Meten en uitzetten IPC Groene Ruimte, Arnhem 2013 Meten en uitzetten IPC Groene Ruimte Voorwoord Bij veel werkzaamheden in de grond-, weg- en waterbouw is meten en uitzetten een onderdeel van die werkzaamheden, dus het bepalen van afstanden en hoogten. Voor kleine, eenvoudige werken kun je dat zelf doen. Voor grote, complexe projecten worden vaak speciale bureaus ingehuurd, die moderne technieken toepassen. Het boek ‘Meten en uitzetten’ is bedoeld als ondersteuning bij kleine, eenvoudige werken. Daarnaast dient het als naslagwerk voor diegenen die de trainingen al achter de rug hebben en de kennis willen opfrissen. De uitgave begint met een hoofdstuk over landmeten. De hulpmiddelen en werkmethoden die je nodig hebt om objecten op te meten en uit te zetten komen hierin aan de orde. Een veel gebruikt instrument bij landmeten is een laser. Hoofdstuk 2 beschrijft de werking en toepassing van verschillende lasers om hoogten op te meten en uit te zetten. Het doel van waterpassen is het overbrengen van een bepaalde hoogte van een bekend punt naar een ander punt. Een waterpastoestel is het meest voorkomende toestel om dit te doen. In hoofdstuk 3 komt het waterpastoestel aan bod. Je leest over de bouw van het toestel, en over hoe je ermee werkt. Bij grote, complexe projecten worden ook andere technieken gebruikt. Hoofdstuk 4 geeft een korte toelichting op moderne technieken als total station en gnss. IPC Groene Ruimte Inhoud 1Landmeten 1.1 Hulpmiddelen bij meten en uitzetten 1.2 Uitzetten van lijnen 1.3 Seinen bij het uitzetten 1.4 Uitzetten van haakse lijnen 1.5Opmeten 1.6Veldwerk 1.7 Uitzetten van een object 7 7 12 16 17 20 22 23 2 27 27 28 30 33 36 40 42 Lasers 2.1 Werking van een laser 2.2 Soorten lasers 2.3 Werken met een lijnlaser 2.4 Opstellen en afstellen van een roterende laser 2.5 Metingen doen met een roterende laser 2.6 Gevarenklassen 2.7 Controleren van een roterende laser 3Waterpassen 3.1 De bouw van een waterpastoestel 3.2 Opstellen en afstellen 3.3 Aflezen, controleren en afstand bepalen 3.4 Waterpasstaat 3.5 Controleren van een waterpassing 3.6 Controleren van het toestel 43 43 44 46 51 51 53 4 Moderne technieken 4.1 Total station 4.2 Gnss 55 55 58 Bijlagen 61 Bronnen 69 Afkortingen70 Register IPC Groene Ruimte 71 Meten en uitzetten Jalon Een jalon is een rechte stok van ± 2 meter lang met aan de onderkant een metalen punt. Een jalon heeft rood en wit geverfde stukken van 50 centimeter. Jalons. Jalonrichter of jalonniveau Om een jalon verticaal te kunnen houden, gebruikt de meethulp een jalonniveau of jalonrichter. Dit is een metalen hoekstuk met een rond waterpasje erop. Dat waterpasje noem je een doosniveau. Met een jalonrichter kun je een jalon verticaal houden. 8 IPC Groene Ruimte Landmeten Jalonstatief Als je een jalon op een harde ondergrond moet plaatsen, gebruik je een jalonstatief. Dit statief bestaat uit drie metalen staven met bovenin een klem, waarin je een jalon kunt vastklemmen. Een jalonstatief. Meetband Om een afstand op te meten, kun je gebruikmaken van een meetband. Dit is een haspel waarin een band met een centimeterverdeling zit. De band is gemaakt van linnen, kunststof of geplastificeerd metaal. De meest voorkomende lengten van de band zijn 20, 30 en 50 meter. Een meetband en meetpennen. IPC Groene Ruimte 9 Meten en uitzetten A B C bestaande put Het uitlijnen van een lijnlaser in de richting van de volgende put. volgende put riool met laser De laserstraal kun je gebruiken om de sleuf voor de eerste rioolbuis op diepte te maken. Dit kan door bijvoorbeeld een merkteken op de steel van de spade te zetten. Met dit merkteken kun je snel zien of de sleuf diep genoeg is. Zodra de eerste buis gelegd is, plaats je een richtschildje aan het eind van de buis. Als de buis op de juiste plek ligt, zal de laserstraal midden op het richtschildje schijnen. De lijnlaser is gericht op het richtschildje in de volgende buis. 32 IPC Groene Ruimte Lasers Soms plaats je de laser wél boven op de eerste put, ook al kun je de laser daar omstoten. Je kiest hiervoor als je ‘vuil’ werk moet verrichten. Een lijnlaser in een bestaand riool plaatsen is niet altijd handig. Als je de lijnlaser boven op de put zet, kun je het richtschildje niet gebruiken. Dan gebruik je een baak of jalon om de juiste diepte op te meten. Voor de juiste richting houd je de baak of jalon kaarsrecht. Daarvoor gebruik je een jalonrichter. Een lijnlaser boven op een put, gericht op een jalon. 2.4 Opstellen en afstellen van een roterende laser Een roterende laser wordt veel gebruikt om hoogten over te brengen of om machines aan te sturen. Eenvoudige roterende lasers kun je zelf met drie stelschroeven waterpas stellen. Dit is vergelijkbaar met het afstellen van een waterpasinstrument. Bij iets duurdere toestellen zet je het statief op het oog waterpas; de fijnafstelling doet de roterende laser zelf. De laser geeft soms, door een waarschuwingslampje, een signaal wanneer de laser op het oog niet goed is afgesteld. Bij afschotlasers zet je het statief met laser op het oog waterpas. Daarna stel je het juiste percentage van de X- en Y-as in. Het instellen van het afschot is per laser verschillend. Meestal kies je eerst de X- of Y-as om in te stellen. Daarna kun je met toetsen kiezen welk getal, voor of na de komma, je in wilt stellen. Tot slot kun je met pijltjestoetsen de hoogte van dat getal instellen. IPC Groene Ruimte 33 Waterpassen 3.4 Waterpasstaat De gegevens van een waterpassing noteer je op een waterpasstaat. Er zijn verschillende soorten formulieren, maar de manier van noteren is voor alle formulieren ongeveer gelijk. In een waterpasstaat vul je in ieder geval de volgende gegevens in: de hoogte van het beginpunt (VP); de aflezing van de achterbaak (AB): middendraad, bovendraad en onderdraad; de vizierlijn (VzL): VP + AB = VzL; eventueel de afstand van de slag; de aflezing van de voorbaak: middendraad, bovendraad en onderdraad; de hoogte van het meetpunt bij de voorbaak: VzL – VB; eventueel de zijslagen; eventueel klimming en daling. Voorbeeld van een waterpasstaat. Bij elke AB hoort een nieuwe VzL. Bij elke VB hoort een nieuwe hoogte. Aan het eind van de waterpasstaat vul je de laatste hoogte in van het VP waarmee je bent geëindigd. 3.5 Controleren van een waterpassing Een waterpassing moet gecontroleerd kunnen worden. Daarom moet een waterpassing altijd afgesloten worden. Dit betekent dat je begint op een VP en afsluit op een VP. Als je begint en eindigt op hetzelfde VP, noem je dat een rondgaande waterpassing. Als je begint op een VP en je eindigt op een ander VP, dan noem je dat een doorgaande waterpassing. IPC Groene Ruimte 51 Meten en uitzetten Controleren van een rondgaande waterpassing De som van alle AB en de som van alle VB moet gelijk zijn. De som van de klimming en de som van de daling moet gelijk zijn. Controleren van een doorgaande waterpassing Het verschil tussen de som van AB en de som van VB moet gelijk zijn aan het verschil tussen de hoogte van het VP waarmee je begint en het VP waarmee je eindigt. Het verschil tussen de som van de klimming en de som van de daling, moet hetzelfde zijn als het verschil tussen het VP waar je mee begint en het VP waarmee je eindigt. VzL 52.500 VzL 52.000 1.500 2.500 VP Een doorgaande waterpassing van twee slagen. straatpot 1.000 2.000 put 51.000 50.000 + NAP 50.000 + NAP Maximale fout De maximale fout die in de praktijk toegestaan is, is afhankelijk van de situatie. Deze is doorgaans 6√L, waarin L de totale afstand van de waterpassing is in kilometers. De uitkomst van de fout wordt uitgedrukt in millimeters. Voorbeeld De totale afstand van de waterpassing is 4 kilometer. De maximale fout die dan toegestaan is, is 10√4 = 20 millimeter. 52 IPC Groene Ruimte
© Copyright 2024 ExpyDoc