1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Zoledroninezuur Hikma 4 mg/5 ml concentraat voor oplossing voor infusie 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Eén injectieflacon bevat 5 ml concentraat met 4 mg zoledroninezuur (watervrij) wat overeenkomt met 4,264 mg zoledroninezuur monohydraat. Eén ml concentraat bevat zoledroninezuur (monohydraat), overeenkomend met 0,8 mg zoledroninezuur (watervrij). Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Concentraat voor oplossing voor infusie Heldere, kleurloze oplossing. 4. KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties - - Preventie van botcomplicaties(pathologische breuken, spinale compressie, bestraling of operatie van het bot, of tumor-geïnduceerde hypercalciëmie) bij volwassen patiënten met gevorderde maligniteiten met aantasting van het bot. Behandeling van volwassen patiënten met tumor-geïnduceerde hypercalciëmie (TIH). 4.2 Dosering en wijze van toediening Zoledroninezuur Hikma moet aan patiënten worden voorgeschreven en toegediend door professionele zorgverleners met ervaring in het toedienen van intraveneuze bisfosfonaten. Dosering Preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde maligniteiten met aantasting van het bot Volwassenen en bejaarden: De aanbevolen dosis voor de preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde maligniteiten met aantasting van het bot bedraagt 4 mg zoledroninezuur om de 3 tot 4 weken. Patiënten moeten tevens dagelijks een oraal calciumsupplement van 500 mg en 400 IE vitamine D krijgen. Bij het besluit om patiënten met botmetastasen te behandelen voor de preventie van botcomplicaties, moet in aanmerking worden genomen dat de behandeling pa na 2-3 maanden effect heeft. Behandeling van TIH Volwassenen en bejaarden: De aanbevolen dosis voor hypercalciëmie (albumine-gecorrigeerd serumcalcium ≥ 12,0 mg/dl of 3,0 mmol/l) is één enkele dosis van 4 mg zoledroninezuur. Nierinsufficiëntie TIH: De behandeling met zoledroninezuur van TIH-patiënten die ook een ernstige nierinsufficiëntie hebben, mag alleen worden overwogen na evaluatie van de risico's en voordelen van de behandeling. In de klinische onderzoeken werden patiënten met een serumcreatininewaarde > 400 μmol/l of > 4,5 mg/dl uitgesloten. Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk voor TIH-patiënten met een serumcreatininewaarde van < 400 μmol/L of < 4,5 mg/dl (zie rubriek 4.4). Preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde maligniteiten met aantasting van het bot: Bij aanvang van de behandeling met zoledroninezuur van patiënten met multipel myeloom of metastatische botlaesies van vaste tumoren, moeten het serumcreatinine en de creatinineklaring (CrCl) worden bepaald. De creatinineklaring wordt berekend met behulp van de Cockcroft-Gault-formule. Zoledroninezuur wordt niet aanbevolen bij patiënten die voorafgaande aan de start van de behandeling ernstige nierinsufficiëntie hebben; voor deze populatie is ernstige nierinsufficiëntie gedefinieerd als CrCl < 30 ml/min. In klinische onderzoeken met zoledroninezuur werden patiënten met een serumcreatinine > 265 μmol/l of > 3,0 mg/dl uitgesloten. Voor patiënten met botmetastasen die vóór aanvang van de behandeling lichte tot matige nierinsufficiëntie hebben (voor deze populatie gedefinieerd als CrCl 30-60 ml/min), wordt de dosis zoledroninezuur als volgt aanbevolen (zie ook rubriek 4.4): Basislijn creatinineklaring (ml/min) Aanbevolen dosis zoledroninezuur* >60 4,0 mg zoledroninezuur 50-60 3,5 mg* zoledroninezuur 40-49 3,3 mg* zoledroninezuur 30-39 3,0 mg* zoledroninezuur *Doses berekend op basis van een beoogde AUC van 0,66 (mg•uur/l) (CrCl = 75 ml/min). Met de gereduceerde doses voor patiënten met nierinsufficiëntie wordt naar verwachting dezelfde AUC bereikt als bij patiënten met een creatinineklaring van 75 ml/min. Na aanvang van de behandeling moet de serumcreatininewaarde vóór iedere dosis zoledroninezuur worden gemeten; de behandeling moet worden onderbroken als de nierfunctie is verslechterd. In de klinische onderzoeken werd verslechtering van de nierfunctie als volgt gedefinieerd: Voor patiënten met een normale basislijn serumcreatinine (< 1,4 mg/dl of < 124 μmol/l), een toename van 0,5 mg/dl of 44 μmol/l; Voor patiënten met een abnormale basislijn serumcreatinine (> 1,4 mg/dl of > 124 μmol/l), een toename van 1,0 mg/dl of 88 μmol/l; In de klinische onderzoeken werd de behandeling met zoledroninezuur pas hervat wanneer de creatininespiegel was teruggekeerd tot beneden 10% boven de basislijn (zie rubriek 4.4). De behandeling met zoledroninezuur moet op dezelfde dosis worden hervat als de dosis die de patiënt kreeg vóór onderbreking van de behandeling. Pediatrische patiënten De veiligheid en werkzaamheid van zoledroninezuur bij kinderen in de leeftijd van 1 tot 17 jaar zijn niet vastgesteld. De momenteel beschikbare gegevens worden beschreven in rubriek 5.1, maar er kan geen doseringsadvies worden gedaan. Wijze van toediening Intraveneus gebruik. Zoledroninezuur 4 mg concentraat voor oplossing voor infusie moet verder verdund in 100 ml (zie rubriek 6.6) en moet gegeven worden als enkelvoudige intraveneuze infusie worden toegediend over een periode van ten minste 15 minuten. Voor patiënten met lichte tot matige nierinsufficiëntie wordt een lagere dosis zoledroninezuur aanbevolen (zie rubriek ‘Dosering’ hierboven en rubriek 6.3). Instructies voor het klaarmaken van lagere doses Zoledroninezuur Hikma Zuig het juiste benodigde volume concentraat als volgt op: 4,4 ml voor een dosis van 3,5 mg 4,1 ml voor een dosis van 3,3 mg 3,8 ml voor een dosis van 3,0 mg De opgezogen hoeveelheid concentraat moet verder worden verdund in 100 ml steriele 0,9% g/v natriumchloride of 5% g/v glucose oplossing. De dosis moet als enkelvoudige intraveneuze infusie over een periode van ten minste 15 minuten worden toegediend. Zoledroninezuur concentraat mag niet worden gemengd met calcium of andere divalente kationbevattende infuusoplossingen, zoals Ringer-lactaatoplossing en moet als enkelvoudige intraveneuze oplossing worden toegediend via een afzonderlijke infuuslijn. Patiënten moeten vóór en na toediening van Zoledroninezuur Hikma goed gehydrateerd zijn en blijven. 4.3. Contra-indicaties - Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel, andere bisfosfonaten of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen. Patiënten die borstvoeding geven (zie rubriek 4.6) 4.4. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Algemeen Patiënten moeten vóór toediening van Zoledroninezuur Hikma worden geëvalueerd om er zeker van te zijn dat ze voldoende gehydrateerd zijn. Bij patiënten met een risico op hartfalen moet het toedienen van teveel vocht worden vermeden. Standaard metabole parameters die verband houden met hypercalciëmie, zoals serumconcentraties van calcium, fosfaat en magnesium, moeten zorgvuldig na aanvang van de behandeling met zoledroninezuur worden gecontroleerd. Indien hypocalciëmie, hypofosfatasemie of hypomagnesiëmie optreedt, kan een kortdurende aanvullende behandeling nodig zijn. Patiënten met onbehandelde hypercalciëmie hebben vaak een zeker mate van nierinsufficiëntie; daarom moet zorgvuldige controle van de nierfunctie worden overwogen. Zoledroninezuur Hikma bevat hetzelfde werkzame bestanddeel als Aclasta (zoledroninezuur). Patiënten die worden behandeld met Zoledroninezuur Hikma mogen niet tegelijkertijd ook worden behandeld met Aclasta of een ander bisfosfonaat, aangezien het gecombineerde effect van deze middelen onbekend is. Nierinsufficiëntie Patiënten met TIH met tekenen van verslechtering van de nierfunctie moeten op gepaste wijze geëvalueerd worden, waarbij moet worden overwogen of de potentiële voordelen van een behandeling met Zoledroninezuur Hikma zwaarder wegen dan de mogelijke risico's. Bij het besluit om patiënten met botmetastasen te behandelen ter preventie van botcomplicaties, moet in aanmerking worden genomen dat de behandeling pa na 2-3 maanden effect heeft. Net als andere bisfosfonaten is zoledroninezuur in verband gebracht met meldingen van renale disfunctie. Factoren die het risico op verslechtering van de nierfunctie verhogen, zijn uitdroging, reeds bestaande nierinsufficiëntie, meerdere cycli met zoledroninezuur en andere bisfosfonaten, alsmede het gebruik van andere nefrotoxische geneesmiddelen. Hoewel het risico kleiner is met een dosis van 4 mg zoledroninezuur die over een periode van 15 minuten wordt toegediend, kan de nierfunctie toch verslechteren. Achteruitgang van de nierfunctie, progressie tot nierfalen en dialyse zijn gemeld bij patiënten na hun eerste dosis of een enkelvoudige dosis van 4 mg zoledroninezuur. Bij sommige patiënten stijgt de serumcreatininewaarde na chronische toediening van Zoledroninezuur Hikma in aanbevolen doses voor preventie van botcomplicaties, hoewel dit minder vaak voorkomt. Vóór iedere dosis Zoledroninezuur Hikma moet de serumcreatininewaarde van de patiënt worden geëvalueerd. Bij aanvang van de behandeling van patiënten met botmetastasen met milde tot matige nierinsufficiëntie wordt het gebruik van een lagere dosis zoledroninezuur aanbevolen. Bij patiënten die tekenen vertonen van achteruitgang van de nierfunctie tijdens de behandeling moet het gebruik van zoledroninezuur worden gestaakt. Het gebruik van Zoledroninezuur Hikma mag pas worden hervat wanneer de serumcreatininewaarde terugkeert tot beneden 10% boven de basislijn. De behandeling met Zoledroninezuur Hikma moet op dezelfde dosis worden hervat als de dosis die de patiënt kreeg vóór onderbreking van de behandeling. Gezien het mogelijke effect van bisfosfonaten, inclusief zoledroninezuur, op de nierfunctie, het gebrek aan klinische veiligheidsgegevens van patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (in klinische onderzoeken gedefinieerd als een serumcreatininewaarde van respectievelijk ≥ 400 μmol/l of ≥ 4,5 mg/dl voor patiënten met TIH en ≥ 265 μmol/l of ≥ 3,0 mg/dl voor patiënten met kanker respectievelijk botmetastasen) bij aanvang en slechts beperkte farmacokinetische gegevens van patiënten met ernstige nierinsufficiëntie bij aanvang (creatinineklaring < 30 ml/min), wordt het gebruik van Zoledroninezuur Hikma niet aanbevolen voor patiënten met ernstige nierinsufficiëntie. Leverinsufficiëntie Aangezien er slechts beperkte klinische gegevens beschikbaar zijn voor patiënten met ernstige leverinsufficiëntie; kunnen voor deze populatie geen specifieke aanbevelingen worden gedaan. Osteonecrose van het kaakbeen Osteonecrose van de kaak (ONJ) is gemeld bij patiënten, met name patiënten met kanker die werden behandeld met geneesmiddelen die de botresorptie remmen, zoals zoledroninezuur. Veel van deze patiënten kregen ook chemotherapie en corticosteroïden. De meeste van de gemelde gevallen werden in verband gebracht met tandheelkundige ingrepen zoals het trekken van een tand. Veel patiënten vertoonden tekenen van een plaatselijke infectie, zoals osteomyelitis. Een tandheelkundig onderzoek met geschikte preventieve tandheelkunde moet worden overwogen voordat patiënten met concomitante risicofactoren (bv. kanker, chemotherapie, corticosteroïden, gebrekkige mondhygiëne) met bisfosfonaten worden behandeld. Tijdens de behandeling moeten deze patiënten indien mogelijk een invasieve tandheelkundige ingreep vermijden. Voor patiënten die osteonecrose van de kaak ontwikkelen terwijl ze met bisfosfonaten worden behandeld, kan een tandheelkundige ingreep de aandoening verergeren. Voor patiënten bij wie een tandheelkundige ingreep vereist is, zijn er geen gegevens beschikbaar die erop wijzen dat staken van de behandeling met bisfosfonaten het risico van osteonecrose van het kaakbeen vermindert. Het klinisch oordeel van de behandelend arts zal het behandelplan van iedere patiënt bepalen op basis van een individuele baten/risico beoordeling. Pijn in de skeletspieren Tijdens de post-marketing ervaring is melding gemaakt van ernstige en soms invaliderende bot-, gewrichts- en/of spierpijn bij patiënten die zoledroninezuur gebruiken. Dergelijke meldingen zijn echter met een lage frequentie voorgekomen. De tijd tot optreden van de symptomen varieerde van één dag tot verschillende maanden na aanvang van de behandeling. Na stoppen van de behandeling verdwenen de symptomen bij de meeste patiënten. Bij een deelgroep van de patiënten kwamen de symptomen terug na hervatting van de behandeling met hetzelfde geneesmiddel of een ander bisfosfonaat. Atypische femurfracturen Atypische subtrochantere en diafysaire femurfracturen zijn gemeld na behandeling met bisfosfonaten, voornamelijk bij patiënten die langdurig worden behandeld voor osteoporose. Deze transversale of korte schuine fracturen kunnen langs het hele femur optreden, van net onder de trochanter minor tot net boven de supracondylaire rand. Deze fracturen treden op na minimaal of geen trauma. Sommige patiënten hebben weken tot maanden vóór het optreden van een volledige femorale fractuur pijn in de dij of lies, vaak samen met kenmerken van stressfracturen bij beeldvormend onderzoek. De fracturen zijn in veel gevallen bilateraal. Daarom moet het contralaterale femur worden onderzocht bij patiënten die met bisfosfonaten worden behandeld en een femurschachtfractuur hebben opgelopen. Ook is slechte genezing van deze fracturen gemeld. Op basis van een individuele inschatting van de voor- en nadelen moet worden overwogen om de behandeling met bisfosfonaten te staken bij patiënten bij wie een atypische femurfractuur wordt vermoed tot de patiënt is geëvalueerd. Patiënten moeten het advies krijgen om tijdens de behandeling met bisfosfonaten elke pijn in de dij, heup of lies te melden. Elke patiënt die dergelijke symptomen krijgt, moet worden onderzocht op een onvolledige femurfractuur. 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie In klinische onderzoeken is zoledroninezuur tegelijkertijd toegediend met veelgebruikte antikankermiddelen, diuretica, antibiotica en analgetica zonder dat klinisch zichtbare interacties optraden. Zoledroninezuur vertoont geen noemenswaardige binding aan plasma-eiwitten en remt humane P450enzymen in vitro niet (zie rubriek 5.2), maar er zijn geen formele klinische interactieonderzoeken uitgevoerd. Voorzichtigheid moet worden betracht als bisfosfonaten samen met aminoglycosiden worden toegediend, aangezien beide middelen een additief effect kunnen vertonen, waardoor gedurende langere perioden een lagere serumcalciumspiegel wordt bereikt dan nodig is. Wees voorzichtig wanneer zoledroninezuur wordt gebruikt met andere potentieel nefrotoxische geneesmiddelen. Er moet ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheid dat zich hypomagnesiëmie ontwikkeld tijdens de behandeling. Bij patiënten met multipel myeloom kan het risico op renale disfunctie toenemen als Zoledroninezuur Hikma wordt gebruikt in combinatie met thalidomide. Er zijn meldingen ontvangen van ONJ bij patiënten die tegelijkertijd met zoledroninezuur en antiangiogene geneesmiddelen zijn behandeld. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Er zijn onvoldoende gegevens over het gebruik van zoledroninezuur bij zwangere vrouwen. Uit reproductieonderzoek bij dieren met zoledroninezuur is reproductietoxiciteit gebleken (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is onbekend. Zoledroninezuur Hikma mag niet worden gebruikt tijdens de zwangerschap. Borstvoeding Het is niet bekend of zoledroninezuur in de moedermelk wordt uitgescheiden. Zoledroninezuur Hikma is gecontra-indiceerd bij vrouwen die borstvoeding geven (zie rubriek 4.3). Vruchtbaarheid Zoledroninezuur werd bij ratten geëvalueerd voor mogelijke negatieve effecten op de vruchtbaarheid van de ouder en F1-generatie. Dit resulteerde in buitensporige farmacologische effecten waarvan wordt aangenomen dat ze verband houden met de remming die het middel teweegbrengt van de metabolisering van skeletecalcium door deze verbinding, wat resulteert in peripartumhypocalciëmie, een klasseneffect van bisfosfonaten, dystokie en vroegtijdige beëindiging van het onderzoek. Bijgevolg verhinderden deze resultaten de bepaling van een definitief effect van zoledroninezuur op de vruchtbaarheid bij mensen. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Bijwerkingen, zoals duizeligheid en slaperigheid, kunnen invloed hebben op de rijvaardigheid of het vermogen om machines te bedienen. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van Zoledroninezuur Hikma en het bsturen van voertuigen en het bedienen van machines. 4.8 Bijwerkingen Samenvatting van het veiligheidsprofiel Binnen drie dagen na toediening van zoledroninezuur is veelvuldig melding gemaakt van een acutefase-reactie met symptomen als botpijn, koorts, vermoeidheid, artralgie, myalgie en stijfheid. Deze symptomen verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen (zie beschrijving van geselecteerde bijwerkingen). Hieronder staan de belangrijke geïdentificeerde risico's van zoledroninezuur voor de goedgekeurde indicaties: nierfunctiestoornis, osteonecrose van de kaak, acutefase-reacties, hypocalciëmie, oculaire bijwerkingen, atriumfibrilleren, anafylaxie. De frequenties voor elk van deze geïdentificeerde risico's staan in tabel 1. Getabelleerde lijst van bijwerkingen De volgende bijwerkingen (zie Tabel 1) zijn verzameld uit klinische studies en post-marketing meldingen na hoofdzakelijk chronische behandeling met 4 mg zoledroninezuur. Tabel 1 De bijwerkingen zijn gerangschikt naar frequentie van voorkomen, met de meest frequente eerst, waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende definities: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000), en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Bloed- en lymfestelselaandoeningen Vaak: Anemie Soms: Trombocytopenie, leukopenie Zelden: Pancytopenie Zenuwstelselaandoeningen Vaak Hoofdpijn Soms Duizeligheid, paresthesie, smaakstoornis, hypo-esthesie, hyperesthesie, tremor, slaperigheid Psychische stoornissen Soms: Angst, slaapstoornis Zelden: Verwardheid Oogaandoeningen Vaak: Conjunctivitis Soms: Wazig zien, scleritis en oogkasontsteking Zeer zelden: Uveïtis, episcleritis Maagdarmstelselaandoeningen Vaak: Misselijkheid, braken, anorexie Soms: Diarree, constipatie, buikpijn, dyspepsie, stomatitis, droge mond Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Soms: Dyspneu, hoesten, bronchoconstrictie Huid- en onderhuidaandoeningen Soms: Pruritus, uitslag (met inbegrip van erythemateuze en maculaire uitslag), toegenomen transpiratie Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Vaak: Botpijn, myalgie, artralgie, algemene pijn Soms: Spierkrampen, osteonecrose van de kaak* Hartaandoeningen Soms: Hypertensie, hypotensie, atriumfibrilleren, hypotensie die tot syncope of circulatoire collaps leidt Zelden: Bradycardie Nier- en urinewegaandoeningen Vaak: Nierinsufficiëntie Soms: Acuut nierfalen, hematurie, proteïnurie Immuunsysteemaandoeningen Soms: Overgevoeligheidsreactie Zelden: Angioneurotisch oedeem Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Vaak: Koorts, griepachtig syndroom (inclusief vermoeidheid, stijfheid, malaise en roodheid van de huid) Soms: Asthenie, perifeer oedeem, reacties op de plaats van de injectie (inclusief pijn, irritatie, zwelling, verharding), pijn op de borst, gewichtstoename, anafylactische reactie/shock, urticaria Onderzoeken Zeer vaak: Hypofosfatemie Vaak: Verhoogd creatinine en ureum in het bloed, verergerde hypocalciëmie Soms: Hypomagnesiëmie, hypokaliëmie Zelden: Hyperkaliëmie, hypernatriëmie *Op basis van klinische onderzoeken met toekenning van mogelijke gevallen van osteonecrose van de kaak. Aangezien deze meldingen onderhevig zijn aan verstorende factoren is het niet mogelijk om op betrouwbare wijze een oorzakelijk verband aan te tonen met de blootstelling aan het geneesmiddel. Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen Nierfunctiestoornis Zoledroninezuur Hikma is in verband gebracht met meldingen van nierfunctiestoornissen. In een gepoolde analyse van veiligheidsgegevens uit registratieonderzoeken van Zoledroninezuur Hikma voor de preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde botmaligniteiten, was de frequentie van nierfunctiestoornissen als bijwerkingen waarvan wordt vermoed dat ze verband houden met Zoledroninezuur Hikma als volgt: multipel myeloom (3,2%), prostaatkanker (3,1%), borstkanker (4,3%), long- en andere solide tumoren (3,2%). Factoren die het risico van verslechtering van de nierfunctie kunnen verhogen, zijn uitdroging, reeds bestaande nierfunctiestoornis, meerdere cycli van zoledroninezuur of andere bisfosfonaten, alsmede het gelijktijdige gebruik van nefrotoxische geneesmiddelen of het toepassen van een kortere infusietijd dan momenteel wordt aanbevolen. Achteruitgang van de nierfunctie, progressie tot nierfalen en dialyse zijn gemeld bij patiënten na hun eerste dosis of een enkelvoudige dosis van 4 mg zoledroninezuur (zie rubriek 4.4). Osteonecrose van de kaak Osteonecrose (hoofdzakelijk van het kaakbeen) is gemeld, voornamelijk bij patiënten, die werden behandeld met geneesmiddelen die de botresorptie remmen, zoals zoledroninezuur Hikma. Veel van deze patiënten vertoonden tekenen van lokale infecties, waaronder osteomyelitis en het merendeel van de meldingen heeft betrekking op kankerpatiënten na een tandextractie of een andere tandheelkundige ingreep. Osteonecrose van het kaakbeen heeft meerdere gedocumenteerde risicofactoren, waaronder een kankerdiagnose, concomitante behandelingen (bijv. chemotherapie, bestraling, corticosteroïden) en co-morbide aandoeningen (bijv. anemie, coagulopathieën, infectie, reeds bestaande orale aandoening). Hoewel geen oorzakelijk verband is aangetoond, verdient het aanbeveling om tandheelkundige ingrepen te vermijden omdat herstel kan worden vertraagd (zie rubriek 4.4). Atriumfibrilleren In een 3 jaar durend gerandomiseerd, dubbelblind, gecontroleerd onderzoek, waarin de werkzaamheid en veiligheid van eenmaal zoledroninezuur 5 mg per jaar werd geëvalueerd versus een placebo voor de behandeling van postmenopauzale osteoporose (PMO), bedroeg de totale incidentie van atriumfibrilleren 2,5% (96 van 3.862) en 1,9% (75 van 3.852) bij patiënten die respectievelijk zoledroninezuur 5 mg en een placebo kregen. Het percentage atriumfibrilleren als ernstige bijwerking bedroeg 1,3% (51 van 3.862) en 0,6% (22 van 3.852) bij patiënten die respectievelijk zoledroninezuur 5 mg en een placebo kregen. De onevenwichtigheid die in dit onderzoek werd waargenomen, is niet in andere onderzoeken naar zoledroninezuur waargenomen, met inbegrip van onderzoeken waarin zoledroninezuur Hikma (zoledroninezuur) 4 mg iedere 3-4 weken werd toegediend aan oncologische patiënten. Het mechanisme achter de toegenomen incidentie van atriumfibrilleren in dit ene klinische onderzoek is onbekend. Acutefase-reactie Deze bijwerking bestaat uit een geheel van symptomen waaronder koorts, myalgie, hoofdpijn, pijn in de ledematen, misselijkheid, braken, diarree en artralgie. De symptomen beginnen ≤ 3 dagen na infusie van zoledroninezuur en de reactie wordt ook met de termen ‘griepachtige’ of ‘post-dosis’ symptomen aangeduid. Atypische femurfracturen Tijdens post-marketing ervaring zijn de volgende reacties gemeld (frequentie zelden): atypische subtrochantere en diafysaire femurfracturen (bijwerking van de klasse bisfosfonaten) 4.9 Overdosering Er is beperkte klinische ervaring met een acute overdosering van zoledroninezuur. Er is melding gemaakt van een onjuiste toediening van doses tot 48 mg zoledroninezuur. Patiënten die een hogere dosis hebben gekregen dan wordt aanbevolen (zie rubriek 4.2), moeten zorgvuldig worden gecontroleerd, omdat nierdisfunctie (inclusief nierfalen) en afwijkingen van de serumelektrolyten (inclusief calcium, fosfor en magnesium) zijn waargenomen. Als de patiënt hypocalciëmie heeft, moeten infusen met calciumgluconaat worden toegediend wanneer dit klinisch noodzakelijk wordt geacht. 5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: geneesmiddelen voor de behandeling van botaandoeningen, bisfosfonaten, ATC-code: M05BA08. Zoledroninezuur behoort tot de klasse van bisfosfonaten en werkt hoofdzakelijk op het bot. Het remt de osteoclastische botresorptie. De selectieve werking van bisfosfonaten op het bot is gebaseerd op hun hoge affiniteit voor gemineraliseerd bot, maar het precieze moleculaire mechanisme dat tot de remming van de osteoclastische werking leidt, is nog onbekend. In langetermijn dierproeven remt zoledroninezuur de botresorptie zonder de vorming, mineralisatie of mechanische eigenschappen van het bot negatief te beïnvloeden. Zoledroninezuur is een krachtige botresorptieremmer maar beschikt daarnaast ook over antitumorale eigenschappen die kunnen bijdragen aan de algehele doeltreffendheid bij de behandeling van botmetastasen. In preklinisch onderzoek zijn de volgende eigenschappen aangetoond: In vivo: Remming van de osteoclastische botresorptie, waardoor de micro omgeving van het beenmerg wordt gewijzigd, zodat het minder gunstig wordt voor de tumorcelgroei, antiangiogenetische activiteit en anti-analgetische activiteit. In vitro: Remming van de proliferatie van osteoblasten, directe cytostatische en proapoptotische activiteit op tumorcellen, in combinatie met andere antikankergeneesmiddelen synergistisch cytostatisch effect en anti-adhesie/invasie activiteit. Resultaten van klinisch onderzoek van de preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde maligniteiten met aantasting van het bot In het eerste gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde onderzoek werd zoledroninezuur vergeleken met een placebo voor de preventie van botcomplicaties (SRE's) bij patiënten met prostaatkanker. Zoledroninezuur 4 mg verlaagde significant het percentage patiënten met ten minste één botcomplicatie (SRE), vertraagde de mediane tijd tot het eerste SRE met > 5 maanden en leidde tot een afname in de jaarlijkse incidentie van complicaties per patiënt – morbiditeitspercentage m.b.t. botcomplicaties. Middels een ‘multiple event’-analyse werd aangetoond dat het risico van het ontwikkelen van een SRE in de zoledroninezuurgroep in vergelijking met de placebogroep met 36% was afgenomen. Patiënten die zoledroninezuur kregen, maakten minder melding van een toename van pijn dan patiënten die een placebo kregen. Het verschil was significant na 3, 9, 21 en 24 maanden. Minder patiënten in de zoledroninezuurgroep kregen een pathologische fractuur. De behandelingseffecten waren minder uitgesproken bij patiënten met blastische laesies. De werkzaamheidsresultaten staan in Tabel 2. In een tweede onderzoek, met betrekking tot andere solide tumoren dan borst- of prostaatkanker, leidde zoledroninezuur 4 mg tot een significante verlaging van het percentage patiënten met een SRE, een vertraging van de mediane tijd tot het eerste SRE met > 2 maanden en tot een afname van het morbiditeitspercentage m.b.t. botcomplicaties. Middels een ‘multiple event’-analyse werd aangetoond dat het risico van het ontwikkelen van een SRE in de zoledroninezuurgroep in vergelijking met de placebogroep met 30,7% was afgenomen. De werkzaamheidsresultaten staan in Tabel 3. Tabel 2: Werkzaamheidsresultaten (patiënten met prostaatkanker die een hormoonbehandeling krijgen) SRE (+TIH) Fracturen* Bestraling van het bot Zoledroninezuur Placebo Zoledroninezuur Placebo Zoledroninezuur Placebo 4 mg 4 mg 4 mg N 214 208 214 208 214 208 Percentage 38 49 17 25 26 33 patiënten met SRE's (%) p-waarde 0,028 0,052 0,119 Mediane tijd tot 488 321 NB NB NB 640 SRE (dagen) p-waarde 0,009 0,020 0,055 Morbiditeits0,77 1,47 0,20 0,45 0,42 0,89 percentage m.b.t. botcomplicaties p-waarde 0,005 0,023 0,060 Risicoverlaging 36 N.v.t N.v.t N.v.t N.v.t van lijden aan ‘meerdere voorvallen’ ** (%) p-waarde 0,002 N.v.t N.v.t * Omvat vertebrale en niet-vertebrale fracturen ** Houdt rekening met alle botcomplicaties, zowel het totale aantal als de tijd tot elke complicatie tijdens het onderzoek NB – Niet bereikt N.v.t. – Niet van toepassing Tabel 3: Werkzaamheidsresultaten (solide tumoren, anders dan borst- of prostaatkanker) SRE (+TIH) Fracturen* Bestraling van het bot Zoledroninezuur Placebo Zoledroninezuur Placebo Zoledroninezuur Placebo 4 mg 4 mg 4 mg N 257 250 257 250 257 250 Percentage 39 48 16 22 29 34 patiënten met SRE's (%) p-waarde 0,039 0,064 0,173 Mediane tijd tot 236 155 NB NB 424 307 SRE (dagen) p-waarde 0,009 0,020 0,079 Morbiditeits1,74 2,71 0,39 0,63 1,24 1,89 percentage m.b.t. botcomplicaties p-waarde 0,012 0,066 0,099 Risicoverlaging 30,7 N.v.t N.v.t N.v.t N.v.t van lijden aan ‘meerdere voorvallen’ ** (%) p-waarde 0,003 N.v.t N.v.t * Omvat vertebrale en niet-vertebrale fracturen ** Houdt rekening met alle botcomplicaties, zowel het totale aantal als de tijd tot elke complicatie tijdens het onderzoek NB – Niet bereikt N.v.t. – Niet van toepassing In een derde gerandomiseerd, dubbelblind, fase III-onderzoek werd zoledroninezuur 4 mg vergeleken met pamidronaat 90 mg iedere 3 tot 4 weken bij patiënten met mutipel myeloom of borstkanker met ten minste één botlaesie. De resultaten toonden aan dat zoledroninezuur 4 mg even werkzaam was als pamidronaat 90 mg bij de preventie van SRE's. In de ‘multiple event’-analyse werd een significante risicoafname van 16% geconstateerd bij patiënten die met zoledroninezuur 4 mg werden behandeld in vergelijking met de patiënten die pamidronaat kregen. De werkzaamheidsresultaten staan in tabel 4. Tabel 4: Werkzaamheidsresultaten (patiënten met borstkanker of multiple myeloma) SRE (+TIH) Fracturen* Bestraling van het bot Zoledronin Pam Zoledronin Pam Zoledronin Pam ezuur 90 mg ezuur 90 mg ezuur 90 mg 4 mg 4 mg 4 mg N 561 555 561 555 561 555 Percentage patiënten 48 52 37 39 19 24 met SRE's (%) p-waarde 0,198 0,653 0,037 Mediane tijd tot SRE 376 356 NB 714 NB NB (dagen) p-waarde 0,151 0,672 0,026 Morbiditeits-percentage 1,04 1,39 0,53 0,60 0,47 0,71 m.b.t. botcomplicaties p-waarde 0,084 0,614 0,015 Risicoverlaging van 16 N.v.t N.v.t N.v.t N.v.t meerdere voorvallen ** (%) p-waarde 0.030 N.v.t N.v.t * Omvat vertebrale en niet-vertebrale fracturen ** Houdt rekening met alle botcomplicaties, zowel het totale aantal als de tijd tot elke complicatie tijdens het onderzoek NB – Niet bereikt N.v.t. – Niet van toepassing Zoledroninezuur werd ook onderzocht in een dubbelblind, gerandomiseerd, placebogecontroleerd onderzoek bij 228 patiënten met gedocumenteerde botmetastasen van borstkanker waarin het effect van zoledroninezuur op het relatieve risico van botcomplicatie (SRE) werd geëvalueerd, berekend als het totale aantal SRE-voorvallen (met uitzondering van hypercalciëmie en gecorrigeerd voor eerdere fracturen), gedeeld door de totale risicoperiode. Patiënten kregen gedurende één jaar iedere vier weken zoledroninezuur 4 mg of een placebo. De patiënten werden gelijk verdeeld over de zoledroninezuurgroep en de placebogroep. Het SRE-percentage (voorvallen/persoonsjaar) was 0,628 voor zoledroninezuur en 1,096 voor placebo. Het percentage patiënten met ten minste één SRE (met uitzondering van hypercalciëmie) bedroeg 29,8% in de groep die met zoledroninezuur werd behandeld en 49,6% in de placebogroep (p = 0,003). De mediane tijd tot aanvang van de eerste SRE werd niet bereikt aan het eind van het onderzoek in de groep die met zoledroninezuur werd behandeld en was significant langer dan in de placebogroep (p = 0,007). In een ‘multiple event’-analyse verlaagde zoledroninezuur het risico op SRE's in vergelijking met placebo met 41% (risicoratio = 0,59; p = 0,019). In de groep die met zoledroninezuur werd behandeld, werd in vergelijking met placebo een statistisch significante verbetering waargenomen in de pijnscores (door gebruik te maken van de Brief Pain Inventory, BPI) na 4 weken en bij ieder daaropvolgend tijdstip tijdens het onderzoek (afbeelding 1). De pijnscore voor zoledroninezuur lag stelselmatig lager dan de uitgangswaarde en de pijnafname ging vergezeld met een trend in lagere analgesiescores. Afbeelding 1. Gemiddelde veranderingen in BPI-scores ten opzichte van de uitgangswaarde. Statistisch significante verschillen zijn gemarkeerd (*p < 0,05) voor vergelijking tussen de behandelingen (zoledroninezuur 4 mg versus placebo) Resultaten van klinisch onderzoek in de behandeling van TIH Klinische onderzoeken bij tumor-geïnduceerde hypercalciëmie (TIH) toonden aan dat het effect van zoledroninezuur wordt gekenmerkt door een afname in serumcalcium en de uitscheiding van calcium in de urine. In fase I dosisbepalende onderzoeken bij patiënten met milde tot matige tumorgeïnduceerde hypercalciëmie (TIH), werden effectieve doses getest in het bereik van ongeveer 1,2-2,5 mg. Om de effecten van zoledroninezuur versus 90 mg pamidronaat te beoordelen, werden de resultaten van twee multicenter kernonderzoeken bij patiënten met TIH gecombineerd in een vooraf geplande analyse. De gecorrigeerde serumcalciumspiegel werd sneller genormaliseerd op dag 4 voor 8 mg zoledroninezuur en op dag 7 voor 4 mg en 8 mg zoledroninezuur. De volgende responspercentages werden waargenomen: Tabel 5: Percentage patiënten met volledige respons per dag in de gecombineerde TIH-onderzoeken Dag 4 Dag 7 Dag 10 Zoledroninezuur 4 mg (N=86) 45,3% (p=0,104) 82,6% (p=0,005)* 88,4%( p=0,002)* Zoledroninezuur 8 mg (N=90) 55,6% (p=0,021)* 83,3% (p=0,010)* 86,7% (p=0,015)* Pamidronaat 90 mg (N=99) 33,3% 63,6% 69,7% *p-waarden vergeleken met pamidronaat. De mediane tijd tot normocalciëmie was 4 dagen. De mediane tijd tot recidief (opnieuw toename van albumine gecorrigeerd serumcalcium ≥ 2,9 mmol/l) was 30 tot 40 dagen voor patiënten die met zoledroninezuur werden behandeld versus 17 dagen voor patiënten die met pamidronaat 90 mg werden behandeld (p-waarden: 0,001 voor 4 mg en 0,007 voor 8 mg). Er waren geen statistisch significante verschillen tussen de twee zoledroninezuurdoses. In klinische onderzoeken werden 69 patiënten met een recidief of die refractair waren voor de eerste behandeling (zoledroninezuur 4 mg, 8 mg of pamidronaat 90 mg) opnieuw behandeld met 8 mg zoledroninezuur. Het responspercentage bedroeg bij deze patiënten ongeveer 52%. Aangezien dezepatiënten alleen met de dosis van 8 mg opnieuw werden behandeld, waren er geen gegevens waarmee een vergelijking kon worden gemaakt met de dosis van 4 mg. In klinische onderzoeken bij patiënten met tumor-geïnduceerde hypercalciëmie (TIH), was het algemene veiligheidsprofiel van de drie behandelingsgroepen (4 en 8 mg zoledroninezuur en 90 mg pamidronaat) gelijksoortig wat betreft type en ernst. Pediatrische patiënten Klinische testresultaten voor de behandeling van ernstige osteogenesis imperfecta bij pediatrische patiënten van 1 tot 17 jaar De effecten van intraveneus toegediend zoledroninezuur bij de behandeling van pediatrische patiënten (in de leeftijd van 1 tot 17 jaar) met ernstige osteogenesis imperfecta (type I, III en IV) werden vergeleken met intraveneus pamidronaat in één internationaal, multicenter, gerandomiseerd, openlabel onderzoek met respectievelijk 74 en 76 patiënten in iedere behandelingsgroep. De onderzoeksbehandeling werd uitgevoerd over een periode van 12 maanden en werd voorafgegaan door een screeningperiode van 4 tot 9 weken, waarin gedurende ten minste 2 weken supplementaire vitamine D en elementaire calcium werd gebruikt. In het klinische programma kregen de patiënten van 1 tot < 3 jaar elke 3 maanden 0,025 mg/kg zoledroninezuur (tot een maximale enkele dosis van 0,35 mg); de patiënten van 3 tot 17 jaar kregen iedere 3 maanden 0,05 mg/kg zoledroninezuur (tot een maximale enkele dosis van 0,83 mg). Er werd een uitbreidingsonderzoek uitgevoerd naar de algemene en renale veiligheid op lange termijn in geval van een-of tweemaal per jaar zoledroninezuur gedurende de 12 maanden verlengde behandeling bij kinderen die in het kernonderzoek al één jaar waren behandeld met zoledroninezuur of pamidronaat. Het primaire eindpunt van het onderzoek was het percentage verandering ten opzichte van de uitgangswaarde in de minerale botdichtheid (BMD) van de lumbale wervelkolom na een behandeling van 12 maanden. De geschatte behandeleffecten op BMD leken sterk op elkaar, maar de onderzoeksopzet was niet robuust genoeg om de niet-inferieure werkzaamheid voor zoledroninezuur vast te stellen. Er was met name geen duidelijk bewijs van de werkzaamheid op de incidentie van fracturen of pijn. Bijwerkingen in de vorm van fracturen van lange botten in de onderste ledematen werden gemeld bij ongeveer 24% (femur) en 14% (tibia) van de patiënten met ernstige osteogenesis imperfecta die met zoledroninezuur werden behandeld versus 12% en 5% van de patiënten die met pamidronaat werden behandeld, ongeacht het type van de aandoening en de oorzaak. De totale fractuurincidentie was vergelijkbaar voor de patiënten die zoledroninezuur en pamidronaat hadden gekregen: 43% (32/74) versus 41% (31/76). De interpretatie van het fractuurrisico wordt verstoord door het feit dat fracturen vaak voorkomen bij patiënten met ernstige osteogenesis imperfecta als gevolg van het ziekteproces. Het type bijwerkingen dat in deze populatie werd waargenomen was vergelijkbaar met de bijwerkingen die eerder werden gezien bij volwassenen met gevorderde maligniteiten waarbij het bot aangetast is (zie rubriek 4.8). De bijwerkingen staan naar frequentie gerangschikt in Tabel 6. Daarbij is de volgende conventionele classificatie gebruikt: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000), en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Tabel 6: Bijwerkingen bij pediatrische patiënten met ernstige osteogenesis imperfecta1 Zenuwstelselaandoeningen Vaak: Hoofdpijn Hartaandoeningen Vaak: Tachycardie Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Vaak: Nasofaryngitis Maagdarmstelselaandoeningen Zeer vaak: Misselijkheid, braken Vaak: Buikpijn Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Vaak: Pijn in ledematen, artralgie, pijn in skeletspieren Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Zeer vaak: Koorts, vermoeidheid Vaak: Acutefase-reacties, pijn Onderzoeken Zeer vaak: Hypocalciëmie Vaak: Hypofosfatemie 1 Bijwerkingen met een frequentie < 5% werden medisch geëvalueerd en er werd aangetoond dat deze consistent zijn met het uitgebreid vastgestelde veiligheidsprofiel van zoledroninezuur (zie rubriek 4.8) Bij pediatrische patiënten met ernstige osteogenesis imperfecta lijkt zoledroninezuur, in vergelijking met pamidronaat, geassocieerd te zijn met een uitgesproken risico op acutefase-reacties, hypocalciëmie en onverklaarde tachycardie, maar dit verschil nam na vervolginfusies af. Het Europese Geneesmiddelen Bureau heeft besloten af te zien van de verplichting om de resultaten in te dienen van onderzoek met het zoledroninezuurbevattende referentieproduct in alle subgroepen van pediatrische patiënten voor de behandeling van tumor-geïnduceerde hypercalciëmie en de preventie van botcomplicaties bij patiënten met gevorderde, kwaadaardige tumoren met aantasting van het bot(zie rubriek 4.2 voor informatie over pediatrisch gebruik). 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Enkel- en meervoudige 5 en 15 minuten durende infusen van 2, 4, 8 en 16 mg zoledroninezuur bij 64 patiënten met botmetastasen leverden de volgende farmacokinetische gegevens op, die dosisonafhankelijk bleken te zijn. Na starten van de zoledroninezuurinfusie steeg de plasmaconcentratie van zoledroninezuur snel, een piek bereikend aan het einde van de infusieperiode, gevolgd door een snelle daling tot < 10% van de piek na 4 uur en < 1% van de piek na 24 uur, gevolgd door een verlengde periode van erg lage concentraties die niet hoger waren dan 0,1% van de piekwaarden vóór de tweede infusie van zoledroninezuur op dag 28. Intraveneus toegediend zoledroninezuur wordt geëlimineerd via een trifasisch proces: snel bifasisch verdwijnen uit de systemische circulatie met halfwaardetijden van t½α 0,24 en t½β 1,87 uur, gevolgd door een lange eliminatiefase met een terminale halfwaardetijd van t½γ 146 uur. Er was geen accumulatie van zoledroninezuur in plasma na meerdere doses van het geneesmiddel elke 28 dagen. Zoledroninezuur wordt niet gemetaboliseerd en wordt onveranderd via de nier uitgescheiden. In de eerste 24 uur wordt 39 ± 16% van de toegediende dosis teruggevonden in de urine, terwijl de rest hoofdzakelijk gebonden wordt aan botweefsel. Het wordt zeer langzaam vrijgegeven uit het botweefsel in de systemische circulatie en uitgescheiden via de nier. De totale lichaamsklaring bedraagt 5,04 ± 2,5 l/uur, onafhankelijk van de dosis en niet beïnvloed door geslacht, leeftijd, ras of lichaamsgewicht. Het verlengen van de infusietijd van 5 tot 15 minuten veroorzaakte een afname met 30% van de zoledroninezuurconcentratie aan het einde van de infusie, maar had geen effect op de oppervlakte onder de plasmaconcentratie-versus-tijd-curve. Net als bij andere bisfosfonaten waargenomen, was de variabiliteit in farmacokinetische parameters van zoledroninezuur tussen patiënten hoog. Er zijn geen farmacokinetische gegevens voor zoledroninezuur beschikbaar van patiënten met hypercalciëmie of leverinsufficiëntie. Zoledroninezuur remt humane P450-enzymen in vitro niet, vertoont geen biotransformatie en in dieronderzoek werd < 3% van de toegediende dosis teruggevonden in de feces, hetgeen suggereert dat de lever geen belangrijke rol speelt bij de farmacokinetiek van zoledroninezuur. De renale klaring van zoledroninezuur was gecorreleerd met de creatinineklaring; de renale klaring vertegenwoordigde 75 ± 33% van de creatinineklaring, welke gemiddeld 84 ± 29 ml/min (interval 22 tot 143 ml/min) was in de 64 bestudeerde kankerpatiënten. De analyse van de populatie toonde aan dat voor een patiënt met een creatinineklaring van 20 ml/min (ernstige nierinsufficiëntie) of 50 ml/min (matige insufficiëntie), de overeenkomstige voorspelde klaring van zoledroninezuur respectievelijk 37% of 72% zou bedragen van een patiënt met een creatinineklaring van 84 ml/min. Slechts beperkte farmacokinetische gegevens van patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) zijn beschikbaar. Zoledroninezuur vertoont geen affiniteit voor de cellulaire componenten van bloed en de binding aan plasma-eiwitten is laag (ongeveer 56%) en onafhankelijk van de zoledroninezuur concentratie. Speciale populaties Pediatrische patiënten Beperkte farmacokinetische gegevens van kinderen met ernstige osteogenesis imperfecta suggereren dat de farmacokinetiek van zoledroninezuur in kinderen van 3 tot 17 jaar vergelijkbaar is met die in volwassenen bij een soortgelijk dosisniveau (mg/kg). Leeftijd, lichaamsgewicht, geslacht en creatinineklaring lijken geen effect te hebben op de systemische blootstelling aan zoledroninezuur. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Acute toxiciteit De hoogste niet-letale eenmalige intraveneuze dosis was 10 mg/kg lichaamsgewicht in muizen en 0,6 mg/kg in ratten. Subchronische en chronische toxiciteit Zoledroninezuur werd goed verdragen na respectievelijk subcutane toediening bij ratten en intraveneuze toediening bij honden tot 0,02 mg/kg dagelijks gedurende 4 weken. Toediening van subcutaan 0,001 mg/kg/dag aan ratten en intraveneus 0,005 mg/kg eens per 2-3 dagen aan honden gedurende maximaal 52 weken werd ook goed verdragen. De meest frequente bevinding in de onderzoeken met herhaalde doses bestond bij bijna alle doses uit een toename in primaire spongiosa in de metafyses van lange botten bij dieren in de groei. Deze bevinding weerspiegelt de farmacologische anti-resorptieve activiteit van het middel. De veiligheidsmarges ten aanzien van de renale effecten waren klein in de dieronderzoeken met herhaalde parenterale doses op lange termijn, maar de cumulatieve ‘no adverse event levels’ (NOAEL's) in onderzoeken met één enkele dosis (1,6 mg/kg) en onderzoeken met meerdere doses van tot één maand (0,06-0,6 mg/kg/dag) duidden niet op renale effecten na doses die equivalent waren aan of hoger dan de hoogst beoogde therapeutische humane dosis. Herhaalde toediening op langere termijn bij doses die overeenkomen met de hoogste beoogde humane therapeutische dosis zoledroninezuur, veroorzaakten toxicologische effecten in andere organen, waaronder het maag-darmkanaal, de lever, de milt en de longen, en op de intraveneuze injectieplaatsen. Reproductietoxiciteit Zoledroninezuur was teratogeen bij ratten bij subcutane doses ≥ 0,2 mg/kg. Hoewel geen teratogeniciteit of foetotoxiciteit werd waargenomen bij konijnen, werd maternale toxiciteit wel waargenomen. Dystokie werd waargenomen bij de laagste dosis (0,01 mg/kg lichaamsgewicht) die bij ratten werd getest. Mutageniciteit en carcinogeen potentieel Zoledroninezuur was niet mutageen in de uitgevoerde mutageniciteitstesten en de carcinogeniciteitstesten gaven geen enkel bewijs van een carcinogeen potentieel. 6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Mannitol (E421) Natriumcitraat (E331) Water voor injecties 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Om mogelijke onverenigbaarheden te vermijden, moet Zoledroninezuur Hikma worden verdund met 0,9% g/v natriumchloride of met een 5% g/v glucoseoplossing. Zoledroninezuur Hikma mag niet worden gemengd met calcium of andere divalente kationbevattende infuusoplossingen, zoals Ringer-lactaatoplossing en moet als een enkelvoudige intraveneuze oplossing worden toegediend via een afzonderlijke infuuslijn. Uit onderzoeken met glazen flessen en verschillende typen infuuszakken en infuuslijnen van polyvinylchloride, polyethyleen en polypropyleen (vooraf gevuld met 0,9% g/v natriumchloride of 5% g/v glucoseoplossing) is gebleken dat deze niet onverenigbaar zijn met zoledroninezuur. 6.3 Houdbaarheid 3 jaar. Na verdunning: vanuit microbiologisch standpunt dient de verdunde oplossing voor infusie onmiddellijk te worden gebruikt. Als de oplossing niet onmiddellijk wordt gebruikt, zijn de bewaartijden en de bewaarcondities voorafgaand aan het gebruik de verantwoordelijkheid van de gebruiker/bereider en dienen in het algemeen niet langer te zijn dan 24 uur bij 2 - 8 °C. De gekoelde oplossing moet vóór toediening op kamertemperatuur worden gebracht. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Voor dit geneesmiddel zijn er geen speciale bewaarcondities. Voor de bewaarcondities van de gereconstitueerde oplossing voor infusie, zie rubriek 6.3. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Zoledroninezuur Hikma 4 mg/5 ml concentraat voor oplossing voor infusie wordt geleverd in verpakkingen van 1, 4 of 10 injectieflacons. Injectieflacon: type I transparante glazen injectieflacons van 5 ml met een fluorotec rubberen stop en aluminium kap met plastic flip-off dop. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies Vóór toediening moet 5,0 ml concentraat uit één injectieflacon of het vereiste concentraatvolume verder worden verdund met 100 ml calciumvrije infuusoplossing (0,9% g/v natriumchloride of 5% g/v glucoseoplossing). Aanvullende informatie over de hantering van Zoledroninezuur Hikma, met inbegrip van advies over de bereiding van gereduceerde doses, wordt weergegeven in rubriek 4.2. Tijdens de bereiding van het infuus moet gebruik worden gemaakt van aseptische technieken. Uitsluitend voor eenmalig gebruik. Er mag uitsluitend een heldere oplossing, vrij van deeltjes en verkleuring worden gebruikt. Gezondheidszorgmedewerkers wordt aangeraden om ongebruikt Zoledroninezuur Hikma niet via de riolering af te voeren. Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Hikma Farmacêutica (Portugal), S.A. Estrada do Rio da Mó 8, 8A e 8B – Fervença 2705-906 Terrugem SNT, Portugal Tel.: +351 219608410 Fax: +351 219615102 e-mail: [email protected] 8. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN RVG 109914 9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING Datum van eerste verlening van de vergunning: 8 november 2012 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Laatste gedeeltelijke wijziging betreft rubriek 6.3: 7 april 2014
© Copyright 2025 ExpyDoc