voor meer info - De Nieuwe Eemnesser Courant

Asbest
Samenvatting
Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 geldt vanaf 1 maart 2006 (laatst gewijzigd 2010). In het besluit staan
voorschriften over het uitvoeren van een asbestinventarisatie en het verwijderen van asbest. Sommige
particulieren en aannemers gaan nog steeds niet goed om met asbesthoudend materiaal. Uit onwetendheid, uit
onbekommerdheid, uit gebrek aan verantwoordelijkheidszin, enz.
In dit document wordt ingegaan op de aanpassingen van de regelgeving en een stuk achtergrondinformatie over
asbest.
het milieubeleid is gericht op vermindering van de risico’s van blootstelling aan asbest via de lucht tot in elk geval
beneden het maximaal toelaatbaar risiconiveau (mtr), en zo mogelijk tot de streefwaarde die gelijk is aan het
verwaarloosbaar risiconiveau (vr).
Omgaan met asbest houdt een zeker risico in maar dit risico kan door het uitvoeren van enkele eenvoudige
maatregelen beperkt worden tot een heel laag niveau.
deze maatregelen hebben uiteindelijk allen hetzelfde doel: vermijd of beperk vezelemissie bij het omgaan met
asbesthoudend materiaal.
In de jaren ’80 van de vorige eeuw lagen de concentraties in de buitenlucht gemiddeld tussen de 100 en 1.000
vezels/ m³. Sinds het verbod op asbest in 1993 zijn de concentraties asbest in de lucht gedaald. Op dit moment
wordt de achtergrondconcentratie vooral veroorzaakt door emissies vanuit verweerde asbestcementproducten en
door incidenten in gebouwen die asbest bevatten.
Op basis van incidentele metingen die zijn uitgevoerd wordt geschat dat de huidige achtergrondconcentratie asbest
in de buitenlucht tussen de 20 en 100 vezels/m³ bedraagt. Gegeven dat deze concentraties net iets boven de
huidige VR-niveau liggen, is er een (beperkt) risico in stedelijke gebieden.
In de buurt van asbestbronnen kan de concentratie hoger zijn dan de gemiddelde achtergrondconcentratie. Dat kan
bijvoorbeeld als dakgoten niet voldoende functioneren, zodat uitgespoelde asbestvezels op de grond terecht
kunnen komen en in aangrenzende woningen worden ingelopen. In de woning kan dit vervolgens leiden tot
langdurige blootstelling aan hogere asbestconcentraties dan gemiddeld in het buitenmilieu. Er is tot op heden geen
specifiek onderzoek in Nederland gedaan naar de omvang van dit risico.
Sinds de motie-Poppe uit 2010 (dossier 25834, nr. 53 22 april 2010) moet elk bevoegd gezag een deskundig
toezichthouder Asbest in dienst hebben. In de kwaliteitscriteria wordt de Asbestdeskundige verplicht gesteld per 1
januari 2015
In dit document wordt dieper ingegaan op de wet- en regelgeving over asbest, waardoor .
Ook wordt ingegaan op het goed afhandelen van de aanvragen voor een omgevingsvergunningen het
uitvoerentoezicht op de projectlocaties.
Als laatste wordt er ingegaan op een aantal relevante ontwikkelingen voor de nabije toekomst.
Dit document bevat relevante informatie voor iedereen binnen het bevoegd gezaglijke asbestketen, maar is zeker
geen alles omvattend document.
Ruud Koot
04E-100712-140075
52F-090611-520025
06-30451943
2
Inhoudsopgave
Inhoud
Samenvatting
2
Definities
8
Inleiding
10
Wat is asbest?
11
Asbesttoepassingen
12
Verbod op asbest
14
Het productieproces van asbestcement
14
Vlakke platen
15
Golfplaten
15
Buizen
15
Overige producten
16
Nabewerking
16
Asbest herkennen
16
Is het asbest hechtgebonden of niet?
17
Moet asbesthoudend materiaal altijd verwijderen worden?
18
Mag men asbesthoudende daken reinigen ?
18
Gevaren van asbest
18
Welke aandoeningen kunnen veroorzaakt worden door asbest?
18
Regelgeving
19
Wetgeving van de Europese Unie
20
Stoffen, mengsels en voorwerpen
20
REACH: Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen van Chemische stoffen
20
Richtlijn Remmen
20
Afvalstoffen
21
Kaderrichtlijn afvalstoffen
21
Europese Afvalstoffenlijst (Eural)
21
Europese verordening voor de overbrenging van afvalstoffen (EVOA)
21
Richtlijn ter voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest
21
Arbeidsomstandigheden
21
Richtlijn ter bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk
21
Richtlijn over het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers
21
Richtlijn over de bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk
21
Sloopmelding in plaats van sloopvergunning
22
De asbestketen
22
Wettelijke grondslag
24
Publiekrechtelijke regelingen
25
Privaatrechtelijke regelingen
25
sloopmelding of sloopvergunning?
25
Situaties waarbij met een melding kan worden volstaan:
26
Situaties waarbij een asbestsloopvergunning noch een mededeling nodig is:
26
Sloopvergunning
27
Sloopmelding
27
Wanneer is een sloopmelding verplicht?
27
Termijn sloopmelding
28
Aan te leveren gegevens bij een sloopmelding
29
De asbestinventarisatie
29
Uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht
30
3
Uitsluitend voor particulieren gelden de volgende uitzonderingen:
Uitsluitend voor bedrijven gelden de volgende uitzonderingen:
Aanleveren asbestinventarisatie
Type A: Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van een bouwwerk of object.
Type-B : Aanvullende asbestinventarisatie tijdens bouwkundige sloop.
Type 0: Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005
Type-G: Inventarisatie van asbest gericht op het gebruik van het gebouw.
NEN 2991:2005 Risico-onderzoek asbest in gebouwen
NEN 2991 niet verplicht en valt buiten het SC–540 regime
Onderzoek bij sloop- en niet-sloopsituaties
Wanneer wordt een NEN 2991-onderzoek geadviseerd
Wat zijn volgens SC–540 asbestbesmettingen
Directe norm overschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht
Beperkingen of uitsluitingen
De kwaliteit van de inventarisatie en rapportage
De volledigheid van de inventarisatie en rapportage
De representativiteit van de rapportage
De indieningswijze van de sloopmelding
Risicoklassen
Het verwijderen van asbesthoudende toepassingen
Relevante documenten:
Verplichting asbestinventarisatierapport
Verwijderen conform inventarisatierapport
Werkplan met de status “geschikt voor uitvoering”
Werkvolgorde
Hygiënische beschermingsmaatregelen
Het containment
Het afzetten van het werkgebied
Het containment
Onderdrukmachine
Onderdrukregistratie
Materiaal en materieel
Materiaalsluis
Afval
Decontaminatie
Eindbeoordeling
Opslag asbesthoudend afval
Aandachtspunten bij de visuele controle gebaseerd op NEN 2990:2005 nl
Aandachtspunten bij visuele controle
Eindinspectie in kruipruimten
Eindinspectie na een sanering met glovebag of couveusezak
Melden van onvoorzien asbest
Verbouw en sloop
Asbest in bouwwerken
Asbest in objecten
Asbestincidenten (Asbestbrand, stormschade, vandalisme en illegale sloop)
Afval
Wegen
Bodem en puingranulaat
Protocollen voor (water)bodemonderzoek.
Risicobeoordeling van een bodemverontreiniging met asbest.
Hergebruik van asbesthoudende grond, baggerspecie en bouwstoffen.
30
30
30
31
33
34
34
34
36
37
37
37
37
38
39
39
40
40
40
41
41
41
41
42
43
43
44
44
45
45
46
46
46
47
47
48
48
49
49
49
49
49
50
50
50
50
50
51
51
51
51
52
4
Het vervoer van asbest (-houdend afval)
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Verpakking en vervoer van bulkmaterialen
Stortbonnen en afvalstroomnummers.
Veel voorkomende overtredingen bij asbestsaneringen
Sanctiemiddelen
Maatregelen algemeen
Herstelsancties
Schorsing als ordemaatregel
Handelen in de geest van een norm
Toetsen asbest-inventarisatierapport
Kenmerken vaststellen
Afwijkingen
Beoordeling van het rapport
Vervolgacties
Asbest toezicht op locatie
Toezicht, handhaving en handhavingsinstrumenten.
Wettelijke basis
Aanleidingen om een locatie te bezoeken in het kader van toezicht
Voorbereiding voor locatiebezoek in het kader van toezicht
De bevoegdheden van de toezichthouder
Te controleren aspecten in het kader van toezicht
Voorbereiding (op kantoor)
De asbestverwijdering (op de saneringslocatie)
Alleen bij een sloopvergunning:
In alle gevallen:
Na afloop van de asbestverwijdering (op kantoor)
Alleen bij een sloopvergunning:
Hoe verder te handelen door de toezichthouder?
Maatregelen bij een asbestbrand
Wat zijn de mogelijkheden om op te treden?
Bestuursrechtelijk optreden
Bestuursdwang
Last onder dwangsom
Rechtsmiddelen
Strafrechtelijk optreden
Strafbaarstelling en strafmaat Avb 2005
Strafbaarstelling overige wetgeving
Gebruik van bevoegdheden
Strafrechtelijk bewijsgebruik
Van toezicht naar strafvordering
Samenwerking
Samenwerking op gemeentelijk niveau
Deskundig toezicht
Situatie op slooplocatie vaststellen
Openlucht
Containment
Glove-bag
Asbest isoleren
Coaten
Ruimtelijke afscheiding
Controle van de administratie op locatie
53
54
54
55
56
57
57
58
58
59
59
59
60
60
62
62
62
62
63
64
64
65
65
65
65
65
65
65
66
67
68
69
69
69
69
70
70
71
71
72
72
73
73
74
75
75
75
75
76
76
76
77
5
Vervolgacties
Verdeling van toezicht
Het landelijk asbest volgsysteem
Nieuwe grenswaarden
Bijlagen
Bijlage 1: Beoordelingslijst asbestinventarisatierapporten
Bijlage 2: Controlelijst BWT voor sloopwerken en asbestverwijdering op locatie
Bijlage 3: Overzicht relatie met wet en regelgeving bij toezicht
Bijlage 4: Normen voor arbeidssituaties
Bijlage 5 Berekening benodigde ventilatiecapaciteit
Bijlage 6 Gerelateerde wet en regelgeving.
Risicoklassen in de wet en regelgeving
Risicoklasse 1
Grenswaarde
Preventieve Maatregelen
Risicoklasse 2
Grenswaarde
Collectieve beschermingsmaatregelen
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
Risicoklasse 3
Grenswaarde
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
Verzwaarde eindbeoordeling
Overzicht asbestregelgeving met vindplaats en Nota van Toelichting
Bijlage 7 Voorbeelden asbesttoepassingen.
Waar is asbest toegepast?
Buitengevel en dak
Zolder
Badkamer
Slaapkamer
Woonkamer
Keuken
Toilet
Gang/entree/hal
Meterkast
Trapkast
Kruipruimte
Tuin
Schuur/garage
Balkon
Schaarse toepassingen:
Utiliteitsgebouwen:
Bijlage 8 Normen en richtlijnen.
Normen en richtlijnen:
Bijlage 6 identificatie van certificaathouders
IDENTIFICATIE VAN CERTIFICAATHOUDERS (SC-710)
Deskundig toezichthouder bestaand DT A [A]
Asbestverwijderaar nieuw DAV [B]
Deskundige Asbestinventariseerder nieuw DIA [G]
Asbestdeskundige ADK met exameninstelling [F]
Deskundig Asbest Acceptant met exameninstelling [H]
Het SCA-Certificaatnummer voor procescertificaten
79
79
80
81
82
83
84
86
90
91
92
93
93
93
93
93
93
93
93
93
94
94
94
95
97
98
98
98
99
99
99
100
100
100
101
101
101
102
102
102
103
103
104
105
106
107
107
107
108
108
108
109
6
Asbestverwijdering [c]
Asbestinventarisatie [D]
Bronvermelding
Overige documenten:
109
109
110
110
7
Definities
Bouwen:
Slopen:
Gebouw:
Bouwwerk:
Object:
Bevoegd gezag:
Asbest:
Asbestvezel
Serpentijnasbest:
Amfiboolasbest:
Incident:
Direct waarneembaar
asbest
Niet-direct waarneembaar
asbest
Onvoorzien aanwezig
asbest.
Bouwkundige eenheid
Plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of
vergroten.
Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een bouwwerk een constructie van enige omvang die op de plaats van
bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de grond en die bedoeld is om ter
plaatse te functioneren.
Een object een apparaat, transportmiddel, constructie of installatie
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van
een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al
verleende omgevingsvergunning;
De volgende vezelachtige silicaten: Actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4),
Amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), Anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5),
Chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), Crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4)
en Tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6)
"vezels" met een lengte L van minstens 5 µm (0,000 001 meter), een diameter
D kleiner dan 3 µm en een verhouding L:D van minstens 3:1.
Het vezelachtige silicaat: Chrysotiel;
De vezelachtige silicaten: Actinoliet, Amosiet, Mysoriet, Anthofylliet,
Crocidoliet en Tremoliet
Het verspreiden van asbest of asbesthoudende materialen als gevolg van
brand, stormschade of vandalisme. Ook illegale sloop waarbij asbest of
asbesthoudende materialen zijn verspreid is in dit verband een incident. Denk
hierbij aan het op onverantwoorde wijze verwijderen van asbest waardoor het
asbest of de asbesthoudende materialen zich op een vergelijkbare wijze als
bijvoorbeeld door vandalisme heeft/hebben verspreid.
hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die direct visueel
waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek waar te nemen
zijn. Bij licht destructief onderzoek wordt de bouwkundige integriteit niet
aangetast.
hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die niet direct visueel
waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek niet waar te
nemen zijn en alleen door destructief onderzoek met aantasting van de
bouwkundige integriteit kan worden opgespoord. Onder destructief
onderzoek wordt verstaan onderzoek naar de asbesttoepassingen, vermeld op
een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, opgesteld
door de inventariseerder. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar
materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch aangedreven
gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan
worden aangetast.
Bij het daadwerkelijk verwijderen van deze geïnventariseerde
asbesttoepassingen kan het bestaan dat er, ondanks de boven aangegeven
vaststellingen met aansluitende verwijderingen, daarnaast toch nog
onvoorzien asbest wordt aangetroffen.
Driedimensionale ruimte, waarbinnen (een deel) van de voorgenomen
werkzaamheden plaats (gaan) vinden.
Een bouwkundige eenheid is niet hetzelfde als een bouwkundig element.
In de SC-540 is met nadruk vastgelegd, dat een asbestinventarisatie van een
8
Kleinste bouwkundige
eenheid
bouwkundig/installatietechnisch element niet is toegestaan. Ook verenigt dit
zich niet met het Asbest-verwijderingsbesluit-2005 en het
Arbeidsomstandighedenbesluit.
De kleinste bouwkunde eenheid in/aan/op een gebouw is de ruimte die
noodzakelijk is om het door de opdrachtgever aangegeven asbesthoudende
materiaal volgens SC-530 te laten verwijderen, zonder dat er sprake is van
totaalsloop van (een gedeelte van) het gebouw.
Dat betekent:
 voor binnenwerk, dat alle asbestverdachte bronnen moeten worden
geïnventariseerd, die vallen binnen het -voor de voorgenomen
asbestverwijdering noodzakelijke- containment;
 voor buitenwerk, dat alle asbestverdachte bronnen moeten worden
geïnventariseerd, die direct onderdeel uitmaken van de constructie
waaraan de voorgenomen asbestverwijdering wordt uitgevoerd.
9
Inleiding
Bij het horen van het woord asbest reageren mensen op diverse manieren.
Sommige personen reageren gelaten of onverschillig. Bijvoorbeeld personen die in het verleden met asbest hebben
gewerkt en die niets mankeren. Andere reageren verschrikt en krijgen acuut hoofdpijn en een pijnlijke keel, weer
anderen worden herinnerd aan een vriend of familielid die is overleden aan asbest. In het algemeen is het iets waar
men niet bij betrokken wil raken en is kennis over dit onderwerp enkel bij een kleine groep mensen aanwezig.
Afhankelijk van de ervaringen van mensen en de opgedane kennis reageert een ieder weer anders. Het is een feit
dat het een enigszins ondoorzichtig onderwerp blijft. In een marktsegment waar geld een belangrijke speler is en
de belangen van de diverse marktpartijen zeer groot zijn, is het daarom niet vreemd dat de overheid in de vorm
van wetgeving zoveel mogelijk tracht te reguleren. Dat dit een moeilijke en nodige taak is, blijkt wel uit de diverse
rapportages die regelmatig verschenen van de overheid inspectieorganen.
Op dit moment zijn er in de Arbeidsomstandighedenwet diverse veiligheidsregimes opgenomen als aanvullende
eisen bij het verwijderen van asbest. Afhankelijk van de mogelijke blootstelling bij het verwijderen van asbest
gelden er specifieke regels. Deze regels zijn van toepassing voor zowel de asbestsaneerder als het
inspectielaboratorium dat de eindcontrole na asbestverwijdering uitvoert. Wetgeving geeft zelden volledig invulling
aan alle aspecten waar men in de praktijk mee wordt geconfronteerd. Voor asbest is dit niet anders. De situatie
wordt gecompliceerder doordat de wetgeving ook vanuit Europa moet worden ingevuld. Dit levert in de praktijk
veelvuldig discussies op hoe men deze onvolledigheden dient in te vullen. Tevens is men het ook niet altijd eens
met de eisen zoals deze zijn opgenomen in de wetgeving.
De huidige wetgeving op het gebied van asbest is vrij complex, de diverse aspecten van asbest, de asbestnormen en
richtlijnen zijn niet in één enkel wetsartikel of richtlijn te vangen. In de bijlage is een totaal overzicht van alle
wetten en regelingen opgenomen, die enige betrokkenheid hebben met dit rapport.
10
Wat is asbest?
De naam “Asbest” komt van het Griekse woord ‘asbestos’: ‘onverwoestbaar’. Het is een anorchanisch silicaat met
een vezelachtige structuur. Deze rotssoort is ontstaan door miljoenen jaren durende complexe geologische
processen. Asbest kan gevonden worden in aders welke zich in de aardkorst bevinden. Door middel van open
mijnbouw is asbest eenvoudig te delven en goedkoop te produceren. onder andere Canada, Zuid-Afrika, de
voormalige Sovjet Unie en Australië komt asbest als een natuurlijke delfstof voor. Asbest heeft een aantal bijzonder
goede eigenschappen. Het is sterk, buigzaam, zeer slijtvast, goed bestand tegen hitte, elektrisch isoleren en goed
bestand tegen zowel zuren als logen.
Het maakt meteen duidelijk waarom deze grondstof in het verleden zo veelvuldig is toegepast. Het is een makkelijk
te winnen, goedkope grondstof die bovendien eenvoudig te verwerken is. Asbest is namelijk trek- en slijtvast,
brandvertragend, niet elektrisch geleidend, heeft goede isolerende eigenschappen en is bestand tegen zuren en
logen.
Naast deze zeer goede eigenschappen heeft asbest als slechte eigenschap dat het materiaal makkelijk splijt in zeer
kleine vezels. Blootstelling aan, met name inademing van, deze vezels kan op termijn een gezondheidsrisico
opleveren.
Aan de hand van de vezelstructuur is asbest onder te verdelen in twee hoofdgroepen:
 de serpentijne (ofwel spiraalvormige) vezels;
 de amfibole (ofwel naaldvormige) vezels.
Serpentijne vezel
Amfibole vezels
De serpentijngroep kent maar één asbestsoort: Chrysotiel (witte asbest). Deze soort is verreweg het meest
toegepast (+/- 85% van alle asbesttoepassingen). Tot de amfibole groep behoren vijf soorten asbest: Amosiet
(bruin), Crocidoliet (blauw), tremoliet (grijs), Actinoliet (groen) en Anthofylliet (geel).
De asbestsoorten verschillen qua uiterlijk, duurzaamheid, chemische samenstelling en kleur van elkaar. Door de
kleine verschillen hebben de verschillende soorten asbest andere structuren en fysische eigenschappen (sterkte en
flexibiliteit). Chrysotiel is bijvoorbeeld flexibeler dan Crocidoliet; Amosiet en Crocidoliet zijn beter bestand tegen
zuren dan andere asbestsoorten.
Alleen aan de kleur van het ruwe asbest kan men zien tot welke soort het asbest behoort. Wanneer het materiaal
verwerkt is, kan dat niet meer. Alleen laboratoriumanalyse kan dan nog uitsluitsel geven. De Russische stad Asbest
is evenals de Canadese stad Asbestos (in de provincie Québec) vernoemd naar dit natuurlijke product c.q. de
verzamelnaam voor deze mineralen. Asbest werd in het begin van de 20e eeuw beschouwd als een wonder
materiaal: deze, volledig natuurlijke, minerale vezel was sterk, elektrisch en akoestisch isolerend, bestand tegen
chemicaliën en tegen weer en wind. En bovendien goedkoop.
Redenen genoeg waarom men asbestvezels op grote schaal in talrijke producten heeft gebruikt. De uitbouw van de
industriële en later de consumptiemaatschappij gaf een enorme duw in de rug aan dat gebruik. Men vindt asbest
terug in dakbedekkingen en gevelbekledingen (asbestcement), in vuurbestendige platen, in remschoenen van
11
voertuigen, in vinylvloertegels, als isolatiemateriaal rond leidingen en in installaties, als spuitasbest e.d. rond
draagbalken en in talrijke andere producten.
Asbestvezel(bundel)s hebben door hun minerale structuur de tendens om bij verwering of bewerking in de lengte
(“longitudinaal”) te splitsen en dus steeds fijner te worden. Hoe fijner de vezels hoe gemakkelijker ze in te ademen
zijn.
Theoretisch gezien kan elke blootstelling, hoe klein ook, leiden tot asbestziekten.
Zo zijn er ziektegevallen waarbij artsen geen verband vinden tussen het optreden van een asbest gerelateerde
ziekte en iemands levensloop. Maar dit is heel zeldzaam.
Het risico hangt immers in sterke mate af van het aantal vezels dat men inademt, bijvoorbeeld als gevolg van het
bewerken (boren, zagen, schuren) of het beschadigen van asbesthoudend materiaal. Het aantal ingeademde vezels
neemt natuurlijk toe naarmate men langer aan asbestvezels wordt blootgesteld.
Er is dus een betekenisvol risico bij inademing van hoge concentraties over een langere periode en zonder of met
onvoldoende beschermende maatregelen.
Dit was in het verleden soms het geval bij mensen die in professionele situaties met asbest in aanraking kwamen.
Daarom is het belangrijk dat men het inademen van asbestvezels zo veel mogelijk voorkomt.
In ons dagelijks leven komt men vooral in contact met hechtgebonden asbest, met name met (golf)platen en leien
die uit asbestcement bestaan. Hechtgebonden asbesttoepassingen bevatten veel cement, lijm of kunststof. De
asbestvezels zitten verankerd in het materiaal. De kans op het vrijkomen van asbestvezels in de lucht is hierdoor
heel klein. Als deze materialen niet mechanisch worden bewerkt en blijven zitten, is het risico op inademing van de
vezels dus erg klein. Het risico is dan ook zeer klein wanneer men op voorzichtige wijze met deze materialen
omgaat.
Het grootste risico zit in de niet-hechtgebonden asbesttoepassingen. Dit materiaal is zacht en brokkelt makkelijk af.
Hierdoor kunnen na verloop van tijd spontaan asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld door aanraking, trillingen en
andere niet-mechanische bewerkingen.
Particulieren zullen vooral te maken hebben met asbestcementplaten of asbestcementleien (gebruikt als
dakbedekkings- of gevelbekledingsmateriaal). Ze kunnen ook in contact komen met imitatiemarmer bij
vensterbanken en dorpels (het donkere, gladgepolijste “massal”), met asbestboard (brandwerende plaat die
minder hard is dan asbestcement, ook wel eens Pical genoemd), met asbestkarton onder oudere
vinylvloerbekleding, met asbesthoudende vinyltegels, met asbesthoudende isolatie rond oudere
verwarmingsbuizen en met asbestdichtingskoord in oudere kachels.
Veel van het asbestcement wat buiten is toegepast is erg verweerd en valt dan ook niet meer onder de
hechtgebonden toepassingen.
Asbesttoepassingen
Asbestvezels zijn vanwege de goede eigenschappen, verwerkt in tal van materialen, zoals cement, textiel, kitten en
lijmen. De fysische en chemische eigenschappen van asbest variëren per mineraalsoort. Regelmatig worden er
nieuwe toepassingen ontdekt. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een indeling naar de specifieke eigenschappen:
 Warmte-isolerend. Als warmte-isolatiemateriaal voor pijpen en leidingen, isolatieplaten, asbestkoord in
rookgasafvoeren, handschoenen, haardrogers, broodroosters, strijkijzers, elektrische ovens,
sudderplaatjes, kitten in de kassenbouw en om motoren van treinen.
 Geluidsisolerend. Als geluidsisolerend plaatmateriaal voor wanden en plafonds.
 Elektrisch isolerend. Beschermhulzen voor elektrische bedrading en bescherming van elektrische ovens.
 Brandwerend. brandwerend materiaal voor plafonds, muren en leidingdoorvoeren, biljarttafels,
brandwerende kleding, branddekens, lasgordijnen, strijkplankovertrekken, deuren van brandkasten, in
schepen en spuitasbest ter bescherming van staalconstructies.
12

Treksterkte. Bouwmaterialen, zoals golfplaten, dakgoten, vensterbanken, vloerluiken, gevelbekleding,
traptreden, vloeren (van sporthallen), plafondtegels, leien, luifels; de meestal rode toplaag van
midgetgolfbanen, wonderpluggen, gas- en waterleidingen, vloer- en wandafwerkmiddelen zoals
pleisterwerk en behang, kit in voegen en sponningen. Ook in betonlijmen en betonverf. Ook als wapening
in bitumen.
 Bestand tegen zuren en logen. Pakkingen en flenzen in de chemische en petrochemische industrie,
rioolbuizen, bladen voor laboratoria en andere werktafels.
 Bestand tegen micro-organismen. Vinyl vloerbedekking in keukens, kunstmatige voedingsbodem
(substraat) in kassen, tuintegels, plantenbakken en rioolbuizen.
 Diverse ander toepassingen zoals toneeldecors, filtermateriaal, gasmaskers, kleed- en toilethokjes,
schoolborden, koppelingsplaten, remschoenen en remvoeringen van motorvoertuigen.
Bij meer dan vijfentachtig procent van de toepassingen van asbest gaat het om Chrysotiel (wit asbest); dit type
asbest is goedkoop en het vezeltype is het meest flexibel. Amosiet (bruin asbest) is vooral voor isolatiedoeleinden
en brandwering gebruikt, en Crocidoliet (blauw asbest) in isolatie- en asbestcementproducten.
13
Verbod op asbest
Het is in Nederland verboden asbest of asbesthoudende producten te vervaardigen, in te voeren, voorhanden te
hebben, aan een ander ter beschikking te stellen, toe te passen of te bewerken.
Uitzondering hierop zijn:
 het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van een product dat rechtmatig op de
markt is gebracht of waarin asbest of een asbesthoudend product rechtmatig is toegepast en dat voor de
datum van inwerkingtreding van het productbesluit asbest reeds geïnstalleerd of in bedrijf was, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald;
 het uitvoeren van laboratoriumonderzoek of het nemen van materiaalmonsters, teneinde de samenstelling
van het asbest en het asbestgehalte van asbesthoudende producten vast te stellen;
 het maken van aanboringen of het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden;
 het reinigen van kledingstukken en werktuigen die zijn gebruikt bij werkzaamheden waarbij asbest
aanwezig was of is vrijgekomen;
 het afgraven, opslaan, tijdens het vervoer voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van
afvalstoffen indien daaraan geen asbest opzettelijk is toegevoegd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is
bepaald;
 het reinigen van afvalstoffen waaraan geen asbest opzettelijk is toegevoegd en waarvan na reiniging de
concentratie serpetijnasbest, vermeerderd met tien maal de concentratie amfiboolasbest, niet hoger is dan
de in dat onderdeel aangegeven hoeveelheid per kilogram droge stof, tenzij bij wettelijk voorschrift anders
is bepaald.
 handelingen die betrekking hebben op het opruimen van asbest of een asbesthoudend product dat ten
gevolge van een incident is vrijgekomen.
Het productieproces van asbestcement
De geschiedenis van de asbestcementwarenindustrie begon in 1893, toen de Tsjech Ludwig Hatschek een
asbestwarenfabriek in het Oostenrijkse Vöcklabruck kocht. Zeven jaar later patenteerde Hatcheck een procédé
waarbij asbestvezels (10-25 gewichtsprocenten) als wapening werden toegepast in een mengsel met
portlandcement (75-90 gewichtsprocenten) en water. Na verharding van het mengsel ontstond een steenachtige
stof met een vrij grote hardheid en vastheid en een betrekkelijk gering gewicht: asbestcement. Onder de naam
‘Eternit’, afgeleid van het Griekse woord aeternus, wat eeuwig betekent, bracht Hatschek in 1903
dakbedekkingsmateriaal van asbestcement in de handel. Later zou Eternit de naam worden van de meeste
bedrijven die met het patent van Hatschek gingen werken.
De Hatschek-methode was verreweg de meest gangbare productiemethode binnen de asbestcementindustrie,
maar niet de enige. De toepassing van de andere productiemethoden, bleef in West-Europa echter beperkt tot nog
geen 1% van de totale productie van asbestcementplaten. Bij de verdere beschrijving van het productieproces
wordt daarom ook uitgegaan van de Hatschek-methode, al hanteerde toevallig één van de Nederlandse
asbestcementwarenfabrieken in Nederland enige tijd een afwijkend productieproces. In 1934 ging in het bevoegd
gezag Doesburg de NV Fabriek van Gewapende Asbestcement-producten ‘Ferrocal’ van start. De Amsterdamse
architect A.H. Arentsen had een nieuw procédé ontwikkeld voor de fabricage van gewapende asbestcementplaten,
waarmee hij een plaats wilde veroveren op de markt. De methode van Arenstsen, waarop hij het patent bezat, was
in grote lijnen dezelfde als die van Hatscheck, met dit verschil, dat in het mengsel van asbestcementmortel een
wapeningsnet werd aangebracht. Doordat de asbestplaten onder water werden gefabriceerd, zat er geen lucht
meer in de platen en zou de brandwerendheid ervan groter zijn dan van de Hatscheck-platen. Nadat de platen
waren uitgehard werden er kokers, ventilatiekanalen, wasemkappen en vormstukken van gemaakt.
Veel asbestcementwarenfabrieken zijn er in Nederland niet geweest. in ieder geval ging om Martinit in Amsterdam,
Eternit in Goor en Mierlo, Asbestona in Harderwijk en Ferrocal in Doesburg (tot 1963).
14
De asbestvezels, die in de landen van oorsprong al waren voorbewerkt, werden bij de fabrieken per binnenschip
aangevoerd. Voor de productie van asbestcement werd overwegend Chrysotiel of ‘witte asbest’ gebruikt, waarbij
doorgaans een mengsel van verschillende soorten en kwaliteiten werd gebruikt. Voor de productie van buizen werd
naast Chrysotiel ook Crocidoliet of ‘blauwe asbest’ gebruikt. De zakken met vezels werden leeggeschud, waarna de
vezels in silo’s werden opgeslagen. Kluitjes en propjes werden in een kollergang of desintegrator verwijderd,
waarna de vezels geschikt waren voor gebruik. Het mengen van de grondstoffen (cement, asbest en water) vond
plaats in een zogenaamde Hollander, een maal- en mengwerktuig dat ook bij de papierfabricage werd gebruikt. Het
brijachtige mengsel van asbest, cement en water werd voortdurend in beweging gehouden en wanneer de brij
voldoende was gemengd, werd het mengsel op een met kopergaas bespannen draaiende cilinder gevoerd. Het
meeste water ging door het gaas heen, maar de asbestvezels voorkwamen dat ook het cement wegspoelde. Het
‘asbestvlies’ dat op het zeefgaas ontstond, werd overgebracht naar een wollen, vilten transportband, waarbij de
wol het asbestvlies als het ware opzoog. Op de zeefcilinder vormde zich dan weer een nieuwe, dunne laag
asbestvlies, zodat sprake was van een continue proces.
Water speelde in het productieproces van asbestcement een belangrijke rol. Er werd veel water verbruikt,
ongeveer 10m³ per ton. Ongeveer 90% daarvan, dus 9m³ per ton, kwam vrij uit de machines en kon grotendeels
direct opnieuw worden gebruikt. Naast bij de productie, kwam ook veel water vrij bij het, doorgaans wekelijks,
schoonmaken van de machines. Het afvalwater werd bij de meeste fabrieken langs bezinkbassins geleid, waar de
vaste deeltjes (cement en asbest) bezonken. Een deel kon alsnog weer worden gebruikt; de rest werd geloosd. Als
bezinkinstallaties konden kuilen of bakken dienen, maar bij de grote fabrieken werd ook gebruik gemaakt van
vloeivelden.
Vlakke platen
Vlakke platen vormden eigenlijk de basis voor de andere producten. Het asbestvlies op de transportband werd voor
de vorming van vlakke platen naar een zware vormwals geleid. Het werd hier droog geperst en de wals nam het
asbestvlies over van de transportband en wikkelde het asbestvlies tot verschillende lagen, tot de gewenste dikte
was bereikt. De aldus gevormde asbestcementband werd doorgesneden en de asbestplaat rolde van de wals af.
Door een snijmachine, werd de plaat op de juiste afmetingen gesneden, waarna de platen werden opgestapeld en
naar een droogplaats werden gebracht.
Golfplaten
Door het aanbrengen van golven in vlakke asbestcementplaten, werd het draagvermogen van de platen
aanmerkelijk vergroot, waardoor ze geschikt werden om als dakbedekking te worden gebruikt. Het productieproces
was identiek aan dat van vlakke platen, met dit verschil dat de losgesneden asbestcementband, ook nog over een
walsenstelsel werd gevoerd, waarbij de golven in de plaat werden aangebracht. Omdat een ‘verse’
asbestcementplaat zou breken wanneer alle golven tegelijkertijd zouden worden aangebracht, liepen er een aantal
walsen achter elkaar, waarbij op de eerste één, op de tweede drie, op de derde vijf enzovoorts golfvormen werden
aangebracht. Later kwamen machines in gebruik, waarmee de golven wel in één keer konden worden aangebracht.
Buizen
Asbestcementbuizen werden aanvankelijk gemaakt door de nog weke, vlakke asbestcementplaten ‘rond te zetten’
en de naad met cementspecie te lassen. Dergelijke buizen waren bruikbaar als afvoerpijp en rookleiding, maar door
de geringe sterkte van de naad niet als drukleiding. In 1911 ontwikkelde de Italiaan Mazza Mattei een methode om
naadloze buizen te maken. De Mazza-methode ging uit van de Hatschek-methode, alleen werd de
asbestcementband niet doorgesneden, maar in zijn geheel van een cilinder ‘afgestroopt’, zodat geen naad
ontstond. Na binding van het cement wordt de buis in een waterbassin gelegd om uit te kunnen harden, om
vervolgens op de juiste lengte ingekort en aan de uiteinden, met het oog op te maken verbindingen, precies op
maat te worden afgedraaid. Na deze bewerkingen werd iedere buis afzonderlijk geperst en op inwendige druk
beproefd, om vervolgens een maand lang in de open lucht verder te harden.
In Nederland zijn alleen door Eternit gemechaniseerde, naadloze buizen gemaakt. Er waren nog verschillende
andere methoden om naadloze asbestcementbuizen te vervaardigen, waarvan het Torfit- en het Dalimine-procédé
15
de meest bekende waren. De buizen van Torfit Werke te Hemeldingen (nabij Bremen), zijn onder de naam Toschibuizen sporadisch op de Nederlandse markt toegepast.
Overige producten
Vlakke platen waren nog ‘week’ wanneer ze de platenmachine verlieten. Voor het maken van speciale vormstukken
werden de nog weke vlakke platen op de gewenste maat afgesneden en om een vorm gebogen of gewikkeld. De
naden werden vervolgens bestreken met stijve asbestcementmortel. Zolang de binding van het cement nog niet
was begonnen, waren eigenlijk alle vormen mogelijk: bochtstukken, verloopstukken, spruitstukken, koppelingen,
sifons, pijpen, afsluiters, (schoorsteen)kappen, (rook)kanalen, goten en bakken zijn allemaal op deze manier
gemaakt.
Nabewerking
Vlakke platen en golfplaten konden van een kleurtje worden voorzien. Aanvankelijk gebeurde dat uit esthetische
overwegingen. Zo moesten de golfplaten die in de jaren dertig van de vorige eeuw werden gebruikt voor bouw van
landbouwschuren in de Wieringermeer, van een rode kleur worden voorzien, om ze meer te laten lijken op
traditionele Hollandse dakpannen. Later had het verven of coaten vooral ten doel om de platen beter tegen
weersinvloeden te beschermen. Een andere benaming voor het aanbrengen van een beschermingslaag is satineren,
een techniek die uit de papierindustrie komt. Buizen die waren bedoeld voor de afvoer van (industrieel) afvalwater,
werden aan de binnenkant voorzien van een beschermende laag, die er bovendien voor zorgde dat de buis gladder
werd. Aanvankelijk werden vooral bitumen gebruikt. In een reclameboekje over de door haar geproduceerde
rioolbuizen, sprak Eternit in 1968 zelf van het aanbrengen van een epoxybescherming, die beter zou werken dan
een teer-epoxy. In datzelfde boekje liet Eternit weten, dat voor een ‘gewoon’ rioolstelsel voor huishoudelijk
afvalwater, behandeling met bitumen al meer dan voldoende bescherming bood.
Asbest herkennen
Materiaal dat waarschijnlijk asbesthoudend is noemt men asbestverdacht. Asbestverdacht materiaal is materiaal
waarvoor er enige indicatie is dat het asbest kan bevatten, rekening houdend met de ouderdom en/of de
toepassing, met visuele en andere kenmerken en eventueel met de productnaam.
Asbestverdacht materiaal moet men behandelen als asbesthoudend tot het tegendeel onomstotelijk bewezen is.
Dit kan via een analyse door een hiervoor erkend laboratorium (of eventueel via het oordeel van een deskundige
werkzaam in de asbestverwijderingssector.)
Iemand zonder ervaring kan moeilijk bepalen of een materiaal al of niet mogelijk asbesthoudend is.
Er zijn wel een aantal herkenningspunten. `
Hierbij wat punten voor het herkennen van asbest in cementplaten of cementleien:
Asbesthoudende producten vertonen regelmatig een verweerd uitzicht want ze hebben vaak een respectabele
leeftijd. Tot 1980 bevatten vrijwel alle vervaardigde bouwmaterialen uit vezelcement asbest. niet-geverfde
asbesthoudende platen vertonen soms een duidelijke "asbestbloem" (een gespikkeld uiterlijk);
asbesthoudende platen hebben vaak een gelaagde structuur; platen met een typerende honingraatstructuur op de
achterkant zijn asbesthoudend;
een cementplaat waarop de letters “NT” (New Technology) zijn aangebracht is altijd vrij van asbest; een asbestplaat
voelt harder en brosser aan en klinkt helderder dan een asbestvrije plaat. Recente golfplaten uit vezelcement
waardoorheen men een versterkende kunststofdraad ziet lopen (meestal blauw gekleurd) zijn gegarandeerd
asbestvrij. Heel soms (vb. via een zoekactie op internet) kan men uit de productnaam afleiden of het materiaal al of
niet asbesthoudend is. Asbestvrije platen hebben een egaler uitzicht. Een honingraatstructuur op de achterzijde is
GEEN methode om na te gaan of een golfplaat asbesthoudend is; deze structuur komt ZOWEL voor bij asbestvrije
als asbesthoudende golfplaten. Een asbestplaat voelt harder en brosser aan en klinkt helderder. Een asbestvrije
plaat is iets buigzamer en klinkt doffer.
Sporadisch is het mogelijk om met behulp van de gangbare handels- of producentnaam na te gaan of een
bouwmateriaal asbesthoudend is. Hierbij is wel enige voorzichtigheid geboden. In heel veel producten is ooit
16
asbest gebruikt. Indien bij een product dat volgens een of andere lijst asbestvrij zou zijn andere kenmerken toch
het vermoeden doen rijzen dat het materiaal wel asbesthoudend zou kunnen zijn lijkt nader onderzoek
aangewezen (vb. contact met de vroegere producent, analyse van het materiaal of mening van een expert uit de
asbestbranche) Om absolute zekerheid te hebben over de aanwezigheid van asbest is vaak een analyse door een
laboratorium noodzakelijk. De kostprijs voor een dergelijke analyse bedraagt ongeveer €100 indien het
laboratorium bij de analyse enkel een lichtmicroscoop gebruikt, wat meestal volstaat voor een identificatie. Bij
gebruik van een elektronenmicroscoop (vb. voor analyse van een veegmonster) stijgt de prijs tot ca. €400;
Op het breukvlak van asbesthoudende producten ziet men soms kleine vezels/vezelbundels op het breukvlak met
een ruw, enigszins “wollig” aspect, asbestvrije producten met vervangende vezels hebben daarentegen nog fijnere
vezels op een breukvlak: Deze vezels zijn nauwelijks nog met het blote oog te zien;
een asbestvezel gloeit op en blijft intact na verhitting met een aansteker. De asbestvezel is onbrandbaar bij de
vlamtemperatuur van de aansteker (ca. 400 °C). Andere vezels zijn meestal organisch en branden op (vb.
cellulosevezels) of verliezen hun structuur (vb. kunststofvezels: vorming smeltbolletjes);
Recente golfplaten uit vezelcement waardoorheen men een versterkende kunststofdraad ziet lopen (meestal blauw
gekleurd) zijn gegarandeerd asbestvrij.
Heel soms (vb. via een zoekactie op internet) kan men uit de productnaam afleiden of het materiaal al of niet
asbesthoudend is. (bijvoorbeeld www.asbestkaart.nl)
Is het asbest hechtgebonden of niet?
De mate waarin de asbestvezels in een product gebonden zijn bepaalt het gemak waarmee de vezels kunnen
vrijkomen. Dit is een belangrijke factor om het risico van een asbesthoudend materiaal te bepalen.
Asbestproducten komen bij particulieren meestal voor in gebonden toepassingen.
Voorbeelden hechtgebonden asbest (minder risico):
asbestcement;
asbestvinyl;
massal;
asbesthoudende lijm en kit;
niet-hechtgebonden asbest (meer risico):
 asbestkarton/asbestpapier onder vloerbedekking;
 asbestkoord rond kacheldeurtje en in stookinstallaties;
 asbestisolatie rond leidingen in de kelder;
 spuitasbest (komt enkel in grote gebouwen voor);
 asbestboard (dit is een geelbruine asbestcementplaat met cellulosevezels, de plaat is zachter/dunner is dan
de klassieke asbestcementplaat);
 Picalplaat (asbestcement met vulkanisch materiaal, gebruikt als tussenschot);
 asbesthoudende onderdelen in (zeer) oude (elektrische) apparaten (broodrooster, strijkplank).
De meeste gezondheidsexperts gaan ervan uit dat bruin (Amosiet) en vooral blauw asbest (Crocidoliet) een groter
risico op mesothelioom geven dan wit asbest (Chrysotiel).
In asbestcementplaten gebruikte men vooral wit asbest. In oudere asbestcementplaten was dit wit asbest soms
ook nog gemengd met kleinere hoeveelheden blauw en bruin asbest (in eternitplaten tot begin de jaren 80).
De kleuren van het asbest (blauw, bruin en wit) zijn NIET meer te zien in de producten waarin het asbest is
gebruikt. Men kan deze kleuren slechts (min of meer) waarnemen in de oorspronkelijke asbestmineralen. Met een
microscopische analyse is het onderscheid duidelijk. Hechtgebonden asbest kan op den duur niet-hechtgebonden
asbest worden doordat het cement oplost. Ongecoate platen ouder dan tien jaar die zijn blootgesteld aan regen,
moet als niet-hechtgebonden asbest beschouwt worden.
17
Moet asbesthoudend materiaal altijd verwijderen worden?
Verwijderen is enkel nodig indien het materiaal verweerd is: er komt bijvoorbeeld regelmatig stof vrij uit het
materiaal of men kan het gemakkelijk met de hand verpulveren.
Men moet ook steeds geval per geval bekijken of er een risico is. Verwijdering is aangeraden indien het over
materiaal gaat met weinig of niet (meer) hechtgebonden asbest (bros geworden, verbrokkeld enz.), zeker in
gesloten ruimtes die veel en/of langdurig betreden worden door personen die niet op de hoogte zijn van het risico
en/of in ruimtes waar er steeds een risico is op beschadiging van het asbesthoudend materiaal zoals vb. in een
magazijn. Indien verwijdering niet verplicht is, ga na of u het asbesthoudend materiaal al of niet op dit moment of
eventueel later wil verwijderen.
Illegaal gestort asbesthoudend materiaal moet volgens de milieuwetgeving altijd verwijderd worden. Een typisch
voorbeeld zijn gebroken achtergelaten asbestcementplaten.
Mag men asbesthoudende daken reinigen ?
Omdat asbesthoudende daken weerbestendig zijn hebben ze vaak een respectabele ouderdom. Ze zijn dus nogal
eens met mossen bedekt. Soms wil men dergelijke daken reinigen.
Het ontmossen of reinigen van asbestcement daken met een hogedrukreiniger of met straalmiddelen brengt een
groot risico met zich mee. Uit luchtmetingen blijkt dat bij deze werken grote hoeveelheden asbestvezels vrijkomen.
Gevaren van asbest
Welke aandoeningen kunnen veroorzaakt worden door asbest?
Sommige asbestvezels zijn zo klein dat de trilharen en slijmvliezen in onze luchtwegen ze niet kunnen afvoeren. Het
aerodynamische gedrag van vezels wordt voornamelijk bepaald door de diameter. De maximale diameter van
asbest voor inadembaarheid bedraagt 3,5 µm (geometrische diameter). Voor glasvezels is dat 3,8 µm, voor
koolstofvezels 4,6 µm.
De asbestvezels die het meeste risico geven (de zgn. respirabele vezels) kenmerken zich door hun lange dunne
afmeting:
 dunner dan 3 micron en;
 langer dan 5 micron en;
 hebben een lengte-dikteverhouding van meer dan 3 : 1.
Geïnhaleerde vezels met een grotere diameter dringen niet door tot diep in de longen, maar kunnen wel de
bovenste luchtwegen en de huid irriteren.
Kankersoorten ontstaan door mechanische beschadiging in de kern van een cel door de asbestvezel. De kern van de
cel bevat DNA. In het DNA staat zeer veel informatie over het leven. Beschadigd DNA kan ‘ontsporen’ waardoor een
gezonde cel kan veranderen in een kankercel. De kankercel zal gaan woekeren. Die woekering noemen we een
tumor. De asbestgerelateerde ziekten zijn slecht te behandelen en de kansen op genezing is zeer gering. In principe
kan slechts één asbestvezel al kanker veroorzaken. Er is dus geen veilige concentratie. Er is daarom geen MAC(Maximaal Aanvaarde Concentratie)waarde voor asbest vastgesteld.
De macrofagen van het lichaam hebben moeite om vezels van meer dan 5 µm te omvatten. Vezels van rond de 8
µm (of meer) worden als het meest gevaarlijk beschouwd. De macrofagen trachten de vezels te omvatten, maar
slagen hier niet in. De macrofagen gaan uiteindelijk ten onder, en zetten hierbij stoffen vrij die het lokale weefsel
belasten en die andere macrofagen aantrekken. Deze lopen in dezelfde val. Hierdoor ontstaat een chronische
ontstekingsreactie ter hoogte van de weefsels rondom de vezels.
Bij het bewerken, verwerken of verwijderen van asbest en asbesthoudende toepassingen of producten komen
asbestvezels vrij die via inademing tot diep in de longen terecht kunnen komen.
Hieruit kan inademing van asbestvezels kan aanleiding geven tot aandoeningen van de longen ontwikkelen.
Voorbeelden hiervan zijn:
18





Asbestose: deze ziekte lijkt enigszins op de stoflongen van mijnwerkers (silicose). Voor asbestose is een
hoge en langdurige blootstelling aan asbestvezels vereist. In de meerderheid der gevallen heeft deze ziekte
slechts een geringe ernstgraad. Bovendien is de ziekte langzamerhand zeer zeldzaam geworden;
Mesothelioom (long- of buikvlieskanker): dit is een zeldzame maar ernstige, levensbedreigende aandoening
die, in geval van longvlieskanker, in meer dan 90% der gevallen veroorzaakt wordt door asbest;
Longkanker: dit is een ernstige, levensbedreigende aandoening die het gevolg kan zijn van inademing van
asbestvezels. Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van alle longkankers het
gevolg is van (actief of passief) roken (85%);
Pleurale plaques: dit zijn goedaardige verdikkingen van het buitenste longvlies. Pleurale plaques komen
zeer frequent voor, maar hebben geen nadelige invloed op de gezondheid. Pleurale plaques zijn meestal
een teken van asbestblootstelling maar zijn geen voorbode van andere asbestaandoeningen;
Naast bovengenoemde aandoeningen zijn er nog enkele andere aandoeningen die asbest gerelateerd
kunnen zijn, maar beduidend minder vaak voorkomen (bv. diffuse pleuraverdikking, asbestpleuritis,
asbestwratten e.a.).
Sinds 1993 is het in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit en de Arbeidsomstandighedenwet verboden om
asbest of asbesthoudende producten te bewerken, te verwerken of in voorraad te houden. Ook het opnieuw
toepassen van asbesthoudende producten is ten strengste verboden. Waar asbest direct gevaar oplevert, moet het
verwijderd worden of duurzaam afgeschermd. Dat mag alleen als er gewerkt wordt volgens de regels van het
Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu) en van de
Arbeidsomstandighedenwet (Ministerie van Sociale Zaken en Welzijn). Sanering of afscherming van het asbest is
voorbehouden aan gespecialiseerde bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn. Asbest onderzoeken is een zaak van
gecertificeerde inventarisatiebureaus en de eindcontroles na verwijdering van geaccrediteerde laboratoria.
De partijen die zich beroepshalve met asbest mogen bezighouden, vormen samen de asbestketen. Deze strekt zich
uit van de opdrachtgever tot en met de handhaver die erop toeziet dat asbestverwijdering volgens de wettelijke
regels plaatsvindt. Voor alle werkzaamheden waarbij asbest in het spel is, gelden strenge regels en normen.
Regelgeving
Al in 1920 was bekend dat asbest slecht was voor de gezondheid van mensen.
In Nederland waarschuwde de Arbeidsinspectie vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw al voor de gevaren van
asbest. De productie en toepassing ervan gingen echter gewoon door. Tussen 1950 en 1980 is asbest in Nederland
in tal van producten verwerkt.
In de jaren '60 van de 20e eeuw deed de Nederlandse arts J. Stumphius onderzoek naar de effecten van het gebruik
van asbest als isolatiemateriaal bij scheepswerf De Schelde. Hij toonde aan dat werken met asbest kan leiden tot
mesothelioom, een zeldzame, maar dodelijke vorm van kanker van het long- of buikvlies. Hij promoveerde in 1969
op dit onderzoek, dat werd gepubliceerd onder de titel Asbest in een bedrijfsbevolking.
In de daaropvolgende jaren wordt het gevaar van asbest - en dan met name van spuitasbest (zeer losgebonden
asbesthoudend materiaal) - ook in ander wetenschappelijk onderzoek aangetoond. In 1978 besluit de Nederlandse
regering spuitasbest te verbieden. Pas in 1993 wordt een algeheel verbod op het gebruik van asbest van kracht.
Sindsdien is het verboden asbest of asbesthoudende producten te produceren, bewerken, verwerken, vervoeren of
in voorraad te houden. Ook het opnieuw toepassen van asbesthoudende producten is vanaf begin 1994 niet
toegestaan.
1977: Verbod op gebruik blauw asbest (Crocidoliet).
1978: Verbod op spuitasbest.
1993: Verbod op alle soorten asbest via het Asbestbesluit in de Arbeidsomstandighedenwet. Vanaf dit
moment is het verboden om asbest of asbesthoudende producten te bewerken, te verwerken of
in voorraad te houden. Het opnieuw toepassen van oude asbesthoudende producten is eveneens
verboden.
1998: Invoering Regeling Bouwbesluit materialen 1998. Op grond hiervan is het particulieren verboden
asbesthoudende materialen in bouwwerken toe te passen.
1999: EG-richtlijn 1999/77: totaalverbod voor het op de markt brengen en toepassen van
asbesthoudende materialen en producten binnen de Europese Unie. Op grond van deze richtlijn
19
2005:
2006:
2007:
is asbest sinds 1 januari 2005 verboden in alle lidstaten die vóór 2005 bij de EU waren
aangesloten.
Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Avb): regelgeving voor asbestverwijdering en de renovatie
en/of sloop van bouwwerken of objecten waarin asbest is verwerkt. Verder bevat het
Asbestverwijderingsbesluit 2005 regels voor bouwwerken die in de bouwverordening moeten
worden opgenomen. Afzonderlijke regelgeving geldt voor handelingen met puin, puingranulaat,
bodem, grond, slib, baggerspecie en grondwater
Aanpassing van de Arbowetgeving ten aanzien van de risicoklasse-indeling voor asbestsanering,
alsook aanpassing van een aantal beleidsregels, zoals de verplichting om bij het uitvoeren van
eindcontroles te werken volgens NEN 2990.
Regeling Tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers mesothelioom.
Wetgeving van de Europese Unie
Europese Verordeningen hebben een rechtstreekse werking en Richtlijnen worden per lidstaat geïmplementeerd in
de Nationale wet- en regelgeving. De voor asbest relevante regelgeving van de Europese Unie is als volgt onder te
verdelen:
 Stoffen, mengsels en voorwerpen
o REACH
o EG-Richtlijn Remmen
 Afvalstoffen
o Kaderrichtlijn Afvalstoffen
o Europese Afvalstoffenlijst
o Europese verordening voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA)
o Richtlijn ter voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest
 Arbeidsomstandigheden
o Richtlijn ter bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het
werk
o Richtlijn minimumvoorschriften voor veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van
persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers
o Richtlijn over de bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling aan carcinogene
agentia op het werk.
Stoffen, mengsels en voorwerpen
REACH: Registratie, Evaluatie, Autorisatie en beperkingen van Chemische stoffen
Deze verordening (EG) Nr. 1907/2006 bevat verplichtingen voor bedrijven om informatie over stoffen, stoffen in
mengsels en voorwerpen uit te wisselen. Bedrijven moeten daarvoor stofgegevens verzamelen, de risico's van het
gebruik van een stof in beeld brengen en daarvoor veiligheidsmaatregelen aanbevelen. REACH bevat verschillende
instrumenten. Naast een registratieplicht voor stoffen die op de markt worden gebracht in een hoeveelheid van 1
ton of meer per jaar bevat de verordening ook een autorisatieplicht en beperkingen op het gebruik voor zeer
risicovolle stoffen (waaronder asbest). In bijlage XVII staan de beperkingen die voor het gebruik van asbest gelden.
In het kort komt het erop neer dat er een verbod geldt voor de productie, het in de handel brengen en gebruik van
voorwerpen die asbest bevatten. In de bijlage staan ook de eisen voor het etiketteren van voorwerpen die asbest
bevatten. Lees meer over deze verordening op website van de REACH Helpdesk.
Richtlijn Remmen
De richtlijn betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
(98/12/EG (PbEG L 81)), gewijzigd bij Richtlijn 2002/78/EG (PbEG L267), bevat eisen over de aanwezigheid van
asbest in frictiematerialen. Voor het onderdeel asbest is deze richtlijn geïmplementeerd in het Productenbesluit
asbest.
20
Afvalstoffen
Kaderrichtlijn afvalstoffen
De Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) geeft een algemeen kader voor gevaarlijke en niet-gevaarlijke
afvalstoffen. De richtlijn bevat definities (voor o.a. afvalstoffen, nuttige toepassing en definitieve verwijdering). Ook
legt het algemene verplichtingen op voor het:
 omgaan met afvalstoffen (vergunning voor het inzamelen en verwerken van afval
 opstellen van afvalbeheerplannen het op een milieuhygiënisch verantwoorde manier verwerken van afval
 treffen van maatregelen om preventie en nuttige toepassing te bevorderen.
In Nederland is de Kaderrichtlijn geïmplementeerd in Hoofdstuk 10 van de Wet Milieubeheer. Asbest dat als afval
wordt afgevoerd moet voldoen aan de eisen van Hoofdstuk 10
Europese Afvalstoffenlijst (Eural)
Deze Europese Beschikking 2001/119 bevat een lijst waarop 800 afvalstoffen als gevaarlijk of niet-gevaarlijk afval
zijn aangewezen. In de Eural zijn onder andere autowrakken aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
Asbesthoudend bouwmateriaal is in de Eural aangewezen als gevaarlijk afval. In Nederland is de Eural
geïmplementeerd in de Regeling Eural. Er is ook een Regeling integrale tekst Afvalstoffenlijst die de daadwerkelijke
lijst met Euralcodes en de benaming van de afvalstoffen bevat. De lijst wordt, evenals de Europese lijst, regelmatig
aangepast aan de ontwikkelingen.
Europese verordening voor de overbrenging van afvalstoffen (EVOA)
De Verordening (EG) 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA) bevat de procedures voor de
grensoverschrijdende transporten van afval. Afhankelijk van de aard van de afvalstof die over de grens
getransporteerd wordt en de wijze van verwerking van de afvalstoffen en het land van bestemming, is er een
vergunning nodig. Voor het verkrijgen van deze vergunning moet er een kennisgeving gedaan worden bij Uitvoering
Afvalbeheer.
Richtlijn ter voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest
Deze richtlijn (87/217/EEG, PbEG L 85) bevat bepalingen over wanneer handelingen met asbestbevattend afval zijn
toegestaan. In Nederland geïmplementeerd in het Asbestverwijderingsbesluit 2005, de Regeling met betrekking tot
grenswaarden voor asbest, het Stortbesluit bodembescherming en het Productenbesluit asbest.
Arbeidsomstandigheden
Richtlijn ter bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk
Deze Richtlijn (83/477/EEG (PbEG L 263) gewijzigd bij 91/382/EEG (PbEG L 206) en Richtlijn 2003/18/EG, PbEG L097
) bevat regels ter bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk. De
richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Productenbesluit asbest, de
Productenregeling asbest en het Asbestverwijderingsbesluit 2005).
Richtlijn over het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers
Deze richtlijn (89/656/EEG, PbEG L 393) bevat de minimumvoorschriften over het veilig werken en de gezondheid
op het werk gericht op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers. In Nederland
geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Richtlijn over de bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling aan carcinogene
agentia op het werk
Deze richtlijn 97/42/EG (PbEG L 179) bevat bepaling over het werken met carcinogene agentia en de bescherming
van werknemers tegen risico's van blootstelling daarvan. In Nederland geïmplementeerd in het
Arbeidsomstandighedenbesluit.
21
Sloopmelding in plaats van sloopvergunning
Met de invoering van het nieuwe Bouwbesluit is de sloopvergunning voor het slopen van bouwwerken volgens de
Woningwet vervallen. In plaats daarvan geldt nu een meldingsplicht. Het is echter mogelijk dat volgens andere
wetgeving zoals de Monumentenwet wel een sloopvergunning nodig is. Met het oog op dergelijke gevallen is in
paragraaf 1.7 van het bouwbesluit een samenloopregeling opgenomen. De hierbij bedoelde
wetten/verordeningen/besluiten zijn:
 Monumentenwet 1988.
 Wet op de stads- of dorpsvernieuwing, de leefmilieuverordening.
 Bestemmingsplan.
 Provinciale en gemeentelijke monumentenverordeningen.
 Beheersverordening
 Voorbereidingsbesluit
De omgevingsvergunning op grond van bovenstaande wet- en regelgeving is van kracht als er sprake is van een
(Rijks)monument, het pand gelegen is in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan wel karakteristiek stadsgezicht.
Toetsing van een sloopmelding c.q. omgevingsvergunning vindt plaats aan de hand van eerder genoemde wet- en
regelgeving.
Daarnaast zijn per 1 februari 2012 de procescertificaten SC–530 en SC–540, voor asbest verwijderen en
asbestinventarisatie, eveneens gewijzigd.
Met name de sanctiemaatregelen zijn aanzienlijk aangescherpt. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een
bouwwerk en het verwijderen van asbest is een sloopmelding aan het bevoegd gezag verplicht. Zonder een
sloopmelding is het verboden te slopen of asbest te verwijderen.
Door de invoering van het Bouwbesluit 2012 zijn de bepalingen betreffende het slopen vanuit de Modelbouwverordening van de VNG komen te vervallen. In het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is bepaald dat er geen
verplichting geldt voor het inventariseren en verwijderen van waterleidingbuizen, gasleidingbuizen,
rioolleidingbuizen en mantelbuizen, voor zover zij deel uitmaken van het ondergrondse openbare gas-, water- en
rioolleidingnet. Deze regeling is niet opgenomen in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012.
Voor particulieren die zelf asbesthoudende toepassingen gaan verwijderen geldt een meldingsplicht met een
termijn van vijf werkdagen. De toepassingen zijn in het Bouwbesluit duidelijk benoemd. In deze gevallen is geen
asbestinventarisatie nodig. Een voorbeeld hiervan is het verwijderen van geschroefde hechtgebonden
asbesthoudende golfplaten met een maximum van 35 m² per kadastraal perceel. Een volledig overzicht van de
voorwaarden waaronder gesloopt mag worden staan in het Bouwbesluit. Zodra sprake is van het
verwijderen van asbest gelden ook voorwaarden uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Voor het werken met
asbest zijn de specifieke voorwaarden in de Arbowet- en regelgeving van toepassing.
De asbestketen
Om enige duidelijkheid te scheppen hoe de asbestketen in Nederland in elkaar zit en welke processen een relatie
met elkaar hebben is hieronder een schematisch overzicht weergegeven. In principe is het systeem in Nederland
opgebouwd uit een 6-tal niveaus.
 Overheid: De overheid in de vorm van het IWI (Inspectie voor Werk en Inkomen) en de Arbeidsinspectie
bewaken de uitvoering van het proces zoals dit door wet- en regelgeving is vastgelegd.
 Lagere overheden: Voordat een asbestsanering uitgevoerd mag worden dient er in eerste instantie een
sloopvergunning afgegeven te worden door het bevoegd gezag. Hier is met name het
asbestverwijderingsbesluit 2005 van toepassing. Om een sloopvergunning af te mogen geven dient het
bevoegd gezag onder meer een inventarisatierapport en werkplan te ontvangen.
 Object: Niveau 3 beschrijft feitelijk het daadwerkelijke proces van asbestverwijdering. Dit niveau is op te
delen in een aantal delen:
o Conform het asbestverwijderingsbesluit dient er sprake te zijn van een object; Dit object moet
allereerst onderzocht worden op de aanwezigheid van asbest conform de SC–540
22


(certificatieschema procescertificaat Asbestinventarisatie) door een hiertoe gecertificeerd bedrijf,
dit bedrijf maakt tevens een inschatting van de risicoklasse;
o Bij deze inventarisatie worden asbestmonsters genomen die onderzocht moeten worden conform
de NEN 5896 (Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie), door een
hiervoor geaccrediteerde laboratorium (NEN-EN-ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de
bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria);
o Nadat de sloopvergunning is verleend kan het asbest worden verwijderd conform de SC–530
(certificatieschema procescertificaat asbestverwijdering) door een daartoe gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf;
o Nadat de asbestverwijdering is uitgevoerd dient het object gecontroleerd te worden op
aanwezigheid van asbest om vast te stellen dat er geen gevaar meer bestaat voor de gebruikers
van het object. Deze controle noemt men de eindcontrole na asbestverwijdering en dient
uitgevoerd te worden conform de NEN 2990 (Lucht - Eindcontrole na asbestverwijdering) door een
hiervoor geaccrediteerde inspectie instelling (NEN-EN-ISO/IEC 17020 General criteria for the
operation of various types of bodies performing inspection). Deze eindcontrole bestaat uit een
visuele inspectie gevolgd door een actieve luchtmonstername.
Certificatie: In Nederland wordt van de medewerkers die werkzaamheden verrichten waarbij asbest
betrokken is, verlangd dat zij een bepaald kennis niveau hebben. Om dit aan te kunnen tonen dat men de
beoogde kwalificatie bezit heeft men een aantal schema’s ontwikkeld voor het uit kunnen geven van
persooncertificaten. Afhankelijk van de type werkzaamheden die iemand verricht is een specifiek schema
van toepassing. Deze schema’s zijn de volgende:
o SC-501 WDA&T persoon Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de
certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig
Asbestverwijderaar
o SC-502 WDA&T proces Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB)
o SC-510 Deskundig Toezichthouder Asbest Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat
Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering, dit certificaat is bedoeld voor de leiding gevende bij
een asbestverwijdering;
o SC-520 Deskundig Asbest Verwijderaar Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat
Deskundig Asbestverwijderaar, alle overige medewerkers van het asbest verwijderingbedrijf dienen
in het bezit te zijn van dit certificaat;
o SC–530 Asbestverwijdering: werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat
Asbestverwijdering;
o SC–540 Asbestinventarisatie: werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat
Asbestinventarisatie;
o SC-560 Deskundig Inventariseerder Asbest, bedoeld voor medewerkers van een
asbestinventarisatiebureau;
o SC-570 Asbest DesKundige: schema speciaal ontwikkeld voor de verschillende toezichthouders van
de asbestketen, waaronder handhavers van provincie, gemeente en overheid;
o SC-580 Deskundig Asbest Acceptant dit schema is speciaal ontwikkeld voor de medewerker van
'afvalpunten/milieustraten', afvalsorteerbedrijven en puinbrekers, die betrokken is bij de
acceptatie van asbest bevattend materiaal.
CB & Lab: Hieronder worden de volgende partijen verstaan:
o geaccrediteerde testlaboratoria (NEN-EN-ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de bekwaamheid
van beproevings- en kalibratielaboratoria), voor het uitvoeren van monsternames en analyses van
lucht- en materiaalmonsters;
o geaccrediteerde inspectie instellingen (NEN-EN-ISO/IEC 17020 General criteria for the operation of
various types of bodies performing inspection), voor het uitvoeren van inspecties;
o geaccrediteerde product certificatie instellingen (NEN-EN 45011 Algemene eisen voor instellingen
die product certificatiesystemen uitvoeren), voor het certificeren van asbestinventarisatiebureaus,
asbestverwijderaars;
23


Geaccrediteerde persoonscertficatieinstellingen (NEN-EN-ISO/IEC 17024 Conformiteitbeoordeling Algemene eisen voor instellingen die persoonscertificatie uitvoeren), voor het afnemen van examens en
verstrekken van persoonscertificaten, waaronder de SC-510 en SC-520.
RvA: Het werk van een accreditatie-instelling is erop gericht het vertrouwen van een afnemer in de
kwaliteit van een product of dienst te ondersteunen. Dat gebeurt via onafhankelijk en deskundig toezicht.
Mede daarom is er binnen Nederland maar 1 instelling die bedrijven accrediteert. Accreditatie vergroot de
helderheid van de waarde van keurmerken, certificaten en laboratoriumresultaten. Een accreditatieinstelling beoordeelt zowel het managementsysteem als de technische competentie van de
conformiteitverklarende instelling. Daarnaast houdt de accreditatieinstelling toezicht om de
onpartijdigheid en deskundigheid van de onformiteitverklarende instelling te garanderen. Een accreditatie
instelling moet voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 17011 Conformiteitsbeoordeling - Algemene eisen voor
accreditatie-instellingen die conformiteitsbeoordelende instellingen accrediteren
Wettelijke grondslag
In het kort staat de specifieke regelgeving over asbest staat in drie besluiten:
1. productenbesluit asbest;
2. asbestverwijderingsbesluit;
3. arbeidsomstandighedenbesluit (arbobesluit).
Voor asbest betekent de Wet Milieubeheer in zijn algemeenheid:
24
“Het is verboden handelingen met asbest te verrichten of handelingen na te laten die nadelige gevolgen voor het
milieu kunnen hebben. Daarnaast moet iedereen die handelingen met asbest verricht er voor zorgen dat mogelijke
nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of beperkt. Storten van asbest of verbranden van asbest of
van asbesthoudend afval buiten een inrichting is verboden. Indien zich in een inrichting een incident met asbest
voordoet of heeft voorgedaan, moet de drijver van de inrichting maatregelen treffen om verdere gevolgen te
voorkomen en ongedaan te maken. Het incident moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.”
Het productenbesluit asbest is geldig voor iedereen (werkgevers, particulieren, werknemers, enz.). Het bevat een
verbod op het bezit en bewerken van asbest en geeft regels over etiketteren van asbesthoudende producten.
Voor het werken met asbest zijn regels opgenomen in het arbobesluit en in het asbestverwijderingsbesluit. Deze
besluiten overlappen elkaar gedeeltelijk, maar hebben een verschillende doelgroep. Het asbestverwijderingsbesluit
geldt voor opdrachtgevers, dat kunnen zowel particulieren als bedrijven zijn. Het arbobesluit is gericht op
werkgevers en werknemers. Ook zelfstandigen zonder personeel vallen onder de asbestwetgeving uit het
arbobesluit.
Publiekrechtelijke regelingen
De wettelijke grondslag voor de sloopmelding is gelegen in onderstaande regelgeving:
 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 Woningwet, Hoofdstuk II, afdeling 1, artikel 1 en 2;
 Bouwbesluit 2012, paragraaf 1.7, artikel 1.26;
 Monumentenwet 1988,Hoofdstuk II (beschermde monumenten),Paragraaf 2 (vergunning tot wijziging,
afbraak of verwijdering),Hoofdstuk IV,(beschermde stad- en dorpsgezichten);
 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, Vigerend bestemmingsplan (Wro).
In het bouwbesluit paragraaf 1.7 ‘Procedure sloopwerkzaamheden' bevat voorschriften voor de sloper. Dit is
degene die ook de sloopmelding doet. Ook een ander mag deze melding doen. Echter als de sloop plaatsvindt
zonder melding, is degene die sloopt de overtreder van het verbod in de WABO.
Ingevolge artikel 1.26, lid 2 Bb 2012 is het eerste lid niet van toepassing op een voornemen tot slopen dat
uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een bedrijf geheel of gedeeltelijke verwijderen van
asbesthoudende:
 geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen;
 beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen;
 rem- en frictiematerialen;
 pakkingen uit verbrandingsmotoren, en
 pakkingen uit procesinstallaties onderscheidenlijk verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen van
ten hoogste 2.250 kW.
 Verder zijn van de meldingsplicht vrijgesteld een sloop:
 als gevolg van een besluit volgens artikel 13 van de Woningwet (de toepassing van bestuursdwang of het
opleggen van een last onder dwangsom.)
Privaatrechtelijke regelingen
De wettelijke grondslag voor asbest inventarisatie en asbestverwijdering is te vinden in:
 SC–530 voor de asbestverwijdering
 SC–540 voor de asbestinventarisatie
sloopmelding of sloopvergunning?
Voor het verwijderen van asbest uit een bouwwerk is in principe altijd een sloopvergunning vereist.
Er zijn de volgende uitzonderingen:
25
Situaties waarbij met een melding kan worden volstaan:
Particulieren mogen bepaalde asbesthoudende materialen zelf verwijderen met een mededeling van B&W.
Situaties waarbij een asbestsloopvergunning noch een mededeling nodig is:
bepaalde in het Avb 2005/bouwverordening genoemde werkzaamheden door een bedrijf;
 bouwwerken zonder asbest (gebouwd na 01-01-1994);
 werkzaamheden met asbest die niet gezien worden als slopen.
Komt er meer dan 10 m³ bouw- en sloopafval vrij dan is wel een reguliere sloopvergunning vereist. Bij bepaalde
werkzaamheden met asbesthoudende materialen is geen sprake van asbestverwijdering. Een voorbeeld hiervan is
het coaten of aanboren van asbesthoudende producten of het verwijderen van een losse bloembak.
Wanneer een particulier een asbestverwijdering meldt, moet B&W binnen acht dagen schriftelijk reageren
Overschrijdt B&W die wettelijke termijn, dan is van rechtswege de mededeling gedaan dat geen sloopvergunning
nodig is. Het is dus van belang om tijdig te reageren, om te voorkomen dat een particulier over een mededeling die
van rechtswege is gedaan beschikt, terwijl mogelijk wel een sloopvergunning vereist is.
B&W kan aan een mededeling voorschriften verbinden die betrekking hebben op de verwijdering, opslag en afvoer
van het asbest. De particulier moet deze naleven, in het belang van zijn eigen gezondheid en die van de mensen in
zijn omgeving. In de voorschriften kunnen specifieke eisen worden opgenomen over de wijze waarop het
asbestafval moet worden aangeboden.
Voorschriften die een houder van een mededeling moet naleven zijn:
Particulieren die zelf asbest verwijderen moeten volgens het Avb 2005 (art. 7 en 8) voor een aantal zaken zorgen.
De verplichting om aan deze voorschriften te voldoen volgt uit de bouwverordening (art. 8.2.1 lid 9 van de MBV).
Het kan nuttig zijn om hen in de mededeling hierop te wijzen.
Als een bouwwerk moet worden gesloopt moet, indien technisch mogelijk, hieruit eerst het asbest of het
asbesthoudend materiaal worden verwijderd. Daarna kan het bouwwerk, geheel of gedeeltelijk worden afgebroken
of uit elkaar worden genomen.
 De asbesthoudende materialen dienen direct gescheiden te worden van overige materialen.
 De asbesthoudende materialen dienen direct in stevig luchtdicht plastic te worden verpakt en te worden
voorzien van waarschuwingsstickers Asbest, tenzij dit door vorm of formaat niet mogelijk is.
 Het verpakkingsmateriaal waarin verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend materiaal is verpakt,
wordt onmiddellijk afgesloten en opgeslagen in een afgesloten opslagplaats.
 Wanneer het verzamelde asbest of het asbesthoudende materiaal niet in het genoemde
verpakkingsmateriaal kan worden verpakt, moet het onmiddellijk in een afgesloten container worden
opgeslagen.
 De verpakte asbesthoudende materialen dienen binnen twee weken te worden ingeleverd bij het bevoegd
gezagwerf of afgegeven aan een erkende inzamelaar of eindverwerker (stortplaats).
Het verdient de aanbeveling om ook praktische informatie te verschaffen als bijlage van de mededeling.
Voorbeelden hiervan zijn:
 De openingstijden van het bevoegd gezagwerf of het ophaalschema van de inzamelaar. Dit kan het
dumpen van afval voorkomen.
 Adressen van bedrijven die verpakkingsmateriaal, waarschuwingsstickers Asbest en afsluitbare containers
aan particulieren leveren.
 De waarschuwing dat het asbest dat door de sloop is vrijgekomen niet mag worden bewerkt of
hergebruikt.
 Tips om het asbest zorgvuldig te verwijderen:
o Voorkom het verspreiden van stof en losse resten asbest naar andere delen van de woonruimte en
de omgeving.
o Tijdens het verwijderen van het asbesthoudende materiaal moet zo veel mogelijk worden
voorkomen dat het asbeststof vrijkomt.
26
o
Het is het veiligst om het materiaal rustig en in zijn geheel te verwijderen (dus niet breken, hakken,
scheuren of zagen), te verpakken en af te voeren.
o Beperk stof door het asbesthoudende materiaal goed vochtig te maken en te houden.
o Maak direct na afloop de werkplek met water schoon en ventileer de ruimte goed.
o Gebruikt schoonmaakmateriaal moet worden verpakt en samen met de (wegwerp)werkkleding en
het asbestafval worden afgevoerd.
N.B. Als de particulier het asbesthoudende materiaal laat verwijderen door een ander persoon of bedrijf geldt de
sloopvergunningplicht en is ook de Arboregelgeving van toepassing.
Een particulier mag pas beginnen met asbestsloopwerkzaamheden wanneer:
 hij het voornemen tot slopen heeft gemeld bij B&W;
 hij een schriftelijke mededeling heeft gekregen van B&W dat geen sloopvergunning is vereist of wanneer
die mededeling van rechtswege is gedaan.
B&W kan aan een mededeling voorschriften verbinden, de particulier moet deze naleven. Verstrek bij de
mededeling praktische informatie over bijvoorbeeld de openingstijden van het bevoegd gezagwerf
Sloopvergunning
Direct na de ontvangst van een verzoek om een sloopvergunning controleert het bevoegd gezag of het
aanvraagformulier volledig is ingevuld en alle verplichte documenten zijn bijgevoegd. In de Regeling
omgevingsrecht staat welke gegevens de aanvrager moet overleggen voor het krijgen van de sloopvergunning
(artikel 1.3 en 7.2). De aanvrager krijgt een ontvangstbevestiging met vermelding van de datum. Deze is bepalend
voor de aanvang van de termijn. Vervolgens wordt gecontroleerd of voor de werkzaamheden een
(asbest)sloopvergunning is vereist.
Afhankelijk van het volume bouw- en sloopafval dat vrijkomt is een (reguliere) sloopvergunning noodzakelijk. Uit de
aanvraag moet blijken of tijdens het slopen ook asbest wordt verwijderd. Een belangrijk document is het
inventarisatierapport dat is opgesteld door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Dit rapport is in principe
altijd verplicht. Er zijn slechts enkele uitzonderingen.
Voor het verlenen van een sloopvergunning gelden, afhankelijk van het type vergunning, verschillende wettelijke
termijnen.
Sloopmelding
Een sloopmelding wordt gedaan bij het bevoegd gezag. Dit kan langs elektronische weg zoals beschreven onder
3.2.5. Met de daar genoemde ‘landelijke voorziening’ wordt vooralsnog het Omgevingsloket Online (OLO) bedoeld,
het zelfde loket, waar men terecht kan voor het aanvragen van omgevingsvergunningen.
Aan de basis van de sloopmelding ligt artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012.
De toelichting op deze paragraaf benadrukt dat de invoering van een meldingsplicht in plaats van een
vergunningplicht geen enkele verlaging van de prioriteiten voor de asbestverwijdering betekent. Het is de
bedoeling dat de sloopmelding wordt opgenomen in het omgevingsloket.
Wanneer is een sloopmelding verplicht?
Een sloopmelding is verplicht wanneer naar redelijke schatting meer dan 10 m³ sloopafval vrijkomt of wanneer
asbest wordt verwijderd. Bij kleine verbouwingen zonder asbest is dus geen sloopmelding nodig. Dit betekent dat
wanneer bij een kleine verbouwing asbest wordt aangetroffen, er alsnog een sloopmelding noodzakelijk is voordat
verwijdering van het asbest plaatsvindt.
27
Een sloopmelding is niet verplicht wanneer beroepsmatig of bedrijfsmatig verwijdering van strikt in het besluit
omschreven asbesthoudende toepassingen plaatsvindt. Een voorbeeld hiervan is het verwijderen van geklemde
vloerplaten onder verwarmingstoestellen.
Termijn sloopmelding
De melding moet minimaal vier weken voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Het bevoegd
gezag kan afwijken van deze termijn, bijvoorbeeld in gevallen van een directe noodzaak tot sloop bij een calamiteit.
In bepaalde gevallen van reparatie- of mutatieonderhoudswerkzaamheden mag deze termijn tot 5 werkdagen
worden beperkt. Dit kan als de normale termijn zou leiden tot onnodige leegstand of ernstige belemmering van het
gebruiksgenot. In het bouwbesluit en de Nota van Toelichting staat niet in welke situaties dit van toepassing is. Ook
geldt een termijn van 5 werkdagen voor particulieren die zelf strikt in het besluit omschreven geschroefde,
hechtgebonden1, asbesthoudende toepassingen (met uitzondering van dakleien), en/of asbesthoudende
vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking verwijderen. Een voorbeeld hiervan is het
verwijderen van geschroefde hechtgebonden asbesthoudende golfplaten met een maximum van 35m² per
(kadastraal) perceel.
Conform artikel 4 van het asbestverwijderingsbesluit is een asbestinventarisatierapport dan niet verplicht.
In artikel 1.33 van het Besluit staat dat dat degene die de sloopwerkzaamheden gaat uitvoeren, ten minste twee
dagen voor de feitelijke aanvang van de sloopwerkzaamheden het bevoegd gezag hierover moet informeren. Ook
moet deze persoon het bevoegd gezag uiterlijk een werkdag na de beëindiging van de werkzaamheden dit melden
bij het bevoegd gezag.
1
dit houdt in dat de toepassing niet verweerd mag zijn en dat de toepassing ook zonder beschadiging kan worden verwijderd.
28
Aan te leveren gegevens bij een sloopmelding
De indiener van de sloopmelding moet bij de melding bepaalde gegevens overleggen. In bouwbesluit artikel 1.26 lid
6 staat dat het onder meer gaat om de volgende gegevens:
 de naam en het adres van de eigenaar van het te slopen bouwwerk;
 een volledig asbestinventarisatierapport;
 De naam en het adres van degene die de sloopwerkzaamheden gaat uitvoeren hoeft pas twee werkdagen
voor de feitelijke aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag gemeld te worden.
Een sloopmelding is alleen ingediend alles alle in artikel 1.26 genoemde gegevens met het meldingsformulier zijn
aangeleverd. Als er gegevens ontbreken, dan is de sloop dus niet gemeld. Het bevoegd gezag kan in dit geval
handhavend optreden door een zogenoemde (preventieve) herstelsanctie.
Dit staat in de Nota van Toelichting van het "veegbesluit".
De asbestinventarisatie
Bij het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest moet altijd een asbestinventarisatierapport aanwezig zijn. De
verplichting tot het laten opstellen van een asbestinventarisatierapport volgt uit het Avb 2005.
Het doel van een asbestinventarisatie is dat voorafgaand aan de werkzaamheden duidelijk is op welke locaties in
het te slopen bouwwerk zich asbesthoudende materialen bevinden.
Elke omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit sloop moet in principe voorzien zijn van een
asbestinventarisatierapport. De vergunningverlener controleert of het asbestinventarisatierapport voldoet aan de
criteria. Het is van belang dat voor alle partijen duidelijk is wat deze criteria zijn.
De inventarisatieplicht geldt niet voor
1. De situatie waarbij geen asbest aanwezig is: Voor bouwwerken waar geen vermoeden van asbest is, kan
een inventarisatie achterwege worden gelaten. Dit kan blijken uit een van de volgende gegevens:
o een schriftelijk bewijs dat het bouwwerk gebouwd of vervaardigd is na 1 januari 1994;
o een asbestinventarisatierapport waaruit blijkt dat er geen asbest in het te slopen bouwwerk zit;
o bewijsmiddelen die genoemd staan in de bouwverordening en invulling geven aan de beperkte
ruimte die het Avb 2005 biedt. Het betreft:
o een schriftelijke verklaring van de bouwer van het te slopen bouwwerk dat hij hierin geen
asbest heeft toegepast, samen met een schriftelijke verklaring van de aanvrager dat sinds
het tijdstip van de bouw geen veranderingen hebben plaatsgevonden waarbij
asbesthoudende materialen zijn toegepast;
o een schriftelijke verklaring van de fabrikant of de leverancier van het te slopen materiaal
dat dit geen asbest bevat, samen met een schriftelijke verklaring van de aanvrager dat het
materiaal van deze fabrikant of leverancier afkomstig is.
2. Bepaalde werkzaamheden met een laag-risico: een aantal veel voorkomende (routinematige)
werkzaamheden met een verwaarloosbaar risico voor mens en milieu:
o uitgevoerd door de particulier met een mededeling van B&W;
o uitgevoerd door een bedrijf en waarvoor geen mededeling en omgevingsvergunning voor
de sloop is vereist.
Let op! De opdrachtgever heeft ook te maken met het Arbeidsomstandighedenbesluit. Op basis van dit besluit
moet tijdens het uitvoeren van deze werkzaamheden wel een asbestinventarisatierapport (met risicoklasseindeling) aanwezig zijn. Het is wenselijk om de vergunningaanvrager hierop te wijzen.
29
Uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht
Uitsluitend voor particulieren gelden de volgende uitzonderingen:
het zelf verwijderen van geschroefde, asbesthoudende platen
o waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, maar die geen dakleien zijn,
o afkomstig uit een woning of uit een op het erf hiervan staand bijgebouw, voor zover de woning of
het bijgebouw niet voor de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn;
o tot een maximum van 35 m² per kadastraal perceel.
 het zelf verwijderen van asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking
o dat afkomstig is uit een woning of uit een op het erf hiervan staand bijgebouw, voor zover de
woning of het bijgebouw niet voor de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of
hiervoor bedoeld zijn,
o tot een maximum van 35 m² per kadastraal perceel.
Uitsluitend voor bedrijven gelden de volgende uitzonderingen:




verwijderen van asbesthoudende waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen en
mantelbuizen, voor zover zij deel uitmaken van het ondergrondse openbare gas-, water- en
rioolleidingnet;
verwijderen van geklemde asbesthoudende vloerplaten onder verwarmingstoestellen;
verwijderen van asbesthoudend beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen;
verwijderen van asbesthoudende pakkingen uit verbrandingsmotoren, procesinstallaties of
verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt.
In de Regeling omgevingsrecht (Mor) staat dat een asbestinventarisatierapport een vereiste is bij het indienen van
een vergunningaanvraag voor het slopen van een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk. De
bovengenoemde uitzonderingen gelden voor het aanvragen van een sloopvergunning. Los daarvan geldt vanuit het
Arbeidsomstandighedenbesluit een asbestinventarisatieplicht voor bedrijven die asbest verwijderen. Is vanuit deze
regelgeving geen asbestinventarisatierapport vereist, dan legt de Arbeidsinspectie deze eis op. De genoemde
uitzonderingen op de inventarisatieplicht, die uitsluitend gelden voor bedrijven, staan ook in het
Arbeidsomstandighedenbesluit. Omdat de Regeling omgevingsrecht gebaseerd is op de Woningwet en niet op de
Arboregelgeving mogen daarin geen voorschriften over de arbeidsomstandigheden zijn opgenomen.
Aanleveren asbestinventarisatie
Het Bouwbesluit bepaalt niet wanneer een asbestinventarisatierapport aangeleverd moet worden. In het
Bouwbesluit staat dat als op basis van het Asbestverwijderingsbesluit een asbestinventarisatierapport verplicht is
dit rapport ook met de sloopmelding moet worden ingeleverd.
Een asbestinventarisatierapport dient te zijn opgesteld overeenkomstig en door een daartoe gecertificeerd
asbestinventarisatiebureau dat beschikt over het procescertificaat SC–540.
Een asbestinventarisatierapport is in principe 3 jaar geldig. Het blijft geldig zolang het representatief is voor de
huidige situatie. Door aanpassingen (bijvoorbeeld een verbouwing, wijziging van gebruik) en/of externe invloeden
(bv. het weer, brand) kan de actuele situatie van het gebouw afwijken van het rapport. Over het algemeen is dit het
geval bij oudere rapporten. Helder moet zijn of de actuele situatie nog overeenstemt met de situatie in het rapport.
Een nieuwe (aanvullende) inventarisatie en rapportage kan nodig zijn. In de diverse asbestrapporten wordt
onderscheid gemaakt in verschillende toepassingsgebieden
1. Direct waarneembaar asbest: Hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die direct visueel
waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek waar te nemen zijn. Onder licht destructief
onderzoek wordt verstaan onderzoek naar alle asbesttoepassingen, waarvan de inventariseerder gezien
zijn deskundigheid een vermoeden dient te hebben, dat waargenomen kan worden met (waar nodig)
gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC–540 par. 7.14.4. Bij licht destructief onderzoek
wordt de bouwkundige integriteit niet aangetast.
30
2. Niet-direct waarneembaar asbest: hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die niet direct visueel
waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek niet waar te nemen zijn en alleen door
destructief onderzoek met aantasting van de bouwkundige integriteit kan worden opgespoord. Onder
destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar de asbesttoepassingen, vermeld op een overzicht
van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, opgesteld door de inventariseerder. Bij het
onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch
aangedreven gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan worden aangetast.
3. Onvoorzien aanwezig asbest: Bij het daadwerkelijk verwijderen van deze geïnventariseerde
asbesttoepassingen kan het bestaan dat er, ondanks de boven aangegeven vaststellingen met aansluitende
verwijderingen, daarnaast toch nog onvoorzien asbest wordt aangetroffen. Dit dient door het
asbestverwijderingsbedrijf gemeld te worden aan het inventarisatiebureau, gemeente, eigenaar en
opdrachtgever (zie SC–540 par. 7.17.4). Op welke wijze het asbestverwijderingsbedrijf met onvoorzien
asbest dient om te gaan, is geregeld in SC–530.
Het onderzoek kan verschillende rapporten opleveren
Type A: Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van
een bouwwerk of object.
Het systematisch en volledig inventariseren van alle waarneembare asbest, asbesthoudende producten,
asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voor zover deze
asbestbronnen direct waarneembaar zijn of kunnen worden waargenomen met behulp van licht-destructief
onderzoek. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van het bouwwerk of object niet aan. Voor
de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een
onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van
het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige
inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor
sloop, zoals: vloeren, wanden, plafonds, leidingen, technische installaties, gevels (binnen en buiten),
kruipruimte(n), kelders en daken. Een volledig asbestinventarisatierapport Type-A dient als basis voor de aanvraag
van een omgevingsvergunnning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk.
Een asbestinventarisatierapport Type-A dat niet volledig is, is niet geschikt voor een aanvraag
omgevingsvergunning.
In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een Type-A onderzoek uitsluitingen zijn opgenomen omdat
bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het bouwwerk nog in gebruik was ten tijde
van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend toegankelijk). In al deze gevallen is er
sprake van een onvolledig Type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen door middel van een aanvullend
Type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en onmiskenbaar te worden aangegeven, of
het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek. In principe geldt een
inventarisatie voor het gehele te onderzoeken gebouw/object, tenzij slechts opdracht is gegeven om een deel van
het gebouw en/of object te inventariseren, bijvoorbeeld een bepaalde vleugel of verdieping. Het
inventarisatiebureau bepaalt of een dergelijke opsplitsing niet in strijd is met de uitgangspunten van dit
certificatieschema. Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid is toegestaan.
Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de
bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote
bouwkundige eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later
samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel. De asbestinventarisatie van de zelfstandig
bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden. Voor de vraag
of er een deelinventarisatie gemaakt kan worden, dient niet alleen gekeken te worden naar de mate waarin de
ruimte bouwkundig zelfstandig is. Ook dient gekeken te worden of de betreffende asbestbron zich beperkt tot die
ruimte.
Het is van belang dat de omvang van het project eenduidig wordt vastgelegd. In principe geldt een inventarisatie
voor het gehele te onderzoeken gebouw/object, tenzij slechts opdracht is gegeven om een deel van het gebouw
31
en/of object te inventariseren, bijvoorbeeld een bepaalde vleugel of verdieping. Het inventarisatiebureau bepaalt
of een dergelijke opsplitsing niet in strijd is met de uitgangspunten van het certificatieschema SC–540.
Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid is toegestaan. Bij de indeling is het
van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of
installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote bouwkundige
eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later
samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel. De asbestinventarisatie van de zelfstandig
bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden. Voor de vraag
of er een deelinventarisatie gemaakt kan worden, dient niet alleen gekeken te worden naar de mate waarin de
ruimte bouwkundig zelfstandig is. Ook dient gekeken te worden of de betreffende asbestbron zich beperkt tot die
ruimte.
Het is toegestaan om een deel van een bouwkundige eenheid te onderzoeken (bijvoorbeeld een zolder met
dakconstructie en dakbedekking). Het is niet toegestaan om alleen afzonderlijke bronnen of constructiedelen te
inspecteren.
Voorbeelden: Een kamer met asbesthoudende vinyltegels is een zelfstandige bouwkundige eenheid waarbij de een
deelinventarisatie tot die kamer beperkt kan worden. Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding
door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid. Denk bijvoorbeeld aan
een luchtbehandeling systeem met asbest bevattende luchtkanalen bedient zes verdiepingen, waardoor al deze
verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.
Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen is niet acceptabel. Opsplitsing in te kleine
eenheden stuit vrijwel altijd op bezwaren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om uitsluitend een gevelconstructie,
vensterbanken of technische ruimten te inventariseren en daarbij geen aandacht te besteden aan de overige
bronnen binnen de bouwkundige eenheid.
Voorbeeld: In een grote hal met een staalconstructie waarop spuitasbest is aangebracht, bevinden zich winkels die
afzonderlijk zijn verhuurd. Wanneer slechts een deel van de huurders opdracht geeft tot inventarisatie van de door
hen gehuurde winkel, leidt dit tot een onvolledige inventarisatie die bovendien een onbetrouwbare basis vormt
voor een omgevingsvergunning of een eventueel aansluitend uit te voeren risicobeoordeling conform NEN 2991. In
dergelijke gevallen zal dus de eigenaar van het bouwwerk als (hoofd)opdrachtgever moeten optreden.
Wanneer een inventarisatiebureau niet een volledig bouwwerk, object of constructie onderzoekt, moet de gekozen
indeling van het te onderzoeken bouwdeel gemotiveerd worden vastgelegd in het op te stellen
asbestinventarisatieplan en het asbestinventarisatierapport.
Het bedrijf dient te werken met een checklist toegespitst op het te inventariseren bouwwerk of object. Tevoren
dient deskresearch te zijn uitgevoerd, gebruikmakend van bestek, tekeningen, bouwaanvragen of vergelijkbare
informatie. Resultaten van deskresearch dienen op de onderzoek locatie tijdens het onderzoek aanwezig te zijn. Bij
het inventariseren dienen alle ruimten en constructiedelen, met inbegrip van bijvoorbeeld kanalen en kokers,
schoorstenen, kruipruimten, ruimten boven het plafond etc. onderzocht te worden. In het bouwwerk en/of object
dienen de te onderzoeken materialen in hoofdgroepen te worden ingedeeld.
Voorbeelden van een indeling in hoofdgroepen zijn onderstaand gegeven:
Installaties: In de controlelijst moet tot uiting komen dat onderzocht wordt hoe de installaties zijn opgebouwd:
3. verwarmings-/klimaatinstallaties;
o ventilatie (opbouw/constructie van de ventilatiekanalen in beeld gebracht);
o stoomleidingen en overige buizen en leidingen;
o water;
o riolering;
o elektrische installaties;
o verticaal transport (liften, roltrappen etc.);
o (rook)gaskanalen;
o afvoerkanalen van apparaten (b.v. zuurkasten).
32
4. Apparatuur en inrichting:
o zuurkasten;
o schoolborden;
o noodstroom aggregaten.
5. Brandwerende constructies:
o brandcompartimenten:
o Verticaal
o Horizontaal
o brandwerende constructies naar belendingen;
o brandwerende bekleding draagconstructies.
 Afwerking en decoraties:
o stucwerk;
o vloerbedekking incl. evt. lijmlaag;
o natuursteenvervangers;
o alle imitatiesteenachtige materialen;
o scheidingswanden e.d.;
o voegkit, afdichting dilatatievoegen.
 Gevelconstructies en waterkerende constructies:
o golfplaten;
o dakbedekking; gevelbekleding;
o Horizontaal
o Verticaal
o waterkerende en waterdampdoorlatende lagen in buitenwanden en d ken;
o natuursteenvervangers zoals bij waterdorpels en muurafdekkingen etc.
 Tijdens de bouw toegepaste asbesthoudende hulpconstructies:
o verloren bekisting in betonconstructies;
o stelplaatjes.
 Asbestbesmetting:
o asbeststof afkomstig van oude saneringen of erosie (kabelgoten verlaagde plafonds etc.) op
materiaal of constructieonderdelen;
o Asbeststof afkomstig uit naastgelegen bouwdelen of emissie-bronnen (via banden, schoeisel of
calamiteit) op materiaal of constructieonderdelen.
Type-B : Aanvullende asbestinventarisatie tijdens bouwkundige sloop.
Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette
constructie-onderdelen.
Indien tijdens de asbestinventarisatie het redelijke vermoeden ontstaat, of niet kan worden uitgesloten, dat in de
bouwconstructie of het object asbestbronnen aanwezig kunnen zijn die alleen met behulp van destructief
onderzoek kunnen worden gedetecteerd, dient er een overzicht opgesteld te worden van deze asbestbronnen. Dit
overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen is de basis voor het opvolgende
inventarisatieonderzoek Type-B. Dit moet altijd gebeuren in samenwerking met een SC 530-gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf. Het grote verschil tussen het type A en het type B onderzoek is dat het bij type B
uitsluitend gaat om verborgen materialen (dus niet direct waarneembaar), die door middel van zwaar destructief
onderzoek moeten worden geïnventariseerd. Bij dit onderzoek kan de bouwkundige integriteit van het bouwwerk
worden aangetast. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B als aanvulling op het
asbestinventarisatierapport type-A (zie SC–540 par. 7.17.3). Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter
beschikking gesteld aan de eigenaar / opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning. De
opdrachtgever dient aan het bevoegde gezag, de vergunningverlener (gemeente) de aanvullende
asbestinventarisatie type-B ter beschikking stellen.
Aangezien een dergelijk onderzoek door het asbestinventarisatiebedrijf niet kan worden afgedwongen bij diens
opdrachtgever, dient het bureau zich te beperken tot een nadrukkelijke aanbeveling in de samenvatting om een
33
type-B onderzoek te laten uitvoeren. Voor de vergunningverlener is deze aanbeveling aanleiding om een dergelijk
type-B onderzoek, als aanvulling op het type-A rapport verplicht te stellen in de vergunningsvoorwaarden. Alleen
wanneer in het A-inventarisatierapport staat vermeld, dat er een vermoeden bestaat van verborgen asbestverdacht
materiaal moet in de sloopvergunningsvoorwaarden de eis worden opgenomen dat een B-inventarisatierapport
verplicht is.
Type 0: Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform
NEN 2991: 2005
Voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991: 2005, in gebouwen, constructies of
objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, kan worden volstaan met een beperkte
inventarisatie van asbesthoudende materialen, zonder gebruik te maken van destructieve onderzoeksmethoden.
Deze inventarisatie dient vastgelegd te worden in een rapport. Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan
als startpunt dienen. Een type 0 inventarisatie wordt uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende
bouwwerk of object geen type A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN
2991: 2005 risicobeoordeling uit te voeren.
Voorwaarde voor het uitvoeren van een NEN 2991: 2005 onderzoek is dat er voorafgaand aan het NEN 2991: 2005
onderzoek altijd een asbestinventarisatierapport type 0 is opgesteld. Indien de resultaten van een NEN 2991: 2005
onderzoek naar een asbestsanering leiden dienen de resultaten van het type 0 en het NEN 2991: 2005 onderzoek
als basis (deskresearch) voor het opstellen van het Type-A onderzoek. Uitsluitend met een Type A onderzoek kan
worden gesaneerd. Het type 0 inventarisatierapport is het minimale uitgangspunt voor het NEN 2991: 2005
onderzoek.
Type-G: Inventarisatie van asbest gericht op het gebruik van het gebouw.
Een asbestinventarisatie type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie type-A. Eigenaren of
beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot dit type asbestinventarisatie. Het betreft een type
asbestinventarisatie waarvan gebruik kan worden gemaakt in het kader van dit schema. Dit laat onverlet dat de
inventariseerder gehouden is de werkzaamheden uit te voeren conform de eisen in dit schema.
NEN 2991:2005 Risico-onderzoek asbest in gebouwen
De Nederlandse norm NEN 2991 (“Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies waarin
asbesthoudende materialen zijn verwerkt”) omschrijft de methode voor het bepalen van asbestrisico’s in
gebouwen. De norm is gepubliceerd in juni 2005. Met behulp van deze norm kan het actuele en/of potentiële
risico van asbest worden ingeschat. Deze methode maakt gebruik van een puntentelling en is een goede methode
om op snelle wijze het potentiële risico van asbesthoudende toepassingen te beoordelen. Luchtmetingen vinden
plaats gedurende een zogenaamd 8-uurs gemiddelde. Alle luchtmonsters worden onderzocht met behulp van
rasterelektronenmicroscopie in combinatie met röntgenmicroanalyse (REM/RMA). In beide gevallen (stof- en
luchtmonsternamen) is sprake van een selecte steekproef op basis van een worstcase inschatting. De hiermee
gemeten waarden kunnen dan ook beschouwd worden als maximale waarden.
Artikel 7.19 van het bouwbesluit stelt dat de concentratie van asbestvezels in een voor personen toegankelijke
ruimte van een bestaand bouwwerk is niet groter dan 100.000 Ve/m³, bepaald volgens NEN 2991. De voorschriften
van dit artikel hebben betrekking op het voorkomen van uit het oogpunt van gezondheid onaanvaardbaar hoge
concentraties van asbestvezels en formaldehyde in voor mensen toegankelijke ruimten van bouwwerken. Wanneer
de concentratie van asbestvezels in de genoemde grenswaarde wordt overschreden, kan het bevoegd gezag zo
nodig besluiten om het gebruik van (het desbetreffende deel) van het bouwwerk te doen staken totdat
maatregelen zijn genomen waarmee de concentratie wordt teruggebracht tot een onder de betreffende
34
grenswaarde gelegen niveau. Welke maatregelen noodzakelijk zijn, zal mede kunnen afhangen van de bron(nen)
van de te hoge concentratie. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Voorschriften over concentraties van asbestvezels waren tot de inwerkingtreding van dit besluit opgenomen in de
Regeling Bouwbesluit 2003. De reikwijdte van die voorschriften was beperkt tot concentraties die uit
bouwmaterialen afkomstig zijn. Te hoge concentraties asbestvezels in een voor mensen toegankelijke ruimte
kunnen echter ook uit andere bron komen, bijvoorbeeld uit ventilatiekanalen of materiaal dat gebruikt is voor de
aankleding van de ruimte. Om die reden heeft het voorschrift van artikel 7.19 niet alleen betrekking op
bouwmaterialen. Op grond van het eerste lid mag de concentratie van asbestvezels in voor mensen toegankelijke
ruimten van een bestaand bouwwerk niet groter zijn dan 100.000 vezelequivalenten per m³. Dit komt als
gezondheidskundige ondergrens overeen met de voorheen op grond van de Regeling Bouwbesluit 2003 geldende
eis voor de bestaande bouw en strookt met het zogenoemde maximaal toelaatbaar risico (mtr). Omdat asbest niet
meer mag worden toegepast in de nieuwbouw beperkt het voorschrift zich voortaan tot bestaande bouw.
Een onderzoek naar de potentiële en actuele risico's wordt uitgevoerd in 3 stappen:
1. Een visuele inspectie van het gebouw op aanwezigheid van asbesthoudende materialen;
2. Het nemen en laten analyseren van stof- en materiaalmonsters;
3. Het uitvoeren van luchtmetingen.
Op basis van de visuele inspectie kan al een uitspraak gedaan worden over de potentiële risico's met betrekking tot
de aanwezige asbesthoudende materialen. Zo zullen hechtgebonden materialen een lager potentieel risico vormen
dan niet hechtgebonden materialen.
Een visuele inspectie kan een volledige asbestinventarisatie conform de SC–540 type A zijn of een beperkte
inventarisatie conform de SC–540 type 0. De deskundigheid van de onderzoeker met betrekking tot het beoordelen
van de aangetroffen asbestbronnen op een mogelijke kans op emissie is hierbij van groot belang.
Afhankelijk van de aard en conditie van de aangetroffen asbesthoudende materialen kan besloten worden tot een
vervolgonderzoek over te gaan, zoals bijvoorbeeld het nemen van kleefmonsters. Kleefmonsters worden op
strategische plaatsen in het gebouw genomen door middel van een kleefstrip. De kleefstrips worden met behulp
van elektronenmicroscopie in het laboratorium onderzocht. Afhankelijk van het aantal waargenomen vezels op de
kleefstrip kan een inschatting worden gedaan over de potentiële kans van norm overschrijdende
asbestconcentraties in de omgevingslucht.
In de NEN 2991 zijn concentratieniveaus voor asbest in stof- en luchtmonsters gedefinieerd. Besmettingen
(gesedimenteerde asbestvezels) kunnen onderzocht worden door middel van het nemen van stofmonsters op
kleefstroken. Kleefmonsters worden geanalyseerd en de hoeveelheid asbest wordt uitgedrukt in het aantal
asbestvezels/cm².
Resultaten worden gegeven in de volgende omschrijvingen:
Concentratie (aantal asbestvezels/cm²
oppervlak)
>1000
100 – 1000
10 – 100
< 10
Weergave
++
+
+/-
Omschrijving
Zeer veel asbest aangetroffen
Duidelijk asbest aangetroffen
Sporen asbest aangetroffen
Geen asbest aangetroffen
Wanneer in kleefmonsters inderdaad asbestvezels worden gevonden, kan besloten worden luchtmetingen uit te
voeren om de actuele asbestvezelconcentratie in de lucht te bepalen. Met behulp van gekalibreerde hoog volume
luchtpompen wordt lucht door een goud bedampt filter aangezogen. Het filter wordt in het laboratorium met
behulp van Scanning Elektronen Microscopie (SEM) onderzocht. Het aantal aangetroffen vezels wordt getoetst aan
de normwaarden. Hierbij wordt de soort en afmetingen van de vezels geïndexeerd met kengetallen. Door middel
van deze indexatie wordt het wetenschappelijk aangetoonde verschil in gezondheidsrisico van de verschillende
35
soorten asbest en de vezelafmetingen "meegewogen". Het resultaat van de luchtmetingen wordt dan ook
aangegeven in Vezelequivalenten per m³.
Luchtmetingen kunnen direct getoetst worden aan handhavingswaarden conform de NEN 2991. Deze waarden
worden uitgedrukt in vezelequivalenten/m³ 2. Deze zijn als volgt:
Concentratieniveau in
veq/ m³
Actie bij overschrijding (conform NEN 2991)
<1000
≥1000 – ≤10.000
n.v.t. geen actueel risico
Bron opsporen en saneren tot niveau asbestveilig(ontruiming niet
noodzakelijk)
Ruimte of terrein niet betreden zonder persoonlijke
beschermingsmiddelen alvorens bron is opgespoord en ruimte
gesaneerd tot niveau asbestveilig
>10.000
Het NEN 2991 onderzoek kan ook onderdeel gaan uitmaken van een gebouw gebonden asbestbeheersplan op basis
waarvan asbestbronnen op verantwoorde wijze in een gebouw gehandhaafd kunnen blijven.
Het advies voor het uitvoeren van een NEN 2991-onderzoek wordt zeker niet altijd op objectieve gronden
plaatsvindt. Waarom wordt het dan wel geadviseerd?
Het advies is mogelijk gebaseerd op:
 de emotionele lading rond het onderwerp ‘asbest’; "U kunt beter alle ruimtes laten onderzoeken met
behulp van een NEN 2991-onderzoek, zodat u zeker weet dat de ruimtes veilig zijn";
 de financiële belangen van de inventariseerder en een (eigen)laboratorium, en/of
 de onkunde van de inventariseerder.
Het niet verplichte en buiten het SC–540 regime vallende NEN 2991-onderzoek is een aanvullend onderzoek,
voorafgaand aan een asbestsanering. Dit ter beoordeling van directe blootstellingsrisico’s aan asbest voor
gebruikers en derden in gebouwen, woningen, constructies, objecten en leegstaande bouwwerken bij nietsloopsituaties. Het onderzoek wordt geadviseerd indien er een redelijk vermoeden bestaat dat er ernstige
asbestbesmettingen aanwezig zijn met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen die kunnen leiden tot een
directe norm overschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht.
NEN 2991 niet verplicht en valt buiten het SC–540 regime
Een asbestinventarisatie is volgens het Asbestverwijderingsbesluit verplicht bij het verwijderen van asbest,
asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen, in gebouwen of
objecten van voor 1 januari 1994, voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en
na een incident. Het uitvoeren van een NEN 2991-onderzoek valt conform de SC–540:2011 paragraven 3.4.4 en
7.14.8 buiten het kader van deze SC–540 en is daarmee dus niet wettelijk verplicht.
2
Het begrip vezelequivalenten is geïntroduceerd vanwege het feit dat asbestvezels van een bepaalde soort of van
bepaalde afmetingen meer risico opleveren dan andere soorten of afmetingen. Aan de gedetecteerde vezels wordt
een wegingsfactor toegekend. Zo wordt bijvoorbeeld aan Chrysotielvezels (witte asbest) met een lengte kleiner dan
5 μm een wegingsfactor 1 toegekend terwijl aan Crocidolietvezels (blauwe asbest) met een lengte kleiner dan 5 μm
een wegingsfactor van 10 wordt toegekend. Een Crocidolietvezel telt dus 10 keer meer mee in de bepaling van de
uiteindelijke vezelconcentratie dan een Chrysotielvezel
36
Onderzoek bij sloop- en niet-sloopsituaties
Een NEN 2991-onderzoek wordt alleen dan uitgevoerd indien gebouwen of constructies nog in gebruik of
toegankelijk zijn. Indien een gebouw of object gesloopt gaat worden is een NEN 2991 niet nodig of verplicht.
De NEN 2991 stelt in paragraaf 4: "Een asbestinventarisatie voorafgaand aan sloop kan beperkt blijven tot een
systematische bouwkundig gerichte registratie van alle visueel waarneembare asbesthoudende materialen."
Paragraaf 3.4.4 van de SC–540:2011 stelt: "Voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991:
2005, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, kan
worden volstaan met een beperkte inventarisatie van asbesthoudende materialen, zonder gebruik te maken van
destructieve onderzoeksmethoden."
Wanneer wordt een NEN 2991-onderzoek geadviseerd
Paragraaf 7.16.3.4 van de SC–540:2011 stelt: "Indien tijdens de inventarisatie een ernstige besmetting met niethechtgebonden asbesthoudende materialen wordt aangetroffen, die een direct risico opleveren voor
bewoners/gebruikers van een gebouw of constructie, dient de opdrachtgever hierover terstond ingelicht te
worden. Dit leidt tot een onvolledige rapportage en tot het dringend advies per direct organisatorische
(voorzorgs)maatregelen te treffen en een risicobeoordeling conform NEN 2991 te laten uitvoeren."
Het laten uitvoeren van een NEN 2991-onderzoek zal altijd een advies van een inventarisatiebureau zijn en kan
nooit opgelegd worden. Bij direct gevaar voor blootstelling dan is het inventarisatiebureau verplicht een melding
aan gemeente/opdrachtgever en eigenaar te doen.
Wat zijn volgens SC–540 asbestbesmettingen
Conform paragraaf 7.16.2 van de SC–540:2011 is de definitie van een asbestbesmetting:
1. asbeststof afkomstig van oude saneringen of erosie (kabelgoten verlaagde plafonds enz.) op materiaal
of constructieonderdelen;
2. asbeststof afkomstig uit naastgelegen bouwdelen of emissie-bronnen (via banden, schoeisel of
calamiteit) op materiaal of constructieonderdelen.
De definitie van 'stof' is: kleine deeltjes van minder dan een halve micrometer. Asbeststof is dus niet visueel
zichtbaar. Van visueel zichtbaar asbest dient conform de SC–540:2011 paragraaf 3.4 een materiaalmonster te
worden genomen waarop, na analyse, het asbestinventarisatiebureau een saneringsadvies kan uitbrengen.
Het adviseren van een NEN 2991-onderzoek op basis van enkel de waarneming van 'stukjes' asbest is onjuist. Deze
stukjes asbest worden dan onterecht aangemerkt als een asbestbesmetting.
Directe norm overschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht
In NEN 2991, bijlage A, tabel A.2 is een overzicht gegeven van voorbeelden van producten waarin asbest in een
niet-hechtgebonden vorm voorkomt die mits beschadigd, verweerd of niet duurzaam zijn afgeschermd of zijn
geïmpregneerd en zodoende een norm overschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht kunnen
veroorzaken. Voorbeelden van producten zijn afdichtkoord, isolatiemateriaal, asbesthoudend stucwerk,
asbesthoudend brandwerend board, asbestkarton, vlamverdelers, wonderplug, hittevaste elektrische isolatie,
spuitasbest.
Soms blijkt bij een asbestinventarisatie dat de asbesthoudende bronnen slecht zijn en dat het noodzakelijk is de
risico's nader in te schatten. Met een onderzoek conform NEN 2991 worden zowel het actuele risico (met
luchtmetingen) als het potentiële risico dat neergeslagen asbeststof weer in de lucht komt bepaald (met
kleefmonsters). Een dergelijk kostbaar onderzoek heeft natuurlijk alleen zin als het nuttig is om de risico's te
kennen en als deze naar verwachting hoog of verhoogd zullen zijn. NEN 2991 geeft hiervoor duidelijke richtlijnen.
37
Wanneer er een dergelijk onjuist advies in een asbestinventarisatierapport staat, laat dan altijd een correctie
uitvoeren. Het feit dat het advies (ook als het onterecht is) in een later traject niet is opgevolgd kan consequenties
hebben bijvoorbeeld bij de vergunningaanvraag, bij de uitvoering van het werk en bij de eindcontrole.
Beperkingen of uitsluitingen
Asbestinventarisaties worden vaak in fasen uitgevoerd, omdat vanwege gebruik of andere oorzaken niet in één
gang een allesomvattend onderzoek kan plaatsvinden. Elke asbestinventarisatie dient grondig en systematisch
uitgevoerd te worden. Vóór het inventariseren dient er een werkplan opgesteld te worden, waarbij met behulp van
bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object een inschatting gemaakt kan worden waar en welke
asbestbronnen aanwezig kunnen zijn. Door een goede voorbereiding, het inzetten van deskundig en ervaren
personeel en het uitvoeren van de asbestinventarisatie volgens een doordacht plan wordt het over het hoofd zien
van asbesthoudende toepassingen tot een minimum beperkt. De kans bestaat echter dat asbesthoudende
toepassingen niet als zodanig opgemerkt worden, mede gelet op het feit dat meer dan 3500 toepassingen bekend
zijn. Het onderzoek betreft een momentopname. De inventarisatie en rapportage komen voort uit een
inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting.
Tijdens een asbestinventarisatie kunnen omstandigheden zijn, waardoor er geen volledige inventarisatie plaats kan
vinden. Er kan pas gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport als alle asbest op de locatie, in
het bouwwerk of object is geïnventariseerd (voor zover daar gewerkt zal worden). Indien bij de inventarisatie
alleen naar het waarneembare asbest is gekeken, kan veelal niet gesproken worden van een volledig
asbestinventarisatierapport. In het rapport dienen wel duidelijk de beperkingen van het onderzoek vermeld
worden
Beperkingen die op kunnen treden zijn bijvoorbeeld asbesthoudende toepassingen in een ruimte die afgesloten is.
Voor de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een
onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van
het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige
inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor
sloop. Beperkingen in het asbestinventarisatierapport
Een asbestinventarisatie TYPE A is erop gericht alle direct waarneembare asbesthoudende toepassingen aan te
geven, gebruik makend van licht handgereedschap. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van
het bouwwerk of object niet aan. In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een Type-A onderzoek
uitsluitingen zijn opgenomen omdat bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het
bouwwerk nog in gebruik was ten tijde van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend
toegankelijk).In al deze gevallen is er sprake van een onvolledig Type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen
door middel van een aanvullend Type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en
onmiskenbaar te worden aangegeven, of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ TypeA onderzoek (vermelden in titelblad en samenvatting). Een onvolledig Type-A onderzoek is niet geschikt ter
indiening van een aanvraag van een omgevingsvergunning.
Er zijn echter situaties te onderscheiden die alleen door middel van destructieve handelingen te inspecteren zijn.
Voorbeelden hiervan zijn; in fundering gestorte asbestcementleiding of asbestcement stelplaten onder of tussen
muren, verborgen of met puin volgestorte kruipruimtes, et cetera. Het is mogelijk dat verborgen asbesthoudende
toepassingen wegens constructieve ontoegankelijkheid niet opgemerkt kunnen worden. Dit geldt expliciet ook voor
leidingisolatie, wat betekent dat alle leidingisolatie onder constructieve ontoegankelijkheid valt, met uitzondering
van plaatsen waar beschadigingen tot op de leiding zichtbaar is of waar het materiaal is bemonsterd.
Achter asbesthoudende toepassingen kan ook niet gekeken worden. Aanvullend onderzoek is dan ook noodzakelijk.
Indien het vermoeden bestaat dat nog niet direct waarneembare asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn,
wordt bij (totaal)sloop een asbestinventarisatie TYPE B geadviseerd. Uitsluitingen in een type A inventarisatie welke
met en type B inventarisatie weggenomen kunnen worden geven geen onvolledig rapport.
38
Een asbestmonster dient genomen te zijn tot aan het bouwkundige constructieonderdeel. Bijvoorbeeld een
monster van leidingisolatie dient genomen te worden tot aan de leiding zelf. Vloerzeil dient genomen te worden tot
aan de bouwkundige vloer, er kunnen immers meerdere lagen onder liggen. Ook kan er onder een asbestpapier of
asbesthoudende lijm toegepast zijn.
Wanneer tijdens de inventarisatie een ernstige besmetting met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen
wordt aangetroffen, die een direct risico opleveren voor bewoners / gebruikers van een gebouw of constructie,
dient de opdrachtgever hierover terstond ingelicht te worden. Dit leidt tot een onvolledige rapportage en tot het
dringend advies per direct organisatorische (voorzorgs)maatregelen te treffen en een risicobeoordeling conform
NEN 2991 te laten uitvoeren. Het uitvoeren van een NEN 2991 onderzoek kan niet verplicht worden. Indien
relevant voor het bouwwerk of object wordt tevens een opsomming gegeven van de vermoedelijk niet-direct
waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette
constructieonderdelen in het bouwwerk of object, waarop in tweede instantie een aanvullende inventarisatie (Type
B) uitgevoerd zal moeten worden. Deze bevinding dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven.
Het inventarisatierapport Type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Een combinatie van een TYPE A en een TYPE B rapportage is ook niet toegestaan.
De kwaliteit van de inventarisatie en rapportage
De inventarisatie en rapportage moeten beide zijn uitgevoerd volgens de richtlijn SC 540. Dit moet staan in de
rapportage. Daarnaast geldt dat het inventarisatiebedrijf geregistreerd moet zijn bij Stichting Certificatie Asbest
(Ascert) en beschikken over het procescertificaat asbestinventarisatie. De inventariseerder en technische
eindverantwoordelijke van het bedrijf moeten beschikken over een geldig persoonscertificaat (DIA).
De volledigheid van de inventarisatie en rapportage
De inventarisatie en rapportage moeten volledig beschrijven waar het asbesthoudende materiaal in het gebouw
aanwezig is.
Volgens de richtlijn SC 540 wordt in eerste instantie een inventarisatie gedaan van alle direct waarneembare
asbest. Dit leidt tot een rapport type A. Dit rapport kan in sommige gevallen volstaan voor een sloopmelding. Dit
geldt niet wanneer de inventarisatie leidt tot een redelijk vermoeden dat op niet-direct waarneembare plaatsen
asbest aanwezig is. In dat geval moet een aanvullende inventarisatie (type B) worden uitgevoerd. Deze bevinding
wordt in de samenvatting van het rapport type A opgenomen.
De aanvullende inventarisatie moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de sloop! Dit dient dan ook opgenomen te
worden in de voorwaarden van de sloopvergunning
Niet-direct waarneembare asbest en asbesthoudende producten worden voorafgaand aan de sloop met een
aanvullend (destructief ) onderzoek opgespoord. Dit leidt tot een rapport type B.
In oudere inventarisaties en rapporten opgemaakt onder BRL 5052 werd dit onderscheid nog niet expliciet
gemaakt. Controleer of in deze rapporten de reden staat waarom de inventarisatie niet volledig is. De uitgevoerde
inventarisatie en rapportage zijn bedoeld voor de sloop van een gebouw. In de oudere rapporten ontbreekt de
volgens de arbowet- en regelgeving vereiste risicoklasse-indeling voor het verwijderen van asbest.
Omdat de verplichting tot het bijvoegen van een risicoklasse-indeling niet rechtstreeks volgt uit het Avb 2005,
Wabo of andere bouwregelgeving, kan afwezigheid van een risicoklasse-indeling geen grond zijn om de aanvraag te
laten aanvullen of niet in behandeling te nemen. Een risicoklasse-indeling bepaalt of het werk uitbesteed mag
worden aan een willekeurig deskundig asbestverwijderingsbedrijf of alleen aan een gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf. In de oude inventarisatierapporten was het opnemen van een risicoklasse-indeling niet
verplicht. De vergunningverlener heeft wel als taak de aanvrager te wijzen op de geldende Arboregelgeving. Hij
39
informeert ook - ruim voor aanvang van de sloopwerkzaamheden - de inspecteur van de regionale Arbeidsinspectie
over het ontbreken van de indeling. Dit hebben handhavingpartners afgesproken in het kader van ketentoezicht.
De representativiteit van de rapportage
Controlepunten zijn:
 De inventarisatie en de rapportage moeten betrekking hebben op het bouwwerk of gedeelte van het
bouwwerk.
 De datum van het rapport.
Een asbestinventarisatierapport blijft geldig zolang het representatief is voor de huidige situatie. Door
aanpassingen (bijvoorbeeld een verbouwing, wijziging van gebruik) en/of externe invloeden (bv. het weer, brand)
kan de actuele situatie van het gebouw afwijken van het rapport. Over het algemeen is dit het geval bij oudere
rapporten. Helder moet zijn of de actuele situatie nog overeenstemt met de situatie in het rapport. Een nieuwe
(aanvullende) inventarisatie en rapportage kan nodig zijn.
De indieningswijze van de sloopmelding
De sloopmelding kan digitaal gedaan worden via het omgevingsloket. Daarnaast kan ook een papieren formulier
worden gebruikt.
Een sloopmelding dient aan het bevoegd gezag gedaan te worden. De indiening kan als volgt plaatsvinden: “Een
sloopmelding wordt langs elektronische weg gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de
datum van indiening van de sloopmelding beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de
Wabo. Op die melding is artikel 4.3, eerste en tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige
toepassing. Een sloopmelding anders dan langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het
formulier, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Indien de melding tegelijkertijd met de
indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning krachtens de Wabo wordt gedaan, is het aantal exemplaren
dat van de melding en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden wordt ingediend gelijk aan het aantal
exemplaren dat van de aanvraag om vergunning en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden op grond van
artikel 4.2, tweede en derde lid, van het Besluit omgevingsrecht wordt ingediend. Indien de sloopmelding
afzonderlijk wordt gedaan, worden deze en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden in drievoud
ingediend.
Als het bevoegd gezag een ander bestuursorgaan is dan burgemeester en wethouders dan moet dat bevoegd gezag
burgemeester en wethouders direct over de sloopmelding informeren. Dit wordt gelijktijdig meegedeeld aan de
melder.”
Risicoklassen
Voor werkzaamheden waarbij blootstelling aan asbest kan optreden, worden drie risicoklassen gehanteerd.
Risicoklasse 1 is het laagst. De blootstelling is dan onder de grenswaarde. Omdat asbest kankerverwekkend is, zijn
maatregelen ook bij lage blootstelling verplicht. Is de risicoklasse hoger, dan zijn aanvullende maatregelen vereist.
De maatregelen gelden voor werkgevers, werknemers en voor zelfstandigen zonder personeel.
Risicoklasse
1
Concentratie asbest (over 8 uur)
≤ 0,01 vezel per cm³ in de
ademzone. (10.000 vezels/m³)
2
> 0,01 vezel per cm³ en <1 vezel
Maatregelen
- Melding
- Concentratie zo laag mogelijk houden, door:
werkmethoden;
reinigen/onderhoud;
verpakken;
afvoeren.
Voorlichting
Opleiding
Meten en monsterneming
Extra maatregelen bij overschrijding grenswaarde
- Visuele inspectie aan het eind van het werk
Maatregelen risicoklasse 1 plus:
40
Risicoklasse
Concentratie asbest (over 8 uur)
per cm³ in de ademzone. (10.000
tot 1.000.000 vezels/m³)
3
≥ 1 vezel per cm³
in de ademzone. (≥ 1.000.000
vezels/cm³). Uitsluitend voor
verwijdering van ‘risicovolle’ niethechtgebonden materialen zoals
spuitasbest, leiding- en
ketelisolatie, brandwerend board
en asbestkarton.
NIEUWE GRENSWAARDEN
Maatregelen
- Aanvullende maatregelen:
passende ademhalingsbescherming;
waarschuwingsborden;
containment;
werkvolgorde.
- Werkplan
- Hygiënische beschermingsmaatregelen
- Eindbeoordeling
- Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
- Registratie
Maatregelen risicoklasse 1 en 2 plus:
- Verzwaarde eindbeoordeling (Dit wil zeggen dat er ook een
eindbeoordeling plaatsvindt in de ruimten naast de arbeidsplaats waar
asbestblootstelling plaatsvindt.)
Amfibool 300 vezels/m³
Chrysotiel 2000 vezels/m³
Het verwijderen van asbesthoudende toepassingen
Relevante documenten:
Een inventarisatierapport incl. de risicoklasse-indeling en verwijderingsvoorwaarden (zie SC–540 par. 7.17), ter
beschikking gesteld door de opdrachtgever;–Indien het inventarisatierapport niet voldoet aan de vereiste
actualiteit conform SC–540 par. 7.17 dient het asbestverwijderingsbedrijf dit te melden aan haar opdrachtgever.
Onder de voorwaarde dat het asbestinventarisatierapport aan de eisen voldoet kan het asbestverwijderingsbedrijf
haar werkvoorbereiding afronden en de uitvoering aanvangen. Het asbestverwijderingsbedrijf kan geconfronteerd
worden met een inventarisatierapport dat niet voldoet aan SC–540 en de daaraan ten grondslag liggende wet- en
regelgeving. In dat geval is er een risico met betrekking tot onbelemmerde voortgang vanwege het toezicht door
het bevoegde gezag.
een compleet afschrift van de omgevingsvergunning voor het slopen.
Verplichting asbestinventarisatierapport
Het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette
constructieonderdelen uit een bouwwerk of object of na een incident dient door gecertificeerd personeel te
worden uitgevoerd. Een verplichting daarbij is de aanwezigheid van een inventarisatierapport. Dit dient ter
beschikking gesteld te worden door de opdrachtgever, met een daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor het
slopen conform het Asbestverwijderingsbesluit. Het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf blijft als werkgever
te allen tijde verantwoordelijk voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden.
Asbesthoudende toepassingen dienen met de best beschikbare techniek verwijderd te worden op en wijze waarbij
vezelemissie zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Verwijderen conform inventarisatierapport
Het inventarisatierapport geeft de risicoklasse bij het verwijderen in combinatie met de verwijderings-methoden,
de verwijderingsmiddelen en de beschermingsmaatregelen. Het asbestverwijderingsbedrijf dient conform het
inventarisatierapport te handelen. Er mag alleen een risicoklasse hoger gewerkt worden
41
Werkplan met de status “geschikt voor uitvoering”
Voor aanvang van het werk moet door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf (SC–530) een schriftelijk
werkplan worden opgesteld. Dit bevat:
1. De te treffen maatregelen om te voldoen aan de (verwijderings-)voorwaarden en
beschermingsmaatregelen (o.a. protectiefactor voor het volgelaatsmasker) in relatie met de aangegeven
risicoklasse vermeld in het inventarisatierapport;
2. Verwijderen volgens het inventarisatierapport, met inbegrip van eventuele aanpassingen;
3. In het werkplan zijn tevens de uitvoeringseisen uit de omgevingsvergunning voor het slopen opgenomen.
Er dient gebruik te worden gemaakt van de best bestaande techniek;
4. De plaatsen waar asbest wordt verwijderd zijn duidelijk afgebakend, respectievelijk afgeschermd en
gemarkeerd;
5. Het in te zetten materieel en materiaal is afgestemd op de in het asbestinventarisatierapport vermelde
risicoklassen en voldoet aan de eisen. Het materieel is voorzien van een geldige keuringsidentificatie;
6. Vóór aanvang van de asbestsanering is in het inventarisatierapport vermelde niet-asbestbesmette
losstaande inventaris uit het werkgebied verwijderd of degelijk en luchtdicht afgeplakt;
7. Bij meerdaagse werken is er een (‘schone’) zone ingericht en wordt schoongehouden waar werknemers
kunnen eten en drinken; tevens is er een toiletgelegenheid aanwezig die wordt schoongehouden;
8. Gedurende de uitvoering van de saneringswerkzaamheden en tijdens de eindcontrole is een
decontaminatie-unit aanwezig;
9. Deze decontaminatie-unit is bij voorkeur aan het werkgebied gekoppeld. Indien koppeling van de
decontaminatie-unit aan het werkgebied niet mogelijk is, is de reden hiervan in het werkplan vastgelegd;
10. In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 2 de onderdruk continu gemeten en
bij elke shift de geconstateerde onderdrukwaarde geregistreerd in het logboek;
11. In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 3 ‘de onderdruk’ continu gemeten en
continu geregistreerd. De registraties worden opgenomen in het logboek;
12. Een eventueel aanwezig ventilatiesysteem in een containmentsituatie wordt uitgeschakeld en afgeplakt;
13. Het containment wordt zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan
plaatsvinden gedurende het asbestverwijderingswerk. Gedurende die periode dient de onderdruk
onderhouden te worden; ook wanneer er geen activiteiten zijn zoals bijvoorbeeld in de nacht wordt
zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan plaatsvinden tijdens de
asbestwerkzaamheden;
a. Dit kan worden gerealiseerd door:
b. het containment luchtdicht af te plakken door middel van folie en tape/spuitlijm;
c. een afzuig capaciteit van 6 x de inhoud van het containment per uur te realiseren;
d. een minimale onderdruk van 20 Pascal instant te houden tijdens de verwijdering;
e. een decontaminatie-unit aan het containment te koppelen;
f. een tweetraps materiaalsluis aan het containment te koppelen.
14. De afgezogen lucht wordt gefilterd met een voorfilter om grove (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en
met een HEPA H13 of H14-filter (volgens NEN-EN1822-1 t/m 5:2002) om fijne (asbest)vezeldeeltjes tegen te
houden;
15. Het verwijderen van asbest gebeurt waar mogelijk via demontage;
16. Aan de verwijderingsbron wordt een effectieve stofafzuiging toegepast;
17. Het te verwijderen materiaal wordt vóór verwijdering geïmpregneerd of bevochtigd; indien hiermee een
risico op asbestblootstelling wordt gecreëerd, wordt van deze maatregel afgezien;
18. Met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een voorfilter om grove
(asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en met een of meer filters met als laatste
filter < 5 μm.
Bij het verwijderen van asbest bevattende materialen (risicoklasse 2) die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk
of object bevinden, is het niet noodzakelijk om compartimentering en in onderdruk houden van de ruimte toe te
passen. De punten 9, 12 en 13 zijn dan niet verplicht. De overige genoemde punten gelden echter altijd en worden
opgevolgd.
42
Voor asbest bevattende materialen (risicoklasse 3) die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk of object
bevinden geldt de wettelijke eis van compartimentering en in onderdruk houden wèl, met andere woorden: hier
wordt de best bestaande techniek toegepast.
Werkvolgorde
1. Asbest en asbesthoudende producten moeten als het mogelijk is eerst worden verwijderd, voordat
begonnen wordt met ander werk. Dit hoeft niet als het risico op blootstelling aan asbest hierdoor juist
groter wordt.
2. Per werk is er één DTA verantwoordelijk. De DTA hoeft niet meer in dienst te zijn van het
verwijderingsbedrijf alle andere personen moeten in het bezit zijn van het certificaat vakbekwaamheid voor
het verwijderen van asbest (SC 520, DAV); Een DTA-er mag twee leerling DAV-er (LDAV) begeleiden.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf moet voor aanvang van het werk in bezit zijn van een inventarisatierapport.
Op het werk is een werkvoorschrift voor de controle conformiteit van het asbestinventarisatierapport
aanwezig.
4. Het vrijkomen asbestafval dient dubbel èn lucht-vezeldicht verpakt te worden in minimaal 0.2 mm dik PE
folie.
5. Het gebruikte gereedschap buiten het containment is schoongemaakt òf verpakt. (dubbel verpakt is niet
noodzakelijk.
6. Start- en gereed meldingen via registratiesysteem Webportaal Arbeidsinspectie. Als op te geven begintijd
geldt het tijdstip waarop met de asbestverwijdering wordt begonnen. Als op te geven eindtijd geldt het te
verwachten moment van oplevering van het werkgebied conform NEN2990.Wijzigingen in data en/of
tijdstippen (zowel van de aanvang als van de beëindiging van de werkzaamheden) dienen direct te worden
gemeld aan genoemde instanties. Is er sprake van een calamiteit dan mag het werk onmiddellijk worden
verricht. De melding dient binnen 24 uur na aanvang van het werk te zijn gedaan. Op het meldingsformulier
(SC–530 bijlage A) dient te worden aangegeven wat de reden (met feiten onderbouwd) is van de
spoedsanering naar aanleiding van de calamiteit.
Als er sprake is van sanering onder risicoklasse 2 of 3, dan worden de volgende werkzaamheden verricht door een
bedrijf dat in bezit is van een certificaat asbestverwijdering (SC 530):
 het slopen van een bouwwerk of object waarvan de opdrachtgever weet dat er asbest in zit;
 het verwijderen van asbest uit een bouwwerk of object;
 het opruimen van materialen of producten na een incident, wanneer de opdrachtgever weet dat er asbest
in zit;
 het reinigen van de arbeidsplaats na bovengenoemde handelingen.
Er wordt geen uitzondering gemaakt voor bouwwerken of objecten die op of na 1 januari 1994 zijn vervaardigd. Als
het gaat om asbesthoudende grond, dan moet een gecertificeerde arbeidshygiënist of gecertificeerde
veiligheidskundige het werk begeleiden.
afschriften van alle certificaten en van het inventarisatierapport moeten op de bouwplaats aanwezig zijn.
Bij het in de buitenlucht bij lage temperaturen verrichten van asbestverwijderingswerk waarbij met buitenluchtaangedreven volgelaatsmaskers worden gebruikt moeten ook met andere Arbo-factoren rekening worden
gehouden dan alleen met de factor ’blootstelling aan asbestvezels’.
Hygiënische beschermingsmaatregelen





er zijn doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten;
er wordt een drietraps-ontsmettingsprocedure gevolgd in een decontaminatie-unit;
er zijn aparte zones voor eten en drinken;
er wordt geschikte werkkleding ter beschikking gesteld;
werkkleding wordt gescheiden opgeborgen van overige kleding;
43

de werkkleding mag alleen buiten het bedrijf of de inrichting komen om het te laten reinigen in adequaat
uitgeruste wasserijen
Het containment
Bij het verwijderen van asbest in gebouwen (en bij het verwijderen van niet-hechtgebonden toepassingen buiten
gebouwen) dient er een werkgebied gemaakt waarbinnen het zogenaamde containment gemaakt wordt, waarin zo
stofvrij mogelijk gewerkt wordt.
Hieronder wordt beschreven waaruit een containment wordt opgebouwd, welke apparatuur er op aangesloten
dient te worden en hoe de werklocatie afgezet dient te worden.
Het afzetten van het werkgebied
Bij alle asbestverwijderingwerkzaamheden dient het werkgebied afgeschermd te worden. Bij alle ingangen van het
werkgebied dient een waarschuwingsbord geplaatst te worden. Het werkgebied kan afgezet worden met
waarschuwingslinten of kettingen of bouwhekken. Op de afzetting dient elke 15 meter een waarschuwingsbord
geplaatst met de tekst “ASBEST GEEN TOEGANG”
44
Het containment
Een containment is een besloten werkruimte, veelal
gemaakt van zeil en houten regels. Deze is luchtdicht
uitgevoerd. Wanneer er een overschrijding van de
grenswaarde is, dan zal het containment opgebouwd
worden met persoonlijke beschermingsmiddelen
(p.b.m.’s) te weten overall en
adembeschermingsmiddelen.
Er moet een mogelijkheid zijn om in het containment
kunnen kijken, maar meestal wordt er een
doorzichtige folie gebruikt.
moeten
te
Onderdrukmachine
Om vezelemissie te voorkomen vanuit de besloten werkruimte wordt er een onderdruk gehandhaafd. De
onderdruk zorgt ervoor dat ook zwevende asbestvezels welke tijdens de sanering kunnen ontstaan, worden
opgevangen. Hiertoe zijn in de onderdrukventilatie-apparatuur filters geplaatst (het hoofdfilter, welke bestaat uit
een tussenfilter en een absoluutfilter en een voorfilter) De afzuigventilator bouwt de onderdruk op. De onderdruk
zorg voor het aanzuigen van schone lucht door de sluizen of ventilatieopeningen in het containment. Tegelijk wordt
hierdoor het terugstromen van besmette lucht voorkomen.
De meest ideale airflow wordt gerealiseerd door de onderdrukmachine (o.d.m.) zo ver mogelijk van de sluizen
vandaan te plaatsen.
De totale capaciteit van de onderdrukinstallatie moet toereikend zijn om 6 maal per uur de gehele inhoud van het
containment te verversen. Om de vervuiling van de filters tijdens de saneringswerkzaamheden te corrigeren wordt
ervan uitgegaan dat de feitelijke capaciteit 0,75 maal de opgegeven capaciteit is.
De formule hiervoor is:
L × B × H × 6 × 10
100
Tijdens de gehele saneringswerkzaamheden blijven de onderdrukmachines in werking.
Het tussenfilter en het hoofdfilter moeten een absoluutfilter vormen. Het hoofdfilter wordt ook wel eens een HEPA
(High Efficiency Pariculate Air) filter genoemd. Ook zweefstoffilter wordt gebruikt. Vanuit de fabriek wordt
gegarandeerd voor afvang van vezels groter dan 3 µm een efficiency van 99,997% (DOP-test). Alle hoofdfilters in
stofzuigers, onderdruk-apparatuur en adembescherming moet hieraan voldoen.
Voor het opstarten van de onderdrukmachines wordt de besloten werkruimte door middel van een rooktest
nagekeken.
45
Om te bepalen of er onderdruk ontstaat in de besloten werkruimte moet er gelet worden op de folie van de
besloten werkruimte. Bij een onderdruk bewegen de flappen van de doorgangen bij de materiaalsluizen en de
decontamitatieunit langzaam in de richting van de besloten ruimte. Ook zullen de foliewanden ‘hol’ gaan staan. Op
de vloerfolie zal karton, board of stucloop gefixeerd worden.
Onderdrukregistratie
Om te controleren of er in de besloten werkruimte voldoende
onderdruk heerst, wordt er gebruik gemaakt van een manometer.
Deze manometer is vaak ingebouwd in een onderdrukmonitor en
staat buiten het containment opgesteld. De onderdrukregistratie
zuigt geen lucht aan, maar meet alleen het drukverschil. De
monitor meen continu, maar moet bij een risicoklasse 3 sanering
ook registratie, zoals alarm en herstelmeldingen uitvoeren. De
monitoren kunnen ook meerdere onderdrukapparaten aan- en
uitschakelen.
Materiaal en materieel
Bij het verwijderen van asbest mogen er in principe geen elektrisch of pneumatisch gereedschap gebruikt worden
met een toerental hoger dan 100 omwentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid groter dan 25 meter per
minuut. Dit mag wel wanneer deze zijn voorzien van een afzuigsysteem.
Materiaalsluis
Al het asbesthoudend afval dient afgevoerd te worden via de materiaalsluis. Een materiaalsluis is minimaal een 2compartimentensluis, bestaande uit een douche- en schoon compartiment, die luchtdicht wordt aangesloten op de
werkruimte. Het douche - compartiment moet voorzien zijn van een wateraansluiting voor een handdouche of
wasinstallatie en een afvoersysteem met filter - unit. Om kleine hoeveelheden afval af te voeren kan gebruik
worden gemaakt van de ontsmetting - eenheid of de personen - toegangssluis.
Grote stukken asbesthoudend afval worden luchtdicht ingepakt in polyethyleen volgens het enveloppensysteem.
Dit afval dient in principe op dezelfde wijze naar de opslag voor asbesthoudend afval gebracht te worden als de
afvalzakken. Zijn de stukken echter groter dan de doorgang van de afvalsluis of van de ontsmetting - eenheid, dan
kunnen de stukken in enkelvoudige verpakking in de werkruimte blijven.
Bij de eindreiniging worden ook verpakte afvalstukken gereinigd. Daarna dienen deze afvalstukken nogmaals in
polyethyleen folie verpakt te worden, waarna ze tenslotte voorzien moeten worden van een etiket “asbestgevaar”.
Pas na de vrijgave - verklaring mag het afval naar de container worden gebracht.
46
Afval
Het afval dient luchtdicht en dubbel te worden verpakt in afvalzakken van hoge kwaliteit polyethyleen met een
dikte van 0,2 mm of hightec poly-ethyleen. Daarnaast moet asbest lucht- en vezeldicht (enkel) en dubbel verpakt
zijn, dus: binnen en buitenzak (zonder verplichte inliner). De seal - naden van de afvalzakken dienen voor gebruik
gecontroleerd te worden op voldoende sterkte. De zakken moeten doorzichtig zijn zodat de inhoud gecontroleerd
kan worden.
Voordat het afval in zakken gedaan wordt dienen er enkele punten in acht genomen te worden:
 Scherpe voorwerpen mogen niet onbeschermd in zakken gedaan worden, maar dienen eerst met een tape
ingewikkeld te worden.
 Afvalzakken mogen niet zwaarder zijn dan 25 kg
 Afvalzakken dienen middels de navelstreng- of zwanenhalsmethode afgesloten te worden.
 Voor het uitsluizen van de zakken dienen deze met water afgespoeld te worden.
Decontaminatie
Om vezelverspreiding te voorkomen dient iedereen die in een operationeel containment heeft gewerkt en
decontaminatie procedure doorlopen. Dus zichzelf douchen. De decontaminatie unit moet bij voorkeur vastzitten
aan het containment. Wanneer dit niet mogelijk is, dan volgt een transitprocedure. Hierbij
47
Eindbeoordeling
Na het verwijderen van asbesthoudende toepassingen door een SC–530 gecertificeerd bedrijf dient er een
eindinspectie plaat te vinden.
De grondslag voor deze eindinspectie is te vinden in het Arbobesluit artikel 4.47b, eerste en tweede lid, 4.51a,
tweede en derde lid en artikel 4.54.
Na de eindbeoordeling mag de folie van de besloten werkruimte
Risicoklasse
1
2
Inspectievoorwaarden
een visuele inspectie waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel
waarneembaar is.
Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere
werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in een
binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd
door een deskundig persoon en de monsteranalyse door een –laboratorium.
De eindbeoordeling betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te
stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht lager is dan 0,01 vezel per kubieke
centimeter, uitgaande van een referentieperiode van twee uur.
Ook wordt er na de werkzaamheden en na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere
werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht
door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij is
vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.
Een eindbeoordeling worden uitgevoerd conform NEN 2990:2005, voordat met andere
werkzaamheden wordt gestart.
In een binnenruimte bestaat de eindbeoordeling uit een visuele inspectie gevolgd door een
eindmeting.
De visuele inspectie wordt uitgevoerd door een bedrijf dat in bezit is van een RvA-accreditatie
op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004.
De monsterneming moet worden uitgevoerd door een medewerker van een laboratorium dat
een RvA-accreditatie heeft op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17025 of door een gecertificeerde
arbeidshygiënist.
In de buitenlucht bestaat de eindbeoordeling alleen uit een visuele inspectie die wordt
uitgevoerd door een bedrijf dat in het bezit is van een RvA-accreditatie op basis van NEN-ENISO/IEC 17020:2004.
Na het saneren van restanten in droge kruipruimten (asbesthoudende grond) dan wordt bij de
visuele inspectie vastgesteld of de concentratie asbest lager is dan 100 mg per kg droge stof. De
visuele inspectie wordt uitgevoerd door een bedrijf dat in bezit is van een RvA-accreditatie op
basis van NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004.
3
Als risicoklasse 2 met als aanvulling dat er tevens een eindbeoordeling uitgevoerd in de naast de
arbeidsplaats gelegen ruimten.
Opslag asbesthoudend afval
Asbesthoudend afval moet netjes worden opgeslagen zodat er geen asbest meer vrijkomt. De
volgende regels gelden:
 asbest moet gescheiden van niet-asbesthoudend materiaal worden verzameld;
 het asbesthoudend materiaal moet in niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal
worden ingepakt;
 het verpakkingsmateriaal moet direct worden afgesloten en opgeslagen in een
afgesloten opslagplaats;
48



als het materiaal te groot is voor niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal, dan moet het in een
afgesloten container worden opgeslagen;
het verpakkingsmateriaal moet voorzien zijn van een voorgeschreven etiket (A-Label Productenbesluit
Asbest;
asbesthoudend materiaal moet binnen twee weken worden afgevoerd naar een bedrijf dat een vergunning
heeft om asbesthoudend afval te accepteren.
Aandachtspunten bij de visuele controle
gebaseerd op NEN 2990:2005 nl
Aandachtspunten bij visuele controle









Er mogen geen verpakt afval en/of andere losse obstakels aanwezig zijn die de inspectie belemmeren.
De te inspecteren oppervlakken moeten droog en stofvrij zijn.
Er moet gecontroleerd worden of alle te verwijderen asbesthoudende materialen ook daadwerkelijk zijn
verwijderd. Niet verwijderbaar asbesthoudend materiaal moet van te voren in het werkplan staan
beschreven.
Fixatie mag alleen bij niet zichtbare vezelrestanten. Deze fixatie mag pas na de vrijgave worden
aangebracht. Folie mag wel worden bespoten.
Er moet een zeer nauwkeurige visuele inspectie plaatsvinden van bouwdelen/constructiedelen waarvan
asbesthoudend materiaal is verwijderd. Er mogen geen restanten zijn achtergebleven.
Visuele inspectie bij een buitensanering beperkt zich tot het saneringsgebied
De toplaag van de bodem moet worden beoordeeld tot op een afstand van 5 meter van het bouwwerk of
de constructie waaruit asbest is verwijderd.
Bij zware regen, sneeuw of vorst is visuele controle praktisch onmogelijk.
Bij sanering op agrarische bedrijven moet de situatie voorafgaande aan de sanering schriftelijk in het
werkplan zijn vastgelegd.
Eindinspectie in kruipruimten


Natte kruipruimte moeten worden geïnspecteerd in overeenstemming met een buitensanering (geen
luchtmonsters).
Droge kruipruimten moeten worden beschouwd als een containment.
Eindinspectie na een sanering met glovebag of couveusezak

Visuele inspectie van de plaats waar asbest is verwijderd.
Melden van onvoorzien asbest
Het bedrijf dient onmiddellijk te melden wanneer asbest moet worden verwijderd waarvoor geen
omgevingsvergunning voor het slopen is verleend. De melding dient plaats te vinden aan:
 aan het bevoegd gezag;
 de opdrachtgever;
 het asbestinventarisatiebedrijf.
In geval er bij verwijdering/sloop verborgen asbesthoudende materialen worden aangetroffen die niet in het
inventarisatierapport type A zijn vermeld en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen
verleend is, dient dit gemeld te worden. De opdrachtgever is in een dergelijke situatie verplicht een aanvullende
inventarisatie te doen uitvoeren. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B dat als bijlage
wordt toegevoegd aan het asbestinventarisatierapport type-A en wordt ter beschikking gesteld aan de houder van
de omgevingsvergunning voor het slopen en de vergunningverlener (gemeente). In geval er bij verwijdering/ sloop,
ondanks de aanwezigheid van een inventarisatierapport Type-A met aanvulling Type-B, onvoorzien
asbesthoudende materialen worden aangetroffen en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen
49
verleend is, dient dit gemeld te worden en te worden geregistreerd in het evaluatieformulier dat is opgenomen in
het asbestinventarisatierapport.
Verbouw en sloop
Asbest in bouwwerken
De voorschriften voor het verwijderen (slopen) van asbest uit een bouwwerk staan in het Bouwbesluit 2012 en in
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht en de bijbehorende regelingen.
Asbest in objecten
In het Asbestverwijderingsbesluit 2005 staat de definitie van een object. De voorschriften in het besluit voor
objecten werken rechtstreeks. Denk hierbij aan verwarmingstoestellen, broodroosters, bloembakken maar ook
personenauto's, vrachtwagens, treinstellen, trams, vaartuigen en onderdelen van vaartuigen (bijvoorbeeld
machinekamer, lieren).
Asbestincidenten (Asbestbrand, stormschade, vandalisme en illegale sloop)
Een incident is het verspreiden van asbest of asbesthoudende materialen als gevolg van brand, stormschade of
vandalisme. Ook illegale sloop waarbij asbest of asbesthoudende materialen zijn verspreid is in dit verband een
incident. Denk hierbij aan het op onverantwoorde wijze verwijderen van asbest waardoor het asbest of de
asbesthoudende materialen zich op een vergelijkbare wijze als bijvoorbeeld door vandalisme heeft verspreid
Omdat asbest bestand is tegen zeer hoge temperaturen en sterke krachten, blijven bij een asbestbrand, storm of
sloop de eigenschappen en daarmee de risico's van de asbestvezels behouden. Het asbesthoudende
"bindmateriaal" (zoals karton/papier, kunststof of cement) raakt vaak zeer zwaar beschadigd, verbrand of
versplinterd tot kleine stukjes. Over het algemeen verspreiden deze (stukjes) asbesthoudende restanten zich in de
directe omgeving van het incident.
In geval van brand verandert asbest pas boven de 1200 °C van structuur en verliezen de vezels hun gevaarlijke
eigenschappen voor de mensen. Bij een brand worden deze hoge temperaturen maar zelden bereikt. De
temperatuur is meestal na 1 uur ongeveer 925 °C. Asbestcement zal al voor het bereiken van deze temperatuur
uiteenspatten.
In de meeste gevallen gaat het om brand in of schade aan gebouwen waarin asbestcement is verwerkt, maar er zijn
natuurlijk ook branden waar spuitasbest, losse isolatielagen, asbesthoudende vloerbedekkingen enz. aanwezig zijn.
De problemen die de diverse materialen met zich meebrengen verschillen sterk.
Het opruimen van asbesthoudende resten die als gevolg van stormschade, vandalisme en illegale sloop zijn
vrijgekomen hebben in de praktijk vaak tot problemen geleid. Het verwijderen van deze resten wordt vaak
vergeleken met het opruimen van de restanten die vrijgekomen zijn bij een asbestbrand. Vandaar dat de
toegepaste werkwijze in deze gevallen gelijk is.
Verharde oppervlakken (zoals straten, trottoirs, daken en speelplaatsen) en onverharde oppervlakken (heide,
grasland e.d.) waarop na een asbestbrand asbesthoudende resten aanwezig zijn, moeten gesaneerd worden.
Conform het Asbestverwijderingsbesluit 2005 moet eerst een asbestinventarisatie uitgevoerd worden, daarna mag
pas gesaneerd worden.
Een gecertificeerde asbestverwijderaar voert deze schoonmaakoperatie uit. Hierna volgt een eindbeoordeling aan
de hand van visuele waarneming door een gespecialiseerd onderzoeksbureau conform NEN 2990. Uitgangspunt
daarbij is dat indien op verharde en niet-verharde oppervlakken na verwijdering geen zichtbaar asbest meer
aanwezig is, later geen bodemverontreiniging zal optreden en de luchtnormen niet worden overschreden.
Afval
Het schoonmakende bedrijf moet na een asbestbrand het asbesthoudend afval dat verzameld is bij een
opruimoperatie, conform de voorschriften afvoeren. Bij een asbestbrand vrijgekomen asbesthoudend afval heeft,
50
gelet op het asbestgehalte in asbesthoudende producten als asbestcement, vrijwel altijd een asbestconcentratie >
1000 mg/kg en moet als gevaarlijk afval worden beschouwd. Het is verboden om asbesthoudend afval te
vermengen met ander afval, met het doel de asbestconcentratie terug te brengen tot onder de 1000 mg/kg. Ook na
een asbestbrand moet asbesthoudend afval zo veel mogelijk selectief worden verwijderd om de hoeveelheid te
storten asbesthoudend afval en daarmee de kosten te beperken.
Asbesthoudend afval dat op basis van de Europese afvalstoffenlijst (Eural) wordt aangemerkt als gevaarlijk afval,
mag slechts worden geaccepteerd door stortplaatsen die een vergunning hebben voor het storten van gevaarlijk
afval.
Wegen
Het is sinds 1 januari 2000, op basis van het Besluit asbestwegen Wm, verboden om een asbesthoudende weg
voorhanden te hebben. Onder weg wordt in het Besluit verstaan een weg, een pad of een erf, alsmede andere
grond die bestemd is om door rij en ander verkeer gebruikt te worden. Wanneer er meer dan 100 mg/kg gewogen
(serpentijnconcentratie vermeerderd met tienmaal de amfiboolconcentratie) in een weg zit is de eigenaar verplicht
een melding te doen bij de Minister en maatregelen te nemen die strekken tot het tegengaan van blootstelling van
gebruikers van die weg aan asbest. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de handhaving van het
Besluit asbestwegen Wm.
Bodem en puingranulaat
Asbest in de (water)bodem is een probleem dat steeds vaker voorkomt in Nederland. Sinds 3 maart 2004 wordt het
landelijk kader voor een belangrijk deel gevormd door de Beleidsvernieuwing bodemsanering. Hierin is onder
andere de interventiewaarde bodemsanering en de restconcentratienorm voor asbesthoudende bulkmaterialen
geregeld. Indoor middel van is de interventiewaarde bij bodemsanering voor asbest in grond verankerd in de
circulaire bodemsanering. De hergebruikswaarde voor asbest in grond, baggerspecie en bouwstoffen is vastgelegd
in het Productenbesluit asbest en de Regeling bodemkwaliteit. De provincie en enkele aangewezen gemeenten zijn
bevoegd gezag voor ernstige bodemverontreiniging met asbest.
De landelijke normen die voor asbest in grond, bodem en puingranulaat van toepassing zijn vastgesteld op 100
mg/kg gewogen (serpentijnconcentratie vermeerderd met tienmaal de amfiboolconcentratie). De
interventiewaarde en hergebruikswaarde voor asbest zijn opgenomen in de circulaire bodemsanering en de
Regeling bodemkwaliteit.
Protocollen voor (water)bodemonderzoek.
Bij het uitvoeren van (water)bodemonderzoek zijn de volgende normdocumenten aangewezen:
 NEN 5707: Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem (voor grond < 20%
bodemvreemd materiaal)
 NEN 5897: Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat
(voor bodem en puingranulaat met > 20% bodemvreemd materiaal)
 NTA 5727: Bodem - Monsterneming en analyse van asbest in waterbodem en baggerspecie (waterbodem
en baggerspecie)
 NEN 5896: Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie (overige en
materialen)
Voor het uitvoeren van bodemonderzoek naar asbest in de grond geldt bovendien sinds 1 juli 2007 de verplichting
dat de veldwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een bedrijf en persoon die op grond van het Besluit
bodemkwaliteit erkend is voor de BRL SIKB 2000 (Veldwerk milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek) en
het onderliggende protocol 2018 (Locatie-inspectie en monsterneming van asbest in bodem). Welke bedrijven en
personen erkend zijn, is terug te vinden op de website van Bodem+.
Risicobeoordeling van een bodemverontreiniging met asbest.
In de circulaire bodemsanering 2006, zoals gewijzigd per 1 oktober 2008 is het Milieuhygiënisch Saneringscriterium
Bodem, Protocol Asbest opgenomen. Met het protocol asbest kan worden bepaald of er sprake is van
51
onacceptabele risico's ten gevolge van de aanwezigheid van bodemverontreiniging met asbest en in hoeverre
saneringsmaatregelen (op korte termijn) moeten worden getroffen.
Het protocol asbest is alleen van toepassing op historische (water)bodemverontreinigingen met asbest, waarbij
asbest aanwezig is in een gehalte boven de interventiewaarde van 100 mg/kg droge stof (droge stof (gewogen
(serpentijnconcentratie vermeerderd met tienmaal de amfiboolconcentratie)). Het protocol heeft dus geen
betrekking op niet historische gevallen van bodemverontreiniging (zogenaamde nieuwe gevallen die zijn ontstaan
voor 1993) die op basis van de zorgplicht gesaneerd dienen te worden. Nieuwe gevallen van bodemverontreiniging
dienen (ongeacht het asbestgehalte) voor zover redelijkerwijs mogelijk is volledig verwijderd te worden.
In het protocol asbest is door middel van een stappenschema aangegeven hoe vastgesteld kan worden of wel of
geen sprake is van onaanvaardbare risico’s. Of sprake is van (on)aanvaardbare risico’s is afhankelijk van de
asbestconcentratie, hechtgebondenheid, huidige of toekomstig gebruik van de locatie en de aanwezige
bodembedekking. Indien sprake is van onaanvaardbare risico’s dienen spoedig saneringsmaatregelen te worden
getroffen. Het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb) legt in de beschikking vast binnen welke termijn
(maar uiterlijk binnen vier jaar) moet zijn gestart met de sanering. Ook kan het bevoegd gezag tijdelijke
beveiligingsmaatregelen (bijvoorbeeld het plaatsen van een hekwerk om de locatie) opleggen in de beschikking.
Indien sprake is van aanvaardbare risico’s bij het huidig of voorgenomen gebruik van de locatie is geen directe
saneringsnoodzaak. Wel dient de verontreiniging kadastraal te worden geregistreerd en kan het bevoegd gezag
Wbb voorschrijven om beheermaatregelen op te leggen. Daarbij kan gedacht worden aan het opleggen van
gebruiksbeperkingen en de verplichting om wijzigingen in het gebruik te melden.
Het protocol asbest is gebaseerd op de door RIVM en TNO ontwikkelde systematiek voor risicobeoordeling van
bodemverontreiniging met asbest (‘Beoordeling van de risico’s van bodemverontreiniging met asbest’). Dit rapport
uit 2003 dient als nadere onderbouwing van de huidige restconcentratienorm en interventiewaarde
bodemsanering voor asbest (houdende bulkmaterialen). Het niveau van de interventiewaarde is gelegd op het
niveau van het verwaarloosbaar risiconiveau (VR), terwijl voor de overige bodem verontreinigende stoffen de
interventiewaarde zijn vastgelegd op het niveau van het maximaal toelaatbaar risico (MTR). De reden hiervoor is
dat bij bodemverontreiniging door asbest het moeilijk is een goede eenduidige relatie te leggen tussen het gehalte
in de bodem en de risico's voor de gezondheid van mensen. Ook sluit de vastgestelde norm goed aan op de arboregelgeving. Besloten is geen streefwaarde voor asbest in te voeren omdat de interventiewaarde zich reeds op het
niveau van het VR bevindt en de lokale overheid in de toekomst meer vrijheid krijgt om de kwaliteit van de bodem
na een saneringsoperatie te bepalen.
Hergebruik van asbesthoudende grond, baggerspecie en bouwstoffen.
Vanaf 1 januari 2008 is het Besluit bodemkwaliteit gefaseerd in werking getreden. Om de bodem en het
oppervlaktewater te beschermen tegen mogelijke verontreinigingen, stelt het Besluit bodemkwaliteit
randvoorwaarden aan de toepassingsmogelijkheden van steenachtige bouwstoffen zoals beton, asfalt en
bakstenen. Het onderdeel grond en baggerspecie van het Besluit bodemkwaliteit regelt hoe en waar grond en
baggerspecie met een bepaalde kwaliteit mag worden toegepast. Voor toepassingen van grond en baggerspecie op
de waterbodem is het Besluit per 1 januari 2008 in werking getreden. Voor toepassingen van grond, baggerspecie
en bouwstoffen op de landbodem, is het Besluit in werking getreden op 1 juli 2008. Voor meer informatie over het
Besluit en de Regeling bodemkwaliteit verwijzen wij u naar het kennisplein Besluit bodemkwaliteit op de website
van Bodem+.
In de regeling bodemkwaliteit zijn zowel voor toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op de
landbodem of waterbodem zogenaamde maximale (samenstellings)waarden vastgesteld.
Een nieuwe genormeerde stof voor bouwstoffen is asbest. Voor de meeste bouwstoffen geldt dat deze geen asbest
zullen bevatten. Voor deze bouwstoffen geldt een nul-eis voor de samenstellingswaarde conform het
Productenbesluit asbest. In dit besluit staat dat een nul-eis geldt, behalve voor producten waaraan geen asbest
opzettelijk is toegevoegd en waarvan de gewogen concentratie (serpentijnasbest, vermeerderd met tienmaal de
52
concentratie amfiboolasbest) niet hoger is dan 100 mg/kg droge stof Voor dergelijke producten zou een absolute
nul-eis het hergebruik onmogelijk maken. Bij een aantal bouwstoffen kan het voorkomen dat ze onopzettelijk een
geringe concentratie asbest bevatten. Het gaat dan met name om bouwstoffen als AVI-bodemas, BSA-granulaten,
geïmmobiliseerde grond en vormgegeven producten die BSA-granulaat of grond als grondstof gebruiken.
Ook voor toepassingen van grond en baggerspecie op de land- en de waterbodem is de maximale waarde voor
asbest vastgelegd op 100 mg/kg droge stof (gewogen), mits het asbest niet opzettelijk aan de partij grond of
baggerspecie is toegevoegd.
Het vervoer van asbest (-houdend afval)
Om het vervoer van afvalstoffen en asbesthoudende- in het bijzonder, volgens de regels te laten verlopen, moet
aan een aantal regels worden voldaan.
In principe moet bij het transport van afvalstoffen een begeleidingsbrief aanwezig zijn . Voor particulieren die hun
eigen asbest(houdend) afval wegbrengen geldt deze verplichting niet.
Asbest is een gevaarlijke afvalstof. Voor het vervoer van asbest, zijnde een gevaarlijke afvalstof, geldt dat per partij
asbest een begeleidingsbrief aanwezig moet zijn in het voertuig. Dus wanneer meerdere partijen in één transport
zijn verenigd, moeten meerdere begeleidingsbrieven er bij aanwezig zijn. Bij het transport van een partij asbest die
kleiner is dan 50 kg hoeft geen begeleidingsformulier aanwezig zijn.
Asbesthoudend afval is, afhankelijk van de concentratie asbest, wel of niet gevaarlijk. Als de concentratie kleiner is
dan 1000 mg/kg betreft het geen gevaarlijke afvalstof (maar wordt het aangemerkt als bedrijfsafvalstof). Voor
bedrijfsafvalstoffen geldt dat er geen begeleidingsbrief is vereist als de hoeveelheid per transport kleiner is dan 500
kg of het transport plaatsvindt in een motorrijtuig van rijbewijscategorie B.
De vervoerder moet tevens een certificaat in het voertuig aanwezig hebben om aan te tonen dat hij op de VIHB-lijst
staat vermeld.
Het vervoer van asbest/asbesthoudend afval vanaf de slooplocatie naar een bedrijf dat een vergunning heeft om
asbest te accepteren, kan op verschillende manieren zijn geregeld. Onderstaande situaties betreffen binnenlandse
transporten. Voor vervoer naar het buitenland geeft de EVOA voorwaarden.
De ontdoener, zijnde een particulier, vervoert zelf het asbest In deze situatie is sprake van een huishoudelijke
afvalstof waarvoor geen begeleidingsbrief tijdens het transport is vereist. Ook is geen plaatsing op de VIHB-lijst
vereist.
De ontdoener, zijnde een bedrijf, vervoert zelf het asbest. In deze situatie is sprake van een gevaarlijke afvalstof
waarvoor wel een begeleidingsbrief is vereist. Er is geen plaatsing op de VIHB-lijst vereist.
De aannemer die de sloopwerkzaamheden bij een particulier heeft uitgevoerd, vervoert het asbest naar zijn eigen
vergunde inrichting of naar een andere vergunde inrichting. De aannemer neemt afvalstoffen mee die bij zijn eigen
sloopwerkzaamheden bij een particulier zijn vrijgekomen. In dat geval is wel een begeleidingsbrief vereist. Hij hoeft
niet op de VIHB-lijst te staan.
De aannemer die de sloopwerkzaamheden bij een bedrijf heeft uitgevoerd, vervoert het asbest naar zijn eigen
vergunde inrichting of naar een andere vergunde inrichting De aannemer neemt afvalstoffen mee die bij zijn eigen
sloopwerkzaamheden bij een bedrijf zijn vrijgekomen. In dat geval is wel een begeleidingsbrief vereist. Hij hoeft
niet op de VIHB-lijst te staan.
De ontdoener (of de aannemer) heeft een inzamelaar ingeschakeld. De inzamelaar wordt de eigenaar van het
asbest op het moment dat het in zijn voertuig komt. De inzamelaar moet een begeleidingsbrief aanwezig hebben.
Tevens moet hij met een certificaat aantonen dat hij als inzamelaar op de VIHB-lijst is geplaatst.
De ontdoener (of de aannemer) heeft een transporteur (niet zijnde een inzamelaar) ingeschakeld. De ontdoener
blijft in dat geval eigenaar van het afval. De eigendom gaat pas over als de ontvangende vergunde inrichting het
afval heeft geaccepteerd. De transporteur, niet zijnde een inzamelaar moet een begeleidingsbrief aanwezig
hebben. Tevens moet hij met een certificaat aantonen dat hij als vervoerder op de VIHB-lijst is geplaatst.
53
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Asbest is echter ook aangewezen als een GEVAARLIJKE (afval-)stof en daarom is het
interessant om ook eens te kijken in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Daaruit blijkt dat asbest, voor deze
wetgeving, in twee verschillende categorieën ingedeeld is, te weten;
UN-nr 2212 : Blauwe (Crocidoliet) en Bruine (Amosiet en Mysoriet) asbest en
UN-nr 2590 : Wit (Chrysotiel, Actinoliet, Anthofylliet en tremoliet) asbest3.
Zij vallen allen in de klasse 9 (ADR hoofdstuk 2, nr 2.2.9.1.2 ; M1 stoffen die bij inademing
als fijn stof de gezondheid in gevaar kunnen brengen.) Van belang zijn de gegevens in “tabel A”, die verwijzen naar
de verplichtingen ten aanzien waaraan het vervoer van gevaarlijke stoffen moet voldoen. Om alle verplichtingen op
te sommen gaat hier wat ver. Van belang zijn wel de “bijzondere bepalingen” (kolom 6), daar staat vermeld
bepaling “168”. Deze kolom verwijst naar ADR hoofdstuk 3.3 en onder “bijzondere bepaling 168” staat vermeld:
Asbest, dat zodanig in een natuurlijk of kunstmatig bindmiddel (zoals cement, kunststof, asfalt, harsen of ertsen) is
opgenomen dat of daaraan is gebonden dat tijdens het vervoer geen gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels, die
ingeademd kunnen worden, kunnen vrijkomen, is niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR.
Asbesthoudende fabricaten, die zodanig verpakt zijn, dat tijdens het vervoer geen gevaarlijke hoeveelheden
asbestvezels, die ingeademd kunnen worden, kunnen vrijkomen, zijn eveneens niet onderworpen aan de
voorschriften van het ADR.
Onbeschadigd hechtgebonden asbest, dat ook nog conform het Asbestverwijderingsbesluit
is verpakt, is dus vrijgesteld van de bepalingen uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Verpakking en vervoer van bulkmaterialen
Indien de asbesthoudende stof niet verpakt is en ook nog gebroken of niet hechtgeboden (of anderszins gevaar
bestaat dat gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels, die ingeademd kunnen worden, kunnen vrijkomen), dan moet
het transport ervan volledig aan deze wetgeving voldoen. Dan moet het voertuig voorzien zijn van oranje borden,
de chauffeur moet een ADR-certificaat hebben, hij moet zich aan de route gevaarlijke stoffen houden, hij moet
p.b.m.’s bij zich hebben, kortom de algemene voorschriften uit het ADR hoofdstuk 1.1 zijn van toepassing.
De volgende eisen gelden:
 de vrachtwagen van het type kipper, is voorzien van een lekdichte laadruimte met een stofdicht
afsluitsysteem in de vorm van hydraulisch aangedreven kleppen met rubberen afdichting die vanuit de
cabine kan worden bediend;
 de afsluiting van een laadruimte is zodanig robuust dat in geval van een calamiteit geen lading verloren
gaat;
 de concentratie hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water, asbest- of
Crocidoliethoudende afvalstoffen of materialen is lager dan 10 gram per kilogram droge stof;
 de concentratie niet-hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water, asbest- of
Crocidoliethoudende afvalstoffen of materialen is lager dan 1 gram per kilogram droge stof;
 de gehaltebepalingen worden uitgevoerd conform NEN 5705:2001, NEN 5897:2005 of NEN 5896:2003;
 er worden tijdens het laden, lossen en vervoeren zodanige bronmaatregelen genomen, dat verstuiving of
aërosolvorming visueel niet zichtbaar is. Dit is het geval als het vochtgehalte (via vernevelen) van de
bulkmaterialen minimaal 10% is.
 Bij het lossen van bagger wordt geen bakkenzuiger gebruikt;
 cabines zijn voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelinginstallatie. De overdruk bedraagt minimaal
100 Pascal en maximaal 300 Pascal. Het debiet ligt tussen 12,5 en 120 kubieke meter lucht per uur. De
installatie is voorzien van een systeem dat storingen signaleert;

3
ADR Hfdst 3.2 tabel A, stoffenlijst 2005.
54





voordat de vrachtwagen het werk- en het losterrein verlaat, wordt aanhangend vuil verwijderd door de
vrachtwagen nat te reinigen. het werkwater wordt opgevangen en gefilterd voordat het wordt geloosd of
gerecirculeerd.
na het legen van de laadruimte worden restanten zorgvuldig verwijderd, bij voorkeur door nat reinigen;
bij reinigingswerkzaamheden worden arbeidsbeschermende maatregelen genomen;
tijdens het laden en lossen blijft de chauffeur in de vrachtwagen met een gesloten cabine;
de chauffeur stelt zich op grond van vervoersdocumenten op de hoogte van de aard en samenstelling van
de vracht.
Stortbonnen en afvalstroomnummers.
Het doel van het monitoren van de afvalstrom is om de afgelegde weg van het afval is van de locatie van
verwijdering tot en met het afvoeren en storten te achterhalen. Hierdoor is het mogelijk om de partij asbesthoudend
afval administratief te volgen tot aan de stortplaats.
Er zijn twee mogelijkheden:
1. Het asbestverwijderingsbedrijf transporteert het asbesthoudende afval direct naar een daartoe geschikte
stortplaats, of
2. het asbestverwijderingsbedrijf slaat, bij kleine hoeveelheden, de asbesthoudendetoepassing eerst op in een
container op het eigen terrein.
Het asbestverwijderingsbedrijf moet wel over de juiste vergunningen beschikken om asbest op eigen terrein op te
slaan. Aan het einde van de werkzaamheden kan gecontroleerd worden of er daadwerkelijk is vervoerd en gestort
op de wettelijk voorgeschreven wijze (besluit melden bedrijfsafvalstoffen, VIHB-regels. Deze controle vindt plaats
aan de hand van de gegevens, inclusief de Euralcodes, op het geleidebiljet in combinatie met het ‘stortbewijs’. Het
geleidebiljet moet bij tussenopslag het adres van de locatie van opslag van het gecertificeerde
asbestverwijderingsbedrijf vermelden.
Als het afval zonder opbulken met andere partijen rechtstreeks vanaf de verwijderingslocatie naar de
stortplaats gaat, zijn een geleidebiljet en omschrijvingsformulier aanwezig, die voldoen aan het Besluit
melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het Besluit inzamelen afvalstoffen & Regeling
inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen. Neemt het gecertificeerde
asbestverwijderingsbedrijf het asbest mee naar de eigen opslag, dan is ook de Wet Milieubeheer van
toepassing. Het gaat hierbij om de regels voor opslag. Bij transport naar de eigen opslag moet een
geleidebiljet en bij opslag een administratie (logboek) aanwezig zijn met NAW-gegevens van de locatie
waarvan al het asbest afkomstig is. Er moet zijn nagegaan of de vergunning van deze locatie voorziet in
opslag van bepaalde hoeveelheden asbest. In vrijwel alle gevallen mag dit alleen eigen asbest zijn en niet
die van derden! Het transport van de eigen opslag naar stort vindt identiek plaats aan het rechtstreeks
afvoeren. Hiervan heeft de saneerder een logboek van de registratie van de betreffende container. Deze
levert hij mee met het geleidebiljet en het stortbewijs.
De stortbewijzen moeten door de opdrachtgever in het dossier opgeslagen zijn als bewijs dat het afval op
55
een juiste wijze is afgevoerd en gestort. Het asbestverwijderingsbedrijf moet uiterlijk twee weken na het storten het
geleidebiljet en het stortbewijs aan het bevoegd gezag en de opdrachtgever overhandigen. Heeft het bevoegd gezag
als reactie op de sloopmelding een kortere termijn gegeven, dan is deze het uitgangspunt. Bij opslag op het
werkterrein van het asbestverwijderingsbedrijf valt mogelijk niet te voldoen aan de termijn van twee weken. Hierover
dienen dan werkafspraken te worden gemaakt.







Al het asbesthoudend afval wat meer weegt dan 50 kilo mag alleen vervoerd worden door een
transporteur in het bezit van een begeleidingsbrief. Een asbestsaneerder heeft geen afvalstroomnummer
nodig als hij het asbesthoudende materiaal van de saneringslocatie naar zijn eigen terrein transporteert. De
saneerder moet dan wel een vergunning hebben voor het opslaan van asbest afkomstig van eigen werken.
Het afvalstroomnummer is verplicht wanneer het afval RECHTSTREEKS naar een inzamelaar of stort wordt
getransporteerd. Hierbij is ook een begeleidingsbiljet noodzakelijk. Op asbest lijkend materiaal wordt ook
gestort als asbesthoudend materiaal. Ook de filters, materiaal van het containment, folies,
wegwerpwerkkleding is asbestverdacht afval wat afgevoerd wordt onder asbestcondities.
Volgens de regels van het asbestverwijderingsbesluit en het arbobesluit moet het asbesthoudend afval
binnen twee weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden gescheiden van al het andere afval
worden afgevoerd.
Het asbesthoudend afval mag alleen door een transporteur of een asbestsaneerder met een VIHB
certificaat (artikel 10.55 Wm) worden vervoerd, naar een strotplaats of tussenopslag met een Wmvergunning (artikel 8.1.1 BV)
Na het storten meldt de afvalverzamelaar of de tussenopslag dit bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen.
Binnen 14 dagen na de stort moet de OPDRACHTGEVER de sanering afmelden bij de vergunningverlener.
Hierbij moeten ook de afmeldingsdocumenten worden ingeleverd.
Dit zijn:
o (afmelding van het sloopwerk)
o begeleidingsbrieven
o stortbonnen
o afschrift van de eindcontrole
Veel voorkomende overtredingen bij asbestsaneringen







Het werkplan: voordat met het verwijderen van asbest kan worden begonnen moet daarvoor een
schriftelijk werkplan worden opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie toegespitste,
maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
Maatregelen overschrijding grenswaarde: bij de uitvoering van de werkzaamheden moeten de
werkmethoden erop gericht zijn overschrijding van de gezondheidskundige grenswaarde voor asbest zoveel
mogelijk te voorkomen.
Verpakking en afvoer: als het asbest verwijderd is moet het zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd
worden in een geschikte en gesloten verpakking.
Melding: voordat met het saneren van asbest kan worden begonnen moet hiervan tijdig een melding
worden gedaan aan de Arbeidsinspectie.
Voorzieningen bij werken op hoogte: met enige regelmaat bestaat het te verwijderen asbest uit
asbesthoudende dakbedekking en asbestcement (golf)platen. Bij het verwijderen daarvan moet vaak op
hoogte worden gewerkt. Om deze werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren en valgevaar te voorkomen
moeten voorzieningen als een steiger, een stelling of leuningen aangebracht worden.
Na het werken in containment wordt er niet afdoende gedoucht door de asbestverwijderaar (asbestvezels
blijven aanwezig op powerpack en masker en worden meegenomen buiten het contaiment)
Medewerkers: asbest mag alleen verwijderd worden door personen die in het bezit zijn van een
persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV).1Asbestverwijderaars zonder certificaat mogen
tijdelijk - maximaal 3 maanden - actief zijn als Leerling Deskundig Asbestverwijderaar (LDAV) Zijn dienen als
56

zodanig opgenomen te zijn in het register. Per De LDAV voert asbestverwijderingswerk uit onder direct
toezicht en aanwezigheid van een vaste mentor.
Het is de mentor toegestaan maximaal twee LDAV’ers gelijktijdig te begeleiden.
Sanctiemiddelen
Maatregelen algemeen
Het is algemeen bekend dat blootstelling aan asbestvezels zeer gevaarlijk is. Asbestvezels kunnen leiden tot schade
aan de gezondheid en tot de dood. Kerngedachte bij de regels omtrent asbest is dat het hier gaat om het leven en
de gezondheid van mensen. Dit gevaar van blootstelling betekent dat als het op handelingen met asbest aankomt
zeer zorgvuldige gehandeld dient te worden.
De overheid moet er op kunnen vertrouwen dat bedrijven en personen die betrokken zijn bij het werken met asbest
zeer zorgvuldig handelen en het risico van blootstelling tot het laagst mogelijk beperken. Dit betekent dat geëist
wordt dat zij zich aan de regels houden die gelden voor werken met en rondom asbest. Indien het risico van
blootstelling niet zo laag mogelijk is gehouden of een persoon zich niet aan de regels houdt, moet de overheid streng
optreden ter bescherming van de gezondheid en het leven van mensen.
De overheid heeft ervoor gekozen om de zorgvuldigheid van asbestinventarisatiebedrijven en
asbestverwijderingsbedrijven en de in deze bedrijven werkzame personen te borgen door een certificatiestelsel.
Alleen die bedrijven en personen die een certificaat hebben, mogen handelingen met asbest verrichten (voor zover
de wet een dergelijk certificaat verplicht stelt). Essentieel is dat de overheid er op moet kunnen vertrouwen dat
certificaathouders zich aan de regels zullen houden en het risico van blootstelling zullen minimaliseren.
Een certificaathouder die niet conform de regels handelt, beschaamt dat vertrouwen en dient in beginsel zijn
certificaat te verliezen. Er kan niet meer op vertrouwd worden dat dit bedrijf zorgvuldig zal handelen. Derhalve
verliest hij zijn certificaat. Een certificaathouder die het risico van asbestemissie niet minimaliseert of zelfs een
asbestbesmetting veroorzaakt, heeft niet voldoende zorgvuldig gehandeld en dient ook in beginsel zijn certificaat te
verliezen.
Het is niet een daadwerkelijke blootstelling alleen die reden is voor onvoorwaardelijke intrekking. Enkel het risico van
asbestemissie of het verhogen van dit risico betekent al dat een certificaathouder die een dergelijk risico laat
ontstaan, de werkzaamheden niet meer mag verrichten. Het doel van de regelgeving is immers emissie en
blootstelling te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet het risico van emissie en blootstelling geminimaliseerd
worden. Het is niet aanvaardbaar dat een certificaathouder die risico’s verhoogd pas zijn certificaat verliest als het
risico wordt verwezenlijkt en er mensen zijn blootgesteld. De intrekking van het certificaat is bij een afweging van de
betrokken belangen al snel gerechtvaardigd.
Bij een afweging van de belangen van mensen dat hun gezondheid en leven niet in gevaar wordt gebracht door
blootstelling aan asbestvezels en het belang van het bedrijf om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, wegen de
belangen van de gezondheid en het leven van mensen altijd zwaarder. Het feit dat het intrekken van het certificaat
zal leiden tot het einde van de activiteiten is, gezien de belangen, proportioneel.
57
Het einde van de activiteiten is dan ook een aanvaard gevolg en geen reden om het certificaat niet in te trekken. Ook
niet in die beperkte gevallen dat dit leidt tot het einde van het bedrijf. Van de mogelijkheid van herkansing of zonder
voorwaarden verder te mogen werken, zal slechts gebruik gemaakt mogen worden als dit aanvaardbaar is. Dat wil
zeggen dat de afwijking niet tot een hoog risico voor blootstelling heeft geleid én voldoende gegarandeerd is dat het
leven en de gezondheid van mensen voortaan niet meer in gevaar komt. Herhaling van het overtreden van regels en
het laten ontstaan van (het risico van) een asbestemissie zal zeker dienen te leiden tot intrekking van het certificaat.
Herstelsancties
Het voorgaande betekent dat de kern van het sanctiestelsel is dat een (rechts)persoon die niet conform de regels
werkt het werk niet meer mag verrichten. Uitgangspunt is dat een dergelijke (rechts)persoon het certificaat verliest.
Er is voor gekozen om bij een eerste afwijking niet direct tot intrekking van het certificaat over te gaan. De
certificaathouder krijgt een herkansing. De herkansing bestaat er uit dat het certificaat wordt geschorst waardoor het
certificaat zijn geldigheid verliest . Als de certificaathouder voldoende maatregelen heeft getroffen wordt de
schorsing ingetrokken.
Er is echter een verschil in ernst van afwijkingen waardoor er afwijkingen zijn waarbij het aanvaardbaar is dat het
certificaat zijn geldigheid behoudt terwijl de certificaathouder de maatregelen treft. Het certificaat wordt ingetrokken
als de certificaathouder niet binnen de termijn voldoende maatregelen treft. Zoals gezegd zal een certificaathouder
die overtredingen blijft begaan zijn certificaat verliezen ongeacht de ernst van de overtredingen. In het sanctiestelsel
wordt een onderscheid gemaakt tussen vier herstelsancties:
1. onvoorwaardelijke intrekking; het certificaat wordt ingetrokken zonder herkansing
2. schorsing; het certificaat verliest zijn geldigheid totdat de afwijking is opgeheven én voldoende is
aangetoond dat de afwijking zich niet zal herhalen
3. voorwaardelijke intrekking; het certificaat wordt ingetrokken als niet binnen een gestelde termijn bepaalde
maatregelen zijn getroffen. De certificaathouder kan in die periode doorwerken, maar verliest zonder nadere
beschikking zijn certificaat als de genomen maatregelen niet voor een bepaalde datum zijn getroffen
4. waarschuwing; de certificaathouder wordt gewezen op de afwijking, maar deze afwijking heeft (nog) geen
gevolgen voor de geldigheid van het certificaat. Verder is er een verzwaring die tot gevolg heeft dat een
certificaathouder die overtredingen blijft begaan, zijn certificaat verliest
In bijlagen in SC-530 en SC-540 is opgenomen tot welke herstelsanctie een bepaalde afwijking leidt.
Schorsing als ordemaatregel
Naast de herstelsancties is voorzien in schorsing als een ordemaatregel waarbij het certificaat wordt geschorst met
betrekking tot een locatie, een project of werkzaamheden. Hier wordt schorsing niet opgelegd als herstelsanctie,
maar wordt voorkomen dat de certificaathouder verder werkt terwijl de sanctieprocedure loopt. De onvoorwaardelijke
intrekking en schorsing (herstelsanctie) worden niet direct opgelegd als de afwijking wordt geconstateerd. Eerst
wordt een procedure doorlopen. Pas aan het einde van deze procedure neemt de CKI zijn beslissing en verliest het
certificaat haar geldigheid (of niet). In beginsel is het certificaat tijdens deze procedure geldig en mag de
certificaathouder de betreffende werkzaamheden verrichten. Door de schorsing als herstelmaatregel mag de
certificaathouder niet verder werken op de betreffende locatie, project of werk tijdens de procedure. Van de
ordemaatregel schorsing moet gebruik gemaakt worden wanneer doorwerken door de certificaathouder niet
aanvaardbaar is. Schorsing is bijvoorbeeld aangewezen als er een asbestemissie heeft plaatsgevonden of het risico
op een emissie sterk is toegenomen. Hierdoor heeft de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in
gevaar gebracht. Ook in die gevallen dat er mogelijk sprake is van dergelijke situatie, maar dit nog volledig moet
worden uitgezocht, kan er grond zijn om te schorsen. Als de CKI in redelijkheid kan oordelen dat er sprake is
geweest van gevaar voor het leven en de gezondheid van mensen, en dat het certificaat onvoorwaardelijk zal
worden ingetrokken dan wel worden geschorst (herstelsanctie), is schorsing (ordemaatregel) aangewezen. Het risico
dat de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, is te groot om de
certificaathouder door te laten werken. In het geval dat na verloop van de procedure blijkt dat de situatie niet zo
ernstig was of dat er toch geen onvoorwaardelijke intrekking of schorsing (herstelsanctie) wordt opgelegd, is de
schorsing (ordemaatregel) toch terecht opgelegd. Het feit dat in redelijkheid door de CKI geoordeeld kon worden dat
58
het leven en gezondheid in gevaar werd gebracht, betekent dat de schorsing als ordemaatregel terecht was. Bij de
vraag of schorsing als ordemaatregel moet worden gebruikt, zal de CKI moeten afwegen of het laten doorwerken
door deze certificaathouder verantwoord is gezien het belang van mensen (werknemers en anderen) om niet
blootgesteld te worden aan asbestvezels. In de bespreking van afwijkingen hieronder zal worden aangegeven
wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval moet worden toegepast. Het tijdens een schorsing verrichten van
werkzaamheden op de betreffende locatie of het betreffenden project, of het verrichten van de betreffende
werkzaamheden waarvoor een certificaat is vereist die is geschorst, leidt tot onvoorwaardelijke intrekking. De
schorsing dient wel de mogelijkheid te geven dat de certificaathouder het eventuele gevaar dat is ontstaan kan
opheffen en de situatie kan veiligstellen. Categorie-indeling In de certificatieschema’s zijn afwijkingen ingedeeld in
categorieën waaraan een van de genoemde herstelsancties is verbonden.




Categorie I – onvoorwaardelijke intrekking
Categorie II – schorsing
Categorie III – voorwaardelijke intrekking
Categorie IV – waarschuwing
Uitgangspunt bij de indeling van de afwijkingen is dat afwijkingen die leiden tot blootstelling dan wel het risico op
blootstelling verhogen, vallen onder Categorie II.
Andere afwijkingen zullen onder Categorie III vallen, met uitzonderingen naar Categorie II en IV. Als de
certificaathouder de gecertificeerde werkzaamheden (of daarmee verbonden werkzaamheden) verricht terwijl het
certificaat is geschorst (zowel herstelsanctie als ordemaatregel), zal het certificaat onvoorwaardelijk worden
ingetrokken.
Handelen in de geest van een norm
Een norm beschermt bepaalde belangen. Het wordt soms gesteld dat op een andere wijze dat belang beschermd
kan worden. Dit is niet van belang. De bevoegde autoriteit heeft bepaald dat op de voorgeschreven wijze het belang
wordt behartigd. Het is niet aan een certificaathouder om dit naast zich neer te leggen en eigen maatregelen te gaan
bepalen. Er is een afwijking en deze leidt tot het opleggen van de herstelsanctie. Deze niveaus zijn nader uitgewerkt
in de zogenaamde escalatieladder. De escalatieladder is te vinden in de arbeidsomstandighedenregeling.
Toetsen asbest-inventarisatierapport
Gerelateerd document: SC–540 Bijlage XIIIa behorend bij Artikel 4.27, Werkveldspecifiek certificatieschema voor
het Procescertificaat Asbestinventarisatie, Certificatieschema, 2011, versie 02.
Kenmerken vaststellen
Als er een beoordeling van een inventarisatie rapport wordt gedaan moeten de kenmerken van het rapport worden
vastgesteld.
Onderstaande acties kunnen worden uitgevoerd als bepaalde kenmerken bij het rapport worden vastgesteld.
Actie 1
Actie 2
Actie 3
Vraag de melder om een nieuw rapport.
Laat de afwijkingen herstellen door het inventarisatie bureau en geeft hierbij aan binnen welke
termijn dit moet.
Stuur een klachtbrief met alle geconstateerde afwijkingen naar de melder en het
inventarisatiebureau met een cc naar de betreffend Certificerende Instelling van het
inventarisatiebureau. (adressen de CI’s zijn te vinden op www.ascert.nl)
59
Afwijkingen
De kenmerken moeten bij de beoordeling van het asbest inventarisatierapport worden bepaald. Per afwijking
wordt aangegeven wat er moet gebeuren als een bepaalde afwijking is vastgesteld. Dit kan gaan om het volgende:
 Een volgend kenmerk moet worden bepaald.
 Er moeten acties genomen worden en/of adviezen worden gegeven.
Als er acties en adviezen zijn uitgevoerd dan is dit onderdeel afgerond.
De kenmerken zijn verdeeld over onderstaande onderdelen waarin het asbest inventarisatierapport uiteen valt:
 Beoordeling van het titelblad
 Beoordeling van de geldigheid van certificaten
 Beoordeling van de geldigheid van het rapport
 Beoordeling van de samenvatting van het rapport
 Beoordeling van de omschrijving van de opdracht
 Beoordeling van de omschrijving van de onderzoeksmethoden
 Beoordeling van de resultaten
 Beoordeling van de indeling in risicoklassen
 Beoordeling van de SMA-rt documenten
Voor alle kenmerken is de relatie met wet en regelgeving, voor zover van toepassing, beschreven in de SC–540.
Hiervoor kan gezocht worden in bijlage 2 van dit document
Beoordeling van het rapport
Stap
1.1
1.2
Categorie afwijking
Laten herstellen
Laten herstellen
1.10
Afwijking
De naam van de opdrachtgever is niet vermeld.
De naam van het uitvoerende inventarisatiebureau met het certificaatnummer is niet
vermeld.
De naam van de uitvoerende medewerkers (DIA) met SCA certificaat nummer is niet
vermeld.
De unieke projectidentificatie code is niet vermeld.
De omschrijving van de onderzochte bouwkundige eenheid, constructie of object is niet
vermeld.
Er is niet duidelijk en onmiskenbaar aangeven, voor welk doel het rapport geschikt is.
De datum van interne autorisatie is niet vermeld.
De datum van interne autorisatie is niet eerder dan de datum van het rapport
De interne autorisatie is niet door een ander gedaan dan inventariseerder (bij een klein
bedrijf door een derde).
De omvang van het onderzoek is niet vermeld.
1.11
Het soort onderzoek is niet vermeld.
Melden
1.13
Er is geen risico beoordeling volgens SMA-rt uitgevoerd.
Melden
1.14
Er is geen risico beoordeling volgens NEN 2991:2005 uitgevoerd.
Melden
2.1
Nieuw rapport vragen
2.2
Het procescertificaat (SC–540) van het asbest inventarisatiebureau is niet geldig op de
datum van het rapport.
Het DIA certificaat is niet geldig op de datum van het rapport.
3.1
Het rapport is op de datum van toetsing ouder dan 3 jaar.
Nieuw rapport vragen
4.1
Er is geen numeriek overzicht van aantal bronnen met risicoklasse 1, 2 en/of 3 en
eventueel aantal bronnen met beargumenteerde afwijkingen.
Er is niet aangegeven of er een redelijk vermoeden bestaat op de aanwezigheid van in
de constructie verborgen asbesthoudende materialen met verwijzing naar het
desbetreffende overzicht in het rapport.
Nieuw rapport vragen
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
1.8
1.9
4.2
Melden
Melden
Melden
Laten herstellen
Laten herstellen
Laten herstellen
Melden
Melden
Nieuw rapport vragen
Nieuw rapport vragen
60
Stap
4.3
5.1
5.2
5.3
5.4
6.1
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
7.9
7.10
7.11
8.1
9.1
9.2
9.3
9.4
9.5
9.6
9.7
9.8
Afwijking
Er is niet aangegeven of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een
‘onvolledig’ Type-A onderzoek.
Er is geen opsomming van de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde
informatie en/of documenten.
De resultaten van het vooronderzoek (historisch onderzoek, desk research) zijn niet
vermeld.
Er is geen omschrijving van de opgedragen werkzaamheden.
Er is geen eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en
constructiedelen, voorzien van plaats, adres en datum.
Er is geen omschrijving van de gebruikte onderzoeksmethoden.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen het type product vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen het type product vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen het gehalte vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen het de toepassing vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen de hoeveelheid vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen de exacte plaats vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen de bereikbaarheid van die
plaatsen (waar de asbest is aangetroffen) vermeld.
Er is niet van alle aangetroffen asbesthoudende materialen de wijze van bevestiging
van asbest bevattend materiaal vermeld.
Er is geen overzicht van de genomen monsters.
Er is geen overzicht van de analyseresultaten zoals aangeleverd door het
geaccrediteerde laboratorium.
Er is niet aangegeven welke plaatsen niet geïnventariseerd zijn, maar wel opgenomen
zijn in de eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en
constructiedelen.
Er is niet voor elk type / toepassing asbesthoudend materiaal aangegeven hoe dit
gedemonteerd of gesloopt moet worden.
Er is niet van elke toepassing van asbest een SMA-rt document.
De Ascert code is niet vermeld in het SMA-rt document.
De unieke project identificatiecode, aangevuld met de identificatie van de asbestbron is
niet vermeld in het SMA-rt document.
De datum en tijdstip waarop het SMA-rt document is aangemaakt is niet vermeld.
Het SMA-rt document heeft geen unieke documentcode.
Er is geen vermelding dat de risicoclassificatie in het SMA-rt document onverbrekelijk
onderdeel uitmaakt van het asbestinventarisatierapport.
De argumenten voor afwijking zijn niet vermeld in het SMA-rt document.
De gegevens uit het SMA-rt document komen niet overeen met de tabel beoordeling
resultaten.
Categorie afwijking
Nieuw rapport vragen
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Nieuw rapport vragen
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
Melden
61
Vervolgacties
Als er alleen afwijkingen van de categorie “melden” zijn geconstateerd stuur een brief met alle geconstateerde
afwijkingen naar de melder en het inventarisatiebureau met een cc naar de betreffend CI van het
inventarisatiebureau.
Als er afwijkingen van de categorie “laten herstellen” en niet van het type “nieuw rapport vragen” zijn
geconstateerd, laat de afwijkingen herstellen door het inventarisatie bureau en geeft hierbij aan binnen welke
termijn dit moet en stuur een brief met alle geconstateerde afwijkingen naar de melder en het
inventarisatiebureau met een cc naar de betreffend CI van het inventarisatiebureau.
Als er afwijkingen van de categorie “Nieuw rapport vragen” zijn geconstateerd, vraag de melder om een nieuw
rapport en stuur een klachtbrief met alle geconstateerde afwijkingen naar de melder en het inventarisatiebureau
met een cc naar de betreffend CI van het inventarisatiebureau. De adresgegevens van de CI’s zijn te vinden op de
website van de stichting certificatie asbest (www.ascert.nl).
Asbest toezicht op locatie
Tijdens de controle door de inspecteur van bouw en woningtoezicht kan gelet worden op de volgende zaken:
 Aanwezigheid van de omgevingsvergunning;
 Aanwezigheid zijn van de inventarisatierapportages;
 Aanwezigheid van het werkplan;
 Uitvoering van de werkzaamheden conform het werkplan;
 Certificaten van de reeds vrijgegeven ruimten;
 Toezichthouder moet van buitenaf in het containment kunnen kijken;
 Bij risicoklasse 2 en 3: de aanwezigheid van een decontaminatie-unit;
 Onderdrukventilatie met een minimale ventilatievoud van 6 maal de van de inhoud van het containment en
minimaal 20 Pascal onderdruk. Bij een sanering van risicoklasse 3 moet deze continu geregistreerd worden;
 Asbesthoudend materiaal, asbestafval en asbestbesmet afval dat buiten het containment, de afgeschermde
werkruimte, de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe
verwijderingslocatie aanwezig is, dient minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht met een deugdelijke, stooten scheurbestendige folie (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt te worden en te worden voorzien
van een asbest gevarensticker (A-label Productenbesluit Asbest);
 Indien het gezien de omvang van het verpakte asbesthoudende afval niet mogelijk is om het naar een
plaats buiten het werkgebied af te voeren, dient de reden daarvan te zijn vastgelegd in het werkplan. Het
asbesthoudende afval dient dan echter wel zodanig te worden geplaatst, dat inspectie onder het afval
mogelijk blijft en het de eindcontrole op geen enkele wijze belemmert;
 De DTA dient tijdens de asbestverwijdering aantoonbaar en voortdurend toezicht te houden;
 Resultaten van zijn controles dienen geregistreerd te worden in een logboek.
Toezicht, handhaving en handhavingsinstrumenten.
Gemeentelijke toezichthouders van Bouw- en woningtoezicht controleren en handhaven de voorschriften voor het
verwijderen van asbest uit een bouwwerk. Bij geconstateerde overtredingen kunnen zij bestuursrechtelijke en
strafrechtelijke handhavingsinstrumenten inzetten. De toezichthouders van het bevoegd gezag en andere
toezichthouders van bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie en de politie kunnen hiermee de overtreding beëindigen,
verdere schade beperken en eventuele schade laten herstellen.
Wettelijke basis
Het bevoegd gezaglijke bouwverordening en de voorschriften voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken in
het Avb 2005, zijn voor wat betreft de handhaving gebaseerd op de Woningwet. Uit de Woningwet volgt:
62



wie als toezichthouder is aangewezen;
welke bevoegdheden de toezichthouder heeft.
Het gemeentebestuur kan conform artikel 125 van het bevoegd gezagwet bestuursrechtelijk optreden als
een voorschrift uit de wet- en regelgeving voor asbestverwijdering uit bouwwerken wordt overtreden. Een
toezichthouder werkt onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en heeft pas bevoegdheden
wanneer hij is aangewezen door het gemeentebestuur. Hij krijgt een legitimatiebewijs waaruit de
aanwijzing blijkt.
Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van:
 de voorschriften uit het Avb 2005 die rechtstreeks werken;
 de voorschriften in het bevoegd gezaglijke bouwverordening;
 de voorschriften die deel uitmaken van de sloopvergunning (art. 56 Ww).
 De Wet economische delicten (Wed) is van toepassing als strafrechtelijk optreden noodzakelijk is. Het
strafrechtelijke handhavingstraject start dikwijls na een melding of aangifte (door het bevoegd gezag of een
opsporingsautoriteit) en als er een aanwijzing is dat een strafbaar feit is begaan (zie ook paragraaf 8.8B).
De volgende partijen zijn bevoegd om overtredingen en misdrijven van de asbest wet- en regelgeving strafrechtelijk
aan te pakken:
 algemene opsporingsambtenaren van politie (politieambtenaren van de basispolitiezorg, regionale
milieuteams en interregionale milieuteams);
 buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) van gemeenten;
 boa's van de VROM-Inspectie;
 boa's van de Arbeidsinspectie.
 De minister van Justitie wijst de boa's aan. Zijn bevoegdheden volgen uit het Wetboek van Strafrecht
(WvSr) en de Wed.
Een toezichthouder moet zijn aangewezen door het bevoegd gezag. Zijn bevoegdheden volgen uit de WABO, de
Woningwet en de Awb.
Een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) wordt aangewezen door de minister van Justitie. Zijn
bevoegdheden volgen uit het WvSr en de Wed.
Aanleidingen om een locatie te bezoeken in het kader van toezicht
Er kunnen verschillende aanleidingen zijn voor een bezoek aan een (sloop)locatie:
 een verleende vergunning/een mededeling;
 een melding dat wordt gestart met de asbestverwijdering;
 een (kleine) sloop/verbouwing;
 eerdere overtredingen;
 klachten (dit kan duiden op illegale asbestverwijdering);
 een melding van een (onvoorziene) vondst van asbest tijdens een sloop, na brand of storm.
In de eerste twee situaties kan men ervoor kiezen om steekproefsgewijs controles op de naleving van de
voorschriften over asbestverwijdering uit te voeren. Ook als bij het bevoegd gezag signalen binnenkomen dat
sprake is van een (kleine) verbouwing en of sloop, kan men de locatie bezoeken om te kijken of geen asbest wordt
verwijderd. Als in het verleden overtredingen zijn geconstateerd, er klachten binnenkomen of een melding
binnenkomt dat asbest is gevonden, moet de situatie altijd worden beoordeeld door de toezichthouder.
Dit om te kunnen bepalen of vervolgacties nodig zijn. Het gemeentelijk toezichtsplan moet de verschillende
omstandigheden beschrijven waarbij een locatiebezoek nodig is.
63
Er kunnen verschillende aanleidingen zijn om een locatie te bezoeken. Dit kan steekproefsgewijs (bij vergunningen,
mededelingen en melding aanvang werkzaamheden) of regulier (bij klachten, eerdere overtredingen of bij een
vondst van asbest).
Voorbereiding voor locatiebezoek in het kader van toezicht
Voordat de toezichthouder de slooplocatie bezoekt, maakt hij een inschatting van de situatie die hij kan aantreff
en. Hij doet dit op basis van zijn ervaring en inzicht en wint informatie uit verschillende bronnen zoals een
vergunning, een mededeling, lopende handhavingprocedures, eventuele klachten en de ontvangen meldingen.
In zijn voorbereiding verzamelt de toezichthouder, voor zover relevant en beschikbaar, de volgende informatie:
 de aanleiding voor het controlebezoek;
 de locatie van de werkzaamheden;
 of de asbestverwijdering binnen of buiten plaatsvindt;
 of er hechtgebonden asbesthoudend materiaal wordt verwijderd;
 of de verwijdering wordt gedaan door een particulier of een bedrijf;
 in welke risicoklasse de verwijdering wordt ingedeeld (bij verwijdering door een bedrijf );
 of sprake is van een incident (illegale asbestverwijdering of schade door storm of brand);
 of de werkzaamheden zijn afgerond.
Voorafgaand aan een controlebezoek maakt de toezichthouder een globale inschatting van de situatie die hij kan
aantreffen en de maatregelen en middelen die nodig zijn voor het beschermen van de eigen veiligheid. Dit doet hij
op basis van de beschikbare informatie, zijn ervaring en inzicht.
De bevoegdheden van de toezichthouder
De aangewezen toezichthouder beschikt over de volgende bevoegdheden:
 Het betreden van locaties, om een slooplocatie te betreden wordt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.
De toezichthouders mogen elke plaats betreden voor zover nodig is voor de uitoefening van het toezicht.
 Het onder voorwaarden binnentreden van woningen;
Voor het betreden van de woning waaruit asbest wordt verwijderd, moet een toezichthouder zich houden
aan bepaalde regels. Hij moet zich bijvoorbeeld legitimeren, meedelen wat het doel is van zijn bezoek en
toestemming vragen aan de bewoner. Als hij geen toestemming krijgt, mag de toezichthouder de woning
toch betreden. Hiervoor gelden dan aanvullende regels.
 Het vorderen van inlichtingen, bijvoorbeeld mondeling, wanneer niet duidelijk is door wie het asbest is
verwijderd.
 Het inzien, kopiëren en meenemen van zakelijke gegevens en bescheiden bijvoorbeeld het
inventarisatierapport, de stortbonnen of de begeleidingsbrieven en de rapportage van de
eindbeoordelingen.
 Het onderzoeken van zaken en het nemen van monsters, bijvoorbeeld een deskundige monsters laten
nemen om te bepalen of er sprake is van asbest.
 Het onderzoeken van verwijderd asbest en de verpakking daarvan tijdens transport
Een afgesloten saneringslocatie mag niet zonder toestemming van de DTA-er en de vereiste veiligheidsmaatregelen
voor asbest worden betreden.De toezichthouder betreedt de asbestslooplocatie normaal niet wanneer het asbest
wordt verwijderd. Volgens de Arboregelgeving is de toegang dan afgesloten en berust het toezicht bij de Deskundig
toezichthouder asbestverwijdering (DTA). Omdat het bevoegd gezag alleen toezicht houdt op de naleving van de
sloopvergunning en niet op de Arboregelgeving, is in het algemeen niet zinvol dat een toezichthouder de afgesloten
werkplek betreedt. Als de werkzaamheden zijn afgerond en een positieve eindbeoordeling is verkregen, kan de
toezichthouder de locatie wel betreden. Er gelden dan geen specifieke veiligheidsmaatregelen voor asbest meer.
64
Te controleren aspecten in het kader van toezicht
De toezichthouder voert bij asbestverwijdering een administratieve controle en een controle op de uitvoering uit.
Hij controleert de voorschriften uit de vergunning of de mededeling en de voorschriften die rechtstreeks werken uit
het bouwbesluit, het Avb 2005 en het bevoegd gezaglijke bouwverordening.
Voorbereiding (op kantoor)
Belangrijkste aandachtspunt (op de grond van et bouwbesluit, de bouwverordening en Avb 2005):
Bij vergunning en melding:
is de aanvang van de sloop tijdig gemeld bij B&W?
De asbestverwijdering (op de saneringslocatie)
Belangrijkste aandachtpunten bij controle van de uitvoering van asbestsaneringen zijn (op grond van MBV en Avb
2005):
Alleen bij een sloopvergunning:
 is het terrein rond het te slopen gebouw afgezet met een asbest waarschuwingslint?
 wordt het asbesthoudende materiaal verwijderd door een asbestverwijderingsbedrijf? Als het
asbesthoudende materiaal behoort tot risicoklassen 2 of 3 is dit bedrijf een gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf?
 is een kopie van de sloopvergunning en het asbestinventarisatierapport aanwezig op de saneringslocatie?
 is indien vereist de aanvullende inventarisatie type B uitgevoerd en is hiervan de rapportage aanwezig?
 wanneer het gaat om sloop: zijn alle asbesthoudende materialen die in de asbestinventarisatie zijn
aangetroffen en waarvoor een sloopvergunning is verleend, verwijderd voordat wordt begonnen met de
rest van de sloop?
In alle gevallen:
 wordt verontreiniging van de omgeving voldoende tegengegaan?
 wordt het verwijderde asbest gescheiden gehouden van ander (bouw- en sloop)afval?
 voldoet de verpakking en de etikettering van het asbestafval?
 is de asbestopslagplaats goed afgesloten?
 wordt het asbestafval afgevoerd naar een erkende inrichting en indien van toepassing een erkende
transporteur?
Na afloop van de asbestverwijdering (op kantoor)
Alleen bij een sloopvergunning:
 zijn de stortbonnen of de begeleidingsbrieven tijdig ontvangen?
 wordt (volgens de gegevens op de stortbonnen of de begeleidingsbrieven) het asbestafval afgevoerd naar
de juiste verwerker (Wm)?
 zijn alle asbesthoudende materialen die staan in het asbestinventarisatierapport verwijderd?
 komt de hoeveelheid verwijderd en afgevoerd asbestafval overeen met de hoeveelheid te verwijderen
asbesthoudende materiaal (zie inventarisatierapport)?
 is de vereiste eindbeoordeling uitgevoerd en is de rapportage tijdig opgestuurd?
 is de werkruimte (risicoklasse 1&2) of zijn alle ruimten (risicoklassen 3) volgens de eindbeoordeling schoon
en wordt volgens de eindbeoordeling voldaan aan de norm?
65
Een punt om vanuit de signaleringsfunctie op te letten is of geen asbest op het sloopterrein wordt verwerkt. Op
grond van het Productenbesluit Asbest is dit verboden. Neem bij het constateren van een overtreding of misdrijf
contact op met de VROM-Inspectie.
Er kan altijd een administratieve controle worden uitgevoerd. Ook controle op de uitvoering en de hieraan
verbonden voorschriften is altijd mogelijk.
Hoe verder te handelen door de toezichthouder?
De toezichthouder verwerkt zijn bevindingen in een bezoekrapport. Als hij geen afwijkingen constateert, stelt hij de
houder van de vergunning of de mededeling hiervan schriftelijk op de hoogte. Wanneer de toezichthouder wel
overtredingen constateert, is het van belang dat hij de situatie inventariseert door informatie te verzamelen. Op
basis hiervan bepaalt hij welke risico's de overtredingen opleveren en welke maatregelen nodig zijn om de risico's
weg te nemen. Deze informatie is nodig voor de keuze van de in te zetten handhavinginstrumenten om zo een
overtreding effectief en doeltreffend te beëindigen. De snelheid waarmee de beoordeling en aanpak van de
situatiemoeten plaatsvinden, hangt af van de risico's die in een specifiek geval.
Het kan nodig zijn om direct in te grijpen, bijvoorbeeld om direct gevaar weg te nemen en (verdere) verspreiding
van asbestvezels in omgeving te voorkomen. De toezichthouder treedt dan op. Hij geeft ter plaatse aan wat moet
gebeuren en adviseert (terstond) B&W tot het nemen van een handhavingsbesluit. Dit kan betekenen dat - zo
nodig spoedshalve - bestuursdwang wordt toegepast om direct ‘noodmaatregelen' te laten nemen tegen verdere
verspreiding van asbestvezels waarna direct de sloop wordt stilgelegd.
Let op! Wanneer bestuursdwang wordt toegepast om de omgeving op te laten ruimen en de verdere
asbestverwijdering af te laten ronden op kosten van de overtreder door een gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf in opdracht van het bevoegd gezag, dan geldt ook dat een gecertificeerd bedrijf eerst een
asbestinventarisatie moet uitvoeren voordat een asbestverwijderingsbedrijf het asbest mag opruimen en
verwijderen. De kosten komen voor rekening van de overtreder. Zo nodig legt B&W een last onder dwangsom op.
Wanneer één of meerdere stortbonnen of begeleidingsbrieven niet binnen de gestelde termijn zijn toegestuurd
naar B&W is direct ingrijpen niet noodzakelijk. In dat geval volstaat het versturen van een schriftelijke
waarschuwing, met daarin een nieuwe termijn om de bewijzen alsnog aan te leveren.
De toezichthouder controleert de administratieve voorschriften en de uitvoering ter plaatse.
Constateert de toezichthouder overtredingen, dan meldt hij dit aan de vergunninghouder of eigenaar van het
bouwwerk en of/degene die de overtreding begaat.
Hij beoordeelt of maatregelen nodig zijn. De maatregelen moeten er op gericht zijn direct gevaar weg te nemen en
ervoor te zorgen dat men alsnog volgens de regels gaat werken.
Behalve dat B&W optreedt na een controle is het van belang dat ook andere handhavingsorganisaties (bijvoorbeeld
de Arbeidsinspectie) over de bevindingen worden geïnformeerd (zie paragraaf 8.8 onder C). Indien relevant kan
men besluiten gezamenlijk een vervolgtraject op te zetten. Als het gaat om een overtreding waarvoor de
handhavingspartner het bevoegd gezag is kan deze zelfstandig aan de slag gaan. Dit gebeurt dan vanuit zijn eigen
rol en bevoegdheden. Andere handhavingspartners kunnen het bevoegd gezag ook betrekken bij overtredingen
waarvoor zij bevoegd gezag zijn.
Mogelijke overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden gemeld aan de Arbeidsinspectie.
Voorbeelden hiervan zijn:
 asbest of asbesthoudend materiaal wordt gesloopt/bewerkt zonder dat maatregelen zijn getroffen om de
concentratie asbeststof in de lucht zo laag mogelijk te houden, zoals het vooraf impregneren of nathouden
van het te verwijderen materiaal;
 er is geen Deskundig Toezichthouder Asbest (DTA-er) aanwezig op de locatie;
 op de locatie ontbreekt een werkplan.
 Aanvullend hierop bij werkzaamheden binnen risicoklasse 2 en 3:
66
o

asbest of asbesthoudend materiaal wordt verwijderd door een asbestverwijderingsbedrijf dat
daarvoor niet is gecertificeerd;
o asbest of asbesthoudend materiaal wordt gesloopt of bewerkt zonder dat persoonlijke
beschermingsmiddelen, bijvoorbeeld ademhalingsbeschermingsmiddelen;
o asbest of asbesthoudend materiaal wordt gesloopt zonder dat de plek waar de werkzaamheden
plaatsvinden is afgeschermd van de omgeving, kortom wanneer een compartiment ontbreekt;
o een ontsmettingsvoorziening ontbreekt, bijvoorbeeld in de vorm van een mobiele douchewagen;
Meldt situaties waarbij asbest wordt verwijderd uit een asbesthoudend object altijd aan de
VROMInspectie. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn:
o klachten en meldingen van het verwijderen van asbest aan objecten als schepen, drijvende
pontons, vrachtwagens etc.;
o er wordt geen (geschikte) container gebruikt voor het tijdelijk opslaan van het asbest of
asbesthoudend materiaal na de sloop.
De toezichthouder heeft ook een oog- en oorfunctie voor andere handhavingspartners, zoals de Arbeidsinspectie,
de politie en de VROM-Inspectie.
Maatregelen bij een asbestbrand
De publicatie Plan van aanpak asbestbrand van de VROM-Inspectie beschrijft maatregelen in het geval van een
asbestbrand of een incident. Het is de taak van het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat de
eigenaar/vergunninghouder na een slordige asbestverwijdering de verontreiniging laat verwijderen.
De volgende maatregelen uit de publicatie zijn daarbij relevant:
 de opruimwerkzaamheden van het gevaarlijke asbestmateriaal (niet hechtgebonden, brokken, flinters en
vezels) vinden plaats door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Het asbestmateriaal uit
risicoklasse 1 kan ook door een niet-gecertificeerd bedrijf worden verwijderd met gepaste
beschermingsmiddelen en maatregelen;
 voordat het bouwwerk of object dat na de slordige asbestverwijdering overblijft wordt gesloopt moeten,
eerst alle asbesthoudende materialen daaruit zijn verwijderd;
 in het verspreidingsgebied moeten alle zichtbare asbesthoudende materialen worden verwijderd die zich
bevinden op verharde oppervlakken (zoals straten, trottoirs, speelplaatsen en daken) en niet-verharde
oppervlakken (zoals tuinen, plantsoenen, heide en grasland).
 Dit is van belang om secundaire emissies (verpulvering en verspreiding naar binnenlucht situaties) te
voorkomen;
 voor het opruimen van verharde en onverharde oppervlakken gelden dezelfde eisen. Wel kan het in de
praktijk bij niet-verharde oppervlakken moeilijk zijn alle asbestcementflinters te verwijderen.
Andere noodmaatregelen, naast de beschreven maatregelen, zijn:
 het stilleggen van de sloop (= spoedshalve bestuursdwang);
 het inventariseren en afzetten van besmette ruimtes en/of terrein;
 het afdekken of vochtig houden (buitenlucht) van het met asbest verontreinigde terrein;
 het afsluiten van de toegang tot met asbest besmette ruimte(n).
Maatregelen die B&W of een daartoe gemandateerde toezichthouder kan opleggen, staan beschreven in de
publicatie Plan van aanpak asbestbrand van de VROM-Inspectie (vierde herziene druk 2006). Voorbeelden zijn het
stilleggen van de sloop en het laten opruimen en afdekken van het afval. Alle maatregelen zijn bedoeld om het
directe gevaar voor mens en milieu weg te nemen
67
Wat zijn de mogelijkheden om op te treden?
In de Landelijke strategie milieuhandhaving (ook wel sanctiestrategie) van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving
(LOM), staat hoe bestuursrechtelijk en strafrechtelijk moet worden opgetreden. Bij overtreding van een voorschrift
uit de vergunning, de bouwverordening of het Avb 2005 is bestuursrechtelijke sanctie, zoals toepassing van
bestuursdwang, in veel gevallen toereikend.
Wanneer een kernbepaling wordt overtreden, is ook strafrechtelijk optreden van de politie of de bijzondere
opsporingsambtenaar (boa) van het bevoegd gezag noodzakelijk. Een kernbepaling is de bepaling die binnen het
voorschrift (van het Avb 2005 of de hierop gebaseerde sloopvergunning waarvan zij deel uitmaakt) de kern vormt
van de bescherming van belangen waartoe het voorschrift strekt. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de
kernbepalingen en de vindplaats in het Avb 2005.
Kernbepaling
Omschrijving
Artikel 3 Avb
Verplichting tot het beschikken over een asbestinventarisatie-rapport
Artikel 4 Av
Uitzondering op de asbestinventarisatieplicht uit artikel 3, waaronder het verwijderen van asbest
door een particulier of - in bepaalde gevallen - door een bedrijf4
Verstrekken van het asbestinventarisatie-rapport aan degene die feitelijk de werkzaamheden
verricht (zie paragraaf 6.1)
Artikel 5 Avb
Artikel 6 Avb
Asbestverwijdering alleen door gecertificeerde bedrijven
Artikel 7a Avb
Verwijderen asbest voordat het bouwwerk of object wordt gesloopt
Artikel 7b Av
Scheiding en verzamelen van verwijderd asbest
Artikel 7c Av
Verpakking van asbesthoudende producten
Artikel 7d Avb
Niet-luchtdoorlatende verpakkingen worden afgesloten en bewaard in een
Artikel 7e Avb
Opslag in een afgesloten container indien asbest niet in niet-luchtdoorlatend
Artikel 7f Avb
Etiketteren van asbest of asbesthoudende producten
Artikel 7g Avb
Binnen twee weken afvoeren van opgeslagen verwijderd asbest of verpakte asbesthoudende
materialen dienen binnen twee weken te worden ingeleverd bij het bevoegd gezagwerf of
afgegeven aan een erkende inzamelaar of eindverwerker (stortplaats).
Artikel 8 lid 2
Avb
Nadere regels om gevaren voor mens en milieu zoveel mogelijk te voorkomen
Artikel 9 Avb
Eindbeoordeling en visuele inspectie na asbestverwijdering
Artikel 10 Avb
Vergunningverlening door B&W, melden e.d.
Bij overtredingen van kernbepalingen (artikelen 3, 5, 6, 7a, 7b, 7e, 7f, 7g, 8 lid 2, 9 en 10 uit het Avb 2005) wordt
naast het bestuursrechtelijke spoor ook het strafrechtelijke spoor gevolgd.
4
Alleen voor toegestane handelingen met een laag risico die uitgezonderd zijn van de verplichting het asbest en/of de asbesthoudende producten te laten
verwijderen door een (gecertificeerd) asbestverwijderingsbedrijf.
68
Bestuursrechtelijk optreden
Het gemeentebestuur kan bestuursdwang of een last onder dwangsom toepassen (handhavingsbesluit). Daarbij
gelden bepalingen uit de Awb zoals het bieden van rechtsbescherming aan de betrokkene en het handelen (van het
gemeentebestuur) volgens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Dit resulteert in een algemene werkwijze die bestaat uit de volgende stappen :
 verzamelen van relevante feiten en de af te wegen belangen;
 horen (artikel 4:8 Awb) van de betrokkene (gewoonlijk mondeling; telefonisch of op de plek van
overtreding) tenzij het een spoedgeval betreft (artikel 4:11 onder a Awb);
 het nemen van het handhavingbesluit, zo nodig spoedshalve en terstond uitvoerbaar;
 afwegen van de belangen; de nadelige gevolgen voor de betrokkene moeten in overeenstemming zijn met
het doel (artikel 3:4 Awb);
 het bieden (aan de betrokkene) van de mogelijkheid van bezwaar, een verzoek om een voorlopige
voorziening of een beroep (dit kan de effectuering vertragen, echter een handhavingsbesluit met daarin
genoemd spoedeisend is onmiddellijk uitvoerbaar).
Bestuursdwang
Handhavend optreden bij sloop is - anders dan bij bouw - bijna altijd spoedeisend, omdat de sloopactiviteit een
onomkeerbare handeling is. Daarnaast vormt het asbest een reëel gevaar. Toepassen van bestuursdwang maakt
snel optreden mogelijk.
In spoedeisende gevallen kan het besluit tot bestuursdwang snel worden genomen en van kracht worden
verklaard. Een maatregel die in dat geval kan worden opgelegd is bijvoorbeeld het nemen van noodmaatregelen en
het stilleggen van de sloop. De toezichthouder die namens B&W gemandateerd is, doorloopt de eerste twee
stappen als hierboven vermeld in de algemene werkwijze en neemt ter plaatse het handhavingsbesluit. Hij maakt
het besluit mondeling bekend, waarmee het van kracht wordt. De toezichthouder moet zijn besluit altijd achteraf
schriftelijk bevestigen aan de betrokkene.
Last onder dwangsom
Als B&W of de gemandateerde toezichthouder besluiten een last onder dwangsom op te leggen zodat eerst alle
asbesthoudende materialen worden verwijderd, kan dit besluit bij spoedgevallen direct van kracht worden
verklaard. Daardoor wordt onmiddellijk optreden mogelijk.
Rechtsmiddelen
Een betrokkene kan tegen een handhavingsbesluit bezwaar maken bij B&W en gelijktijdig een voorlopige
voorziening vragen bij de rechtbank (voorzieningenrechter), meestal een verzoek om schorsing van de uitvoering
van het handhavingsbesluit.
Blijft het besluit bij de rechter in stand, dan kan betrokkene in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (RvS).
De rechter (of de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak bij RvS) bekijkt of voor het besluit alle stappen en
procedures juist en volledig zijn doorlopen. Is dit niet het geval en lijdt de burger/ondernemer schade ten gevolge
van het onrecht of lichtvaardig optreden van het bevoegd gezag, dan bestaat het risico van een schadeclaim
achteraf. De rechter zal in zo'n geval geneigd zijn het besluit ongegrond te verklaren. In zijn oordeel weegt hij
echter ook het spoedeisende karakter van het incident mee. In sommige gevallen rechtvaardigen de ontstane
risico's voor mens en milieu het voorbijgaan aan sommige procedures. In die gevallen is alleen het toepassen van
bestuursdwang mogelijk.
Een besluit tot last onder dwangsom wordt meestal genomen voor administratieve overtredingen, zoals het
ontbreken van de stortbonnen of de begeleidingsbrieven of eindrapportage. De overtreder moet dit binnen een
bepaalde termijn in orde maken. Doet hij dit niet, dan kan B&W overgaan tot inning van de dwangsom.
69
Bij een overtreding van de voorschriften voor het verwijderen van asbest kan B&W (spoed)-bestuursdwang
toepassen of een last onder dwangsom opleggen.
Handhavend optreden bij sloop is bijna altijd spoedeisend, omdat de sloopactiviteit een onomkeerbare handeling is
en omdat het asbest een reëel gevaar vormt. Door toepassing van bestuursdwang is snel optreden mogelijk.
Een besluit tot last onder dwangsom wordt meestal genomen voor administratieve overtredingen, zoals het
ontbreken van de stortbonnen of de begeleidingsbrieven of de eindrapportage. De overtreder moet dit binnen een
bepaalde termijn in orde maken.
Strafrechtelijk optreden
Wanneer een kernvoorschrift wordt overtreden, is ook strafrechtelijk optreden noodzakelijk. Dit kan door de politie
of de bijzondere opsporingsambtenaar van het bevoegd gezag.
Strafbaarstelling en strafmaat Avb 2005
Een overtreding van de voorschriften voor het verwijderen van asbest uit een bouwwerk kan worden bestraft op
grond van de Woningwet en/of op grond van de Wet op de economische delicten (Wed) zie bijlage 3 . In deze
laatste wet is onder artikel 1a onderdeel 1 Wed - via de Wet milieubeheer- de strafbaarstelling van het Avb 2005
geregeld. De strafbaarstelling van artikel 10 Avb 2005 en de bepalingen uit de MBV is - via artikel 7b en 120 van de
Woningwet - eveneens strafbaar gesteld in de Wed, te weten in artikel 1a onderdeel 2 Wed.
Overtreding van de in artikelen 3, 5, 6, 7 (m.u.v. onderdelen b,d en e), 8 (m.u.v. tweede lid) en 9 van het Avb 2005
opgenomen voorschriften, is een economisch delict volgens de Wed. Als de overtreding opzettelijk is begaan, dan is
sprake van een misdrijf. Is dit niet het geval, dan is sprake van een overtreding. Dit verschil heeft gevolgen voor de
strafmaat. Indien sprake is van een misdrijf kan bij de hierboven genoemde feiten maximaal zes jaar
gevangenisstraf, een taakstraf dan wel een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Indien sprake is van
een overtreding kan maximaal een hechtenis van een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie
worden opgelegd. Het is dus van groot belang dat in het proces-verbaal het oogmerk van de verdachte goed tot
uitdrukking komt.
De bepalingen van artikel 10 behoren te staan in het bevoegd gezaglijke bouwverordening, is dit niet het geval dan
heeft artikel 10 een rechtstreekse werking. Overtreding van artikel 10 is in die situatie in samenhang met de
Woningwet, artikel 120, aan te merken als een economisch delict, welke strafbaar is gesteld in artikel 1a onderdeel
2 Wed.
Staan de bepalingen uit artikel 10 van het Avb 2005 in het bevoegd gezaglijke bouwverordening (voorschriften voor
het verwijderen), dan zijn overtredingen in samenhang met de Woningwet, artikel 7b, eveneens aan te merken als
een economisch delict. De artikelen van de bouwverordening waarop bij overtreding straf is gesteld zijn gebaseerd
op dit artikel in de Woningwet. Strafbaarstelling in de bouwverordening zelf is niet meer mogelijk. Indien deze
overtredingen opzettelijk zijn gepleegd zijn het misdrijven, anders overtredingen.
Op grond van artikel 6 lid 2 en 4 van de Wed heeft dit tot gevolg dat:
Overtredingen van voorschriften uit de MBV die opzettelijk worden gepleegd kunnen worden bestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren, taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (€ 16.750, bij
rechtspersonen naast hoger gelegen categorie: € 67.000)
Overige overtredingen worden gestraft met een hechtenis van 6 maanden, taakstraf of een geldboete van de
vierde categorie (€ 16.750, bij rechtspersonen naast hoger gelegen categorie: € 67.000)
Overtredingen bij het saneren van asbest uit objecten geeft de toezichthouder door aan de VROM-Inspectie. De
VROM-Inspectie kan zelfstandig strafrechtelijk optreden.
70
Strafbaarstelling overige wetgeving
In de Arbeidsomstandighedenwet staat wat een werkgever moet doen om zijn werknemers veilig met asbest te
laten werken. Overtredingen van deze voorschriften worden meestal bestraft met een bestuurlijke boete. Dit is
geregeld in de Wed. De toezichthouder geeft de relevante geconstateerde overtredingen door aan de
Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie kan vervolgens ook strafrechtelijk optreden.
Ten slotte kunnen de artikelen 173a en 173b uit het Wetboek van Strafrecht worden overtreden. Het gaat dan om
verontreiniging (van bodem, lucht of oppervlaktewater) met asbest, waardoor gevaar ontstaat voor mensen.
Bij overtredingen van kernbepalingen (artikelen 3, 5, 6, 7a, 7b, 7e, 7f, 7g, 8 lid 2, 9 en 10 uit het Avb 2005) wordt
naast het bestuursrechtelijke spoor ook het strafrechtelijke spoor ingezet.
Het strafrechtelijke handhavingtraject kan veelal pas starten na een melding of aangifte door het bevoegd gezag of
een opsporingsautoriteit. Opsporing is de taak van (buitengewoon) opsporingsambtenaren. Dit geldt in het
bijzonder voor overtredingen van kernvoorschriften.
Overtredingen van de voorschriften uit het Avb 2005 en de hierop gebaseerde voorschriften in het bevoegd
gezaglijke bouwverordening en sloopvergunning zijn aan te merken als een economisch delict in de zin van de Wed.
In de Wed is ook de strafmaat vastgelegd.
Wanneer zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk handhaving van wetgeving mogelijk is, kan sprake zijn van
sfeerovergang de bestuursrechtelijke handhaving gaat over in strafrechtelijke handhaving. Dat is het geval wanneer
de toezichthouder tijdens een controle een aanwijzing heeft dat een strafbaar feit is begaan. De vraag is dan of de
informatie verkregen bij het toezicht ook gebruikt mag worden in het strafrechtelijk onderzoek.
Het kan ook voorkomen dat strafrechtelijke handhaving wordt ingezet, terwijl de bestuursrechtelijke handhaving
wordt voortgezet. Dit heet sfeercumulatie.
Sfeerovergang of sfeercumulatie ontstaat dus wanneer de toezichthouder een aanwijzing heeft dat een
economisch delict is of wordt begaan. Dit is het geval wanneer informatie is verworven dat het verdachte criterium
van artikel 132a Sv (onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag
van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen (artikel 132a Wetboek van
Strafvordering)) is bereikt, of wanneer er aanwijzingen zijn van een economisch delict. In het laatste geval kunnen
de opsporingsbevoegdheden van de Wed (artikelen 28-24a) worden gebruikt. In het eerste geval kunnen tevens de
opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen van het Wetboek van Strafvordering worden gebruikt.
Bij sfeercumulatie blijven toezicht en opsporing naast elkaar bestaan en geldt dus het belang van de
bestuursrechtelijke handhaving (controle of toezicht) en dat van de strafrechtelijke handhaving (opsporing). Het
kan ook voorkomen dat de toezichthouder een strafbaar feit ontdekt dat niet onder zijn bevoegdheid valt. Van een
bijzondere situatie is sprake wanneer de toepassing van de toezichtbevoegdheid leidt tot de ontdekking van een
ander feit dan strafbaar gesteld bij de wet waarvoor de toezichtbevoegdheid is verleend. Er is dan sprake van
voortgezette opsporing: informatie verkregen met de ene toezichtbevoegdheid leidt tot toepassing van een andere
bevoegdheid, in dit geval de bevoegdheid tot opsporing van strafbare feiten die in een andere wet strafbaar zijn
gesteld.
Wanneer de toezichthouder stuit op een strafbaar feit dan geldt artikel 162, lid 2 Sv: hij moet aangifte doen. De
toezichthouder kan alleen zelf tot opsporing overgaan wanneer hij ook opsporingsambtenaar is.
Gebruik van bevoegdheden
Het Wetboek van Strafvordering en de Wet Economische Delicten geven elk een andere omschrijving van het
begrip opsporing. Volgens het Wetboek van Strafvordering moet er een redelijk vermoeden van schuld bestaan
voordat kan worden overgegaan tot toepassing van de bevoegdheden. Volgens de Wed zijn aanwijzingen reeds
voldoende voor de toepassing van de opsporingsbevoegdheden in de artikelen 18-24a Wed.
71
De opsporingsbevoegdheden van de Wed mogen uitsluitend worden gebruikt in het kader van de strafrechtelijke
handhaving van de in Wed genoemde wetten. Bij het bereiken van het verdenkingcriterium van art. 132a / 27 Sv
kunnen daarnaast ook de strafvorderlijke bevoegdheden en dwangmiddelen worden toegepast. Indien het toezicht
voldoende aanwijzingen oplevert om een opsporingsonderzoek te starten, dan betekent dat nog niet dat het
toezicht moet worden beëindigd. Mits er nog sprake is van handhavingbelang/toezichtbelang, kunnen
toezichtbevoegdheden voor (nadere) informatievergaring worden gebruikt. Aanbevolen wordt dan om in de
verklaring van de betrokkene op te nemen dat deze op de hoogte is van de medewerking- en inlichtingenplicht en
dat zijn vrijwillige medewerking niet is ingegeven door deze wettelijke verplichtingen.
Let op! Toezichtbevoegdheden mogen niet worden aangewend met het uitsluitende doel om de strafvordering voor
te bereiden en evenmin om de volgens het strafrecht geldende rechten van de betrokkene/verdachte (bv.
zwijgrecht) te omzeilen (artikel 1:6 Awb). Ambtenaren die zowel met toezicht als met opsporing zijn belast dienen in
hun verslaglegging (proces-verbaal) duidelijk te markeren welke bevoegdheden zij in welke functie hebben
toegepast.
Indien de toezichtsbevoegdheden uitsluitend worden aangewend voor de opsporing is er sprake van ‘onzuiverheid
van oogmerk’ (detournement de pouvoir). Voor de rechter kan dit aanleiding zijn om het aldus verkregen
bewijsmateriaal onrechtmatig te verklaren.
Opsporingsambtenaren mogen hun bevoegdheden ook gebruiken om informatie te verkrijgen van andere
natuurlijke personen en rechtspersonen dan de verdachte. Enige vereiste is, dat men kan uitgaan van een
verdachte. Toezicht en opsporing kunnen gelijktijdig en door een en dezelfde persoon gebeuren. Organisaties als
de Belastingdienst en FIOD-ECD hebben deze twee functies in hun apparaat echter duidelijk gescheiden.
Strafrechtelijk bewijsgebruik
Zodra sprake is van een strafsanctie (criminal charge ERVM artikel 6), wordt de verdachte (betrokkene) beschermd
door het nemo tenetur- beginsel. Dat beginsel houdt in dat door de betrokkene/verdachte (op grond van wettelijke
plicht) schriftelijk of mondeling verstrekte inlichtingen in de strafzaak niet tegen hem kunnen worden gebruikt.
Van een strafsanctie is sprake ‘indien de Staat jegens de verdachte een handeling heeft verricht waaraan deze de
verwachting heeft ontleend – in redelijkheid kon ontlenen – dat tegen hem een strafvervolging zal worden
ingesteld’. In het Nederlands recht is hiervan op grond van rechtspraak en literatuur onder andere sprake als:
 de verdachte meent – kon menen – dat reeds voldoende bewijs voor het strafbare feit is verzameld;
 de verdachte, na confrontatie met het bewijsmateriaal, een volledige bekentenis aflegt.
 een vordering gerechtelijke vooronderzoek (GVO) aan de verdachte is opgelegd;
 de inverzekeringstelling van de verdachte is verlengd;
 stukken waarvan de verdachte weet dat deze voldoende bewijsmateriaal tegen hem bevatten, in beslag
zijn genomen.
De informatie die is verkregen door de toepassing van toezichtbevoegdheden mag worden overgebracht naar de
opsporing, mits die toepassing niet heeft geleid tot een inbreuk op (of het buiten toepassing laten van) de
strafrechtelijke waarborgen van de verdachte, zoals het nemo-tenetur-beginsel en het zwijgrecht.
In de Landelijke strategie milieuhandhaving staat hoe bestuursrechtelijk en strafrechtelijk moet worden opgetreden.
Van toezicht naar strafvordering
Wanneer een toezichthouder beschikt over een aanwijzing dat sprake is van een economisch delict, moet hij een
afweging maken: zet hij het toezichttraject (voorlopig) door, of slaat hij het strafvorderlijk traject in?
72
Voortzetting van alleen het toezichttraject is op zijn plaats wanneer bijvoorbeeld de aard van de verdenking c.q. het
strafbare feit te weinig gewicht heeft, of wanneer het toezichttraject naar verwachting meer resultaat en/of eff ect
zal hebben.
Wanneer de toezichthouder (die niet ook opsporingsambtenaar is) een aanwijzing/bewijs voor of een verdenking
van een strafbaar feit heeft, dient in beginsel de strafrechtelijke weg te worden ingeslagen (vgl. ook 162 Sv). Het
toezicht wordt dan onderbroken. Omdat handhaving van bestuursdwang (stilleggen sloopwerkzaamheden) sneller
werkt dan een strafrechtelijke procedure, zal met betrekking tot asbest dikwijls primair de bestuursrechtelijke weg
worden gekozen. Dit sluit daarna in te zetten strafrechtelijke vervolging niet uit.
De toezichthouder die tevens opsporingsambtenaar is dient bij het inslaan van de strafrechtelijke weg rekening te
houden met het feit dat de inlichtingenplichtige nu tevens verdachte is. In die laatste hoedanigheid kan hij gebruik
maken van zijn zwijgrecht (29, leden 1 en 2 Sv). Het verdient de aanbeveling om de betrokkene erop te wijzen dat
informatie in een latere strafzaak tegen hem kan worden gebruikt. Reeds bij binnentreden moet degene die
binnentreedt zich legitimeren en het doel van zijn komst (toezicht of opsporing) bekend maken.
Wanneer een buitengewoon opsporingsambtenaar een aanwijzing heeft voor een overtreding van de Wed, kan hij
in een doorlopend traject grijpen naar de bepalingen van 18-23 Wed. Heeft hij verdenking op basis van het
strafrecht (132a ivm art. 27 Sv.), dan kan hij de opsporingsbevoegdheden van commune strafvordering toepassen.
De op die manier verkregen informatie kan met toestemming van de officier van justitie ook worden gebruikt in
een ander opsporingsonderzoek. Informatie die is verkregen middels de bevoegdheden op basis van de Wed of het
strafrecht kan met het oog op de bestuursrechtelijke handhaving ook worden verstrekt aan het bestuur. Dit kan
alleen op schriftelijk verzoek van het bestuur, met toestemming van het Openbaar Ministerie, en alleen voor nietjustitiële doeleinden.
Een opsporingsonderzoek kan beginnen zodra startinformatie, verkregen via het toezicht, is ingebracht. De
informatie moet wel een wettelijke status hebben (aangifte, handhavingsbeschikking). We onderscheiden:
Informatie die zonder toestemming van de verdachte wordt ingebracht: documenten, voorwerpen etc. verzameld
met onafhankelijk onderzoek.
Informatie die met toestemming van de verdachte wordt ingebracht: mondelinge inlichtingen of schriftelijke
verklaringen die door de betrokkene verplicht zijn afgelegd voordat sprake was van een verdenking. Deze mogen
niet zonder toestemming van de verdachte als bewijs in de strafzaak worden meegenomen. Behalve als het gaat
om informatie die bij het toezicht is verkregen (startinformatie).
Zorgvuldigheid is hier dus geboden, want de strafrechter kan niet alleen de onrechtmatig verkregen informatie
onbruikbaar verklaren, maar ook de informatie die later is verkregen uit opsporingsactiviteiten gebaseerd op die
onrechtmatige informatie. Ook kan (hiervoor beschreven) vormverzuim leiden tot strafvermindering of zelfs tot
een niet-ontvankelijk verklaring (art. 359 Sv.).
Samenwerking
Voor een effectieve samenwerking tussen handhavingspartners is informatie-uitwisseling nodig. In de praktijk
vraagt dit soms veel tijd en inzet van de toezichthouder. Samenwerking op het gebied van (asbest)handhaving vindt
plaats op verschillende niveaus, te weten:
 op gemeentelijk niveau;
 met andere handhavingspartners.
De wijze waarop deze samenwerking ingevuld moet worden, hebben het bevoegd gezagn, het OM en de andere
handhavingspartners in een sanctiestrategie afgesproken. De basis van deze strategie zijn de kernbepalingen. In de
strategie is vastgelegd wanneer bestuurlijk optreden en/of strafrechtelijk optreden noodzakelijk is.
Samenwerking op gemeentelijk niveau
73
Voor een goede uitvoering van de asbesttaak is samenwerking tussen gemeentelijke afdelingen en diensten nodig.
Goede structurele informatie uitwisseling is een vereiste voor voldoende samenwerking tussen bijvoorbeeld de
afdelingen bouwtoezicht en milieutoezicht. Deze uitwisseling kan worden gestimuleerd door het toezicht en
handhaven van de asbestregelgeving prioriteit te geven in het (integrale) handhavingsbeleidsplan van het bevoegd
gezag. Daarnaast zijn ook voldoende toezichtcapaciteit en middelen om dit te realiseren onmisbaar. Andere
gemeentelijke afdelingen waarmee goede afspraken over informatie-uitwisseling gemaakt moeten worden zijn:
 inzameling (voor het geval dat asbest tussen het huishoudelijk afval zit);
 afvaldepot (over de wijze van inzameling);
 communicatie (voor wanneer er voorlichting moet worden gegeven over asbest);
 brandweer (voor wanneer zich bv. een asbestbrand voordoet).
 Samenwerken met andere handhavingspartners
Effectieve samenwerking van handhavingspartners vraagt om uitwisseling van informatie. De informatieuitwisseling tussen handhavingspartners verandert niets aan de verantwoordelijkheden van de individuele
partners. Elke handhavingspartner pakt de overtredingen aan die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Door snel
de informatie door te geven is het voor de handhavingspartner die de melding ontvangt, ook mogelijk om zelf de
feiten te constateren.
De handhavingspartners hebben onder meer afgesproken dat:
 een gemeentelijke toezichthouder de regionale Arbeidsinspectie informeert bij een vermoedelijke
overtreding van de Arboregelgeving;
 het bevoegd gezaglijke toezichthouder overtredingen van kernbepalingen meldt bij een (buitengewoon)
opsporingsambtenaar of de politie;
 het bevoegd gezaglijke toezichthouder gevallen van verwijdering van asbest uit een object (dus geen
bouwwerk) direct meldt bij de regionale VROM-Inspectie.
Samenwerking is nodig om de handhaving van het Avb 2005 goed uit te voeren. Dit geldt zowel voor samenwerking
binnen een gemeente als voor samenwerking met andere handhavingspartners.
Deskundig toezicht
Het bevoegd gezag en RUD zijn bevoegd gezag voor toezicht op asbestverwijdering overeenkomstig eisen
Bouwbesluit 2012 en Asbestverwijderingsbesluit 2005. Daarnaast zijn ze ‘oog en oor’ voor andere
ketentoezichthouders. Alhoewel het formulier uit de bijlage voor iedere toezichthouder asbestverwijdering
toepasbaar is heeft het de voorkeur dat asbestdeskundigen (SC-570) hiervan gebruik maken. De reden is dat
asbestregels controleren risico’s met zich meebrengen en om die reden vragen om deskundig toezicht.
Het controleonderzoek op de projectlocatie valt op te delen in 4 stappen:
 Controle van de administratie op locatie
 Controle van de uitvoering van het asbestverwijderingswerk
 Eindcontrole
 Controle van het milieu/transport
74
Situatie op slooplocatie vaststellen
Als er een slooplocatie wordt bezocht, moet er worden vastgesteld wat de situatie is. Dit heeft 3 doelen:
 De gegevens zijn de op basis waarvan planning en beheertaakuitvoering plaatsvindt.
 De situatie bepaald welke actie, met welke urgentie er moet worden uitgevoerd.
 De situatie bepaald welk inhoudelijk advies er moet worden gegeven.
Onderstaande acties kunnen worden voorgesteld als bepaalde kenmerken bij de situatie worden vastgesteld.
Actie 1
Actie 2
Actie 3
Actie 4
Actie 5
Actie 6
Actie 7
Actie 8
De werkzaamheden stilleggen.
Alle geconstateerde afwijkingen laten herstellen.
De politie informeren over de geconstateerde afwijkingen.
Inspectie SZW informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De certificerende instelling (CKI) informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De raad van accreditatie (RvA) informeren over de geconstateerde afwijkingen.
Het bevoegd gezag voor opslag en transport (nu de provincie, straks de RUD) informeren over de
geconstateerde afwijkingen.
IL&T informeren over de geconstateerde afwijkingen.
Onderstaande kenmerken moeten bij de beoordeling van de situatie op de slooplocatie worden bepaald.
In de bijlage 2 van dit rapport is voor alle stappen de relatie met wet en regelgeving, voor zover van toepassing,
beschreven in de SC–540 aangegeven.
Het verwijderen van asbest kan plaats vinden onder verschillende omstandigheden. Dit zijn:



In openlucht;
In containment;
Met behulp van een glove-bag
Openlucht
Bij het verwijderen van asbesthoudend materiaal wat zich aan de buitenzijde van een gebouw of object bevindt, is
het niet noodzakelijk om een containment te maken en het van het materiaal in onderdruk te verwijderen. Bij de
eindcontrole is een visuele inspectie van het werkgebied voldoende.
Voor niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal aan de buitenzijde van een bouwwerk of object geldt wel de
eis voor een containment en de onderdruk. Met andere woorden, hier wordt de best bestaande techniek
toegepast.
Containment
Bij de asbestverwijdering in gebouwen moet er een containment gemaakt worden. Het containment is een
besloten werkruimte waarbinnen de saneringswerkzaamheden plaatsvinden. Bij het verwijderen van het
asbesthoudende toepassing komt ook asbesthoudend stof vrij. Het containment moet zodanig ingericht zijn, dat er
geen vezelverspreiding (emissie) buiten het containment kan plaatsvinden tijdens de saneringswerkzaamheden. Dit
wordt gerealiseerd door:
 Het containment luchtdicht te maken met behulp van folie (0.2 mm polyethyleen) en tape/spuitlijm;
 Een afzuig capaciteit van minimaal 6 maal de inhoud van het containment per uur te realiseren;
 Een minimale onderdruk van 20 Pascal instant te houden tijdens de werkzaamheden (tot na de vrijgave);
 Een decontaminatie-unit aan het containment te koppelen. Indien dit niet mogelijk is, dan dient er gebruik
gemaakt te worden van een transitroute en -procedure;
 Een tweetraps materiaalsluis aan het containment te koppelen
Glove-bag
Een glove-bag (couveusezak, safety-box, safety-cabinet) is een niet-betreedbare constructie van beperkte omvang,
waarbij het te verwijderen asbesthoudende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving. Het gebruik van
75
deze methode is alleen toegestaan door SC–530 gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van een SC-510
gecertificeerd toezichthouder.
De glove-bag methode (ook wel bekend als de couveuse techniek) is een beperkt toegestane techniek. Alleen in
kruipruimtes en of andere moeilijk bereikbare ruimtes mag deze techniek worden toegepast. De couveusetechniek
wordt vooral toegepast bij verwijderen van leidingisolatie. De techniek bestaat uit het plakken van een plastic flap
met daaraan een binnenzak van ongeveer 1 m breed. Via daaraan bevestigde handschoenen kan, (zie het als een
babycouveuse), de isolatie binnen de zak worden bereikt en veilig worden verwijderd.
Asbest isoleren
Naast het verwijderen van asbest kan en mag asbesthoudend materiaal ook geïsoleerd worden. Dit kan op
verschillende manieren, zodanig dat er geen sprake is van wisseling met de lucht en er dus geen vezelemissie op
kan treden. Bij isoleren wordt de asbestsanering naar een later tijdstip verplaatst en is daarom niet aan te raden.
Wanneer de verwijdering niet mogelijk is, dan kan het echter noodzakelijk zijn.
Er zijn twee hoofdvormen van asbest isolatie te onderscheiden:
 Coaten
 Ruimtelijk afscheiden
Coaten
Coaten is het isoleren van vezels door middel van het aanbrengen van een coating op het asbesthoudende
materiaal. Op deze manier wordt vezelemissie voorkomen. Het voordeel van coaten is dat het minder kostbaar is
als het verwijderen van de asbesthoudende toepassing. In sommige gevallen is het ook niet mogelijk om de
toepassing te verwijderen. Coaten is dan een goed alternatief, maar verschuift het probleem wel naar een ander
tijdstip. De coating dient dan ook regelmatig gecontroleerd te worden op beschadigingen/veroudering. Hiervoor
dient dan ook een asbestbeheerplan opgesteld te worden.
In de NEN2990 (lucht-eindcontrole na asbestverwijdering) is het volgende over coaten opgenomen:
“Gebruik van bindmiddelen, fixeerspray of ‘coating’. Een dergelijke spray maag uitsluitend gebruikt worden om niet
zichtbare vezelrestanten te binden en mag pas na de eindcontrole worden aangebracht zodat wordt voorkomen
dat de spray wordt gebruikt om slecht schoonmaakwerk te maskeren. Een uitzondering hierop vormt het
Polyetheen (polyethyleen) folie dat is gebruikt voor de bouw van het ‘containment’ of de afgeschermde ruimte.
Deze folie is statisch en zal in principe stof aantrekken en mag derhalve met restvezelbindmiddel zijn ingespoten.
Het aanbrengen van een duurzame ‘coating’, immobilisatie of afscherming van de achterblijvende materialen als
onderdeel van de sanering is uitsluitend toelaatbaar als hiervan expliciet in het werkplan van het saneringsbedrijf is
vermeldt.”
Ruimtelijke afscheiding
Soms bestaat de mogelijkheid om asbest te isoleren door het aanbrengen van een ruimtelijke afscheiding. Bij deze
methode van isolatie wordt het materiaal zelf niet behandeld of bewerkt, maar wordt er een fysieke luchtdichte
wand of – plafond aangebracht. Het voordeel hiervan is de lage kosten in verhouding tot een verwijdering. Indien
er een ruimtelijke afscheiding gemaakt wordt, is het noodzakelijk deze voorziening te registeren in tekeningen. Net
als bij het coaten van de toepassing wordt de sanering verschoven naar een later tijdstip.
76
Controle van de administratie op locatie
Afwijking
Te nemen actie
IL&T
Provincie
RvA
CI
ISZW
Politie
Herstellen
Stilleggen
Stap
Controle van de administratie op locatie
1.1
Het asbestverwijderingswerk is niet opgedragen aan een deskundig bedrijf.
1.2
Er is sprake van risicoklasse 2 of 3 en er kan geen geldig SC–530 certificaat
worden getoond.
1.3
Er kan geen actueel asbest inventarisatierapport worden getoond.
1.4
Er kan geen kopie van de sloopmelding worden getoond.
1.5
Het asbestverwijderingswerk is niet gemeld in het web portaal van de
Inspectie SZW.
1.6
Er kan geen logboek worden getoond.
1.7
Er kan geen werkplan worden getoond.
1.8
Het werkplan is niet locatie specifiek.
1.9
Het werkplan bevat geen inrichtingstekening van het werkgebied.
1.10
Het bedrijf werkt niet volgens het werkplan.
1.11
De afwijkingen op het werkplan zijn niet in het werkplan en/of op het
logboekformulier vermeld.
1.12
Er is geen DTA aanwezig op de slooplocatie.
1.13
De DTA kan geen geldig persooncertificaat SC-510 tonen.
1.14
De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met
een geldig persoonscertificaat SC-520.
Controle van de uitvoering van het asbestverwijderingswerk
2.1a
De (nadere) voorschriften uit de sloopmelding worden op ondergeschikte
punten niet nageleefd.
2.1b
De (nadere) voorschriften uit de sloopmelding worden op cruciale punten
niet nageleefd.
2.2
Het werkgebied is niet voldoende afgezet met o.a. borden en lint (de
veiligheid is niet voldoende gewaarborgd).
77
Afwijking
Te nemen actie
2.3
Er is geen decontaminatie-unit aanwezig.
2.4
Er is geen decontaminatie-unit en drietrapssluis aanwezig.
2.5
Het containment is niet zodanig ingericht dat een minimale onderdruk van
20 Pascal in stand wordt gehouden tijdens de verwijdering.
2.6
In het werkplan staat niet de juiste waarde berekening van de onderdruk/
ventilatiecapaciteit genoteerd.
2.7
De onderdruk wordt niet continu gemeten en/of niet bij elke shift wordt de
geconstateerde onderdrukwaarde geregistreerd in het logboek.
2.8
De onderdruk wordt niet continu gemeten en continu geregistreerd.
2.9
Er wordt geen omgevingslucht onafhankelijke ademhalingsbescherming
gebruikt.
2.10
Niet al het asbest wordt verwijderd voordat er gesloopt wordt.
2.11
Het asbest wordt niet verwijderd in overeenstemming met de risicoklasse
en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt.
IL&T
Provincie
RvA
CI
ISZW
Politie
Herstellen
Stilleggen
Stap
(Er mag wel in een hogere risicoklasse gewerkt worden)
2.12
Het personeel gebruikt niet de benodigde persoonlijke
beschermingsmiddelen en kleding (P.B.M.).
2.13
Het verwijderd asbest wordt niet onmiddellijk verzameld, luchtdicht verpakt
en voorzien van de juiste etiketten.
2.14
Het asbest wordt bewerkt (gebroken).
Eindcontrole
3.1
Er is een klasse 1 sanering uitgevoerd.
Er is geen visuele eindinspectie uitgevoerd.
3.2
Er is een klasse 2 binnen sanering uitgevoerd.
Er is geen visuele eindinspectie uitgevoerd.
3.3
Er is een klasse 3 sanering uitgevoerd.
Er is geen visuele eindinspectie uitgevoerd.
3.4
Er is een klasse 1 sanering uitgevoerd.
Er is geen luchtmeting uitgevoerd.
3.5
Er is een klasse 2 binnen sanering uitgevoerd.
Er is geen luchtmeting uitgevoerd.
3.6
Er is een klasse 3 sanering uitgevoerd.
Er is geen luchtmeting uitgevoerd.
78
Afwijking
Te nemen actie
3.7
IL&T
Provincie
RvA
CI
ISZW
Politie
Herstellen
Stilleggen
Stap
Er is geen omgevings(lucht)meting uitgevoerd.
Controle van opslag en transport
4.1
Er is geen begeleidingsbiljet of transportbegeleidingsbrief aanwezig.
4.2
Het begeleidingsbiljet of de transportbegeleidingsbrief is niet volledig
ingevuld.
4.3
Het asbest wordt niet afgevoerd naar een vergunde stort of opslagplaats.
Vervolgacties
Met bovenstaande tabel wordt ook bepaald welke acties aan de gebruiker moeten worden getoond. De laatste 8
kolommen komen overeen met actie 1 t/m 8.
Actie 1
Actie 2
Actie 3
Actie 4
Actie 5
Actie 6
Actie 7
Actie 8
De werkzaamheden stilleggen.
Alle gecontesteerde afwijkingen laten herstellen.
De politie informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De arbeidsinspectie informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De certificerende instelling informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De raad van accreditatie informeren over de geconstateerde afwijkingen.
De provincie informeren over de geconstateerde afwijkingen.
IL&T informeren over de geconstateerde afwijkingen.
Verdeling van toezicht
De toezicht- en opsporingsbevoegdheden op naleving van deze regels zijn verdeeld over de volgende instanties:
 Het bevoegd gezagn (bouw en woningtoezicht) houden toezicht op de eigenaren/opdrachtgevers bij de
sloop van gebouwen op basis van de Woningwet en het Asbestverwijderingsbesluit;
 De regionale uitvoeringsdiensten die nu al gevormd zijn zien toe op bedrijven in de asbestketen op basis
van de Wet milieubeheer; in toenemende mate zullen de regionale uitvoeringsdiensten een coördinerende
rol nemen voor ketenactiviteiten in hun regio;
 De Inspectie SZW ziet toe op asbestsaneerders op basis van de Arbeidsomstandighedenwet;
 De Raad voor Accreditatie en de Inspectie SZW zien toe op de certificerende en keurende instellingen (ci’s)
op het gebied van asbest op basis van de Arbeidsomstandighedenwet; De ILT ziet enerzijds toe op de
sanering van asbest in asbestwegen en objecten (zijnde geen gebouwen; waaronder treinen, schepen en
grote industriële installaties) op basis van het Besluit Asbestwegen en het Asbestverwijderingsbesluit 2005
en anderzijds op het voorkomen van asbest in nieuwe producten en het bewerken, toepassen en in de
handel brengen van bestaande asbestproducten op basis van het Productenbesluit Asbest en REACH annex
XVII en daarnaast ziet de ILT toe op het transport van asbest op basis van de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen;
79


De provincies zien toe op het storten van asbest op de daarvoor vergunde asbeststortplaatsen en op
asbestverwijdering uit bouwwerken waarvoor zij bevoegd gezag zijn;
De politie en de bijzondere opsporingsdiensten sporen, onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM),
overtreders in de asbestketen op en het OM zet de strafvervolging in. Ook is het OM belast met de
strafrechtelijke afhandeling van processen- verbaal die opgemaakt zijn op basis van de andere hiervoor
genoemde wetten.
het OM richt zich vooral op de aanpak van uitwassen in de asbestbranche die dermate ernstig zijn dat er sprake is
van gevaar voor de gezondheid, levensgevaar voor een ander of levensgevaar of ernstige schade aan de
gezondheid van werknemers.
Het landelijk asbest volgsysteem
Het Landelijk Asbestvolgsysteem is een web-applicatie waarmee opdrachtgevers regie kunnen voeren op het
volledige proces van asbestverwijdering. Van inventarisatie tot en met de stort van het asbest. Het Landelijk
Asbestvolgsysteem zorgt ervoor dat ketenpartners de juiste informatie hebben en volgt de wet- en regelgeving. Zo
bevat het systeem een lijst van gecertificeerde asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijven. Ook wordt de
melding aan het bevoegd gezag op termijn automatisch door het Landelijk Asbestvolgsysteem verstuurd. Via het
systeem is het asbestdossier voor alle ketenpartijen beschikbaar gedurende de gehele sanering. Daarnaast wordt
het dossier in het systeem bewaard voor eventueel toekomstig gebruik.
Het Landelijk Asbestvolgsysteem heeft als doel:
verbeteren van inzicht in de
aanwezigheid van asbest;
het transparanter maken van het
asbestverwijderingsproces;
verbeteren van de naleving van
asbestregelgeving;
verbeteren van het toezicht op de
asbestverwijdering;
vereenvoudigen van alle administratieve
handelingen bij de asbestverwijdering;
vergemakkelijken van het doorlopen van
wettelijke procedures.
De eerste versie van het Landelijk
Asbestvolgsysteem ondersteunt de fase
tot en met inventarisatie. Hierin speelt
het bevoegd gezag als toezichthouder
nog geen rol. In 2013 komt een volgende
versie beschikbaar waarin de gehele
asbestketen wordt ondersteund. Uit
eerdere proeven met het pilotsysteem
blijkt dat gemeenten veel voordeel
hebben bij het op afstand kunnen inzien
van het asbestdossier.
Het schema geeft een weergave welke
stappen in het asbestverwijderingsproces het Landelijke Asbestvolgsysteem zal ondersteunen.
Het asbestverwijderingsproces bestaat hoofdzakelijk uit vijf stappen:
 inventarisatie
80




melding
verwijdering
opslag en transport
storten
Het is de bedoeling dat voor elk object en bouwwerk alle documenten over het asbestverwijderingsproces in het
Landelijk Asbestvolgsysteem terechtkomen. Zo moet voor elk bouwwerk op termijn na te gaan zijn of er wel eens
een inventarisatie is uitgevoerd, door wie dit is gedaan, waar eventueel asbest is aangetroffen, of dit asbest
uiteindelijk verwijderd is en door wie en waar het afval gestort is. In de SC–530 en de SC–540 staat dat zodra het
Landelijk Asbestvolgsysteem volledig operationeel is, inventariseerders en verwijderaars het systeem moeten
gebruiken bij de uitwisseling van gegevens over een asbestsanering. Opdrachtgevers, zoals woningcorporaties,
hebben geen wettelijke plicht om het Landelijk Asbestvolgsysteem te gebruiken. De wetgever heeft aangegeven
dat het gebruik van het systeem verplicht is zodra het systeem beschikbaar is en stabiel draait. De verwachting is
dat dit rond juli 2013 het geval zal zijn voor inventariseerders. De verwachting is dat verwijderaars het systeem
rond oktober 2013 verplicht moeten gaan gebruiken. Gemeenten ontvangen alleen de wettelijk verplichte
meldingen.
Nieuwe grenswaarden
De SER-commissie Grenswaarden Stoffen op de Werkplek (GSW) heeft staatssecretaris De Krom van SZW
geadviseerd over de invoering van grenswaarden op het streefrisiconiveau.
Zij heeft het advies gegeven om de wettelijke grenswaarde voor blootstelling aan asbest te verlagen naar het
streefrisiconiveau dat de Gezondheidsraad heeft bepaald.
Dat betekent voor de serpentijnen vezels (Chrysotiel) een verlaging naar 0,002 vezels per ml (2000 vezels/ m³. Voor
amfibolen (Actinoliet, Amosiet, Anthofylliet, Tremoliet en Crocidoliet gezamenlijk) geldt als nieuwe waarde 0,00042
vezels per ml (300 vezels/ m³), beide waarden als tijd gewogen gemiddelde voor de 8-urige werkdag, gemeten met
elektronenmicroscopie).
Gevolgen voor risicoklassen
Asbestwerkzaamheden worden ingedeeld in risicoklassen 1 tot en met 3. Onder risicoklasse 3 vallen de
gevaarlijkste asbestverwijderingswerkzaamheden. Door de invoering van de nieuwe grenswaarden zal het huidige
blootstellingsniveau in risicoklasse 3 drastisch omlaag moeten. Verder zal er vermoedelijk een zeer beperkte
verschuiving zijn van asbestwerkzaamheden van risicoklasse 1 naar risicoklasse 2.
Met name de asbestverwijderingswerkzaamheden in risicoklasse 3 moeten op goede wijze worden uitgevoerd en
de Arbeidsinspectie moet de nieuwe waarden strikt handhaven. Een verlaging van de grenswaarde is immers
weinig zinvol als er niet een specifiek handhavingsbeleid is. De commissie roept het ministerie van SZW op het
toezicht op asbestwerkzaamheden in klasse 3 te versterken, door direct betrokken te zijn bij de certificering van
bedrijven die asbestwerkzaamheden in deze risicoklasse uitvoeren.
De Minister van SZW heeft op 10 april aan de Tweede Kamer laten weten dat de invoer van nieuwe grenswaarden
voor asbest, die was voorzien voor 1 juli 2013, wordt uitgesteld. Er blijkt meer tijd nodig te hebben om de
werkwijzen en certificatieschema’s aan te passen. Er zijn diverse technische vragen gerezen over de wijze waarop
de verlaagde grenswaarden bereikt kunnen worden.
Het te verwachten effect van de verschillende manieren om de blootstelling te verlagen wordt de komende
maanden op verzoek van de asbestbranche en met financiering van SZW in kaart gebracht door TNO.
De invoer is nu uitgesteld tot 1 januari 2014.
81
Bijlagen
82
Bijlage 1: Beoordelingslijst asbestinventarisatierapporten
83
Bijlage 2: Controlelijst BWT voor sloopwerken en asbestverwijdering op locatie
84
Controlelijst BWT
Controle lijst Sloopwerken en Asbestverwijdering
Bouw- en woningtoezicht
Naam controlerende inspecteur BWT:
Datum en tijdstip controle:
Sloop locatie:
Naam en adres uitvoerend bedrijf:
Opmerkingen:
no.
1. Sloopmelding van toepassing
Art. BB
Sanctie
BRA
SRA
BWT
Pol
1.
sloopmelding bouwwerk
ja
1.26
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
ja
2.
sloopmelding asbestverwijderen
1.26
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
ja
3.
sloopmelding (particulier)
1.26- 5b
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
ja
no.
2. Asbestinventarisatie van toepassing
Art. BB
Sanctie
1.
asbestinventarisatierapport
no.
3. Uitvoering
Art. Bb
Sanctie
1.
Is de sloopmelding op het werk aanwezig.
1.32 a
Herstellen
2.
Is de asbestverwijdering opgedragen aan een
deskundig bedrijf
6 (AVB)
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
3.
Zijn de werkzaamheden gemeld bij BWT
4.
1.26-8
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
7(AVB)
stilleggen + VvB
ja
ja
Arbo
stilleggen + VvB
ja
Arbo
stilleggen + VvB
ja
Arbo
herstellen
Arbo
herstellen
ja
Arbo
11.
Is bij BWT gemeld dat tijdens het bouwkundig
slopen asbest is vrijgekomen, waarvoor geen
sloopmelding is ingediend
Is het aanwezige asbest verwijderd voordat er
bouwkundige sloopwerkzaamheden
plaatsvinden
Worden de beste bestaande technieken
toegepast om verontreiniging van het milieu
met asbest te voorkomen.
Wordt het asbest op een deugdelijke wijze
verpakt van etiketten voorzien en afgevoerd
naar een erkende verwerker.
Worden de asbestwerkzaamheden uitgevoerd
conform het werkplan en logboek
Is het slooppand c.q. terrein met asbestlint
afgezet
Vinden er handelingen plaats in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet
Is de locatie vrijgegeven door het laboratorium
12.
Slopen in afwijking van voorschriften melding
1.26
Melden aan ISZW/Ci
stilleggen + VvB
Melden aan ISZW/Ci
stilleggen + VvB
stilleggen + VvB
13.
Wordt het asbest op het sloopterrein bewerkt
Arbo
stilleggen + VvB
14.
Wordt het asbest op het sloopterrein bewerkt
Arbo
15.
Onvoldoende veiligheid op het sloopterrein
16.
Geen afscheiding van sloopterrein
17.
ja
nee
nee
nvt
nvt
1.26 6i
ja
nee
nvt
ISZW
Ci
ja
BRA
ja
SRA
ISZW
Ci
BWT
Pol
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
stilleggen + VvB
ja
ja
ja
ja
8.1/8.2
laten herstellen
ja
ja
ja
ja
ja
ja
8.1/8.2
laten herstellen
ja
ja
ja
ja
ja
ja
Onvoldoende veiligheid van hulpmiddelen
8.1/8.2
laten herstellen
ja
ja
ja
ja
ja
ja
18.
Is de veiligheid voor de omgeving van het te
slopen bouwwerk voldoende gegarandeerd.
8.1/8.2
ja
ja
ja
ja
ja
ja
19.
Zijn de voorzieningen overeenkomstig het
stut- en stempelplan uitgevoerd
8.1/8.3
5.
6.
7.
8.
9.
10.
1.33
Arbo
aanpassen
ja
ja
ja
85
Bijlage 3: Overzicht relatie met wet en regelgeving bij toezicht
Kenmerk
Artikel SC–530
Controle van de administratie op locatie
Stap 1.1
Artikel Avb
Artikel WED
6
1a lid 1
Stap 1.2
6
1a lid 1
Stap 1.3
Stap 1.4
Stap 1.5
Stap 1.6
Stap 1.7
Artikel Bb
Artikel Ww
Artikel WvSr
Artikel Wabo
Artikel Wm
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
173 a/b
n.v.t.
n.v.t.
7.14.3
3
7.14.3
7.14.5
7.15.8
7.14.4,
7.12.1
Stap 1.8
7.14.4
Stap 1.9
7.14.4
Stap 1.10
7.14.47.15
7.16
7.17
Stap 1.11
Bijlage G
Stap 1.12
7.14.6
7.15.1
Stap 1.13
7.14.6
Stap 1.14
7.14.6
Controle van de uitvoering van het asbestverwijderingswerk
Stap 2.1
1a lid 1
1a lid 2
1.29 lid 3
Stap 2.2
1a lid 2
8.2
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
7.22
1a
n.v.t.
7.22
n.v.t.
1a
Stap 2.3
Stap 2.4
Stap 2.5
Stap 2.6
Stap 2.7
Stap 2.8
7.14.4-4
7.15.6
n.v.t.
7.14.4-8,
7.14.4-9
7.14.4-13
7.15.9
n.v.t.
7.12.5
7.14.4-10,11,13
7.15.3
7.14.4
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Kenmerk
Stap 2.9
Stap 2.10
Stap 2.11
Artikel SC–530
7.15.1
7.15.3
7.12.5
7.14.4-10
7.15.1
7.12.5
7.14.4.11
7.15.1
7.11.1
7.11.3
7.12.1
7.12.4.1
7.14.4-1, 2, 5
7.15.9
Stap 2.12
Stap 2.13
Stap 2.14
Stap 2.15
7.14.4
7.15
7.16
7.17
7.11.1
7.11.3
7.14.4
7.15.2
7.15.9
7.15.10
Artikel Avb
Artikel WED
7
1a lid 2
7
1a lid 1
Stap 2.16
Eindcontrole
Stap 3.1
Stap 3.2
n.v.t.
n.v.t.
9
Artikel Bb
Artikel Ww
Artikel WvSr
1a lid 1
7.22
1a
173 a/b
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
173 a/b
Stap 3.3
173 a/b
Stap 3.4
173 a/b
Artikel Wabo
Artikel Wm
n.v.t.
n.v.t.
Controle van opslag en transport
88
Kenmerk
Stap 4.1
Stap 4.2
Stap 4.3
Artikel SC–530
Artikel Avb
Artikel WED
Artikel Bb
Artikel Ww
Artikel WvSr
225
Artikel Wabo
Artikel Wm
2.1
10.1
10.2
225
89
Bijlage 4: Normen voor arbeidssituaties
In arbeidssituaties hebben de normen voor de asbestconcentratie in de lucht een wettelijke status In
arbeidssituaties geldt dat de blootstelling aan asbestvezels zo laag mogelijk moet zijn. Bovendien dient
iedereen die in het kader van beroep of bedrijf wordt blootgesteld aan asbest, voldoende beschermd te zijn
tegen inademing van asbestvezels. Bij overschrijding van de grenswaarde moeten onmiddellijk maatregelen
worden genomen om de asbestconcentratie te verlagen tot beneden de grenswaarde. Nadat asbest
verwijderd is, mogen pas weer activiteiten zonder ademhalings-beschermingsmiddelen plaatsvinden
wanneer de asbestconcentratie is gedaald tot beneden de vrijgavegrens. Metingen dienen plaats te vinden
met behulp van een fase-contrast lichtmicroscoop (LM) volgens NEN 2990.
Luchtconcentratienormen in arbeidssituaties
1 vezel/cm³ is gelijk aan 1.000.000 vezels/m³)
Wettelijke luchtnorm
Grenswaarde
Vrijgavegrens (na gecontroleerde
verwijdering)
Alle asbestsoorten (vezels/cm³; tijdsgewogen gemiddelde (TWA) van 8 uur)
0,01
0,01, gemeten met luchtmonsters van 8 liter per minuut gedurende 120
minuten, conform NEN 2990
Milieunormen voor asbest in de lucht5
Vezelsoort
Vezellengte
Equivalentiefactor
Chrysotiel en
serpentijn
asbest
Chrysotiel en
serpentijn
Asbest
Amfibool asbest
Amfibool asbest
5
< 5 µm
0,1
> 5 µm
1
< 5 µm
> 5 µm
1
10
MTR
10.000
vezelequivalenten 1.000 vezelequivalenten per
per
m³3
m³ lucht
lucht (jaargemiddelde)
(jaargemiddelde)
Verklaring van begrippen in tabel:
chrysotiel :
amfibool asbest:
MTR:
VR :
vezelequivalenten:
VR en grenswaarden
buitenlucht
witte asbest
blauwe en bruine asbest en overige (weinig toegepaste)
asbestsoorten
maximaal toelaatbaar risiconiveau
verwaarloosbaar risiconiveau
aantal vezels x equivalentiefactor
Bijlage 5 Berekening benodigde ventilatiecapaciteit
De minimaal benodigde afzuig capaciteit kan worden gerealiseerd door een afzuig capaciteit van 6 x de
inhoud van het containment per uur te realiseren.
minimaal benodigde capaciteit =
L × B × H × 6 × 10
100
maximaal te realiseren capaciteit = de som van de capaciteit van alle onderdrukmachines
Bijvoorbeeld 1 ODM met capaciteit van 5000 m³/uur en 2 ODM´s met capaciteit van 2500 m³/uur = 1 x
5000 + 2 x 2500 is een maximale capaciteit van 10000 m³/uur)
De afzuig capaciteit is volgens de norm berekend als de maximaal te realiseren capaciteit groter is dan de
minimaal benodigde capaciteit.
91
Bijlage 6 Gerelateerde wet en regelgeving.
92
Risicoklassen in de wet en regelgeving
Het wettelijke risicoklasse systeem is modulair opgebouwd, dat wil zeggen dat risicoklasse 1 het minimum
is, bij risicoklasse 2 gelden alle eisen van risicoklasse 1 inclusief een aantal aanvullende zwaardere eisen,
voor risicoklasse 3 geldt dat risicoklasse 1 en 2 van toepassing zijn met een aantal extra eisen.
Risicoklasse 1
Van toepassing zijnde wet- en regelgeving:
arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.44, 4.45, 4.45a, 4.45b, 4.46, 4.47, 4.47a, 4.47b, 4.47c;
arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26;
• beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51a.
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest verwijderen niet
de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.
Preventieve Maatregelen
Concentratie zo laag mogelijk houden, onder andere door een passende methode van verwijderen te
selecteren. De gebouwen, installaties en uitrustingen die gebruikt worden bij het verwijderen van asbest
moeten doeltreffend onderhouden en gereinigd worden. Verpakken en vervoeren van asbest en
afvalstoffen moet gebeuren in geschikte verpakking en met de voorgeschreven etikettering (A-label volgens
productenbesluit asbest).
Risicoklasse 2
Van toepassing zijnde aanvullende wet- en regelgeving:
 arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.48, 4.48a, 4.50, 4.51, 4.51a, 4.52, 4.53, 4.54d;
 arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26, 4.27;
 beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51, 4.51a.
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest verwijderen de
grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, maar blijft lager of gelijk aan 1 vezel per kubieke
centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.
Collectieve beschermingsmaatregelen
De ruimte waaruit het asbest wordt verwijderd moet zodanig worden opgebouwd, dat emissie buiten de
afgeschermde ruimte niet mogelijk is. Verder dient de afgeschermde ruimte of locatie voorzien te worden
van speciale waarschuwingsborden en asbestlint.
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
De werkgever moet doeltreffende maatregelen nemen om zijn medewerkers te beschermen,
waaronder het verstrekken van passende adembescherming en werkkleding om blootstelling aan
asbeststof te voorkomen. Voor adembescherming dient men gebruik te maken van een volgelaatmasker
met aangeblazen lucht of met een daaraan equivalente protectiefactor, zoals is beschreven in de SC–530.
Risicoklasse 3
Van toepassing zijnde aanvullende wet- en regelgeving:
 arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.53a, 4.54;
 arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26, 4.27;
 beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51, 4.51a.
93
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest verwijderen de
concentratie van 1 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
Als aanvulling op klasse 2 dient men bij werkzaamheden onder klasse 3 gebruik te maken van een
volgelaatmasker met onafhankelijke lucht of met een daaraan equivalente protectiefactor zoals is
beschreven in de SC–530.
Verzwaarde eindbeoordeling
In aanvulling op de in risicoklasse 2 beschreven eindbeoordeling dient men bij een risicoklasse 3 sanering
tevens een concentratiemeting uit te voeren in de naast de afgeschermde ruimte gelegen ruimten.
Op basis van de bovenstaande inventarisatie van wet- en regelgeving wat van toepassing is bij het
verwijderen van asbest kan men de volgende conclusies trekken:
Wet- en regelgeving is verre van volledig, met name waar het de persoonlijke beschermingsmiddelen
betreft zou er meer invulling gegeven kunnen worden aan welke types adembescherming gebruikt zou
moeten worden, dit heeft men nu overgelaten aan de marktpartijen. De eisen hiervan staan met name
opgenomen in de SC–530, Certificatieschema voor het SCA procescertificaat asbestverwijdering. Deze eisen
zijn algemeen van toepassing op het saneringsgebied, echter er wordt hier bijvoorbeeld geen onderscheid
gemaakt tussen de saneerder en het laboratorium wat achteraf een eindcontrole na asbestverwijdering
uitvoert.
De wijze waarop nu de uitvoering van het gehele asbestverwijderingsproces is vastgelegd in wet- en
regelgeving is complex en verre van duidelijk. Mede hierdoor ontstaat veelal onbegrip en discussies over
hoe te handelen in specifieke situaties.
Bij de verzwaarde eindbeoordeling, volgens risicoklasse 3, dient er een concentratiemeting uitgevoerd te
worden in de naast de afgeschermde ruimte gelegen ruimten. Voor dit type metingen is geen norm
voorgeschreven. Door de branchevereniging van laboratoria is een richtlijn opgesteld om invulling te geven
aan deze eis, dit is echter niet door wetgeving geborgd of getoetst, waardoor elk type meting in principe
afdoende zou kunnen zijn. Het uitvoeren van deze meting na de uitvoering van de
saneringswerkzaamheden is nutteloos als beheersmaatregel. Het doel van deze meting was oorspronkelijk
het bewaken van de omgevingscondities in de naast de afgeschermde gelegen ruimten tijdens de sanering,
teneinde vast te stellen dat de beheersmaatregelen die de saneerder neemt afdoende zijn geweest. Het
achteraf bepalen dat de maatregelen wel of juist niet afdoende zijn geweest kan gezien worden als mosterd
na de maaltijd.
Het opschalen van de risicoklasse, bij de klasse 1 sanering, zodra er een verhoogde vezelconcentratie wordt
geconstateerd zal in de praktijk niet plaats vinden zodra een niet gecertificeerde aannemer de
asbestverwijdering uitvoert, mede door het ontbreken van adequate kennis en voorzieningen en in
verband met de saneringskosten die bij een opschaling substantieel hoger uitkomen.
94
Overzicht asbestregelgeving met vindplaats en Nota van Toelichting
Hieronder volgt in tabelvorm een overzicht van de belangrijkste asbestregelgeving. Daarnaast is er nog een groot aantal wetten en regelingen die zijdelings met
asbest te maken hebben. Deze zijn voor de volledigheid in het overzicht opgenomen met hun korte toelichting en vindplaats.
Naam
Asbestverwijderingsbesluit 2005
Vindplaats staatsbladversie
Staatsblad 2005 nr 704 met
rectificatie
Besluit asbestwegen Milieubeheer
Staatsblad 2000 nr 374
Regeling nadere voorschriften
asbestwegen Milieubeheer
Staatscourant 2000 nr 190
Productenbesluit asbest
Staatsblad 2005 nr. 6
Productenregeling asbest
Staatscourant 2005 nr. 40
Arbeidsomstandighedenwet
Arbeidsomstandighedenbesluit
Arbeidsomstandighedenregeling
Wijziging AOR in verband met de
stelselwijziging
Staatsblad 2007 nr. 704
Circulaire gevolgen (14-10-2011)
Circulaire vragen en antwoorden
SC 510, 520, 530 en SC–540
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en
gevaarlijke afvalstoffen
Datum inwerkingtreding en korte inhoud
1 maart 2006. Het asbestverwijderingsbesluit bevat regels voor het
inventariseren van asbest en het verwijderen van asbest. Lees meer over het
besluit onder overzicht Wet- en regelgeving
25-10-2000. Het Besluit asbestwegen bevat regels over maatregelen die
eigenaren van asbestbevattende wegen moeten treffen.
24-10-2000. Deze Regeling bevat nadere voorschriften over de toepassing van
de NEN 5897 en bepalingen wanneer een asbestbevattende weg toch
voorhanden mag worden gehouden.
8-3-2005. Het Productenbesluit bevat het verbod op het in de handel brengen
en gebruiken van asbest. Dit verbod geldt zowel voor bedrijven als
particulieren.
8-3-2005. De Productenregeling bevat regels over de normen waarmee de
concentratie asbest in producten moet worden bepaald..
De raamwet Arbeidsomstandigheden
Bevat met name in hoofdstuk 4 vanaf paragraaf 3 voorschriften over asbest.
Het wijzigingsbesluit i.v.m. de stelselwijziging per 1-2-2012.
Staatsblad 2007 nr. 704
Stb. 2004, 522
Deze wijziging van het besluit bevat regels voor het inventariseren en
verwijderen van asbest.
Circulaire stelselwijziging arbocertificaten en de gevolgen voor asbest.
Vragen en antwoorden over het nieuwe stelsel van arbocertificaten.
Dit zijn de certificatieschema's op de website van ascert.
1 januari 2005. Volgens dit besluit moet asbest worden afgevoerd met een
begeleidingsbrief. De ontvanger van het asbest moet de ontvangst melden bij
het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Zie voor meer informatie de
Naam
Bouwbesluit 2012
Wijzigingsbesluit op bouwbesluit 2012
Regeling Bouwbesluit 2012
Besluit tot inwerkingtreding BB 2012
Integrale Nota van Toelichting
Infoblad BZK nieuw Bouwbesluit
Vindplaats staatsbladversie
Datum inwerkingtreding en korte inhoud
website van het LMA.
Het "nieuwe" Bouwbesluit is per 1 april 2012 in werking.
Dit "veegbesluit" bevat de wijzigingen naar aanleiding van de inspraak. Met
name relevant voor de Nota van Toelichting
De "nieuwe" Regeling Bouwbesluit is per 1 april 2012 in werking.
inwerkingtredingsbesluit BB 2012 met daarin ook het Besluit tot wijziging van
de Woningwet
Een samenvoeging van de volledige Nota van Toelichting van Bouwbesluit 2012
en veegbesluit.
Een informatieblad van het Ministerie van BZK over het Bouwbesluit 2012.
96
Bijlage 7 Voorbeelden asbesttoepassingen.
Waar is asbest toegepast?
Asbest kent ruim 3500 verschillende toepassingen. Wat zijn de meest voorkomende toepassingen in
Nederlandse woningen?
Asbesthoudend materiaal is in het verleden veel toegepast in fabrieken, scholen, flats, arbeiderswoningen,
kantoorgebouwen, ziekenhuizen en schuren. Maar ook in objecten, zoals schepen, treinen, auto’s en
wegen. Het kan ook voorkomen in puingranulaat en in de bodem. Bovendien kan er asbest vrijkomen bij
calamiteiten, zoals een brand.
De meest voorkomende toepassingen van asbest in een woning zijn:
(NH= niet hechtgebonden, H= hechtgebonden)
Buitengevel en dak
Leien
Hemelwaterafvoer
Dakgoot
Kit tussen kozijn en buitenmuur
Vochtkering in de spouw
Vensterbanken
Schoorsteen
Rookgasafvoerkanaal/ontluchting
Dakbeschot
Gevelbeplating/borstwering
Windveer (plat dak)
H
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
NH
H
x
x
NH
Zolder
Dakbeschot
Knieschot
Vloerbedekking
Plaatmateriaal achter/onder CV
Vinylzeil
Cv installatie (o.a. koord)
CV leidingen isolatie
Afdichting bij doorvoeringen
Trapluik
Wandbetimmering en kolombeplating
x
x
x
x
x
x
x
x
x
98
Badkamer
H
×
×
×
Plafondplaten
Ontluchtingskanaal
Wanden divers: bijvoorbeeld wandbeplating
(eventueel met tegelmotief)
Vloer; vinyltegels, zeil, met daaronder bitumen
lijmlaag
Riolering, pijpleidingen, waterleiding
Drempel
Imitatiemarmer achter wasbak
NH
×
×
×
×
×
Slaapkamer
H
×
×
×
×
×
Plafondbeplating
Wandbeplating
Plafondbeplating in inbouwkast
Vloerzeil/tegels met daaronder bitumen lijmlaag
Drempel
Vensterbanken
Wonderplug
Aftimmering achter radiator
NH
×
×
×
Woonkamer
Plafondbeplating
Wandbeplating
Vloerzeil/tegels met daaronder bitumen
lijmlaag
Drempel
Vensterbanken
Wonderplug
Schouwplaat
Plaat onder of achter de gaskachel
Gevelkachel (asbestkoord)
Afvoer van de gevelkachel (pijp)
H
×
×
×
NH
×
×
×
×
×
×
99
Wandbeplating (onder het raam)
Aftimmering rond schoorsteendoorvoer
met asbesthoudend, karton, cement of
vezelplaat/ Beplating rondom open haard
Schouw van kunstmarmer of asbestcement
Aftimmering achter radiator
×
×
×
×
Keuken
Rookafvoerkanaal/ontluchtingspijp
Boiler of geiser
Wandbeplating (onder het raam of bij
fornuis)
Vloerzeil/tegels met daaronder bitumen
lijmlaag
Drempel
Vensterbanken
Wonderplug (herculesplug of rawlplug)
Soms: aanrecht, zeil in kastjes
H
×
×
×
NH
×
×
×
×
×
Toilet
Ontluchting
Plafond
Vloer
Riolering
Schacht(omtimmering) (voor riolering en
watertoevoer), of riolering zelf
H
×
×
×
×
×
NH
H
×
×
×
×
×
×
NH
Gang/entree/hal
Plafond
Vloer
Wanden (panelen)(en stootplaten)
Kruipluik
Drempels
Brievenbus
100
Meterkast
H
Bedrading
Schakelkast (bakeliet)
Doorvoeringen (opening voor de bedrading)
Plafondbeplating
Deurbeplating
Plaatje boven deur
Vloer
NH
×
×
×
×
×
×
×
Trapkast
Deur
Wanden
Onderkant trap
Vloer
Ontluchting richting kruipruimte
Drempel
H
×
×
NH
×
×
×
×
Kruipruimte
Riolering
Luik
Restanten
Verloren bekisting
H
×
×
×
×
NH
×
101
Tuin
Plantenbakken
Tuinafscherming/schuttingen
Borders
Losliggend afval (restanten)
Tuinmeubelen
Terrastegels
H
NH
×
×
H
×
×
×
×
×
×
NH
H
×
NH
Schuur/garage
golfplaten
wandbeplating
deur
drempel
werkbank
restmaterialen (asbesthoudend koord,
pakkingen, golfplaat, wonderplug, zeil,
plaatmateriaal, asbestverf, pakkingen in oude
verlichting, duivenhok)
×
Balkon
terrastegels (met gootjes)
Kit
Gevelplaten
hangende plantenbakken
privacyschermen bij flat
Bitumen waterkering
plafond van balkon
×
×
×
×
×
×
102
Schaarse toepassingen:
H
Asbestbehang
Platen rond staalconstructie
Plaatmateriaal als afzuigkap
Aftimmering van houten balken en spanten
als brandwering
Sierstrips van asbestcement met een print
van natuursteen of metselwerk
Convectorput
Afdekplaat asbestcement op stortbak
Versteviging onder badkuip of aanrecht
Oude kluis
In de deur van oude oven
Oude elektra (krultang, föhn, broodrooster,
heater)
Afdichting voegen, metselwerk
NH
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
Utiliteitsgebouwen:
Robinson panelen- coating op stalen
damwandprofielen
Stucwerk (trappenhuizen van ziekenhuizen,
scholen)
Plinten (vloeivloer)
Tussenwand urinoirs (schaamschotten)
Textiel (doeken en handschoenen)
Biljarttafel
Koelcel
Schoolborden
Mechanische toepassingen: Koppelingsplaten,
remvoeringen en remschoenen
Lamellen als zonwering
Kit in dilitatievoeg
Spuitasbest in utiliteitsgebouwen en schepen
bitumineuze dakbedekking
boerderijen: bakelieten schakelaars, isolatie van
elektriciteitsbedrading
H
×
NH
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
×
103
Bijlage 8 Normen en richtlijnen.
Normen en richtlijnen:




























NEN-EN 132, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Definities van termen en pictogrammen
NEN-EN 133, Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Classificatie
NEN-EN 134, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Benaming van onderdelen
NEN-EN 135, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Lijst van gelijkwaardige termen
NEN-EN 136, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Volgelaatmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken
NEN-EN 137, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Onafhankelijk ademluchttoestel met een
volgelaatmasker - Eisen, beproeving en merken
NEN-EN 138, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Zelfaanzuigende
ademhalingsbeschermingsmiddelen voor gebruik met volgelaatmaskers, halfmaskers of een
mondstukgarnituur - Eisen, beproeving, merken
NEN-EN 139, Textiel - Standaardatmosferen voor het conditioneren en de beproeving
NEN-EN 140, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Halfmaskers en kwartmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken
NEN-EN 142, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Mondstukgarnituren - Eisen, beproeving, merken
NEN-EN 143, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Deeltjesfilters - Eisen, beproeving, merken
NEN-EN 144,
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 1:
Schroefdraadverbindingen voor aansluiting
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 2:
Schroefdraadverbindingen voor uitlaataansluitingen
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 3:
Uitlaatverbindingen voor Nitrox en zuurstof duikgas
NEN-2939 Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met- of
in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische
technieken
NEN 2990: Eindcontrole na verwijdering;
NEN 2991 Risicobeoordeling in niet sloopsituaties;
NEN 5896 Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie
NEN-EN 12942, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineerd
metvolgelaatmastkers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers - Eisen, beproeving, merken
SC-501 Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen
persoon
SC-502 Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen proces
SC-510 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbest
SC-520 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Asbest Verwijderaar
SC–530 Certificatieschema procescertificaat asbestverwijdering
SC–540 Certificatieschema procescertificaat Asbestinventarisatie
SC-560 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest
SC-570 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Asbest DesKundige
SC-580 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Asbest Acceptant
105
Bijlage 6 identificatie van certificaathouders
106
IDENTIFICATIE VAN CERTIFICAATHOUDERS (SC-710)
Het SCA-Certificaatnummer voor persoonscertificaten
Het certificaatnummer XXA-JJMMDD-YYYYY bestaat uit:






XX = tweecijfer code van de uitvoerende instantie.
A = code voor het persoonscertificatieschema
o A = Deskundig toezichthouder DTA ),
o B = Deskundig Asbestverwijderaar DAV)
o F = Asbestdeskundige (SCA-diploma)
o G= Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)
DD = dag van (her-)certificatiebesluit
MM = maand van (her-)certificatiebesluit
JJ = jaar van (her-)certificatiebesluit (00 = 2000)
YYYYY = volgnummer van het verleende certificaat.
Bij hercertificatie wordt er een nieuw SCA-nummer verstrekt.
De coderingen (xx) zijn als volgt:
Deskundig toezichthouder bestaand DT A [A]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor certificaten
01A
RW TÜV QS
01A- DDMMJJ -005001
02A
Intron Certificatie
02A- DDMMJJ -015001
02A- DDMMJJ -025000
04A
DNV
04A- DDMMJJ -035001
04A- DDMMJJ -045000
05A
KIWA
05A- DDMMJJ -045001
05A- DDMMJJ -055000
12A
QC
12A- DDMMJJ -115001
12A- DDMMJJ -125000

01A- DDMMJJ -015000
Qualitatis Certification B.V. is per 31 januari 2012 gestopt met de SC 510 en SC 520, certificaathouders zijn
overgenomen door DNV te Barendrecht.
Asbestverwijderaar nieuw DAV [B]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor certificaten
01B
RW TÜV QS
01B- DDMMJJ -010001
02B
Intron Certificatie
02B- DDMMJJ -015001
02B- DDMMJJ -025000
04B
DNV
04B- DDMMJJ -040001
04B- DDMMJJ -049999
12B
QC
12B- DDMMJJ -120001
12B- DDMMJJ -129999

01B- DDMMJJ -015000
Qualitatis Certification B.V. is per 31 januari 2012 gestopt met de SC 510 en SC 520, certificaathouders zijn
overgenomen door DNV te Barendrecht.
107
Deskundige Asbestinventariseerder nieuw DIA [G]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor certificaten
01E
RW TÜV QS
01E- DDMMJJ -110001
02E
Intron Certificatie
02E- DDMMJJ -115001
02E- DDMMJJ -125000
04E
DNV
04E- DDMMJJ -140001
04E- DDMMJJ -149999

01E- DDMMJJ -119999
Asbestdeskundige ADK met exameninstelling [F]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor diploma’s
51F
IBEX
51F- DDMMJJ -510001
52F
IVE
52F- DDMMJJ -520001
52F- DDMMJJ -529999

51F- DDMMJJ -519999
53F
Vrij
53F- DDMMJJ -530001
53F- DDMMJJ -539999
54F
Vrij
54F- DDMMJJ -540001
54F- DDMMJJ -549999
Code Naam Beschikbare volgnummers voor diploma’s
Deskundig Asbest Acceptant met exameninstelling [H]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor diploma’s
71G
IBEX
71G- DDMMJJ -710001
72G
Vrij
72G- DDMMJJ -720001

71G- DDMMJJ -719999
72G- DDMMJJ -729999
108
Het SCA-Certificaatnummer voor procescertificaten
Het certificaatnummer XX-AYYYYYY.BB bestaat uit:
- XX = tweecijfer code van de uitvoerende instantie.
- A = code voor het certificatieschema
(C = asbestverwijdering, D = asbestinventarisatie)
- YYYYYY = volgnummer van het verleende certificaat
- BB = volgnummer voor hercertificatie (eerste certificatieperiode 01; tweede 02 etc.)
Indien bedrijven bestaan uit een moeder-dochter(s) structuur is er sprake van een SCA-code aangevuld
met a voor de moeder en vervolgens b.c.d etc. voor de dochters
Voorbeeld:
- 09-D090019.01a moeder
- 09-D090019.01b dochter 1
- 09-D090019.01c dochter 2
- 09-D090019.01d dochter 3
Indien de moeder geen activiteiten op het certificatieonderwerp heeft wordt zij niet vermeld in het register
De te reserveren coderingen zijn als volgt:
Asbestverwijdering [C]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor certificaten
01
TÜV Nederland QA BV
01-C010001
02
Intron Certificatie
02-C020001
02-C029999
05
KIWA
05-C050001
05-C059999
07
Eerland Certification
07-C070001
07-C079999
08
SGS
08-C080001
08-C089999
10
BVQI
10-C100001
10-C109999
12
Qualitatis Certification B.V
12-C120001
12-C129999

01-C019999
Asbestinventarisatie [D]
Code
Naam
Beschikbare volgnummers voor certificaten
01
TÜV Nederland QA BV
01-D010001 01
02
Intron Certificatie
02-D020001
02-D029999
05
KIWA
05-D050001
05-D059999
07
Eerland Certification
07-D070001
07-D079999
10
BVQI
10-D100001
10-D109999
12
Qualitatis Certification B.V
12-D120001
12-D129999

01-D019999
109
Bronvermelding
CCVD Asbest (Centraal College van Deskundigen Asbest)
EZ (Ministerie van Economische Zaken)
Infomil (onderdeel van SenterNovem)
IWI (Inspectie Werk en Inkomen)
IL&T (Inspectie Leefomgeving en Transport)
NEN (Nederlandse Norm; het Nederlandse Normalisatie-instituut en Stichting NEC )
LOM (Landelijk Overleg Milieuhandhaving)
SCA (Stichting Certificatie Asbest)
CI (Certificerende instelling)
SZW (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
TNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
VROM (Ministerie van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu)
VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten)
Proefschrift Robert Frank Ruers (Macht en tegenmacht in de nederlandse asbestregulering )
Overige documenten:
Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestverwijderingsbesluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor
gemeenten. Senter Novem
Handboek Asbest, wet- en regelgeving. InfoMil
Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest
SZW schema voor aanwijzing en toezicht certificatie-instelling
CROW 132 Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater; CROW
110