Omgevingsvergunning zonnepark Westeinde Ruimtelijke onderbouwing Provincie Fryslân 11 september 2014 Definitief BD4301 HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. PLANNING & STRATEGY Colosseum 3 Postbus 26 7500 AA Enschede +31 53 483 01 20 +31 (0)53 432 27 85 [email protected] www.royalhaskoningdhv.com Amersfoort 56515154 Documenttitel Telefoon Fax E-mail Internet KvK Omgevingsvergunning zonnepark Westeinde Ruimtelijke onderbouwing Verkorte documenttitel Ruimtelijke onderbouwing zonnepark Westeinde Status Definitief Datum 11 september 2014 Projectnaam Zonnevelden Leeuwarden Projectnummer BD4301 Opdrachtgever Provincie Fryslân Referentie Auteur(s) Collegiale toets BD4301/R002/MTD/Ensc Marloes ten Dam Femke Baarslag Datum/paraaf 10 september 2014 Vrijgegeven door Berry van den Berg Datum/paraaf 11 september 2014 A company of Royal HaskoningDHV Ruimtelijke onderbouwing Definitief -i- BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 INHOUDSOPGAVE Blz. 1 INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2 BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid 2.3 Gemeentelijk beleid 3 PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Huidige situatie 3.2 Locatiekeuze 3.3 Kader 3.4 Het voornemen 3.5 Landschappelijke inpassing 3.6 Materialisering 10 10 10 11 12 13 15 4 OMGEVINGSASPECTEN 4.1 Ecologie 4.2 Archeologie en cultuurhistorie 4.3 Water 4.4 Bodem 4.5 Bedrijven en milieuzonering 4.6 Externe veiligheid 4.7 Geluid 4.8 Luchtkwaliteit 4.9 Lichthinder 17 17 19 20 21 21 22 22 23 23 5 UITVOERBAARHEID 5.1 Economische uitvoerbaarheid 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid. 24 24 24 Achtergrond Het voornemen Ligging plangebied Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer 1 1 1 2 3 3 4 4 5 8 BIJLAGEN Bijlage 1 Ontwerp zonnepark Westeinde Bijlage 2 Principe profielen Bijlage 3 Referentiebeelden Bijlage 4 Ecologische beoordeling Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 1 INLEIDING 1.1 Achtergrond Momenteel wordt uitvoering gegeven aan de realisatie van het infrastructurele project Haak om Leeuwarden. In het kader van dit grootschalige project wordt gewerkt aan de aanleg van een nieuwe wegverbinding tussen de provinciale weg N31 (Wâldwei)/Rijksweg A32 (snelweg naar Heerenveen) ten zuiden van Leeuwarden met de provinciale weg N31 (Hendrik Algrawei)/Rijksweg A31 (snelweg naar Harlingen) ten westen van Leeuwarden, inclusief verbindende wegen naar het stedelijk wegennet van Leeuwarden. Het doel van de Haak om Leeuwarden is een goed ingepaste, veilige doorgaande wegverbinding aan de zuidwestkant van Leeuwarden te realiseren, met ongelijkvloerse kruisingen van wegen, vaarwegen en spoorlijnen. Niet alleen de bereikbaarheid van Leeuwarden wordt met het project verbeterd; het project leidt ook tot een vlottere doorstroming van het doorgaande verkeer in de bredere regio rondom Leeuwarden. 1.2 Het voornemen De aanleg van de Haak om Leeuwarden Noord en de Noordwestelijke Invalsweg heeft onder meer tot gevolg dat de bestaande Harlingerstraatweg (N383) tussen Marsum en Leeuwarden, ter hoogte van de wijk Westeinde overbodig wordt en derhalve door de provincie Fryslân in zijn geheel zal worden opgeruimd. Dit geldt ook voor het tankstation aan de Harlingerstraatweg. Hiermee komen aan de zuidwestzijde van de wijk Westeinde gronden vrij om te herontwikkelen. Vanuit diverse perspectieven vormt deze locatie een goede mogelijkheid voor het opwekken van duurzame energie in de vorm van een zonnepark, zie ook paragraaf 3.2. Naar verwachting vindt het verwijderen van de bestaande provinciale weg in 2015 plaats, waarna de locatie ten zuidwesten van Westeinde ingericht kan worden voor een zonnepark. Met de energie die in het zonnepark Westeinde opgewekt wordt, kan de Haak om Leeuwarden energieneutraal worden gemaakt. Het zonnepark Westeinde komt geheel te liggen op het huidige tracé van de N383. De gronden zullen geheel bouwrijp worden opgeleverd; dat wil zeggen dat verharding is verwijderd en mogelijke sanering heeft plaatsgevonden. Het plangebied behelst ongeveer 3,6 hectare inclusief onderhoudspaden, voorzieningengebouwtje, bestaande watergangen noordzijde en grondwal aan de zuidzijde. Procedure Aangezien het vigerende bestemmingsplan een zonnepark niet toelaat, is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan volgens artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nodig. Voorwaarde is dat de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Om aan te tonen dat aan deze voorwaarde voldaan wordt moet een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld. SDE+ Voor de totstandkoming van dit zonnepark moet een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) worden aangevraagd, waarmee de Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc -1- 11 september 2014 zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van het zonnepark via een bedrag per kWh wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen. Met een omgevingsvergunning kan de initiatiefnemer de SDE+‐subsidie aanvragen, het overleggen van deze omgevingsvergunning is namelijk een wettelijk vereiste om voor subsidiëring in aanmerking te kunnen komen. 1.3 Ligging plangebied Het plangebied voor het zonnepark Westeinde ligt aan de westkant van Leeuwarden. Het plangebied is gelegen op het traject van de Harlingerstraatweg (N383). Door de komst van de ‘Haak om Leeuwarden’ wordt deze provinciale weg overbodig en zal de verkeersfunctie hier verdwijnen. Aan de noordoostzijde ligt de wijk Westeinde. Het plangebied is in afbeelding 1.1 rood omcirkeld. De percelen zijn kadastraal bekend als LWD00D 08915, LWD00D 08916, LWD00D 08919 en LWD00D 08920. In afbeelding 1.2 is de begrenzing van het plangebied opgenomen. Afbeelding 1.1 Ligging plangebied Westeinde (bron: Google earth) Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied (bron: Google Earth) BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing -2- Definitief 1.4 Vigerend bestemmingsplan De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Westeinde’ van de gemeente Leeuwarden. Het bestemmingsplan ‘Westeinde’ is op 20 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad en sinds mei 2005 onherroepelijk. Conform het bestemmingsplan ‘Westeinde’ gelden voor de gronden binnen het plangebied de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Verkooppunt motorbrandstoffen’. De bestemming ‘Verkeer’ is bedoeld voor wegen met een doorgaand karakter en fiets- en voetpaden. De bestemming ‘Verkooppunt motorbrandstoffen’ is bedoeld voor een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG. Binnen deze twee bestemmingen is het aanleggen van een zonnepark niet toegestaan. Het voornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Westeinde. 1.5 Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de voor de locatie geldende beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de locatiekeuze en het voornemen en in hoofdstuk 4 worden de milieuaspecten besproken. Tenslotte gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc -3- 11 september 2014 2 BELEIDSKADER 2.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Per 1 januari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Hierin geeft het Rijk een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schets haar ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Nederland moet een land blijven waarin het goed wonen en werken is. Dat kan alleen als ons land zich economisch kan blijven meten met andere landen. Een goede toekomst veronderstelt ook dat mensen, gebouwen en goederen in onze laaggelegen delta veilig zijn tegen het water en de leefbaarheid in stad en land gewaarborgd is. In de SVIR zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland; 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Deze drie hoofddoelen zijn onderverdeeld in verschillende nationale belangen. Conclusie Het beoogde zonnepark raakt geen van de drie hoofddoelen uit de SVIR. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening. Conclusie Het beoogde zonnepark raakt geen van de onderwerpen uit het Barro. Het Barro verzet zich zodoende niet tegen de ontwikkeling van het zonnepark op deze locatie. Energieakkoord (2013) In het energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie‐ en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken op de korte‐ en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd: een besparing van energieverbruik met gemiddeld 1,5%; 100 petajoule energiebesparing per 2020; een toename van het aandeel duurzame energie naar 14% van het totale jaarverbruik in Nederland in 2020 met een doorgroei naar 16% in 2023; het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen binnen de duurzame energiesector. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing -4- Definitief Deze doelen zijn verder uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 ‘Opschalen hernieuwbare energieopwekking’ en pijler 3 ‘Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)’ van belang. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ (PetaJoule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon. Momenteel bedraagt het aandeel zonne‐energie minder dan 1% van de totale energievraag. Conclusie Het toekomstige zonnepark levert een bijdrage aan de doelstelling van het rijk om te komen tot een aandeel van 16% aan duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023. 2.2 Provinciaal beleid Streekplan Fryslân 2007 ‘Om de kwaliteit fan de romte’ Met het Streekplan Fryslân 2007 laat de provincie zien welke accenten zij wil leggen in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de provincie. Het Streekplan kiest met betrekking tot duurzame energie voor een stimulerende provinciale rol: gemeenten worden gevraagd om kansen te benutten voor een duurzame energiehuishouding en worden gestimuleerd bij het ontwikkelen van energievisies. Het Streekplan geeft geen richting aan de ruimtelijke invulling daarvan en voorziet niet in specifiek beleid voor zonne-energie(opstellingen). Wel geldt specifiek beleid voor te beschermen gebieden, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en natuurgebieden buiten de EHS, waaronder weidevogelgebieden, en reserveringszones voor dijkversterking. Dat beleid kan in de weg staan voor of beperkingen opleggen aan opstellingen voor zonne-energie. Sinds de inwerkingtreding van het Streekplan is duurzaamheid veel hoger op de agenda komen te staan. In het Coalitieakkoord 2011-2015 zijn het nieuwe windbeleid, het beleid op gebied van duurzame mobiliteit en het 100.000 woningenplan met name genoemd. De provincie wil dat er in 2015 forse stappen zijn gezet in de verbetering van de duurzame energiehuishouding. Ze heeft met het sluiten van het Energieakkoord (2007, inmiddels afgerond) en het opstellen van het Programmaplan ‘Fryslân geeft energie’, de Beleidsvisie Economie en het uitvoeringsprogramma Duurzame Energie 2014-2020, gekozen voor een verderstrekkende, stimulerende en sturende rol. Conclusie Het voornemen draagt bij aan de realisatie van de duurzaamheidsdoelstellingen. Het plangebied ligt niet binnen specifiek te beschermen gebieden, waardoor er vanuit het Streekplan geen beperkingen zijn voor de realisatie van een zonnepark. Verordening Romte Fryslân 2014 De juridisch bindende elementen ter uitvoering van het Streekplan Fryslân zijn vastgelegd in de Verordening Romte. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc -5- 11 september 2014 De Verordening heeft als hoofdregel dat nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied in principe zijn uitgesloten, behoudens als deze aansluiten op ‘bestaand stedelijk gebied’. Opstellingen van installaties voor zonne-energie vallen echter, net als windturbines, niet onder de definitie van stedelijke functies. De verordening staat zonneparken in het landelijk gebied/buitengebied dus niet in de weg. De Verordening Romte, zoals vastgesteld op 25 juni 2014, is een aanpassing van de Verordening uit 2011 en is op basis van het nieuwe beleid opgenomen in de notitie ‘Romte foar Sinne’. Deze notitie is verderop uitgewerkt. De Verordening richt zich op opstellingen voor zonne-energie op de grond (maaiveld) en op locaties buiten bestaand stedelijk gebied. De Verordening regelt dat een ruimtelijk plan in het landelijk gebied kan voorzien in opstellingen voor zonne-energie op de volgende type locatie: Aansluitend aan ‘bestaand stedelijk gebied’ van een stad of dorp of als onderdeel van een uitbreidingslocatie. Voor deze locatie gelden de volgende voorwaarden: De gemeente motiveert de locatiekeuze op grond van een bredere analyse van en visie op de mogelijkheid van opstellingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied van de stad of het dorp. De omvang van de opstelling moet zijn afgestemd op de energiebehoefte van de stad of het dorp. Dat kan bijvoorbeeld gebaseerd worden op de deelname binnen de ‘postcoderoos’. Conclusie Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Hier is een zonnepark toegestaan wanneer deze aansluit aan een stad of dorp. De locatie ligt tegen de wijk Westeinde. De locatiekeuze en inpasbaarheid wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3. Met de bewoners uit de aanliggende wijk Westeinde heeft afstemming plaatsgevonden over participatie in het project. Het project past binnen de Verordening Romte. Structuurvisie Grutsk op ’e Romte De Structuurvisie Grutsk op ‘e Romte (vastgesteld voorjaar 2014) bevat een selectie van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang en een richtinggevend advies. Deze zijn per deelgebied of gebiedsoverschrijdend omschreven. De Structuurvisie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke ontwikkelingen kennis te nemen van die kernkwaliteiten en daarmee bij de ruimtelijke inpassing rekening te houden. De Structuurvisie geeft een algemeen kader en gaat niet in op de inpassing van specifieke objecten en ontwikkelingen. Doel is om waar nodig, per actueel thema ‘bouwstenen ruimtelijke kwaliteit’ te ontwikkelen. Specifieke uitgangspunten of bouwstenen voor de inpassing van zonneenergieopstellingen ontbreken nog. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Middelzeegebied. Het provinciaal belang in dit gebied is de zichtbaarheid van de fasering van de inpoldering, die herkenbaar is aan de ligging van de (dwars)dijken, de verkavelingsstructuren, de ligging van de Swette en de begrenzing van de kwelderwallen. Het gebied vanaf Sneek tot aan Leeuwarden kenmerkt zich door het nagenoeg ontbreken van bebouwing. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing -6- Definitief Bij ontwikkelingen zijn de volgende aspecten van belang: De openheid, de regelmatige, opstrekkende verkaveling en de oost-west gelegen dwarsdijken, de schaarse bebouwing en de omkadering door kwelderwallen in het deel Sneek-Leeuwarden. Conclusie Het ruimtelijke inpassingsplan en de locatiekeuze sluiten aan op de uitgangspunten en gebiedskenmerken die benoemd zijn in de Structuurvisie Grutsk op ‘e Romte. Het voornemen is niet in strijd met de Structuurvisie Romte foar Sinne, Ruimtelijk beleid voor opstellingen van zonne-energie (2014) De notitie ‘Romte foar Sinne’ gaat over de ruimtelijke randvoorwaarden bij opstellingen van zonne-energie, in bredere zin, maar is gebaseerd op te verwachten ontwikkelingen rond zonnepanelen. Het is de ambitie om in 2020 500 MW aan duurzame energie te hebben geproduceerd. Provincie Fryslân ziet het, gegeven haar inzet op de ‘kwaliteit fan de romte’, als haar verantwoordelijkheid om met name sturing te geven aan opstellingen buiten bestaand bebouwd gebied. Daarbij wordt gekozen voor verruiming van het ruimtelijk beleid: onder kwalitatieve voorwaarden wordt ruimte geboden voor opstellingen aansluitend aan en als uitbreiding van stad of dorp. Daarbuiten wordt vastgehouden aan de lijn van ‘meervoudig ruimtegebruik’: dat betekent geen solitaire opstellingen ‘in het veld’, behalve als die opstelling een plaats krijgt op het terrein van een andere, bestaande functie. Er zijn initiatieven voor opstellingen in het buitengebied (‘zonneweides’, ‘zonneparken’), die niet vallen binnen de categorie ‘meervoudig ruimtegebruik en/of bestaande bebouwing’. Enkele van die projecten zijn op bestuurlijk niveau besproken en mogen rekenen op provinciale ondersteuning. Vanuit de ambitie van Sinnestroom is de bijdrage van ‘zonneweides’ als positief aan te merken, en waarschijnlijk ook nodig om de beleidsambitie van 500MW in 2020 te halen. Locatie Ten aanzien van de locatie dient rekening gehouden te worden met het feit dat bij een (grootschalige) opstelling van zonnepanelen het groene karakter van het landelijk gebied ingrijpend kan veranderen, evenals het beeld van de horizon en het gevoel van ruimte. Dat raakt ook het belang van toerisme en recreatie. Ook redenerend vanuit het behoud van de (voedsel)productiefunctie van de landbouw hebben opstellingen in landelijk gebied, ‘in het weiland’, in principe niet de voorkeur. De provincie vindt het daarom van belang dat de ontwikkeling overwegend gekoppeld blijft aan de bebouwde omgeving. In aansluiting op het beleid voor wonen, werken en recreatie, wordt gekozen voor het principe van concentratie. Ook zijn aan de stadsrand slimme combinaties mogelijk met opstellingen langs infrastructuur, waardoor het netto ruimtegebruik beperkter zal zijn dan in het open agrarisch gebied. Er wordt gekozen voor een ‘ja, mits-benadering’ voor het gebied aansluitend aan stadsen dorpsgebied. Voor het gebied daarbuiten wordt vastgehouden aan de lijn van meervoudig ruimtegebruik. Dat betekent geen opstellingen los in het veld, behoudens Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc -7- 11 september 2014 indien die opstelling gekoppeld kan worden aan een andere functie, zoals infrastructuur of solitaire nutsfuncties. Ten aanzien van de inpassing moeten opstellingen aan de rand van stad en dorp, net als elke andere stedelijke uitbreiding, goed in het landschap, vanaf relevante zichtlijnen, worden ingepast. Conclusie Het zonnepark Westeinde ligt buiten bestaand stedelijk gebied, maar sluit aan op het stedelijk gebied van Leeuwarden en er is sprake van een combinatie met infrastructuur. In het plangebied is een zonnepark-opstelling ‘in het veld’ mogelijk als enkelvoudig ruimtegebruik. Het zonnepark Westeinde levert een bijdrage aan de beleidsambitie om 500 MW in 2020 te halen. 2.3 Gemeentelijk beleid Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad (2010) De visie ‘Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad’ heeft als ambitie dat de Leeuwarder samenleving zich op een volhoudbare manier ontwikkelt. Keuzes worden gemaakt op basis van een gecombineerde en gebalanceerde ontwikkeling van economie, natuur & milieu en sociale & culturele aspecten. De visie richt zich op de thema’s water en energie. De gemeente Leeuwarden is er van overtuigd dat dit beide aansprekende en tastbare duurzaamheidsthema’s zijn met veel mogelijkheden. Om de ambitie richting te geven en concreter te maken zijn de volgende doelen geformuleerd voor de speerpunten water & energie in 2020: Leeuwarden staat nationaal en internationaal op de kaart door een positief imago als stad met slimme oplossingen voor de water- en energieproblematiek; het is een plek voor demonstratie- & uitrolprojecten op het gebied van water en energie. Leeuwarden is de kennishoofdstad van Europa op het gebied van watertechnologie. Door de ontwikkeling en toepassing van duurzame technieken is Leeuwarden een stad met veel kenniswerkers en een goede arbeidsmarkt voor lager geschoolden. Bewoners, kennisinstellingen, bedrijven, de uiteenlopende organisaties en de overheid zorgen voor experimenten en uitrol van bewezen oplossingen die bijdragen aan het slim omgaan met water en energie. Partijen weten elkaar te vinden en werken samen aan oplossingen. De stad is onafhankelijker van fossiele energie en heeft alternatieven ontwikkeld als economische drager. Er wordt op een verantwoorde manier omgegaan met water. Duurzame ontwikkeling Gemeente Leeuwarden stelt zich op het standpunt dat duurzame ontwikkeling vraagt om een zorgvuldige afweging van verschillende belangen. Zodat de duurzaamheidsdomeinen economie, natuur & milieu en sociaal-cultureel zich maximaal kunnen ontwikkelen. Dergelijke afwegingen vragen om inzicht in de lange-termijn gevolgen van besluiten die worden genomen. Duurzame ontwikkeling speelt zich af op verschillende schaalniveaus. Dit varieert van mondiaal tot lokaal. Wat in Leeuwarden op gemeentelijk niveau als duurzaam wordt beschouwd, hoeft op (inter)nationaal niveau helemaal niet zo duurzaam te zijn. Afwentelingseffecten spelen daarbij een belangrijke rol. De opvatting van de gemeente is dat afwenteling op andere ruimtelijke BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing -8- Definitief schaalniveaus, maar ook tussen verschillende milieuproblemen, niet bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Speerpunt energie Al jaren wordt in Leeuwarden actief gewerkt aan (duurzame) energie. Er kan worden gesteld dat Leeuwarden behoort tot de nationale koplopers op dit gebied; Woningen op biogas, als eerste gemeente voldaan aan de nationale zonambitie en de meeste duurzame tankstations. Binnen het speerpunt ‘Energie’ worden de volgende vier onderwerpen gedefinieerd: I. Gebouwde omgeving, energie: besparing en innovatie II. Duurzaam voortbewegen III. Energie uit reststoffen en biomassa IV. Zonne-energie Conclusie Door de aanleg van het zonnepark op de locatie Westeinde wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstelling van de gemeente Leeuwarden. Het voornemen past binnen de visie Duurzaam Leeuwarden. Aanpak slim met energie en water Het programma ‘Slim met water en energie’ draagt bij aan de Leeuwarder duurzaamheidsambities die in de visie 'Duurzaam Leeuwarden de sterke stad' zijn beschreven. Dit programma loopt van januari 2011 tot en met december 2014. Binnen de aanpak “Slim met energie en water” staan een drietal uitgangspunten centraal. Dit zijn: 1. focussen en inzetten op onderscheidende sterkten 2. business kansen creëren met maatschappelijk rendement 3. verbindingen maken door samen te werken (vrienden en co-productie) Er wordt ingezet op onderscheidende sterken. Binnen water en energie zijn accentpunten aangebracht. Voor duurzame energie wordt ingezet op; energie in de gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, zonnestroom en energie uit reststromen en bio-energie. Voor onderhavig plan is vooral de inzet op zonnestroom relevant. Het zonnepark Westeinde levert een bijdrage aan de volgende activiteiten: Samenwerking: Het ondersteunen/ faciliteren van 4-6 andere innovatieve zonnestroomprojecten (o.a. zonnestroom op boerderijen, op scholen, t.b.v. particulieren, grootschalige toepassing). Samenwerking: In 2015 luidt de ambitie 15 hectare zonnestroom in Leeuwarden te realiseren (ca. 8MWp) en 50 hectare zonnestroom in Friesland. Marktpartijen en kennisinstellingen worden uitgenodigd deze ambitie gezamenlijk in Leeuwarden te realiseren. Om nieuwe initiatieven te stimuleren is de gemeente Leeuwarden samen met de provincie Fryslân het project Groen werkt slim gestart. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc -9- 11 september 2014 3 PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Huidige situatie In de huidige situatie zijn de percelen binnen het plangebied in gebruik als weg; de Harlingerstraatweg (N383) en is er een tankstation gesitueerd. De gronden zijn daartoe dan ook ingericht. 3.2 Locatiekeuze De locatie Westeinde aan de Harlingerstraatweg (N383) is aangewezen voor de realisatie van een zonnepark. Hier liggen meerdere argumenten aan ten grondslag. De eerste is het feit dat de wijk Westeinde, gelegen naast de Harlingerstraatweg, een energiecoöperatie heeft opgericht, die als doel heeft de hele wijk energieneutraal te maken. Zij heeft voorgesteld om deze locatie te gaan ontwikkelen, omdat dit duurzame energie zichtbaar maakt (bewustwording voor de inwoners van de wijk) en dichtbij brengt. Ook letterlijk, want in de verdere ontwikkeling van het veld wordt burgerparticipatie in de vorm van bijvoorbeeld crowdfunding voorgeschreven. Een ander argument is dat er vanuit het programma Haak om Leeuwarden wordt gewerkt aan de realisatie van zonnepanelenvelden nabij de Haak. Deze is ingegeven vanuit de wens de Haak energieneutraal te maken. Ook de locatie Harlingerstraatweg is onderdeel van het programma Haak om Leeuwarden. De locatie zelf is onderdeel van het project waarin opruimen en herinrichten centraal staan. Het zonnepark wordt de nieuwe inrichting. Daarnaast sluit de locatie aan op de nieuwe Noordwestelijke Invalsweg (NWIW), die onderdeel uitmaakt van de Haak. Met de nieuwe Haak om Leeuwarden worden drie entrees naar Leeuwarden gecreëerd. In de huidige plannen voor zonnepanelen wordt bij elk van deze entrees op één of meerdere plekken een zonnepark gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een consistent beeld, dat de ambitie van de gemeente en de provincie op het gebied van zonne-energie onderstreept en zichtbaar maakt. De locatie op het oostelijk deel van het zonnepark Westeinde accentueert zo de toegang via de nieuwe Noordwestelijke Invalsweg. Er is bewust gekozen voor ontwikkeling van de oostelijke deel van de Harlingerstraatweg (ter hoogte van de wijk Westeinde) als zonnepark en niet de gehele Harlingerstraatweg. Reden hiervoor is dat er in het voortraject (haalbaarheid zonnepanelenvelden Haak om Leeuwarden) in overleg met stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten is gebleken dat zonnepanelen als een meer stedelijke functie worden beschouwd. Dit vraagt naar hun mening om locaties die in de stedelijke omgeving liggen of daar vlakbij. De locatie op het oostelijk deel van de Harlingerstraatweg heeft daarom de voorkeur, er is sprake van een duidelijk stedelijk karakter. Dit sluit aan bij de visie ‘Romte foar Sinne’, zie paragraaf 2.2. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 10 - Definitief Harlingerstraatweg Afbeelding 3.1 Haak om Leeuwarden en Harlingerstraatweg Nog een argument voor situering op het oostelijk deel van de Harlingerstraatweg is dat het veld hier goed in te passen is in zijn omgeving. Het meer westelijke deel (richting Marsum) van de Harlingerstraatweg wordt gekenmerkt door openheid, zichtlijnen en het ontbreken van beplanting en bebouwing. Een zonnepark is hier minder goed in te passen. Door voor het oostelijke deel van de Harlingerstraatweg te kiezen sluit het aan op de Structuurvisie ‘Grutsk op ’e Romte’, zie paragraaf 2.2. 3.3 Kader De gemeente Leeuwarden heeft een aantal uitgangspunten benoemd voor de ruimtelijke inpassing van een zonnepark in het landschap. De kaders zijn globaal en geven richting. Aan de hand van deze richtlijnen dient een ruimtelijk inrichtingsplan te worden opgesteld, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeente. De richtlijnen sluiten aan op provinciaal beleid; de beleidsnotitie ‘Romte foar Sinne’. Mogelijke opstellingen van het zonnepark Aan het ontwerp van het toekomstige zonnepark liggen enkele uitgangspunten ten grondslag: 1. De panelen zijn in een heldere logische en herkenbare vorm opgesteld, in een aaneengesloten vlak of in een herkenbaar patroon. Per veld wordt één type paneel toegepast. 2. De opstelling van de panelen is rondom voldoende representatief. Voorkomen moet worden dat er ‘achterkanten’ cq. ‘onderkanten’ ontstaan. 3. De hoogte van de panelen in de veldopstelling moeten afgestemd worden op de mogelijkheden van de specifieke locatie, waarbij spiegelhinder zoveel mogelijk moet worden vermeden. 4. Gestreefd moet worden naar een rustig beeld, egale frameloze panelen zonder streep of ruitpatroon hebben voorkeur. 5. De ondergrond is een natuurlijke ondergrond, bijvoorbeeld gras. 6. Het heeft voorkeur om geen omheining toe te passen. Wanneer het gebied uit oogpunt van veiligheid toch afsluitbaar moet zijn, moet gezocht worden naar een Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 11 - 11 september 2014 natuurlijke oplossing zoals bijvoorbeeld water of een dichte haag. Hekken zijn alleen toegestaan in combinatie met hagen of een talud zodat ze uit het zicht staan. In de onderstaande paragrafen wordt de ruimtelijke inpassing van het zonnepark Westeinde beschreven. 3.4 Het voornemen Het zonnepark Westeinde komt geheel te liggen op het huidige tracé van de N383. De gronden zullen geheel bouwrijp worden opgeleverd; dat wil zeggen dat verharding is verwijderd en mogelijke sanering heeft plaatsgevonden. Het plangebied behelst ongeveer 3,6 hectare inclusief onderhoudspaden, voorzieningengebouwtje, bestaande watergangen noordzijde en grondwal aan de zuidzijde. Het zonnepark Westeinde is opgedeeld in twee velden; beide gesitueerd op het huidige tracé van de Harlingerstraatweg (N383). Het zonnepark is gelegen tussen de te handhaven bosschage langs de Poptawei en de zuidelijke bermsloot van de N383. De omvang van het zonnepark wordt bepaald door de beschikbare gronden onder het huidige wegtracé van de N383, de ligging van de zuidelijke bermsloot en de lengte van de bestaande bosschage tussen de Poptawei en de N383. Op deze wijze blijft het zonnepark altijd liggen tegen de achtergrond van het aanwezige boscomplex. Opstelling De panelen zullen op beide velden in een ‘dakopstelling’ worden geplaatst. Zie ook het principe in afbeelding 3.2 en het referentiebeeld in afbeelding 3.3. Hierdoor is het mogelijk om met een lage opstelling een grote oppervlakte aan zonnepanelen te realiseren. Deze locatie leent zich voor een oost-west opstelling. Tussen elk ‘dak’ wordt rekening gehouden met een strook ten behoeve van onderhoud van de panelen en het onderliggende maaiveld. Afbeelding 3.2 Principe zonnepanelen: oost-west opstelling BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 12 - Definitief Afbeelding 3.3 Voorbeeld opstelling ‘dakopstelling’ oost-west georiënteerd Ontsluiting De ontsluiting van het zonnepark zal gaan plaatsvinden vanaf de Poptawei. Vanaf deze weg zal ter hoogte van het huidige tankstation, een toegangsweg met poort worden gerealiseerd. Het huidige gebouwtje van het tankstation kan mogelijk gebruikt worden als voorzieningengebouw voor het zonnepark. Ter verbijzondering van deze plek, kunnen hier bijzondere zonnepanelen in de vorm van zonnebloemen of zonnebomen worden geplaatst. 3.5 Landschappelijke inpassing Het zonnepark Westeinde is met de rug gelegen tegen de te handhaven bosschage langs de Poptawei. Hierdoor is de locatie vanuit de woonwijk Westeinde en de Poptawei nauwelijks waarneembaar. De bosschage vormt de noordelijke plangrens, waardoor dit geen invloed heeft op de bezonning van de panelen. Daarnaast wordt door een ‘dakopstelling’ voorkomen dat eventuele achterkanten van panelen waarneembaar zijn. Ter vergelijking: bij een noord-zuid opstelling zouden deze achterkanten wel (beperkt) waarneembaar zijn. Het zonnepark is in twee delen opgedeeld. Dit heeft te maken met de inpassing van de bestaande woning aan de Poptawei 129 die gelegen is in de bosschage. Om deze woning vrij uitkijk te geven over het open landschap, is een wigvormige ruimte uitgespaard in het zonnepark. Op deze plek worden geen panelen geplaatst. De grondwal met een hek, als afbakening van het zonnepark, buigt ter plekke van de groene wig mee richting de woning. De bestaande bermsloot blijft rechtdoor lopen. De verbinding tussen beide delen van het zonnepark wordt gemaakt door middel van een karrespoor (half verharding) dat in de groene wig wordt aangelegd. Twee poorten in het hek maken de verbinding compleet. In afbeelding 3.4 is het ontwerp voor het zonnepark opgenomen. Een grote versie is opgenomen in bijlage 1. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 13 - 11 september 2014 Afbeelding 3.4 Ontwerp zonnepark Westeinde Noordwestzijde zonnepark De begrenzing van de noordwestzijde van het zonnepark Westeinde wordt afgebakend door middel van een verlenging van de bestaande bosschage om het veld, richting de bestaande bermsloot. Direct achter de bosschage, tussen de bomen en het zonnepark in, is ter beveiliging van het park ruimte voor een hekwerk van 2 meter hoog. De huidige sloot aan deze zijde van de locatie maakt onderdeel uit van het zonnepark. In afbeelding 3.5 en 3.6 zijn twee principe profielen voor de noordzijde opgenomen. Een grotere weergave van deze profielen is opgenomen in bijlage 2. Afbeelding 3.5 en 3.6 Principe profielen noordzijde. Zuidzijde zonnepark De zuidgrens van het zonnepark grenst aan het open landschap. In dit landschap is het nieuwe tracé van de Noordwestelijke Invalsweg (NWIW) gesitueerd. Deze nieuwe invalsweg van Leeuwarden verbindt de Haak om Leeuwarden met het centrum van BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 14 - Definitief Leeuwarden. De zuidelijke kop van het zonnepark is gelegen op de plek waar het nieuwe tracé samenkomt met de Poptawei. De inpassing aan de zuidzijde kenmerkt zich door de aanpassing aan de omgeving. De bestaande bermsloot ligt net buiten het plangebied. Het talud van deze bermsloot wordt verlengd en verhoogd met 0,80 meter, hierdoor ontstaat er een grondwal. In afbeelding 3.7 en 3.8 zijn twee principe profielen voor de zuidzijde opgenomen. Een grotere weergave van deze profielen is opgenomen in bijlage 2. Afbeelding 3.7 en 3.8 Principe profiel zuidzijde Achter de grondwal is ruimte voor een mogelijk hek van 2 meter hoog, ter beveiliging van het zonnepark. Deze grondwal met een mogelijke hekoplossing wordt geheel doorgevoerd als overgang op de plekken waar geen sprake is van bosschage. Dus ook het deel van het zonnepark dat langs de Poptawei zichtbaar kan een dergelijke overgang met grondwal en hek als inpassing krijgen. Het hekwerk aan deze zijde moet nog nader uitgedetailleerd worden; als er een hekoplossing nodig is, dan moet mogelijk het talud worden verhoogd of beplanting (bijvoorbeeld een heg) op het talud worden aangebracht. De opstelling met zonnepanelen zal niet hoger reiken dan 0,80 meter en de grondwal krijgt een vergelijkbare hoogte. Hierdoor zijn de zonnepanelen op een afstand niet of nauwelijks zichtbaar. Daar waar mensen dichterbij de locatie kunnen komen, kan men over de grondwal kijken. 3.6 Materialisering De ondergrond onder de panelen wordt zoveel mogelijk grasland. De grondwal die aan de zuidzijde wordt opgetrokken langs de sloot, moet er op afstand uit zien als onderdeel van het weidelandschap. Derhalve zal ook de grondwal met gras worden ingezaaid. Rond de panelen kan sprake zijn van een hekwerk. Deze worden in ieder geval geplaatst tegen de achtergrond van de bosschage. Afhankelijk van de verzekeringsvoorwaarden, is mogelijk ook een hekwerk aan de zuidzijde langs de sloot met grondwal nodig. Dit hekwerk mag niet opvallen. In deze groene omgeving wordt daarom gekozen voor een antracietkleurig standaard hekwerk van ongeveer 2 meter hoog. Dit zal tegen de bosschage niet opvallen. Het hekwerk aan de zuidzijde moet nog nader uitgedetailleerd worden in overleg met de ontwikkelende partij. Als er daadwerkelijk een hek met een hoogte hoger dan 0,8 m nodig is, dan moet mogelijk het Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 15 - 11 september 2014 talud worden verhoogd of beplanting (bijvoorbeeld een heg) op het talud worden aangebracht. De panelen zullen door de gekozen lage opstelling en inpassing nauwelijks waarneembaar zijn vanuit de omgeving. Er wordt gekozen voor egale, streeploze panelen in een donkere kleur (donkerblauw of antraciet). Op een plek kan gekozen worden voor een verbijzondering. Rond de entree van het zonnepark kunnen bijvoorbeeld zonnebloemen en/of zonnebomen worden gesitueerd. Deze bijzondere panelen kunnen in hoogte variëren tot maximaal 7 meter en in een organische opstelling. Ze kunnen uiting geven aan de duurzaamheidsopgave waar de gemeente Leeuwarden aan werkt. In afbeelding 3.9 is een impressie van zonnebomen en zonnebloemen weergegeven. Afbeelding 3.9 impressie zonnebomen en zonnebloemen In bijlage 3 zijn referentiebeelden opgenomen ten aanzien van de zonnepanelen, de opstelling, hekwerken en zonnebomen en -bloemen. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 16 - Definitief 4 OMGEVINGSASPECTEN Met het oog op de uitvoerbaarheid, wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek gedaan naar belemmeringen vanuit de milieu- en omgevingsaspecten. Onderstaand wordt per aspect ingegaan op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de consequenties daarvan voor het zonnepark. Aspecten die bij een zonnepark (vrijwel) niet spelen, worden kort aangestipt. 4.1 Ecologie Beleid, wet- en regelgeving De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale weten regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Natuurbeschermingswet, gebiedsbescherming De Europese Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van de natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd. Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. Flora en faunawet, soortbescherming Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 17 - 11 september 2014 Onderzoek Ten behoeve van het voornemen is een quickscan1 uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het zonnepark in het kader van de vigerende natuurwetgeving. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hieronder zijn de resultaten en conclusies beschreven. Natuurbeschermingswet, gebiedsbescherming Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat beschermd is volgens de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Groote Wielen' dat op een afstand van 6 km ten oosten van het plangebied ligt. Overige Natura 2000gebieden liggen op een afstand van meer dan 10 km van het plangebied en zijn daarom niet van belang voor onderhavige beoordeling. Gezien de afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied, de ecologische eisen van de soorten waarvoor de Groote Wielen is aangewezen en de aard en omvang van de beoogde plannen, is het uitgesloten dat negatieve effecten optreden op de door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de natuurwaarden waarvoor deze zijn aangewezen. Als gevolg van het voornemen is er geen sprake van een kans op (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’. Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur of overige gebiedsbeschermingen, zoals weidevogelgebieden. Flora en faunawet, soortbescherming Gezien het huidige karakter van het plangebied (recentelijk ontgraven) zijn er weinig tot geen mogelijkheden voor natuurwaarden. Het is gezien de huidige omstandigheden onwaarschijnlijk dat in het plangebied wettelijk beschermde soorten uit de volgende soortgroepen voorkomen en/of worden beïnvloed door (de beoogde) ingreep: ongewervelde diersoorten; reptielen. Ten aanzien van de volgende soortgroepen is veldonderzoek uitgevoerd: planten; vissen; amfibieën; vogels; vleermuizen; overige zoogdiersoorten; Voor planten, amfibieën, vleermuizen en overige zoogdiersoorten veroorzaakt de uitvoering van de plannen geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in bijlage 4. Voor vissen, vogels (broedvogels algemeen en jaarrond beschermde nestplaatsen) worden nadere voorwaarden gesteld om conflicten met de Flora en Faunawet te voorkomen. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in bijlage 4. 1 Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden, Altenburg & Wymenga, 10 september 2014 BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 18 - Definitief Conclusie Gebiedsbescherming De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de ecologische regelgeving ten aanzien van de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van gebiedsbescherming. Soortbescherming De herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, onder de volgende voorwaarden: Vanwege het mogelijk voorkomen van Kleine modderkruiper moet bij werkzaamheden aan de zuidelijke bermsloot worden gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien hier niet aan kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van de soort in de sloot. Wordt de soort daarbij aangetroffen dan dient een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. ten aanzien van broedvogels (ook ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen vindt geen verstoring plaats van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten. Indien tijdens het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden wordt geadviseerd in februari, voorafgaand aan de werkzaamheden een inventarisatie van de bomen ten noorden van het plangebied uit te voeren en bij aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten zorg te dragen voor het voorkomen van verstoring. de bomen ten noorden van het plangebied blijven aanwezig en worden tijdens de uitvoering en daarna niet verlicht. Dit ten behoeve van eventueel aanwezige broedvogels, vleermuizen en Steenmarter. 4.2 Archeologie en cultuurhistorie Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van het Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemers voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 19 - 11 september 2014 Plangebied Archeologie Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), onderdeel van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de Provincie Fryslân, is informatie opgenomen over archeologische waarden. Op basis van deze kaart hebben de gronden ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde, zie ook afbeelding 4.1. Dit betekent dat er geen onderzoek nodig is. Afbeelding 4.1 Uitsnede FAMKE Voor de ontwikkeling van het zonnepark wordt de constructie direct op de bovengrond gerealiseerd. Hiervoor zijn geen grondroerende werkzaamheden noodzakelijk. Voor de bekabeling zullen wel grondroerende werkzaamheden nodig zijn. Echter worden bij de werkzaamheden door de lage archeologische verwachtingswaarde geen archeologische waarden geraakt. Cultuurhistorie Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de mogelijk aanwezige archeologische resten in de ondergrond. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de ontwikkeling van een zonnepark niet in de weg. 4.3 Water Wettelijk kader Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met een ruimtelijke ontwikkeling die door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. In het kader van het overleg met betrokken bestuursorganen (op grond van artikel 3.1.1 van het Bro) wordt het ontwerp van de omgevingsvergunning voorgelegd aan het BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 20 - Definitief Wetterskip Fryslân. Het advies van het waterschap, het zogenaamde wateradvies op basis van deze paragraaf, zal bij de uiteindelijke vergunningverlening worden betrokken. Bestaande situatie In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik voor de Harlingerstraatweg (N383) en het tankstation. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast bevindt zich binnen het plangebied, met uitzondering van een watergang aan de noordwestzijde van het plangebied, geen oppervlaktewater. Toekomstige ontwikkelingen De verhardingen van de N383; Harlingerstraatweg en het tankstation worden in de toekomstige situatie geamoveerd en er wordt een zonnepark gerealiseerd. Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd, waardoor het regenwater vrij kan infiltreren. Compensatie van verharding is daardoor ook niet aan de orde. Het voornemen raakt verder geen gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, persleidingen of boezemkades. De watergangen die in het plangebied zijn gelegen worden niet gedempt of aangepast. Het voornemen heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Deze ruimtelijke onderbouwing wordt ter beoordeling aan het Wetterskip Fryslân gezonden. 4.4 Bodem Toetsingskader en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Plangebied Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn er geen grootschalige bodemingrepen aan de orde, waardoor grond moet worden afgevoerd of hergebruikt. Gelet op het huidige gebruik van de weg en het tankstation zouden er verontreinigen in de bodem aanwezig kunnen zijn. De weg en het tankstation worden geamoveerd door de provincie Fryslân en het plangebied wordt indien noodzakelijk gesaneerd. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn meegenomen in het projectbudget voor de Haak om Leeuwarden. Conclusie De weg en het tankstation worden geamoveerd en de grond wordt schoon opgeleverd. Het zonnepark wordt gevormd door nietgevoelige functies waardoor de kwaliteit van de bodem de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning niet in de weg staat. 4.5 Bedrijven en milieuzonering In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Het zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 21 - 11 september 2014 Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in de weg staat. 4.6 Externe veiligheid Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (er zijn geen personen aanwezig). Tevens is een zonnepark geen risicovolle activiteit. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde. 4.7 Geluid Toetsingskader en beleid Activiteitenbesluit Voor geluidhinder van de meeste inrichtingen zijn de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wet geluidhinder Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘‘in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’’, een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Plangebied Het zonnepark vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit, maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu nodig. Het zonnepark wordt incidenteel bezocht ten behoeve van beheer en onderhoud. Op voorhand kan derhalve worden geconstateerd dat deze inrichting geen relevante geluidbelasting veroorzaakt. Specifiek geluidsonderzoek is dan ook niet aan de orde. Het zonnepark is geen geluidgevoelig object, waardoor onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijft. Daarnaast is er sprake van een afname van geluidhinder als gevolg van de Harlingerstraatweg op de wijk Westeinde en de woning aan de Poptawei 129. De nieuwe weg zal immers op grotere afstand van de woningen komen te liggen en het huidige tracé van de weg krijgt een andere functie. Hierdoor zal het geluidniveau op de woningen afnemen. Conclusie Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een zonnepark in het plangebied. De ontwikkeling heeft een positief effect op het aspect geluid. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 22 - Definitief 4.8 Luchtkwaliteit Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele) brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Er vinden enkel verkeersbewegingen plaats in de aanlegfase. In de gebruiksfase vindt incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en onderhoud van het zonnepark. Een toename van luchtverontreinigende stoffen is daardoor niet aan de orde. Onderzoek Tracébesluit Uit het luchtkwaliteitsonderzoek2 dat is uitgevoerd voor het Tracébesluit, blijkt dat in 2016 en 2020 voor het hoofdwegennet de concentratie PM10 en NO2 in zowel de autonome situatie als in de situatie na aanleg van Rijksweg 31/32 onder de gestelde grenswaarden blijft. In 2016 en 2020 liggen ook voor het onderliggend wegennet de concentraties PM10 en NO2 in zowel de autonome situatie als na aanleg onder de gestelde grenswaarden. Dit betekent dat wordt voldaan aan artikel 5.16 eerste lid, sub a van de Wet milieubeheer. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een zonnepark. 4.9 Lichthinder De realisatie van het zonnepark betekent de aanleg van een veld met zonnepanelen. De lichtuitstraling naar de omgeving zal minimaal zijn. De hoogte van de opstelling is met een maximale hoogte van 80 centimeter laag en de hellinghoek van de panelen blijft beperkt. Zonnepanelen hebben een absorberende werking en weerkaatsen nauwelijks licht naar de omgeving. Een grondwal of de bestaande bosschage vormen een groene rand rond de panelen. Er staat één woning aan de Poptawei 129. Deze wordt aan weerszijden afgeschermd door bestaande bosschage. Tegenover deze woning blijft een zone gevrijwaard van panelen. Aan de zuidoostzijde aan de overzijde van de Poptawei grenzen enkele woningen van de wijk Westeinde aan de locatie. Dit betreffen met name achter- en zijkanten van woningen. Ook voor deze woningen geldt dat er niet of nauwelijks sprake is van lichthinder. 2 Tracébesluit Rijksweg 31 Leeuwarden deel II Toelichting, Arcadis, maart 2009. Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 23 - 11 september 2014 5 UITVOERBAARHEID Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Het gaat daarbij zowel om de financieel‐ economische onderbouwing van de omgevingsvergunning als om de overige aspecten die met de uitvoering ervan te maken hebben. Daarnaast moet worden aangegeven hoe om is gegaan met de betrekking van omwonenden en belanghebbenden bij dit project 5.1 Economische uitvoerbaarheid De bouw en ontwikkeling van het zonnepark vindt geheel op risico van de marktpartij plaats. De provincie verhuurt de gronden en faciliteert de ontwikkeling. Daarnaast wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst getekend waarin de kosten als gevolg van mogelijk planschadeverhaal zijn gedekt. Hiermee is het onderdeel planschade voldoende afgedekt. De marktpartij maakt afspraken met de provincie Fryslân (grondeigenaar) over het gebruik van de locatie voor het nieuwe zonnepark. Zodoende is de financieeleconomische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd. Voor de totstandkoming van dit zonnepark wordt een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van het zonnepark via een bedrag per kWh wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen. Deze subsidie is in de exploitatie noodzakelijk voor een bedrijfseconomische haalbaarheid. Met een goedgekeurde omgevingsvergunningaanvraag kan de initiatiefnemer de SDE+‐subsidie aanvragen, het overleggen van deze omgevingsvergunningaanvraag is namelijk een wettelijk vereiste om voor subsidiëring in aanmerking te kunnen komen. Verwacht wordt dat deze gevraagde subsidie zal worden toegekend. 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid. De provincie Fryslân heeft in de voorfase van deze ontwikkeling al een aantal keer contact gehad met de Energiecoöperatie Westeinde. De energiecoöperatie heeft vervolgens de omwonenden geïnformeerd over de ontwikkeling van het zonnepark. De bewoners van de wijk Westeinde samengevoegd in de ‘Energiecoöperatie Westeinde’ willen participeren in de ontwikkeling van de zonnepanelen. Daarnaast wordt in het kader van de wettelijke procedure het ontwerp van deze omgevingsvergunning met de bijbehorende stukken gepubliceerd en ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze omtrent deze ontwikkeling kenbaar maken. BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Ruimtelijke onderbouwing - 24 - Definitief Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc - 25 - 11 september 2014 Bijlage 1 Ontwerp zonnepark Westeinde Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Inrichtingsplan zonnepark Westeinde Legenda Locatie zonnepanelen maximale hoogte 0,8m+ mv 1 Locatie bijzondere zonnepanelen, maximale hoogte 7 meter Beplanting doortrekken en aansluiten op bestaande beplanting. Grondwal, hoogte 0,8m+ mv Gras- onderhoudspad 2 Hekwerk; gaaswerk, antraciet, 2m. hoog t.p.v. inrit poort Indien noodzakelijk hekwerk, gaaswerk, antraciet, 2m hoog 3 Te planten bomen Vrijhouden zicht vanuit woning. Ha lf Voorzieningengebouw A1 ve r ha rd i ng Projectgrens Inrit toegang Zonnepark nader te bepalen A2 Bijzondere type zonnepanelen A1 Zie referentieblad C A1 B B B A2 B Zonneboom A1: Hoogte 6 meter A2: hoogte 7 meter B Zonneboom C Zonnebloem C: masthoogte 3 meter Bestaande beplanting Bestaande watergang Opdrachtgever pg Opgesteld door N 4 Hek in o werk ver nad leg e me r te d t on eta twi iller kke en len de p 0 11 sept 2014 arti j 50m Bijlage 2 Principe profielen Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Zonnepark Westeinde profielen Principe Profiel 1 Principe Profiel 2 0,8+ mv 0,8+ mv Hekwerk: - gaaswerk - antractiet - 2 meter hoog Hekwerk: - gaaswerk - antractiet - 2 meter hoog 5 Bestaand fietspad Poptawei Bestaand bos Onderhoudspad 5 Onderhoudspad Bestaande watergang handhaven Bestaand bos Principe Profiel 3 Principe zonnpanelen : oost-west opstelling 0,8+ mv 0,8+ mv Aansluiten op talud watergang 1:1 Indien hekwerk: - gaaswerk - antractiet - 2 meter hoog 2 0,8 - Hellingshoek panelen ca 10 graden - Constructie en fundering nader te detailleren door leverancier 5 Opdrachtgever Onderhoudspad Grondwal 2 0,6 2 0,6 2 0,6 2 0,6 Principe Profiel 4 Opgesteld door pg Hekwerk nader te detailleren in overleg met ontwikkelende partij 0,8+ mv 1:1 Aansluiten op talud hoek tpv watergang Indien hekwerk: - gaaswerk - antractiet - 2 meter hoog schaal 1:100 en 1:200 11 sept 2014 2 Grondwal 0,8 5 Onderhoudspad Bijlage 3 Referentiebeelden Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 Zonnepark Westeinde referentiebeelden Referentiebeeld beoogd zonnepaneel Principe opstelling zonnepanelen in oost-west richting. Hewerk; gaaswerk, antractiet 2 meter hoog Opdrachtgever Opgesteld door pg 11 sept 2014 Referentiebeeld: Zonneboom type A Referentiebeeld: Zonneboom type B Referentiebeeld: Zonnebloem type C Bijlage 4 Ecologische beoordeling Ruimtelijke onderbouwing Definitief BD4301/R002/MTD/Ensc 11 september 2014 1 Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden Opdrachtgever Referentie Provinsje Fryslân Strijkstra, R.J. 2014. Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden. A&W-notitie 2032hls. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Projectcode Status Datum Projectleider Autorisatie 2032hvl.12 Definitief 10 september 2014 E. van der Heijden R. Strijkstra Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. Inleiding Situatieschets en plannen Gebiedsbescherming en beoordeling Soortbescherming en beoordeling Conclusies Literatuur Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Suderwei 2 Postbus 32, 9269 ZR Feanwâlden tel. 0511 – 474764, fax 0511 – 472740 email: [email protected] website: www.altwym.nl 2 Foto 1 en 2 (bron: A&W juni 2014). Aspecten zuidelijke bermsloot. A&W-notitie 2032hls 3 1. Inleiding De provinsje Fryslân bereidt de herinrichting voor van een deel van de Harlingerstraatweg ter grootte van 4 ha. In dit kader is ecologisch onderzoek vereist om te bepalen hoe de plannen zich verhouden tot de ecologische wet- en regelgeving. De provinsje Fryslân heeft Altenburg & Wymenga opdracht gegeven om dit ecologisch onderzoek uit te voeren. Het doel van dit onderzoek is een ecologische quickscan, waarin de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling worden beoordeeld in het kader van de vigerende natuurwetgeving. Dit betreft de Natuurbeschermingswet, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Ecologische Hoofdstructuur) en de Flora- en faunawet. In onderhavige notitie zijn de resultaten van het ecologisch onderzoek gepresenteerd. Het onderzoek naar de aanwezigheid van relevante natuurwaarden is gebaseerd op twee benaderingswijzen. Ten eerste zijn recente bronnen geraadpleegd (verspreidingsatlassen, overzichtswerken, onderzoeksrapporten en websites) over de aanwezigheid van beschermde gebieden en soorten in en nabij het plangebied. Ten tweede is op 8 september 2014 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd, waarbij vooral is gelet op de kans op aanwezigheid van beschermde en/of kritische soorten. Altenburg & Wymenga presenteert in deze notitie de resultaten van een onafhankelijk ecologisch onderzoek. Het onderzoek spreekt zich niet uit over de wenselijkheid van het onderhavige plan of een bepaalde ontwikkeling. Landschappelijke, archeologische of cultuurhistorische waarden komen niet aan de orde. Aan deze ecologische beoordeling kunnen geen rechten worden ontleend. 2. Situatieschets en plannen Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Leeuwarden. Het betreft een deel van de huidige Harlingerstraatweg (N383). In figuur 1 is een kaart gegeven met de ligging van het plangebied. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een autoweg, inclusief wegbermen, parallelweg (Sylsterdyk) en een noordelijke en een zuidelijke bermsloot. De plannen omvatten de aanleg van een oppervlakte van ca 4 ha aan zonnepanelen op de aangegeven terreindelen. Mogelijk zijn er wat werkzaamheden nodig aan de bermsloten. De bomen naast het plangebied aan de noordzijde van de weg blijven ongemoeid, evenals de woning die zich daar bevindt. 3. Gebiedsbescherming en beoordeling 3.1 Voortoets: Natuurbeschermingswet De eerste stap in de beoordeling van activiteiten of plannen volgens de Natuurbeschermingswet is de Voortoets. Daarin wordt bepaald of er een kans is dat (significant) negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen. Afhankelijk van de uitkomst daarvan kan vervolgonderzoek nodig zijn. Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat beschermd is volgens de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Groote Wielen' dat op 4 A&W-notitie 2032hls een afstand van 6 km ten oosten van het plangebied ligt. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van meer dan 10 km van het plangebied en zijn daarom niet van belang voor onderhavige beoordeling. Figuur 1: ligging van het plangebied Gezien de afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied, de ecologische eisen van de soorten waarvoor de Groote Wielen is aangewezen en de aard en omvang van de beoogde plannen, is het uitgesloten dat negatieve effecten optreden op de door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de natuurwaarden waarvoor deze zijn aangewezen. Conclusie Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat als gevolg van de beoogde herinrichting geen sprake is van een kans op (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied. 3.2 Ecologische hoofdstructuur Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebieden die behoren tot de PEHS liggen op een afstand vanaf 3 km tot het plangebied. Gezien de grote afstand en aard van de ingreep, ligt de PEHS buiten de invloedssfeer van de plannen. Daarom stuiten de plannen niet op een bezwaar vanuit de regelgeving omtrent de PEHS. 5 3.3 Overige gebiedsbescherming Naast de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur kunnen gebieden ook beschermd zijn volgens andere regelgeving zoals het streekplan of verordeningen. Het plangebied is niet beschermd door deze overige vormen van gebiedsbescherming ten aanzien van natuurwaarden en om deze reden is de regelgeving hieromtrent niet relevant voor onderhavige beoordeling. 4. Soortbescherming en beoordeling Soortbescherming is in Nederland vastgelegd in de Flora- en faunawet, waaraan drie lijsten met soorten en hun beschermingsregime zijn gekoppeld (licht beschermde-, middelzwaar beschermde- en zwaar beschermde soorten). Gezien het huidige karakter van het plangebied (recentelijk ontgraven) zijn er weinig tot geen mogelijkheden voor natuurwaarden. Het is gezien de huidige omstandigheden onwaarschijnlijk dat in het plangebied wettelijk beschermde soorten uit de volgende soortgroepen voorkomen en/of worden beïnvloed door (de beoogde) ingreep: Ongewervelde diersoorten Reptielen De redenen die aan deze conclusie ten grondslag liggen, zijn één of meer van de volgende: Het plangebied ligt niet binnen het verspreidingsgebied van de soort In het plangebied is geen geschikt biotoop voor de soort aanwezig Uitstralende effecten van de ingreep zijn beperkt Tussen het plangebied en het (mogelijke) leefgebied van de soort zit een grote afstand De herinrichting veroorzaakt om deze redenen geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van bovengenoemde soortgroepen. 4.1 Planten Het plangebied bestaat uit een autoweg, met bermen en bermsloten en heggen en een erf van een benzinestation. De watergangen en de oevers zijn zeer voedselrijk waardoor hier alleen algemene plantensoorten groeien. Gezien deze omstandigheden worden binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten verwacht, mogelijk met uitzondering van de Zwanenbloem. Dit is een middels de Flora- en faunawet beschermde soort uit tabel 1 van de AmvB. Voor deze soort geldt derhalve een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen voor wat betreft ruimtelijke ontwikkeling. De uitvoering van de plannen veroorzaakt daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde plantensoorten. 4.2 Vissen In de wijdere omgeving van het plangebied komen de zwaar beschermde Bittervoorn, de middelzwaar beschermde Rivierdonderpad en de Kleine modderkruiper voor. Het plangebied omvat een noordelijke en een zuidelijke bermsloot. De sloten zijn tijdens het veldbezoek beoordeeld op geschiktheid voor de genoemde soorten. Gezien de voedselrijkdom, de geringe breedte over grote delen van de sloten, de beschaduwing door riet en de zeer sterke begroeiing met waterpest, darmwier en andere voor sterke voedselrijkdom indicerende soorten, wordt de kans op voorkomen van de Bittervoorn als verwaarloosbaar aangemerkt. 6 A&W-notitie 2032hls Gezien de biotoop is het eveneens uitgesloten dat de Rivierdonderpad in de sloten voorkomt. Ook de kans op Kleine modderkruiper is klein, maar in de zuidelijke bermsloot niet geheel uitgesloten. Om conflicten met de Flora- en faunawet te voorkomen, kan bij werkzaamheden aan de zuidelijke bermsloot ten aanzien van Kleine modderkruiper worden gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Visonderzoek is in dat geval niet noodzakelijk. Indien dit niet mogelijk is, dient vooraf aan de werkzaamheden onderzoek te worden uitgevoerd en bij aanwezigheid van de Kleine modderkruiper een ontheffing volgens artikel 75C van de Flora- en faunawet te zijn verkregen. 4.3 Amfibieën In de directe omgeving van het plangebied komt een aantal licht beschermde amfibieënsoorten voor, zoals Gewone pad, Bruine kikker, Meerkikker en Kleine watersalamander (Van Delft et al. 2013). Mogelijk maakt de watergang in het plangebied deel uit van het leefgebied van enkele van de bovengenoemde soorten. Er worden geen middelzwaar- en zwaar beschermde amfibieënsoorten in het plangebied verwacht. Voor licht beschermde soorten geldt bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. De uitvoering van de plannen veroorzaakt daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde amfibieën. 4.4 Vogels Broedvogels algemeen Het plangebied is in de huidige situatie niet erg geschikt als broedgebied voor vogels, uitgezonderd mogelijk enkele delen van de oeverzones van de beide bermsloten. Mogelijk broeden daar soorten als Wilde eend of Meerkoet. In de nabijheid van het plangebied is broedgelegenheid voorhanden in de vorm van struiken en bomen. Bij werkzaamheden moet volgens de Flora- en faunawet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode daarvoor. Het gaat erom of er een broedgeval is dat verstoord kan worden. Verstoring van broedgevallen is niet toegestaan vanuit de Flora- en faunawet en hiervoor wordt in principe ook geen ontheffing verleend. Er zijn verschillende mogelijkheden om conflicten met de Flora- en faunawet ten aanzien van broedende vogels te voorkomen. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is de meest zekere optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient dan tevens te worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden verstoord. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken, of oeverzones zeer kort te maaien vlak voor het broedseizoen. Mochten er toch vogels tot broeden komen en door de werkzaamheden worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Flora- en faunawet en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de broedperiode van de betreffende soort(en). Jaarrond beschermde nestplaatsen 7 Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Flora- en faunawet, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een aangepaste lijst van soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen, die indicatief is en niet uitputtend. In het plangebied zelf is geen mogelijkheid voor jaarrond beschermde nestplaatsen. In de bosschages ten Noorden van de huidige weg kunnen in de buurt van het plangebied jaarrond beschermd nestplaatsen aanwezig zijn of ontstaan. Bij het veldbezoek op 8 september zijn de bomen direct ten noorden van het plangebied, voor zover mogelijk, onderzocht. Er zijn geen nestplaatsen met jaarrond beschermde status aangetroffen. Gezien het seizoen waarin het onderzoek plaatsvond, is dat geen sluitende conclusie. Het is echter gezien de huidige verstoring door de autoweg niet de verwachting dat eventuele aanwezige of ontstane nestplaatsen zullen worden verstoord door de uitvoering van de plannen. Voorwaarde is wel dat bij de uitvoering van mogelijk verstorende werkzaamheden een voldoende afstand tot de nestplaatsen wordt bewaard. Indien in het voorjaar van 2015 de bomen worden onderzocht op jaarrond beschermde nestplaatsen en zodanig rekening wordt gehouden met aanwezige nestplaatsen dat geen verstoring optreedt, veroorzaakt de beoogde herinrichting geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen. 4.5 Vleermuizen Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn zwaar beschermd door de Flora- en faunawet en zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Hierdoor gelden voor deze soorten striktere beoordelingscriteria bij ontheffingsaanvragen dan bij soorten die niet zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vanwege deze specifieke aandacht wordt aan vleermuizen een aparte paragraaf besteed, de overige zoogdiersoorten komen in de volgende paragraaf aan bod. Er zijn volgens de verspreidingsgegevens zes verschillende vleermuissoorten in de omgeving van het plangebied waargenomen (Biezenaar&Miedema 2011, Melis 2012), namelijk: Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger. Voor vleermuizen zijn drie onderdelen van het leefgebied te onderscheiden die van groot belang zijn voor de functionaliteit van het leefgebied. Deze zijn: verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes. Hieronder worden deze drie elementen besproken. Verblijfplaatsen In de zomerperiode hebben vleermuizen in Nederland hun verblijfplaatsen voornamelijk in gebouwen en (oude) bomen. Tijdens de winter verblijven zij onder andere in gebouwen, bomen, bunkers en kelders. Binnen het plangebied staan geen gebouwen of bomen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen. Het benzinestation biedt hier geen mogelijkheden toe vanwege de aansluitende afdichting van de beplating. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De plannen veroorzaken om deze reden geen directe negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen. In de bosschages ten noorden van het plangebied kunnen, gezien de ouderdom van de bomen, en de nabijheid van huizen, mogelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn, bijvoorbeeld baltsverblijfplaatsen. Als bij de uitvoering van de plannen met deze verblijfplaatsen rekening 8 A&W-notitie 2032hls wordt gehouden, door geen verstoring door verlichting te laten optreden, ontstaat geen conflict met de Flora- en faunawet. Vliegroutes Bij verplaatsingen tussen verblijfplaatsen en foerageergebied maken de meeste vleermuizen om zich te oriënteren gebruik van vaste vliegroutes langs lijnvormige structuren, zoals lanen, boomsingels en (oevers van) sloten en andere waterpartijen. Er zijn binnen het plangebied geen geschikte doorgaande structuren aanwezig. Bovendien treden door de herinrichting geen zodanige wijzigingen op dat mogelijk aanwezige vliegroutes van vleermuizen in de omgeving worden aangetast. De bomen ten noorden van de huidige weg en het benzinestation blijven in de huidige vorm gehandhaafd. Als bij de uitvoering van de plannen met eventuele vliegroutes rekening wordt gehouden, door geen verstoring door verlichting te laten optreden, ontstaat geen conflict met de Flora- en faunawet. In dat geval mag worden geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van vliegroutes blijft gewaarborgd. Foerageergebied Het plangebied is, gezien zijn openheid en gebruik op dit moment vrijwel ongeschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Door de herinrichting zal geen wijziging optreden in de kwaliteit van het foerageergebied, dat ten noorden van de huidige weg wel aanwezig is in de vorm van besloten ruimte tussen bomen. Door het verdwijnen van de weg zal mogelijk ten zuiden van de bomenrij een verbetering van foerageergebied optreden. Om deze redenen mag worden geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied blijft gewaarborgd. Samenvattend De plannen veroorzaken geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen. 4.6 Overige zoogdiersoorten Naast vleermuizen kunnen ook andere zoogdiersoorten gebruik maken van het plangebied. Hieronder zijn deze soorten per beschermingscategorie beschreven. Licht beschermde zoogdiersoorten Gezien de huidige staat van het plangebied, maken mogelijk slechts enkele licht beschermde zoogdiersoorten gebruik van het plangebied, zoals Egel en verschillende (spits)muizensoorten. Voor licht beschermde zoogdiersoorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. De beoogde herinrichting veroorzaakt om deze reden geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde zoogdiersoorten. Middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten Er worden in het plangebied geen middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten (exclusief vleermuizen) verwacht omdat het geen geschikte biotoop bevat. Een uitzondering is mogelijk de middelzwaar beschermde Steenmarter. De Steenmarter heeft zijn verspreidingsgebied de afgelopen tientallen jaren flink uitgebreid en schuwt daarbij menselijk omgeving niet. Binnen het plangebied zijn waarschijnlijk geen verblijfplaatsen van deze soort aanwezig vanwege het ontbreken van geschikte structuren en de aanwezigheid van de 9 autoweg. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat vanwege de huidige aanwezigheid van de weg het plangebied van grote betekenis is als foerageergebied voor deze soort. De bosschages ten noorden van het plangebied worden mogelijk gebruikt door Steenmarter als foerageergebied. Dit mogelijke foerageergebied blijft bestaan. Om deze redenen veroorzaakt de herinrichting geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van Steenmarter en andere middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten. Samenvattend De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van 'overige zoogdiersoorten'. 5. Conclusies Gebiedsbescherming De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de ecologische regelgeving ten aanzien van de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van gebiedsbescherming. Soortbescherming De herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, onder de volgende voorwaarden: Vanwege het mogelijk voorkomen van Kleine modderkruiper moet bij werkzaamheden aan de zuidelijke bermsloot worden gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien hier niet aan kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van de soort in de sloot. Wordt de soort daarbij aangetroffen dan dient een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. ten aanzien van broedvogels (ook ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen vindt geen verstoring plaats van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten. Indien tijdens het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden wordt geadviseerd in februari, voorafgaand aan de werkzaamheden een inventarisatie van de bomen ten noorden van het plangebied uit te voeren en bij aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten zorg te dragen voor het voorkomen van verstoring. de bomen ten noorden van het plangebied blijven aanwezig en worden tijdens de uitvoering en daarna niet verlicht. Dit ten behoeve van eventueel aanwezige broedvogels, vleermuizen en Steenmarter. 10 A&W-notitie 2032hls 6. Literatuur Biezenaar, P. & H. Miedema 2011. Ecologische basiskaart gemeente Leeuwarden. A&Wrapport 1466. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Feanwâlden. Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhof, De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea. Papilionoidea. Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland. Bos, D., P. Biezenaar & F. Hoekema 2010. Ecologische toetsing van het tracé van de rijksweg N31, Haak om Leeuwarden. A&W-rapport 1251. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Feanwâlden. Bouwman, J.H., V.J. Kalkman, G. Abbingh, E.P. de Boer, R.P.G. Geraeds, D. Groenendijk, R. Ketelaar, R. Manger & T. Termaat 2008. Een actualisatie van de verspreiding van de Nederlandse libellen. Brachytron, jaargang 11(2), augustus 2008. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Heteren. Bruyne, R. de 2004. Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys 1830, gebaseerd op gegevens tot het jaar 2002. EIS Nederland, www.naturalis.nl/eis. Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (red.)RAVON) 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrete Survey - Nederland, Leiden. Delft, J. van, A. de Bruin & P. Frigge 2013. Waarnemingenoverzicht 2012. RAVON 51, jaargang 15 nummer 5; 119 - 132. RAVON, Nijmegen. EIS-Nederland, De Vlinderstichting & Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2007. Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen. EIS-Nederland, Leiden / De Vlinderstichting, Wageningen / Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Assen. Kalkman, V.J. 2004. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis Melis (red.) 2012. Werkatlas zoogdieren van Friesland. Januari 2012. Zoogdieratlas.nl. Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata. – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Timmermans, G., R. Lipmann, M. Melchers & H. Holsteijn 2004. De Gewone rivierkreeft Astacus astacus (Linnaeus, 1758). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis.
© Copyright 2025 ExpyDoc