Klassieken bij de modernen Een aparte vorm van receptie Overzicht 1. Moderne Latijnse poëzie 2. Dichten over dichters 3. Schnur, Decessus Poetae 1. Moderne Latijnse poëzie A. Neolatijnse poëzie tussen Renaissance en romantiek B. Een nieuwe Latijnse poëzie C. Versnovelle D. Andere moderne Latijnse poëzie A. Neolatijnse poëzie tussen Renaissance en romantiek • 17-19de eeuw: verval • tweede helft 19de eeuw: opleving in beperkte kring – certamina certamen hoeufftianum – tijdschriften – dichters uit alle beroepscategorieën – romantiek B. Een nieuwe Latijnse poëzie • leerdicht • Diego Vitrioli, Xiphias • Pascoli – details en beschrijvingen creëren een moderne stemming – Verg, Ecl. 4, 60: Incipe, parve puer, risu cognoscere matrem! – Pascoli, Thallusa, 188-191: “Ridet!” ait Thallusa furens, oblita sui, nil percipiens oculis aliud, nil auribus, omnis in puero, risum lacrimans, deperdita: “Ride! Coepisti tandem risu cognoscere matrem!” B. Een nieuwe Latijnse poëzie • ‘moderne’ Latijnse poëzie (vanaf eind 19de eeuw) – klassiek Latijn, klassieke versmaten (wel ruimer lexicon en expressiever gebruik van adjectief en klank) – details die niet beantwoorden aan de antieke beschouwingswijze en beschrijvingstechniek; het wordt een moderne context, modern milieu • bijv. Thalussa: lachen van het kind – Verg.: met invoelen, maar ‘objectief’ – Pascoli: tragisch, ‘onklassiek’ conflict van affecten – moderne associaties en verbindingen • zintuiglijke waarnemingen wekken een psychisch proces op • droom (medium om gedachten, gevoelens … uit te drukken) C. Versnovelle • moderne keuze van onderwerp en personages – dieren, kinderen, vrouwen, mensen van nederige afkomst als hoofdpersonages • uitgangspunt: bepaalde passage, situatie bij een klassiek auteur • antieke personages met een moderne gevoeligheid treden op, gaan in dialoog, … • zo ontspint zich heel eigen verhaal: ‘romantische versnovelle met antieke inhoud’ • tot jaren ’70 van de 20ste eeuw populair (o.i.v. certamen Hoefftianum) D. Andere moderne Latijnse poëzie • polemische poëzie (vooral begin 20ste eeuw) • lyrische poëzie (natuur, kind, liefde, …; wint steeds meer veld) • • • • • – afwijkingen van de klassieke versificatie (‘los’ klassiek, ritmisch, vrij) satirische poëzie didactische poëzie epische poëzie epigram (aan vrienden, humor, …; populair!) poëtische vertalingen Overzicht 1. Moderne Latijnse poëzie 2. Dichten over dichters 3. Schnur, Decessus Poetae 2. Dichten over dichters A. B. C. D. E. F. Dichters Vormen van receptie Versnovelle: Horatius Versnovelle: Vergilius Versnovelle: Ovidius Versnovelle: Catullus A. Dichters • ‘Voorbeeldige’ antieke dichters – Usual suspects: Vergilius, Horatius, Ovidius – Ook populair: Catullus – Focus op Catullusreceptie • Vertrouwdheid • ‘Overzichtelijkheid’ • Moderne dichters: terugkerende namen – Beperkt aantal (randfenomeen) – Selectie uit betere dichters (kwaliteitsverschil) B. Vormen van receptie • reminiscentie • specifieke behandeling van een bepaald vers/metrum • imitaties en parodieën • lofdichten en ‘besprekingen’ • ‘vergelijkingen’ • versnovelle Bepaald vers/metrum • Vooral Horatius en Catullus (sleutelpositie bij invoering en hantering lyrische metra) – ionicus a minore (Horatius enige klassieke dichter) – galliambe (Catullus’ carmen 63) – hendecasyllabus phalaeceus (heel vaak gebruikt bij imitaties van Catullus) Imitaties en parodieën • A. Godley, Q. Horati Flacci carminum liber quintus – Typografie van Oxford-editie – Aantal oden: Latijnse versie van gedichten van Rudyard Kipling – Overige: versies van Engelse originelen van Charles L. Graves – Q. Horati Flacci Carminum librum quintum, a Rudyardo Kipling et Carolo Graves anglice redditum et variorum notis adornatum ad fidem codicum mss. edidit Aluredus D. Godley. • Publicatie onder andermans naam • Imitatie en aemulatio • “Doctis, Iuppiter, et laboriosis” Imitaties en parodieën • H. C. Schnur, Iuvenalis saturae XVI fragmentum nuperrime repertum – 16de satire aangevuld met een nieuw fragment – zogezegd teruggevonden in aloude codices – uiterst getrouw en bedreven! – als authentiek opgenomen in l’Année Philologique (vol 41, 1972) Imitaties en parodieën A. Grillo, Ad amicam delectam Catullus, carmen 1 Cui dono haud lepidum meum libellum atque non modo pumice expolitum? Amica, o tibi, quae suave dicis et suave facis quod est peraptum. Cui dono lepidum novum libellum arida modo pumice expolitum ? Corneli, tibi ... (Cat. 1, 1-3a) Imitaties en parodieën • A.E. Radke, In filiam minorem Passer pullule, nidulo excidisti, fracto crure iacens volare nescis! nunc te filiola in manu tenella servat exiguum alitem timentem. en iam pipiat atque hiante rostro exspectat nuculas, puella nutrix carum illum insatiabilemque alumnum alit, carmina cantat et magistra. at nunc mortuus est pusillus ille passer – desine lacrimare, ocelle! Lofdichten • I.M. Borovskij, In diem natalem Ovidi • J. Eberle, De Q. Horatio Flacco • R. Paone, Ad Catullum poetam Lofdichten R. Paone, Ad Catullum poetam Vincit magnanimus Catullus omnes vates, qui fuerant et antea et qui futuri lyrici per omne saeclum erant, Roma, tibi. Catullianis doctis carminibus novisque semper Flaccus subiacuit quoque ipse; nugas festivas etiam recentiorum illius recolit caterva vatum. Adhuc Lesbia vivit; et per annos vivit passer adhuc bonae puellae, quamquam mortuus occidisse fertur; vivit tam celer ille iam phaselus ... Praestat flens elegidium Poetae cunctis, dum insula Sirmio lacusque Benacus resonant; nitent per urbem Veronam atria dum superba, et alta circi rudera ... dumque, Roma, stabis! ... Vergelijkingen J. Eberle, Lesbia illa ... Miser Catulle, fuisti nec omnium primus nec laborantium ultimus turpi amore. Lesbiam nostram quandoque et nos invenimus, ipsam carentem et nosmet privantem pudore (...) (vv. 1-4) met verwijzing naar carmen 8 Versnovellen • antieke dichters treden op in levendige episodes/verhalen • inspiratie uit vers, gedicht, meerdere gedichten, heel oeuvre, biografie, … van antieke dichter • uitwerking van scènes in dramatische en levendige vorm • binnendringen in leefomgeving, gevoels- en gedachtewereld van de antieke dichter • verhalend - lyrisch - dramatisch C. Versnovelle: Horatius • G. Pascoli, Ultima linea – typisch: dichter wordt opgevoerd aan levenseinde – hier: ‘canus et aeger’; aan eind gedicht sterft hij • G. Pascoli, Reditus Augusti – Hor. Carm. 3, 14 – Horatius gaat Octavianus toejuichen bij terugkomst uit Spanje – ‘s avonds, terug thuis, dicht Horatius Ode 3.14 • A. Bartoli, Somnium Horati – op eind van zijn leven ziet Horatius in een droom allerlei personages uit zijn poëzie voor ogen; in die droom verzekert Maecenas hem van de onsterfelijkheid van zijn gedichten • A. Galante, Flavi ludus – Horatius vertrekt als kleine jongen uit Venusia, tot spijt van de plaatselijke schoolmeester D. Versnovelle: Vergilius • G. Pascoli, Ecloga XI sive ovis peculiaris – tijdens avondwandeling overhoort Vergilius de klacht van een oude weggelopen slaaf; naar aanleiding daarvan overweegt hij een elfde ecloge te schrijven • R. Carrozzari, Amaryllis – over de nieuwe vlam van Vergilius (na Galatea) • R. Carrozzari, Ultimi Vergilii dies – Vergilius wordt ziek op zeereis van Athene naar Brindisi en sterft bij aankomst • G. Morabito, Vergili reditus – Vergilius wordt in de onderwereld geroepen door een sanctissima femina om Dante te begeleiden – Dante, Divina commedia Inferno, II, 53 e donna mi chiamò beata e bella (woorden van Vergilius tot Dante). E. Versnovelle: Ovidius • H. Weller, Natale solum – gesprek tussen verbannen Ovidius en vreemdeling over (al dan niet) gehechtheid aan vaderland • N. Martinelli, Carmen et error – wat voorafgaat aan de verbanning: in een vechtpartij verwonden Ovidius en enkele makkers een dienaar van Livia; dat en anti-augusteïsche gedichten van zijn hand, leiden tot zijn verbanning • N. Martinelli, Obitus Nasonis • R. Carrozzari, Ultimi Ovidii dies F. Versnovelle: Catullus G. Pascoli, Catullocalvos G. Pascoli, Catullocalvos quo videor, Licini, tibi casu struma Vatini? nam minitabundus praeter nos ire parabas. Effluxitne animo quod heri convenit? Adesdum! (vv. 20-22) Catullus, carmen 50, 1-6 Hesterno, Licini, die otiosi multum lusimus in meis tabellis, ut conuenerat esse delicatos: scribens uersiculos uterque nostrum ludebat numero modo hoc modo illoc, reddens mutua per iocum atque vinum. Pascoli de dichter namque fenima non id est, quod ipsa est, sed quod esse cupis, quod esse reris tute eam. (vv. 78-80a) F. Versnovelle: Catullus R. Carrozzari, Lesbia • verhalender en dramatischer dan Pascoli’s lyrische compositie • Clodia haalt liefdesdrank (voor Catullus) en vergif (voor haar man) bij tovenares • Op een feest dient ze Catullus de liefdesdrank toe; de dichter ontvlamt onmiddellijk, begint haar als een bezetene te kussen (link c. 5 en 7) en smeekt haar … F. Versnovelle: Catullus R. Carrozzari, Lesbia R. Carrozzari, Lesbia “O, mea sis semper, mea sis tu, Lesbia, semper! Vivamus coniuncti ac semper, Lesbia, amemus” (vv. 254-255), Catullus, carmen 5 Vivamus, mea Lesbia, atque amemus (v. 1) F. Versnovelle: Catullus R. Carrozzari, Lesbia • vele jaren later: Lesbia heeft met Catullus gebroken maar wil hem terug • Furius en Aurelius (link c. 11) nodigen Catullus uit; zo komt Catullus weer in contact met Lesbia • Catullus weert haar af; hij heeft nu een ander: Aufilena (link c. 110) • Aangeslagen staat Lesbia op … F. Versnovelle: Catullus R. Carrozzari, Lesbia R. Carrozzari, Lesbia et “Tu serva es dignus!” ait “Si demis amores, quid refert? alios insignis forma parabit: at mihi semper erit memorabile Lesbia nomen; nec versus mihi iam poteris delere dicatos nosque futura simul celebrabunt saecula iunctos.” Sic amor is cecidit, flos ut succisus aratro! (vv. 386-391) Catullus, c. 11 nec meum respectet, ut ante, amorem, qui illius culpa cecidit velut prati ultimi flos, praeter eunte postquam tactus aratro est. F. Versnovelle: Catullus R. Carrozzari, Lesbia Vgl. Catullus, carmen 11, 21-24 nec meum respectet, ut ante, amorem, qui illius culpa cecidit velut prati ultimi flos, praeter eunte postquam tactus aratro est. F. Versnovelle: Catullus • • • • • • A. Zappata, Sirmio (c. 31) T. Ciresola, Caecilius (c. 35) O. Pasqualetti, Sirmionis memoria (c. 31) G. Morabito, Somnium Catulli T. Ciresola, Frater Catulli (c. 65 - 68 – 101 – 36) H.C. Schnur, Decessus Poetae Overzicht 1. Moderne Latijnse poëzie 2. Dichten over dichters 3. Schnur, Decessus Poetae 3. Schnur, Decessus Poetae • A. Harry C. Schnur • B. Decessus Poetae A. Harry C. Schnur • • • • • • • 1907-1979 Joods; Oostenrijks-Duitse nationaliteit 1947 naar Amerika (New York, Stamford) 1952: Klassieke Filologie schrijft zelf Latijnse proza en verzen uitzonderlijke talenknobbel 3 volumes Latijnse poëzie: Nugulae (1957), Pegasus Tolutarius (1962), Pegasus Claudus (1977) A. Harry C. Schnur • grappige, satirische geschriften; reisverhalen; bucolische gedichten; elegieën; vertalingen; Menippeïsche satiren; epigrammen; … • over zijn prostaatproblemen Urinator eram iuvenis nandique peritus iuverunt semper fluminei latices. Largifluus fuerat iuveni quoque ductus aquai postrata prostravit glandula deinde senem. Quam tumidam exsecuisti cultro, docte cherurge, Iuppiter Urios at fautor amicus erat. Iam scatit, ante reses, iam prosilit amplior unda Nurus Anurus erat, nunc Palinurus erit. B. Decessus Poetae • in de traditie van de versnovelle • atypisch voor Schnur • metrum: atypisch voor de versnovelle – normaal dactylische hexameter – Schnur: (zijn geliefkoosde) elegische disticha, Ovidiaans van inslag • inhoud: wel typisch voor de versnovelle – laatste momenten van de dichter B. Decessus Poetae Structuur • Eerste moment – Inleiding: Catullus gekweld door ziekte, maar ook hartepijn – Catullus overdenkt zijn prestaties als poeta novus • Tweede moment – De liefde die hij uit zijn hart en gedachten achtte, speelt terug op – Het (liefdes)lijden was niet zinloos. Van zijn poëzie is het vooral zijn liefdespoëzie die hem onsterfelijk zal maken. Catullus begrijpt nu de zin van zijn lijden – Epiloog: Catullus sterft B. Decessus Poetae Invloeden • invloeden van Catullus (zijn carmina, kennis over zijn leven) zelf in dit gedicht • Leuke (herhalings)oefening voor leerlingen ter afsluiting van lectuur Catullus – Lezen gedicht in vertaling (Latijn ernaast) en proberen de link te leggen met wat ze lazen over/van Catullus • Ter wille van deze studiedag: – Grondiger uitgewerkt – Enkele spaarzame voorbeelden van invloed van Horatius vv. 1-4 (vroege dood) • tussis (v. 2) – Cat. 44. In dat gedicht is Catullus genezen van een tussis die hem quassavit usque (v. 14) • Nog jong ziet hij de dood voor ogen – Hieron., Chronica, 150 H (Ol. 173, 2) en 154 H (Ol. 180, 3). – Ovidius, die Catullus, in het gezelschap van Calvus en Tibullus, in de Elysische velden beschrijft hedera iuvenalia cinctus / tempora (Am. 3, 9, 6162). vv. 1-4 (vroege dood > broer) • richt zich tot zijn broer, die in Troje begraven ligt. Net als zijn broer sterft ook Catullus nu een voortijdige dood – Innige band met broer: Cat. 65, 68 en 101. – Dat zijn broer bij Troje begraven lag, weten we eveneens uit het werk van Catullus (Cat. 65, 7; 68, 97-100). • iam veniam, frater, Troia infelice sepulte (v. 3) • Cat. 68, 99: Troia infelice sepultum <sc. fratrem>. vv. 11-15 (wijn, feest) • De stervende Catullus wil de pijn die hem kwelt lenigen met wijn: Vina, puer! (...) / Caecuba prome, puer / Euge! doloris atrox ictus decedit, hebescit (vv. 11; 12-13). – duidelijke referentie aan Horatius (cf. infra), – toespeling op Cat. 27, • het enige drinkliedje uit ’s dichters oeuvre – wellicht geschreven naar aanleiding van één of ander feestmaal –, waarin Catullus de jongen vraagt de romers te vullen met sterke wijn. Deze toespeling lijkt des te waarschijnlijker door de connectie die Schnur hier maakt met dergelijke feestmalen: • het effect van de wijn doet Catullus denken aan de ‘goddelijke feestmalen’: iuverunt semper sic Bromii latices. / O convivia semideum, ... (vv. 14-15). – Cat. 27 – Cat. 12 en 13 vv. 15-24 (van Verona naar Rome) • Catullus overdenkt hoe hij, jongen van de buiten, Verona en het lacus Benacus verliet en naar de stad kwam. – Dat Catullus van oorsprong van Verona is • Hiëronymus (loc. cit.) • Martialis (14, 195). • Verona was gelegen in Cisalpijns Gallië (vandaar dat de jonge Catullus rusticus genoemd wordt in v. 16) • bij het Gardameer (dat hier door Catullus toegesproken wordt: o Benace (v. 17) – mischien een knipoog naar Cat. 31, waarin Sirmio wordt aangesproken?). – Catullus vestigde zich te Rome • Cat. 68, 34-35. vv. 15-24 (van Verona naar Rome) • Te Rome leerde hij verfijndheid, maar hij voelde zich niet tot een politiek-militaire of juridische carrière geroepen en legde zich toe op de poëzie. Bij Schnur is Catullus nog puer (v. 16) wanneer hij te Rome aankomt – algemene opvatting dat Catullus al op vrij jonge leeftijd naar Rome trok – wellicht aanvankelijk met het oog op een politieke carrière. – Literatuur werd voor hem echter belangrijker dan politiek, – en ook is Catullus, voor zover wij weten, niet als redenaar voor het gerecht opgetreden (zoals bijv. zijn dichtervriend Calvus wel had gedaan). • In het eerste twintigtal verzen betreffen de verwijzingen, zoals gezien, vooral het leven van Catullus, zoals dat gekend is uit verschillende bronnen. • Vanaf v. 23 laat Schnur Catullus reflecteren over zijn poëzie. – De dichter refereert dan ook hoofdzakelijk aan de gedichten van Catullus. vv. 25-36 (poëtische principes) • Callimachus en Euphorion als voorbeelden van zijn poëzie (v. 27) – Callimachus was één van de belangrijkste vertegenwoordigers van hellenistische poëzie en zo, samen met Euphorion, voorbeeld voor Catullus – Callimachus was ook een rechtstreeks voorbeeld voor Catullus: • 66ste gedicht is een bewerking van een elegie van Callimachus; • daarnaast zijn er in andere carmina nog losse referenties aanwijsbaar – Dat Schnur hier ook Euphorion, eveneens een hellenistisch dichter, noemt, is een verwijzing naar de naam waarmee Cicero (Tusc. 3, 45) de nieuwe dichters van zijn tijd bedenkt: cantores Euphorionis. • nova doctrina (v. 28) – Hellenistische invloeden waren niet nieuw in de Latijnse poëzie – het ‘nieuwe’ van de poetae novi : inzichten van de hellenistische dichters systematisch overnemen als een ‘doctrine’ vv. 25-36 (poëtische principes) • Poëtische principes: gedicht kort, bestudeerd en geleerd (v. 29-36) – een zoeken naar nieuwe of vreemde elementen – voorkeur voor kleinere literatuurvormen (v. 29) – oog voor detail en afwerking tot in de kleinste puntjes, zowel in woordkeuze als metriek (v. 30) – eis tot geleerdheid (v. 36) – poëzie had ook geen praktisch doel: ze dichtten voor hun eigen (intellectueel) plezier en dat van hun collega’s, i.p.v. om het volk te onderrichten (v. 35) vv. 25-36 (poëtische principes) • Poëtische principes: gedicht kort, bestudeerd en geleerd (v. 29-36) – Catullus’ openingsgedicht: zijn libellus is lepidus, novus en expolitus – Ook in bijv. Cat. 95 voorkeur voor geleerdheid, elegantie en kortheid. vv. 37-45 (poeta doctus) • Catullus: een waardig poeta doctus • omschrijving van enkele zogenoemde ‘geleerde’ gedichten van Catullus, • verscheidene lexicale referenties. vv. 37-38 (poeta doctus) Cat. 66, bewerking van Callimachus’ elegie. • In dit gedicht beloofde Berenice, de koningin van Egypte (cf. DP. 37 regis ... uxor), een lok van haar haar als dankgift aan de goden te wijden indien haar man veilig zou terugkeren van een militaire expeditie (cf. DP. 37-8 quam voverat ... caesariem). • Bij diens terugkeer sneed zij inderdaad een lok van haar haar: sectam (...) / a Bereniceo vertice caesariem (DP. 37-38). – lexicale allusie op Cat. 66, 8 e Beroniceo vertice caesariem vv. 39-40 (poeta doctus) Cat. 64. epyllion • kaderverhaal: het huwelijk van Peleus en Thetis, – Schnur: Thetidis patri non despectos hymenaeos (v. 39). – Vgl. Cat. 64, 20-21 tum Thetis humanos non despexit hymenaeos / tum Thetidi pater ipse iugandum Pelea sensit. • binnenverhaal: Theseus en Ariadne. Theseus nam Ariadne met zich mee naar Athene, maar liet haar onderweg achter op het strand van Naxos. – Theseosque dolos (v. 40). • Cat. 64 beschrijft ook uitvoerig de klacht die Ariadne onder tranen uitsprak tot de wegvarende Theseus. – virginis et lacrimas (v. 40). • Met pater (v. 39) wordt hier Zeus bedoeld. Volgens (een versie van) de mythe zou Zeus zelf Thetis bemind hebben, maar moest hij haar opgeven omwille van een orakel dat voorspeld had dat Thetis’ zoon groter zou zijn dan zijn vader. vv. 41-42 (poeta doctus) Cat. 63: Attisgedicht • Attis, in een staat van religieuze waanzin, castreert zichzelf om een volgeling van Cybele te worden. – semivir (v. 41) – Attida ... truncum (v. 93). • De behandeling van deze stof door Catullus wordt als uniek beschouwd. – Quis fuit ... qui ... ausus sit prior (vv. 41-42). • uitzonderlijke metrum van Cat. 63 – quo pede concinui (v. 42) – galliambe: een zeldzaam en gecompliceerd metrum, waarvan, op enkele andere fragmenten na, dit gedicht de enige antieke getuigenis is. vv. 43-44 (poeta doctus) • Catullus poneert dat hij als eerste het Eolische lied naar Rome bracht. – duidelijke referentie aan Horatius (Hor. Carm. 3.30) • Inderdaad dichtte Catullus in verschillende Eolische maten, en dit (voor zover wij weten) als eerste Romeinse dichter: – – – – voornamelijk hendecasyllabe (de meeste polymetra (Cat. 1-60)) maar ook glyconeën en pherecraten (Cat. 17; 34 en 61) grote asclepiaden (Cat. 30) saffische strofen (Cat. 11 en 51) • In v. 45 komen de beginwoorden van één van de gedichten in saffische strofen Catullus voor de geest: – Ille deo par esse mihi (v. 45) – Ille mi par esse deo videtur (Cat. 51, 1) vv. 47-84 (liefde; Clodia-Lesbia) • In de eerste 45 verzen overdacht Catullus zijn leven en zijn dichtwerk; zijn laatste gedachten zijn bij zijn liefdespoëzie • In vers 46 valt Catullus in zwijm • In vers 47 komt hij terug bij; de liefde woekert weer in zijn hart • verwijzingen, niet erg verbazend, vooral naar de liefdesgedichten m.b.t. Lesbia. vv. 49-56 (ziekelijke liefde) • begin van die passage: liefde als een kanker, als een ziekte – pestiferos tumores (v. 49), aeger amor (v. 52), rabies (v. 54), male sanus amor (v. 54) – Cat. 76: pestem perniciemque (20) en taetrum morbum (25). v. 57 (Lesbia = Clodia) • identificatie van Lesbia met Clodia (v. 57). – Algemeen aanvaard: Lesbia = Clodia, vrouw van Q. Caecilius Metellus Celer, die in 62-61 v. C. gouverneur van Gallia Cisalpina was. – In zijn gedichten noemt Catullus haar nooit bij haar ware naam, vandaar het “ziehier, nu noem ik haar wél bij haar naam”: en, nomen loquor (57) • nog sterker in de verf gezet door de metrische eigenaardigheden (hiaat voor de interjectie; diaerese na de eerste en de derde voet). – Voor de identificatie van Lesbia met Clodia baseert men zich op Apuleius (Apol. 10). v. 58 (Clodia) • Deze Clodia, was noch divae parilis (58), noch scelerata (58). • divae parilis – Cat. 51, waarin de man die tegenover Lesbia zit Catullus een god gelijk lijkt te zijn, ja, zelfs de goden te overtreffen. Daarmee roept Catullus de suggestie op dat Lesbia zelf (als) een godin is. • scelerata – Cat. 8, 15. Lesbia is scelesta (wat in het elegisch distichon metrisch onmogelijk is; vandaar wellicht dat wij hier scelerata vinden) omdat zij, nu zij Catulllus in de steek gelaten heeft, zelf zal lijden wanneer zij door niemand meer gevraagd wordt. • In Decessus poetae relativeert Catullus m.a.w. zijn eigen extreme uitspraken over deze Clodia. vv. 59-60 (ontrouw Clodia) • ontrouw van Clodia aan nietsvermoedende man. – 83ste gedicht. – Schnur neemt halfsvers over: mule, nihil sentis? (Cat. 83, 3 - DP. 60). • Schnur noemt hier ook de naam van Lesbia’s man: Caecilius (v. 61; over deze identificatie, cf. supra). Deze naam wordt evenmin genoemd in de Catulli carmina. Catullus is hier dus ware onthullingen aan het doen! vv. 63-66 (ontrouw Clodia) • Clodia was ook ontrouw aan Catullus, die van haar haar exclusieve liefde verlangde – ondanks zijn besef dat zij met hem alleen niet tevreden was. – Cat. 72, 1-2: Dicebas quondam solum te nosse Catullum / Lesbia, nec praeter me velle tenere Iovem – DP. 63 Illam non voluisti aliquem te praeter amare? • In datzelfde Cat. 72 merken wij ook reeds Catullus’ pijnlijke besef van haar ontrouw – nunc te cognovi (72, 5) – Dit besef verwoordde Catullus ook in verschillende andere gedichten, o.a. 37, 39, 68 en 70. – Schnur (v. 65-66): Illam contentam solo non esse Catulllo / noveram … – … herinnert concreet aan Cat. 68, 135 uno non est contenta Catullo. vv. 67-68 (ontrouw Catullus) • Catullus relativeert die ontrouw van Lesbia. Wat hij verwijt aan Lesbia, daar is hij zelf ook schuldig aan: – unius haudquaquam lusor amoris eram (68). • liefdesgedichtjes die aan anderen dan Lesbia geadresseerd zijn – de gedichtjes aan Iuventius (c. 24, 48, 81, 99) – en het verzoek aan Ipsitilla (c. 32)). – Aufilena (c. 110) (?) vv. 81-84 (soles – lux) • De zonnen der liefde zijn ondergegaan, het liefdeslicht is gedoofd. Net zo dooft nu ook het levenslicht uit. • Cat. 8 – – – – – Schnur v. 81-82, A qui candentes quondam fulsere Catullo / soles derde vers van Cat. 8: fulsere quondam candidi tibi soles. Lichtmetaforen i.v.m. liefde helderwit schijnende zonnen: het hoogtepunt van de liefde. zonnen schijnen niet meer: de liefde heeft een dieptepunt bereikt. • Cat. 5 – verwijzing naar Cat. 5 via brevi luci (v. 83): connectie met de dood – In Cat. 5: lichtmetaforen gebruikt m.b.t. het leven en de dood, • Schnur laat Catullus via de lichtmetaforen uit zijn gedichten dus een gedachtenassociatie maken van de liefde naar de dood: zoals het liefdeslicht gedoofd is, zo dooft nu ook het levenslicht. vv. 85-90 (lijden > poëzie) • • • • Al het lijden was niet vergeefs Hij heeft het weten om te zetten in verzen Hij zal erdoor eeuwig voortleven Deze gedachte leidt hem tot … vv. 91-112 • tweede reflectie van Catullus over zijn poëzie • verschillende aspecten van die poëzie worden overlopen. • Deze verzen zijn dan ook voortdurend verbonden met de Catulli carmina. v. 91 (invectieven) • v. 91: iambos: Catullus’ invectieve poëzie. • Catullus schreef inderdaad jambische gedichten – noemt ze meermaals uitdrukkelijk iambi (Cat. 36, 5; 40, 2; 54, 6). – Hij verleent deze gedichten de traditionele opgave van de jambe, nl. de tegenstander aanvallen, bespotten en kwetsen. • Een deel van de in hendecasyllaben gestelde gedichten heeft echter eveneens een uitgesproken jambisch karakter, en – Catullus: iambi = “invectief vers” – Schnur: lijkt eerder op het geheel van Catullus’ invectieve poëzie te doelen dan enkel op diens invectieve jamben. • deze invectieve poëzie gaat bij Catullus steeds gepaard met volkse en soms zelfs obscene taal, waaraan Schnur hier refereert met gregis sordida verba (92) vv. 93-96 (invectieven) • Invectieve poëzie ter afwisseling t.o.v. de hoogdravende Attida truncum en Berenicen (Cat. 63 en Cat. 66) Catullus wil niet voortdurend verheven poëzie schrijven. • Schopt hiermee tegen conservatieve schenen. • – Hij houdt er immers ook van om sermone lacessere cives (v. 95). – Deze sermo slaat, met een verwijzing naar Hor. Sat. 1, 4, 40-42, op de taal die Catullus in vele van zijn gedichten, maar vooral in zijn satirische en invectieve poëzie, hanteert: – En dan gebruikt hij, zoals Schnur reeds aangaf, niet zelden ook gregis sordida verba (v. 92), zoals bijv. in Cat. 16. – v. 96: morosi quotiens obstipuere senes. – Catullus schept er zichtbaar genoegen in de traditionele codes te verwerpen en de traditionalisten voor het hoofd te stoten. – Schnur plakt er in voetnoot 6 bij de tekst de term ‘burgerij’, le bourgeois op (cf. infra) – Cat. 5, 2-3 rumoresque senum severiorum / omnes unius aestimemus assis. – vgl. morosi ... senes (v. 96) – Bij Schnur zegt Catullus het zelfs nog duidelijker: ik heb het graag gedaan! Iuvit (...) austeros sermone lacessere cives (v. 95). vv. 97-98 (invectieven) • verschillende gedichten waarin vertrouwelingen van Caesar, vooral ene Mamurra uit Formiae, aangevallen en beschimpt worden. Aldus in Cat. 29, 52, 57, 94, 98, 105 en 114. – Caesaris in scurras inque ipsum dicere dicta (v. 97) • Ook Caesar zelf moet het ontgelden (inque ipsum) in Cat. 57 en 93. • ook vele anderen (o.a. de gedichten tegen Gellius (Cat. 74, 80, 88 e.a.)) het kind van de rekening, voornamelijk edele lieden. – fatuos proceres laedere non timui (v. 98). – fatuus: Cat. 83 en 98, twee dergelijke schimpdichten waarin respectievelijk de man van Lesbia en ene Vectius gehekeld worden. vv. 99-100 (beoordeling) • Volgens hem zullen deze ‘grappen’ wel niet lang blijven voortleven. – Deze ioca (v. 99) ziet hij geen eeuwig leven beschoren: laude perenni / vix victura reor nec fore perpetua (v. 99-100). • Cat. 1. – nugas (Cat. 1, 4) – plus uno maneat perenne saeclo (Cat. 1, 10). • Toch zelfbewuste houding in Catullus’ openingsgedicht. Vinden wij terug bij Schnur. – Cat. 1: geen nood aan een traditionele oproep aan de goden om hem inspiratie te geven voor zijn gedichten. • Hij vermeldt slechts terloops een patrona virgo, die niet eens bij naam genoemd wordt. Wij zien hier een Catullus die zelf goed genoeg weet wat zijn poëzie waard is. – Schnur: Catullus heeft genoeg aan zichzelf om te oordelen hoe zijn poëzie zal voortleven: • ego reor (vv. 99-100). Catullus is zijn eigen criticus en weet ook hier goed wat zijn poëzie waard is. vv. 101-102 (geleerde poëzie) • Pelei Thetidisque hymenaei (v. 101) – Cat. 64, het epyllion over het huwelijk van Peleus en Thetis. • v. 102: inventorque Conon – Cat. 66 (cf. supra). – Conon was de astronoom aan het hof van Ptolemaus III die beweerde dat Berenice’s haarlok veranderd was in een sterrebeeld. • v. 102 Cybeles famulo – allusie op Cat. 63, 68 Cybeles famula (= Attis). • Betreffende deze gedichten is Catullus al iets minder bescheiden: Forsitan arte placent (v. 101). vv. 103-114 (gevoelspoëzie) • zijn gevoelspoëzie zal de eeuwen trotseren. • omdat die de neerslag is van echte ervaringen van de dichter – signavi proprio sanguine namque modos (v. 104). • Catullus overloopt de verschillende onderwerpen van deze gevoelige poëzie. – Broer (vv. 105-106) – Sirmio (vv. 107-108) – Liefde (vv. 109-114) vv. 105-106 (Catullus’ broer) • verschillende gedichten waarin Catullus’ innige band met zijn vroeggestorven broer uitgedrukt wordt: – Cat. 65, 68 en 101. – Deze gedichten zijn alle in elegische disticha gesteld – Elegeia gemebat (v. 105). • Ademptum / germanum (vv. 105-106) – Cat. 68, 20; 68, 92 en 101, 6 waarin wij telkens Catullus zijn broer met frater adempte horen aanspreken. vv. 107-108 (Sirmio) • Cat. 31 – hartelijke begroeting van Sirmio, een landstrook aan het Gardameer • celebrata es (v. 107): manier waarop Catullus zich in dat gedicht tot Sirmio richt, nl. in een heuse lofzang • Non calamistrato ... versu (v. 107): weinig verheven karakter van de poëzie (satire, invectieven) waarmee het metrum waarin dit gedicht gesteld is, de choliambe, doorgaans geassocieerd wordt. – Catullus wendt het metrum hier aan voor nieuwe doeleinden, nl. voor een in wezen ernstig en oprecht stukje lyrische poëzie. – Vergelijkbare toepassing van dit metrum bij Catullus: carmen 8 vv. 109-114 (liefde) • Zijn liefdesgedichten ziet Catullus een eeuwig leven toegemeten. • gedichten aan Lesbia – Cat. 5 – vivamus, mea Lesbia (Cat. 5, 1 – DP. 111) – Cat. 85 – Odi et amo (Cat. 51, 1 – DP. 113) vv. 121-126 (in de aanschijn des doods) • Catullus die de dood nu in de ogen kijkt, verwerpt het traditionele beeld van de dood als een eeuwige rust, een eeuwige slaap, dat hij zelf in zijn vijfde carmen had opgepikt … – Cat. 5, 6 nox est perpetua una dormienda • … en waar hij weinige verzen terug nog op zinspeelde – v. 84 tenebrae somniferae • Het lijkt hem nu allerminst een aeterna quies, het is slechts tabes, immunda putredo (v. 123) vv. 121-126 (in de aanschijn des doods) • Verwerpt Catullus zijn opvatting over de dood van Cat. 5, de oproep tot duizend kussen uit datzelfde gedicht blijft wel van tel. – Cat. 5, 7 da mi basia mille – basia mille / da mihi (DP. 125-126). • In de duisternis die Catullus omvat (Omnia iam tenebris nigrescunt, DP. 125), blijft Lesbia immers nog als zijn laatste licht – mea lux, DP. 126; – overgenomen van Cat. 68, vv. 132 en 160 • Tot haar richt hij, met de woorden waarmee hij ooit zijn gestorven broer vaarwel zei (Cat. 101, 10), zijn allerlaatste groet: Ave atque vale. Zo sterft Catullus onder het prevelen van zijn meest onsterfelijke woorden… en zijn onsterfelijke geliefde Lesbia… Kort: andere invloeden • Staan we hier niet uitgebreid bij stil • Heel wat klassieke invloeden (Horatius, Vergilius, Ovidius, …) • Ook moderne invloeden (zie voetnoten) • Slechts enkele impressies • Advolat umbriferis iam Mors mihi livida pinnis (DP. 1) • Heel klassiek beeld • Horatius: Hor. Sat. 2, 1, 58 Mors atris circumvolat alis. • Vergilius: Verg. Aen. 6, 866 en 2, 360 nox atra ... circumvolat umbra. • Caecuba prome, puer! (DP. 12)) • Caecubische wijn: meermaals bij Horatius, o.a. – Hor. Carm. 3, 28, 2-3 prome (...) / Caecubum. – Carm. 1, 37, 5 depromere Caecubum. –… • Brevis esse labora (v. 29). – Horatius’ Ars poetica: esto brevis (v. 335). – Ars, v. 25: brevis esse laboro. • vv. 43-44. Primus et Aeolio meditabar carmina plectro / Romanus. • “Princeps Aeolium carmen etc. Hor. Od. 3, 30 (qui cum princeps esset, primus tamen non fuit)”. – vollediger: dicar (...) / princeps Aeolium carmen ad Italos / deduxisse modos (vv. 10 en 13-14)) • Horatius wel de voornaamste dichter wat betreft het ‘overbrengen van het Eolisch lied naar de Italische maten’, maar niet de eerste om dit te doen. Dit voorrecht komt immers Catullus toe – vgl. het nadrukkelijk opeisen van die eer door Catullus in v. 44, manet haec gloria tuta mihi; een soort poëtische vindicatie op Horatius • DP 7-8: quaeque, Catulle, extincti iuvenis fama superstes erit? • Ov. Trist. 3, 7, 50-52 me tamen exstincto fama superstes erit, dumque suis victrix omnem de montibus orbem prospiciet domitum Martia Roma, legar. • DP. 112 et meliore mei parte superstes ero • Ov. Am. 1, 15, 41 vivam, parsque mei multa superstes erit • DP vv. 110-112: ore canar iuvenum Illud vivamus, mea Lesbia vivet in aevum et meliore mei parte superstes ero. • slot van de Metamorphoses (15, 875-879): parte tamen meliore mei super alta perennis astra ferar, nomenque erit indelebile nostrum, quaque patet domitis Romana potentia terris, ore legar populi, perque omnia saecula fama, si quid habent veri vatum praesagia, vivam. Slot • Extra info? Ppt? Cursus? [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc