Boudewijn Jansen koordirigent Koordirigent Boudewijn Jansen studeerde piano en orkestdirectie aan het Utrechts Conservatorium. Zijn eerste belangrijke ervaring deed hij op bij de operastudio van de Nationale Reisopera. Ook was hij muzikaal leider van de Stichting Kameropera Nederland. Sinds 1994 is hij verbonden aan De Nationale Opera als repetitor en assistent-dirigent. Als zodanig werkte hij samen met grote dirigenten als Hartmut Haenchen, Sir Simon Rattle en Pierre Boulez. In 2001 debuteerde hij als dirigent in Het Muziektheater Amsterdam met Janáčeks Jenůfa met het Radio Filharmonisch Orkest. In 1991 kreeg hij de leiding van het Kamerkoor van de Vrije Universiteit. Daarnaast verzorgde hij verschillende malen de instudering van het Koor van de Nationale Opera. Dit koor werd, tezamen met het Nederlands Blazersensemble, door hem gedirigeerd bij de kroning van koning Willem-Alexander. Sinds 2003 is hij dirigent van het Toonkunstkoor Amsterdam. Toonkunstkoor Amsterdam Toen in 1829 de Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst werd opgericht, was Amsterdam een van de eerste afdelingen met een eigen koor. In al die jaren is het Toonkunstkoor Amsterdam, dat bestaat uit uitstekend geschoolde amateurzangers, uitgegroeid tot een waar muzikaal instituut, dat de koortraditie in de hoofdstad hooghoudt. Het koor werkt regelmatig mee aan producties van onder meer het Koninklijk Concertgebouworkest, het Residentieorkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest. In de lange geschiedenis trad het koor op met beroemde dirigenten als Willem Mengelberg, Otto Klemperer, Bruno Walter, Eduard van Beinum en Bernard Haitink. Momenteel staat het koor onder leiding van Boudewijn Janssen. Nederlands Concertkoor Ambitieuze en gedreven zangers, bekende klassieke werken en unieke producties; dat is wat het Nederlands Concertkoor kenmerkt. Het Nederlands Concertkoor bestaat uit bijna honderd amateurzangers die professionele kwaliteit bieden, en heeft als thuis basis Amsterdam. Het koor is opgericht met het doel in opdracht van professionele orkesten te werken. In de vijfentwintig jaar van zijn bestaan werkte het koor onder meer samen met het Residentie Orkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Nederlands Philharmonisch Orkest en het Koninklijk Concertgebouworkest. Ook werkte het koor met grote namen onder de dirigenten zoals Jaap van Zweden, Yannick Nézet-Séguin, Valery Gergiev, Yakov Kreizberg, sir Roger Norrington, Hartmut Haenchen en Paul McCreesh. VU Kamerkoor Het VU Kamerkoor is een ambitieus en gezellig studentenkoor uit Amsterdam. Het koor bestaat uit 30 jonge, maar ervaren koorzangers. Gedeelde passie voor klassieke muziek en het samen musiceren zorgen voor een hechte en betrokken groep. Ze houden van musiceren op hoog niveau en zingen zowel hedendaagse als gevestigde muziek, zowel a capella als met orkest en solisten. Muzikale uitdaging en verdieping zijn een belangrijk onderdeel van het repetitieproces. In het verleden werkte het koor samen met componisten als Joep Franssens, Frank Ferko en Daan Manneke. Ook hebben de zangers aan workshops deelgenomen van de Bach-specialisten Ton Koopman en Philippe Herreweghe. Het VU Kamerkoor versterkt regelmatig koren en orkesten met uitvoeringen in Het Concertgebouw in Amsterdam. Projectkoor Conservatorium van Amsterdam Zoals de meeste conservatoria in Nederland heeft het Amsterdams Conservatorium diverse vormen van koorpracticum. Studenten kunnen in de beginfase van hun studie, ongeacht hun studierichting, zingend kennismaken met alle vormen van muziek. Voor studenten koor- en orkestdirectie is het koorpracticum essentieel voor hun opleiding. Het projectkoor van het conservatorium wordt in steeds wisselende bezetting samengesteld uit het koorpracticum. Het treedt op bij examenprojecten van afstuderende studenten waarbij een koor vereist is. Ook geven zij regelmatig concerten binnen en buiten het verband van het conservatorium. Daarnaast werkt het projectkoor incidenteel mee met producties van professionele symfonieorkesten en andere ensembles, wanneer er behoefte is aan een geoefend koor op hoog niveau. Biografieën Marc Albrecht dirigent PROGRAMMATOELICHTING BERLIOZ Requiem ‘Grande Messe des Morts’ Marc Albrecht, dirigent Dmytro Popov, tenor Boudewijn Jansen, koordirigent Toonkunstkoor Amsterdam, Nederlands Concertkoor, VU Kamerkoor, Projectkoor Conservatorium van Amsterdam zo 11 mei, 14.15 u Het Concertgebouw WWW.ORKEST.NL Sinds 2011 is Marc Albrecht chef-dirigent van het Nederlands Philharmonisch Orkest | Nederlands Kamerorkest en De Nationale Opera. Hij geldt internationaal als een van de meest spraakmakende dirigenten van dit moment. Zijn vader, de dirigent Georg Alexander Albrecht, bracht hem de eerste liefde voor het directievak bij en begeleidde hem een aantal jaren. Vervolgens was hij repetitor bij de Hamburgse opera en assistent van Claudio Abbado bij het Gustav Mahler Jugendorchester. Vanaf 1995 was hij zes jaar lang General Musikdirektor aan het Staatstheater Darmstadt. Daarna volgden gouden jaren met gastdirecties bij onder meer de Berliner Philharmoniker en het Koninklijk Concertgebouworkest. Opera is voor Marc Albrecht een essentieel onderdeel van zijn muzikale carrière getuige engagementen bij o.a. de Bayerische Staatsoper en het Teatro alla Scala in Milaan. Van 2006 tot 2011 was Marc Albrecht chef-dirigent bij het orkest van Straatsburg. Marc Albrecht woont in Amsterdam en dirigeert de komende jaren vooral het Nederlands Philharmonisch Orkest waar hij zijn beide liefdes, opera en concert, kan combineren. Dmytro Popov tenor De Oekraïense tenor Dmytro Popov wint snel aan internationale roem, als een van de meest belangrijke jonge artiesten van nu. Dmytro Popov studeerde in Kiev en begon zijn carrière bij het Nationale Theater van Kiev met de rol van Lensky in Jevgeni Onegin. Nadat hij in 2007 de Placido Domingo Operalia Competition won, debuteerde hij bij theaters als the Royal Opera House, Covent Garden, Deutsche Oper Berlin, Bavarian State Opera, L’Opera de Monte Carlo, Opera de Lyon en Teatro Regio Turin. Popov was te horen in rollen als Riccardo in Un Ballo Maschera, Enzo in La Gioconda en Duca in Rigoletto. Hoogtepunten uit het seizoen 2013 | 2014 waren onder meer zijn debuut bij het Mariinsky Theater, waar hij onder leiding van Valery Gergiev de rol van Alfredo in La Traviata vertolkte, en zijn eerste optreden bij de Australian Opera in Sydney, in de rol van Don José in Carmen. Gigagrote Dodenmis Officieel heet de Rooms-katholieke kerkelijke plechtigheid bij een begrafenis ‘Missa pro defunctis’: Latijn voor ‘Mis voor de overledene’. Meestal zegt men ‘requiem’, waarbij het eerste woord uit het eerste gezang als naamgeving dient. Mozart, Verdi, Fauré en vele andere componisten, schreven boven hun partituur ‘Requiem’. Berlioz gebruikte in 1837 echter de term ‘Messe des morts’ en zette er ‘Grande’ voor: een ‘Plechtige mis voor de doden’. Groot, groter, grootst Het werk is letterlijk ‘grande’, in de betekenis van groot, groter, grootst. Bij de eerste uitvoering op 5 december 1837 in de kerk Saint Louis des Invalides (behorend bij de befaamde Dôme des Invalides) bestond het koor uit 210 personen, het strijkorkest telde 108 musici, en het aantal blazers liep tegen de vijftig, met nog zestien pauken en tien musici, twee grote troms, tien paar cimbalen en vier tamtams. Op de balkons in vier hoeken stonden ook nog vier koperblaasorkesten met een verschillende samenstelling. Zij symboliseren de vier windrichtingen van waaruit de doden opgeroepen worden bij het laatste oordeel. Om het gigantische Nederlands Philharmonisch Orkest en de zingende massa van Toonkunstkoor Amsterdam, Nederlands Concertkoor, VU Kamerkoor en Projectkoor Conservatorium van Amsterdam te herbergen, is het podium van Het Concertgebouw uitgebouwd. Want deze Grande Messe des Morts is een fantastische koorsymfonie, tegenhanger van de Symphonie fantastique die hij eerder componeerde. Berlioz schreef in zijn partituur dat het aantal uitvoerenden ook het dubbele of driedubbele kan bedragen. Die extra massa mag alleen ingezet worden in de delen Dies Irae. Prose. en Lacrimosa. Daarin wilde hij echt een muzikale orkaan ontketenen om de verschrikkingen van de dood en het laatste oordeel te illustreren. Ook al gebruikte Berlioz de officiële tekst van de katholieke dodenmis, hij verwisselde passages omwille van het dramatisch effect. Ook liet hij de zin weg die het wezen van het christelijk geloof bevat: ‘Fac eas Domine, de morte transire ad vitam’, (Doe hen, Heer, overgaan van de dood naar het leven). Geen verrijzenis dus bij Berlioz, geen hiernamaals. Dat is in tegenspraak met de tedere wijze waarmee hij de woorden ‘et lux perpetua luceat eis’ (dat het eeuwig licht hen moge verlichten) toonzette. Het ging Berlioz niet om het verklanken van het geloof, maar om de emoties opgewekt door de duistere muil van de dood. De Grande Messe des morts overstijgt het begrip muziekstuk; het is een klankbeeld. Herdenking Julirevolutie De opdracht voor de compositie kwam van de Franse minister van Binnenlandse Zaken, Adrien de Gasparin. De jaarlijkse herdenking van de slachtoffers van de Julirevolutie van 1830 was de aanleiding. De minister wilde af van steeds dezelfde muziek van de oude componist Luigi Cherubini, en besloot dat jonge componisten een kans moesten krijgen. Als eerste de 33-jarige Berlioz die onder meer met zijn Messe solenelle en de Symphonie fantastique voor reuring in het Parijse muziekleven had gezorgd. De nieuwe minister van Binnenlandse Zaken besloot echter later onverwacht dat de ceremonie toch zonder muziek zou plaatsvinden. Berlioz was laaiend. Zijn kansen keerden toen op 13 oktober 1837 Franse troepen de Algerijnse stad Constantine innamen, in het kader van de kolonisatie van Noord-Afrika. Voor de gesneuvelden, onder wie de aanvoerende generaal, wilde de minister van Oorlog een grootse herdenking organiseren. Op korte termijn was er geen mooiere keus dan het al voltooide Requiem van Berlioz. De Grande Messe des Morts werd daarmee geen kerkelijke dodenmis, maar een burgerlijk, politiek monument voor de helden van de Julirevolutie en de Franse veroveringszucht. Oorsprong Rond 1560 werden de gezangen van de requiemmis vastgelegd door het Concilie van Trente. De meeste onderdelen dateren van voor 900, maar het beroemdste stuk ontstond pas vier eeuwen later: de sequentie Dies irae, dies ila (Dag van toorn, dag van schaamte). Het is een lang gedicht over zowel verdoemenis in de hel als hoop op leven in het eeuwig licht. Het past in de laatmiddeleeuwse cultuur, waarin vreselijke epidemieën zoals de pest Europa teisterden. Zij werden beschouwd als straf van God voor het zondig volk. Door invoeging van deze tekst gaf het Concilie onbedoeld een geweldig cadeau aan componisten. Vooral in de romantiek zorgde het Dies irae voor veel creativiteit. De sequentie werd in 1970 echter uit de dodenmis geschrapt door een andere kerkvergadering, het Tweede Vaticaans Concilie. Men vond de inhoud niet meer passen bij de moderne tijd. Tien delen De compositie bestaat uit tien delen, met als eerste het Requiem et Kyrië. Zachtjes en met een rustig tempo zet het orkest in met een drie keer herhaald, steeds verder oplopend motief. De bassen zingen als eerste ‘Requiem aeternam’, gevolgd door de tenoren en de gecombineerde sopraan-altgroep. De koor- en orkestpartijen verdichten zich en worden heftiger, maar Berlioz laat het ‘lux perpetua’ fluisterzacht zingen en spelen. Het tweede deel, Dies irae. Prose., wordt in eerste instantie ingetogen voorgedragen. Een heftige aanloop van het orkest voert naar een opzwepende uitbeelding van het ‘quantus tremor’ als het gaat over de rillingen die het strenge oordeel teweegbrengen. Dan barst uit alle hoeken van de zaal het geschetter van trompetten en trombones los, aangevuld door het geroffel van zestien pauken. De baszangers zingen fortissimo in hun bovenste register ‘Tuba mirum’. Dramatiek ten top. Quid sum miser, het derde deel, is een korte, bijna geheel door tenoren gezongen passage waarin verslagenheid doorklinkt. Deel vier is Rex tremendae, de rechtsprekende koning, tot wie wordt gesmeekt: salva me (red mij). Hier haalt Berlioz versregels naar voren, namelijk ‘confutatis maledictis’, over zondaars en vreselijk vuur, en hij plakt er regels uit het offertorium (over de muil van de leeuw en het ravijn van de Tartarus) aan vast, wat met veel contrasten wordt verklankt. Het vijfde deel, Quaerens me, is een rustgevend drie- tot zesstemmig koorstuk zonder begeleiding, in de stijl van een renaissancemotet, waarin gelijktijdig verschillende teksten worden voordragen. Deel zes, Lacrimosa, is bijna net zo lang als de vier voorgaande delen. Het is één lange klaagzang over de dag der tranen, van smekend zacht tot extatisch, met felle tegenbewegingen in het orkest. Offertoire, het zevende deel, bevat verzen uit het offertorium die stamelend, op steeds dezelfde noten (a - bes - a) worden gezongen, omspeeld door snelle figuren in de houtblazers. Bij het woord ‘promisisti’ (beloofd) kleurt de zang naar een stralend majeur. Deel acht, Hostias, is het vervolg van het offertorium; koor en orkest wisselen elkaar af in volle akkoorden. Na deel negen, Sanctus (met een verrassende solotenor), sluit het Agnus Dei af, mysterieus ingezet door strijkers en blazers. Wederom past Berlioz de tekst aan, want hij herhaalt het ‘Te decet hymnus’ uit deel één. Met een superzacht gezongen ‘Amen’ zucht deze dodenmis zich ten einde. Tekst: Heinz Köhnen Programma zo 11 mei 2014, 14.15 uur geen pauze (einde concert ca. 15.45 uur) Het Concertgebouw, Grote Zaal Nederlands Philharmonisch Orkest Marc Albrecht dirigent Dmytro Popov tenor Toonkunstkoor Amsterdam Nederlands Concertkoor VU Kamerkoor Projectkoor Conservatorium van Amsterdam Boudewijn Jansen koordirigent Hector Berlioz (1803 -1869) Requiem ‘Grande Messe des Morts’, op. 5 Requiem et Kyrië Dies irae. Prose. Quid sum miser Rex tremendae Quaerens me Lacrimosa Offertoire. Choeur des âmes du Purgatoire. Hostias Sanctus Agnus Dei
© Copyright 2024 ExpyDoc