Write Now! 2014 voorronde Arnhem Lotte Lentes 3e Prijswinnaar

Write Now! 2014 voorronde Arnhem
Lotte Lentes
3e Prijswinnaar
Theo
Er restte ons niets anders dan elkaar gewoon maar weer een goedemorgen te wensen.
Aangezien we ons in een drukke woonwijk bevonden, mocht de radio niet aan tot half negen.
Dat was zo besloten na de laatste klacht. Hoe of wie dat besluit had genomen was ons niet
helemaal duidelijk, toch bleef de radio uit. In de keet trokken we onze hesjes aan. Sinds een
week hadden we nieuwe. Ze waren een tint feller en hadden drukknopen in plaats van een
rits. Daar wilden we aanvankelijk graag over klagen, maar we wisten eigenlijk niet zo goed bij
wie. Bob had er nog het meeste moeite mee gehad. Hij was in alle opzichten de grootste van
ons allemaal. Al bij de oude hesjes met rits had hij iedere ochtend beschaamd in een hoek
van de keet gestaan. Met grote moeite trok hij de twee onderste flappen strak om de rits
stukje bij beetje omhoog te krijgen. Zolang hij stil bleef staan, was er niets aan de hand,
maar naarmate de dag vorderde kwam zijn behaarde pens alsmaar verder onder de
onderste flappen vandaan. Bob schaamde zich daarvoor, hoewel het geen van ons op den
duur nog echt opviel.
Met die nieuwe hesjes was er echter helemaal geen beginnen meer aan. De eerste dag had
Bob de drukknopen iedere keer dichtgedaan als ze bij bukken of hurken open waren
gesprongen, maar hij verloor zichtbaar de moed. Rond een uur of drie zaten alleen de
bovenste twee knopen nog op elkaar gedrukt.
We werkten al acht jaar in deze bezetting, op wat kleine wisselingen na. Rinus met zijn rug
bijvoorbeeld, die moest het na 34 jaar in de bouw noodgedwongen voor gezien houden. Een
keer in de zoveel tijd vroegen we ons hardop af hoe het met Rinus was en of hij zijn zoontje
inmiddels weer mocht zien. Maar niemand hoorde nog wat van Rinus. De beloofde keer uit
eten was er nooit van gekomen. Als er iemand wegging, beseften we pas hoe weinig we
eigenlijk wisten van elkaar.
Theo was er als laatste bijgekomen. Zoals velen van ons was hij op zijn zestiende in de
bouw begonnen, hij was nu 21 en had een ringetje in zijn rechteroor zoals wij die allemaal
ooit hadden gehad. Theo was buitengewoon onhandig. Slungelig ook, met armen en benen
die veel te lang waren voor zijn kromgebogen romp. Hij liet om de haverklap dingen vallen en
zijn werk was meestal onaf. Maar we vergaven het hem, omdat we op een bepaalde manier
allemaal ooit een Theo waren geweest. We maakten graag grappen over Theo en sloegen
hem daarbij zo hard op de schouder dat hij ineen kromp. Zo deden we dat bij iedereen,
maar Theo sloegen we misschien net iets harder. Na een dag werk keken we hem allemaal
na, als hij met zijn petje achterstevoren de bouwplaats afliep. Theo was altijd als eerste bij de
bus.
Gisteren, de werkdag zat er driekwart op, zaten we met de laatste koffiepauze voor de keet.
Iedereen, behalve Theo. Theo bestuurde een kleine kraanwagen met sloopkogel en had
daar zichtbaar plezier in. Vanaf een afstandje bekeken we hoe hij geconcentreerd de joystick
op en neer bewoog en hoe de rotatie van de sloopkogel in balans bleef. We zagen hoe de
gedeukte bal steeds zijn hoogste punt bereikte en een moment stilstond. Hoe er vervolgens
een knik in de stalen ketting kwam en de bal naar de grond werd gedwongen. We zagen hoe
Theo mikte en de laatste resten van een betonnen muurtje neerhaalde. Sommigen van ons
aten hun laatste boterham, sommigen rookten en iedereen dronk koffie toen Frans
kuchte op een toon die een aanzet tot een serieuze mededeling verried. Wij konden goed
ouwehoeren, maar wisten wanneer we dat niet moesten doen.
‘Ik heb Theo gisteren gezien,’ zei Frans met zijn zware stem. Deze mededeling viel tegen
gezien de kuch.
‘Waar?’ vroeg Bob.
‘Bij de speeltuin aan het Oranjeplantsoen,’ Frans keek stug voor zich uit. Wij vroegen ons af
of we het ons verkeerd herinnerden, dat Theo geen kinderen had. Voor zover wij wisten had
Theo zelfs nog nooit een vriendin gehad. Wij maakten daar graag grappen over. Frans
haalde adem, leek iets te willen zeggen en deed dat niet.
Hij haalde voor een tweede keer adem.
‘Bij de speeltuin aan het Oranjeplantsoen,’ zei Frans nog eens, maar nu zachter. ‘Aan de
rand, tussen bomen,’ Frans nam gauw een hap van zijn boterham.
‘In het Oranjeplantsoen, aan de rand tussen bomen,’ zei hij haastig, tussen het kauwen door.
‘Met een hand in zijn broek.’
We hoorden de malende kaken van Frans en keken op naar Theo, die nog steeds de
kraanwagen bestuurde alsof het speelgoed was. Wij zagen Theo voor ons, verscholen
tussen de struiken in het licht van een ondergaande zomerzon, met zijn hand in zijn broek
kijkend naar kinderen die nog net een keer van de glijbaan gingen, voordat ze door hun
moeder naar binnen zouden worden geroepen. Wij probeerden ons voor te stellen dat die
Theo dezelfde was als de Theo in de kraanwagen.
Bob was de eerste die zijn mond open durfde te trekken: hoe Frans dat wist en wat hij dan
zelf wel tussen die bosjes had staan doen? Wij knikten allen instemmend en vonden dat ook
bijzonder raar. Frans antwoordde kortaf dat hij zijn hond, hoewel het verboden was, niet aan
de lijn had gehad tijdens het uitlaten. De hond was er vandoor gegaan, de bosjes in en toen
had hij Theo gezien, iets verder tussen de bosjes met zijn gezicht naar de speeltuin en een
hand in zijn broek.
Het antwoord overtuigde ons. Pedro de Portugees stelde na een korte aarzeling de volgende
vraag die op onze lippen brandde.
‘Heeft Theo jou ook gezien?’ Zijn stem was hoger dan normaal.
Frans slikte met zichtbare moeite zijn laatste hap boterham door en knikte toen van nee. Wij
waren opgelucht. Goed, Theo deed dingen in zijn vrije tijd waar niemand iets van wilde
weten, maar hadden wij allemaal niet zoiets? En goed, Frans had het gezien en doordat hij
het ons verteld had, hadden wij het allemaal een beetje gezien, maar we waren het er
allemaal over eens dat niemand het hoefde uit te spreken.
Theo had óns immers niet gezien.
Theo klom uit de kraanwagen en kwam onze kant opgelopen om ook een boterham te eten.
Wij borgen onze broodtrommels op en gingen maar weer eens aan het werk.
Die middag kwam de woede pas. Toen we terug thuis uit het busje stapten, Theo naar zijn
fiets zagen lopen en niet zeker wisten waar hij heen zou gaan. We beseften dat we ons nooit
hadden afgevraagd waar hij heen ging zodra hij uit ons zicht was gefietst.
We wilden het allemaal met eigen ogen zien, maakten plannetjes onze honden ook eens uit
te laten bij het Oranjeplantsoen, maar deden het nooit. We hadden zonder afspraak
afgesproken gewoon door te gaan als daarvoor. Maar hoe vaak we elkaar ook goedemorgen
of goedenavond wensten, de woede ging nooit helemaal weg. Wat nou als onze Daisy en
Diëgo, onze Nathalie? Wat nou als onze Hanneke, Martine en Carolien, onze Miguel? Wat
nou als hij ook…? Wat nou als het niet bij kijken bleef?
We mopperden niet meer over hesjes, over het scheefstaande chemisch toilet en over de
radio. We vroegen ons alleen maar af waar hij heen ging, na de werkdag. Wat deed hij als
het hesje uitging? Wat deed hij ’s avonds? Hoe zag zijn huis er uit? Wie waren zijn ouders.
We besloten dat het mogelijk was dat Frans zich had vergist. Misschien was het Theo wel
helemaal niet geweest en als Theo het wel was geweest, misschien had Frans het dan niet
goed gezien, dat met die hand.
Langzamerhand begonnen we ons af te vragen wie Frans eigenlijk was. Hoe zag zijn huis er
uit en waar ging hij eigenlijk heen na werk? Had Frans überhaupt wel een hond? En wat voor
hond was dat dan?
We waren allemaal verward, we maakten fouten, sommigen van ons maakten enkele dagen
dankbaar gebruik van de ziektewet voor rug, knie of enkel, de anderen werkten dan zonder
morren dubbel zo hard. We waren allemaal blij toen het vakantie was.
In de eerste dagen bouwvak, thuis op de bank, op de camping in Renesse, in de all-inclusive
in Turkije, bleven wij Theo voor ons zien, de zoon van wie wij geen vader meer wilden zijn.
We bleven woedend en verward. We bleven onszelf vragen stellen maar konden er
tegelijkertijd niets aan doen dat Theo’s trekken langzaam begonnen te vervagen. We wisten
plots niet meer zeker hoe slungelig Theo’s slungeligheid er nou precies uit had gezien. Of hij
wel kuiltjes in zijn wangen had bij het lachen en of dat ringetje nu in zijn linker- of in zijn
rechteroor zat. Na een paar dagen begonnen we bovendien te twijfelen of Frans ons wel
had verteld wat we dachten dat hij ons had verteld. We vergaten de details en belangrijker
nog: we begonnen te twijfelen of het er wel iets toe deed.
De maandag na de bouwvak wensten we elkaar een goedemorgen. We zeiden dat de
vakantie veel te kort had geduurd, dat we nog veel langer thuis, op de camping of in de allinclusive hadden willen zitten. We zagen Bob in zijn hesje en maakten daar een bescheiden
grapje over. Daarna mopperden we een beetje. We merkten dat dat ging, mopperen, precies
zoals daarvoor en ook in Theo’s bijzijn. En tot onze eigen verbazing waren we niet eens
opgelucht, toen we merkten dat het kon. Dat alles kon precies zoals daarvoor. We openden
de deur van de keet, zetten Slam FM! aan en begonnen onze werkdag.