van de zelfredzaamheid
Samenwerken met de ouders
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Teneinde zo:
•
een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van
het kind, zodat het kind optimale kansen worden geboden
die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling
Pagina 9 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
HOOFDSTUK 2
VEILIGHEID
2.1
INLEIDING
MOOI vindt het belangrijk dat een ouder zijn kind bij een peuterspeelzaal van
MOOI met een gerust hart kan toevertrouwen. MOOI heeft hiervoor onder
andere een kwaliteitsmanagementsysteem dat sinds mei 2007 HKZgecertificeerd is. Dit betekent een externe erkenning dat ons kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de eisen voor de kinderopvangbranche.
Dat betekent dat belangrijke processen zijn beschreven en dat er gewerkt
wordt met handleidingen en protocollen. Voor de borging van het certificaat
vinden regelmatig interne en externe audits plaats en worden verbeteracties
op de peuterspeelzaal uitgevoerd. Deze verbeteracties zijn mede gebaseerd
op wat ouders door middel van een klant tevredenheidsonderzoek aangeven.
Elk jaar inventariseert de leidster de risico’s Veiligheid en Gezondheid, maakt
een actieplan en bespreekt maandelijks de te nemen acties met het peuterspeelzaalteam. De (bijna) ongevallen worden geregistreerd.
De peuterspeelzalen zijn veilig ingericht voor de peuters. Echter er wordt ook
aandacht besteed aan het mogen ontdekken en dus leren van de peuters. Zo
zullen heel hete verwarmingsbuizen worden afgeschermd, echter een peuter
mag bijvoorbeeld wel zelf ontdekken dat een verwarming (erg) warm kan zijn
en dat je uit moet kijken met rennen.
2.2
TOKIN-INSPECTIES
Alle peuterspeelzalen van MOOI zijn geregistreerd bij de gemeente. De gemeente Den Haag heeft een verordening vastgesteld met kwaliteitseisen aan
peuterspeelzalen. De GGD controleert de peuterspeelzalen periodiek aan de
hand van de regelgeving die voortvloeit uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en uit de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
Een TOKIN-inspecteur controleert meestal eerst documentatie die moet
worden beoordeeld volgens de Wko., bijvoorbeeld het pedagogisch beleidsplan
en de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid . Daarna wordt onderzoek
gedaan in de peuterspeelzaal zelf, door de speelzalen te bezoeken en vragen
aan medewerkers te stellen. Na afloop wordt een inspectierapport geschreven
en indien nodig, neemt MOOI maatregelen om de eventuele op/aanmerkingen en suggesties te verwerken. Het inspectierapport is openbaar
en ligt voor ouders ter inzage op de peuterspeelzaal en is in te zien op de site
van de Gemeente Den Haag.
Alle peuterspeelzalen van MOOI zijn formeel geregistreerd bij de gemeente
Den Haag en te vinden op de website www.landelijkregisterkinderopvang.nl.
In 2012 en verder worden alle peuterspeelzalen overgezet van het gemeentelijke register naar het landelijke register. Deze zijn te vinden op de website
Pagina 10 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
www.landelijkregisterkinderopvang.nl
2.3
CONTROLE DOOR BRANDWEER
Ook de brandweer stelt strenge eisen op het gebied van brandpreventie en
brandveiligheid. Al onze peuterspeelzalen voldoen aan de regels vanuit de Wet
kinderopvang en overige wet- en regelgeving en beschikken daarnaast over
ontruimingsplannen. Alle peuterspeelzalen beschikken over een vergunning
van de brandweer.
2.4
RISICO-INVENTARISATIE
Jaarlijks houdt MOOI een risico-inventarisatie op alle peuterspeelzalen. Zo
wordt inzicht verbeterd in de mogelijke risico's op het gebied van veiligheid en
gezondheid en kunnen maatregelen worden getroffen om de risico's zo veel
mogelijk te beperken. Onderdeel van de risico-inventarisatie is een plan van
aanpak waarin de leidsters concreet maken wat voor maatregelen moeten
worden genomen en op welke termijn.
2.5
ONGEVALLEN OP DE PEUTERSPEELZAAL
Natuurlijk streven we ernaar om ongelukken te voorkomen, maar een ongeluk
zit in een klein hoekje, kan in een oogwenk zijn gebeurd en is helaas niet
altijd te voorkomen. Bij het inschatten welke gevaren peuters kunnen lopen
wordt er rekening gehouden met:
de ontwikkelingsfase van de peuter
de inrichting van de peuterspeelzaal
bijzondere omstandigheden van en voor het kind, zoals bijvoorbeeld vermoeidheid, verjaardagen en feestjes
de ontdekkingsdrang van peuters
de gelegenheid bieden om te leren gaan met gevaarlijke situaties
2.6
HOE TE HANDELEN NA EEN ONGEVAL
Op de peuterspeelzaal is te allen tijden minimaal één leidster aanwezig die in
het bezit is van een EHBO diploma. Op iedere peuterspeelzaal hangt een
EHBO koffer, die regelmatig op de inhoud wordt gecontroleerd. Bij de telefoon
hangt een lijst met daarop de volgende telefoonnummers:
het alarmnummer
het ziekenhuis dat het beste bereikbaar is voor de betreffende peuterspeelzaal
taxi centrale
manager (indien manager niet bereikbaar is, wordt de directeur benaderd)
Bij een ongeval zal de daarvoor deskundige leidster handelen. Zij zal in eerste
instantie zorgen dat het betreffende kind deskundige hulp krijgt. Direct daarna zal zij de ouders bellen op het door hun opgegeven telefoonnummer.
Wanneer de Spoedeisende Hulp in een ziekenhuis moet worden bezocht, gaat
MOOI er vanuit dat de ouders dit zelf doen. Wanneer echter blijkt dat er geen
contactpersoon bereikbaar is zal de peuterspeelzaalleiding zelf met het kind
Pagina 11 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
naar de Spoedeisende Hulp gaan. Voor het vervoer wordt te allen tijden een
taxi gebeld. Alle gemaakte kosten worden aan de ouders doorberekend.
Wanneer een kind met de ambulance naar het ziekenhuis moet en er is (nog)
geen ouder aanwezig zal er een leidster meegaan met het kind totdat één van
de ouders in het ziekenhuis arriveert.
Alle (bijna) ongevallen worden geregistreerd.
2.7
ONTRUIMINGSPLAN / VLUCHTPLAN
Op iedere peuterspeelzaal is een ontruimingsplan en/of vluchtplan aanwezig
dat gehanteerd wordt bij een calamiteit. Dit plan wordt, meestal in samenwerking met de basisschool (of andere medegebruiker), minimaal één maal
per jaar geoefend.
2.8
ONDERSTEUNING LEIDSTERS (stagiairs en vrijwilligers)
Leidsters worden bij hun werkzaamheden ondersteund door stagiairs en/of
vrijwilligers. Zij dienen vooraf aan de werkzaamheden een geldige Verklaring
Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen.
MOOI heeft een functie- en taakomschrijving vrijwilliger peuterspeelzaalwerk.
De afspraken met de vrijwilliger worden vastgelegd in het digitale formulier
‘Overzicht Afspraken vrijwilliger en MOOI’
Zie verder het vrijwilligersbeleid en het stage beleid van MOOI.
2.9
ACHTERWACHTREGELING LEIDSTER
Zodra een leidster door een onvoorziene omstandigheid alleen komt te staan
(denk bv. als een leidster met een kind naar de EHBO moet), wordt er zorg
gedragen voor een adequate vervanging in de vorm van een stagiair/vrijwilligster of invalleidster. Mocht de achtergebleven leidster niet in
staat zijn om een achterwacht regelen, dan belt de leidster direct naar de
manager voor een volwassen achterwacht, die snel bij de betreffende peuterspeelzaal kan zijn.
2.10
VIER OGEN PRINCIPE
Bij het peuterspeelzaalwerk van MOOI wordt gewerkt volgens het vier ogen
principe. Een situatie waarin een groep kinderen lang alleen kan zijn met een
volwassene, is uit oogpunt van veiligheid niet acceptabel. Dit principe is
vertaald naar “meer ogen op de groep”, “meer oren op de groep” en
“transparante ruimtes”.
In het Protocol vier ogen principe is nader uitgewerkt hoe MOOI het vier ogen
principe in de praktijk vormgeeft.
Pagina 12 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
2.11
BUITENRUIMTE
Alle peuterspeelzalen beschikken over een buitenspeelruimte. De buitenspeelruimte zijn ingedeeld volgens de volgende afspraken:
1. De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.
2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:
a. voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;
b. een oppervlakte van bij voorkeur 4,5 m² maar minimaal 3,5 m2 brutooppervlakte speelruimte per aanwezig kind;
c. ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.
Daarnaast is binnen MOOI afgesproken dat de kinderen een kwart van elk
dagdeel buiten spelen.
Aanvulling op de buitenruimte Peuterspeelzaal Dikkie Dik Dependance
Met goedkeuring van de toezichthouder GGD(brief 30 juli 2014, kenmerk
OCW/2014.4587), wijkt peuterspeelzaal Dikkie Dik Dependance, aan de Betsy
Perkstraat 20 af van artikel 5, eerste lid, Verordening peuterspeelzalen 2013
op grond van artikel 5, derde lid, Verordening peuterspeelzalen 2013, in die
zin dat er geen aangrenzende buitenspeelplaats is bij de peuterspeelzaal.
Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:
1. de buitenspeelruimte wordt meegenomen in de risico-inventarisatie veiligheid, en
2. het gebruik van de buitenspeelruimte is opgenomen in het pedagogisch
beleidsplan.
Peuterspeelzaal Dikkie Dik Dependance werkt samen met de Jeroenschool en
maakt gebruik van het schoolplein van de school. Om hiervan gebruik te
kunnen maken, moet vanaf de peuterspeelzaal worden overgestoken. De
kinderen spelen één maal per dagdeel buiten. Het schoolplein is ten minste
een kwart van elk dagdeel beschikbaar voor de peuters. De ouders halen de
peuters op vanaf het schoolplein, hetgeen betekent dat de kinderen slechts
één keer per dag de straat hoeven over te steken onder de verantwoordelijkheid van de medewerkers van Dikkie Dik Dependance.
Pagina 13 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
HOOFDSTUK 3
DE PEUTERSPEELZAAL EN DE HOUDING VAN DE LEIDSTER
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de in het vorige hoofdstuk
genoemde bijdrage die de leidster levert aan de ontwikkeling van het kind.
Elk kind is een unieke persoonlijkheid. Elk kind heeft zijn eigen capaciteiten,
intelligentie en temperament en ontwikkelt zich in een eigen tempo. De
manier waarop het kind speelt, hangt nauw samen met hoe ver het kind in
zijn ontwikkeling is. Het ene kind zit bijvoorbeeld eerder of kruipt eerder, een
ander kind rijdt al op een driewieler, terwijl leeftijdsgenootjes nog moeite
hebben de trappers rond te krijgen. Het ene kind praat weer veel eerder dan
een ander kind, enzovoort.
In het algemeen kan worden gesteld, dat voor een goede ontwikkeling van
een kind het volgende van belang is:
•
•
•
•
•
3.1
een veilig klimaat, zowel fysiek/materieel als sociaal/emotioneel
de houding van de opvoeders in zijn naaste omgeving. In dit plan gaat
het om de leidster van de peuterspeelzaal
het spelen moet de ontwikkeling van het kind ten goede komen
het aanwezige speelmateriaal staat in relatie tot het zich
ontwikkelende kind, biedt voldoende uitdaging aansluiting op de
leeftijd en de belevingswereld van het kind.
leidsters zijn deskundig op het gebied van de ontwikkeling van het
jonge kind en zijn hierdoor ook in staat om eventuele
ontwikkelingsachterstanden te herkennen.
DE HOUDING VAN DE LEIDSTER
Een goede professionele houding van de leidster ten aanzien van de speelgroep en van elk kind individueel, is voor kinderen een voorwaarde om zich
optimaal te kunnen ontwikkelen. Kinderen hebben het meeste baat bij een
houding van de leidster waarin de onderstaande kenmerken tot uiting komen:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
uitgaan van de eigenheid van het kind
ondersteunen van het gedrag van kinderen dat gericht is op het
uitbreiden van ervaringen en activiteiten en daarbij aansluiten op wat
kinderen al kunnen en begrijpen
pogingen van kinderen tot (nieuwe) activiteiten ondersteunen, in
plaats van zelf steeds initiatieven te nemen (bevorderen van de
zelfredzaamheid)
zo weinig mogelijk negatieve aandacht geven (bij corrigeren van
gedrag, het gedrag van het kind afkeuren, niet het kind)
uitspreken van waardering en positieve gevoelens over en naar de
kinderen
controlerende handelingen en opmerkingen zoveel mogelijk beperken
consequent (en dus voorspelbaar) handelen
gevoelig zijn voor signalen van kinderen
aandacht hebben en kunnen signaleren van (taal)ontwikkeling
belemmerende factoren en gedragsproblemen
Pagina 14 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
•
zich bewust zijn van de eigen aanwezigheid.
3.2
SPELEN EN DE ONTWIKKELING VAN DE PEUTER
Bij het peuterspeelzaalwerk van MOOI wordt gewerkt met gediplomeerde
leidsters. De leidster heeft een beroepshouding, waarin de nadruk ligt op het
zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van de peuters in hun eigen
ontwikkelingsactiviteiten. Het stimuleren van de kinderen in hun spel is de
basis van elke speelzaal van MOOI. Omdat kinderen zich ontwikkelen door
middel van spel, worden zij via spel gestimuleerd in hun ontwikkeling.
Een verdere uitwerking van de houding van de leidster ten opzichte van de
ontwikkeling van het kind staat in hoofdstuk drie uitgebreid beschreven.
3.3
HET BEVORDEREN VAN DE ZELFREDZAAMHEID
(zelfstandigheid)
In de peuterspeelzaal doen de kinderen veelal hun eerste ervaringen op met
het leren spelen in een groep met leeftijdgenootjes. De peuters hebben door
de opvoeding in de thuissituatie al een zekere zelfredzaamheid aangeleerd,
zoals aan- en uitkleden, trappen lopen, zelf uit een bekertje drinken,
enzovoort. Maar wanneer zij zonder de vertrouwde ouder in de speelzaal zijn,
wordt er van hen toch wel het nodige verwacht als het gaat om zichzelf
redden. Het team 0-6 jarigen vindt het belangrijk om kinderen te stimuleren
in hun zelfredzaamheid. De leidsters grijpen niet meteen in bij onderlinge
twisten, bijvoorbeeld als er gelijktijdig aan een fietsje wordt getrokken. Zij
blijven wel dichtbij om te zien of de kinderen dit zelf "uit kunnen vechten" of
leren de kinderen door middel van taal tot een oplossing te komen (het kind
kan ook vragen of hij/zij op het fietsje mag). Voor peuters is dit een proces
van "vallen en opstaan". Al doende worden de kinderen zo sociaal en
emotioneel vaardiger. Leidsters stimuleren kinderen om zelfstandig dingen te
doen, zelf naar het toilet te gaan, zelf hun handen te wassen, zelf hun jasje
aan te doen. Daarbij hebben zij natuurlijk in het begin steun en stimulans van
de leidster nodig. Die krijgen zij dan ook. En door veel oefenen leren kinderen
om al deze zaken zelfstandig te doen en zij zijn daar dan heel trots op. Een
veel gehoorde kreet van de wat oudere kinderen is dan ook: "Kan ik zelf wel
hoor!"
3.4
HET ONDERSCHEID IN ONTWIKKELING JONGENS EN MEISJES
In de peuterspeelzaal valt duidelijk op dat jongens heel anders spelen dan
meisjes. Wanneer een speelgroep voornamelijk uit jongens of meisjes bestaat
valt dit het meeste op. De jongensgroep wordt meestal als druk en
vermoeiend gezien. De meisjesgroep als gezellig en volop spelend.
Wetenschappelijk wordt dit verschil uitgelegd door onder andere het verschil
van de ontwikkeling van de hersenen. Waar bij jongens één hersenhelft zich
sterker ontwikkelt, zijn de hersenen van meisjes meer gericht op verbindingen
leggen, waardoor er meer een beroep wordt gedaan op beide hersenhelften.
De hersenen van een jongen werken hierdoor langzamer, maar wel preciezer.
Jongens peuters focussen zich in deze tijd veel meer op bewegen. Ze zijn niet
zo geïnteresseerd in werkjes maken, maar willen ravotten en rennen. Bij
jongens duurt het langer voordat zij geconcentreerd kunnen spelen met iets
en zij zijn dan ook snel afgeleid. Dit belemmert een jongen om tot spel te
Pagina 15 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
komen. Jongens focussen zich meer op één ding, waardoor zij onderzoekend
zijn ingesteld. Veel jongens houden er dan ook van om materialen uit elkaar
te halen en om het te onderzoeken. Waar jongens één onderwerp hebben,
kunnen meisjes dezelfde kennis opdoen door verschillende activiteiten te
doen. Meisjes kiezen vaak al op jonge leeftijd voor meer fijn motorische
activiteiten.
3.5
DE KEUZE VAN HET SPEELMATERIAAL
Wanneer de keuze van het speelmateriaal aan peuters zelf wordt overgelaten,
dan is de keuze gemakkelijk. Peuters kunnen met van alles en nog wat
spelen. Zand, water, takjes, lege closetrolletjes, steentjes enzovoort. Op de
peuterspeelzaal behoort dergelijk "kosteloos materiaal" dan ook tot de vaste
inventaris.
Er moet een zo gevarieerd mogelijk aanbod van speelmateriaal aanwezig zijn
ter stimulering van verschillende ontwikkelingsgebieden, maar ook
aansluitend aan de verschillende niveaus van kinderen. Het speelgoed moet
voor de peuters veilig zijn (geen scherpe punten of hoeken, geen verf die door
sabbelen kan loslaten, geen loslatende spijkers, enzovoort). Het speelgoed
moet duurzaam zijn en het moet er leuk uitzien, zodat het de peuters
stimuleert om er mee te spelen.
De peuterspeelzaal wil zo dicht mogelijk aansluiten bij wat de peuters in hun
thuisomgeving meemaken en beleven. Heel belangrijk is uiteraard, dat het
speelmateriaal aansluit bij de ontwikkelingsfase waarin de peuter zich
bevindt. Uitgaande van die ontwikkelingsfase zijn in de peuterspeelzalen van
MOOI dan ook minimaal de speelmaterialen aanwezig, die in bijlage I achter
in dit boekje beschreven staan.
3.6
DE INRICHTING VAN DE RUIMTE EN DE HYGIËNE
Kinderen moeten zich veilig en thuis voelen in de speelzaal. Dit vraagt om een
overzichtelijke inrichting, met voldoende lichtinval en bewust gebruik van
kleuren en materialen.
Kinderen moeten zelf kunnen kiezen en zelfstandig de materialen kunnen
pakken. Daarvoor zijn overzichtelijke open kasten nodig, die voorzien zijn van
een afbeelding met het materiaal.
Afbeeldingen die bedoeld zijn voor kinderen worden op ooghoogte van peuters
bevestigd in het lokaal.
Eisen ten aanzien van de hygiëne staan nader uitgewerkt in de Handleiding
Gezondheid.
Pagina 16 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
HOOFDSTUK 4
DE ONTWIKKELING VAN HET KIND
Zoals in het vorige hoofdstuk staat vermeld, wil MOOI door middel van haar
peuterspeelzaalwerk de peuters stimuleren bij hun ontwikkeling, waarbij het
uiteraard van belang is, dat de peuters plezier aan het spel en de activiteiten
beleven.
Om te kunnen beoordelen welke spelletjes en/of activiteiten in aanmerking
komen om de in paragraaf 1.4 gestelde doelstelling te realiseren, is inzicht
nodig in een aantal van elkaar te onderscheiden ontwikkelingsgebieden, die
voor het kind essentieel zijn:
•
•
•
•
•
•
de
de
de
de
de
de
sociaal-emotionele ontwikkeling
taalontwikkeling
ontwikkeling van de creativiteit
ontwikkeling van de motoriek
ontwikkeling van de zintuigen
cognitieve ontwikkeling.
4.1
DE SOCIAAL- EMOTIONELE ONTWIKKELING
Wanneer kinderen spelen, leren zij hoe zij zich moeten gedragen. Zij merken
dat zij niet alleen op de wereld zijn en dat er rekening moet worden gehouden
met anderen. Wanneer kinderen spelen, ontwikkelen zij ook gevoelens. In
allerlei spelsituaties kunnen zij zich heel verschillend voelen (opgetogen, blij,
boos, verdrietig). Het zijn gevoelens die kinderen steeds weer tegen komen en
zo leren zij ermee omgaan. Zij kunnen ook door (na) te spelen gevoelens
verwerken.
Op de peuterspeelzaal gaat het er onder andere om dat peuters zich, in
contact met elkaar, het samen spelen eigen maken. Maar dit samenspel
ontwikkelt zich niet zomaar. Vooral jonge peuters hebben hier nog heel wat
moeite mee. Conflicten en ruzies zijn op deze leeftijd vrijwel onvermijdelijk.
De peuterleeftijd is nog helemaal de leeftijd van het "ik" en "van mij".
Peuters ontdekken ergens tussen hun tweede en derde jaar hun eigen ik. Bij
de ene peuter gebeurt dit wat sneller dan bij de andere. Deze ontdekking kan
voor de peuter zo geweldig zijn, dat dit een ware explosie van egocentrisme
tot gevolg kan hebben. Door de peuter wordt dan zijn hele wereld vanuit zijn
"ikkig" standpunt bekeken. De wereld is van hem/haar en de wereld is er voor
hem/haar. Dit uit zich vaak in een primitief territoriumgedrag en bezitsdrang.
De woorden "van mij" zijn in deze periode dé sleutelwoorden en worden met
de nodige triomf uitgesproken.
Samen spelen lukt alleen wanneer beide partijen zich aan bepaalde regels
kunnen houden.
Voorbeelden van regels zijn:
"ieder op z'n beurt" en als de één ergens mee speelt, mag je het niet
afpakken; of "ieder speelt op zijn eigen plekje". Regels die voor peuters in
Pagina 17 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
deze "ikkige" fase heel lastig kunnen zijn.
Dit betekent, dat het aanleren van regels noodzakelijk is. Regels bieden een
structuur en rust voor de peuters. Peuters leren zo waar zij aan toe zijn en dat
zij zich binnen die regels veilig en vertrouwd kunnen voelen. Ook worden door
het handhaven van regels ongelukken en/of brokken op de peuterspeelzaal
voorkomen.
Een goede manier voor het aanleren van regels is de regel keer op keer
herhalen als zich een "overtreding" voordoet, zonder daarbij het kind zelf af te
wijzen, maar wel het gedrag. Het vrije spel met zijn steeds terugkerende
conflicten en botsingen tussen peuters, biedt hen alle gelegenheid om te leren
met regels om te gaan. Het is de leidster die de regels steeds weer in
herinnering brengt. Maar de peuters zijn vaak heel goed in staat om elkaar te
corrigeren. Al spelend maken de peuters zich zo voor een deel de regels
eigen.
Ten aanzien van de sociaal-emotionele ontwikkeling vindt het team 0-6
jarigen het van belang, aandacht te besteden aan "het met elkaar rekening
houden", "het samenspelen", "het verwerken van emoties" en "het
ontwikkelen van het zelfgevoel" (gevoel van eigenwaarde).
4.2
DE TAALONTWIKKELING
Door taal en spraak ondersteunt en ordent het kind zijn spel, zijn wereld. In
een voortdurende wisselwerking met zijn omgeving leert het kind, gaat
begrijpen wat anderen zeggen en gaat zelf praten.
Het in de leeftijdsfase van nul tot vier jaar aandacht besteden aan een goede
taalontwikkeling is van essentieel belang voor het verdere leven van het kind.
Taal is immers hèt middel om contact te maken (sociale ontwikkeling), om
uitdrukking te geven aan gevoelens en behoeften (emotionele ontwikkeling)
en het is hèt middel dat toegang verschaft tot een gemeenschappelijke
denkwereld (de denkontwikkeling).
Taalontwikkeling kan toegespitst worden op verschillende onderdelen:
•
Actief taalgebruik (de taal die het kind spreekt)
- spontaan actief taalgebruik (alles wat het kind zelf zegt)
- uitgelokt actief taalgebruik (alles wat het kind zegt als reactie op
wat een ander zegt).
•
Passieve taalkennis (de taal die het kind wel begrijpt en verstaat,
maar zelf nog niet spreekt).
De leeftijdsperiode van nul tot vier jaar is de periode in het leven van de
mens, waarin "de taalverwerving" plaats vindt. MOOI vindt het daarom van
het grootste belang dat er in de peuterspeelzaal optimale voorwaarden
worden geschapen voor de ontwikkeling van de taal en de spraak. De
omgeving van het kind is van wezenlijk belang voor de taalontwikkeling.
Kinderen gaan praten, omdat zij in een omgeving verkeren waar met en
tegen hen wordt gesproken. Volwassenen spelen daarbij een heel belangrijke
rol.
In alle Voorschool peuterspeelzalen van MOOI wordt gebruik gemaakt van een
Pagina 18 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
door de gemeente erkend Voorschool programma, dat met name is gericht op
de taalontwikkeling van kinderen. Dit programma wordt ook gebruikt in de
groepen één en twee van de basisschool. Het belangrijkste doel is dat
kinderen zo goed mogelijk Nederlands begrijpen en spreken, zodat ze een
goede start kunnen maken in groep drie van de basisschool.
In alle peuterspeelzalen is het Nederlands de voertaal. Allochtone kinderen
hebben meestal te maken met een tweetalige taalontwikkeling. In het gezin
leren zij de moedertaal van hun ouders en als tweede taal leren zij
Nederlands. Kinderen zijn goed in staat om twee talen te leren. Voorwaarde is
wel dat de omgeving hen helpt en aanmoedigt door veel en gevarieerd met
hen te praten. Wel verdient het de voorkeur, dat dezelfde persoon steeds
dezelfde taal spreekt; dit om verwarring bij het kind te voorkomen. In beide
talen moeten kinderen een ruim aanbod krijgen en voldoende gelegenheid
hebben om daarmee te oefenen. De ontwikkeling van de tweede taal verloopt
ongeveer in dezelfde volgorde als de eerste taal. En ook bij de verwerving van
de tweede taal is het zo, dat kinderen al een grote passieve taalvaardigheid
(het begrijpen van de taal) hebben, voordat ze zelf gaan praten. Een
tweetalige ontwikkeling heeft onder genoemde voorwaarden geen negatieve
effecten op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.
Integendeel, een goede verwerving van twee talen is een verrijking voor
kinderen, ze kunnen zich bewegen in twee talen in twee culturen.
MOOI wil door middel van haar peuterspeelzaalwerk de taalontwikkeling
stimuleren om zo een bijdrage te leveren aan "het via de spraak leren
uitdrukken van wensen en emoties". Tevens wordt er aandacht besteed aan
het leren luisteren naar wat er tegen hen wordt gezegd.
4.3
DE ONTWIKKELING VAN DE CREATIVITEIT
Door te spelen ontwikkelt het kind zijn creatieve vermogen. Peuters zijn
enorm nieuwsgierig en fantasierijk en zijn in hun spel steeds op zoek naar
nieuwe mogelijkheden.
Bij de creatieve ontwikkeling (kunstzinnige vorming) gaat het er onder
andere om dat de kinderen zich leren uitdrukken naar hun eigen aard en
oorspronkelijkheid. Jonge kinderen creëren "bij toeval", al doende. Hun plezier
zit in het bezig zijn, het doen op zich. Het resultaat is niet belangrijk. Lekker
spelen met zand, water, modder maken, lekker kliederen met verf, tikken met
een stokje tegen een verwarmingsbuis, luisteren naar het geluid en al doende
ontdekken! Sommige oudere peuters willen echter soms iets maken om mee
naar huis te nemen, iets concreets.
Maar creatief zijn is meer dan alleen maar bezig zijn met expressiematerialen.
Creatief zijn kan de hele dag! Zoals voor allerlei situaties oplossingen
bedenken; het je creatief in woordgebruik uiten; het op een creatieve manier
troosten van een peuter door de leidster, enzovoort. Wil men peuters de
gelegenheid geven om zich creatief en oorspronkelijk te uiten, dan is het van
belang dat zij zich veilig, vrij en gemakkelijk voelen.
Bij kunstzinnige vorming kunnen vijf disciplines worden onderscheiden:
•
beeldende vorming (tekenen, handenarbeid)
•
dramatische vorming (spel, toneel)
•
dansante vorming (zang-, beweging- en zintuigenspelen)
•
audiovisuele vorming (beeld- en geluidsapparatuur)
Pagina 19 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
•
literaire vorming (taal).
Met activiteiten, welke gericht zijn op de ontwikkeling van de creativiteit,
tracht het team 0-6 jarigen "elke peuter te helpen zich te leren uitdrukken
naar zijn eigen persoonlijke aard", daarbij gebruikmakend van vrije expressie,
zang, dans, muziek en beeldende vorming.
4.4
DE ONTWIKKELING VAN DE MOTORIEK
Bij de motorische ontwikkeling wordt een onderscheid gemaakt in de grote
motoriek en de fijne motoriek.
Spelen is voor kinderen een goede manier om hun motoriek te oefenen.
Afhankelijk van de spelsoort oefenen zij ofwel de grote motoriek, ofwel de
fijne motoriek.
Vanaf het moment dat kinderen zich gaan bewegen, doen ze dit veel en
graag. Voor de peuter is dit bewegen oefenen en nog eens oefenen. Bij de
ontwikkeling van de motoriek gaat het om het verkrijgen van fysieke controle
over deze bewegingen.
Bij de grote motoriek gaat het om bewegingen, zoals die gemaakt worden bij
rennen, springen, buigen, trappelen, maar ook het klimmen, rollen, werpen en
fietsen. Bij de fijne motoriek gaat het om bewegingen die kinderen maken
met de handen en vingers, voeten en tenen. Het stapelen van blokken, een
insteekmozaïek maken, kralen rijgen, puzzelstukjes oppakken en op z'n plaats
leggen, bouwen met bouwstenen, stukjes papier en/of wollen draadjes
opplakken, zand- en waterspel zijn hier enkele voorbeelden van. Op de
peuterspeelzaal is meestal een duidelijk verschil merkbaar tussen de jongste
en de oudste peuters. Bij de oudste peuters gaat het bewegen beter,
gemakkelijker (een uitzondering daargelaten).
Zij rennen beter, kunnen tempo versnellen en afremmen, een scherpe bocht
nemen zonder te vallen lukt meestal wel èn ze kunnen hoger en met beide
benen van de grond af springen. Sommigen kunnen zelf hun kousen,
schoenen en jas aandoen. Maar dit wil niet zeggen, dat iedere peuter even ver
is in zijn ontwikkeling.
In of nabij de peuterspeelzalen zijn voor de ontwikkeling van de grote
motoriek materialen zoals bijvoorbeeld een klimrek, een glijbaan, loopfietsjes
en fietsjes, ballen, en dergelijke aanwezig. Voor het oefenen van de fijne
motoriek kunnen ze kralen rijgen, puzzelen, met bouwstenen bouwen en
poppen aan- en uitkleden. In het vrije spel wordt de gelegenheid hiervoor
door de peuters ruimschoots benut. Daarnaast worden er allerlei liedjes,
spelletjes en versjes gedaan, waarbij het maken van bewegingen centraal
staat.
Het team 0-6 jarigen tracht door middel van het scheppen van de juiste
condities en situaties een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de
motoriek van de peuter. Op de peuterspeelzaal is er dan ook voor de peuters
alle mogelijkheid om spelenderwijs motorisch bezig te zijn.
4.5
DE ONTWIKKELING VAN DE ZINTUIGEN
De peuters ontdekken al spelend de wereld. Dat ontdekken gaat bij peuters
Pagina 20 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
nog helemaal via zintuigen: ogen, oren, mond, neus en het gevoel.
Ruiken, voelen en proeven en met één en al aandacht luisteren en kijken,
hoort er voor de peuter nog helemaal bij. Hierdoor oefent hij als het ware
onophoudelijk zijn zintuigen, waardoor de peuter de wereld om zich heen leert
begrijpen. Een konijn op een plaatje is pas echt voor hem, als hij het konijn
kan zien, voelen en eventueel aaien. Pas dan vergeet de peuter niet meer wat
een konijn is.
Omdat peuters nog zo zintuiglijk zijn ingesteld, zijn de leidsters in de
speelzaal vaak al spontaan met de zintuigen bezig. Een voorbeeld: een peuter
heeft een heel zacht truitje aan. Dit is de gelegenheid om hierover te praten
en de peuters het verschil tussen een zachte en ruwe stof te laten voelen.
Ook worden er op de speelzaal speciale zintuiglijke activiteiten georganiseerd
zoals:
•
•
•
•
•
•
Het zaaien van bloemen-, kruidenzaadjes (de peuters verzorgen
deze)
bloemen, takjes, blaadjes naar de speelzaal halen
(hierover vertellen, laten ruiken en voelen)
het proeven van verschillende etenswaren, (zoet, zuur,
verschillende soorten fruit ruiken en proeven)
het bezoeken van een kinderboerderij
het luisteren naar geluidenbandjes (herkennen van geluiden)
het zien en voelen van verschillende materialen
(zachte, harde, ruwe materialen).
Juist omdat het "begrijpen" zoveel te maken heeft met het zelf beleven,
voelen en ervaren, worden op de peuterspeelzalen van MOOI dit soort
momenten zoveel mogelijk benut en/of gecreëerd.
4.6
DE COGNITIEVE ONTWIKKELING
(Denkontwikkeling)
Bij de cognitieve ontwikkeling gaat het om door middel van het spelen, kennis
op te doen, om het leren van het kunnen onderscheiden. En het herkennen
van voorwerpen en eigenschappen èn het leren leggen van verbanden tussen
gebeurtenissen. Later leren de kinderen ook rangschikken naar verschillende
kenmerken, zoals grootte, kleur en vorm. Verder is het leren van het
zelfstandig kunnen bedenken van oplossingen voor problemen een belangrijk
onderdeel van de cognitieve ontwikkeling (zelfredzaamheid).
Een ander aspect is het leren onderscheiden van fantasie en werkelijkheid.
Kleine kinderen kunnen dat nog niet. De beelden uit de werkelijkheid en de
fantasie zijn allebei even "waar" en levendig. Ook lopen in hun
gedachtewereld voelen en willen, dromen en fantaseren ingewikkeld door
elkaar. Kleine kinderen kunnen nog niet denken in logische verbanden. De
kennis van kinderen wordt gevormd door beelden, woorden en ideeën van de
wereld om hen heen. Deze kennis ontstaat vooral door ervaringen. Al kijkend,
voelend, proevend en tastend ervaren zij, dat dingen heel verschillend zijn.
Op deze manier vormen zich mentale beelden van de werkelijkheid. Belangrijk
hierbij is, dat kinderen nieuwsgierig en leergierig zijn. Belangstelling voor de
wereld om hen heen, voor geluiden, voor spelen.
Pagina 21 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
Speelgoed bevordert de cognitieve ontwikkeling. Spel en speelmaterialen zijn
goede hulpmiddelen om ervaring op te doen en de ontwikkeling van het
denken te stimuleren. Via het spel leren kinderen allerlei begrippen kennen.
Door vast te pakken, te bekijken, te voelen, te betasten en te experimenteren,
komen zij steeds meer achter de aard van de dingen. Hoe ze werken,
waarvoor ze dienen, waarin ze op elkaar lijken en van elkaar verschillen. Zo
leren kinderen begrippen als boven-onder, uit-in, veel-weinig, groot-klein,
zwaar-licht, hard-zacht. Zij ervaren dat ronde objecten kunnen rollen en
vierkante niet.
Aanvankelijk heeft het kind concrete materialen nodig om deze dingen uit te
proberen en te ontdekken. Na verloop van tijd vormen zich beelden en
woorden in het denken van het kind en worden nieuwe concrete ervaringen
overbodig. Kennis verwerft het kind door ervaringen uit het dagelijkse leven,
in alle mogelijke situaties, zoals eten, slapen, buiten zijn. Kennis verwerven is
leren. Leren doet het kind zijn hele leven door en wel op verschillende
manieren:
•
Spontaan
Doordat het kind met iets in aanraking komt: bijvoorbeeld de
verwarming is warm/koud, als het regent word je nat, verfkleur is door
mengen te veranderen (ervaring). Kinderen leren ook van voorbeelden,
van het gedrag van volwassenen en kinderen om hen heen. Dit kan
een model zijn om te imiteren. In een peuterspeelzaal is het
bovenstaande vaak heel duidelijk te zien in de huishoek. De peuters
spelen hun eigen ervaringen na door middel van imitatie van de
ouders, andere kinderen of de leidster. De leidster hoort dan ook nogal
eens haar eigen uitspraken of die van de ouders terug.
•
Bewust door middel van oefening en herhaling
Bijvoorbeeld de teksten van de liedjes, de namen van de andere
kinderen, leren knippen, geheugen-, concentratie- en denkspelletjes,
zoals drijf-zinkspel.
De bijdrage, die MOOI door middel van haar peuterspeelzaalwerk wil leveren
aan de cognitieve ontwikkeling van de peuter is:
•
•
Het (in veel gevallen spontaan) al spelenderwijs ontdekkend leren
Het bewust stimuleren van de cognitieve ontwikkeling door het
organiseren van gerichte activiteiten-/speelmomenten.
4.7
ONTDEKKEN EIGEN LICHAAM / INTIMITEIT
Ook jonge kinderen zijn al bezig met het ontdekken van hun seksualiteit.
Deze kinderlijke seksualiteit is alleen niet te vergelijken met wat volwassenen
verstaan onder seksualiteit. Kinderen zijn niet bewust bezig dit te ontwikkelen, maar ze ontdekken al spelend en stellen veel vragen uit nieuwsgierigheid.
Net zoals baby's op een gegeven moment hun voeten ontdekken, ontdekken
wat oudere kinderen hun geslachtsdelen. En net zoals een baby kan ontdekken dat de duim lekker is om op te sabbelen, kan een peuter ontdekken dat
het fijn voelt om aan zijn piemeltje te zitten. En net zoals een peuter graag
wil weten wat een beestje is wat hij/zij ziet willen kinderen van deze leeftijd
Pagina 22 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
ook weten wat papa nou toch heeft en waarom mama en het kind dit niet
hebben.
De eerste periode vindt een baby vooral bevrediging in sabbelen en het
strelen van de huid en knuffelen. Het kindje begint dan zijn lijfje te ontdekken. Eerst worden handjes en voetjes ontdekt. En rond acht maanden worden
ook oren, neus, tenen, vingers en de piemel of de vagina ontdekt. Op dit
moment wordt nog geen extra plezier beleeft aan het aanraken van de vagina
of piemel. Het is enkel nieuwsgierigheid naar het eigen lichaam. Tussen het
eerste en tweede jaar leren kinderen vaak de eerste beginselen van de zindelijkheid. Door er niet afkeurend mee om te gaan kan het kind leren omgaan
met het plassen en poepen en er ook plezier aan beleven.
En dan tussen het tweede en derde jaar ontdekken kinderen het verschil
tussen jongens en meisjes. En al snel volgt dan ook de ontdekking dat het
aanraken van de eigen piemel of vagina prettig voelt. Peuters kunnen beginnen met zichzelf veelvuldig te strelen, zonder de minste schaamte, dus ook op
gelegenheden waar volwassenen dit zeer afkeuren. Ook de namen voor
geslachtsdelen en seksuele zaken hebben nu erg hun interesse en worden
vaak herhaald. Kinderen van deze leeftijd beginnen ook geïnteresseerd te
raken in andere kinderen. En het ontdekken van het lichaam wordt dan ook
vaak in het spel opgenomen. Kinderen gaan 'doktertje spelen'.
Rond het vierde jaar beginnen de schaamtegevoelens zich te ontwikkelen en
wordt het spel minder onbevangen en meer stiekem. Ook het roepen van
'vieze' woorden wordt meer uitdagend en er kan enorm om gegiebeld worden.
Kinderen worden rond deze leeftijd ook minder makkelijk met bloot zijn.
Plotseling willen ze zich niet meer uitkleden bij het gymmen of willen niet
meer samen in bad.
Belangrijk is dat het kind thuis het gevoel heeft open te kunnen zijn. Op de
leeftijd tussen twee en vier moet het niet geheimzinnig zijn. Wel kan het kind
geleerd worden dat dit iets is wat je niet in de woonkamer/peuterspeelzaal
doet. Net zoals je een kind leert niet in zijn neus te peuteren, kan je je kind
ook leren niet aan zijn piemel of haar vagina te zitten in het bijzijn van andere
mensen. Niet omdat het slecht is maar omdat het privé is. Geheel verbieden
leidt vaak tot stiekem doen
Het heeft vooral te maken met nieuwsgierigheid en niets te maken met wat
een volwassenen ervaart op het gebied van seksualiteit.
Praten over seksualiteit
Kinderen willen van alles weten hoe het heet dus ook van hun
geslachtsorganen. Leidsters hebben hiervoor een naam gekozen, waarbij zij
zich prettig voelen, zodat zij open over dit onderwerp kunnen praten. Voor het
geslachtsorgaan van een jongen is gekozen voor ‘piemeltje’ en voor het
geslachtsorgaan van een meisje is gekozen voor ‘vagina’ of ‘plasser’.
De leidster gaat bij vragen van het kind steeds na wat het kind werkelijk wil
weten. Vaak wil het kind enkel een simpel antwoord. Op de vraag: "waar
komen baby's vandaan" is een zeer uitgebreid antwoord mogelijk, maar vaak
is het antwoord " uit mama's buik" in eerste instantie voldoende. Pas later
komen kinderen dan met de vraag hoe het kindje dan in en uit mama's buik
komt. Het kind zoekt simpele en duidelijke antwoorden. En wanneer het kind
Pagina 23 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
toch meer wil weten dan zal het daar zelf naar vragen. Vaak ook herhalen
peuters hun vragen, niet omdat ze meer willen weten of het niet begrijpen,
maar gewoon omdat herhaling leuk is op deze leeftijd.
Vooral bij de komst van een broertje of zusje zal de interesse bij peuters naar
de voortplanting groeien. Het kind wil weten waar het kindje vandaan komt,
maar wil ook dingen weten als wat het kindje dan drinkt en of hij ook plast en
dat soort dingen. De komst van een baby is een mooie gelegenheid om wat
seksuele voorlichting te geven, maar ook een jong hondje of lammetje kan dit
zijn.
Pagina 24 van 25
Pedagogisch Beleidsplan MOOI
_______________________________________________________
Lijst van de speelmaterialen van de peuterspeelzaal
Bijlage I
•
Constructiemateriaal
Voor de ontwikkeling van de fijne motoriek is in de speelzaal in ruime
mate Lego Duplo, nopper, hamerblok, hamertje tik en/of ander
timmermateriaal aanwezig.
•
Wereldspelmateriaal
In de speelzaal is aanwezig:
de bouw- en constructiehoek met onder andere kleine en grote blokken
en kubussen;
een garage met kleine en grotere auto's en een treinbaan met
toebehoren;
een poppenhuis met meubeltjes en poppetjes, dieren en fruit uit
verschillende landen;
een hoek met voor het rollenspel een kookhoekje met pannen, borden,
bekers, kopjes en bestek, poppen en poppenkleertjes, ledikantje
poppenwagens;
een verkleedkist met daarin van alles: rokken, jurken, hoeden,
schoenen met hakken enz., een dokterskoffertje.
•
Expressiematerialen
Voor de beleving van de creatieve- en vrije expressie zijn de volgende
materialen aanwezig: dikke potloden, wasco- en schoolbordkrijt,
(vinger)verf en kwasten, (gekleurd) papier, viltstiften, kosteloos
materiaal om mee te knutselen, schaartjes, boetseer- en pottenbakkersklei en een zand/watertafel.
•
Bewegingsmateriaal
Voor de ontwikkeling van de grote motoriek zijn voor binnen en buiten
onder andere een klimhuis met glijbaan (in sommige peuterspeelzalen), driewielers, tractoren, loopauto's, duwkarren, grote en kleine
ballen, scheppen en emmertjes voor de zandbak aanwezig.
•
Materiaal voor de cognitieve ontwikkeling
Puzzels in verschillende vormen en gradaties (ook intercultureel),
lotto-, domino-, kleuren- en memoriespellen, grote kralen, een
blokkenstoof, kubustoren, vormenplank en weegschaal.
•
Materiaal voor de taalontwikkeling
In de leeshoek zijn liedjes-, prenten- en voorleesboeken (ook
intercultureel), fotoboeken en tijdschriften in voldoende variatie
aanwezig.
Er is een poppenkast met poppen, waar de leidster, maar ook de
kinderen mee kunnen spelen, ook is er een CD-speler met
(interculturele)CD’s.
De digitale camera wordt onder andere bij taal en taalstimulering
gebruikt (praten over wat kinderen zien op de foto's). Ter
ondersteuning van taal wordt een kindercomputer gebruikt.
__________________________________________________________________