J.P. Sweelinck: De Profundis, Kleinkoor Cantabile o.l.v. Ad van Unen Dieterich Buxtehude: Membra Jesu Nostri in combinatie met Burkhard Kinzler: Sechs Intermedien zu Dieterich Buxtehudes Membra Jesu Nostri Gemengd Koor Cantabile o.l.v. Ad van Unen met begeleiding van Strijkorkest o.l.v. Jurriaan Klapwijk en van kistorgel: Renske Ligtmans. Solisten: Marjolein Dekker-Kolkert, sopraan 1 Elise van Es, sopraan 2 Lester Lardenoye, alt Joost van Velzen, tenor Noël Casteleyn, bas MEMBRA JESU NOSTRI van Dieterich Buxtehude uit 1680 bestaat uit zeven kleine cantates. Muziek en teksten focussen bij het aanschouwen van de gekruisigde heiland achtereenvolgens op de voeten, knieën, handen, zijde, borst, hart en gezicht. Buxtehudes vocale stijl is beïnvloed door de expressieve kracht van de Venetiaanse muziek. Deze kenmerkt zich door treffende dissonanten en pakkende tekstverwerking. In 2010 componeerde Burkhard Kinzler korte instrumentele verbindende stukken, die de meditatieve aandacht bij de toehoorder verder versterken. Al in de laatste maten van een cantate klinkt het Intermedium naar de volgende cantate. Membra Jesu Nostri wordt ingeleid door De profundis van Jan Pieterszoon Sweelinck. Korte introductie van de teksten van door koor en solisten te zingen stukken in Buxtehude’s Membra Jesu nostri In dit stuk combineert Buxtehude in iedere cantate een bijbelcitaat met een aansluitende middeleeuwse meditatie. Inspiratie voor iedere cantate biedt een bijbelcitaat uit het oude testament met uitzondering van de vijfde cantate gericht op de borst, waar het nieuwe testament de bron is. Het bijbelcitaat is te beschouwen als een soort motto, dat de bedoeling van de cantate aangeeft (Dirksen 2006). Ze worden doorgaans door het koor (en soms door een solist) zowel aan het begin als aan het einde van een cantate gezongen. De citaten komen uit de oud-testamentische wijsheid boeken van profeten, het hooglied en een psalm en uit de eerste brief van Petrus uit het nieuwe testament. Centrale thema’s zijn de aankondiging van de redding van Israël en de wenselijk geestelijke vernieuwing van zijn volk en bij Petrus van de christenen. De meditaties in de Membra Jesu nostri zijn ontleend aan het gedicht ‘Salve mundi salutare’ van Arnold von Löwen. De titel is te vertalen als ‘Gegroet, Heiland/Redder van de wereld’. Dit gedicht is gebaseerd op een middeleeuwse cyclus van zeven passiehymnen. Deze waren in vroeg piëtistische katholieke en protestantse kringen in Duitsland in de 17e eeuw populair. Deze vernieuwingsbewegingen legden de nadruk op het zelf beleven van de bijbelse heilsboodschap en die in het gedrag van alledag tot uiting brengen en verantwoorden (Dirksen, 2006). Er is zorgvuldige aandacht voor het leven van de ziel in al haar hoogten en diepten in de relatie met God. Iedere meditatie bestaat uit drie aria’s, die ieder een strofe bevatten uit een van de zeven hymnen. Doorgaans zingen solisten de aria’s (soms het koor). Het contrast tussen bijbelcitaat en meditatie is typisch voor de barok. Denk maar aan de Matthäus van Bach. Daarin vertelt de evangelist het bijbelverhaal en het koor vereenzelvigt zich nu eens met de om veroordeling vragende schriftgeleerden en dan weer met het schreeuwende om kruisiging vragende volk. En in de koralen bijv. in ‘O Haupt voll Blut und Wunden’ – te vergelijken met de aria in cantate 7 – is er die typische gelovige betrokkenheid die de zang van het koor kleurt. Dan vereenzelvigt het koor zich met de kerkelijke gemeente. Zie voor verdere verduidelijking de laatste pagina. Literatuur Dirksen, P., toelichting bij CD van de uitvoering Ned. Bach Ver. Channel Classics 2006; Pot, H., vertaling van ‘Membra Jesu nostri’ van D. Buxtehude, Capella Gabrieli 2009; Wal, A. van der, Recensie Buxtehudes Membra Jesu nostri, www.opusmuziek.nl maart 2007 In onderstaand overzicht staat per cantate het betreffende bijbelcitaat en de tekst van de meditatie in de aria’s. In de linkerkolom staat het bijbelcitaat ingebed in de tekst vlak voor en na het citaat. Zodat duidelijk is in welke context dit staat. Alleen de vetgedrukte cursieve latijnse tekst wordt gezongen meestal door het koor. De meditatie wordt steeds in drie aria’s meestal door solisten ten gehore gebracht. Deze staan in het volgende overzicht van de cantates in de midden kolom in het latijn en in de rechter kolom in NL. De nummering is die van de Carus partituur. Bij ieder stuk staat wie het uitvoert. Bijbelcitaten en orkestmuziek in Membra Jesu Nostri (nummering: Carus) N.B. Cursief vetgedrukt het te zingen citaat. Meditaties in Membra Jesu Nostri (nummering: Carus) Vertaling meditaties in Membra Jesu Nostri B. Kinzler: Intermedium cantate nr. .. > (volgende) cantate nr. .. , instrument van musicus/musici N.B. Deze meditaties verbinden twee opeenvolgende cantates om de meditatieve spanningsboog van het geheel te versterken. I Ad pedes (Tot de voeten) 1 Sonata, strijkorkest 2 Ecce super montes, koor 3 Aria’s (Arnulf von Löwen) 3 Aria (vertaling A.Pot) Thema van de profetie van Nahum is bemoediging van Gods volk, dat spoedig de val van zijn vijand zou zien en kan rekenen op de redding door God. (Nahum 2.1) Hoofdstuk 1 schetst Gods wraak tegen Ninive en 2 komst van bode. Nah. 2.1 Zie, over de bergen komen de voeten van de vreugdebode en verkondiger van de vrede. Ecce, super montes pedes evangelizantis et annunciantis pacem. Vervolg Nah. 2.1. Juda, dank de Heer, Vier je tempelfeesten, Kom je beloften na aan je God, Belial zal niet meer tegen u woeden, hij ligt vernield! Waarachtig, Jahweh zal de wijngaard van Jacob herstellen, als Gods glorie …. 3a Sopraan 1 Salve mundi salutare, salve Jesu care! Cruci tuae me aptare vellem vere, tu scis quare. Da mihi tui copiam. 3a Gegroet redder van de wereld, gegroet, lieve Jezus! Kon ik mij maar bij u voegen aan het kruis, waarlijk, dat is wat ik wil, U weet waarom. Geef mij van Uw overvloed. 3b Sopraan II Clavos pedum, plagas duras, et tam graves impressuras circumplector cum affectu, tuo pavens in aspectu, tuorum memor vulnerum. 3b De nagels in Uw voeten, de harde slagen en de diepe striemen, ik omarm ze vol overgave, bevend voor Uw aanblik, als ik aan Uw wonden denk. 3c Bas Dulcis Jesu, pie Deus, Ad te clamo, licet reus, praebe mihi te benignum, ne repellas me indignum de tuis sanctis pedibus. 3c Zoete Jezus, genadige God, ik roep U aan. Ook al ben ik schuldig, betoon U mild tegenover mij, stuur mij, onwaardige, niet weg van Uw heilige voeten. 4 Ecce super montes, koor (herhaling 2) 5 Salve mundi salutare, aanhef tenor, koor (herhaling 3a) B. Kinzler: Intermedium cantate I > cantate II, contrabas II Ad Genua (Tot de knieën) 6 Sonata in tremulo, strijkorkest 7 Ad ubera portabimini, koor Thema van de profeet Jesaja is de verheerlijking van het vergeestelijkt Jeruzalem (Jesaja 66, 12). Jes. 66.12 Want de heer zegt: ‘zoals men water naar een stad leidt, het water van een volle beek, zo leid ik naar Jeruzalem de vrede, naar Sion de rijkdom van de volken: je hoeft maar te drinken’ Vervolg 66. 12 ‘Je zult aan de borsten gedragen worden en op de knieën/schoot (van Jeruzalem) geliefkoosd/vertroeteld worden’ Ad ubera portabimini, et super genua blandientur vobis. 66.13 Zoals men door zijn moeder getroost wordt, zal Ik u troosten, en gij zult in Jeruzalem verkwikt worden. 8 Aria’s 8a Tenor Salve Jesu, rex sanctorum, spes votiva peccatorum, crucis ligno tanquam reus, pendens homo, verus deus, caducis nutans genibus. 8a Gegroet Jezus, koning van de heiligen, de hoop die beloofd is aan de zondaars, hangend aan het kruishout als een schuldige, tegelijk mens en ware God, wankelend op uw bezwijkende knieën. 8b Alt Quid sum tibi responsurus, actu vilis corde durus? Quid rependam amatori, qui elegit pro me mori, ne dupla morte morerer. 8b Wat zal ik U antwoorden, ik, die laaghartig en hardvochtig ben? Hoe zou ik degene die mij liefheeft vergoeden, die verkozen heeft voor mij te sterven opdat ik geen dubbele dood* zou sterven? 8c Sopraan 1 en 2 en bas Ut te quaeram mente pura, sit haec mea prima cura, non est labor nec gravabor, sed sanabor et mundabor, cum te complexus fuero. 8c Dat ik U zoek, met een reine geest, laat dat mijn eerste zorg zijn. Dat kost mij moeite noch pijn, maar het zal mij genezen en reinigen als ik U zal omhelzen. 9 Ad ubera (herhaling 7), koor *Zie toelichting op laatste pagina B. Kinzler: Intermedium cantate II > cantate III, cello III Ad Manus (Tot de handen) 10 Sonata, strijkorkest 11. Quid sont plagae istae, koor Deze profeet vertelt geen leugens i.t.t. de vele valse profeten die o.a. hun handen verminken. (Zacharias 13,6) 13,4 Op die dag zullen alle profeten zich schamen over hun visioenen, die ze schouwen, en zich met de haren mantel durven bekleden, om leugens te spreken. 13,5 neen, hij zal zeggen: Ik ben geen profeet, ik ben maar een boer; ik heb een akker gehad van kindsbeen af. 13,6 En als men hem vraagt: Vervolg 13,6 Waar komen dan de wonden in uw handen vandaan? * Quid sunt plagae istae in medio manuum tuarum? * Vervolg 13.6 Dan zal hij zeggen: Die zijn mij in het huis van mijn vrienden* geslagen. Bij * zie voor een nadere toelichting en mogelijke interpretatie de laatste pagina. 12 Aria’s 12a Sopraan 1 Salve Jesu, pastor bone, fatigatus in agone, qui per lignum es distractus et ad lignum es compactus expansis sanctis manibus 12a Gegroet Jezus, goede herder, uitgeput door de doodstrijd, op het kruishout uitgerekt op het kruishout vastgenageld aan Uw uitgestrekte heilige handen. 12b Sopraan 2 Manus sanctae, vos amplector, et gemendo condelector, grates ago plagis tantis, clavis duris, guttis sanctis dans lacrymas cum osculis. 12b Heilige handen, ik grijp jullie en al zuchtend verheug ik mij toch over jullie. Ik dank de vele slagen, de harde spijkers, de heilige bloeddruppels, in tranen kus ik ze. 12c Alt, tenor en bas In cruore tuo lotum me commendo tibi totum, tuae sanctae manus istae me defendant, Jesu Christe, extremis in periculis. 12c In Uw bloed gewassen, geef ik mij helemaal aan U over. Moge Uw heilige handen mij beschermen, Jezus Christus, in doodsnood. 13 Quid sont plagae (herhaling 11), koor B. Kinzler: Intermedium cantate III > cantate IV, theorbe IV Ad latus (Tot de zijde) 14 Sonata, strijkorkest 15 Surge amica mea, aanhef alt, koor In deze ‘schoonheidszang’ vertolkt God Zijn beleving van ‘mijn vriendin’. Die is gericht op het totaalbeeld van de geliefde: mooi, dynamisch en verrukkelijk. (Hooglied 2, 13 – 14) 2,13 De vijgeboom kruidt zijn vijgeknoppen en de wijnranken zijn een en al bloesem, zij geven geur; 2, 13-14 Sta op, jij, mijn vriendin, mijn mooie en ga er op uit. Mijn duif in de spelonken van de rots, in de schuilplaats van de bergflank; Surge, amica mea, speciosa mea, et veni, columba mea inforaminibus petrae, in caverna maceriae. Vervolg 2,4: laat mij je gestalte zien, laat mij je stem horen; want je stem is zoet en je gestalte bevallig 16 Aria’s 16a Sopraan 1 Salve latus salvatoris, in quo latet mel dulcoris, in quo patet vis amoris, ex quo scatet fons cruoris, qui corda lavat sordid. 16a Gegroet, zijde van de redder, waarin de zoete honing verborgen ligt, waarin de kracht van de liefde zich openbaart, waaruit de bron van bloed opwelt, die het bezoedelde hart zuivert van zonde. 16b Alt, tenor en bas Ecce tibi appropinquo, parce, Jesu, si delinquo, verecunda quidem fronte, ad te tamen veni sponte scrutari tua vulnera. 16b Kijk, ik kom naar U toe, ontzie me als ik tekort schiet. Met beschroomd gelaat ben ik toch naar U gekomen, uit vrije wil, om Uw wonden te onderzoeken. 16c sopraan 2 Hora mortis meus flatus intret, Jesu, tuum latus, hinc expirans in te vadat, ne hunc leo trux invadat, sed apud te permaneat. 16c Moge, in het uur van de dood, mijn laatste adem in Uw zijde binnendringen, o Jezus; van hier scheidend, moge ze bij U binnen gaan, opdat de woeste leeuw haar niet zal bespringen, maar mijn ziel voor altijd bij U geborgen is. 17 Surge amica mea (herhaling 15), aanhef alt, koor B. Kinzler: Intermedium cantate IV > cantate V, viool 1 en 2 V Ad pectus (Tot de borst) 18 Sonata, strijkorkest 19 Sicut modo geniti infantes, alt, tenor en bas. Thema van het tot je nemen van het evangelie over de opstanding van Jezus Christus, die ons herboren laat worden in de hemel (1 Petrus 2, 2- 3). 2.1 Weg dus met elke vorm van slechtheid en bedrog, huichelarij, afgunst en laster 2, 2-3 Verlang als pasgeboren zuigelingen naar de smetteloze melk van het evangelie, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt. U hebt toch ondervonden hoe goed de Heer is. Sicut modo geniti infantes rationabiles, et sine dolo concupiscite, ut in eo crescatis in salutem. Si tamen gustastis, quoniam dulcis est Dominus. Daarna schetst Petrus de wenselijk geestelijke ontwikkeling van de christenen. 20 Aria’s 20a Alt Salve, salus mea, deus, Jesu dulcis, amor meus, salve, pectus reverendum, cum tremore contingendum, amoris domicilium 20a Gegroet, mijn heil, God, zoete Jezus, mijn geliefde gegroet, eerwaardige borst die alleen met ontzag mag worden aangeraakt, de woonplaats van de liefde. 20b Tenor Pectus mihi confer mundum, ardens, pium, gemebundum , voluntatem abnegatam, tibi semper conformatam, juncta virtutum copia 20b Geef mij een zuivere inborst, vurig, vroom, en nederig. Maak dat ik mijn eigen wil negeer en mij altijd voeg naar Uw wil, met een overvloed aan deugden. 20c Bas Ave, verum templum dei, precor miserere mei, tu totius arca boni, fac electis me apponi, vas dives deus omnium. 20c Gegroet, ware tempel van God, ik smeek u, ontferm u over mij, Gij bewaarplaats van alle goeds, maak dat ik tot de uitverkorenen behoor, kostbaar vat, God van het universum. 21 Sicut modo geniti infantes (herhaling 19), alt, tenor en bas B. Kinzler: Intermedium cantate V > cantate VI, cello VI Ad Cor (Tot het hart) 22 Sonata, strijkorkest 23 Vulnerasti cor meum, Sopraan 1 en 2 en bas Deze passage, Hooglied 4.9 behoort tot de ‘Bruidszang’. Vers 4.8 schetst een nieuw landschap dat het vorige overtreft in hoogte en majesteit. In 4.8 nodigt God zijn bruid uit af te dalen naar hem, want zij heeft zijn hart gestolen. 4.8 Kom bij mij van de Libanon, bruid, Daal af van de top van de Amanah, van de top van de Senir, de Hermon … 4.9 Je hebt mijn hart verwond/geraakt/gestolen mijn zuster bruid Vulnerasti cor meum, soror mea, sponsa Vervolg 4.9 Met één blik van je ogen, met één hanger van één van je halssnoeren. In de versen 4.10 – 11 bezingt hij haar schoonheid, zachtheid en zoetheid. 24 Aria’s 24a Sopraan 1 Summi regis cor, aveto, te saluto corde laeto, te complecti me delectat et hoc meum cor affectat, ut ad te loquar, animes 24a Hart van de hoogste koning, gegroet, ik groet U, blij van hart, het verheugt me U te mogen omhelzen! Mijn hart verlangt ernaar dat U mij opwekt tot U te spreken. 24b Sopraan 2 Per medullam cordis mei, peccatoris atque rei, tuus amor transferatur, quo cor tuum rapiatur languens amoris vulnere 24b Laat tot in het diepste van mijn hart, het hart van een zondaar, Uw liefde binnendringen. Om mij wordt Uw hart verscheurd, kwijnend door de wonde van de liefde. 24c Bas Viva cordis voce clamo, dulce cor, te namque amo, ad cor meum inclinare, ut se possit applicare devoto tibi pectore 24c Met de levendige stem van mijn hart roep ik u, zoet hart, want ik bemin U. Buig U naar mijn hart toe opdat het kan leunen, vol toewijding, op dat van U. 25 Vulnerasti cor meum (herhaling 23), koor B. Kinzler: Intermedium cantate VI > cantate VII, orgel VII Ad faciem (Tot het gezicht) 26 Sonata, strijkorkest 27 Illustra faciem tuam, koor Psalm 31 van David is één groot loflied en smeekgebed over het vertrouwen in God. 31.16 Mijn lot blijft in uw handen liggen; verlos mij van mijn vijand en vervolgers Ps. 31.17 Laat uw gelaat/aanschijn stralen over mij, uw dienaar, red mij door uw genade. Illustra faciem tuam super servum tuum, salvum me fac in misericordia tua 31.18 Jahweh, laat mij toch niet beschaamd komen staan: want ik roep u aan. Neen, laat de bozen worden beschaamd 29 Amen, koor 28 Aria’s 28a koor Salve, caput cruentatum, totum spinis coronatum, conquassatum, vulneratum, arundine verberatum facie sputis illita 28a Gegroet hoofd vol bloed, rondom met doornen gekroond, gekneusd, gekwetst, geslagen met een rietstok, het gezicht besmeurd met speeksel. 28b alt Dum me mori est necesse, noli mihi tunc deesse, in tremenda mortis hora veni, Jesu, absque mora, tuere me et libera 28b Wanneer ik eenmaal sterven moet, wees dan niet ver van mij, in het huiveringwekkende uur van de dood. Kom Jezus, en wacht niet bescherm en bevrijd mij. 28c koor Cum me jubes emigrare, Jesu care, tunc appare, o amator amplectende, temet ipsum tunc ostende in cruce salutifera. 28c Als U me beveelt deze wereld te verlaten, lieve Jezus, verschijn dan aan me, o, Gij liefdevolle, die ik omarmen wil. Verschijn dan in eigen persoon, op het redding brengend kruis. Nadere toelichting duiding van de bijbelcitaten als ‘motto’ De bijbelcitaten hebben betrekking op een creatieve verbeelding van de relatie met de lijdende, gekruisigde Jezus. Om deze creatieve verbeelding te kunnen begrijpen, hanteren we een allegorische duiding van het citaat en context. Bij de allegorische uitleg interpreteert men de letterlijk tekst zo dat deze aanduiding voor ons, die niet met die beeldende taal vertrouwd zijn, toegankelijk wordt (Deckers-Dijs, 1989, p. 27). Bijvoorbeeld in een verhaal van Rabbijn Saunders vertelt deze het verhaal over een kapitein die een touw uitwerpt naar een drenkeling. De rabbijn duidt het verhaal allegorisch als volgt: de kapitein, dat is God; het touw is de Tora en de drenkeling is de mensheid. Deze allegorische methode van uitleggen is voor onze jaartelling al eeuwen lang door de Grieken beoefend en door Philo van Alexandrië (20 v. Chr.-40 na Chr.) in de Joodse exegese ingevoerd. Kenmerkend voor de gebruikte bijbelcitaten is dat deze betrekking hebben op een relatie tussen een Hij en een Zij. Afhankelijk van het type allegorie zijn deze Hij en Zij anders ingevuld. Zie onderstaand box. Typen allegorie Joods historisch: liefde tussen ziel van volk Israël en God Cantate 1,2,3* en 7 Bruidsmystiek in Hooglied: Cantate 4 en 6 Christelijke liefde Cantate 5 Aanduidingen in citaat van ‘Zij’ De vrouw als beeld van de ziel van het volk/dochters/vergadering van Israël, mijn geliefde, Jeruzalem, Sion Mijn vriendin, mijn mooi meisje, duifje van me, mijn vergrendelde tuin, bron De christenen Aanduidingen in citaat van ‘Hij’ De man als beeld van God: God als geliefde, minnaar van de vergadering, de Heer, redder/verlosser van Israël, Hij, jij, koning en herder, mijn liefste, lijkt op een gazel/hertenjong, De Heer, Jezus Christus Het citaat 11, Zacharias 13 : 4- 6 * in cantate 3, verwijst naar Jezus die door zijn eigen volk en opperpriesters als valse profeet en godslasteraar werd aangemerkt en overgedragen aan Pilatus voor verdere berechtiging. Deze laat vervolgens het volk kiezen wie hij moet laten kruisigen: Jezus of Barabas. Duiding van de meditaties in aria’s In het middeleeuwse gedicht van Arnold van Löwen staat de relatie en interactie tussen een ik-figuur en de gekruisigde Jezus, redder van de wereld, centraal. Type beeldspraak Innerlijk mystiek en individuele vroomheid in het gedicht ‘Gegroet, Heil van de wereld’ van Arnold von Löwen Ik-figuur Ik ben schuldig, onwaardig, laaghartig en hardvochtig, ik zoek U met reine geest, ik bemin U, vol toewijding U, Redder van de wereld U, redder, mijn heil, lieve/zoete Jezus, genadige God, tegelijk mens en God, koning van de heiligen, goede herder, mijn geliefde, In de eerste cantate positioneert de ik-figuur zich bij de voeten van de gekruisigde. In de volgende cantates richt hij zich telkens op andere ledematen. Je zou dit focussen op steeds een ander lichaamsdeel kunnen vergelijken met het bekijken van kruiswegstaties. Die staties, bij Buxtehude lichaamsdelen, vormen dan een middel/vehikel voor een meditatie, gebed of overweging. Bij de eerste drie cantates wil de gelovige bij zijn redder zijn en diens leven en lijden delen. De aria 8b in cantate 2 verwoordt een bijzondere devotie in de zin: ’Hoe zou ik degene die mij liefheeft vergoeden, die verkozen heeft voor mij te sterven, opdat ik geen dubbele dood zou sterven’. De geloofstraditie waartoe deze zin behoort gaat er van uit dat de mens een dubbele dood zou sterven, wanneer de lichamelijke dood werkelijk het einde zou betekenen en de gekruisigde verlosser niet de voorbode zou zijn van het eeuwige leven. In de cantates 4 – 6 (tot de zijde, de borst en het hart) is de focus meer op de Redder. Het lijkt alsof in deze drie cantates de ik-figuur zich minder onwaardig voelt en de relatie met de redder/God/mijn heil vreugdemomenten kent (inspiratie door het Hooglied?). In de aria’s van cantate 7 is er weer de betrokken houding van het door de gemeente te zingen koraal ‘O Haupt voll Blut und Wunden’ te herkennen. Bronnen: www.biblyja.com ; Deckers-Dijs, M., Belichting van het bijbelboek Hooglied, Brugge: Tabor, 1989, p. 27.
© Copyright 2024 ExpyDoc