BIRL.1<3? ti5EIli RIJKYU!ciuST V O O R Of IJISELMEERPOLDiZRS W E R K D O C U M E N T CONSERVERINGSONDERZOEK ARCHEOLOGISCH NATHOUT door W. Eenkhoorn Dr. J. de Jong A.J.M. Wevers 1979-163 Abw R I J K S D I E N S T juni V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S S M E D I N G H U I S L E L Y S T A D Inhoudsopgave I. Inleiding 2. Relatie vocht-houtkwaliteit 3. Bescheming van de wrakken in het veld 4. Drogen 5. TBA-PEG-meihode Literatuur 1. Inleiding a In de IJsselmeerpolders zijn na het droogleggen een groat aantal houten scheepswrakken gevonden. Tot nu toe zijn er in de Noordoostpolder,, Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland ruim 350 ontdekt (zie figuur I). Nog maar een deel daarvan is inmiddels opgegraven. Een deel van de opgegraven schepen is constructief gezien dermate belangrijk dat besloten is ze geheel of gedeeltelijk tebewaren. Deze schepen of scheepswrakken zijn overgebracht naar het Scheepsarcheologisch Museum te Ketelhaven. Daar liggen ook de Romeinse schepen, die in Zwammerdam zijn gevonden, en de laat Middeleeuwse schepen uit Utrecht opgeslagen. A1 deze vondsten bestaan voor het grootste deel uit (Europese) eikehout. In de lange periode dat dit onder (grond-) water heeft gelegen is het geheel met water verzadigd en in meer of mindere mate aangetast door chemische omzettingen maar vooral door microbigle activiteit. Het hout heeft dan ook vaak veel van zijn oorspronkelijke sterkte verloren. Drogen veroorzaakt krimp en scheurvorming. Daarom wordt het hout in een natte omgeving bewaard: in bakken onder water of onder een periodiek werkende sproei-installatie. Dit heeft echter het nadeel dat het verval doorzet, zelfs in versnelde mate. Dat maakt het nodig het hout te conserveren, d.w.2. zo te behandelen dat het verval stopt en het hout zijn oorspronkelijke sterkte zoveel mogelijk terugkrijgt. Onderzoek heeft uitgewezen dat de houtkwaliteit een zeer belangrijke factor is bij de keuze welke conserveringsmethode moet worden toegepast. A1 in eerdere bijdragen aan dit blad is omschreven dat het hout in drie kwaliteitsklassen kan worden verdeeld. In klasse I is heteikehout deeld van slechte kwaliteit, zacht met nauwelijks een harde kern. Dit hout heeft een vochtpercentage 400% (betrokken op de droge stof). Het wordt behandeld in baden met PEG-water bij 60°C. Ander hout dan eiken (vure-, essehout enz.) kan ook op deze manier worden behandeld. Matig aangetast eikehout wordt ingedeeld in klasse 11. Dit hout heeft een nog harde kern met daaromheen zacht hout. Het vochtpercentage ligt tussen 185 en 400%. Dit hout wordt behandeld met PEG-water bij kamertemperatuur. Hout van klasse 111 is het minst aangetast. Het is nog helemaal hard met hoogstens wat zachte plekken aan het oppervlak. Het vochtpercentage ligt -= 185%. Voor grote stukken hout van.deze kwaliteit is nog geen conserveringsmethode beschikbaar. Behandeling met PEG in een bad met tertiair butylalcohol geeft goede resultaten bij relatief kleine stukken (lengte tot 1 m). Deze methode wordt nu getest op "semi-technische" schaal, met hout tot 3 meter lengte. Daarnaast lijkt drogen onder geconditioneerde omstandigheden voor hout van de allerbeste kwaliteit een goede oplossing. Bij proefstukken bleef de krimpschade beperkt tot haarscheurtjes aan het oppervlak. In dit artikel worden de voornaamste onderzoeksonderwerpen van de laatste anderhalf jaar besproken. 2. Relatie vocht-houtkwaliteit De aantasting van nathout is in de literatuur beschreven. Het proces treedt op in anaeroob en aeroob milieu, maar de aerobe afbraak is in het algemeen verreweg het snelst. De scheepswrakken worden gevonden in met water verzadigde grond, waarin weinig zuurstof voorkomt. Dus de afbraak is voornamelijk anaeroob. Het'proces verloopt als volgt: eerst diffunderen de in water oplosbare verbindingen, daarna de gemakkelijk hydrolyserende verbindingen zoals pectine en pentosanen. Daarna tasten microben de hemicellulose en cel-. lulose aan. Uiteindelijk blijft voornamelijk het lignine over. Deze stof wordt zeer langzaam afgebroken. Elke stap in het proces veroorzaakt verlies aan mechanische sterkte. De afgebroken componenten worden vervangen door water. Het ligt dus voor de hand aan te nemen dat er verband bestaat tussen het watergehalte enerzijds en de gehaltes aan lignine, cellulose en het krimpgedrag als geen conservering wordt toegepast anderzijds. Daarom werd van een aantal monsters de lineaire regressie bepaald van deze grootheden. Deze monsters waren genomen uit scheepswrakken van verschillende ouderdom, van ca. 100 - ca. 1800 na Chr. De lignine en cellulose bepalingen zijn uitgevoerd door het houtinstituut T.N.O. De resultaten zijn weergegeven in de figuren 2, 3 en 4 en samengevat in tabel 1 . Tabel 1. ~orrelatiecozfficientenbij lineaire regressieberekeningen tussen het watergehalte van archeologisch nathout (Europees eikehout) enerzijds &I het lignine- en cellulosegehalte en de krimp anderzijds. Correlatie van het watergehalte met: lignine gehal te cellulose gehalte longitudinale krimp tangintiale krimp radiale krimp correlatiecozfficient aantal monsters - 0.91 0.84 0.94 0.95 0.53 24 24 23 41 34 Alle corellatieco~fficientenzijn significant, met uitzondering van die met de radiale krimp. Daarbij moet echter bedacht worden dat de radiale krimp vaak moeilijk te meten is. De radiale zijde is nl. meestal klein en juist daar treden vaak scheuren of scheurtjes op. Uit deze resultaten volgt dat het watergehalte een goede maat is voor de mate van verval van het hout, ongeacht de ouderdom hiervan. De relatief gemakkelijke vochtbepaling geeft dus een goed beeld welk gedrag van het hout kan worden verwacht. 3 . Bescheming van de wrakken in het veld Voor de drooglegging van de polders lagen de scheepswrakken in een anaeroob milieu. Ze drongen door hun gewicht een stuk in de slappe zeebodem en werden daarna bedekt door een laag slib. Na de drooglegging kan de situatie geheel anders worden. De grond klinkt in en door uitdroging en door cultuurtechnische maatregelen (begreppelen, drainage) gaat de grondwaterspiegel naar beneden. De toplaag wordt daardoor droog en aeroob. Een deel van het wrak kan hierdoor in een zuurstofrijke omgeving komen waardoor de afbraak van het hout aanzienlijk sneller verloopt. Hoe snel blijkt we1 uit de classificatie van houtsoorten, waarbij (Europees) eikehout in contact met zuurstofrijke grond een levensduur van ca. 15 jaar wordt toegerekend. Van die snelle afbraak is een goed voorbeeld. In mei 1948 werd in de Noordoostpolder op kavel C 4 8 een wrak ontdekt. Een eerste verkenning liet zien dat het hout hard en van zeer goede kwaliteit was. Door omstandigheden werd het schip pas opgegraven in 1976. Toen bleek dat dat deel van het schip dat onder de grondwaterspiegel had gelegen nog steeds in een zeer goede conditie verkeerde. Het deel daarboven was van slechte kwaliteit en kon niet zonder beschadigingen worden geborgen. De vochtgehaltes in het hout varieerden van 118-137% in monsters genomen onder de grondwaterspiegel en van 388-435% erboven. Hieruit blijkt duidelijk dat waardevolle objecten in het veld moeten worden beschermd als opgraven kort na de ontdekking niet mogelijk is. Dit moet gebeuren door plaatselijk een hoge grondwaterstand te handhaven en het toetreden van zuurstof zoveel mogelijk te'voorkomen. In polderklei kan dit door bij het wrak de drainage te vewijderen en rond en boven het object een plastic scherm aan te brengen. Het plastic boven het wrak wordt dan weer afgedekt-met een laag klei. Door enkele gaten in de plastic boven het wrak kan regenwater binnendringen om de grondwaterstand op peil te houden. Desnoods kan extra water worden toegevoegd. 4. Drogen A1 in de inleiding werd opgemerkt dat voor hout van zeer goede kwaliteit drogen mogelijk is. Enkele praktijkgevallen gaven namelijk goede resultaten. Zo is bij Lelystad een 19e eeuws wrak opgegraven. Na het bergen van de inventaris werd het ter plaatse opengesteld voor het publiek. Na ca. een jaar verkeerde het wrak nog in zeer goede staat, afgezien van wat kleine scheurtjes. Ook werden in een oud depot wat roeren gevonden van wrakken van nog oudere datum, die indertijd waren opgeslagen zonder enige voorzorgen. Ook deze zagen er nog goed uit. In a1 deze gevallen ging het om hout dat nog helemaal hard was. Het effect van drogen op dergelijk hout werd verder onderzocht aan enkele proefstukken hout van het 17e eeuwse schip dat in het Scheepsarcheologisch Museum te Ketelhaven staat opgesteld onder een sproei-installatie. Deze monsters maten maximaal 200 x 10 x 25 cm: Een deel werd gedroogd onder laboratoriumcondities (ca. 20°C, 40-60% relatieve luchtvochtigheid) en een deel in de droogstoof (105~~).De krimp in deze stukken was vergelijkbaar met die van nieuw hout. Tabel 2 bevat de resultaten van drogen in een stoof. Andere proefstukken gaven overeenkomstige resultaten. Tabel 2. De gemiddelde krimp voor nieuw hout en nat hout in % van de oorspronkelijke afmetingen. Het hout is gedroogd bij 105OC. % krimp tangentiaal radiaal longitudinaal Nieuw Europees eikekernhout Proefstukken nat (eike)hout, , goede kwaliteit Nieuw grenehout Proefstukken nat (grene) hout , goede kwaliteit 10.6 4.8 0.4 12.1 7.7 3.9 0.4 0.4 6.3 - 0.4 Tijdens het droogproces ontstaan in het nathout scheurtjes in het oppervlak en (soms) krakelg-vorming (een netwerk van scheurtjes in long%tudinale richting en loodrecht erop). De krakelc-vorming kan worden tegengegaan door het hout van tevoren een korte tijd te sproeien met PEG-oplossing. Er treden danalleenscheurtjes op in longitudinale richting. Deze resultaten leiden tot het besluit de twee wrakken die in het Museum te Ketelhaven staan en gesproeid worden droog te zetten. Het kleinste schip (G 116, ca. 12 m land is inmiddels drooggezet. Er is een plastic "tent" om heen gebouwd om beinvloeding van de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. De relatieve luchtvochtigheid rond het schip werd dus in de beginperiode voornamelijk bepaald door het vocht dat uit het hout verdampte. Op een aantal punten werd de tangentiale krimp gemeten. In deze richting treedt nl. de maximale krimp op. Na 7-12 maanden (afhankelijk van de afmetingen en de plaats in het schip) leek het hout gestabiliseerd en in evenwicht met de omringende lucht. Zie de figuren 5, 6, 7 en 8. De krimppercentages varieerden toen van ca. 5 tot 10% en zijn dus vergelijkbaar met nieuw hout. Tijdens de winter werden in het museum echter extreem lage RV's gemeten. Het hout reageerde daar snel op en de krimp nam vrij snel toe. Afgewacht moet worden op welk niveau ze komt te liggen en of het eerder bereikte evenwicht mogelijk toch weer wordt*bereikt. Aanhetoppervlak treden zoals verwacht, wat haarscheurtjes op. Op een enkele plaats schilferen schubvormige stukjes hout van het oppervlak. Mogelijk is dit een gevolg van het optreden van soft rot in de periode dat het wrak is gesproeid met (zuurstofrijk) water. Het andere wrak (26 m) wordt binnenkort drooggezet. De methode die wordt gevolgd is vrijwel gelijk aan die welke werd toegepast bij de G 116. Alleen worden nu waterverdampers geinstalleerd om de relatieve luchtvochtigheid beter te kunnen regelen. Daarmee kan 0.m. worden voorkomen dat her hout te snel droogt. 5. TBA-PEG-methode Voor het andere hout uit klasse I11 lijkt impregnatie met PEG in een bad met ter'ciair butylalcohol een veelbelovende conserveringsmethode. Deze methode is met succes toegepast op kleine stukken hout (maximale afmetingen 95 x 30 x 20 cm). Deze methode valt in feite uiteen in drie stappen. Eerst wordt het hout ontwaterd met de alcohol totdat het bad de azeotropische samenstelling (88% alcohol en 12% water) heeft bereikt. Water en inhoudsstoffen uit het hout worden uit de alcohol vewijderd door destillatie. De ontwatering wordt uitgevoerd bij kamertemperatuur. Daarna wordt het bad op 50°C gebracht en de concentratie aan PEG langzaam opgevoerd van 0 tot 50%. Is die concentratie bereikt, dan blijft bet bad nog ca. 2 maand staan. Het hout wordt daarna uit het bad gehaald en bij laboratoriumcondities bewaard om de alcohol te laten verdampen. Ten slotte krijgt het hout een warmtebehandeling bij 60-80°C gedurende enkele dagen tot enkele weken, afhankelijk van de afmetingen. Zowel eikehout als esseen iepehout zijn op deze manier behandeld. De gemiddelde krimppercentages na elke stap van het proces staan vermeld in tabel 3. Tabel 3. Gemiddelde krimppercentages in nat hout, behandeld met TBA-PEG in % van de oorspronkelijke afmetingen. Proces stap na na na na , ontwateren impregnatie afdampen alcohol warmtebehandeling krimppercentage Europees eikehout esse- en iepehout tangentiaal radiaal longitudiaal tang. rad. long. 3.1 3.8 4.2 4.5 1.9 2.9 3.3 3.2 0.4 0.7 0.8 0.8 0.2 1.5 1.7 1.9 1.3 1.2 2.4 3.2 0.1 0.1 0.5 0.6 Deze krimpen. zijn vrij laag. ~ovendienkrijgt het hout zijn oorspronkelijke kleur weer terug, in tegenstelling tot het water/PEG proces dat hout van een zeer donkere kleur oplevert. Bij hout van klasse I11 is de PEG-concentratie in de kern slechts 12%, dat is lager dan de waarden die in de literatuur worden genoemd voor een goede stabilisering (20-30%). Niettemin zijn er geen problemen opgetreden, zelfs niet met de objecten die het eerst zijn behandeld. Deze liggen a1 bijna vijf jaar opgeslagen in de (vrij vochtige) ruimtes te Ketelhaven. Er is een proef aangezet met stukken hout tot 3 meter lengte. De resultaten daarvan worden eind dit jaar verwacht. Literatuur Kollman, F.E.P. and CStG, W.A.Jr. Principles of wood science and technology I Solid Wood Springer-Verslag Berlin, Heidelberg, New York, 1968 Eenkhoorn, W.; Jong, J. de; Wevers, A. Conservering van nathout met polyethyleenglycol "De Houtwereld" 1976 (29) Eenkhoorn, W.; Jong, J. de; Wevers,A. Nieuwe behandelingsmethoden voor oud nathbut "De Houtwereld" 1977 (30) Jong, J. de De conservering van oud nathout "De Houtwereld" 1975 (28) Elburg, J. v.d.; Rijsdijk J.F. Analyse van 1 1 monsters oud hout Houtinstituut T.N.O. Rapport no. H-77-221 (1977) Reinders, R. e.a. Bescherming van scheepswrakken in de grond Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Lelystad ~erkdocbment1978-285 Abw Ambrose, W.R. The treatment of swanp degraded wood by freeze-drying Report to the I.C.O.M., Committee for conservation, Madrid 1972 Figuur I Vindplaatsen van scheepswrakken in de IJsselmeerpolders Figuur 2, 3 en 4 Verband tussen het watergehalte (in % van de droge stof) van archeologisch nathout (Europees eiken) enerzijds en de krimp in longitudinale en tangentiale richting en het lignine en cellulose gehalte anderzijds. , 0 , , , , 500 , , , . , 1000 % wafer gshalte Figuur 5 T a n g e n t i a l e krimp opgetreden i n h o u t van h e t s c h i p G 116. D i t s c h i p van ca. 12 m i s i n h e t museum t e Ketelhaven aan de l u c h t gedroogd. Het b e s t a a t geheel u i t eikehout. S e k t i e 1 : ca. 3 meter van de voorsteven. Figuur 6 Tangentiale krimp opgetreden i n hout van het schip G 116. D i t schip van ca. 1 2 m is i n het muse& t e Ketelhaven aan de lucht gedroogd. Het bestaat geheel u i t eikehout. Sektie 2: ca. 5 meter van de voorsteven. Figuur 7 T a n g e n t i a l e krimp opgetreden i n h o u t van h e t s c h i p G 116. D i t s c h i p van ca. 12 m i s i n h e t museum t e Ketelhaven aan de l u c h t gedroogd. Het b e s t a a t g e h e e l u i t eikehout. S e k t i e 3: ca. 6 meter van de voorsteven. maanden drogen Figuur 8 Tangentiale krimp opgetreden in hout van het schip G 116. Dit schip van ca. 12 m is in het museum te Ketelhaven aan de lucht gedroogd. Het bestaat geheel uit eikehout. Sektie 3: ca. 10 meter van de voorsteven. 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 maanden drogen
© Copyright 2024 ExpyDoc