oppervlaktestroomsnelheid-van-de-rijn-ten-behoeve-van

ministerie van verkeer en waterstaat
MjkSWatCrStddt
Oppervlaktestroomsnelheid
van de Rijn
t.b.v. het alarmmodel
A.L. Mugie
Werkdocument 90.085X
Rijkswaterstaat
DBW/RIZA
Hoofdafdeling AO
Onderafdeling AOFH
juni 1990
Samenvatting
In het alarmmodel voor de Rijn wordt de verspreiding van geloosde stoffen
berekend, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gemiddelde stroomsnelheid. Hierbij
wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de geloosde stoffen zich homogeen
verdelen.
Als een stof een drijflaag vormt, moet echter niet van de gemiddelde stroomsnelheid
worden uitgegaan, maar van de snelheid aan het oppervlak.
Uit het verwerken van metingen en literatuuronderzoek blijkt dat de gemiddelde
stroomsnelheid aan het oppervlak 3 tot 6 procent hoger is dan de gemiddelde
stroomsnelheid over de verticaal. Hierbij kunnen zeer grote uitschieters optreden.
Inhoudsopgave
1. Inleiding
1
2. Stromingsprofiel
2
3. Meetmethode
4
4. Resultaten
5
5. Conclusies en aanbevelingen
7
Literatuur
1. Inleiding
Het alarmmodel voor de Rijn berekent de verspreiding van geloosde stoffen in de
Rijn. Hierbij worden de looptijd en de concentratie van de geloosde stof berekend.
In het model wordt er vanuit gegaan dat deze stoffen zich homogeen verdelen in het
water. Als stroomsnelheid wordt de gemiddelde stroomsnelheid over de hele diepte
gebruikt.
Als aanvulling hierop is het interessant om te kijken hoe niet homogeen verdeelde
stoffen zich gedragen, bijvoorbeeld stoffen die een drijflaag op het water vormen,
zoals olie. Om inzicht te krijgen in het verschil tussen een homogeen verdeelde stof
en een stof die een drijflaag vormt, zijn stroomsnelheidsmetingen geanalyseerd van
een deel van de Rijn. Hierbij is gekeken naar de gemiddelde stroomsnelheid over de
verticaal en de stroomsnelheid aan het oppervlak. De metingen zijn uitgevoerd door
direktie Gelderland.
In dit rapport worden het theoretische stromingsprofiel van de Rijn (paragraaf 2), de
gebruikte methode van stroomsnelheidsmeting (paragraaf 3), de resultaten van de
metingen (paragraaf 4) en de conclusies (paragraaf 5) behandeld.
2. Stromingsprofiel
Een rivier heeft een hydraulisch turbulente stroming. In deze stroming ontstaat een
snelheidsgradient in verticale richting omdat bij de bodem het water wordt afgeremd.
Theoretisch ziet het stromingsprofiel er als volgt uit:
0.4h
> •
Op de bodem is de snelheid van het water 0. Naar boven neemt de snelheid sterk
toe. Op 0.4 h vanaf de bodem is de snelheid gelijk aan de gemiddelde snelheid over
de verticaal. De gemiddelde snelheid is, afhankelijk van het bodemtype en de vorm
van een rivier, een factor 0.84 - 0.90 maal de gemiddelde snelheid aan het
oppervlak . De snelheid aan het oppervlak is dus 11 tot 19% hoger dan de
gemiddelde snelheid [2]. Deze waarden zijn bepaald uit de gegevens van een groot
aantal rivieren die erg van elkaar verschillen wat betreft breedte, diepte, bodemsoort
en stromingspatroon. De Rijn is hierin een uitzonderlijke rivier vanwege het frjne
bodemmateriaal en de rustige stroming. Daarom is te verwachten dat de factor
groter zal zijn dan 0.9, dus het percentage kleiner dan 11 %.
Het theoretische stromingsprofiel is vrijwel logaritmisch, maar is niet met e€n
algemeen geldende vergelijking te beschrijven. In [5] wordt de turbulente stroming
gedetailleerd beschreven.
In praktijk blijkt het stromingsprofiel van de Rijntakken er echter als volgt uit te
zien [6]:
Het snelheidsprofiel in een zone van circa 50 cm boven de bodem verloopt vrij vlak,
direkt boven de bodem is de snelheid nog circa 0.75 - 0.8 maal de snelheid op 40
cm boven de bodem.
De verspreiding van een drijflaag wordt vooral bepaald door de snelheid aan het
oppervlak. Omdat in het calamiteitenmodel de gemiddelde snelheid over de verticaal
wordt gebruikt, wordt in dit rapport gekeken naar de verhouding tussen deze
gemiddelde snelheid en de snelheid aan het oppervlak, en naar de fluctuaties van de
snelheid aan het oppervlak.
3. Meetmethode
Door directie Gelderland worden regelmatig stromingsmetingen uitgevoerd zoals
beschreven in [1]. Op een raai van een rivier wordt vanaf een boot met behulp van
een Ottmolen de stroomsnelheid gemeten op 20 tot 25 verticalen. Zo mogelijk wordt
de afstand tussen de verticalen constant gehouden, behalve aan de oevers, waar de
verticalen dichter bij elkaar liggen. Per verticaal wordt iedere 20 tot 50 cm de
stroomsnelheid gemeten.
Bij lage waterstand wordt in het zomerbed een raai van krib tot krib of van oever
tot oever gemeten. Bij hogere waterstand wordt ook in het winterbed gemeten. Als
er kribben aanwezig zijn wordt midden in een kribvak gemeten.
Uit deze metingen wordt het debiet, de gemiddelde stroomsnelheid in het zomerbed,
de maximale en gemiddelde stroomsnelheid aan het oppervlak en de maximale
stroomsnelheid berekend.
De hier geanalyseerde metingen zijn uitgevoerd op de Bovenrijn en op de drie
vertakkingen van de Rijn in de buurt van de splitsingspunten (zie bijlage 1). Alle
metingen zijn uitgevoerd in de loop van 1987.
4. Resultaten
In de loop van 1987 zijn op alle punten (bijlage 1) op verschillende dagen metingen
uitgevoerd, bij lage waterstand in het zomerbed, bij hoge waterstand in het
winterbed.
Van iedere piek zijn, zowel bij lage als bij hoge waterstand, op 10 tot 20 dagen
metingen uitgevoerd. Per dag zijn hieruit de afvoer, de gemiddelde snelheid in het
zomerbed, de maximale en gemiddelde snelheid aan het oppervlak en de maximale
snelheid in de verticaal berekend. Bij metingen in het winterbed wordt de snelheid
in het zomerbed berekend. Deze metingen en berekeningen zijn uitgevoerd door
directie Gelderland.
Uit de dagwaarden zijn, afzonderlijk voor metingen bij laag water en bij hoog water,
per meetplek de gemiddelden berekend van de gemiddelde snelheid in het zomerbed
en de gemiddelde snelheid aan het opppervlak.
Verder zijn uit de dagwaarden de verhouding tussen de maximale snelheid aan het
oppervlak en de gemiddelde snelheid aan het oppervlak en de verhouding tussen de
gemiddelde snelheid aan het oppervlak en de gemiddelde snelheid in het zomerbed
berekend. Deze verhoudingsgetallen zijn, afzonderlijk voor metingen bij laag water
en bij hoog water, per meetplek gemiddeld, en voor alle meetpunten gezamenlijk
gemiddeld.
De resultaten zijn samengevat in tabel 1.
Bij de metingen is ook bepaald hoe groot de maximale snelheid in de verticaal
tijdens de meting is, en waar die snelheid optreedt. Deze maximale snelheid is
enkele centimeters tot in een enkel geval 30 cm groter dan de maximale snelheid
aan het oppervlak. De waarde wordt over het algemeen niet aan het oppervlak
gevonden, maar op een schijnbaar willekeurige piek ergens in de verticaal.
Deze maxima zijn waarschijnlijk turbulenties die worden waargenomen omdat de
meettijd relatief kort is. Bij het doorrekenen van een hele verticaal worden deze
turbulenties uitgemiddeld.
gem.
snelheid
zomerbed
[nVs]
gem.
snelheid
oppcrvl.
[m/s]
WaalLW bed
HWbed
1.17
1.47
1.22
1.51
1.28
1.30
1.04
1.02
IJsselLW bed
HWbed
1.06
1.37
1.07
1.38
1.35
1.30
1.01
1.01
Bovenrijn LW bed
HWbed
1.14
1.55
1.21
1.64
1.23
1.16
1.06
1.06
Nederrijn
1.14
1.16
1.34
1.01
Pannerders kanaal
LW bed
HWbed
1.02
1.64
1.05
1.68
1.35
1.24
1.03
1.02
1.28
1.03
gemiddeld
LW bed = laag water bed
HW bed = hoog water bed
tabel 1.
max V opp
gem V opp
gem V opp
gem V zomerbed
5. Conclusies en aanbevelingen
De gemeten stroomsnelheden liggen globaal tussen 1 en 2,5 m/s.
Uit tabel 1 volgt dat de gemiddelde snelheid aan het oppervlak gemiddeld 3% hoger
is dan de gemiddelde snelheid over de verticaal in het zomerbed. De maximale
snelheid aan het oppervlak is gemidddeld 28% hoger dan de gemiddelde snelheid
aan het oppervlak. Een drijflaag zal zich dus gemiddeld iets sneller voortbewegen
dan een opgeloste stof, maar er kunnen flinke uitschieters in snelheid optreden.
Deze waarden komen redelijk overeen met de voor het Duitse gedeelte van de Rijn
berekende waarden [7]. Hier wordt namelijk gevonden dat de gemiddelde snelheid
aan het oppervlak 6% hoger is dan de gemiddelde snelheid over de verticaal, en dat
de maximale snelheid aan het oppervlak 29% hoger is dan de gemiddelde snelheid
aan het oppervlak.
Theoretisch zou de gemiddelde snelheid aan het oppervlak 11 - 19% hoger moeten
zijn dan de gemiddelde snelheid over de verticaal, maar hierover is al opgemerkt dat
het percentage in de Rijn lager zal zijn vanwege het fijne bodemmateriaal en de
rustige stroming. De waarden van 3% en 6 % komen hier dus goed mee overeen.
Het verschil tussen het Nederlandse en het Duitse gedeelte is te verklaren uit het
feit dat in Duitsland sommige delen van de Rijn een onregelmatige bodem en/of een
grote stroomsnelheid hebben.
Verder blijkt uit tabel 1 dat in het laag water bed de verhouding tussen de maximale
snelheid aan het oppervlak en de gemiddelde snelheid aan het oppervlak meestal
groter is dan in het hoog water bed, terwijl de absolute snelheid aan het oppervlak
kleiner is. Bij de verhouding tussen de gemiddelde snelheid aan het oppervlak en de
gemiddelde snelheid in het zomerbed is er nauwelijks verschil tussen het laag water
en het hoog water bed van een meetpunt.
In het alarmmodel kan de gemiddelde stroomsnelheid met 3 - 6 % worden verhoogd
om een indicatie te krijgen van de voortbewegingssnelheid van een drijflaag.
Bij deze berekeningen is geen rekening gehouden met andere factoren zoals wind,
verdamping en het achter kribben blijven steken van een drijflaag, noch met de
grote uitschieters die kunnen voorkomen.
Literatuur
[1]
Methoden van afvoermeten op de Boven-Rijn en zijn takken in 1981
nota WWZO 81.27
A J . Veraart en Tj.J. Stuurman
directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidoost
[2]
Measurements of liquid flow in open channels
ISO standards handbook 16
1983
[3]
Het uitmiddelen van turbulente fluktuaties in stroomsnelheidsmetingen
notanummer 72.003.07
directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidwest
[4]
Enkele afvoerberekeningsmethoden en hun invloed op de nauwkeurigheid van
afvoerbepaling
notanummer 72.003.03
directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidwest
[5]
Turbulentie in de waterloopkunde
R. Booij
Diktaat Technische Hogeschool Delft, april 1986, b82
[6]
Beschrijving zandtransportmeter "Dordrecht"
B.P.C. Steenkamp
notanummer 87.032X
DBW/RIZA hoofdafdeling watersystemen afdeling delta (WSD)
[7]
Warn- und Alarmplan Rhein
Bericht des DVWK - Arbeitskreises
Koblenz, Marz 1987
Bijlage 1 meetpunten
rivier
punt
bed
kilometer
Waal
1
2
laag water bed
hoog water bed
868.350
868.685
IJssel
3
4
laag water bed
hoog water bed
882.388
880.000
Bovenrijn
5
6
laag water bed
hoog water bed
865.785
865.900
Nederrijn
7
laag + hoog water bed
880.950
Pannerdens
kanaal
8
9
laag water bed
hoog water bed
868.230
870.375