Lees meer - dr Wim H. Nijhof

Wim H. Nijhof
GESCHIEDENIS
van
ENSCHEDE
stad uit stoom en strijd
Wim
Nijhof
Wim
H.H.
Nijhof
GescHiedeNisvan
vaneNscHede
eNscHede
GescHiedeNis
staduit
uitstoom
stoomenenstrijd
strijd
stad
Vrijdag
oktober
2014
verschijnt
Vrijdag
3131
oktober
2014
verschijnt
het
boek
GescHiedeNis
van
het
boek
GescHiedeNis
van
eNscHede,
stad
stoom
strijd.
eNscHede,
stad
uituit
stoom
enen
strijd.
inisdeze
van n in
Sliepsteen
dit
een bijlage
voorproefje.
het boek,
vertellen
wijbijna
u iets
over
dit boek.
met
in totaal
450
bladzijden,
Het is
een
voorproefje.verhalen
in het boek,
staan
rijk
geïllustreerde
metmensen
in totaal
bijna
450
bladzijden,
over
die
in de
stad
leefden
rijk
geïllustreerde
verhalen
enstaan
leven,
over
oorlogen, branden,
over mensen
diekrotten,
in de stad
leefden
feesten,
villa’s en
fabrieken
leven, over
oorlogen,
branden,
enen
arbeiders,
stakingen,
kortom,
feesten,
villa’s
over
alles wat
eren
in krotten,
een stadfabrieken
als
en arbeiders,
stakingen,
kortom,
enschede
in vele
eeuwen gebeurde.
over alles
er in
stad
steeds
weerwat
stond
dieeen
stad
op,als
na
enschede
in veleen
eeuwen
gebeurde.
rampen,
branden
oorlogen,
als
steeds
weer
stond
een
Phoenix
die
puindie
en stad
roet op,
van na
branden
derampen,
schouders
schudten
enoorlogen,
het levenals
een oppakt.
PhoenixHet
die boek
puin en
roet van
weer
vertelt
de schouders
schudt
en het
leven
over
de stoom die
de stad
glorie
weer oppakt.
boek
bracht,
rijkdom,Het
maar
ookvertelt
strijd, van
over de stoom
dievoor
de stad
glorie en
arbeiders,
de strijd
herbouw
bracht, rijkdom,
maar is
ook
van
vernieuwing.
enschede
destrijd,
stad uit
arbeiders,
de strijd voor herbouw en
stoom
en strijd.
vernieuwing. enschede is de stad uit
stoom en strijd.
Boeiend boek vol verhalen
over geschiedenis Enschede
Het is heel lang geleden dat er een boek verscheen over de
geschiedenis van Enschede, een halve eeuw, want in 1962 publiceerde L.A. Stroink zijn nog steeds veel geraadpleegde kroniek
van de historie van stad en streek, onder de titel Stad en land van
Twente. In 2008, bij het verschijnen van mijn proefschrift over
Jan Herman van Heek, Kunst, katoen en kastelen. J.H. van Heek,
1873-1957, wist ik één ding zeker, ik wilde me de volgende jaren
inzetten voor een boek over de historie van mijn geboortestad.
Het boek is nu klaar, het verschijnt op 31 oktober a.s.
Wie mijn boeken heeft gelezen, weet dat ik meer een verhalenverteller ben, niet direct een schrijver die de gebeurtenissen van
elfduizend jaar menselijk leven in Enschede en omgeving keurig
op een rijtje zet. Verhalen dus, in Geschiedenis van Enschede,
over de eerste bewoners, over de Tachtigjarige Oorlog, de Franse
Tijd, de wereldoorlogen, stadsbranden, textielfabrikanten, rijke
bazen in hun villa’s en arme arbeiders in krottenbuurten, over
koningen en burgemeesters, over de buurschappen Boekelo,
Glanerbrug, Lonneker en Usselo, over landgoederen en woonkasteeltjes, over de voetbalclubs, over kunstenaars, schilders en
dichters.
Ik heb de teksten soms wat persoonlijk gemaakt, ik vertel verhalen uit mijn jeugd in Enschede, over mijn Opa die de stakingen
in de twintigste eeuw meemaakte, over mijn vader die in de oorlog tijdens een razzia werd opgepakt en nooit terugkwam, over
mijn zoektocht naar een Joodse klasgenote die overleefde.
Enschede is de geboorteplek van belangrijke kunstenaars,
schilders en dichters die in mijn boek aan de orde komen, tijdgenoten van mij, die ik goed ken. H.H. ter Balkt, voor mij Harrie,
die prachtige gedichten heeft geschreven, landelijk bekend is,
ook als Habakuk de Balker II. Jan Cremer, schilder en schrijver,
van wie ik diverse schilderijen thuis heb hangen, wiens boeken
in mijn kast staan. Willem Wilmink, de dichter, die ontroerend
mooie gedichten heeft gemaakt. U vindt werk van hen en enige
anderen verspreid door het boek, passend bij één van de vele
verhalen.
Wim H. Nijhof
Dr. Wim H. Nijhof is geboren op 10 oktober 1939 in Enschede.
Na zijn gymnasiumjaren aan Het Enschedees Lyceum werd hij
leerling-journalist bij Tubantia, tot 1 januari 1963, toen hij
naar Het Vrije Volk vertrok. Hij werkte daarna voor diverse
dagbladen, het laatst in zijn journalistieke carrière als chef
van de stadsredactie van de Twentsche Courant in Hengelo.
Vanaf 1970 woont hij in Apeldoorn, waar hij werkte als
voorlichter van de gemeente Apeldoorn en daarna tot 2000
een communicatie-adviesbureau leidde. Hij promoveerde in
2008 op zijn biografie van Jan Herman van Heek en schreef
ondermeer boeken over het textieldorp Haaksbergen en de
troebelen in de Twentse textiel. (www.devalkenberg.nl)
2
Elfduizend jaar geleden woonden
hier al zwervers in een soort tent
Elfduizend jaar geleden woonden er al mensen in
Enschede. Zwervers waren het, jagers-verzamelaars
die ongedurig van de ene naar de andere plaats trokken, levend van jacht op edelherten, reetjes, elanden,
ganzen en vissen uit de veldplassen. Hun dagelijkse
maal vulden ze aan met wat de bodem opleverde aan
eetbare wortels en wilde vruchten, zoals de bessen
van de kraaiheide. Er woonden en werkten ook jagers
in ateliers of werkruimten, in een soort tent vermoedelijk, van ongeveer 2,5 bij 3 meter, onder huiden van
dieren, gespannen over kegelvormige palen.
Maar is Enschede dan al zo oud, elfduizend jaar? Hoe
oud de stad eigenlijk is weten we niet. Negentig jaar geleden, in de jaren twintig, moest de Grote Kerk worden gerestaureerd. Bij het opbreken en ontgraven van
de vloer in de kerk werd een groot aantal zwerfkeien
aangetroffen, die ongeordend, dicht bijeen, in de bodem lagen. Een deskundige hield vol dat die vloer een
hunebed was, anderen meenden dat het overblijfselen
waren van een zeer oude, primitieve kerk. De grote
veldkeien zouden fundamentstenen van een oude
houten kerk kunnen zijn. Jan Herman van Heek, de
fabrikant die naast de kerk woonde, hield vol dat deze
plek, voordat het christendom hier was verkondigd,
een Germaanse verzamelplaats was geweest, dit was
dus ‘de oorsprong van Enschede’. In elk geval was het
volgens Van Heek zeker dat er een houten kerkje had
gestaan, voordat de eerste stenen kerk was gebouwd.
Maar echte zekerheid hebben we nog steeds niet.
Wat we wel weten, is dat Enschede in 1325 stadsrechten kreeg van de Utrechtse bisschop Jan van
Diest en een stadszegel mocht gaan voeren, om officiële stukken te waarmerken. Het eerste zegel stelde
de patroon van de kerk en van de parochie voor, Sint
Jacobus de Meerdere, die in de linkerhand een staf
vasthield en op de uitgespreide rechterhand de kerk
droeg. Er stond een randschrift op: S(igillum) opidi
Enschede. Dit zegel, gevoerd tot 1647, was tegelijkertijd het stadswapen dat op oude gedenkpenningen
voorkomt. In de zeventiende eeuw kreeg Enschede
een nieuw zegel, vermoedelijk na de eerste Münsterse
Oorlog (1665-1666). Op dat zegel stond een slaghek,
drie dwarsbalken samengehouden door twee kruisbalken, in het midden door twee touwen kruiselings verbonden. Met dit zegel en ook met de toen ingevoerde
schrijfwijze Eindschede wilde het stadsbestuur benadrukken, dat Enschede de ‘eindscheiding’ was tussen
Overijssel en het bisdom Münster. Vanaf 1819 mocht
Enschede het wapen met het rode hek voeren, zo besliste de Hoge Raad van Adel.
Bij de samenvoeging
van de gemeenten
Enschede en
Lonneker in 1934
werd dit wapen
met twee kleine
wijzigingen – zonder
Andrieskruis en
de afronding van
het schild aan de
onderkant – het
stadswapen van de
nieuwe gemeente
Enschede.
3
Herman Heijenbrock fantaseert
over Ellende van Enschede
Wie ooit een boek over gebeurtenissen uit de geschiedenis van Enschede heeft gelezen, kent het befaamde
schilderij van Enschede als industriestad in de Eerste
Wereldoorlog, in 1916 gemaakt door Herman Heijenbrock, de socialistische schilder van de arbeid. Op
dit schilderij, dat als schoolplaat in tientallen, misschien wel honderden schoollokalen in Nederland
hing, toont Heijenbrock zijn visie op wat hij voelde
als de Ellende van Enschede. De lucht is grijsgauw van
de stoom uit enkele tientallen walmende schoorstenen. Verbeeldde hij zo de armoede? Op de voorgrond
tuft het treintje richting Duitse grens. De kerk staat
keurig in het midden. Hij heeft alles gezien vanuit de
toren van de Janninkfabrieken aan de Haaksbergerstraat. Maar had Enschede echt zoveel schoorstenen?
Of overdreef de schilder, uit effectbejag?
Deze foto is gemaakt
in 1906, door een
onbekende fotograaf.
Stond hij op de
fabriekstoren van
Jannink? Kende
Herman Heijenbrock
deze foto, toen hij
tien jaar later in
Enschede kwam?
Hulpstation en moestuin
Heijenbrock was de schilder van de arbeid. Hij schilderde in de Rotterdamse haven, het decor van zijn
jeugdjaren, in de Limburgse mijnstreek, de Zaanstreek, in staalfabrieken, hoogovens, havens, mijnen,
en in Enschede. Vanuit een sterk sociaal engagement
verwerkte hij zijn ervaringen en gevoelens in pasteltekeningen en olieverfschilderijen van arbeid, nijverheid en industrie. Zijn schoolplaat van Enschede als
industriestad was overigens niet Heijenbrocks eerste
schilderij van de textielstad Enschede.
In 1913 had hij al twee pasteltekeningen gemaakt,
bestemd voor een schoolplaat van uitgever Jaap
Noordhoff in Groningen. Bij het binnenkomen van de
stad – hij had de trein genomen – was de kunstenaar
getroffen door de drukte en bezigheid rondom het
station. Vrouwen werkten op het land, op het smalle
paadje langs het spoor liepen twee mannen, een fietser naderde, spoedig moesten de wandelaars een stap
opzij zetten. Een stoomlocomotief was zojuist vertrokken, nieuwe vrachten arriveerden per paard en
wagen. Op de achtergrond dampten de schoorstenen
van de textielfabrieken van Van Heek & Co.
Maar de uitgever was niet tevreden, las Heijenbrock uit de brief die hij van Noordhoff kreeg:
Sinds enige tijd heb ik [...] het schilderij van Almelo
of Hengelo ontvangen, om [...] tot een beslissing
te komen. Ik moet zeggen dat de plaat mij als
zoodanig ook niet zeer bevalt. Het schilderij geeft
in het geheel niet het aanzien van een fabrieksstad,
maar ik zie hierop niets anders dan een hulpstation
of loods met een locomotief en op den voorgrond
een moestuin. Alleen de schoorstenen op de
achtergrond wijzen op fabrieken.
Uitgever Noordhoff was tot de conclusie gekomen,
‘dat deze plaat dus in geen geval in de serie’ kon
worden opgenomen. Twee eerdere schilderijen van
Heijenbrock, een ‘turfplaat’ en die van de mijnen in
Zuid-Limburg, waren eerder al afgewezen.
Heijenbrock kreeg een herkansing. Dat de uitgever hem ondanks de eerdere ervaringen toch weer
een opdracht gaf, was waarschijnlijk omdat schilders
4
Uitgever Noordhof
keurde twee
pasteltekeningen van
Herman Heijenbrock
af, die de kunstenaar
in 1913 had gemaakt,
bij het station.
Herman Heijenbrock
maakte in 1916
deze ‘schoolplaat’,
die onder de titel
Industriestad in tal
van Nederlandse
klaslokalen heeft
gehangen.
van industriële onderwerpen schaars waren. Heijenbrock was weliswaar niet de enige schilder die zich
bezig hield met de uitbeelding van de werkende mens
en de industrie, hij was wel de enige die dit onderwerp tot zijn levenswerk had gemaakt. In 1916 trok
Heijenbrock, met Roelof Schuiling, die de teksten
schreef bij de schoolplaten van Noordhoff, wederom
naar Enschede. Op zijn verkenningstocht door het
stadje zal Heijenbrock, bepakt met schildergerei, getroffen zijn door de alom rokende schoorstenen, tientallen in zijn ogen, en hebben gezocht naar een hoog
standpunt, om dit overweldigende beeld vast te leggen. Zijn imponerende stadspanorama met meer dan
dertig schoorstenen die rook en stank over de stad
uitstortten, schetste hij naar alle waarschijnlijkheid
vanaf de toren van de textielfabriek van Jannink aan
de Haaksbergerstraat. Oorspronkelijk was zijn idee
zeker niet, wellicht kende hij de foto die een onbekende fotograaf in 1906 van de textielstad maakte,
ongeveer vanaf hetzelfde standpunt, met ook in de
verte de rokende schoorstenen van het textielstadje.
Of Heijenbrock al die schoorstenen echt zag vanaf
zijn hoge standpunt, is de vraag. Kenners van het
werk van de schilder weten dat hij het niet altijd even
nauw nam met de realiteit, dat hij geneigd was niet
te schilderen als een fotograaf, maar als een kunstenaar die zijn fantasie liet werken, de werkelijkheid
scherper aanzette dan een ander beleefde, zijn rood
was roder, zijn blauw blauwer. Dat hij een fabrieksstad schilderde, was overduidelijk, en ach .... enkele
schoorstenen meer of minder, wat maakte het uit. De
lucht was misschien wat grijzer en grauwer dan hij
met zijn ogen zag, de somberheid en neerslachtigheid
moesten als het ware uit het schilderij knallen, zo
wilde hij de Ellende van Enschede vastleggen, triest,
treurig, troosteloos. Maar werkelijkheid of fantasie,
dit schilderij werd een schoolplaat die in tientallen
klaslokalen door heel het land Enschede presenteerde
als een grauwe, sombere textielstad, een beeld dat in
de volgende halve eeuw nauwelijks zou veranderen.
Maar onder die harde realiteit ligt een andere waarheid, die de schilder niet kon tonen, de wilskracht en
het elan waarmee Enschede streed voor de stad, voor
haar toekomst, om steeds weer uit de ellende te komen, na oorlogen en branden, na de teloorgang van
de textielindustrie.
5
Wohnsiedlungen in Ruhrgebiet
model voor tuindorp Pathmos
Het al jaren
bestaande
‘eendenparkje’,
officieel het Thomas
Ainsworth Park, werd
opgenomen in de
nieuwe woonbuurt
het Pathmos.
6
Het Pathmos is een bijzondere buurt in Enschede.
Wie iemand de stad wil laten zien, mag het Pathmos
niet overslaan. Wie er rondwandelt, verbaast zich, het
park, de school, de winkels, de bogen die unieke doorkijkjes opleveren. Maar wie weet dat deze buurt bijna
een eeuw geleden is gebouwd mede naar voorbeeld
van Duitse Wohnsiedlungen in het Ruhrgebiet, voor
arbeiders van het staalbedrijf Krupp?
De ontwerper van het Pathmos was Willem Karel
(Wim) de Wijs, vermoedelijk door burgemeester Edo
Bergsma zelf aangetrokken om de nieuwe woonwijk
te ontwerpen. Waarschijnlijk had Bergsma De Wijs
ontmoet tijdens een bezoek aan de Siedlung Beisenkamp en had hij de jonge architect gevraagd naar Enschede te komen, waar de plannen voor het Pathmos
rijpten. Bergsma zag in hem de man die deze plannen
vorm kon geven volgens de in Essen en omgeving al
toegepaste filosofie van tuinsteden, waarmee De Wijs
als directievoerder van de Siedlung Beisenkamp en
een soortgelijk project elders ervaring had opgedaan.
In 1911 begon De Wijs in Enschede als gemeentearchitect c.q. adjunct-directeur van gemeentewerken.
Wie het Pathmos kent, ontdekt dat De Wijs bij het
maken van de plannen voor het Pathmos ook zijn eigen ervaringen met de Wohnsiedlungen in het Ruhrgebiet heeft verwerkt. Hij had, na zijn studie bouwkunde in Delft, zijn eerste praktijkervaring opgedaan
in de Duitse industriestad Essen, waar hij directievoerder was van een bijzonder project, nederzettin-
gen voor de arbeiders van de firma Krupp, het grote
staalbedrijf. Het was een plan met een hoog ambitieniveau. Vooral Margarethe Krupp, echtgenote van
filantroop Friedrich Albert Krupp, wilde arbeiders
een lieflijke, vertrouwde omgeving bieden.
De Wijs werkte ook mee aan het project Krupp’sche
Kleinwohnungsbauten, gerealiseerd tussen 1907 en
1912, met name de Siedlung Beisenkamp in Datteln, in de buurt van Recklinghausen. Daar waren
duizend woningen gebouwd, naar ontwerpen van de
hoofdarchitect van Krupp, Robert Schmohl, die met
Wohnsiedlungen in Essen, Bochum en Rheinhausen
al school had gemaakt. Schmohl had overigens goed
gekeken naar de tuinsteden in Engeland, waarin de
ideeën van Ebenezer Howard vorm hadden gekregen.
Deze ideeën van de Londense rijksambtenaar, over
de garden city, het ideale alternatief voor de grote moderne stad, een tuinstad, speelden zeker ook een rol in
de ontwerpen van Wim de Wijs. Howard pleitte voor
een ring van satellietsteden op geruime afstand van de
grote steden, waarin de voordelen van de grote stad:
werkgelegenheid en een hoog voorzieningenniveau,
werden gecombineerd met die van het platteland:
frisse lucht, woningen met een (moes)tuin, gezonde
voeding, ruimte voor spel en recreatie, vooral ook in
de openlucht, in de nabijheid van de woning. Ontdaan
van al te idealistische ideeën was deze grondgedachte
ook in Twente omarmd, in Hengelo in het Tuindorp
Het Lansink en in Enschede in de woonwijk Pathmos.
Eén van de fraaie
doorkijkjes in het
Pathmos.
Een belangrijk uitgangspunt vormde voor Wim de
Wijs ook de aanwezige beplanting rondom het oude
landhuis van Helmich August van Heek, ‘mooi geboomte en een vijvertje’. Ook liet hij zich inspireren
door Camillo Sitte, die in 1889 het boek Der Städtebau nach seinen künstlerische Grundsätzen had gepubliceerd, dat toonaangevend was geworden in Europa en
zeker ook in ons land, waar stedenbouwkundigen als
Granpré Molière en zijn compagnon P. Verhagen zijn
ideeën volgden. Sitte propageerde de ruimtelijke werking van de middeleeuwse stadsplattegrond met onregelmatige stadjes en pleinen.
Singels, een ‘ceintuurbaan’
Het Pathmos werd gebouwd op basis van het uitbreidingsplan van de gemeente van 1907. Het hield uiteraard rekening met de te verwachten groei van de stad.
Enschede zou de komende veertig jaar uitgroeien tot
een stad van 100.000 inwoners, een voorspelling overigens die uitkwam, in 1947 schreef Enschede de honderdduizenste in. Het plan hield dus rekening met de
behoeften van een stad van enige omvang: niet alleen huizen, zoals Het Pathmos, vooral ook hoge gebouwen, althans aan de grote verkeerswegen tussen
de oude stad en de buitenstad, de voorsteden en omliggende gemeenten. Dit plan introduceerde ook de
singels, die weliswaar nog niet zo werden genoemd
en nog gewoon rondweg heetten: ‘eene ringvormige
straat of ceintuurbaan’, die via uit de binnenstad komende wegen te bereiken was.
Bergsma bracht de ideeën van de Duitse stedenbouwer R. Eberstadt in praktijk. Eberstadt stond als
ideaal voor ogen dat de uitbreiding van een stad
plaatsvindt door de oude stad te ontsluiten met een
ring van groen, van waaruit opnieuw stroken groen
straalsgewijs kunnen uitlopen naar een wijdere kring.
De rondweg – dus de singels – werd later het belangrijkste kenmerk van het Enschedese uitbreidingsplan.
Verkeerswegen moesten ruimte bieden aan een dubbelspoor-tramweg, een dubbele rijweg voor rij- en voertuigen, die ‘voor de trottoirs moesten kunnen blijven
staan zonder voor een tramwagen te behoeven weg te
gaan en voorts breede voetpaden’. Uiteraard dachten
de stadsbestuurders aan de ontwikkeling van handel
en industrie. Bestaande fabrieken mochten niet worden ingeklemd door straten, er diende ruimte te zijn
voor uitbreiding. Voor nieuwe fabrieken moesten langs
de spoorlijnen grote terreinen worden gereserveerd.
7
Glanerbrug, klinkende naam
in kunstenaarsland
Het schilderij Uitgaan
van de fabriek
maakte Bart van der
Leck in 1910.
8
Van 10 september tot 27 november 1994 was in het
Kröller-Müller Museum in Het Nationale Park De
Hoge Veluwe een bijzondere tentoonstelling te zien
van werk van de beroemde Nederlandse kunstenaar
Bart van der Leck. Eén van de pronkstukken was een
schilderij, olieverf op doek, 1,20 x 1,20 meter, dat de
kunstenaar schilderde in 1910, nadat hij twee jaar
eerder een voorstudie had gemaakt.
Vroegen bewonderende bezoekers zich af waar
het olieverfschilderij gemaakt zou kunnen zijn, een
voorstudie maakte het duidelijk, het was een grote
fabriek, met twee schoorstenen, een sliert van zwijgende mannen en vrouwen, die huiswaarts keren,
enkele tientallen mannen en vrouwen, geschilderd
tegen toonloos grauwe fabrieksmuren, troosteloos
en triest zijn hun blikken, vermoeid hun schreden,
het Uitgaan van de fabriek, ‘mensen met gezichten als
maskers, geen individuen, ieder een anoniem deel
van de groep’, zoals een recensent schreef. Deze
‘industriële omgeving met toch nog streekgebonden
folkloristische achtergronden [...] enerzijds een traditioneel boerendorp, anderzijds een snel groeiende
bevolking van textielarbeiders’, was het Twentse
grensdorp Glanerbrug, mannen en vrouwen die in
één lange rij naar huis trokken, doodvermoeid, met
uitdrukkingsloze gezichten, na een lange, eentonige
werkdag in de fabriekshallen van de Spinnerei Eilermark, in het Duitse dorp Gronau, enkele tientallen
meters over de grens.
Hoe kwam Bart van der Leck, één van Nederlands
grootste kunstenaars, in 1876 geboren in Utrecht,
zoon van een huisschilder, werkend in Amsterdam,
in Glanerbrug terecht, toch een onbetekenend dorp
in een achterhoek van ons land? Het was de liefde
voor een onderwijzeres, een tekenares ook van landschappen en portretten, Bertha Teerink, die woonde
in het dorp Glanerbrug, waar ze in 1883 was geboren. Het paar verloofde zich in 1906 en trouwde op
18 juli 1912.
In die jaren was Van der Leck herhaalde malen
langdurig in Enschede en in Glanerbrug, waar hij acht
maanden woonde, van 1 februari tot 21 september
1908. Hij leerde het dorp kennen en waarderen en
verdiepte zich in de textielindustrie, verbaasd en verwonderd was hij telkens weer. Bart schreef een vriend
over de textielfabriek Eilermark, waar hij kennelijk op
bezoek was geweest.
Kerel ik wou, dat je de machinekamer van zo’n grote
spinnerij eens kon zien! – he wat is dat heerlijk,
je hebt nooit zulk reuzenwerk gezien van ijzer en
staal. ’t is zo prachtig, je vergeet ’t je leven niet,
evenmin dan een portret van die of die, - zoo’n
fabriek ook, hè ’t is zoo mooi, modern hoor!
Zo werd Glanerbrug een klinkende naam in kunstenaarsland.