N A D E R E R E G E L S B E T R E F F E N D E HET O P L E G G E N VAN VOORLOPIGE A A N S L A G E N REINIGINGSHEFFINGEN B U R G E M E E S T E R EN W E T H O U D E R S V A N DE G E M E E N T E VOORST; gelet op de artikelen 13 tot en met 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verband met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 18 van de geldende Verordening reinigingsheffingen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en invordering van de reinigingsheffingen; BESLUITEN: vast te stellen de: Nadere regels betreffende het opleggen van voorlopige aanslagen reinigingsheffingen Artikel 1 Algemene bepaling Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 13 tot en met 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verband met artikel 231, tweede lid, onder a, en derde lid van de Gemeentewet, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede artikel 18 van de geldende Verordening reinigingsheffingen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en invordering van de reinigingsheffingen. Artikel 2 Voorlopige aanslagen 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt. 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, geschiedt voor de reinigingsheffingen op grond van het aantal aanbiedingen/ ledigingen van containers met grijze deksel dat voortvloeit uit de aanbiedingen/ ledigingsregistratie van de afvalinzamelaar. Met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag. 3. In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 naar de toestand op 1 januari 2014 het aantal aanbiedingen/ ledigingen op basis waarvan het bedrag van de voorlopige aanslag wordt vastgesteld, gesteld op: a. 26 aanbiedingen/ledigingen voor meerpersoonshuishoudens of bedrijven, b. 13 aanbiedingen/ledigingen voor eenpersoonshuishoudens. Artikel 3 Inwerkingtreding en citeertitel 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014; 2. Dit besluit wordt aangehaald als "Nadere regels voorlopige aanslagen reinigingsheffingen" Twello } ļ j . 1 o i ^ burgemeester en wethouders Z xZ ^— ^ ' yÚjJJtvan Leeuwen Z "secretaris drs. J.T.H.M. Penninx burgemeester -2- Toelichting nadere regels betreffende het opleggen van voorlopige aanslagen reinigingsheffingen 1. Algemeen Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: Awr) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur) en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De Awr en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 van de Gemeentewet toe aan het college van burgemeester en wethouders. Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) in combinatie met artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 18 van de Verordening reinigingsheffingen is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om, ter uitvoering van een raadsbesluit, beleidsregels vast te stellen. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de gemeenteraad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de desbetreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. 2. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Algemene bepaling In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven. Hiertoe wordt verwezen naar de in de considerans genoemde wetsartikelen waaraan de bevoegdheden ontleend zijn om voorlopige aanslagen op te leggen. Artikel 2 Voorlopige aanslagen 2.1 Strekking voorlopige aanslagen Doordat de grootte van de belastingschuld door de variabele tarieven reinigingsheffingen in de verordening reinigingsheffingen pas na afloop van het tijdvak kan worden vastgesteld, kan de definitieve aanslag ingevolge het systeem van de artikelen 11 tot en met 15 van de Awr pas na afloop van het tijdvak worden opgelegd. Om recht te doen aan het beloningsysteem en om te voorkomen dat liquiditeitsproblemen ontstaan doordat de belasting pas na afloop van het tijdvak geheven en ingevorderd kan worden, terwijl al wel inzamelingskosten gemaakt worden, kan worden gewerkt met voorlopige aanslagen. Het college moet wel regels stellen in welke gevallen een voorlopige aanslag kan worden opgelegd en hoe de hoogte ervan moet worden bepaald. De artikel 13 tot en met 15 van de Awr bepalen namelijk dat de heffingsambtenaar volgens bij collegebesluit te stellen regels een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. 2.2 Hoogte voorlopige aanslagen De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag reinigingsheffingen wordt vastgesteld geschied op grond van het aantal aanbiedingen/ledigingen per container met een grijze deksel dat voortvloeit uit de aanbiedingen/ledigingen registratie van de afvalinzamelaar over het voorgaande jaar. Ontbreekt de aanbiedingen/ledigingen administratie van de container(s) met grijze deksel over het voorgaande jaar, dan geschiedt de bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag reinigingsheffingen wordt vastgesteld op grond van het gemiddeld aantal aanbiedingen/ledigingen dat voortvloeit uit de aanbiedingen/ ledigingen registratie van de afvalinzamelaar over het voorgaande jaar, onder inachtneming van het tijdsgelang als bedoeld in de Verordening reinigingsheffingen. De voorlopige aanslag moet namelijk een zo goed mogelijke afspiegeling vormen van het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. -3- Het is mogelijk om bezwaar te maken tegen voorlopige aanslagen. Als de belastingplichtige door middel van een bezwaarschrift of verzoek aannemelijk maakt dat de definitieve aanslag lager zal worden vastgesteld dan op de opgelegde voorlopige aanslag, wordt de voorlopige aanslag verlaagd tot het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag moet altijd worden gevolgd door een definitieve aanslag. Met een voorlopige aanslag is namelijk slechts beoogd om de formele grondslag te scheppen voor vooruitbetalingen op een nog op te leggen definitieve aanslag. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 1991, nr. 26416, B N B 1991/339, uitgemaakt dat voorlopige aanslagen dienen te worden vernietigd en de daarop betaalde bedragen dienen te worden teruggegeven wanneer de definitieve aanslag niet binnen de aanslagtermijn ex artikel 11, derde lid en vierde lid, van de Awr wordt opgelegd. De definitieve aanslag moet zijn vastgesteld binnen drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. 2.3 Hoogte voorlopige aanslagen 2014 De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag wordt vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, geschiedt op grond van het maximale aantal aanbiedingen per type huishouden of een daarmee ingevolge de Verordening reinigingsheffingen gelijkgesteld bedrijf, naar de toestand op 1 januari 2014. Deze afwijkende bepaling ten opzichte van lid 2 is noodzakelijk. Voor het tijdvak 2014 heeft de afvalinzamelaar namelijk geen aanbiedingen/ledigingen registratie bijgehouden en zijn geen ervaringscijfers bekend op basis waarvan het bedrag waarop een voorlopige aanslag reinigingsheffingen kan worden vastgesteld, wordt bepaald. Aangezien de voorlopige aanslag een zo goed mogelijke afspiegeling moet vormen van het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, wordt vanwege het ontbreken van de aanbiedingen/ledigingsgegevens het bedrag waarop de voorlopige aanslag wordt vastgesteld bepaald op 26 aanbiedingen/ledigingen van containers met grijze deksel voor een meerpersoonshuishouden (C 117,-) of bedrijf en op 13 aanbiedingen/ledigingen v o o r e e n eenpersoonshuishouden (6 58,50). Artikel 3 Bekendmaking en inwerkingtreding Een besluit treedt blijkens artikel 3:40 Awb pas in werking nadat het bekendgemaakt is. Dit besluit moet bekend gemaakt worden overeenkomstig artikel 3:42 Awb. bs-Z-13-03678 2013-48819 -4-
© Copyright 2024 ExpyDoc