Vermoedens van kindermishandeling, en dan? Over de invloed van de meldcode bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. Elke hulpverlener weet iets over kindermishandeling, de signalen en gevolgen daarvan. Toch blijkt dat er veel hulpverleners zijn die vermoedens van kindermishandeling niet uitspreken. Dit komt bijvoorbeeld door angst, onwetendheid of handelingsverlegenheid. Het bespreken van kindermishandeling blijkt een taboe te zijn voor hulpverleners. Uit onderzoek blijkt dat 45% van de hulpverleners handelingsverlegenheid ervaart bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling (Baartman, 2013). Kindermishandeling is een groot maatschappelijk probleem in Nederland. Om dit probleem terug te dringen heeft de overheid de ‘Wet verplichte meldcode’ ingevoerd. In dit artikel wordt stilgestaan bij de vraag of de meldcode voldoende handvatten biedt om de handelingsverlegenheid van hulpverleners rond het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling te verminderen. Door: Ruby Reijgersberg Kindermishandeling wordt gezien als een groot maatschappelijk probleem. Uit praktijkonderzoek blijkt dat er handelingsverlegenheid is bij hulpverleners bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. Niet alleen onervaren hulpverleners geven aan handelingsverlegenheid te hebben bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling, maar ook ervaren hulpverleners vinden het lastig om iets met de vermoedens van kindermishandeling te doen (Baartman, 2013). Een hulpverlener moet naar mijn mening alert zijn op de signalen van kindermishandeling en juist niet weglopen van zijn vermoedens. Alleen zo kan kindermishandeling teruggedrongen worden. In dit artikel wordt allereerst het begrip kindermishandeling in kaart gebracht. Daarnaast worden het doel en stappenplan van de meldcode toegelicht en wordt er gekeken hoe de meldcode in de praktijk geïmplementeerd wordt. Vervolgens wordt de handelingsverlegenheid van hulpverleners beschreven en wordt de invloed van de meldcode en de handelingsverlegenheid bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling beschreven. Als laatst wordt beschreven wat de hulpverlener en de organisaties kunnen doen om de handelingsverlegenheid te verminderen bij hulpverleners om kindermishandeling te signaleren en bespreekbaar te maken. (Ministerie van Volksgezondheid, 2013) Kindermishandeling De definitie van kindermishandeling wordt als volgt omschreven: “Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van vrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel” (Nederlands Jeugdinstituut). Hiermee wordt elke vorm van mishandeling of verwaarlozing bij een kind door het toedoen van een persoon in een afhankelijkheidsrelatie tussen kind en de pleger bedoeld. Uit onderzoek blijkt dat ruim 3% van alle kinderen in Nederland slachtoffer is van kindermishandeling. Dit zijn ongeveer 118.000 kinderen in de leeftijd van 0-18 jaar (Lenneke Alin, 2010). Elke week sterft er in Nederland een kind aan de gevolgen van kindermishandeling. Dat betekent dat er jaarlijks meer dan 50 kinderen sterven (stop kindermishandeling). 1 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? Risicofactoren Er zijn een aantal risicofactoren die invloed kunnen hebben bij kindermishandeling. Ouders/verzorgers kunnen psychische problemen hebben, zelf in hun jeugd negatieve ervaringen meegemaakt hebben of ze hebben een gebrek aan pedagogisch besef. De leefomgeving van het gezin kan ook een risicofactor zijn. Wanneer een gezin weinig sociale contacten heeft of er is armoede dan neemt de kans op kindermishandeling toe. De grootte van een gezin of alleenstaand ouderschap is een risicofactor voor kindermishandeling omdat er binnen het gezin meer stress kan zijn. Kinderen die extra zorg, aandacht en geduld vragen van ouders/verzorgers bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking of gedragsproblemen zijn een risicofactor voor kindermishandeling. Ouders/verzorgers kunnen twijfelen aan hun opvoedingskwaliteiten wat hun onzeker maakt. Uit onmacht kunnen ouders/verzorgers geweld gebruiken (Nederlands Jeugdinstituut). Naomi Dessaur van Dessaur Trainingen bevestigd deze risicofactoren. Naomi Dessaur geeft trainingen aan professionals en maakt gevoelige onderwerpen zoals kindermishandeling bespreekbaar. In het interview geeft zij aan dat kinderen afhankelijk zijn van het nest waarin zij geboren worden. “Met kindermishandeling is het zo, het hangt er maar vanaf in welk nest je bent geboren. Of je wordt geboren in een nest waar wat meer geld, intelligentie of kennis is dan heb je veel meer overlevingskansen, veel meer draagkracht dan dat je geboren wordt in een nest dat woont in een minder goede wijk, met ouders die moeten sabbelen om het rond te krijgen en weinig netwerk om zich heen hebben” (Dessaur, 2014). Signalen Om kindermishandeling te signaleren moeten allereerst de signalen bekend zijn bij de hulpverleners. De signalen zijn verdeeld in lichamelijke signalen en sociaal-emotionele signalen. Uit een interview met Karin, een hulpverlener van een behandelgroep voor kinderen met een verstandelijke beperking blijkt dat lichamelijke signalen sneller gesignaleerd worden. Dit komt omdat de lichamelijke signalen zichtbaar zijn. Patty, een hulpverlener die werkzaam is met kinderen met een ontwikkelingsachterstand bevestigt deze uitspraak. “Lichamelijke signalen van kindermishandeling zijn sneller te zien. Dit komt omdat een kind blauwe plekken of schaafwonden kan hebben op lichaamsdelen waar niet snel een blauwe plek of schaafwond zit. Als dit geregeld voorkomt gaan er bij mij alarmbellen rinkelen” (K., 2014). Andere voorbeelden van lichamelijke signalen zijn slechte verzorging, achterstand in ontwikkeling, vermoeidheid of eetproblemen. Voorbeelden van sociaal emotionele signalen zijn zenuwachtig, zelf verwondend, jong of ouderlijk, passief of teruggetrokken gedrag. Het kind kan angstig zijn voor zijn ouder(s)/verzorgers of kan op een vreemde manier aandacht vragen. Dit zijn maar enkele voorbeelden voor signalen van kindermishandeling (Nederlands Jeugdinstituut). Vormen Naast het onderscheid dat gemaakt is bij de signalen van kindermishandeling kan er ook onderscheid worden gemaakt in de verschillende vormen van kindermishandeling. De verschillende vormen zijn fysieke mishandeling, emotionele mishandeling, fysieke verwaarlozing, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik. Bij fysieke mishandeling gaat het om alle vormen van lichamelijk geweld bijvoorbeeld slaan, schoppen of bijten. Bij emotionele mishandeling gaat het over uitschelden, afwijzen en vijandig gedrag waardoor het kind angstig wordt. Bij lichamelijke verwaarlozing krijgt het kind niet de zorg die het nodig heeft. Emotionele verwaarlozing gaat om een tekort aan positieve aandacht. Een voorbeeld hiervan is dat het kind genegeerd wordt op zijn behoefte. Wanneer een kind getuigen is van mishandeling valt dit ook onder emotionele verwaarlozing. De laatste vorm van kindermishandeling is seksueel misbruik. Bij seksueel misbruik gaat het om seksuele aanrakingen die een volwassene een kind opdringt (Rijksoverheid). Gevolgen Er zijn grote gevolgen voor het kind dat slachtoffer is van kindermishandeling. Een kind kan persoonlijke problemen krijgen zoals angsten, depressies of kan gepest worden. De ontwikkeling van een kind komt onder druk te staan en het vertrouwen van een kind wordt aangetast. Daarnaast kan het kind zichzelf de schuld geven van de mishandeling. Hierdoor krijgt het kind een negatief zelfbeeld en dit heeft een negatieve invloed op het zelfvertrouwen van het kind (Nederlands Jeugdinstituut). (qlict online) 2 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? ’Wet verplichte meldcode’ Zoals eerder beschreven is, zijn de cijfers van kindermishandeling erg hoog. Kindermishandeling heeft grote gevolgen voor een kind. Om kindermishandeling terug te dringen heeft de overheid de ‘Wet verplichte meldcode’ ingezet. Het doel van de meldcode is om de kwaliteit en effectiviteit van het signaleren en de aanpak van kindermishandeling te verbeteren. Op 1 juli 2013 is de ‘Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ ingesteld. Verschillende organisaties zoals jeugdgezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en justitie zijn verplicht deze meldcode te hanteren. De organisatie moet ervoor zorgen dat de hulpverleners de meldcode gebruiken en hun kennis blijven ontwikkelen (Ministerie van Volksgezondheid, 2013). De meldcode moet laagdrempelig zijn voor hulpverleners. Hulpverleners signaleren het probleem wel maar weten niet wat ze daar mee moeten doen. Ze hebben te maken met een samenwerkingsrelatie met de cliënt en ouders/verzorgers en willen dit niet verbreken door dit probleem bespreekbaar te maken (Rijsbergen, 2013). Naar mijn mening kan gesteld worden dat het verplicht stellen van de meldcode in eerste instantie een goed initiatief is van de overheid. Het onderwerp kindermishandeling wordt meer onder de aandacht gebracht. Stappen Wanneer een hulpverlener vermoedens heeft van kindermishandeling moet een hulpverlener volgens de ‘Wet verplichte meldcode’ vijf stappen doorlopen: Stap 1: In kaart brengen van signalen Stap 2: Overleggen met een collega en bij twijfel raadplegen ‘Advies- en Meldpunt Kindermishandeling’ (AMK) of ‘Steunpunt Huiselijk geweld’ (SHG) Stap 3: Gesprek met de cliënt of met ouder/verzorgers Stap 4: Wegen van de aard en ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Bij twijfel altijd het AMK of het SHG raadplegen Stap 5: Beslissen: hulp organiseren of melden (Ministerie van Volksgezondheid, 2013) (Ministerie van Volksgezondheid, 2013) Implementatie Om de meldcode te implementeren binnen een organisatie moeten er bepaalde stappen gezet worden. Er is een checklist opgesteld die een organisatie kan gebruiken bij het implementeren van de meldcode. De checklist bestaat uit drie stappen. De voorbereiding, in deze fase wordt er besloten om de meldcode in te voeren, een implementatiestructuur opgezet en een implementatieplan opgesteld. De tweede fase is de implementatie. Dit zijn zes stappen namelijk, proces en borging in werkprocessen, deskundigheidsbevordering gegevensuitwisseling en dossiervorming, veiligheid eigen personeel, samenwerking en de laatste stap communicatie. De laatste fase is de uitvoering. Het implementatieplan wordt uitgevoerd en voldoet aan de eisen die opgesteld zijn. (Ministerie Volksgezondheid, 2013) Hulpmiddel Uit onderzoek is gebleken dat hulpverleners behoefte hebben aan een protocol dat helpt bij het nemen van beslissingen bij vermoedens van kindermishandeling (Bussel, juni 2009). Naar mijn mening is de meldcode protocol nummer 100. Hulpverleners moeten zelf nog wel creatief blijven in het bedenken van oplossingen. Naar mijn idee moet de meldcode een stappenplan zijn die de hulpverlener moet helpen om de juiste stappen te doorlopen. De meldcode moet laagdrempelig zijn zodat de hulpverleners hem gemakkelijk kunnen gebruiken. Daarnaast moet er ruimte zijn voor de eigen inbreng van de hulpverlener. Bij de tweede en/of vierde stap kunnen hulpverleners advies vragen bij het AMK of SHG. Hulpverleners onderschatten vaak het AMK en SHG. Deze organisaties kunnen juist advies geven over verschillende situaties rond kindermishandeling (Rijsbergen, 2013). Het AMK en SHG moeten naar mijn idee positiever in het licht komen zodat hulpverleners sneller advies gaan vragen. 3 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? Meldcode in de praktijk “Ik ben blij dat de meldcode er is. Het maakt dat organisaties het verplicht op de agenda moeten zetten en helaas blijkt dat nodig te zijn” (Dessaur, 2014). Om kindermishandeling te voorkomen of het aantal slachtoffers terug te dringen is het belangrijk dat hulpverleners weten welke stappen ze moeten nemen wanneer ze vermoedens hebben van kindermishandeling. Door de meldcode komt er aandacht voor kindermishandeling. De meldcode moet niet alleen in de kast liggen bij een organisatie maar ze moeten ook weten hoe hij werkt. De naam van de meldcode is niet goed gekozen vindt Naomi Dessaur. “Het gaat niet om melden maar juist om advies vragen bij het AMK, bespreekbaar maken van dit soort onderwerpen met elkaar en met ouders in gesprek gaan om eigenlijk het melden te voorkomen” (Dessaur, 2014). De geïnterviewde hulpverleners bevestigen deze uitspraak. Mijns inziens moet de organisatie verantwoordelijkheid nemen om de meldcode goed te implementeren zodat de hulpverlener precies weet welke stappen ze moeten doorlopen. Door een goede implementatie wordt er kennis overgebracht en laten hulpverleners de meldcode niet in de kast liggen. Handelingsverlegenheid Uit verschillende artikelen komt naar voren dat de ‘Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ een hulpmiddel is, maar dat de handelingsverlegenheid van de hulpverleners nog steeds in de weg kan zitten (Lunnemann, 2013). Handelingsverlegenheid betekent niet te weten hoe je moet handelen in bepaalde situaties. Dit kan komen door angst of onzekerheid over de situatie en/of professioneel handelen (Movisie). Uit onderzoek blijkt dat 45% van de professionals handelingsverlegenheid ervaart bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling (Baartman, 2013). Factoren bij het melden Uit onderzoek blijkt dat er verschillende factoren meespelen bij de handelingsverlegenheid van de hulpverlener. De eerste factor is de aard van de vermoedens. Wanneer er sprake is van fysieke mishandeling kunnen hulpverleners dit sneller signaleren en hebben ze hier ook bewijs voor. Wanneer het gaat om emotionele mishandeling is het lastiger om dit te bewijzen. Hierdoor zal de handelingsverlegenheid toenemen. Dit bevestigen de geïnterviewde hulpverleners ook. “Lichamelijke signalen vallen het meeste op waardoor dit voor mij als meer bewijs wordt gezien” (T., 2014). Daarnaast zijn de kenmerken van het kind bijvoorbeeld leeftijd, geslacht en economische achtergrond van invloed op de handelingsverlegenheid van een hulpverlener. Ook de kenmerken van een hulpverlener, zoals de werkervaring en de normen en waarden zijn van invloed. Uit de praktijk is gebleken dat niet alleen onervaren hulpverleners aangeven handelingsverlegenheid te hebben, maar ook ervaren hulpverleners vinden het lastig om iets met de vermoedens van kindermishandeling te doen. De normen en waarden van een hulpverlener spelen een rol omdat hulpverleners andere dingen kunnen verwachten aan de hand van de normen en waarden die zij hebben. De vierde is de organisatie. Als een organisatie speciale aandacht heeft voor kindermishandeling kan dit positieve invloed hebben op de handelingsverlegenheid. Daarnaast is het belangrijk dat de organisatie achter de beslissing van de hulpverlener staat (Baartman, 2013). Hierdoor voelt de hulpverlener zich niet alleen verantwoordelijk. Organisaties zijn naar mijn mening te weinig betrokken bij de hulpverleners. Daarnaast vind ik dat de verschillende opleidingen te kort schieten. Er moet meer aandacht gegeven worden aan kindermishandeling. Verschillende sociale opleidingen moeten verantwoordelijkheid nemen om kindermishandeling terug te dringen. Zij moeten het thema meer onder de aandacht brengen zodat het taboe en dus de handelingsverlegenheid bij toekomstige hulpverleners verminderd. Naomi Dessaur en de geïnterviewde hulpverleners delen deze mening. Opleidingen kunnen veel meer betekenen in de handelingsverlegenheid van hulpverleners bij het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling door er meer aandacht aan te geven. “Ik wil mijn verhaal kwijt aan mijn collega’s.” (Meldcode op school) Weestand bij het melden Uit onderzoek is gebleken dat er naast bovengenoemde factoren een aantal weerstanden zijn die hulpverleners ervaren bij de aanpak van kindermishandeling. Voorbeelden hiervan zijn dat hulpverleners niet 100% zeker zijn van hun vermoedens, ze bang zijn voor de reactie van de ouders of dat de samenwerkingsrelatie met de ouders verbroken wordt. Overlegmomenten in het team kunnen van belang zijn om een objectief beeld te schetsen over de situatie. De geïnterviewde hulpverleners Karin en Patty bevestigen deze weerstanden. Ik heb een 4 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? samenwerkingsrelatie met ouders en wil die niet in gevaar brengen” (K., 2014) (Tijdschrift voor kindermishandeling). Naar mijn mening moet een organisatie verantwoordelijkheid nemen zodat een hulpverlener niet alleen voor de beslissing komt te staan. “Ik ben niet 100% zeker van mijn vermoedens!” (Meldcode op school) Meldcode niet voldoende Kindermishandeling kan niet altijd voorkomen of gestopt worden doordat hulpverleners handelingsverlegenheid ervaren. In het artikel van Lunnemann staat beschreven dat de meldcode de handelingsverlegenheid niet verminderd (Lunnemann, januari 2013). Deze uitspraak sluit op mijn visie van de meldcode aan. Naar mijn idee is de meldcode alleen niet voldoende om de handelingsverlegenheid bij hulpverleners te verminderen. Naomi Dessaur bevestigt deze uitspraak. “De meldcode alleen heeft geen invloed om handelingsverlegenheid bij hulpverleners te verminderen want als jij de meldcode in je kast hebt liggen maakt dat niet dat jij minder handelingsverlegenheid hebt. Maar wel dat wanneer de organisatie de meldcode impliceert dat je de hulpverleners getraind hebt, dat het op de agenda staat, dat het terug komt en dat het besproken wordt. Dat heeft wel invloed op de handelingsverlegenheid” (Dessaur, 2014). Geïnterviewde hulpverleners vinden dat er meer moet gebeuren om de handelingsverlegenheid te verminderen. “De meldcode is een goed hulpmiddel maar het taboe rond kindermishandeling is daarmee nog niet van de kaart” (K., 2014). Hulpverleners worden wel alerter gemaakt op de signalen van kindermishandeling maar er moet meer gebeuren om de handelingsverlegenheid te verminderen. Organisatie In bovenstaande alinea staat beschreven dat de meldcode niet alleen de handelingsverlegenheid van hulpverleners kan verminderen. Binnen een organisatie zijn scholing en intervisie twee belangrijke aspecten (Dessaur, 2014). Uit onderzoek blijkt dat 40% van de hulpverleners behoefte heeft aan scholing over kindermishandeling (Baartman, 2013). Naar mijn mening doen organisaties hier te weinig mee. Het draait tegenwoordig meer om productie werk dan voor de kwaliteit van de zorg. De cliënt wordt niet meer centraal gezet omdat ze andere verplichtingen hebben. Hulpverleners moeten niet aan hun lot over gelaten worden maar juist ondersteund worden in deze moeilijke situaties. De geïnterviewde hulpverleners bevestigen deze uitspraken. Zij missen soms de intervisie met hun collega’s. Doordat intervisie niet bij het productiewerk hoort worden deze bijeenkomsten vaak geschrapt. Het is belangrijk om overlegmomenten met je collega’s te hebben om je vermoedens uit te spreken en hier samen een oplossing voor te zoeken. Dit zorgt ervoor dat je niet alleen de verantwoordelijkheid draagt maar als gehele organisatie (K., 2014) (T., 2014). Om taboes te doorbreken moet er naar mijn idee meer over gesproken worden. Wanneer er over taboes, dus over kindermishandeling gesproken wordt, helpt dit om handelingsverlegenheid weg te nemen. Naar mijn mening is het instellen van de meldcode pas het begin. Door eventueel trainingen en intervisiebijeenkomsten in te passen binnen een organisatie over het signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling ontstaat er een deskundigheidsbevordering. Daarnaast moet er een mentaliteitsverandering bij de hulpverleners komen. Zij moeten bezig zijn met hun persoonlijke taboes en kunnen reflecteren op hun handelen tijdens moeilijke situaties. In 2009 is hier ook onderzoek naar gedaan. Wanneer er eerst deskundigheidbevordering komt en daarna mentaliteitsverandering kan er pas verandering komen in het gedrag van de hulpverlener (Bussel, juni 2009). Hulpverlener “Aandacht vragen voor de persoonlijke ontwikkeling bij de baas” benoemt Naomi Dessaur in het interview. Hulpverleners kunnen dit zelf aanvragen. Dit betekent dat de hulpverlener bezig is met zijn eigen leerproces. Daarnaast kan een hulpverlener supervisie volgen of coaching krijgen om de handelingsverlegenheid te verminderen. Het is een investering in jezelf maar het levert uiteindelijk ook iets op, namelijk minder handelingsverlegen. Door supervisie te volgen leert een hulpverlener naar zichzelf en naar zijn handelen in het werkveld te kijken. Dit betekent professionaliteit. Naast trainingen en supervisie kan de hulpverlener zelf ook in bepaalde maatschappelijke vraagstukken inlezen door bijvoorbeeld documentaires te kijken of artikelen te lezen. Hierdoor blijft men op de hoogte van actuele thema’s en veranderingen in de zorg (Dessaur, 2014). Mijn visie hierop is dat hulpverleners vaak weglopen voor de taboes die er in de zorg zijn. Hulpverleners moeten juist verantwoordelijkheid nemen voor de taboes die er in de zorg zijn en het bespreekbaar maken. Voor een hulpverlener is het belangrijk om bezig te zijn met de persoonlijke ontwikkeling en hiervoor 5 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? ook aandacht voor durft te vragen. Zo blijft een hulpverlener zich ontwikkelen en kan de cliënt centraal gezet worden in de begeleiding en behandeling. (twitter stop banga, 2014) Conclusie In bovenstaande alinea’s staat beschreven wat er nodig is om handelingsverlegenheid bij hulpverleners te verminderen. Kindermishandeling is een groot maatschappelijk probleem in Nederland. Het bespreekbaar maken van kindermishandeling is echter een taboe voor vele hulpverleners. Handelingsverlegenheid speelt hierbij een grote rol. In de praktijk blijkt dat niet alleen onervaren hulpverleners aangeven handelingsverlegenheid te hebben, maar ook ervaren hulpverleners vinden het lastig om iets met de vermoedens van kindermishandeling te doen. De overheid heeft initiatief genomen en heeft de ‘Wet verplichte meldcode’ ingesteld om kindermishandeling terug te dringen. Hierdoor wordt kindermishandeling meer onder de aandacht gebracht binnen verschillende organisaties. De organisaties zijn verplicht om niet alleen de meldcode in de kast te hebben maar hulpverleners moeten ook weten hoe de meldcode werkt. De ‘Wet verplichte meldcode’ is een goed hulpmiddel om de stappen van het begin, het signaleren van kindermishandeling tot het einde, een besluit nemen goed en zorgvuldig door te lopen. De meldcode zelf biedt niet voldoende handvatten aan de hulpverlener om de handelingsverlegenheid weg te nemen. Organisaties en hulpverleners kunnen meer doen om de handelingsverlegenheid van de hulpverlener te verminderen. Trainingen over kindermishandeling en intervisiebijeenkomsten binnen een organisatie kunnen van positieve invloed zijn om de handelingsverlegenheid bij hulpverleners te verminderen. Wanneer er over moeilijke onderwerpen gesproken wordt, wordt het onderwerp minder zwaar gemaakt. Door te overleggen met elkaar, draagt het team de verantwoordelijkheid en staat de hulpverlener er niet alleen voor. Door trainingen en intervisiebijeenkomsten ontstaat er deskundigheid en dit zorgt voor mentaliteitsverandering. Wanneer een hulpverlener zelf handelingsverlegenheid ervaart, kan de hulpverlener actie nemen om hier verandering in te brengen. Daarnaast kan de hulpverlener zelf scholingen en/of supervisiebijeenkomsten volgen. Uiteindelijk kan deze investering zorgen voor minder handelingsverlegenheid. Ook is het belangrijk dat de hulpverlener zich bezig houdt met de maatschappelijke vraagstukken die zich afspelen in de zorg. Er zijn vele artikelen en documentaires te vinden die de actuele thema’s toelichten, dit kan zorgen dat de handelingsverlegenheid afneemt. Wees alert op de signalen van kindermishandeling en doe er wat mee! Alleen zo kan het aantal slachtoffers van kindermishandeling teruggedrongen worden! (Westerink) 6 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan? Bronvermelding Baartman, P. d. (2013). Internationale onderzoeken wijzen uit: Schroom om te melden is hoog. Tijdschrift Kindermishandelin , 4. Bussel, M. v. (juni 2009). Meldcode ondersteunt hulpverleners. Tijdschrift Kindermishandeling , 2. Dessaur, N. (2014, februari 25). Handelingsverlegenheid bij signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. (R. Reijgersberg, Interviewer) Geerdink, F. (2002). Psychische mishandeling en emotionele verwaarlozing van kinderen. 4. K., P. (2014, maart 11). Handelingsverlegenheid bij signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. (R. Reijgersberg, Interviewer) Lenneke Alin, R. v.-K. (2010). Rijksoverheid. Opgeroepen op februari 20, 2014, van www.rijksoverheid.nl: www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/09/30/detweede-nationale-prevalentiestudie-mishandeling-van-kinderen-en-jeugdigen.html Linders, M.-J. (2013). Nu moeten professionals en organisaties aan de slag! Tijdschrift Kindermishandeling , 3. Lunnemann, K. (2013). Meldcode maakt bewuster van huiselijk geweld. Sociale vraagstukken , 4. Meldcode op school. (sd). Opgeroepen op april 6, 2014, van www.meldcodeopschool.nl: http://www.meldcodeopschool.nl/dilemmas_bij_het_signaleren_basisonderwijs Ministerie van Volksgezondheid, W. e. (2013). Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling . Nederland: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ministerie Volksgezondheid, W. e. (2013). Checklist meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Nederland: Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Movisie. (sd). Opgeroepen op maart 24, 2014, van www.movisie.nl: www.movisie.nl/begrippenlijst/handelingsverlegenheid Nederlands Jeugdinstituut. (sd). Opgeroepen op maart 18, 2014, van www.nji.nl: http://www.nji.nl/Kindermishandeling-Praktijk-Instrumenten Nieuwenhuis, K. v. (2004-2005). KRAK, Kindermishandeling raakt altijd kind. 75. qlict online. (sd). Opgeroepen op april 7, 2014, van www.cms.qlictonline.nl: http://cms.qlictonline.nl/users/wilhelminaschool_09tp/?pid=49 Rijksoverheid. (sd). Opgeroepen op februari 18, 2014, van www.vooreenveiligthuis.nl: www.vooreenveiligthuis.nl/portal/ Rijksoverheid. (sd). Opgeroepen op maart 20, 2014, van www.rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kindermishandeling/wat-kindermishandeling-is Rijsbergen, M. (2013). Het geweld in ons gezin had voorkomen kunnen worden als de diagnose eerder gesteld was. Tijdschrift kindermishandeling , 5. stop kindermishandeling. (sd). Opgeroepen op februari 17, 2014, van www.stopkindermishandeling.nl: www.stopkindermishandeling.nl/index.htm T., K. (2014, maart 14). Handelingsverlegenheid bij signaleren en bespreekbaar maken van kindermishandeling. (R. Reijgersberg, Interviewer) Tijdschrift voor kindermishandeling. (sd). Opgeroepen op maart 20, 2014, van www.tkmnieuws.nl: http://tkmnieuws.nl/weerstanden-bij-de-aanpak-van-kindermishandeling-overwinnen/ twitter stop banga. (2014, maart 31). Opgeroepen op april 10, 2014, van www.twitter.com: https://twitter.com/StopBanga Wagenaar-Fischer, M. (2010). JGZ-richtlijn, secundaire preventie kindermishandeling. RIVM , 175. Westerink, D. (sd). Daan Westerink. Opgeroepen op april 10, 2014, van www.daanwesterink.nl: www.daanwesterink.nl/blog/?p=797 7 Ruby Reijgersberg Vermoedens van kindermishandeling, en dan?
© Copyright 2024 ExpyDoc