1 Tekst uitgesproken tijdens het seminar ‘Aan de goede kant’ Afrika Studie Centrum, Leiden - 1 mei 2014 Twintigduizend mensen stonden samengedrukt op het Amsterdamse Leidseplein, op 16 juni 1990. Kinderen werden in de lucht gehesen, meisjes zaten op de schouders van hun vriend om maar niks te missen. Sommige mensen waren in lantaarnpalen of bomen geklommen, anderen zaten op de wachthokjes van de tram. Ikzelf stond recht tegenover de Stadsschouwburg, zij het op grote afstand, maar met zicht op het balkon. Het plein was te klein voor de hoeveelheid mensen, de massa stulpte uit richting de Leidsestraat en het Kleine Gartmanplantsoen. Er heerste een vrolijke, uitgelaten sfeer. Nelson Mandela was in Nederland. Toen hij met veel vertraging het balkon van de Stadsschouwburg betrad, ging er een oorverdovend gejuich op. En toen Mandela begon te spreken werd het muisstil. Hij sprak bijna tergend traag. Na ieder met nadruk uitgesproken woord volgde een pauze. Het leek of het de oude man moeite kostte om de woorden te uiten. “Geen goeie spreker”, zei een jongen naast mij. “Nee, inderdaad”, antwoordde ik. Maar het kippenvel stond op m’n armen. Het was zo’n moment waarbij je moet lachen, omdat je anders gaat huilen. De ontroering bij de mensen op het plein was voelbaar. Dames en heren, vrienden, kennissen! Ik weet zeker dat een aantal van u op dat moment op het Leidseplein stond. Dertig jaar had Nederland actie gevoerd tegen Apartheid in Zuid-Afrika. Van de protesten in Amsterdam in 1960, na het Sharpeville bloedbad, tot de campagne in 1994 om de overgang naar democratie te ondersteunen; dertig jaar heeft de Nederlandse anti-apartheidsbeweging het Nederlandse publiek betrokken bij de situatie in Zuid-Afrika. We hebben nette brieven geschreven, we hebben in picketlines gelopen, en spandoeken opgehangen, affiches geplakt en folders verspreid. We hebben blanke Zuid-Afrikaanse sporters en artiesten geweigerd, we hebben politici terechtgewezen, we hebben fruit en wijn geboycot. We hebben W.F. Hermans onze hoofdstad uitgejaagd. We hebben Nederlandse bedrijven in de ban gedaan. We hebben Shell-pompen gemeden, gesaboteerd en uiteindelijk in de fik gestoken. We hebben aanslagen gepleegd op warenhuizen. En we zijn solidair geweest met het ANC, met de Mandela’s. Miljoenen guldens opgehaald, projecten gesteund. We hebben progressieve Zuid-Afrikaanse predikanten, politici, schrijvers, vakbondsleiders en artiesten een podium gegeven in Nederland. De capitulatie van het apartheidsregime, begin 1990, gaf het gevoel dat al deze acties effect hadden gehad, dat het mogelijk was om een verwerpelijk politiek systeem van onderaf, door middel van burgeractie omver te werpen. Het was een collectief gevoel van hoop daar op het Leidseplein: yes we can. De anti-apartheidsbeweging is waarschijnlijk de meest succesvolle sociale beweging in de naoorlogse Nederlandse geschiedenis. Opmerkelijke overwinningen: Outspanfruit was uit de supermarkten geweerd; Krugerrands werden niet meer verkocht; tientallen bedrijven hebben hun banden met ZuidAfrika verbroken. In korte tijd zijn de sentimenten in Nederland verschoven van verbintenis met de blanke boeren naar solidariteit met de onderdrukte zwarten. 2 Wie tijdens een verjaardag – pakweg in 1986 – vergoelijkend sprak over ZuidAfrika of wie een vakantiereis naar het Krugerpark zei te overwegen kreeg de wind van voren. De kwestie van de apartheid – en de sterke gevoelens in Nederland daarover – zorgde ervoor dat drie kabinetten op een haar na vielen (Kabinet Cals over de kwestie van de leverantie van duikboten aan Zuid-Afrika in de jaren zestig, Kabinet Den Uyl over de leverantie van reactorvaten in de jaren zeventig, en Van Agt I over de mogelijke olieboycot, begin jaren tachtig). De kwestie van de apartheid en de druk vanuit de beweging veranderde de manier van zakendoen van tientallen bedrijven, het veranderde de consumptiepatronen van het Nederlandse publiek, het schaarde de Nederlandse bevolking achter een Afrikaanse vrijheidsstrijder. Het activisme veranderde het politieke discours van een hele generatie. De beweging omvatte honderden organisaties waarin vele duizenden mensen actief deelnamen, en die honderdduizenden burgers mobiliseerde, en miljoenen verenigde. Een van mijn promotoren omschreef mijn proefschrift als een actiekroniek (letterlijk schreef hij: ‘een actiekroniek van formaat’). En dat is het ook. Aan de hand van uitgebreid archiefonderzoek en een heleboel interviews met betrokkenen heb ik bekeken hoe Nederland actie voerde tegen apartheid en vooral vóór een ander Nederlands beleid jegens Zuid-Afrika. Ik portretteer de beweging aan de hand van zeven nationale organisaties: Het Comite Zuid-Afrika (CZA ), de Boycot Outspan Actie (BOA ), de AntiApartheidsbeweging Nederland (AABN ), de christelijk geïnspireerde werkgroep Kairos, de coalitie voor een olieboycot en tegen Shell, Het Komitee Zuidelijk Afrika (KZA) en de radicale 'autonome' beweging tegen apartheid. Ik heb geprobeerd om zoveel mogelijk anekdotisch te zijn. Ik vertel de verhalen van de beweging. Ik heb materiaal bekeken over vele honderden acties en campagnes. Ik heb daaruit een ruime keuze gemaakt. Een veelvoud aan andere acties heeft geen plek gevonden. Politicoloog Hans Daalder stelde ooit dat nergens meer solidariteitsorganisaties zijn opgericht dan in Nederland. De Anti-apartheidsbeweging is daar tekenend voor. In totaal turf ik 351 Nederlandse anti-apartheidsorganisaties. En die lijst is ongetwijfeld niet uitputtend. Het is één van mijn conclusies dat juist de brede vertakking van de beweging het succes ervan heeft bepaald: anti-apartheid zat tot in de haarvaten van de Nederlandse samenleving. Ook beschrijf ik hoe Nederland veranderde gedurende in deze periode. Hoe de beweging meeveranderde. En ik beschrijf hoe de verschillende organisaties tegenover elkaar stonden. Hoe ze op elkaar reageerden. Hoe ze de taken verdeelden en elkaar niet zelden te vuur en te zwaard bestreden. Ik noemde net het woord succesvol. Of sociale bewegingen succesvol zijn in het bewerkstelligen van maatschappelijke verandering is echter niet eenvoudig vast te stellen. Succes is de mate waarin gestelde doelen worden bereikt. Maar hoe eenduidig zijn de doelen? En hoe weet je vervolgens dat de voortgang in het bereiken ervan te danken is aan de beweging? Uiteraard ging het over het afschaffen van de apartheid. Maar de mogelijkheid om daarop als Nederlandse maatschappelijke organisaties invloed uit te oefenen was beperkt. Daarom hebben de organisaties zich gericht op dichterbij liggende 3 doelen: het beïnvloeden van het Nederlandse beleid met betrekking tot ZuidAfrika, en het betrekken van het publiek bij de strijd om de bevrijding. Deze twee doelen: publieksmobilisatie en beleidsverandering staan centraal. Ze liggen bovendien in elkaars verlengde. De strategie van de meeste antiapartheidsorganisaties was er (impliciet of expliciet) op gericht het Nederlandse publiek bewust te maken en te mobiliseren om daarmee voldoende ‘politiek kapitaal’ te verwerven om beleidsveranderingen af te dwingen bij overheid, maatschappelijke instellingen en bedrijven. Politieke druk bereik je via het electoraat en economische druk via de consument. De kracht van de anti-apartheidsbeweging is dat ze er in is geslaagd de discussie over wat Nederland tegen de apartheid kon doen te verpakken tot dagelijkse kwesties. Door de beslissing van al dan niet tanken bij Shell, kopen van Outspan fruit, beleggen in Krugerrands of vakantie vieren in Zuid-Afrika werd de situatie in Zuid-Afrika een ‘huiskameronderwerp’. Vanaf dit, bescheiden, niveau waren er voor Nederlandse burgers talrijke mogelijkheden om op een meer actieve manier betrokken te raken bij de strijd tegen apartheid: lid worden van een locale organisatie, de eigen buurtsuper overtuigen om geen Zuid-Afrikaanse producten te verkopen, mede organiseren van activiteiten in de eigen buurt, binnen de vereniging, school of werk. Politieke druk uitoefenen op de eigen partij. Zelfs vernielingen en gewelddadige aanslagen hoorden vanaf het midden van de jaren tachtig tot het actierepertoire. In de loop der jaren hebben miljoenen Nederlanders zich op één of andere manier ingezet of uitgesproken. De publiekmobilisatie was uitermate succesvol. Op het gebied van beleidsbeïnvloeding is het beeld minder rooskleurig – hoewel je natuurlijk een beweging die in staat is een kabinet te laten wankelen onmogelijk betekenisloos kunt noemen! Maar de regeringen wankelden, ze vielen niet. Over het algemeen slaagden regeringen er in de eisen van de beweging naast zich neer te leggen. Nederland ontpopte zich tot achterblijver: - Bij de Verenigde Naties heeft Nederland zich vaak onthouden van veroordeling van apartheid. In 1983 nog onthield Nederland zich van stemming toen de nieuwe Zuidafrikaanse grondwet in de VN werd veroordeeld. - Nederland koos steeds voor een beperkte interpretatie van aangenomen VN-resoluties; bijvoorbeeld als het ging om het VN-wapenembargo. - Nederland deed niet mee met vrijwillige embargo’s ingesteld door de VN, zoals het olie-embargo. - Nederland ging minder ver dan veel andere landen in het instellen van eenzijdige maatregelen. Bijvoorbeeld het stoppen van een directe luchtvaartverbinding met Zuid-Afrika. Sterker: staatsbedrijf KLM profiteerde ervan dat andere landen zoals de VS wél een luchtvaartembargo instelden. - Bij maatregelen in EG verband heeft Nederland zich steeds aangepast aan het tempo van de achterblijvers. Bij het bedrijfsleven is meer bereikt: talloze bedrijven veranderden of staakten hun contacten met Zuid-Afrika. Vooral consumentenacties bleken regelmatig succesvol. Met als belangrijke uitzondering, natuurlijk, de grootste tegenstrever: 4 Shell. De ‘koninklijke’ bleef tot op het laatst doof voor de geluiden uit de samenleving. Uiteraard zijn de kwestie van de apartheid en de beweging ertegen specifiek voor de situatie en de tijd. Voor hedendaagse activisten en organisaties met een doel op het gebied van beleidsbeïnvloeding binnen de internationale betrekkingen kan het nuttig zijn te kijken naar succesvolle voorgangers. Welke lessen kunnen we trekken uit de beweging? Ten eerste: Bied handelingsperspectief aan individuen en groepen. De meest succesvolle acties zijn die waarbij gewone mensen op een zinvolle, passende, doelgerichte manier konden bijdragen aan het eindresultaat. Consumentenboycotacties zijn daar een goed voorbeeld van. De bekendste anti-apartheidsboycot is ongetwijfeld die van Outspan fruit. Het omstreden affiche – waarop een mensenhoofd wordt uitgeperst op een fruitpers – en de bijbehorende leuze ‘Pers geen Zuidafrikaan uit’ hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de bekendheid van de Boycot Outspan Actie (BOA). De Outspanactie was een opmerkelijk succes: in enkele jaren was het merk Outspan verdwenen van de Nederlandse markt. Dit was vrijwel volledig het gevolg van de consumentenacties van BOA. Nu nog steeds verbinden veel mensen de strijd tegen apartheid aan dat ene iconische, gruwelijke affiche. Andere succesvolle consumentenboycots waren de bankenboycot in ’77 door de groep Betaald Antwoord: onder druk van mensen die hun rekening opzegden beloofden ABN en de AMRO Bank geen leningen meer aan Zuid-Afrika te zullen verstrekken. Andere consumentenacties: De Krugerrandactie, midden jaren tachtig, leidde tot het besluit van Nederlandse banken in februari 1985 om de verkoop van de Zuid-Afrikaanse gouden Krugerrands te staken. Een hernieuwde fruitboycot (‘Pluk geen vruchten van Apartheid’) in ’85-’86 leidde tot de verklaring van verschillende grootwinkelbedrijven dat ze Zuid-Afrikaanse producten zouden weren zolang in dat land apartheid heerste. De consumenten boycots waren trouwens niet onomstreden. AABN was tegen consumentenboycots. De AABN zei: je moet de producent direct treffen, niet via de consument, want dan tref je ook de kleine middenstanders. Dat was overigens de oorzaak dat Philips relatief ongeschonden is gebleven mbt apartheid: Philips had niet veel schonere handen dan Shell - Philips leverde militair materiaal aan Zuid-Afrika. Maar in de onderlinge verdeling was afgesproken dat de AABN Philips zou ‘doen’ en KZA/Kairos zich op Shell zouden richten. De AABN heeft veel blootgelegd omtrent de collaboratie van Philips – en daarover onder andere getuigd bij de Verenigde Naties – maar het potentieel meest doeltreffende wapen (de consumentenacties) wilde de AABN niet inzetten. In plaats van de consument zag de AABN de arbeider als belangrijkste ‘hefboom’ in de strijd tegen apartheid. Daar zat op zich wel wat in. De Nederlandse vakbonden hebben inderdaad een belangrijke rol gespeeld in de strijd. Maar vaak ook botste een principiële stellingname tegen de directe belangen van arbeiders in Nederland. In die gevallen durfde de vakbeweging vaak niet te kiezen. Twee: Kies een herkenbare, liefst nabije vijand en een aantrekkelijke bondgenoot. Een belangrijke factor voor de aantrekkingskracht van de beweging was het feit dat er een aantrekkelijke medestander kon worden 5 gepresenteerd. Het ANC was een aantrekkelijke bondgenoot. Het multiraciale Freedom Charter paste goed bij de anti-racistische motivatie van veel activisten in Nederland. Beter waarschijnlijk dan het Afrikaans nationalisme van het PAC en de Black Consciousness Movement van Biko. En vanaf het begin kon de ZuidAfrikaanse oppositie ook aantrekkelijke woordvoeders in Nederland presenteren. Eerst Alfred Luthuli, later Beyers Naudé, Allan Boesak, Oliver Tambo en tenslotte natuurlijk Winnie en Nelson Mandela. Doordat de Zuid-Afrikanen vaak inspeelden op de discussies in Nederland werd het beeld versterkt dat het de Zuid-Afrikanen zelf waren die de eisen stelden en de strategie bepaalden. En dat versterkte de authenticiteit en de kracht van de eisen van de Nederlandse antiapartheidorganisaties. Met een vijand als het regime in Zuid-Afrika had de anti-apartheidsbeweging bijna geen vrienden nodig. Toch was het strategisch slim om de strijd in concreto aan te gaan met nabije tegenstanders: de Nederlandse regering, Nederlandse bedrijven met banden in Zuid-Afrika. Drie: Verbind lokaal met (inter)nationaal Een verklaring voor het succes van de anti-apartheidsbeweging kan voor een deel gevonden worden in de brede inbedding ervan. Ik zei dat al. Er waren in Nederland meer dan 350 organisaties actief. Er werd actie gevoerd in buurten, bij bedrijven, op scholen, in verenigingen, in gemeenteraden, in instellingen. Al die lokale initiatieven voerden actie als onderdeel van nationale en internationale campagnes, maar de dynamiek was vaak juist lokaal. Het ging om straatnaambordjes, om de plaatselijke groentewinkel, om het gemeentelijke beleid, om plaatselijke vestigingen van multinationals, om lokale inzamelingen. Er vielen in de eigen buurt zichtbare overwinningen te behalen. Die lokale acties hadden bovendien een duidelijke, zinnige en proportionele verbinding met het nationale en internationale niveau. Vier: Toon persoonlijke betrokkenheid en inzet De geloofwaardigheid van de beweging was groot. De woordvoerders van de grote organisaties werden gezien als gedreven vanuit persoonlijke betrokkenheid, zonder verborgen agenda. De meeste hoofdrolspelers bleven gedurende een lange periode verbonden blijven aan de beweging: Sietse Bosgra, Conny Braam, Cor Groenendijk, Esau du Plessis, Erik van den Bergh (en misschien moet ik ook mensen als Karel Roskam en Johannes Verkuyl noemen). Het was overduidelijk dat de anti-apartheidsstrijd voor hen geen carrière was, maar een roeping, iets waar ze persoonlijke opofferingen voor deden. Dat verhoogde hun geloofwaardigheid. De geloofwaardigheid van maatschappelijke organisaties en actiegroepen was hoog en stond in contrast met het gebrek aan geloofwaardigheid van nationale regeringen en het bedrijfsleven (dat was een gevolg van onder andere Watergate en in Nederland de Lockheed affaire). De geloofwaardigheid van de anti-apartheidsvoorlieden toen, was volgens mij veel groter dan die van de directeuren van maatschappelijke organisaties en geprofessionaliseerde pressiegroepen nu. En vijf: Gebruik geweld Een opmerkelijke en, eerlijk gezegd onverwachte, succesfactor bleek dreigen met geweld te zijn. En dan doel ik niet eens op de capitulatie van het SHVbedrijf als gevolg van de MAKRO-branden. Het is opmerkelijk dat de reguliere anti-apartheidsgroepen vanaf 1985 soms ineens dingen relatief makkelijk voor elkaar kregen omdat bedrijven het risico van aanslagen en harde acties niet 6 wilden nemen. Na een enkele brief van KZA werd de Zuid-Afrikaanse luchtvaartmaatschappij SAL van de RAI-vakantiebeurs geweerd: de RAI kon niet kon instaan voor de veiligheid van de bezoekers. Hetzelfde gold eerder voor een beurs in hotel Krasnapolsky. Kennelijk zagen de organisatoren het KZA ervoor aan dat de bezoekers iets kon worden aangedaan. Het KZA accepteerde – of sprak in ieder geval niet tegen – dat het comité kennelijk in staat werd geacht de veiligheid van hotelgasten te bedreigen. In ieder geval hielp het dat de beweging ineens ‘tanden’ had gekregen. De waakhond van het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid kon ook bijten. Zeven jaar onderzoek naar de AA-beweging heeft me in contact gebracht met opmerkelijke en bevlogen mensen. De gesprekken die ik mocht voeren waren stuk voor stuk zeer inspirerend. Ik heb grote bewondering gekregen voor de onbaatzuchtige inzet van de strijders tegen apartheid. Zo vlak na Koningsdag, bedacht ik: waarom heeft het de koning nog steeds niet ‘behaagd’ om Conny Braam, Cor Groenendijk, Sietse Bosgra en Esau du Plessis te bevorderen tot officieren in de orde van de Nederlandse Leeuw (ofzo). Het zijn naoorlogse helden. En dan mag er ook nog een onderscheiding komen voor Klaas de Jonge. Dat neemt niet weg dat er ook wel kritiek op de beweging mogelijk is. Ook vanuit de kritiek vallen zeker lessen te leren. - de witte beweging Surinaamse Nederlanders waren bij de eersten die hun mond open deden na de moordpartij bij Sharpeville in 1960. Suriname en de Antillen drongen reeds begin jaren ’60 bij Nederland aan op een veel principiëler stemgedrag in de VN. Toch is het aandeel van zwarte Nederlanders bij de anti-apartheidsbeweging verwaarloosbaar. Het was een witte beweging. Heel anders dan, bijvoorbeeld, in de VS. In Nederland zijn vanuit Surinaamse of Antilliaanse kringen geen stabiele organisaties opgericht. De initiatieven die er wel waren, kregen weinig voet aan de grond bij de bestaande clubs. Ook vonden individuele zwarte Nederlanders geen plek bij de bestaande organisaties. Was dat een kwestie van cultuur? Een andere communicatievorm? Andere ideeën over de toekomst van Zuid-Afrika? Volgens sommigen moest de verklaring daarvoor gezocht worden binnen het racisme dat in de Nederlanders zit ingebakken. De Zuid-Afrikaanse balling Esau du Plessis stelde daarom dat de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika én tegen het racisme in de Nederlandse samenleving één en ondeelbaar moest zijn. Daarvoor kreeg hij de handen niet op elkaar. Maar dat betekent niet dat hij ongelijk had. Pijnlijk was het sowieso. De AABN erkende dat ze regelmatig ‘met de mond vol tanden stond’ als op de witheid van de beweging werd gewezen. Op het balkon van de Stadsschouwburg op het Leidseplein, waar Mandela in 1990 Amsterdam begroette, stond onder andere ook Marcel LaRose van de Surinaamse welzijnsvereniging Kwakoe uit de Bijlmer. LaRose zei: “De anti-apartheidsstrijd in Nederland is door de jaren heen door blanke organisaties gevoerd, en die zijn uitgegroeid tot bolwerken waarin wij moeilijk aan bod komen.” De verzuiling van de beweging. Is dat kritiek? Nou ja ... Het is in ieder geval opmerkelijk dat in een periode waarin de ontzuiling van de Nederlandse samenleving juist ruimte gaf aan maatschappelijke bewegingen om de status quo aan te vallen, de anti-apartheidsbeweging juist tot een verzuild model leidde. Er was een socialistische/algemene zuil, een communistische zuil en een 7 christelijke zuil. Een interessante vraag is of deze verzuiling gunstig of ongunstig heeft uitgepakt voor de effectiviteit van de beweging. Ik neig ertoe dat het vooral een gunstig effect heeft gehad: door de specifieke achtergrond van de verschillende organisaties kon steeds een specifiek publiek op een gepaste manier worden aangesproken. Dus misschien moet deze opmerking verschoven worden naar het rijtje: lessen van de beweging! Als politicoloog vond ik het trouwens wel interessant te constateren dat er bij de anti-apartheidsbeweging sprake was van een soort omgekeerde verzuiling. In het Nederlandse politieke bestel waren de zuilen aan de basis gescheiden, terwijl er aan de top – bij de elites – volop werd samengewerkt en coalities gevormd. Bij de anti-apartheidsbeweging stonden juist de elites tegenover elkaar en werkte men aan de basis vrolijk samen: voor lokale organisaties was het echt oninteressant of een actie nu voortkwam uit de koker van het KZA of vanuit de christelijke werkgroep Kairos. De ideologische verschillen tussen de Moskougeoriënteerde AABN of het meer maoïstische Azania Komitee konden actievoeders in, zeg, Meppel weinig schelen. Ook snapte men niet waarom KZA en AABN niet zo enthousiast waren over Steve Biko en diens Black Consciousness Movement. Een laatste heikele punt is de exclusieve steun aan het ANC. De Nederlandse anti-apartheidsbeweging heeft zich vrijwel uitsluitend gericht op het ANC als de belangrijkste oppositiebeweging in dat land. Steun aan andere oppositionele bewegingen was uit den boze. Het Azania Komitee dat vooral sympathiseerde met het PAN-Africanist Congress werd door de beweging verguisd. De steungroep voor Inkatha, gevestigd in Amsterdam, kreeg zelfs een aanslag te verwerken. Uit angst voor verdeeldheid werd verschil van mening krachtig onderdrukt. Uiteraard mogen actiegroepen zelf weten voor welke politieke stroming zij in het geweer komen. Er is echter ook veel geld gepompt in het Zuid-Afrikaanse politieke proces. En daar wordt, mijns inziens een grens bereikt en misschien overschreden. Door de Nederlandse anti-apartheidsbewegingen zijn vanaf de jaren zeventig enkele tientallen miljoenen guldens overgemaakt aan het ANC en ANC-gelieerde organisaties. Tussen 1986 en 1994 heeft de Europese Unie 450 miljoen euro overgemaakt aan Zuid-Afrikaanse organisaties. In nauwe samenwerking met prominente ANC’ers heeft de Nederlandse antiapartheidsbeweging ervoor gezorgd dat dit geld uitsluitend bij ANC-gelieerde groepen terecht kwam. Vooral de Zuid-Afrikanen opereerden zeer sluw om het Europese geld richting het ANC te sluizen. Een betrokkene verklapte hoe dat bijvoorbeeld ging: “De Zuid-Afrikanen kwamen zo’n twee keer per jaar naar Brussel om te overleggen over de voortgang. Ze werden op het hoogste niveau ontvangen, door EG-voorzitter Delors zelf of door EG-commissaris Frans Andriessen en later Hans van den Broek, en slaagden erin de agenda naar zich toe te trekken. Dan stond bijvoorbeeld Delors op het punt de vergadering te openen met een verklaring waarin hij alvast de contouren wilde schetsen van de overeenkomst en dan interrumpeerde Tutu met: ‘It would be nice to start with a little prayer’. En dan vouwden de Zuid-Afrikanen de handen en begon Tutu met voorbidden, maar in het gebed zette hij wel de hele agenda neer en zette hij de EG-hotemetoten onder enorme morele druk zodat ze eigenlijk niet anders konden dan meegaan met de wensen van de Zuid-Afrikanen.” Op spaarzame momenten dat de EG-ambtenaren met plannen kwamen om ook andere oppositiegroepen te steunen dreigden de anti-apartheidsactivisten alle 8 verdere EG-steun te weigeren, waarmee Europa politiek gezien in de kou zou komen te staan, waarna ze de plannen schielijk weer introkken. De vraag is of daarmee de internationale solidariteit niet teveel een stempel heeft gedrukt op de politieke verhoudingen van Zuid-Afrika na de apartheid. Feit is dat Zuid-Afrika na 20 jaar democratie nog steeds te kampen heeft met het ontbreken van een geloofwaardige oppositie en dat de almacht van het ANC in gevallen heeft geleid tot corruptie, zelfverrijking en nepotisme. Op zich kozen de activisten voor een heldere strategie: een verenigde oppositie heeft veel meer kans om de dictatuur omver te werpen. Meerdere partijen steunen zou alleen maar verwarring scheppen. Het ANC was bovendien een uitstekende keuze. Het zou echter zuiverder geweest om actie te voeren voor het algemene doel van democratie en one-man-one vote. En je verre te houden van de beslissing over hoe die democratie er specifiek uit moest zien. En wie daarin leidend moesten worden. Dat is aan de Zuid-Afrikanen zelf. Ik denk dat dezelfde overwegingen moeten spelen bij het steunen van democratisering in huidige conflictgebieden: voorbeelden liggen voor het oprapen. Gaandeweg mijn onderzoek werd ik soms gevraagd over wat ik, bij alles wat ik had onderzocht, het meest opmerkelijke vond. Misschien kan ik dit noemen: ik was zeer verrast – en misschien zelfs wel geschokt – over de lauwe reactie vanuit het kabinet Lubbers over de RARA-aanslagen op de MAKROvestigingen. Deze aanslagen behoren tot de meest heftige politieke aanslagen uit de Nederlandse geschiedenis. Ik denk dat we RARA op dit moment zonder enige twijfel zouden bestempelen als een terroristische organisatie. Wat we verder ook vinden van de aanwezigheid van MAKRO in Zuid-Afrika (en natuurlijk veroordelen we dat met z’n allen), feit is echter ook dat SHV geen Nederlandse wetten heeft overtreden (en dat kunnen we de Nederlandse regering verwijten!) maar wel door de Nederlandse regering enorm in de kou is gezet. Nadat de vierde Makro-vestiging in vlammen opging bleek dat de verzekeraar van SHV niet langer bereid was de schade te vergoeden. Daarop wendde SHV zich tot de regering Lubbers. Concreet stelde SHV voor dat de Nederlandse overheid een fonds zou vormen waaruit bedrijven die wegens terreurdreiging hun reguliere verzekering kwijt raakten, in geval van aanslagen vergoed zouden worden. Op die manier zou het bedrijf niet hoeven te zwichten voor dreiging met aanslagen. Op 16 januari 1987 vergaderde de Ministerraad hierover. Verschillende ministers spraken zich uit dat het terugtrekken van SHV inderdaad zou neerkomen op zwichten voor terreur. Een toename van het geweld zou een gevolg kunnen zijn. Concreet verwachtte de ministers aanslagen tegen Shell en tegen bedrijven die leverden aan de militaire basis in Woensdrecht. Aan het eind van de vergadering kwam de ministers echter doodleuk tot de conclusie dat SHV niet gesteund zou worden in de strijd tegen terrorisme. Volgens het Kabinet Lubbers was herverzekeren alleen mogelijk als er sprake zou zijn van ‘aanzienlijk staatsbelang’. Me dunkt! Enkele maanden later bleek RARA, na het succes van de zege op SHV, de pijlen op Shell gericht te hebben en volgden aanslagen met brandbommen op tankstations in Nieuwegein en Zaandam. Gezien vanuit de het perspectief van de biograaf van de beweging; kan je vooral concluderen dat de anti-apartheidsgevoelens in Nederland kennelijk zo hoog werden ingeschat dat de regering het niet aandurfde een bedrijf te beschermen dat onder vuur lag van de beweging. 9 En, hielp het? Hielp de internationale solidariteit in het omverwerpen van de apartheid? Het succes in Nederland zegt natuurlijk nog weinig over de vraag of de Nederlandse acties daadwerkelijk geholpen hebben in het opruimen van apartheid. De organisaties zelf begrepen dat ze zelf weinig directe, doorslaggevende invloed zouden kunnen uitoefenen op het apartheidsregime. Daarom hebben ze zich gericht op tussenliggende, bereikbare doelen: het veranderen van het Nederlandse beleid. Nederland moest volgens de actievoerders een voorhoedepositie innemen, andere landen aanjagen en initiatieven nemen tot internationale acties. Zoals ik al zei heeft Nederland niet die voorhoede positie ingenomen. Nederland was een relatieve achterblijver. Ondanks de terughoudende positie van Nederland heeft de internationale gemeenschap aanzienlijke druk uitgeoefend op het apartheidsregime. Had dat nut? De mate van effectiviteit – het nut – van sancties tegen apartheid heeft gedurende vrijwel de hele periode ter discussie gestaan. Leidde de internationale politiek-maatschappelijke druk op het apartheidsbewind ergens toe? Hoewel mijn boek niet de opzet heeft deze vragen te beantwoorden, drongen ze destijds wel door tot in het hart van de Nederlandse discussies over wat te doen tegen apartheid. Het was een botsing tussen twee typen van ‘politieke ethiek’: laten we ons leiden door moreel zuivere bedoelingen of moet het gaan om het uiteindelijke resultaat van het handelen? Gesinnungsethik versus Verantwortungsethik, in de terminologie van Max Weber: waardenethiek of gevolgenethiek. De actievoerders handelden op de eerste plaats uit morele overwegingen: het apartheidssysteem was een fundamentele aantasting van mensenrechten en het is de verantwoordelijkheid van eenieder om daartegen in het geweer te komen. De tegenstanders – hoewel ook tegen apartheid – meenden dat sancties niet zouden bijdragen aan de val van apartheid. Maatregelen waren symboolpolitiek. Op deze plaats zou ik willen pleiten voor meer waardenethiek in de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. Liever wat meer dominee dan koopman. Terugkijkend zou ik zeggen dat het gebrek aan waarden een betere bijdrage van Nederland aan het verdwijnen van apartheid heeft verhinderd. Hoe acties precies uitvallen en wat de gevolgen zullen zijn, is zelden vooraf te voorspellen. Het enige waar je dan op kunt terugvallen zijn je overtuigingen. Stond je aan de goede kant of niet? Nederland heeft zich gedragen als free rider. De koopman won. We hebben geprofiteerd van de maatregelen van anderen en we hebben vooral geprofiteerd van de prominente rol van de Nederlandse beweging tegen de apartheid. Die heeft de indruk gewekt dat wij vooraan stonden. Die bood Lubbers in 1992 de gelegenheid te proberen de goede naam van Nederland te gelde te maken: omdat Nederland altijd zo prominent de apartheid had bestreden zou Nederland ook weer de eerste moeten zijn om te profiteren van economische betrekkingen van Zuid-Afrika ná de apartheid. Het antwoord op de vraag, had het nut: ja. De maatregelen bedoeld om ZuidAfrika te isoleren waren soms symbolisch maar ze troffen óók doel. Alleen al het olie-embargo – waar Nederland dus niet aan meedeed! – kostte Zuid-Afrika jaarlijks ruim twee miljard dollar. Bij de Zuidafrikaanse regering veroorzaakte dat veel hoofdbrekens. 10 Zuidafrikaanse bedrijven konden halverwege de jaren ‘80 nauwelijks nog kredieten krijgen op de internationale kapitaalmarkt. Niet toevallig begon het Zuidafrikaanse bedrijfsleven in 1986 besprekingen met de ANC-top, toen de Zuidafrikaanse politiek daar nog lang niet aan toe was. Volgens de meeste waarnemers heeft de druk van het eigen bedrijfsleven uiteindelijk de doorslag gegeven in de overgave door het apartheidsbewind. Indirect hebben de boycotacties van de internationale anti-apartheidsbeweging dan een vitale rol gespeeld. Tot slot De Nederlandse strijd tegen apartheid kwam deels voort uit de afkeer tegen het racisme dat Nederland meemaakte tijdens de Tweede Wereldoorlog. De deportatie van en moord op meer dan honderdduizend joden, de bezetting, de Duitse rassenwetten die ook in Nederland van toepassing werden, hadden diepe krassen achtergelaten in de ziel en hebben het morele kompas van de Nederlander blijvend geijkt. De weerstand tegen racisme verbindt het hele politieke spectrum in Nederland. Verschillende activisten die ik sprak zeiden dat de (eigen of overgeleverde) ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog motiveerden om apartheid te bestrijden. Een van hen vertelde dat zijn motief om actief te worden voortkwam uit het feit dat zijn vader NSB’er was geweest. Hij wilde, in deze nieuwe strijd tegen racisme, aan de goede kant staan. Het is één van de stellingen van dit boek dat het verzet tegen apartheid voor nogal wat betrokkenen een ‘herkansing’ was voor onze opstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog. Opnieuw stonden we voor een situatie waarbij de keuze tussen goed en kwaad, tussen zwart en wit, helder leek. Opnieuw wisten velen, waaronder de Nederlandse overheid, de grijstinten te vinden. Roeland Muskens
© Copyright 2024 ExpyDoc