Download the PDF file

De dood van Billie
D
e vakantieperiode breekt aan en daarmee duikt de
beruchte vraag op: wat doen we met de kat? Meenemen? Dat heeft grote bezwaren. Katten moeten wennen aan een nieuw adres, het risico dat ze daar verdwalen is te groot. Dat betekent dat ze een weekje
onder scherp toezicht moeten staan, maar wie heeft daar tijdens
zijn vakantie zin in?
Thuislaten dan maar? Maar hoe? Met de hulp van de buurvrouw
die elke dag een blikje voer geeft en de bak verschoont? Of met de
inzet van een professionele verzorger die hetzelfde doet? Hoe
goed bedoeld ook, het nadeel blijft dat de kat per etmaal 23 uur in
z’n eentje moet doorbrengen.
Mensen die weinig van katten begrijpen, hebben daar geen moeite mee; zij denken dat de kat de mens alleen nodig heeft voor zijn
natje en droogje. Maar de kat wil wel degelijk ook aandacht en
liefde van dat merkwaardige wezen dat voor hem vermoedelijk
niet zozeer een mens is, alswel een soort opperkat, een mysterieuze godgelijke verschijning die zijn lot bestiert. Als die opperkat
hem koestert en vertroetelt, gebeurt er iets met hem, er slaat een
inwendig motortje aan dat zich snorrend kenbaar maakt.
Ik ken dan ook een kattenverzorgster die het vertikt langer dan
twee weken voor een kat te zorgen. De kat zal volgens haar wegkwijnen van eenzaamheid als hij maar één keer per dag contact
heeft met een mens.
Een ander probleem dat zich in de vakantieperiode kan voordoen: wat te doen als de kat ziek is en mogelijk binnenkort zal
overlijden? Toch maar overdragen aan die buurvrouw – op hoop
van zegen? Of kiezen voor de radicaalste oplossing: het spuitje
dat de dierenarts (misschien) wil geven?
Ik moest denken aan deze kwestie toen ik er onlangs een meesterlijk kort verhaal over las. Het heet Billie en is geschreven door
de romanschrijver Gerard van Emmerik. Ik trof het aan in een net
verschenen, liefdevol uitgegeven boek, Katten geheten, verluchtigd met bijzondere tekeningen van Paul van der Steen en verder
gevuld met kattenverhalen van schrijvers als Detlev van Heest,
L.H. Wiener, Merijn de Boer, Maartje Wortel, Thomas Verbogt en
A.H.J. Dautzenberg. Het boek werd samengesteld door de Revebiograaf Nop Maas en Paul van der Steen. (Het is verkrijgbaar bij
de Atheneum-boekhandels in Amsterdam en Haarlem en via
www.hofvanjan.nl).
De ik-figuur in het verhaal van Van Emmerik houdt veertien jaar
lang een schuwe kater, Billie. „Omdat mijn stem hem leek te doen
ontspannen belde ik in de pauzes vanaf mijn werk naar het antwoordapparaat en sprak geruststellende woordjes in.”
Mij dunkt, zo iemand houdt van zijn kat. Billie wordt zwaar ziek,
wat lastig is, want zijn baas heeft een vakantiereis naar Bulgarije
geboekt, zonder annuleringsverzekering. De dierenarts acht de
kans op herstel gering. „De baas begon over Bulgarije. De dokter
knikte. ‘Dan toch maar een spuitje. Heus, hij voelt er niets van.’”
Even later. „De baas zit op een plastic klapstoel. De dierenarts
overhandigt hem een glas lauw kraanwater. ‘Gaat het?’, vraagt
hij. Het gaat. Waarna er het zachte tikken van een kassa is, de uitdraai van een bonnetje, euth. kat 75,-, incl btw.”
In amper 800 woorden schetst Van Emmerik de aangrijpende ondergang van een dier. Zijn verhaal is voorbestemd voor bloemlezingen van klassieke dierenverhalen. En wij weten wat ons te
doen staat: thuisblijven als de kat in nood is.
FRITS ABRAHAMS