Evaluatie visstandbeheer 2006-2012 met samenvatting rapport

COLLEGE VAN DIJKGRAAF EN HOOGHEEMRADEN
COMMISSIE SKK
ALGEMEEN BESTUUR
TKN (A) SKK 8 MEI 2014
Nummer: 763935
Onderwerp: Evaluatie visstandbeheer 2006-2012
In D&H:
In Cie:
In AB:
Portefeuillehouder:
01-04-2014
BMZ
SKK
Steller:
Telefoonnummer:
Afdeling:
P.G.M. Heuts
030 6345777
Overig
Beugelink
Dit onderwerp wordt geagendeerd
ter kennisneming
ter consultering
ter advisering
In de vergadering van 1 april 2014 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden besloten:
1. kennis te nemen van het onderzoeksrapport ‘Evaluatie visgegevens 2005-2012’;
2. het onderzoeksrapport ter kennisneming aan de commissie SKK aan te bieden.
Korte inhoudelijke omschrijving:
In januari 2013 is het plan van aanpak “Evaluatie visstandbeheer – vismigratie 2012-2015” door het college
van D&H vastgesteld. Een van de onderdelen uit dit plan van aanpak is om aan de hand van de verzamelde
visgegevens 2005 -2012 inzicht te krijgen in het benutten van de verschillende leefgebieden van de in het
beheergebied voorkomende vissoorten. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden voorgesteld om de
visstand te verbeteren.
Conclusie van het onderzoek
 Overwegend kan worden geconcludeerd dat de visstand in het beheergebied goed is. De
soortdiversiteit (het aantal soorten) is iha groot, visbroed is vrijwel overal in redelijke aantallen
aanwezig en het aandeel brasem en karper is relatief gering. Voedselrijk en troebel water met een
hoge visbiomassa en dominantie van brasem en karper is niet algemeen in het beheergebied.
Lokaal worden deze omstandigheden wel aangetroffen.
Knelpunten:
 het ontbreken op veel plaatsen van aal;
 een afname van soorten als grote modderkruiper, kroeskarper en kwabaal;
 het optreden van zuurstofloze omstandigheden waarbij vaak een soortenarme visgemeenschap
(zeelt-kroeskarper) wordt aangetroffen.
Kansrijke maatregelen voor optimalisatie voor het benutten van de leefgebieden voor vis::
- verbeteren van de connectiviteit;
- beperken van de externe belasting (vooral uit- en afspoeling);
- beperken van interne belasting (waterbodem) met nutriënten.
Indien deze brongerichte maatregelen niet mogelijk zijn dan moet worden bekeken of aangepast
(maai)beheer, doorspoeling met water van goede kwaliteit, beluchting of aanbrengen van verdiepingen (om
zuurstof- en nutriëntenproblemen te verminderen) een oplossing bieden.
Bijlage:
1. Samenvatting rapport ‘Evaluatie visgegevens 2005-2012’
Noot: het complete rapport is te raadplegen op extranet
Bijlage 1: samenvatting onderzoek ‘Evaluatie visgegevens 2005-2012’.
Inleiding
Het onderzoek beoogt met behulp van de verzamelde visgegevens 2005 -2012 inzicht te krijgen in het
benutten van de verschillende leefgebieden van de in het beheergebied voorkomende vissoorten. Concreet:
in welke mate worden de visdoelen van de KRW bereikt.
Op basis daarvan kunnen maatregelen worden voorgesteld om de visstand te verbeteren.
Aanpak
 Data
De voor dit onderzoek gebruikte visstandgegevens 2005 – 2012 zijn op een gestandaardiseerde
wijze verzameld en de kwaliteit van de gebruikte dataset is hoog. De visstand in de afvoergebieden
is beoordeeld voor het gehele beheergebied van HDSR. Per afvoergebied zijn de kenmerken van de
visstand vermeld, een oordeel is gegeven en knelpunten en maatregelen zijn benoemd. Binnen het
waterschap worden ruim 60 afvoergebieden onderscheiden. Dit zijn overwegend gebieden die via
een gemaal op de boezem afwateren, binnen een afvoergebied liggen vaak meerdere peilvakken.
Er wordt ingegaan op de KRW-beoordeling, het voorkomen van 0+vis en het voorkomen van aal.
- Interviews
Er zijn interviews gehouden met vertegenwoordigers van de hengelsportorganisaties,
vertegenwoordigd door de VBC. Alle leden van de VBC hebben een enquête ontvangen waarin ze
hun bevindingen kwijt konden. De interviews en de ingeleverde enquêtes zijn gebruikt bij de
analyse. Een eerder gehouden enquête over het deelgebied Lopikerwaard is eveneens in de
analyse meegenomen.
- Analyse en synthese
De visgegevens zijn getoetst aan de nieuwe KRW maatlatten. Recent zijn de KRW vismaatlatten
aangepast voor sloten en kanalen en rivieren.
Analyse en synthese gegevens 2006 - 2012
1
Visstand algemeen
In totaal zijn in het beheergebied van HDSR 34 vissoorten aangetroffen. Enkele soorten worden opvallend
vaak aangetroffen zoals ruisvoorn, kleine modderkruiper, bittervoorn en vetje. Aal wordt juist opvallend
weinig aangetroffen. In de beschouwde periode zijn exoten in opkomst, dit zijn vooral de Ponto-Kaspische
grondels (marmergrondel, Kesslers grondel, zwartbek grondel, pontische stroomgrondel) en de roofblei.
Deze soorten worden meestal het eerst aangetroffen op de locaties nabij de verbindingen (inlaatpunten) met
de Lek, Amsterdam Rijnkanaal en het Merwedekanaal.
Het aandeel brasem en karper in de visstand is relatief gering, het zwaartepunt in de visstand ligt vaak
eerder aan de plantminnende kant (o.a. snoek, zeelt, ruisvoorn). In veel polders ontbreken grotere vissen
zoals grotere brasems en karpers.
Sommige polders (vooral veenpolders) hebben een eenzijdige visstand met een groot aandeel zeelt en/of
snoek en soms ook hoge biomassa’s. Vaak wordt hier, met uitzondering van zeelt en snoek, weinig grotere
vis aangetroffen. Dergelijke visstanden zijn indicatief voor milieus met sterke zuurstoffluctuaties (veel
productie en afbraak van planten en/of kroos) en behoren tot de visgemeenschap zeelt-kroeskarper. In zeer
kleine, plantenrijke en geïsoleerde slootjes worden alleen nog tiendoornige stekelbaarsjes gevangen.
1
(1) Voldoet de samenstelling van de vis per viswatertype? Aantallen en visbiomassa conform
verwachting?
(1) Past deze soortenrijkdom bij het water?
(2) Voldoet de leeftijdsopbouw?
Voorkomen van aal
Het voorkomen van aal geeft informatie over de connectiviteit. Deze soort is weinig kritisch en kan in veel
verschillende wateren leven, van ondiepe sloten tot diepe kanalen en rivieren. Wanneer géén aal wordt
aangetroffen kan dat betekenen dat het water moeilijk bereikbaar is voor deze en andere vissoorten.
Wanneer aal wél wordt aangetroffen wil dat niet meteen zeggen dat de connectiviteit voor aal en andere
soorten op orde is. De aal kan tenslotte zijn uitgezet. Op veel plaatsen in het beheergebied is geen aal
gevangen. Enkele delen van het beheergebied vallen op door het ontbreken van aal in de vangst, vooral de
Langbroekerwetering (waar al sinds 1992 vispassages zijn aangelegd, de connectiviteit is dus goed) en
delen van de Lopikerwaard (nog maar enkele vispassages aangelegd, connectiviteit is slecht). In het
algemeen is de verspreiding van aal vooral gerelateerd aan het hoofdwatersysteem. In de grote open
wateren is aal het best vertegenwoordigd. Geconcludeerd kan worden dat het ontbreken of het gering
voorkomen van aal vooral wijst op beperkingen in de connectiviteit (bijvoorbeeld in de Lopikerwaard) en de
habitatdiversiteit. Waarom aal ontbreekt in de Langbroekerwetering is niet goed te verklaren.
Om de aalstand te verbeteren is een combinatie van maatregelen gewenst, bijvoorbeeld het verbeteren van
de connectiviteit zowel intern, als met de rijkswateren zoals de Lek, in combinatie met het instellen van een
aalreservaat met specifieke voorschriften.
Voorkomen van 0+vis
Er is een analyse uitgevoerd naar het voorkomen van visbroed, de zogenaamde 0+vis. Het voorkomen van
0+vis geeft een indicatie van de geschiktheid van het gebied als paai- en opgroeihabitat. Er kunnen echter
grote jaarlijkse variaties optreden in het voorkomen van 0+. Een analyse van de 0+gemeenschap moet dus
met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Naast het voorkomen van broed is ook de
soortensamenstelling van de 0+ van belang.
Visbroed is vrijwel overal in redelijke aantallen aanwezig met een aantalaandeel van gemiddeld 50%, dwz
dat 50% van de vangst uit broedvis bestaat. Ook volgens de beroepsvisser is de aanwas van vis goed.
Predatie door de aalscholver wordt gezien als een belangrijke druk op de visstand. Uit de visgegevens kan
het effect van predatie op de lengteklasse 10-35 cm echter niet worden aangetoond
KRW beoordeling
De KRW beoordeling is vrij grof en richt zich vooral op het voorkomen van soorten en de onderlinge
verhouding in hun voorkomen. De beoordeling wordt uitgevoerd aan de hand van typen. Binnen de
Kaderrichtlijn water zijn alle wateren gekarakteriseerd als een type. Met uitzondering van de Kromme Rijn,
zijn alle wateren binnen het waterschap gekarakteriseerd als M typen (sloten en kanalen). De Kromme Rijn
is gekarakteriseerd als R-type (stromend water).
In het algemeen kan worden geconstateerd dat de toetsing van de “M-typen” overwegend goed uitpakt. De
meeste wateren scoren goed (EKR> 0,6) of komen daar in de buurt. In een enkel geval pakt de score
duidelijk lager uit. De maatlatten laten wel zien dat er voor een aantal waterlichamen nog maatregelen nodig
zijn op het vlak van de waterkwaliteit, connectiviteit en/of de inrichting.
Van de deelmaatlatten scoort het aandeel brasem+karper vrijwel overal goed. De score voor het aantal
plantminnende en migrerende soorten scoort vaak het laagst. De opvallend hoge aanwezigheid van soorten
zoals de kleine modderkruiper en de ruisvoorn en een behoorlijke aanwezigheid van soorten als snoek en
zeelt leidt tot overwegend goede scores.
De visstand van het enige R-type in het beheergebied, de Kromme Rijn, scoort slecht op de KRW-maatlat.
De verwachting is niet dat dit in toekomst beter gaat worden. Afgezien van de KRW toetsing is de visstand
van de Kromme Rijn erg divers. In deze watergang wordt het hoogste aantal soorten in het beheersgebied
aangetroffen. Dit betekent dat de habitatdiversiteit van het water groot is. Verder lijkt de visstand zich te
veranderen in de afgelopen periode, 2006-2012. Het is van belang om inzicht te hebben in de oorzaken van
deze veranderingen, met het oog op het stellen van realistische doelen en maatregelen
Conclusies
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de visstand in het beheergebied overwegend
goed is. Knelpunten lijken vooral te liggen in het op veel plaatsen ontbreken van aal, in een afname van
soorten als grote modderkruiper, kroeskarper en kwabaal en in het optreden van zuurstofloze
omstandigheden waarbij vaak een soortenarme visgemeenschap (zeelt-kroeskarper) wordt aangetroffen.
Voedselrijk en troebel water met een hoge visbiomassa en dominantie brasem en karper is niet algemeen in
het beheergebied maar wordt lokaal wel aangetroffen.
Knelpunten en maatregelen zijn in meer detail uitgewerkt op het niveau van zogenaamde afvoergebieden.
Ieder afvoergebied heeft zijn eigen karakteristieken, knelpunten en potenties voor de vis. Kansrijke
maatregelen in de gebieden liggen vooral in het beperken van de externe belasting (vooral uit- en
afspoeling) en interne belasting (waterbodem) met nutriënten. Dit geldt vooral voor de afvoergebieden met
hoge visbiomassa’s en een dominantie van brasem en karper of zeelt (en snoek). Indien bronmaatregelen
niet mogelijk zijn kan worden gedacht aan aangepast (maai)beheer, doorspoeling met water van goede
kwaliteit of beluchting (in kleine geïsoleerde wateren) om zuurstof- en nutriëntenproblemen te verminderen.
Ook het verbinden van deze wateren met andere wateren kan vis een refugium bieden bij calamiteiten
(zuurstofloosheid). Het verdiepen van wateren kan in sommige gevallen ook helpen om vooral wintersterfte
te voorkomen.
In de Kromme Rijn en in diverse sloten en kanalen is de habitatkwaliteit ontoereikend. Voor de Kromme Rijn
is het creëren van habitats voor stroming minnende vis (zandig of stenig substraat) en/of plantenrijke helder
water voor habitatgevoelige soorten nodig om de visstand een impuls te geven richting een hogere KRW
score. Bekeken moet worden in hoeverre dit mogelijk is. Een meer fundamentele vraag is echter of de
maatlat voor de Kromme Rijn wel juist en passend is, ook andere R6 wateren scoren zeer laag op deze
maatlat. Dit zou landelijk moeten worden onderzocht. Voor sloten en kanalen is de aanleg van diepe delen,
begroeide oevers of het verbinden van wateren waarin deze habitats aanwezig zijn kansrijk.
Om de aalstand weer te verbeteren is een combinatie van maatregelen gewenst, bijvoorbeeld het
verbeteren van de connectiviteit zowel intern als met de Rijkswateren zoals de Lek, in combinatie met uitzet
het instellen van een aalreservaat met specifieke voorschriften. Voor de Lopikerwaard is dit destijds al
geopperd, wellicht kan dit nu verder worden uitgewerkt.
En verder……
(1) Sport- en beroepsvissers melden dat de soortendiversiteit hoog is. Soorten als kroeskarper,
kwabaal en grote modderkruiper werden ‘vroeger’ vaker gevangen.
(2) Exoten zijn sterk in opkomst, vooral grondel vanuit de Lek.
(3) Aandeel brasem en karper is relatief laag, grote brasem en karper worden door sport- en
beroepsvissers ook minder gevangen.