Toelichting - Gemeente Leeuwarden

Omgevingsvergunning zonnepark Westeinde
Ruimtelijke onderbouwing
Provincie Fryslân
11 september 2014
Definitief
BD4301
HASKONINGDHV NEDERLAND B.V.
PLANNING & STRATEGY
Colosseum 3
Postbus 26
7500 AA Enschede
+31 53 483 01 20
+31 (0)53 432 27 85
[email protected]
www.royalhaskoningdhv.com
Amersfoort 56515154
Documenttitel
Telefoon
Fax
E-mail
Internet
KvK
Omgevingsvergunning zonnepark Westeinde
Ruimtelijke onderbouwing
Verkorte documenttitel
Ruimtelijke onderbouwing zonnepark
Westeinde
Status
Definitief
Datum
11 september 2014
Projectnaam
Zonnevelden Leeuwarden
Projectnummer
BD4301
Opdrachtgever
Provincie Fryslân
Referentie
Auteur(s)
Collegiale toets
BD4301/R002/MTD/Ensc
Marloes ten Dam
Femke Baarslag
Datum/paraaf
10 september 2014
Vrijgegeven door
Berry van den Berg
Datum/paraaf
11 september 2014
A company of Royal HaskoningDHV
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
-i-
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1 INLEIDING
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2 BELEIDSKADER
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal beleid
2.3 Gemeentelijk beleid
3 PROJECTBESCHRIJVING
3.1 Huidige situatie
3.2 Locatiekeuze
3.3 Kader
3.4 Het voornemen
3.5 Landschappelijke inpassing
3.6 Materialisering
10 10 10 11 12 13 15 4 OMGEVINGSASPECTEN
4.1 Ecologie
4.2 Archeologie en cultuurhistorie
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Bedrijven en milieuzonering
4.6 Externe veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Lichthinder
17 17 19 20 21 21 22 22 23 23 5 UITVOERBAARHEID
5.1 Economische uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.
24 24 24 Achtergrond
Het voornemen
Ligging plangebied
Vigerend bestemmingsplan
Leeswijzer
1 1 1 2 3 3 4 4 5 8 BIJLAGEN
Bijlage 1 Ontwerp zonnepark Westeinde
Bijlage 2 Principe profielen
Bijlage 3 Referentiebeelden
Bijlage 4 Ecologische beoordeling
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
1
INLEIDING
1.1
Achtergrond
Momenteel wordt uitvoering gegeven aan de realisatie van het infrastructurele project
Haak om Leeuwarden. In het kader van dit grootschalige project wordt gewerkt aan de
aanleg van een nieuwe wegverbinding tussen de provinciale weg N31
(Wâldwei)/Rijksweg A32 (snelweg naar Heerenveen) ten zuiden van Leeuwarden met
de provinciale weg N31 (Hendrik Algrawei)/Rijksweg A31 (snelweg naar Harlingen) ten
westen van Leeuwarden, inclusief verbindende wegen naar het stedelijk wegennet van
Leeuwarden.
Het doel van de Haak om Leeuwarden is een goed ingepaste, veilige doorgaande
wegverbinding aan de zuidwestkant van Leeuwarden te realiseren, met ongelijkvloerse
kruisingen van wegen, vaarwegen en spoorlijnen. Niet alleen de bereikbaarheid van
Leeuwarden wordt met het project verbeterd; het project leidt ook tot een vlottere
doorstroming van het doorgaande verkeer in de bredere regio rondom Leeuwarden.
1.2
Het voornemen
De aanleg van de Haak om Leeuwarden Noord en de Noordwestelijke Invalsweg heeft
onder meer tot gevolg dat de bestaande Harlingerstraatweg (N383) tussen Marsum en
Leeuwarden, ter hoogte van de wijk Westeinde overbodig wordt en derhalve door de
provincie Fryslân in zijn geheel zal worden opgeruimd. Dit geldt ook voor het tankstation
aan de Harlingerstraatweg. Hiermee komen aan de zuidwestzijde van de wijk Westeinde
gronden vrij om te herontwikkelen. Vanuit diverse perspectieven vormt deze locatie een
goede mogelijkheid voor het opwekken van duurzame energie in de vorm van een
zonnepark, zie ook paragraaf 3.2. Naar verwachting vindt het verwijderen van de
bestaande provinciale weg in 2015 plaats, waarna de locatie ten zuidwesten van
Westeinde ingericht kan worden voor een zonnepark. Met de energie die in het
zonnepark Westeinde opgewekt wordt, kan de Haak om Leeuwarden energieneutraal
worden gemaakt.
Het zonnepark Westeinde komt geheel te liggen op het huidige tracé van de N383. De
gronden zullen geheel bouwrijp worden opgeleverd; dat wil zeggen dat verharding is
verwijderd en mogelijke sanering heeft plaatsgevonden. Het plangebied behelst
ongeveer 3,6 hectare inclusief onderhoudspaden, voorzieningengebouwtje, bestaande
watergangen noordzijde en grondwal aan de zuidzijde.
Procedure
Aangezien het vigerende bestemmingsplan een zonnepark niet toelaat, is een
omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan volgens artikel 2.12
lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nodig.
Voorwaarde is dat de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet in strijd
is met een goede ruimtelijke ordening. Om aan te tonen dat aan deze voorwaarde
voldaan wordt moet een ruimtelijke onderbouwing worden opgesteld.
SDE+
Voor de totstandkoming van dit zonnepark moet een subsidie op grond van de
Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) worden aangevraagd, waarmee de
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
-1-
11 september 2014
zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van het zonnepark via een
bedrag per kWh wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de
elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om
de investering terug te kunnen verdienen.
Met een omgevingsvergunning kan de initiatiefnemer de SDE+‐subsidie aanvragen, het
overleggen van deze omgevingsvergunning is namelijk een wettelijk vereiste om voor
subsidiëring in aanmerking te kunnen komen.
1.3
Ligging plangebied
Het plangebied voor het zonnepark Westeinde ligt aan de westkant van Leeuwarden.
Het plangebied is gelegen op het traject van de Harlingerstraatweg (N383). Door de
komst van de ‘Haak om Leeuwarden’ wordt deze provinciale weg overbodig en zal de
verkeersfunctie hier verdwijnen. Aan de noordoostzijde ligt de wijk Westeinde. Het
plangebied is in afbeelding 1.1 rood omcirkeld. De percelen zijn kadastraal bekend als
LWD00D 08915, LWD00D 08916, LWD00D 08919 en LWD00D 08920. In afbeelding
1.2 is de begrenzing van het plangebied opgenomen.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied Westeinde (bron: Google earth)
Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied (bron: Google Earth)
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
-2-
Definitief
1.4
Vigerend bestemmingsplan
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het
bestemmingsplan ‘Westeinde’ van de gemeente Leeuwarden. Het bestemmingsplan
‘Westeinde’ is op 20 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad en sinds mei
2005 onherroepelijk.
Conform het bestemmingsplan ‘Westeinde’ gelden voor de gronden binnen het
plangebied de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Verkooppunt motorbrandstoffen’. De
bestemming ‘Verkeer’ is bedoeld voor wegen met een doorgaand karakter en fiets- en
voetpaden. De bestemming ‘Verkooppunt motorbrandstoffen’ is bedoeld voor een
verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG. Binnen deze twee bestemmingen is
het aanleggen van een zonnepark niet toegestaan.
Het voornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Westeinde.
1.5
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de voor de locatie geldende beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft een
beschrijving van de locatiekeuze en het voornemen en in hoofdstuk 4 worden de
milieuaspecten besproken. Tenslotte gaat hoofdstuk 5 in op de economische en
maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
-3-
11 september 2014
2
BELEIDSKADER
2.1
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Per 1 januari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking
getreden. Hierin geeft het Rijk een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en
mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schets haar ambities tot 2040 en doelen,
belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend,
bereikbaar, leefbaar en veilig is. Nederland moet een land blijven waarin het goed
wonen en werken is. Dat kan alleen als ons land zich economisch kan blijven meten met
andere landen. Een goede toekomst veronderstelt ook dat mensen, gebouwen en
goederen in onze laaggelegen delta veilig zijn tegen het water en de leefbaarheid in
stad en land gewaarborgd is.
In de SVIR zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de
ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
waarbij de gebruiker voorop staat;
3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en
cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze drie hoofddoelen zijn onderverdeeld in verschillende nationale belangen.
Conclusie
Het beoogde zonnepark raakt geen van de drie hoofddoelen uit de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn
voor andere overheden, onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te borgen. Dit kan via
een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke
beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het beoogde zonnepark raakt geen van de onderwerpen uit het Barro. Het Barro verzet
zich zodoende niet tegen de ontwikkeling van het zonnepark op deze locatie.
Energieakkoord (2013)
In het energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en
toekomstbestendig energie‐ en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een
langetermijnperspectief met afspraken op de korte‐ en middellange termijn.
Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd:
 een besparing van energieverbruik met gemiddeld 1,5%;
 100 petajoule energiebesparing per 2020;
 een toename van het aandeel duurzame energie naar 14% van het totale
jaarverbruik in Nederland in 2020 met een doorgroei naar 16% in 2023;
 het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen binnen de duurzame energiesector.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
-4-
Definitief
Deze doelen zijn verder uitgewerkt in verschillende pijlers.
Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 ‘Opschalen hernieuwbare
energieopwekking’ en pijler 3 ‘Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)’ van
belang. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ
(PetaJoule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze
energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en
zon. Momenteel bedraagt het aandeel zonne‐energie minder dan 1% van de totale
energievraag.
Conclusie
Het toekomstige zonnepark levert een bijdrage aan de doelstelling van het rijk om te
komen tot een aandeel van 16% aan duurzaam opgewekte energie in het totale
Nederlandse energieverbruik in 2023.
2.2
Provinciaal beleid
Streekplan Fryslân 2007 ‘Om de kwaliteit fan de romte’
Met het Streekplan Fryslân 2007 laat de provincie zien welke accenten zij wil leggen in
de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de provincie.
Het Streekplan kiest met betrekking tot duurzame energie voor een stimulerende
provinciale rol: gemeenten worden gevraagd om kansen te benutten voor een duurzame
energiehuishouding en worden gestimuleerd bij het ontwikkelen van energievisies.
Het Streekplan geeft geen richting aan de ruimtelijke invulling daarvan en voorziet niet in
specifiek beleid voor zonne-energie(opstellingen). Wel geldt specifiek beleid voor te
beschermen gebieden, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en natuurgebieden buiten
de EHS, waaronder weidevogelgebieden, en reserveringszones voor dijkversterking.
Dat beleid kan in de weg staan voor of beperkingen opleggen aan opstellingen voor
zonne-energie.
Sinds de inwerkingtreding van het Streekplan is duurzaamheid veel hoger op de agenda
komen te staan. In het Coalitieakkoord 2011-2015 zijn het nieuwe windbeleid, het beleid
op gebied van duurzame mobiliteit en het 100.000 woningenplan met name genoemd.
De provincie wil dat er in 2015 forse stappen zijn gezet in de verbetering van de
duurzame energiehuishouding. Ze heeft met het sluiten van het Energieakkoord (2007,
inmiddels afgerond) en het opstellen van het Programmaplan ‘Fryslân geeft energie’, de
Beleidsvisie Economie en het uitvoeringsprogramma Duurzame Energie 2014-2020,
gekozen voor een verderstrekkende, stimulerende en sturende rol.
Conclusie
Het voornemen draagt bij aan de realisatie van de duurzaamheidsdoelstellingen. Het
plangebied ligt niet binnen specifiek te beschermen gebieden, waardoor er vanuit het
Streekplan geen beperkingen zijn voor de realisatie van een zonnepark.
Verordening Romte Fryslân 2014
De juridisch bindende elementen ter uitvoering van het Streekplan Fryslân zijn
vastgelegd in de Verordening Romte.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
-5-
11 september 2014
De Verordening heeft als hoofdregel dat nieuwe stedelijke functies in het landelijk
gebied in principe zijn uitgesloten, behoudens als deze aansluiten op ‘bestaand stedelijk
gebied’. Opstellingen van installaties voor zonne-energie vallen echter, net als
windturbines, niet onder de definitie van stedelijke functies. De verordening staat
zonneparken in het landelijk gebied/buitengebied dus niet in de weg.
De Verordening Romte, zoals vastgesteld op 25 juni 2014, is een aanpassing van de
Verordening uit 2011 en is op basis van het nieuwe beleid opgenomen in de notitie
‘Romte foar Sinne’. Deze notitie is verderop uitgewerkt.
De Verordening richt zich op opstellingen voor zonne-energie op de grond (maaiveld) en
op locaties buiten bestaand stedelijk gebied. De Verordening regelt dat een ruimtelijk
plan in het landelijk gebied kan voorzien in opstellingen voor zonne-energie op de
volgende type locatie:
 Aansluitend aan ‘bestaand stedelijk gebied’ van een stad of dorp of als onderdeel
van een uitbreidingslocatie.
Voor deze locatie gelden de volgende voorwaarden:
 De gemeente motiveert de locatiekeuze op grond van een bredere analyse van en
visie op de mogelijkheid van opstellingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied
van de stad of het dorp.
 De omvang van de opstelling moet zijn afgestemd op de energiebehoefte van de
stad of het dorp. Dat kan bijvoorbeeld gebaseerd worden op de deelname binnen de
‘postcoderoos’.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Hier is een zonnepark
toegestaan wanneer deze aansluit aan een stad of dorp. De locatie ligt tegen de wijk
Westeinde. De locatiekeuze en inpasbaarheid wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3.
Met de bewoners uit de aanliggende wijk Westeinde heeft afstemming plaatsgevonden
over participatie in het project. Het project past binnen de Verordening Romte.
Structuurvisie Grutsk op ’e Romte
De Structuurvisie Grutsk op ‘e Romte (vastgesteld voorjaar 2014) bevat een selectie van
de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van
provinciaal belang en een richtinggevend advies. Deze zijn per deelgebied of
gebiedsoverschrijdend omschreven. De Structuurvisie vraagt gemeenten om bij
ruimtelijke ontwikkelingen kennis te nemen van die kernkwaliteiten en daarmee bij de
ruimtelijke inpassing rekening te houden. De Structuurvisie geeft een algemeen kader
en gaat niet in op de inpassing van specifieke objecten en ontwikkelingen. Doel is om
waar nodig, per actueel thema ‘bouwstenen ruimtelijke kwaliteit’ te ontwikkelen.
Specifieke uitgangspunten of bouwstenen voor de inpassing van zonneenergieopstellingen ontbreken nog.
Het plangebied ligt binnen het deelgebied Middelzeegebied. Het provinciaal belang in dit
gebied is de zichtbaarheid van de fasering van de inpoldering, die herkenbaar is aan de
ligging van de (dwars)dijken, de verkavelingsstructuren, de ligging van de Swette en de
begrenzing van de kwelderwallen. Het gebied vanaf Sneek tot aan Leeuwarden
kenmerkt zich door het nagenoeg ontbreken van bebouwing.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
-6-
Definitief
Bij ontwikkelingen zijn de volgende aspecten van belang:
 De openheid, de regelmatige, opstrekkende verkaveling en de oost-west gelegen
dwarsdijken, de schaarse bebouwing en de omkadering door kwelderwallen in het
deel Sneek-Leeuwarden.
Conclusie
Het ruimtelijke inpassingsplan en de locatiekeuze sluiten aan op de uitgangspunten en
gebiedskenmerken die benoemd zijn in de Structuurvisie Grutsk op ‘e Romte. Het
voornemen is niet in strijd met de Structuurvisie
Romte foar Sinne, Ruimtelijk beleid voor opstellingen van zonne-energie (2014)
De notitie ‘Romte foar Sinne’ gaat over de ruimtelijke randvoorwaarden bij opstellingen
van zonne-energie, in bredere zin, maar is gebaseerd op te verwachten ontwikkelingen
rond zonnepanelen. Het is de ambitie om in 2020 500 MW aan duurzame energie te
hebben geproduceerd.
Provincie Fryslân ziet het, gegeven haar inzet op de ‘kwaliteit fan de romte’, als haar
verantwoordelijkheid om met name sturing te geven aan opstellingen buiten bestaand
bebouwd gebied. Daarbij wordt gekozen voor verruiming van het ruimtelijk beleid: onder
kwalitatieve voorwaarden wordt ruimte geboden voor opstellingen aansluitend aan en
als uitbreiding van stad of dorp. Daarbuiten wordt vastgehouden aan de lijn van
‘meervoudig ruimtegebruik’: dat betekent geen solitaire opstellingen ‘in het veld’,
behalve als die opstelling een plaats krijgt op het terrein van een andere, bestaande
functie.
Er zijn initiatieven voor opstellingen in het buitengebied (‘zonneweides’, ‘zonneparken’),
die niet vallen binnen de categorie ‘meervoudig ruimtegebruik en/of bestaande
bebouwing’. Enkele van die projecten zijn op bestuurlijk niveau besproken en mogen
rekenen op provinciale ondersteuning. Vanuit de ambitie van Sinnestroom is de bijdrage
van ‘zonneweides’ als positief aan te merken, en waarschijnlijk ook nodig om de
beleidsambitie van 500MW in 2020 te halen.
Locatie
Ten aanzien van de locatie dient rekening gehouden te worden met het feit dat bij een
(grootschalige) opstelling van zonnepanelen het groene karakter van het landelijk
gebied ingrijpend kan veranderen, evenals het beeld van de horizon en het gevoel van
ruimte. Dat raakt ook het belang van toerisme en recreatie. Ook redenerend vanuit het
behoud van de (voedsel)productiefunctie van de landbouw hebben opstellingen in
landelijk gebied, ‘in het weiland’, in principe niet de voorkeur. De provincie vindt het
daarom van belang dat de ontwikkeling overwegend gekoppeld blijft aan de bebouwde
omgeving. In aansluiting op het beleid voor wonen, werken en recreatie, wordt gekozen
voor het principe van concentratie. Ook zijn aan de stadsrand slimme combinaties
mogelijk met opstellingen langs infrastructuur, waardoor het netto ruimtegebruik
beperkter zal zijn dan in het open agrarisch gebied.
Er wordt gekozen voor een ‘ja, mits-benadering’ voor het gebied aansluitend aan stadsen dorpsgebied. Voor het gebied daarbuiten wordt vastgehouden aan de lijn van
meervoudig ruimtegebruik. Dat betekent geen opstellingen los in het veld, behoudens
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
-7-
11 september 2014
indien die opstelling gekoppeld kan worden aan een andere functie, zoals infrastructuur
of solitaire nutsfuncties.
Ten aanzien van de inpassing moeten opstellingen aan de rand van stad en dorp, net
als elke andere stedelijke uitbreiding, goed in het landschap, vanaf relevante zichtlijnen,
worden ingepast.
Conclusie
Het zonnepark Westeinde ligt buiten bestaand stedelijk gebied, maar sluit aan op het
stedelijk gebied van Leeuwarden en er is sprake van een combinatie met infrastructuur.
In het plangebied is een zonnepark-opstelling ‘in het veld’ mogelijk als enkelvoudig
ruimtegebruik. Het zonnepark Westeinde levert een bijdrage aan de beleidsambitie om
500 MW in 2020 te halen.
2.3
Gemeentelijk beleid
Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad (2010)
De visie ‘Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad’ heeft als ambitie dat de Leeuwarder
samenleving zich op een volhoudbare manier ontwikkelt. Keuzes worden gemaakt op
basis van een gecombineerde en gebalanceerde ontwikkeling van economie, natuur &
milieu en sociale & culturele aspecten. De visie richt zich op de thema’s water en
energie. De gemeente Leeuwarden is er van overtuigd dat dit beide aansprekende en
tastbare duurzaamheidsthema’s zijn met veel mogelijkheden.
Om de ambitie richting te geven en concreter te maken zijn de volgende doelen
geformuleerd voor de speerpunten water & energie in 2020:
 Leeuwarden staat nationaal en internationaal op de kaart door een positief imago
als stad met slimme oplossingen voor de water- en energieproblematiek; het is een
plek voor demonstratie- & uitrolprojecten op het gebied van water en energie.
 Leeuwarden is de kennishoofdstad van Europa op het gebied van watertechnologie.
 Door de ontwikkeling en toepassing van duurzame technieken is Leeuwarden een
stad met veel kenniswerkers en een goede arbeidsmarkt voor lager geschoolden.
 Bewoners, kennisinstellingen, bedrijven, de uiteenlopende organisaties en de
overheid zorgen voor experimenten en uitrol van bewezen oplossingen die bijdragen
aan het slim omgaan met water en energie. Partijen weten elkaar te vinden en
werken samen aan oplossingen.
 De stad is onafhankelijker van fossiele energie en heeft alternatieven ontwikkeld als
economische drager.
 Er wordt op een verantwoorde manier omgegaan met water.
Duurzame ontwikkeling
Gemeente Leeuwarden stelt zich op het standpunt dat duurzame ontwikkeling vraagt
om een zorgvuldige afweging van verschillende belangen. Zodat de
duurzaamheidsdomeinen economie, natuur & milieu en sociaal-cultureel zich maximaal
kunnen ontwikkelen. Dergelijke afwegingen vragen om inzicht in de lange-termijn
gevolgen van besluiten die worden genomen. Duurzame ontwikkeling speelt zich af op
verschillende schaalniveaus. Dit varieert van mondiaal tot lokaal. Wat in Leeuwarden op
gemeentelijk niveau als duurzaam wordt beschouwd, hoeft op (inter)nationaal niveau
helemaal niet zo duurzaam te zijn. Afwentelingseffecten spelen daarbij een belangrijke
rol. De opvatting van de gemeente is dat afwenteling op andere ruimtelijke
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
-8-
Definitief
schaalniveaus, maar ook tussen verschillende milieuproblemen, niet bijdraagt aan
duurzame ontwikkeling.
Speerpunt energie
Al jaren wordt in Leeuwarden actief gewerkt aan (duurzame) energie. Er kan worden
gesteld dat Leeuwarden behoort tot de nationale koplopers op dit gebied; Woningen op
biogas, als eerste gemeente voldaan aan de nationale zonambitie en de meeste
duurzame tankstations.
Binnen het speerpunt ‘Energie’ worden de volgende vier onderwerpen gedefinieerd:
I. Gebouwde omgeving, energie: besparing en innovatie
II. Duurzaam voortbewegen
III. Energie uit reststoffen en biomassa
IV. Zonne-energie
Conclusie
Door de aanleg van het zonnepark op de locatie Westeinde wordt bijgedragen aan de
duurzaamheidsdoelstelling van de gemeente Leeuwarden. Het voornemen past binnen
de visie Duurzaam Leeuwarden.
Aanpak slim met energie en water
Het programma ‘Slim met water en energie’ draagt bij aan de Leeuwarder
duurzaamheidsambities die in de visie 'Duurzaam Leeuwarden de sterke stad' zijn
beschreven. Dit programma loopt van januari 2011 tot en met december 2014.
Binnen de aanpak “Slim met energie en water” staan een drietal uitgangspunten
centraal. Dit zijn:
1. focussen en inzetten op onderscheidende sterkten
2. business kansen creëren met maatschappelijk rendement
3. verbindingen maken door samen te werken (vrienden en co-productie)
Er wordt ingezet op onderscheidende sterken. Binnen water en energie zijn
accentpunten aangebracht. Voor duurzame energie wordt ingezet op; energie in de
gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, zonnestroom en energie uit reststromen en
bio-energie.
Voor onderhavig plan is vooral de inzet op zonnestroom relevant. Het zonnepark
Westeinde levert een bijdrage aan de volgende activiteiten:
 Samenwerking: Het ondersteunen/ faciliteren van 4-6 andere innovatieve
zonnestroomprojecten (o.a. zonnestroom op boerderijen, op scholen, t.b.v.
particulieren, grootschalige toepassing).
 Samenwerking: In 2015 luidt de ambitie 15 hectare zonnestroom in Leeuwarden te
realiseren (ca. 8MWp) en 50 hectare zonnestroom in Friesland. Marktpartijen en
kennisinstellingen worden uitgenodigd deze ambitie gezamenlijk in Leeuwarden te
realiseren.
Om nieuwe initiatieven te stimuleren is de gemeente Leeuwarden samen met de
provincie Fryslân het project Groen werkt slim gestart.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
-9-
11 september 2014
3
PROJECTBESCHRIJVING
3.1
Huidige situatie
In de huidige situatie zijn de percelen binnen het plangebied in gebruik als weg; de
Harlingerstraatweg (N383) en is er een tankstation gesitueerd. De gronden zijn daartoe
dan ook ingericht.
3.2
Locatiekeuze
De locatie Westeinde aan de Harlingerstraatweg (N383) is aangewezen voor de
realisatie van een zonnepark. Hier liggen meerdere argumenten aan ten grondslag.
De eerste is het feit dat de wijk Westeinde, gelegen naast de Harlingerstraatweg, een
energiecoöperatie heeft opgericht, die als doel heeft de hele wijk energieneutraal te
maken. Zij heeft voorgesteld om deze locatie te gaan ontwikkelen, omdat dit duurzame
energie zichtbaar maakt (bewustwording voor de inwoners van de wijk) en dichtbij
brengt. Ook letterlijk, want in de verdere ontwikkeling van het veld wordt
burgerparticipatie in de vorm van bijvoorbeeld crowdfunding voorgeschreven.
Een ander argument is dat er vanuit het programma Haak om Leeuwarden wordt
gewerkt aan de realisatie van zonnepanelenvelden nabij de Haak. Deze is ingegeven
vanuit de wens de Haak energieneutraal te maken. Ook de locatie Harlingerstraatweg is
onderdeel van het programma Haak om Leeuwarden. De locatie zelf is onderdeel van
het project waarin opruimen en herinrichten centraal staan. Het zonnepark wordt de
nieuwe inrichting. Daarnaast sluit de locatie aan op de nieuwe Noordwestelijke
Invalsweg (NWIW), die onderdeel uitmaakt van de Haak.
Met de nieuwe Haak om Leeuwarden worden drie entrees naar Leeuwarden gecreëerd.
In de huidige plannen voor zonnepanelen wordt bij elk van deze entrees op één of
meerdere plekken een zonnepark gerealiseerd. Hierdoor ontstaat een consistent beeld,
dat de ambitie van de gemeente en de provincie op het gebied van zonne-energie
onderstreept en zichtbaar maakt. De locatie op het oostelijk deel van het zonnepark
Westeinde accentueert zo de toegang via de nieuwe Noordwestelijke Invalsweg.
Er is bewust gekozen voor ontwikkeling van de oostelijke deel van de
Harlingerstraatweg (ter hoogte van de wijk Westeinde) als zonnepark en niet de gehele
Harlingerstraatweg. Reden hiervoor is dat er in het voortraject (haalbaarheid
zonnepanelenvelden Haak om Leeuwarden) in overleg met stedenbouwkundigen en
landschapsarchitecten is gebleken dat zonnepanelen als een meer stedelijke functie
worden beschouwd. Dit vraagt naar hun mening om locaties die in de stedelijke
omgeving liggen of daar vlakbij. De locatie op het oostelijk deel van de
Harlingerstraatweg heeft daarom de voorkeur, er is sprake van een duidelijk stedelijk
karakter. Dit sluit aan bij de visie ‘Romte foar Sinne’, zie paragraaf 2.2.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 10 -
Definitief
Harlingerstraatweg
Afbeelding 3.1 Haak om Leeuwarden en Harlingerstraatweg
Nog een argument voor situering op het oostelijk deel van de Harlingerstraatweg is dat
het veld hier goed in te passen is in zijn omgeving. Het meer westelijke deel (richting
Marsum) van de Harlingerstraatweg wordt gekenmerkt door openheid, zichtlijnen en het
ontbreken van beplanting en bebouwing. Een zonnepark is hier minder goed in te
passen. Door voor het oostelijke deel van de Harlingerstraatweg te kiezen sluit het aan
op de Structuurvisie ‘Grutsk op ’e Romte’, zie paragraaf 2.2.
3.3
Kader
De gemeente Leeuwarden heeft een aantal uitgangspunten benoemd voor de
ruimtelijke inpassing van een zonnepark in het landschap. De kaders zijn globaal en
geven richting. Aan de hand van deze richtlijnen dient een ruimtelijk inrichtingsplan te
worden opgesteld, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeente. De
richtlijnen sluiten aan op provinciaal beleid; de beleidsnotitie ‘Romte foar Sinne’.
Mogelijke opstellingen van het zonnepark
Aan het ontwerp van het toekomstige zonnepark liggen enkele uitgangspunten ten
grondslag:
1. De panelen zijn in een heldere logische en herkenbare vorm opgesteld, in een
aaneengesloten vlak of in een herkenbaar patroon. Per veld wordt één type
paneel toegepast.
2. De opstelling van de panelen is rondom voldoende representatief. Voorkomen
moet worden dat er ‘achterkanten’ cq. ‘onderkanten’ ontstaan.
3. De hoogte van de panelen in de veldopstelling moeten afgestemd worden op de
mogelijkheden van de specifieke locatie, waarbij spiegelhinder zoveel mogelijk
moet worden vermeden.
4. Gestreefd moet worden naar een rustig beeld, egale frameloze panelen zonder
streep of ruitpatroon hebben voorkeur.
5. De ondergrond is een natuurlijke ondergrond, bijvoorbeeld gras.
6. Het heeft voorkeur om geen omheining toe te passen. Wanneer het gebied uit
oogpunt van veiligheid toch afsluitbaar moet zijn, moet gezocht worden naar een
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 11 -
11 september 2014
natuurlijke oplossing zoals bijvoorbeeld water of een dichte haag. Hekken zijn
alleen toegestaan in combinatie met hagen of een talud zodat ze uit het zicht
staan.
In de onderstaande paragrafen wordt de ruimtelijke inpassing van het zonnepark
Westeinde beschreven.
3.4
Het voornemen
Het zonnepark Westeinde komt geheel te liggen op het huidige tracé van de N383. De
gronden zullen geheel bouwrijp worden opgeleverd; dat wil zeggen dat verharding is
verwijderd en mogelijke sanering heeft plaatsgevonden. Het plangebied behelst
ongeveer 3,6 hectare inclusief onderhoudspaden, voorzieningengebouwtje, bestaande
watergangen noordzijde en grondwal aan de zuidzijde.
Het zonnepark Westeinde is opgedeeld in twee velden; beide gesitueerd op het huidige
tracé van de Harlingerstraatweg (N383). Het zonnepark is gelegen tussen de te
handhaven bosschage langs de Poptawei en de zuidelijke bermsloot van de N383. De
omvang van het zonnepark wordt bepaald door de beschikbare gronden onder het
huidige wegtracé van de N383, de ligging van de zuidelijke bermsloot en de lengte van
de bestaande bosschage tussen de Poptawei en de N383. Op deze wijze blijft het
zonnepark altijd liggen tegen de achtergrond van het aanwezige boscomplex.
Opstelling
De panelen zullen op beide velden in een ‘dakopstelling’ worden geplaatst. Zie ook het
principe in afbeelding 3.2 en het referentiebeeld in afbeelding 3.3. Hierdoor is het
mogelijk om met een lage opstelling een grote oppervlakte aan zonnepanelen te
realiseren. Deze locatie leent zich voor een oost-west opstelling. Tussen elk ‘dak’ wordt
rekening gehouden met een strook ten behoeve van onderhoud van de panelen en het
onderliggende maaiveld.
Afbeelding 3.2 Principe zonnepanelen: oost-west opstelling
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 12 -
Definitief
Afbeelding 3.3 Voorbeeld opstelling ‘dakopstelling’ oost-west georiënteerd
Ontsluiting
De ontsluiting van het zonnepark zal gaan plaatsvinden vanaf de Poptawei. Vanaf deze
weg zal ter hoogte van het huidige tankstation, een toegangsweg met poort worden
gerealiseerd. Het huidige gebouwtje van het tankstation kan mogelijk gebruikt worden
als voorzieningengebouw voor het zonnepark. Ter verbijzondering van deze plek,
kunnen hier bijzondere zonnepanelen in de vorm van zonnebloemen of zonnebomen
worden geplaatst.
3.5
Landschappelijke inpassing
Het zonnepark Westeinde is met de rug gelegen tegen de te handhaven bosschage
langs de Poptawei. Hierdoor is de locatie vanuit de woonwijk Westeinde en de Poptawei
nauwelijks waarneembaar. De bosschage vormt de noordelijke plangrens, waardoor dit
geen invloed heeft op de bezonning van de panelen. Daarnaast wordt door een
‘dakopstelling’ voorkomen dat eventuele achterkanten van panelen waarneembaar zijn.
Ter vergelijking: bij een noord-zuid opstelling zouden deze achterkanten wel (beperkt)
waarneembaar zijn.
Het zonnepark is in twee delen opgedeeld. Dit heeft te maken met de inpassing van de
bestaande woning aan de Poptawei 129 die gelegen is in de bosschage. Om deze
woning vrij uitkijk te geven over het open landschap, is een wigvormige ruimte
uitgespaard in het zonnepark. Op deze plek worden geen panelen geplaatst. De
grondwal met een hek, als afbakening van het zonnepark, buigt ter plekke van de
groene wig mee richting de woning. De bestaande bermsloot blijft rechtdoor lopen. De
verbinding tussen beide delen van het zonnepark wordt gemaakt door middel van een
karrespoor (half verharding) dat in de groene wig wordt aangelegd. Twee poorten in het
hek maken de verbinding compleet. In afbeelding 3.4 is het ontwerp voor het zonnepark
opgenomen. Een grote versie is opgenomen in bijlage 1.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 13 -
11 september 2014
Afbeelding 3.4 Ontwerp zonnepark Westeinde
Noordwestzijde zonnepark
De begrenzing van de noordwestzijde van het zonnepark Westeinde wordt afgebakend
door middel van een verlenging van de bestaande bosschage om het veld, richting de
bestaande bermsloot. Direct achter de bosschage, tussen de bomen en het zonnepark
in, is ter beveiliging van het park ruimte voor een hekwerk van 2 meter hoog. De
huidige sloot aan deze zijde van de locatie maakt onderdeel uit van het zonnepark. In
afbeelding 3.5 en 3.6 zijn twee principe profielen voor de noordzijde opgenomen. Een
grotere weergave van deze profielen is opgenomen in bijlage 2.
Afbeelding 3.5 en 3.6 Principe profielen noordzijde.
Zuidzijde zonnepark
De zuidgrens van het zonnepark grenst aan het open landschap. In dit landschap is het
nieuwe tracé van de Noordwestelijke Invalsweg (NWIW) gesitueerd. Deze nieuwe
invalsweg van Leeuwarden verbindt de Haak om Leeuwarden met het centrum van
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 14 -
Definitief
Leeuwarden. De zuidelijke kop van het zonnepark is gelegen op de plek waar het
nieuwe tracé samenkomt met de Poptawei. De inpassing aan de zuidzijde kenmerkt zich
door de aanpassing aan de omgeving. De bestaande bermsloot ligt net buiten het
plangebied. Het talud van deze bermsloot wordt verlengd en verhoogd met 0,80 meter,
hierdoor ontstaat er een grondwal. In afbeelding 3.7 en 3.8 zijn twee principe profielen
voor de zuidzijde opgenomen. Een grotere weergave van deze profielen is opgenomen
in bijlage 2.
Afbeelding 3.7 en 3.8 Principe profiel zuidzijde
Achter de grondwal is ruimte voor een mogelijk hek van 2 meter hoog, ter beveiliging
van het zonnepark. Deze grondwal met een mogelijke hekoplossing wordt geheel
doorgevoerd als overgang op de plekken waar geen sprake is van bosschage. Dus ook
het deel van het zonnepark dat langs de Poptawei zichtbaar kan een dergelijke
overgang met grondwal en hek als inpassing krijgen. Het hekwerk aan deze zijde moet
nog nader uitgedetailleerd worden; als er een hekoplossing nodig is, dan moet mogelijk
het talud worden verhoogd of beplanting (bijvoorbeeld een heg) op het talud worden
aangebracht.
De opstelling met zonnepanelen zal niet hoger reiken dan 0,80 meter en de grondwal
krijgt een vergelijkbare hoogte. Hierdoor zijn de zonnepanelen op een afstand niet of
nauwelijks zichtbaar. Daar waar mensen dichterbij de locatie kunnen komen, kan men
over de grondwal kijken.
3.6
Materialisering
De ondergrond onder de panelen wordt zoveel mogelijk grasland. De grondwal die aan
de zuidzijde wordt opgetrokken langs de sloot, moet er op afstand uit zien als onderdeel
van het weidelandschap. Derhalve zal ook de grondwal met gras worden ingezaaid.
Rond de panelen kan sprake zijn van een hekwerk. Deze worden in ieder geval
geplaatst tegen de achtergrond van de bosschage. Afhankelijk van de
verzekeringsvoorwaarden, is mogelijk ook een hekwerk aan de zuidzijde langs de sloot
met grondwal nodig. Dit hekwerk mag niet opvallen. In deze groene omgeving wordt
daarom gekozen voor een antracietkleurig standaard hekwerk van ongeveer 2 meter
hoog. Dit zal tegen de bosschage niet opvallen. Het hekwerk aan de zuidzijde moet nog
nader uitgedetailleerd worden in overleg met de ontwikkelende partij. Als er
daadwerkelijk een hek met een hoogte hoger dan 0,8 m nodig is, dan moet mogelijk het
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 15 -
11 september 2014
talud worden verhoogd of beplanting (bijvoorbeeld een heg) op het talud worden
aangebracht.
De panelen zullen door de gekozen lage opstelling en inpassing nauwelijks
waarneembaar zijn vanuit de omgeving. Er wordt gekozen voor egale, streeploze
panelen in een donkere kleur (donkerblauw of antraciet). Op een plek kan gekozen
worden voor een verbijzondering. Rond de entree van het zonnepark kunnen bijvoorbeeld
zonnebloemen en/of zonnebomen worden gesitueerd. Deze bijzondere panelen kunnen
in hoogte variëren tot maximaal 7 meter en in een organische opstelling. Ze kunnen
uiting geven aan de duurzaamheidsopgave waar de gemeente Leeuwarden aan werkt.
In afbeelding 3.9 is een impressie van zonnebomen en zonnebloemen weergegeven.
Afbeelding 3.9 impressie zonnebomen en zonnebloemen
In bijlage 3 zijn referentiebeelden opgenomen ten aanzien van de zonnepanelen, de
opstelling, hekwerken en zonnebomen en -bloemen.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 16 -
Definitief
4
OMGEVINGSASPECTEN
Met het oog op de uitvoerbaarheid, wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek
gedaan naar belemmeringen vanuit de milieu- en omgevingsaspecten. Onderstaand
wordt per aspect ingegaan op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de
consequenties daarvan voor het zonnepark. Aspecten die bij een zonnepark (vrijwel)
niet spelen, worden kort aangestipt.
4.1
Ecologie
Beleid, wet- en regelgeving
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale weten regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en
gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en
faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Natuurbeschermingswet, gebiedsbescherming
De Europese Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels
en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de
aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor
de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van de natuurlijke habitat en de
bescherming van wilde flora en fauna.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden.
Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en
habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds
verankerd in de Flora- en faunawet).
Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming
van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke
aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of
habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.
Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid
gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen
kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige
handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen
die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de
habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter
noodzakelijk.
Flora en faunawet, soortbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild
voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat
beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet
geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende
zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet
toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen,
te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke
consequenties voor ruimtelijke plannen.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 17 -
11 september 2014
Onderzoek
Ten behoeve van het voornemen is een quickscan1 uitgevoerd naar de mogelijke
effecten van het zonnepark in het kader van de vigerende natuurwetgeving. Het
onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hieronder zijn de resultaten en conclusies
beschreven.
Natuurbeschermingswet, gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat beschermd is volgens de
Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Groote Wielen' dat
op een afstand van 6 km ten oosten van het plangebied ligt. Overige Natura 2000gebieden liggen op een afstand van meer dan 10 km van het plangebied en zijn daarom
niet van belang voor onderhavige beoordeling.
Gezien de afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied, de
ecologische eisen van de soorten waarvoor de Groote Wielen is aangewezen en de
aard en omvang van de beoogde plannen, is het uitgesloten dat negatieve effecten
optreden op de door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de
natuurwaarden waarvoor deze zijn aangewezen. Als gevolg van het voornemen is er
geen sprake van een kans op (significant) negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’.
Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur of
overige gebiedsbeschermingen, zoals weidevogelgebieden.
Flora en faunawet, soortbescherming
Gezien het huidige karakter van het plangebied (recentelijk ontgraven) zijn er weinig tot
geen mogelijkheden voor natuurwaarden. Het is gezien de huidige omstandigheden
onwaarschijnlijk dat in het plangebied wettelijk beschermde soorten uit de volgende
soortgroepen voorkomen en/of worden beïnvloed door (de beoogde) ingreep:
 ongewervelde diersoorten;
 reptielen.
Ten aanzien van de volgende soortgroepen is veldonderzoek uitgevoerd:
 planten;
 vissen;
 amfibieën;
 vogels;
 vleermuizen;
 overige zoogdiersoorten;
Voor planten, amfibieën, vleermuizen en overige zoogdiersoorten veroorzaakt de
uitvoering van de plannen geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van
beschermde soorten. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in bijlage 4.
Voor vissen, vogels (broedvogels algemeen en jaarrond beschermde nestplaatsen)
worden nadere voorwaarden gesteld om conflicten met de Flora en Faunawet te
voorkomen. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in bijlage 4.
1
Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden,
Altenburg & Wymenga, 10 september 2014
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 18 -
Definitief
Conclusie
Gebiedsbescherming
De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de ecologische regelgeving ten
aanzien van de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige
vormen van gebiedsbescherming.
Soortbescherming
De herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, onder de
volgende voorwaarden:
 Vanwege het mogelijk voorkomen van Kleine modderkruiper moet bij
werkzaamheden aan de zuidelijke bermsloot worden gewerkt volgens een door het
Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien hier niet aan kan
worden voldaan, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de
aanwezigheid van de soort in de sloot. Wordt de soort daarbij aangetroffen dan dient
een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
 ten aanzien van broedvogels (ook ten aanzien van jaarrond beschermde
nestplaatsen vindt geen verstoring plaats van broedende vogels en hun in gebruik
zijnde nesten. Indien tijdens het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden wordt
geadviseerd in februari, voorafgaand aan de werkzaamheden een inventarisatie van
de bomen ten noorden van het plangebied uit te voeren en bij aanwezigheid van
jaarrond beschermde nesten zorg te dragen voor het voorkomen van verstoring.
 de bomen ten noorden van het plangebied blijven aanwezig en worden tijdens de
uitvoering en daarna niet verlicht. Dit ten behoeve van eventueel aanwezige
broedvogels, vleermuizen en Steenmarter.
4.2
Archeologie en cultuurhistorie
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland.
Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische
waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische
monumentenzorg. Als gevolg van het Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke
ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere
belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het
standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet
worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar
reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn,
dient door de initiatiefnemers voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch
onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek
dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het
belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat
de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt
uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het
documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de
mogelijkheden behoort.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 19 -
11 september 2014
Plangebied
Archeologie
Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), onderdeel van de
Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de Provincie Fryslân, is informatie
opgenomen over archeologische waarden. Op basis van deze kaart hebben de gronden
ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde, zie ook
afbeelding 4.1. Dit betekent dat er geen onderzoek nodig is.
Afbeelding 4.1 Uitsnede FAMKE
Voor de ontwikkeling van het zonnepark wordt de constructie direct op de bovengrond
gerealiseerd. Hiervoor zijn geen grondroerende werkzaamheden noodzakelijk. Voor de
bekabeling zullen wel grondroerende werkzaamheden nodig zijn. Echter worden bij de
werkzaamheden door de lage archeologische verwachtingswaarde geen archeologische
waarden geraakt.
Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de mogelijk aanwezige
archeologische resten in de ondergrond. De aspecten archeologie en cultuurhistorie
staan de ontwikkeling van een zonnepark niet in de weg.
4.3
Water
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient
inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen
met een ruimtelijke ontwikkeling die door middel van een omgevingsvergunning voor
afwijken van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
In het kader van het overleg met betrokken bestuursorganen (op grond van artikel 3.1.1
van het Bro) wordt het ontwerp van de omgevingsvergunning voorgelegd aan het
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 20 -
Definitief
Wetterskip Fryslân. Het advies van het waterschap, het zogenaamde wateradvies op
basis van deze paragraaf, zal bij de uiteindelijke vergunningverlening worden betrokken.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik voor de Harlingerstraatweg (N383)
en het tankstation.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast
bevindt zich binnen het plangebied, met uitzondering van een watergang aan de
noordwestzijde van het plangebied, geen oppervlaktewater.
Toekomstige ontwikkelingen
De verhardingen van de N383; Harlingerstraatweg en het tankstation worden in de
toekomstige situatie geamoveerd en er wordt een zonnepark gerealiseerd. Onder de
zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd, waardoor het regenwater vrij
kan infiltreren. Compensatie van verharding is daardoor ook niet aan de orde.
Het voornemen raakt verder geen gronden die voor het waterschap van belang zijn
zoals waterkeringen, persleidingen of boezemkades. De watergangen die in het
plangebied zijn gelegen worden niet gedempt of aangepast. Het voornemen heeft geen
negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Deze ruimtelijke onderbouwing wordt ter beoordeling aan het Wetterskip Fryslân
gezonden.
4.4
Bodem
Toetsingskader en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke
ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde
functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging,
moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Plangebied
Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven.
Daarnaast zijn er geen grootschalige bodemingrepen aan de orde, waardoor grond
moet worden afgevoerd of hergebruikt.
Gelet op het huidige gebruik van de weg en het tankstation zouden er verontreinigen in
de bodem aanwezig kunnen zijn. De weg en het tankstation worden geamoveerd door
de provincie Fryslân en het plangebied wordt indien noodzakelijk gesaneerd. De kosten
die hiermee gemoeid zijn, zijn meegenomen in het projectbudget voor de Haak om
Leeuwarden.
Conclusie
De weg en het tankstation worden geamoveerd en de grond wordt schoon opgeleverd.
Het zonnepark wordt gevormd door nietgevoelige functies waardoor de kwaliteit van de
bodem de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning niet in de weg staat.
4.5
Bedrijven en milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen
bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Het
zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 21 -
11 september 2014
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering de ontwikkeling niet in
de weg staat.
4.6
Externe veiligheid
Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit
externe veiligheid inrichtingen (er zijn geen personen aanwezig). Tevens is een
zonnepark geen risicovolle activiteit. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn dan ook
geen belemmeringen aan de orde.
4.7
Geluid
Toetsingskader en beleid
Activiteitenbesluit
Voor geluidhinder van de meeste inrichtingen zijn de algemene regels van het
Activiteitenbesluit van toepassing.
Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger
dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘‘in belangrijke mate geluidhinder
veroorzaken’’, een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten
binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te
tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn
vastgelegd.
Plangebied
Het zonnepark vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is
een type A-inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het
Activiteitenbesluit, maar er is geen melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel
milieu nodig. Het zonnepark wordt incidenteel bezocht ten behoeve van beheer en
onderhoud. Op voorhand kan derhalve worden geconstateerd dat deze inrichting geen
relevante geluidbelasting veroorzaakt. Specifiek geluidsonderzoek is dan ook niet aan
de orde. Het zonnepark is geen geluidgevoelig object, waardoor onderzoek in het kader
van de Wet geluidhinder achterwege blijft.
Daarnaast is er sprake van een afname van geluidhinder als gevolg van de
Harlingerstraatweg op de wijk Westeinde en de woning aan de Poptawei 129. De
nieuwe weg zal immers op grotere afstand van de woningen komen te liggen en het
huidige tracé van de weg krijgt een andere functie. Hierdoor zal het geluidniveau op de
woningen afnemen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een zonnepark in
het plangebied. De ontwikkeling heeft een positief effect op het aspect geluid.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 22 -
Definitief
4.8
Luchtkwaliteit
Het project gaat in de gebruiksfase niet gepaard met verbranding van (fossiele)
brandstoffen. Ook is er geen sprake van een significante verkeersaantrekkende
werking. Er vinden enkel verkeersbewegingen plaats in de aanlegfase. In de
gebruiksfase vindt incidenteel verkeer plaats die samenhangt met het beheer en
onderhoud van het zonnepark. Een toename van luchtverontreinigende stoffen is
daardoor niet aan de orde.
Onderzoek Tracébesluit
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek2 dat is uitgevoerd voor het Tracébesluit, blijkt dat in
2016 en 2020 voor het hoofdwegennet de concentratie PM10 en NO2 in zowel de
autonome situatie als in de situatie na aanleg van Rijksweg 31/32 onder de gestelde
grenswaarden blijft. In 2016 en 2020 liggen ook voor het onderliggend wegennet de
concentraties PM10 en NO2 in zowel de autonome situatie als na aanleg onder de
gestelde grenswaarden. Dit betekent dat wordt voldaan aan artikel 5.16 eerste lid, sub a
van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een
zonnepark.
4.9
Lichthinder
De realisatie van het zonnepark betekent de aanleg van een veld met zonnepanelen. De
lichtuitstraling naar de omgeving zal minimaal zijn. De hoogte van de opstelling is met
een maximale hoogte van 80 centimeter laag en de hellinghoek van de panelen blijft
beperkt. Zonnepanelen hebben een absorberende werking en weerkaatsen nauwelijks
licht naar de omgeving.
Een grondwal of de bestaande bosschage vormen een groene rand rond de panelen. Er
staat één woning aan de Poptawei 129. Deze wordt aan weerszijden afgeschermd door
bestaande bosschage. Tegenover deze woning blijft een zone gevrijwaard van panelen.
Aan de zuidoostzijde aan de overzijde van de Poptawei grenzen enkele woningen van
de wijk Westeinde aan de locatie. Dit betreffen met name achter- en zijkanten van
woningen. Ook voor deze woningen geldt dat er niet of nauwelijks sprake is van
lichthinder.
2
Tracébesluit Rijksweg 31 Leeuwarden deel II Toelichting, Arcadis, maart 2009.
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 23 -
11 september 2014
5
UITVOERBAARHEID
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke
uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Het gaat daarbij zowel om de financieel‐
economische onderbouwing van de omgevingsvergunning als om de overige aspecten
die met de uitvoering ervan te maken hebben. Daarnaast moet worden aangegeven hoe
om is gegaan met de betrekking van omwonenden en belanghebbenden bij dit project
5.1
Economische uitvoerbaarheid
De bouw en ontwikkeling van het zonnepark vindt geheel op risico van de marktpartij
plaats. De provincie verhuurt de gronden en faciliteert de ontwikkeling.
Daarnaast wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een
planschadeovereenkomst getekend waarin de kosten als gevolg van mogelijk
planschadeverhaal zijn gedekt. Hiermee is het onderdeel planschade voldoende
afgedekt.
De marktpartij maakt afspraken met de provincie Fryslân (grondeigenaar) over het
gebruik van de locatie voor het nieuwe zonnepark. Zodoende is de financieeleconomische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd.
Voor de totstandkoming van dit zonnepark wordt een subsidie op grond van de
Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd, waarmee de zogeheten
onrendabele top van de elektriciteitsproductie van het zonnepark via een bedrag per
kWh wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor
de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen
verdienen. Deze subsidie is in de exploitatie noodzakelijk voor een bedrijfseconomische
haalbaarheid. Met een goedgekeurde omgevingsvergunningaanvraag kan de
initiatiefnemer de SDE+‐subsidie aanvragen, het overleggen van deze
omgevingsvergunningaanvraag is namelijk een wettelijk vereiste om voor subsidiëring in
aanmerking te kunnen komen. Verwacht wordt dat deze gevraagde subsidie zal worden
toegekend.
5.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De provincie Fryslân heeft in de voorfase van deze ontwikkeling al een aantal keer
contact gehad met de Energiecoöperatie Westeinde. De energiecoöperatie heeft
vervolgens de omwonenden geïnformeerd over de ontwikkeling van het zonnepark.
De bewoners van de wijk Westeinde samengevoegd in de ‘Energiecoöperatie
Westeinde’ willen participeren in de ontwikkeling van de zonnepanelen.
Daarnaast wordt in het kader van de wettelijke procedure het ontwerp van deze
omgevingsvergunning met de bijbehorende stukken gepubliceerd en ter inzage gelegd.
Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze omtrent deze
ontwikkeling kenbaar maken.
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Ruimtelijke onderbouwing
- 24 -
Definitief
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
- 25 -
11 september 2014
Bijlage 1
Ontwerp zonnepark Westeinde
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Inrichtingsplan zonnepark Westeinde
Legenda
Locatie zonnepanelen
maximale hoogte 0,8m+ mv
1
Locatie bijzondere
zonnepanelen,
maximale hoogte 7 meter
Beplanting doortrekken
en aansluiten op
bestaande beplanting.
Grondwal, hoogte 0,8m+ mv
Gras- onderhoudspad
2
Hekwerk; gaaswerk,
antraciet, 2m. hoog
t.p.v. inrit poort
Indien noodzakelijk
hekwerk, gaaswerk,
antraciet, 2m hoog
3
Te planten bomen
Vrijhouden zicht vanuit
woning.
Ha
lf
Voorzieningengebouw
A1
ve
r
ha
rd
i
ng
Projectgrens
Inrit toegang Zonnepark
nader te bepalen
A2
Bijzondere type zonnepanelen
A1
Zie referentieblad
C
A1
B
B
B
A2
B
Zonneboom
A1: Hoogte 6 meter
A2: hoogte 7 meter
B
Zonneboom
C
Zonnebloem
C: masthoogte 3 meter
Bestaande beplanting
Bestaande watergang
Opdrachtgever
pg
Opgesteld
door
N
4
Hek
in o werk
ver nad
leg
e
me r te d
t on eta
twi iller
kke en
len
de
p
0
11 sept 2014
arti
j
50m
Bijlage 2
Principe profielen
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Zonnepark Westeinde
profielen
Principe Profiel 1
Principe Profiel 2
0,8+ mv
0,8+ mv
Hekwerk:
- gaaswerk
- antractiet
- 2 meter hoog
Hekwerk:
- gaaswerk
- antractiet
- 2 meter hoog
5
Bestaand fietspad
Poptawei
Bestaand bos
Onderhoudspad
5
Onderhoudspad
Bestaande watergang
handhaven
Bestaand bos
Principe Profiel 3
Principe zonnpanelen : oost-west opstelling
0,8+ mv
0,8+ mv
Aansluiten op
talud watergang
1:1
Indien hekwerk:
- gaaswerk
- antractiet
- 2 meter hoog
2
0,8
- Hellingshoek panelen ca 10 graden
- Constructie en fundering nader
te detailleren door leverancier
5
Opdrachtgever
Onderhoudspad
Grondwal
2
0,6
2
0,6
2
0,6
2
0,6
Principe Profiel 4
Opgesteld
door
pg
Hekwerk nader te
detailleren in overleg
met ontwikkelende
partij
0,8+ mv
1:1
Aansluiten op
talud
hoek tpv
watergang
Indien hekwerk:
- gaaswerk
- antractiet
- 2 meter hoog
schaal 1:100 en 1:200
11 sept 2014
2
Grondwal
0,8
5
Onderhoudspad
Bijlage 3
Referentiebeelden
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
Zonnepark Westeinde
referentiebeelden
Referentiebeeld beoogd zonnepaneel
Principe opstelling zonnepanelen in oost-west richting.
Hewerk; gaaswerk, antractiet 2 meter hoog
Opdrachtgever
Opgesteld
door
pg
11 sept 2014
Referentiebeeld: Zonneboom type A
Referentiebeeld: Zonneboom type B
Referentiebeeld: Zonnebloem type C
Bijlage 4
Ecologische beoordeling
Ruimtelijke onderbouwing
Definitief
BD4301/R002/MTD/Ensc
11 september 2014
1
Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen
Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden
Opdrachtgever
Referentie
Provinsje Fryslân
Strijkstra, R.J. 2014. Ecologische beoordeling aanleg zonnepanelen
Harlingerstraatweg (N383) te Leeuwarden. A&W-notitie 2032hls. Altenburg
& Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.
Projectcode
Status
Datum
Projectleider
Autorisatie
2032hvl.12
Definitief
10 september 2014
E. van der Heijden
R. Strijkstra
Inhoud
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Inleiding
Situatieschets en plannen
Gebiedsbescherming en beoordeling
Soortbescherming en beoordeling
Conclusies
Literatuur
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv
Suderwei 2
Postbus 32, 9269 ZR Feanwâlden
tel. 0511 – 474764, fax 0511 – 472740
email: [email protected]
website: www.altwym.nl
2
Foto 1 en 2 (bron: A&W juni 2014). Aspecten zuidelijke bermsloot.
A&W-notitie 2032hls
3
1. Inleiding
De provinsje Fryslân bereidt de herinrichting voor van een deel van de Harlingerstraatweg
ter grootte van 4 ha. In dit kader is ecologisch onderzoek vereist om te bepalen hoe de
plannen zich verhouden tot de ecologische wet- en regelgeving. De provinsje Fryslân heeft
Altenburg & Wymenga opdracht gegeven om dit ecologisch onderzoek uit te voeren.
Het doel van dit onderzoek is een ecologische quickscan, waarin de effecten van de
ruimtelijke ontwikkeling worden beoordeeld in het kader van de vigerende natuurwetgeving.
Dit betreft de Natuurbeschermingswet, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
(Ecologische Hoofdstructuur) en de Flora- en faunawet.
In onderhavige notitie zijn de resultaten van het ecologisch onderzoek gepresenteerd. Het
onderzoek naar de aanwezigheid van relevante natuurwaarden is gebaseerd op twee
benaderingswijzen. Ten eerste zijn recente bronnen geraadpleegd (verspreidingsatlassen,
overzichtswerken, onderzoeksrapporten en websites) over de aanwezigheid van
beschermde gebieden en soorten in en nabij het plangebied. Ten tweede is op 8 september
2014 een oriënterend veldbezoek uitgevoerd, waarbij vooral is gelet op de kans op
aanwezigheid van beschermde en/of kritische soorten.
Altenburg & Wymenga presenteert in deze notitie de resultaten van een onafhankelijk
ecologisch onderzoek. Het onderzoek spreekt zich niet uit over de wenselijkheid van het
onderhavige plan of een bepaalde ontwikkeling. Landschappelijke, archeologische of
cultuurhistorische waarden komen niet aan de orde. Aan deze ecologische beoordeling
kunnen geen rechten worden ontleend.
2. Situatieschets en plannen
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Leeuwarden. Het betreft een deel van de
huidige Harlingerstraatweg (N383). In figuur 1 is een kaart gegeven met de ligging van het
plangebied. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een autoweg, inclusief
wegbermen, parallelweg (Sylsterdyk) en een noordelijke en een zuidelijke bermsloot. De
plannen omvatten de aanleg van een oppervlakte van ca 4 ha aan zonnepanelen op de
aangegeven terreindelen. Mogelijk zijn er wat werkzaamheden nodig aan de bermsloten. De
bomen naast het plangebied aan de noordzijde van de weg blijven ongemoeid, evenals de
woning die zich daar bevindt.
3. Gebiedsbescherming en beoordeling
3.1 Voortoets: Natuurbeschermingswet
De eerste stap in de beoordeling van activiteiten of plannen volgens de
Natuurbeschermingswet is de Voortoets. Daarin wordt bepaald of er een kans is dat
(significant) negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen. Afhankelijk van de
uitkomst daarvan kan vervolgonderzoek nodig zijn.
Het plangebied ligt niet binnen een gebied dat beschermd is volgens de
Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Groote Wielen' dat op
4
A&W-notitie 2032hls
een afstand van 6 km ten oosten van het plangebied ligt. Overige Natura 2000-gebieden
liggen op een afstand van meer dan 10 km van het plangebied en zijn daarom niet van
belang voor onderhavige beoordeling.
Figuur 1: ligging van het plangebied
Gezien de afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggende gebied, de
ecologische eisen van de soorten waarvoor de Groote Wielen is aangewezen en de aard en
omvang van de beoogde plannen, is het uitgesloten dat negatieve effecten optreden op de
door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de natuurwaarden waarvoor
deze zijn aangewezen.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat als gevolg van de beoogde
herinrichting geen sprake is van een kans op (significant) negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied.
3.2 Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur
(PEHS). Gebieden die behoren tot de PEHS liggen op een afstand vanaf 3 km tot het
plangebied. Gezien de grote afstand en aard van de ingreep, ligt de PEHS buiten de
invloedssfeer van de plannen. Daarom stuiten de plannen niet op een bezwaar vanuit de
regelgeving omtrent de PEHS.
5
3.3 Overige gebiedsbescherming
Naast de Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur kunnen gebieden ook
beschermd zijn volgens andere regelgeving zoals het streekplan of verordeningen. Het
plangebied is niet beschermd door deze overige vormen van gebiedsbescherming ten
aanzien van natuurwaarden en om deze reden is de regelgeving hieromtrent niet relevant
voor onderhavige beoordeling.
4. Soortbescherming en beoordeling
Soortbescherming is in Nederland vastgelegd in de Flora- en faunawet, waaraan drie lijsten
met soorten en hun beschermingsregime zijn gekoppeld (licht beschermde-, middelzwaar
beschermde- en zwaar beschermde soorten). Gezien het huidige karakter van het
plangebied (recentelijk ontgraven) zijn er weinig tot geen mogelijkheden voor
natuurwaarden. Het is gezien de huidige omstandigheden onwaarschijnlijk dat in het
plangebied wettelijk beschermde soorten uit de volgende soortgroepen voorkomen en/of
worden beïnvloed door (de beoogde) ingreep:


Ongewervelde diersoorten
Reptielen
De redenen die aan deze conclusie ten grondslag liggen, zijn één of meer van de volgende:




Het plangebied ligt niet binnen het verspreidingsgebied van de soort
In het plangebied is geen geschikt biotoop voor de soort aanwezig
Uitstralende effecten van de ingreep zijn beperkt
Tussen het plangebied en het (mogelijke) leefgebied van de soort zit een grote afstand
De herinrichting veroorzaakt om deze redenen geen conflict met de Flora- en faunawet ten
aanzien van bovengenoemde soortgroepen.
4.1 Planten
Het plangebied bestaat uit een autoweg, met bermen en bermsloten en heggen en een erf
van een benzinestation. De watergangen en de oevers zijn zeer voedselrijk waardoor hier
alleen algemene plantensoorten groeien. Gezien deze omstandigheden worden binnen het
plangebied geen beschermde plantensoorten verwacht, mogelijk met uitzondering van de
Zwanenbloem. Dit is een middels de Flora- en faunawet beschermde soort uit tabel 1 van de
AmvB. Voor deze soort geldt derhalve een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen voor
wat betreft ruimtelijke ontwikkeling. De uitvoering van de plannen veroorzaakt daarom geen
conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde plantensoorten.
4.2 Vissen
In de wijdere omgeving van het plangebied komen de zwaar beschermde Bittervoorn, de
middelzwaar beschermde Rivierdonderpad en de Kleine modderkruiper voor. Het plangebied
omvat een noordelijke en een zuidelijke bermsloot. De sloten zijn tijdens het veldbezoek
beoordeeld op geschiktheid voor de genoemde soorten. Gezien de voedselrijkdom, de
geringe breedte over grote delen van de sloten, de beschaduwing door riet en de zeer sterke
begroeiing met waterpest, darmwier en andere voor sterke voedselrijkdom indicerende
soorten, wordt de kans op voorkomen van de Bittervoorn als verwaarloosbaar aangemerkt.
6
A&W-notitie 2032hls
Gezien de biotoop is het eveneens uitgesloten dat de Rivierdonderpad in de sloten
voorkomt. Ook de kans op Kleine modderkruiper is klein, maar in de zuidelijke bermsloot niet
geheel uitgesloten.
Om conflicten met de Flora- en faunawet te voorkomen, kan bij werkzaamheden aan de
zuidelijke bermsloot ten aanzien van Kleine modderkruiper worden gewerkt volgens een
door het Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Visonderzoek is in dat
geval niet noodzakelijk. Indien dit niet mogelijk is, dient vooraf aan de werkzaamheden
onderzoek te worden uitgevoerd en bij aanwezigheid van de Kleine modderkruiper een
ontheffing volgens artikel 75C van de Flora- en faunawet te zijn verkregen.
4.3 Amfibieën
In de directe omgeving van het plangebied komt een aantal licht beschermde
amfibieënsoorten voor, zoals Gewone pad, Bruine kikker, Meerkikker en Kleine
watersalamander (Van Delft et al. 2013). Mogelijk maakt de watergang in het plangebied
deel uit van het leefgebied van enkele van de bovengenoemde soorten. Er worden geen
middelzwaar- en zwaar beschermde amfibieënsoorten in het plangebied verwacht.
Voor licht beschermde soorten geldt bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling
een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. De uitvoering van
de plannen veroorzaakt daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van
beschermde amfibieën.
4.4 Vogels
Broedvogels algemeen
Het plangebied is in de huidige situatie niet erg geschikt als broedgebied voor vogels,
uitgezonderd mogelijk enkele delen van de oeverzones van de beide bermsloten. Mogelijk
broeden daar soorten als Wilde eend of Meerkoet. In de nabijheid van het plangebied is
broedgelegenheid voorhanden in de vorm van struiken en bomen.
Bij werkzaamheden moet volgens de Flora- en faunawet rekening worden gehouden met het
broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode daarvoor. Het
gaat erom of er een broedgeval is dat verstoord kan worden. Verstoring van broedgevallen is
niet toegestaan vanuit de Flora- en faunawet en hiervoor wordt in principe ook geen
ontheffing verleend. Er zijn verschillende mogelijkheden om conflicten met de Flora- en
faunawet ten aanzien van broedende vogels te voorkomen. Werkzaamheden buiten het
broedseizoen uitvoeren is de meest zekere optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor
aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied
achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient dan tevens te
worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen
ontstaan die kunnen worden verstoord. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor
nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken, of oeverzones
zeer kort te maaien vlak voor het broedseizoen. Mochten er toch vogels tot broeden komen
en door de werkzaamheden worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Flora- en
faunawet en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de
broedperiode van de betreffende soort(en).
Jaarrond beschermde nestplaatsen
7
Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de
Flora- en faunawet, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik
van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele
leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. Vanaf 26 augustus 2009
geldt een aangepaste lijst van soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen, die indicatief
is en niet uitputtend.
In het plangebied zelf is geen mogelijkheid voor jaarrond beschermde nestplaatsen. In de
bosschages ten Noorden van de huidige weg kunnen in de buurt van het plangebied
jaarrond beschermd nestplaatsen aanwezig zijn of ontstaan.
Bij het veldbezoek op 8 september zijn de bomen direct ten noorden van het plangebied,
voor zover mogelijk, onderzocht. Er zijn geen nestplaatsen met jaarrond beschermde status
aangetroffen. Gezien het seizoen waarin het onderzoek plaatsvond, is dat geen sluitende
conclusie. Het is echter gezien de huidige verstoring door de autoweg niet de verwachting
dat eventuele aanwezige of ontstane nestplaatsen zullen worden verstoord door de
uitvoering van de plannen. Voorwaarde is wel dat bij de uitvoering van mogelijk verstorende
werkzaamheden een voldoende afstand tot de nestplaatsen wordt bewaard. Indien in het
voorjaar van 2015 de bomen worden onderzocht op jaarrond beschermde nestplaatsen en
zodanig rekening wordt gehouden met aanwezige nestplaatsen dat geen verstoring optreedt,
veroorzaakt de beoogde herinrichting geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien
van jaarrond beschermde nestplaatsen.
4.5 Vleermuizen
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn zwaar beschermd door de Flora- en
faunawet en zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Hierdoor gelden voor deze
soorten striktere beoordelingscriteria bij ontheffingsaanvragen dan bij soorten die niet zijn
vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vanwege deze specifieke aandacht wordt aan
vleermuizen een aparte paragraaf besteed, de overige zoogdiersoorten komen in de
volgende paragraaf aan bod.
Er zijn volgens de verspreidingsgegevens zes verschillende vleermuissoorten in de
omgeving van het plangebied waargenomen (Biezenaar&Miedema 2011, Melis 2012),
namelijk: Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis,
Rosse vleermuis en Laatvlieger. Voor vleermuizen zijn drie onderdelen van het leefgebied te
onderscheiden die van groot belang zijn voor de functionaliteit van het leefgebied. Deze zijn:
verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes. Hieronder worden deze drie elementen
besproken.
Verblijfplaatsen
In de zomerperiode hebben vleermuizen in Nederland hun verblijfplaatsen voornamelijk in
gebouwen en (oude) bomen. Tijdens de winter verblijven zij onder andere in gebouwen,
bomen, bunkers en kelders. Binnen het plangebied staan geen gebouwen of bomen die
geschikt zijn voor verblijfplaatsen. Het benzinestation biedt hier geen mogelijkheden toe
vanwege de aansluitende afdichting van de beplating. Om deze reden kan geconcludeerd
worden dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De plannen veroorzaken
om deze reden geen directe negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen. In de
bosschages ten noorden van het plangebied kunnen, gezien de ouderdom van de bomen,
en de nabijheid van huizen, mogelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn, bijvoorbeeld
baltsverblijfplaatsen. Als bij de uitvoering van de plannen met deze verblijfplaatsen rekening
8
A&W-notitie 2032hls
wordt gehouden, door geen verstoring door verlichting te laten optreden, ontstaat geen
conflict met de Flora- en faunawet.
Vliegroutes
Bij verplaatsingen tussen verblijfplaatsen en foerageergebied maken de meeste vleermuizen
om zich te oriënteren gebruik van vaste vliegroutes langs lijnvormige structuren, zoals lanen,
boomsingels en (oevers van) sloten en andere waterpartijen. Er zijn binnen het plangebied
geen geschikte doorgaande structuren aanwezig. Bovendien treden door de herinrichting
geen zodanige wijzigingen op dat mogelijk aanwezige vliegroutes van vleermuizen in de
omgeving worden aangetast. De bomen ten noorden van de huidige weg en het
benzinestation blijven in de huidige vorm gehandhaafd. Als bij de uitvoering van de plannen
met eventuele vliegroutes rekening wordt gehouden, door geen verstoring door verlichting te
laten optreden, ontstaat geen conflict met de Flora- en faunawet. In dat geval mag worden
geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van
vleermuizen ten aanzien van vliegroutes blijft gewaarborgd.
Foerageergebied
Het plangebied is, gezien zijn openheid en gebruik op dit moment vrijwel ongeschikt als
foerageergebied voor vleermuizen. Door de herinrichting zal geen wijziging optreden in de
kwaliteit van het foerageergebied, dat ten noorden van de huidige weg wel aanwezig is in de
vorm van besloten ruimte tussen bomen. Door het verdwijnen van de weg zal mogelijk ten
zuiden van de bomenrij een verbetering van foerageergebied optreden.
Om deze redenen mag worden geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving
aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied blijft
gewaarborgd.
Samenvattend
De plannen veroorzaken geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van
vleermuizen.
4.6 Overige zoogdiersoorten
Naast vleermuizen kunnen ook andere zoogdiersoorten gebruik maken van het plangebied.
Hieronder zijn deze soorten per beschermingscategorie beschreven.
Licht beschermde zoogdiersoorten
Gezien de huidige staat van het plangebied, maken mogelijk slechts enkele licht
beschermde zoogdiersoorten gebruik van het plangebied, zoals Egel en verschillende
(spits)muizensoorten. Voor licht beschermde zoogdiersoorten geldt een vrijstelling van
enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van
ruimtelijke ontwikkeling. De beoogde herinrichting veroorzaakt om deze reden geen conflict
met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde zoogdiersoorten.
Middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten
Er worden in het plangebied geen middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten
(exclusief vleermuizen) verwacht omdat het geen geschikte biotoop bevat. Een uitzondering
is mogelijk de middelzwaar beschermde Steenmarter. De Steenmarter heeft zijn
verspreidingsgebied de afgelopen tientallen jaren flink uitgebreid en schuwt daarbij menselijk
omgeving niet. Binnen het plangebied zijn waarschijnlijk geen verblijfplaatsen van deze soort
aanwezig vanwege het ontbreken van geschikte structuren en de aanwezigheid van de
9
autoweg. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat vanwege de huidige aanwezigheid van de
weg het plangebied van grote betekenis is als foerageergebied voor deze soort. De
bosschages ten noorden van het plangebied worden mogelijk gebruikt door Steenmarter als
foerageergebied. Dit mogelijke foerageergebied blijft bestaan. Om deze redenen veroorzaakt
de herinrichting geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van Steenmarter en
andere middelzwaar- en zwaar beschermde zoogdiersoorten.
Samenvattend
De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien
van 'overige zoogdiersoorten'.
5. Conclusies
Gebiedsbescherming
De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de ecologische regelgeving ten
aanzien van de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van
gebiedsbescherming.
Soortbescherming
De herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, onder de volgende
voorwaarden:



Vanwege het mogelijk voorkomen van Kleine modderkruiper moet bij
werkzaamheden aan de zuidelijke bermsloot worden gewerkt volgens een door het
Ministerie van EZ goedgekeurde en relevante gedragscode. Indien hier niet aan kan
worden voldaan, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de
aanwezigheid van de soort in de sloot. Wordt de soort daarbij aangetroffen dan dient
een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
ten aanzien van broedvogels (ook ten aanzien van jaarrond beschermde
nestplaatsen vindt geen verstoring plaats van broedende vogels en hun in gebruik
zijnde nesten. Indien tijdens het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden wordt
geadviseerd in februari, voorafgaand aan de werkzaamheden een inventarisatie van
de bomen ten noorden van het plangebied uit te voeren en bij aanwezigheid van
jaarrond beschermde nesten zorg te dragen voor het voorkomen van verstoring.
de bomen ten noorden van het plangebied blijven aanwezig en worden tijdens de
uitvoering en daarna niet verlicht. Dit ten behoeve van eventueel aanwezige
broedvogels, vleermuizen en Steenmarter.
10
A&W-notitie 2032hls
6. Literatuur
Biezenaar, P. & H. Miedema 2011. Ecologische basiskaart gemeente Leeuwarden. A&Wrapport 1466. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Feanwâlden.
Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhof, De Vlinderstichting, 2006. De
dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea.
Papilionoidea. Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis,
KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland.
Bos, D., P. Biezenaar & F. Hoekema 2010. Ecologische toetsing van het tracé van de
rijksweg N31, Haak om Leeuwarden. A&W-rapport 1251. Altenburg & Wymenga ecologisch
onderzoek bv, Feanwâlden.
Bouwman, J.H., V.J. Kalkman, G. Abbingh, E.P. de Boer, R.P.G. Geraeds, D. Groenendijk,
R. Ketelaar, R. Manger & T. Termaat 2008. Een actualisatie van de verspreiding van de
Nederlandse libellen. Brachytron, jaargang 11(2), augustus 2008. Nederlandse Vereniging
voor Libellenstudie, Heteren.
Bruyne, R. de 2004. Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys 1830, gebaseerd op
gegevens tot het jaar 2002. EIS Nederland, www.naturalis.nl/eis.
Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (red.)RAVON) 2009. De amfibieën en reptielen van
Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European
Invertebrete Survey - Nederland, Leiden.
Delft, J. van, A. de Bruin & P. Frigge 2013. Waarnemingenoverzicht 2012. RAVON 51,
jaargang 15 nummer 5; 119 - 132. RAVON, Nijmegen.
EIS-Nederland, De Vlinderstichting & Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2007.
Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen. EIS-Nederland, Leiden / De
Vlinderstichting, Wageningen / Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Assen.
Kalkman, V.J. 2004. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849). – EIS - Nederland,
www.naturalis.nl/eis
Melis (red.) 2012. Werkatlas zoogdieren van Friesland. Januari 2012. Zoogdieratlas.nl.
Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon,
A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004.
De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata. – Nederlandse Fauna 6.
Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European
Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
Timmermans, G., R. Lipmann, M. Melchers & H. Holsteijn 2004. De Gewone rivierkreeft
Astacus astacus (Linnaeus, 1758). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis.