Hoge Raad - Slachtofferhulp

Jurisprudentiebulletin
2014, aflevering 9
Nummers: 225 – 257
Ten geleide
Colofon
In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van
belang kan zijn voor de juridische dienstverlening
aan slachtoffers.
De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat
weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de
uitspraak te worden geraadpleegd.
(Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via:
www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur
isprudentiebulletin/
U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door
een berichtje te sturen aan [email protected].
De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie:
mr. A.H. Sas
Contact:
[email protected]
Zie ook:
www.slachtofferhulp.nl/
Smartengeld zonder letsel. (Zie ook het
‘Ten geleide’ bij JBS 2014 afl. 6.) Het hof
Den Bosch heeft in nr. 231 geoordeeld
dat bij een inbraak waarbij het hele huis
is doorzocht en het slachtoffer hiervan
erg is geschrokken en wekenlang slecht
heeft geslapen, voldaan is aan de wettelijke vereisten van art. 6:106, eerste lid,
aanhef en onder b BW, nu de benadeelde
partij ‘op andere wijze in zijn persoon is
aangetast.’ Daarmee lijken de hoven Den
Bosch en Amsterdam op één lijn te liggen. Vgl. Hof Amsterdam 3 maart 2014,
JBS 2014, nr. 136,
ECLI:NL:GHAMS:2014:1061. Tevens
heeft het hof Den Bosch in een bedreigingzaak zonder letsel smartengeld toegekend (nr. 247). Dit is van belang omdat met name de rechtbank Limburg
vaak geen smartengeld toekent bij bedreiging als geen (ernstig) psychisch letsel is aangetoond.
Over de problematiek van kennisneming
en verstrekken afschrift van processtukken (art. 51b Sv) heeft A-G Vegter uitgebreid geconcludeerd (nr. 241). De zaak
werd overigens door de Hoge Raad met
art. 81 lid 1 RO afgedaan.
In nr. 249 heeft de Hoge Raad bepaald
dat het slachtoffer (benadeelde) niet
door de verdediging mag worden opgeroepen als getuige met betrekking tot de
vordering benadeelde partij.
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Slachtoffer in het strafproces
225.
Gerechtshof Amsterdam 13 november 2013, nr. 23-003257-11
Mrs. H.S.G. Verhoeff, W.J.J. Los en M.
Lolkema
ECLI:NL:GHAMS:2013:3998
(Mensenhandel, gedwongen prostitutie; art. 273f Sr. Mishandeling; 300
Sr. Seksueel binnendringen < 12
jaar; art. 245 Sr. In de jurisprudentie
aanvaard bedrag van € 100 per dag.
Geen onevenredige belasting; art.
361 lid 3 onder a Sv.)
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft op
manipulerende en soms ook gewelddadige wijze drie jonge vrouwen ertoe gebracht zich voor hem te prostitueren en
(gedeeltelijk) hun verdiensten aan hem
af te staan. Al deze vrouwen zijn in een
zondanige afhankelijke positie van verdachte gebracht, dat zij geen weerstand
konden bieden. Met name slachtoffer 2
en slachtoffer 3, die al op jonge leeftijd
door toedoen van verdachte in de prostitutie en aldus in een uitbuitingspositie
zijn terechtgekomen, alles ten behoeve
van het behalen van geldelijk gewin door
de verdachte. Slachtoffer 3 was zelfs
minderjarig, toen zij voor het eerst voor
de verdachte in de prostitutie moest werken. De verdachte heeft voorts ontucht
gepleegd met slachtoffer 2 toen zij 15
jaar was. Verdachte heeft alle drie de
vrouwen meermalen mishandeld.
Slachtoffer 1 heeft zich in eerste aanleg
in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het
vonnis waarvan beroep toegewezen. Het
hof acht toewijzing van de gevorderde
immateriële schade van € 5.000,- redelijk en billijk.
Slachtoffer 2 heeft zich in eerste aanleg
in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 317.600,00. De vordering is bij
het vonnis waarvan beroep toegewezen
tot een bedrag van € 217.600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag
www.slachtofferhulp.nl
van haar oorspronkelijke vordering. De
advocaat van de benadeelde partij heeft
ter terechtzitting de vordering toegelicht.
De raadsman van de verdachte heeft ter
terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering een onevenredige
belasting van het strafproces vormt. De
raadsman heeft aangevoerd dat een zodanige onevenredige belasting reeds
blijkt uit de hoogte van het gevorderde
bedrag en dat bovendien de civiele aansprakelijkheid van de verdachte geenszins vaststaat.
Het hof overweegt dat de hoogte van een
vordering niet doorslaggevend is voor de
beantwoording van de vraag of behandeling een onevenredige belasting van het
strafproces vormt. Uit het onderzoek ter
terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg
van het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te
melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de
vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Bij de materiële schade gaat het om de
vergoeding van niet door slachtoffer 2
genoten inkomsten. Het hof zoekt aansluiting bij een in de jurisprudentie algemeen aanvaard bedrag van € 100,- per
gewerkte dag en schat het gemiddelde
aantal werkdagen op vijf dagen gedurende 40 weken per jaar. Dit komt neer op
een bedrag van € 60.000,- (40 weken x
5 dagen is 200 dagen x € 100,- per dag
is € 20.000 per jaar x 3 jaar), waarvan
zij de helft moest afstaan aan verdachte.
Het hof zal dan ook de vordering tot vergoeding van materiële schade toekennen
voor een bedrag van € 30.000,00. Het
hof acht toewijzing van de gevorderde
immateriële schade van € 17.500,- redelijk en billijk. Voor het overige niet ontvankelijk.
Slachtoffer 3 heeft zich in eerste aanleg
in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 317.600,00. De vordering is bij
het vonnis waarvan beroep toegewezen
tot een bedrag van € 217.600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag
van haar oorspronkelijke vordering. De
advocaat van de benadeelde partij heeft
ter terechtzitting de vordering toegelicht.
2
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
De raadsman van de verdachte heeft ter
terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering een onevenredige
belasting van het strafproces vormt. De
raadsman heeft aangevoerd dat een zodanige onevenredige belasting reeds
blijkt uit de hoogte van het gevorderde
bedrag en dat bovendien de civiele aansprakelijkheid van de verdachte geenszins vaststaat.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het
hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 en 7
bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden
tot na te melden bedrag. Verdachte is tot
vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Bij de materiële schade gaat het om de
vergoeding van niet door slachtoffer 3
genoten inkomsten. Het hof zoekt aansluiting bij een in de jurisprudentie algemeen aanvaard bedrag van € 100,- per
gewerkte dag en schat het gemiddelde
aantal werkdagen op vijf dagen gedurende 40 weken per jaar. Dit komt neer op
een bedrag van € 50.000,- (40 weken x
5 dagen is 200 dagen x € 100,- per dag
is € 20.000 per jaar x 2,5 jaar), waarvan
slachtoffer 3 de helft moest afstaan aan
de verdachte. Het hof zal dan ook de
vordering tot vergoeding van materiële
schade toekennen voor een bedrag van €
25.000. Het hof acht toewijzing van de
gevorderde immateriële schade van €
17.500,- redelijk en billijk. Voor het overige niet ontvankelijk.
226.
Rechtbank Noord-Holland 24 december 2013, nummer15/740698-13
Mrs. J.C. van den Bos, S.C.A. van
Kuijeren en S. Ok
ECLI:NL:RBNHO:2013:14050
(Mensenhandel; art. 273f Sr. Gedwongen prostitutie 16 jarige. Vordering niet ondertekend door de
wettelijk vertegenwoordiger.)
Verdachte heeft zich samen met anderen
schuldig gemaakt aan mensenhandel ten
aanzien van een minderjarig slachtoffer.
De benadeelde partij heeft een vordering
tot schadevergoeding van € 6.400,- ingediend tegen verdachte wegens materi-
www.slachtofferhulp.nl
ele schade ten bedrage van € 1.400,- en
immateriële schade ten bedrage van €
5.000,- die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij ook op het moment van indienen van de vordering minderjarig was.
Hoewel de vordering van de benadeelde
partij is ingediend door een advocaat, is
niet gesteld of gebleken dat de wettelijk
vertegenwoordiger van de benadeelde
partij toestemming tot het indienen van
de vordering heeft gegeven, zodat de
benadeelde partij reeds daarom niet in
de vordering zal kunnen worden ontvangen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de inhoudelijke behandeling van
de vordering tevens een onevenredige
belasting van het strafgeding zou vormen, zodat ook om die reden de benadeelde partij niet in haar vordering zal
kunnen worden ontvangen.
227.
Rechtbank Den Haag 13 maart 2014,
nr. 09-820252-12
Mrs. C.L. Strop, J.M. Ghrib, en H.M.
Boone, allen kinderrechter
ECLI:NL:RBDHA:2014:3546
(Afpersing; art. 317 Sr. Bedreiging
met een pistool. Smartengeld zonder
letsel; € 500.)
Op 18 november 2013 hadden slachtoffer
A en slachtoffer B, in een park afgesproken om daar een scooter voor € 500,van iemand te kopen. De verdachte was
ervan op de hoogte dat de kopers €
500,- bij zich hadden. Hij is vervolgens
met twee andere jongens op de slachtoffers afgestapt en heeft ze onder bedreiging van een doorgeladen wapen gedwongen tot de afgifte van de € 500,-.
Slachtoffer A, heeft zich als benadeelde
partij gevoegd ter zake van de vordering
tot schadevergoeding, groot € 1.050,-.
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 250,- en uit immateriële
schade voor een bedrag groot € 800,-.
Slachtoffer B, heeft zich als benadeelde
partij gevoegd ter zake van de vordering
tot schadevergoeding, groot € 840,-. De
vordering tot schadevergoeding bestaat
uit materiële schade voor een bedrag
3
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
groot € 250,- en uit immateriële schade
voor een bedrag groot € 590,-.
De rechtbank acht de vorderingen van €
250,- ten aanzien van de materiële schade voor beide benadeelden toewijsbaar
en € 500 ten aanzien van de immateriële
schade aan beide benadeelden toewijsbaar. Hierbij houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare
gevallen worden toegekend en de door
de benadeelde partij gestelde gevolgen
van het bewezenverklaarde feit voor
hem.
228.
Rechtbank Noord-Holland 28 april
2014, nummer 15/743141-13
Mrs. M.W. Groenendijk, A.S. van
Leeuwen en E.J. van Keken
ECLI:NL:RBNHO:2014:5861
(Mensenhandel; art. 273f Sr. Prostitutie 24 augustus 2010 tot en met 21
september
2012.
Gevorderd
€
140.000 materieel, toegewezen €
50.000. Gevorderd smartengeld €
15.000, toegewezen € 5.000.)
(Zie uitspraak.)
229.
Rechtbank Noord-Holland 13 mei
2014, nummer15/703012-13
Mrs. H.E.C. de Wit, A.F. van Hoorn en
L. Stevens
ECLI:NL:RBNHO:2014:5591
(Poging doodslag; art. 287 Sr. Diverse malen gestoken met groot mes in
borst en buikstreek. Levensgevaar.
Nog geen eindtoestand. Smartengeld; € 35.000. Inkomensschade onevenredige belasting van het strafproces; art. 361 lid 3 Sv. Bedreiging
met enig misdrijf tegen het leven gericht tegen politieambtenaar; art.
285 Sr. Politieagent dwingen tot
schieten. Smartengeld (zonder letsel?) € 1.250.
Verdachte heeft zijn bovenbuurvrouw,
slachtoffer 1, diverse malen met een mes
van ca. 30 cm, gestoken en levensgevaarlijk verwond. Hij heeft haar meermalen gestoken in haar borst- en buikstreek.
Uit
de
ter
terechtzitting
voorgelezen schriftelijke slachtofferver-
www.slachtofferhulp.nl
klaring is gebleken dat de steekpartij onuitwisbare sporen heeft nagelaten in haar
leven. Zij wordt nu dagelijks geconfronteerd met de gevolgen. Bovendien blijkt
uit medische stukken in het dossier dat
het de vraag is of zij ooit volledig zal herstellen van de door haar bij de steekpartij opgelopen verwondingen.
Verder heeft verdachte een politieman,
slachtoffer 4, ernstig bedreigd door hard
op hem af te lopen met een mes in zijn
hand. Zoals verdachte heeft verklaard en
ook uit het dossier blijkt was het verdachtes bedoeling dat de politieman hem
neer zou schieten. De politieman ondervindt nog (dagelijks) hinder van deze gebeurtenis.
Namens het slachtoffer 1 is een vordering
tot
schadevergoeding
van
€
156.778,90 ingediend wegens materiële
en immateriële schade. De vordering is
opgebouwd uit een bedrag van €
121.778,90 wegens materiële schade en
een bedrag van € 35.000,- wegens immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het
standpunt gesteld dat de vordering van
[slachtoffer 1] kan worden toegewezen
tot een bedrag van € 77.039,88,-, bestaande uit € 42.049,88,- aan materiële
schade en € 35.000,-- aan immateriële
schade, vermeerderd met de wettelijke
rente over dit bedrag. Het onderdeel van
de materiële schade dat ziet op de gekapitaliseerde loonschade bij blijvende arbeidsongeschiktheid vanaf 18/2/2015 tot
pensioen komt niet voor vergoeding in
aanmerking, nu dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafgeding
oplevert en zich aldus niet leent voor behandeling in deze strafzaak.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde slechts een deel van
de door haar gevorderde immateriële
schade toe te kennen, te weten € 5.000
en
haar
voor
het
overige
nietontvankelijk te verklaren in haar vordering. De raadsvrouw heeft zich op het
standpunt gesteld dat voor verdachte,
binnen het strafgeding, onmogelijk is zich
te verweren tegen de vordering nu hij
niet in de gelegenheid is om bijvoorbeeld
medische informatie te beoordelen.
Daarenboven is er onvoldoende informatie voorhanden om het causaal verband
te toetsen tussen het delict als schade
4
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
veroorzakende gebeurtenis, en de opgevoerde schade.
De rechtbank overweegt dat vergoeding
van de immateriële schade billijk voorkomt, gelet op de onderbouwing van de
vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Deze schade kan worden gezien als rechtstreekse schade als gevolg
van het onder feit 1 impliciet subsidiair
bewezen verklaarde. De rechtbank zal de
vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 35.000,-- vermeerderd
met de wettelijke rente.
Anders dan de raadsvrouw van benadeelde en de officier van justitie is de
rechtbank van oordeel dat - nu de raadsvrouw van verdachte dit onderdeel gemotiveerd betwist heeft – de behandeling
van het gedeelte van de vordering van
benadeelde dat betrekking heeft op de
materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en
zich bij uitstek leent voor een behandeling bij de burgerlijke rechter.
Namens slachtoffer 4 is een vordering tot
schadevergoeding van € 1250,-- ingediend.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van slachtoffer 4 indachtig de uitspraak van het Hof te Den
Bosch (GHSHE:2008:BG4832) te matigen
tot een bedrag van € 750,--.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit,
door toedoen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van
de hoogte van het toe te kennen bedrag
in aanmerking genomen de aard en impact van het bewezenverklaarde voor de
benadeelde. De rechtbank heeft daarbij
in het bijzonder rekening gehouden met
de ingetreden gevoelens van onrust bij
de benadeelde ten gevolge van het
noodgedwongen moeten schieten op verdachte. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een
bedrag van € 1250,- billijk.
230.
Rechtbank Amsterdam 27 mei 2014,
nr. 13/670130-12
Mrs. W.M.C. van den Berg, C.E.M.
Marsé en J.M.L.I. van Hommerich
ECLI:NL:RBAMS:2014:3154
www.slachtofferhulp.nl
(Rekestprocedure. Verzoek schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis; art. 89 Sv
en vergoeding voor kosten; art. 591a
Sv. Verrekening met schadevergoedingsmaatregel; art. 90 lid 3 Sv.)
Het verzoek strekt tot het toekennen van
een vergoeding voor de schade die verzoeker tengevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te
hebben geleden tot een bedrag van €
3.330,-. Daarnaast strekt het verzoek tot
het toekennen van een vergoeding ten
bedrage van € 275,- voor de kosten van
het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft
een vordering op de voet van artikel 90
lid 3 Sv ingediend, waarin het Openbaar
Ministerie verzoekt, het door het Rijk aan
verzoeker uit te keren bedrag te verrekenen met de door verzoeker aan de
Staat (CJIB) verschuldigde bedragen, van
in totaal € 4.137,70. Het betreft een bij
het CJIB openstaande strafbeschikking
van € 130,- en een openstaand bedrag
van € 4.007,70 ter zake van een (hoofdelijk) toegewezen vordering van een
benadeelde partij, ter zake waarvan aan
verzoeker tevens een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De rechtbank kent aan de gewezen verdachte een vergoeding toe van € 3.435,ex art. 89 Sv en € 550 en art. 591a Sv.
Het bedrag van € 4.007,70 betreft een in
een eerdere strafzaak tegen verzoeker,
hoofdelijk toegewezen vordering van een
benadeelde partij, ter zake waarvan aan
verzoeker en zijn medeverdachten een
schadevergoedingsmaatregel ex artikel
36f Sr is opgelegd. Met het opleggen van
de schadevergoedingsmaatregel is (mede) een vordering van de Staat op verzoeker ontstaan. Wat het verweer over
de hoofdelijkheid betreft, overweegt de
rechtbank dat de juridische constructie
van hoofdelijke aansprakelijkheid nu juist
in het leven is geroepen om indien één
van de schuldenaren op enig moment in
staat komt (een deel van) de vordering
te voldoen, de schuldeiser dit bedrag op
deze schuldenaar kan verhalen. Dat dit
door verzoeker thans als onredelijk wordt
ervaren, kan evenmin tot de nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden.
5
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Wat er, tenslotte, ook zij van het reeds
door verzoeker afgeloste bedrag van
maximaal € 250,-, de in onderhavige beschikking toe te wijzen bedragen aan
schadevergoeding zijn niet toereikend
voor een volledige verrekening met de
vorderingen van de Staat op verzoeker.
Nu er een bedrag van meer dan € 250,00
resteert, zal de rechtbank dit verweer
verder onbesproken laten.
Al het voorgaande in overweging nemende, komt de rechtbank tot het oordeel
dat de vordering van de officier van justitie tot verrekening van de bedragen voor
toewijzing vatbaar is.
Zoals hierboven weergegeven, zal de
rechtbank de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot bedragen van €
3.435,00 en € 550,00, zijnde een totaalbedrag van € 3.985,00.
Dit bedrag is onvoldoende om te kunnen
verrekenen met beide openstaande vorderingen. Gelet op de belangen van
slachtoffers in de maatschappij is de
rechtbank van oordeel dat het voldoen
van de toegewezen schadevergoeding
maatschappelijk prevaleert boven de voldoening van een justitiële geldboete. De
rechtbank zal daarom opdracht geven de
toe te wijzen bedragen te verrekenen
met deze openstaande vordering.
Hieruit volgt logischerwijs dat een bedrag
€ 0,00 zal resteren om uit te keren aan
betrokkene.
231.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 28
mei 2014, nr. 20-002690-13
Mrs. M.L.P. van Cruchten, O.M.J.J.
van de Loo en M. Rutgers
ECLI:NL:GHSHE:2014:1684
(Inbraak; art. 311 Sr. Hele huis
doorzocht. Wekenlang slecht slapen,
door onveilig gevoel. Smartengeld
zonder letsel, € 250. Aantasting in
de persoon op andere wijze; art.
6:106 lid 1 onder b BW.)
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende
tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 3.773,81, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De vordering bestaat uit
www.slachtofferhulp.nl
materiële schade ad € 3.498,81 en immateriële schade ad € 275,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel
toegewezen,
zodat
zij
van
rechtswege in hoger beroep voortduurt.
De raadsman heeft de vordering van de
benadeelde partij betwist. Hij heeft zich
op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen, nu de gestelde psychische
gevolgen
onvoldoende
zijn
onderbouwd waardoor niet voldaan is
aan het bepaalde in art. 6:106 BW.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat
– bij gebrek aan een nadere onderbouwing en gelet op het ontbreken van foto’s
– de gestelde materiële schade ten aanzien van de horloges eveneens moet
worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het
hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder
1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het totaal gevorderde bedrag van € 3.773,81,
te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de datum van het delict tot aan de
dag der algehele voldoening.
Evenals de rechtbank en anders dan de
raadsman acht het hof de verzochte immateriële schade geheel toewijsbaar. In
aanmerking genomen de aard en ernst
van het bewezen verklaarde alsmede de
onderbouwing van de immateriële schade
in het schadeonderbouwingsformulier,
acht het hof de gevorderde schade ad €
275,--, aannemelijk en alleszins redelijk
en billijk. Hiertoe overweegt het hof dat
verdachte de woning van de benadeelde
partij op onrechtmatige wijze is binnengedrongen en die woning vervolgens geheel is doorzocht. In het schadeonderbouwingsformulier heeft de benadeelde
partij ook nader toegelicht dat hij door
het delict heel erg is geschrokken en wekenlang slecht heeft geslapen, omdat hij
zich erg onveilig voelde. Juist de woning
behoort een veilige plaats te zijn waarin
de benadeelde partij ongestoord van zijn
privéleven kan genieten. Met de inbraak
heeft verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Anders dan door de raadsman is bepleit, is
daarmee naar het oordeel van het hof
voldaan aan de wettelijke vereisten van
art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b
6
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
BW nu de benadeelde partij ‘op andere
wijze in zijn persoon is aangetast.’
Tevens acht het hof, evenals de rechtbank, de gevorderde materiële schade
toewijsbaar. Anders dan de raadsman
acht het hof de gevorderde materiële
schade ten aanzien van de horloges, mede gelet op de bij het voegingsformulier
gevoegde bijlage, voldoende onderbouwd. Het feit dat de benadeelde partij
geen foto’s van de ontvreemde horloges
heeft overgelegd doet daar niet aan af.
Verdachte is dan ook tot vergoeding van
die schade gehouden zodat de vordering
tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
de datum van het delict tot de dag der
algehele voldoening.
232.
Rechtbank Oost-Brabant 2 juni 2014,
nummer 01/845088-14
Mrs. H.M. Hettinga, P.J.H. Van Dellen
en W.J.M. Fleskens
ECLI:NL:RBOBR:2014:2879
(Poging doodslag; art. 287 Sr. Kosten van derden, verplaatste schade.)
Het slachtoffer vordert vergoeding van de
navolgende, door haar gemaakte kosten:
- kleding € 26,37
- eigen risico CZ € 360,=
- daggeld ziekenhuisopname € 84,=
- reiskosten ouders € 42,67
- reiskosten naar Slachtofferhulp en Juvans € 34,30
Totaal € 547,84
Daarnaast vordert zij een immateriële
schadevergoeding van € 1.200,=.
De officier van justitie heeft verzocht om
de vordering van de benadeelde partij
toe te wijzen tot een bedrag van
€1705,17. De officier van justitie heeft
verzocht om de benadeelde partij voor
wat betreft de post 3x retour thuisadres Jeroen Bosch ziekenhuis ad € 42,67 nietontvankelijk te verklaren aangezien dit
reiskosten van de ouders van de benadeelde partij en derhalve strikt genomen
niet haar eigen kosten betreffen.
De raadsman is met de officier van justitie van oordeel dat de benadeelde partij
voor wat betreft de post reiskosten ad €
42,67 niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard.
www.slachtofferhulp.nl
De rechtbank acht toewijsbaar de immateriële schadevergoeding ter hoogte van
€ 1200,= en materiële schadevergoeding
ter hoogte van € 505,17 vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf de datum
van het delict tot aan de dag der algehele
voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren
in de post 3x retour thuisadres - Jeroen
Bosch ziekenhuis ad € 42,67, nu dit geen
eigen schade van de benadeelde partij
betreft.
233.
Rechtbank Noord-Holland 2 juni
2014, 15/713194-13
ECLI:NL:RBNHO:2014:5211
Mrs. M.J.M. Verpalen,
G.A.M. van Dijk en M.F. Ferdinandusse
(Ontucht < 16 jaar; art. 247 Sr. Kosten ouders, verplaatste schade.)
Ten aanzien van de vordering van de ouders van slachtoffer 3:
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade (€ 704,16) aan
gemaakte reiskosten en kosten in verband met opgenomen verlof rechtstreeks
voortvloeit uit het bewezenverklaarde
feit. De vordering is voldoende onderbouwd en kan derhalve tot dat bedrag
worden toegewezen, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 7 februari
2011.
234.
Rechtbank Gelderland 3 juni 2014,
nummers
05/861796-13,
05/841243-13 en 05/701158-12
Mrs. W.J. Vierveijzer, L.C.P. Goossens en S. Brinkhoff
ECLI:NL:RBGEL:2014:3500
(O.a. Belediging politieambtenaar;
art. 266/267 Sr. Spugen in het gezicht en uitschelden. € 100 smartengeld. Smartengeld zonder letsel.)
Verdachte heeft verbalisant (benadeelde)
opzettelijk beledigd door in het gezicht te
spugen en door mondeling toe te voegen
de woorden "Kankerwouten" en "Kankermongolen”.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit recht-
7
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
streeks nadeel toegebracht dat niet in
vermogensschade bestaat. Dit is aan
verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd
in artikel 6:106 BW, is voldaan. Naar
maatstaven van billijkheid wordt deze
schade begroot op € 100,-.
235.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3
juni 2014, nummer 21-001168-13
Mrs. T.M.L. Wolters, H.J. Deuring en
J. Hielkema
ECLI:NL:GHARL:2014:4521
(Diefstal en diefstal met valse sleutels; art 310/311 Sr. Vordering erfgenamen niet ontvankelijk; art. 51f
lid 2 Sv. Geen rechtstreekse schade;
art. 361 lid 2 Sv. Ambtshalve oplegging
schadevergoedingsmaatregel
ten gunste van de erfgenaam; art.
36f Sr.)
Verdachte heeft uit een kamer in een
verzorgingshuis de portemonnee van een
bejaarde man, het slachtoffer, weggenomen met daarin pinpassen en de bijbehorende pincodes.
Vordering van de benadeelde partij (erven van het slachtoffer). De benadeelde
partij heeft zich in eerste aanleg in het
strafproces gevoegd met een vordering
tot schadevergoeding. Deze bedraagt €
7.773,25. De vordering is bij het vonnis
waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof is van oordeel dat door de
bewezenverklaarde feiten geen rechtstreekse schade aan de erven van het
slachtoffer is toegebracht en ook is niet
aannemelijk geworden dat het slachtoffer
als gevolg van de bewezenverklaarde feiten is overleden. Derhalve kunnen de erven van het slachtoffer geen vordering
indienen op grond van art. 51f lid 2 Sv.
De benadeelde partij is niet bevoegd om
zich als benadeelde partij te voegen en
kan daarom thans in haar vordering niet
worden ontvangen en kan haar vordering
slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door
verdachte wordt vergoed, zal het hof
ambtshalve de maatregel van artikel 36f
van het Wetboek van Strafrecht opleggen
op de hierna te noemen wijze.
www.slachtofferhulp.nl
Legt aan de verdachte de verplichting op
om aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer, in de persoon van de benadeelde als erfgenaam, een bedrag te betalen van € 7.773,25 als vergoeding voor
materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis, met dien verstande dat de
toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat
ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade
vermeerderd wordt met de wettelijke
rente vanaf 19 maart 2010 tot aan de
dag der algehele voldoening.
236.
Rechtbank Overijssel 3 juni 2014,
nummer 08/955479-13
Mrs. C.C.S. Koppes, M. Melaard en
F.H.W. Teekman
ECLI:NL:RBOVE:2014:2934
(Schennis van de eerbaarheid; art
239 Sr. Op een niet openbare plaats.
Veelvuldig en gedurende langere periode. Smartengeld € 400.)
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode veelvuldig schuldig gemaakt
aan schennis van de eerbaarheid (op
meer tijdstippen in de periode van 1 april
2012 tot en met 21 mei 2013). Naar het
oordeel van de rechtbank betreft het hier
zeer hinderlijke feiten waartegen de wetgever toevallig aanwezige derden heeft
willen beschermen. Deze feiten hebben
bij aangeefsters, die toen nog relatief
jong waren, gevoelens van angst en afschuw opgewekt. Dit blijkt uit de zich in
het dossier bevindende schadeonderbouwingsformulieren. Aangeefsters [slachtoffers 1 en 4] werden gedurende langere
tijd in hun woongenot beperkt door het
strafbare handelen van verdachte.
Slachtoffer 4 en slachtoffer 1 hebben zich
als benadeelde partijen gevoegd. De benadeelde partijen vorderen veroordeling
van de verdachte tot betaling van € 750,immateriële schade aan ieder van hen, te
vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf het moment waarop de strafbare
feiten zijn gepleegd. Ook hebben de benadeelde partijen gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Naar het oordeel van de rechtbank zijn
de benadeelde partijen in hun vordering
ontvankelijk en zijn de vorderingen deels
gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten
rechtstreeks schade heeft toegebracht
aan de slachtoffers. De opgevoerde
schadeposten zijn voldoende onderbouwd
en op zichzelf aannemelijk, zij het dat de
rechtbank de omvang van de schade
dient te schatten. De rechtbank zal de
vorderingen naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van €
400,-. Voor wat betreft de gevorderde
wettelijke rente is de rechtbank van oordeel dat deze toewijsbaar is vanaf de
einddatum van de bewezenverklaarde
periode, nu in elk geval vanaf die datum
de vorderingen geheel opeisbaar waren.
237.
Rechtbank Overijssel 3 juni 2014,
nummer 08/770217-13
Mrs. M. Melaard, C.C.S. Koppes en
F.H.W. Teekman
ECLI:NL:RBOVE:2014:2935
(Poging zware mishandeling met
motorvoertuig; art. 302 Sr en art.
179a WVW. Inrijden op politieambtenaren. € 350 en € 500 smartengeld. Smartengeld zonder letsel.)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt
aan poging tot zware mishandeling door
met een auto in de richting van twee politieambtenaren te rijden. De slachtoffers
wisten door hun alerte handelen erger te
voorkomen.
Benadeelde 1 heeft zich gevoegd voor €
350 immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde
partij in haar vordering ontvankelijk en is
de vordering gegrond. Door de gebezigde
bewijsmiddelen en de behandeling op de
terechtzitting is komen vast te staan dat
de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is betwist door de
raadsman aangezien de vordering niet is
onderbouwd. De rechtbank acht het aannemelijk dat het incident het ongerief en
ongemak heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij, zoals omschreven in de
www.slachtofferhulp.nl
vordering. De rechtbank schat het immateriële nadeel op € 350,--. De rechtbank
zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde
wettelijke rente vanaf de datum waarop
het strafbare feit is gepleegd.
Benadeelde 2 heeft zich gevoegd voor €
500 immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde
partij in haar vordering ontvankelijk en is
de vordering gegrond. Door de gebezigde
bewijsmiddelen en de behandeling op de
terechtzitting is komen vast te staan dat
de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is betwist door de
raadsman aangezien de vordering niet is
onderbouwd. De rechtbank acht het aannemelijk dat het incident ongemak, ongerief en pijn heeft veroorzaakt, zoals
omschreven in de vordering. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de
datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
238.
Rechtbank Oost-Brabant 3 juni 2014,
nummer 01/821566-13
Mrs. J. Leyenaar-Holleman, J.H.P.G.
Wielders en H.H.E. Boomgaart
ECLI:NL:RBOBR:2014:2909
(Verkeersongeval door schuld waardoor een ander zwaar lichamelijk
letsel wordt toegebracht; art 6 WVW.
Slachtoffer in coma. Vordering van
de familie. Geen rechtstreekse schade; art. 51f en art. 361 lid 2 Sv.)
Verdachte heeft door haar gedragingen
een ernstig verkeersongeval veroorzaakt,
tengevolge waarvan het slachtoffer zeer
zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen
en sinds het ongeval in coma in het ziekenhuis ligt. Ter terechtzitting heeft de
raadsman van de ouders van het slachtoffer naar voren gebracht dat bij recentelijk medisch onderzoek geen enkele hersenactiviteit
bij
het
slachtoffer
is
aangetroffen en dat er dan ook geen reeel vooruitzicht is op enige verbetering
van haar gezondheidstoestand, zodat de
ouders waarschijnlijk op korte termijn de
9
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
keuze moeten maken om de behandeling
van hun dochter stop te zetten.
Volgens de officier van justitie is de vordering van de benadeelde partij ingediend namens de hele familie van het
slachtoffer. De vordering kan worden
toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het precieze
bedrag dat kan worden toegewezen laat
de officier van justitie over aan de rechtbank.
De vordering van de benadeelde partij
dient volgens de verdediging nietontvankelijk verklaard te worden. De
vordering is niet onderbouwd en er is een
verzekeraar die aansprakelijkheid heeft
erkend en betalingen heeft verricht. Uit
de toelichting die de raadsman van de
benadeelde partij heeft gegeven blijkt
dat hij de schade van de ouders van het
slachtoffer vordert. In het civiele recht
valt immateriële schade voor familieleden
onder shockschade en wordt dit slechts
in uitzonderlijke gevallen toegewezen.
Dat gaat een behandeling op een strafzitting te buiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens art. 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen
als benadeelde partij en een vordering
tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens art. 361 lid 2
Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder
meer) aan de voorwaarde wordt voldaan
dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. In casu is rechtstreekse schade toegebracht aan het
slachtoffer. Zij is echter niet bij machte
om een vordering in te dienen en op het
voegingsformulier is als benadeelde partij
“familie van het slachtoffer” ingevuld. Ter
terechtzitting heeft de raadsman van de
benadeelde partij medegedeeld dat hij
optreedt namens de ouders van het
slachtoffer. De rechtbank gaat er daarom
vanuit dat het voegingsformulier is ingediend door de ouders van het slachtoffer.
Ten aanzien van de ouders is geen sprake van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. Zij
kunnen zich daarom niet voegen in het
strafproces als benadeelde partij. De situatie als bedoeld in art. 51f lid 2 Sv doet
zich ook niet voor.
www.slachtofferhulp.nl
239.
Rechtbank Limburg 3 juni 2014,
nummer 03/700104-14
Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser
ECLI:NL:RBLIM:2014:4970
(Diefstal met geweld; art. 310 en
312 Sr. Minor strike. Causaliteit.)
Toen de bejaarde slachtoffer in de gaten
kreeg dat hij ongenode gasten had, is hij
meteen tegen de grond gewerkt, geslagen, in een verwurging vastgehouden en
werden zijn armen met tape omwikkeld.
Daardoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 14.779,94 ter zake
van het onder 1 tenlastegelegde feit, bestaande uit € 12.179,94 materiële schade
en € 2.600,- immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd
deze vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft primair bepleit dat alle schade die gerelateerd is aan de ‘minor stroke’ niet voor vergoeding in aanmerking
kan
komen
wegens
het
ontbreken van een vaststaand causaal
verband. Ook de immateriële schade
komt dienovereenkomstig niet voor toewijzing in aanmerking.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd
dat de vordering voor wat betreft de posten
“arbeidsongeschiktheid”,
“personeelskosten” en “aanpassingen en beveiliging woning” onvoldoende helder en
onderbouwd is. De opgevoerde schade
ten gevolge van de diefstal van de duivenklok en pendule is niet terug te voeren op onderhavige strafzaak en bovendien onvoldoende onderbouwd. Ten
slotte komt uit het onderliggende dossier
naar voren dat “slechts” € 150,- is gestolen, waardoor de post “kasgeld” dient te
worden gematigd.
De rechtbank overweegt dienaangaande
als volgt. Ten aanzien van de materiële
schade zal de rechtbank de benadeelde
partij niet-ontvankelijk verklaren voor
wat betreft de posten “Inkomstenderving”, “Personeelskosten”, Daggeldvergoeding ziekenhuis”, Eigen risico CZ”,
“Reiskosten” en “Aanpassing + beveiliging woning/zaak”.
10
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Uit de stukken komt naar voren dat het
slachtoffer enkele dagen na de overval
een ‘minor stroke’ heeft gehad. Genoemde schadeposten zijn in overwegende
mate het gevolg van uitval van het
slachtoffer als gevolg van deze ‘minor
stroke’. Het staat echter niet vast dat deze ‘minor stroke’ het rechtstreekse gevolg was van de overval. Evenmin is in te
schatten welk deel van deze schadeposten is veroorzaakt door het letsel dat het
slachtoffer door de overval heeft opgelopen en welk deel door de ‘minor stroke’.
Ten aanzien van de post “Rookartikelen”
heeft de benadeelde partij ter terechtzitting aangegeven dat deze kosten reeds
door de verzekering vergoed zijn.
Ten aanzien van de posten “Duivenklok”
en “Pendule” blijkt niet uit het dossier dat
deze goederen door verdachte zijn ontvreemd. In de aangifte wordt immers
geen melding gemaakt van diefstal van
deze goederen en verdachte heeft ontkend dat hij deze gestolen heeft. Ook deze posten komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal
de benadeelde partij ook ten aanzien van
deze posten niet-ontvankelijk verklaren
in zijn vordering.
De post “Kasgeld” is naar het oordeel van
de rechtbank deels toewijsbaar. In de
aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat
hij een portemonnee met het kasgeld ad
€ 650,- onder de trap had verstopt. Niet
is echter verklaard dat deze portemonnee
uit het café is ontvreemd. Wel hebben de
verdachten verklaard dat zij € 100,- en
wat kleingeld hebben meegenomen uit
het café. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-.
Voor het overige is de benadeelde partij
niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De gevorderde immateriële schade ad €
2.600,- acht de rechtbank deels toewijsbaar.
De rechtbank overweegt, gelet op het
verhandelde ter terechtzitting en het
dossier, dat voldoende vast staat dat het
slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft hem immers tegen de grond gewerkt en geslagen,
waardoor hij letsel heeft opgelopen. Dit
letsel bestond uit verwondingen aan de
ellenboog, bloeduitstortingen, een pijnlijke knie en een verwonding aan het oor,
die in het ziekenhuis middels een pijnlijke
www.slachtofferhulp.nl
behandeling gedraineerd moest worden.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen en naar billijkheid toewijzen
tot een bedrag van € 1.500,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten
aanzien van het letsel waarvan vast staat
dat het slachtoffer dat door het handelen
van verdachte heeft opgelopen. Zoals
hierboven reeds overwogen is er onvoldoende causaal verband vastgesteld tussen de overval en de ‘minor stroke’ die
het slachtoffer enkele dagen later heeft
gehad.
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde
partij ook de gevolgen van deze ‘minor
stroke’ en de negatieve gevoelens die hij
aan de overval heeft overgehouden
graag op de dader zou willen verhalen.
De wet stelt echter strenge eisen aan het
verhalen (op daders) van deze negatieve
gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk
als er sprake is van dusdanig geestelijk
letsel dat dit kan worden aangemerkt als
een aantasting van de persoon. Hiervan
is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft.
Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid
en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van
de door genoemde benadeelde partij
aangevoerde
gegevens
onvoldoende
aangevoerd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook
niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
240.
Rechtbank Oost-Brabant 4 juni 2014,
nummer 01/879319-13
Mrs. E.C.P.M. Valckx, M.M. Klinkenbijl
en C.A. Mandemakers
ECLI:NL:RBOBR:2014:3096
(Poging doodslag; art. 287 Sr. Levensbedreigend perforerend steekletsel. Diverse steek- en snijverwondingen. Smartengeld € 6000.)
Het slachtoffer heeft meervoudig perforerend steekletsel van levensbedreigende
aard opgelopen, voornamelijk aan de
voor- en linkerzijde van de hals, borst,
oksel, (boven)buik en buikwand, wang en
aan de linkerschouder en het linker
schouderblad. Het ging hierbij om diverse
11
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
(diepe) steekwonden, maar ook om een
snijverwonding van acht centimeter aan
de linkerzijde van zijn hals alsmede een
steek/snijverwonding aan de binnenzijde
van de rechter onderarm, passend bij
een afweerverwonding. Het letsel is veroorzaakt met een mes.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit
toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,= en materiële
schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” à € 280,=, “Medische kosten” à
€ 29.650,91, “Kosten opvragen medische
informatie” à € 37,61.)
De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
de datum van het delict tot aan de dag
der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (posten
“Ziekenhuisopname” en “kosten opvragen medische informatie”) vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf de datum
van indienen van de vordering, te weten
16 mei 2014 tot aan de dag der algehele
voldoening.
Een onderdeel van de vordering van de
benadeelde partij ziet op verlies van verdienvermogen omdat de benadeelde partij waarschijnlijk met ingang van 4 november 2013 ofwel in loondienst ofwel
als zelfstandig nachtkoerier een netto
maandinkomen van € 2.525,= zou kunnen verdienen. De verdediging betwist
dat sprake is van verlies aan verdienvermogen. Gelet op deze betwisting dient
de benadeelde partij in beginsel te bewijzen dat daadwerkelijk sprake is van (toekomstige) inkomensschade. Nu dit deel
van vordering in dit stadium zonder nadere bewijslevering niet kan worden toegewezen, vormt de behandeling daarvan
een onevenredige belasting van het
strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van
de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de benadeelde partij
voorts niet ontvankelijk verklaren ten
aanzien van de immateriële schade voor
zo ver deze het bedrag van € 6000,= te
boven gaat, omdat de rechtbank van
oordeel is dat behandeling van dit deel
van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
www.slachtofferhulp.nl
De wettelijke rente over de post “Medische kosten” wordt afgewezen nu de medische kosten (nog) niet door de benadeelde partij betaald zijn en gesteld noch
gebleken is dat de benadeelde partij
hierover ook rente is verschuldigd.
241.
Hoge Raad 10 juni 2014, nummer
13/01415
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de
Savornin Lohman en Y. Buruma
ECLI:NL:HR:2014:1360
Conclusie A-G Vegter
ECLI:NL:PHR:2014:509
(Kennisneming/verstrekking van afschrift van de processtukken; art.
51b Sv.)
A-G Vegter concludeert als volgt.
14.
Ik begrijp dat de kern van het middel is
dat het horen van de getuige in strijd is
geweest met de beginselen van behoorlijke procesorde. Omdat niet is vermeld
aan welk beginsel tekort is gedaan, acht
ik mij niet gehouden zelfstandig te onderzoeken of een van de beginselen mogelijk is geschonden. Ik begrijp het middel zo dat er geen fair trial is geweest,
omdat de getuige die tevens benadeelde
partij is in die laatste hoedanigheid kennis heeft kunnen nemen van de processtukken. De oneerlijke berechting spruit
kennelijk voort uit een defect bij het verhoor van de getuige veroorzaakt door de
kennisname van alle processtukken. De
klacht is dan vooral dat de benadeelde
partij nu deze tevens getuige was niet of
eventueel later inzage in de processtukken had dienen te worden gegeven. Het
knelt gelet op de toelichting op het middel vooral omdat de benadeelde partij
kennis heeft kunnen nemen van een rapportage van de rechtspsycholoog Van
Koppen waarin deze een oordeel geeft
over de betrouwbaarheid van de getuige
tevens benadeelde partij. Erg gelukkig is
dat ook niet.
15.
De regeling van de kennisname van processtukken door de benadeelde partij en
later het slachtoffer heeft in de afgelopen
jaren nogal wat wijziging ondergaan. De
toelichting op het middel klaagt zowel
over de kennisname van de stukken in
12
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
eerste aanleg als in tweede aanleg. Met
de behandeling op de zitting is een ruime
periode gemoeid geweest. Zittingen in
eerste aanleg vonden plaats op 5 juni
2008, 6 november 2008 en 9 april 2009,
terwijl er in hoger beroep zittingen waren
op 6 mei 2010, 27 juli 2010, 20 oktober
2011 en 29 januari 2013.
16.
Kennisname van processtukken was tot 1
januari 2011 geregeld in art. 51d Sv. De
bepaling luidde, voor zover van belang,
als volgt:
“1. Aan de benadeelde partij wordt op
haar verzoek toestemming verleend om
kennis te nemen van de processtukken
waarbij zij belang heeft. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt deze
toestemming verleend door het gerecht
in feitelijke aanleg waarvoor de zaak
wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
2.
Niettemin kan het in het vorige lid bedoelde gerecht of de officier van justitie
aan de benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken of gedeelten daarvan onthouden in het belang
van het onderzoek, dan wel in het belang
van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, de opsporing of vervolging
van strafbare feiten of op zwaarwichtige
gronden aan het algemeen belang ontleend.”
17.
Vanaf 1 januari 2011 4 luidde art. 51b
Sv, voor zover van belang, als volgt:
“1. Op verzoek van het slachtoffer wordt
door de officier van justitie toestemming
verleend om kennis te nemen van de
processtukken die voor het slachtoffer
van belang zijn. Tijdens het onderzoek op
de terechtzitting wordt deze toestemming
verleend door het gerecht in feitelijke
aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd
en overigens door de officier van justitie.
2.
Het slachtoffer kan aan de officier van
justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de
zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier
toe te voegen.
3.
In het belang van het onderzoek, dan wel
in het belang van de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer, van de opspo-
www.slachtofferhulp.nl
ring of vervolging van strafbare feiten of
op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier
van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van
documenten weigeren.”
18.
Vanaf 1 januari 2013 zijn het tweede en
derde lid van genoemde bepaling als
volgt komen te luiden:
“2. Het slachtoffer kan aan de officier van
justitie verzoeken stukken die hij relevant acht voor de beoordeling van de
zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier
toe te voegen.
3.
De officier van justitie kan het voegen
van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van
oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan
wel indien hij dit onverenigbaar acht met
een van de in artikel 187d, eerste lid,
vermelde belangen.”
19.
Het in een nogal ruime sleutel gezet middel spitst zich uiteindelijk toe op de beïnvloeding van het verhoor van verdachte
ter zitting van het Hof van 20 oktober
2011 door de kennisname van het rapport van Van Koppen van 9 maart 2011.
Ik zie geen aanleiding in te gaan op de
gewekte suggestie dat ook eerdere inzage invloed heeft gehad nu dit namelijk
niet nader wordt toegelicht. De steller
van het middel betoogt, voor zover ik zie
ook niet, dat elke kennisname van processtukken door een benadeelde partij
voorafgaand aan het horen als getuige
door het gerecht in strijd is met de beginselen van behoorlijke procesorde.
Opmerking verdient nog dat in cassatie
niet vaststaat of de kennisname van het
rapport Van Koppen is geschied met toestemming van het Hof of van het OM. De
toelichting op het middel zwijgt daar
over.
20.
Voor de beoordeling van de kennisname
van het rapport Van Koppen is van belang art. 51b Sv zoals dit gold tussen 1
januari 2011 en 1 januari 2013 (zie onder 17). Immers de inzage in het rapport
Van Koppen is gerealiseerd tussen 9
maart 2011 en 20 oktober 2011. Het
recht op kennisname van procestukken
13
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
komt toe aan het slachtoffer en heeft
daarmee een ruimere werking dan de regeling van voor 2011 (benadeelde partij).
De tekst van art. 51b Sv is imperatief geformuleerd: toestemming wordt verleend. Regel is dus de mogelijkheid van
kennisname en weigering is uitzondering.
De uitzondering op het recht op kennisname van processtukken kan gelet op de
tekst van art. 51b Sv alleen door de officier van justitie worden toegepast op nader in de wet genoemde gronden. De
wijziging van art. 51b Sv per 1 januari
2013 heeft de gronden beperkt.
21.
Gelet op de tweede volzin van het eerste
lid van art. 51b Sv kan ervan worden uitgegaan dat de bepaling ook in hoger beroep geldt. Dan verleent het Hof toestemming, maar ‘overigens’ de officier
van justitie. De Advocaat-Generaal wordt
niet genoemd en mij is niet aanstonds
duidelijk wat ‘overigens’ hier betekent.
Weigering is steeds een bevoegdheid van
de officier van justitie.
Deze wettelijke regeling kent dus als
hoofdregel dat onderzoeksresultaten die
in hoger beroep aan de procestukken
worden toegevoegd des verzocht voor
kennisname door het slachtoffer vatbaar
zijn. De wet regelt niet een mogelijkheid
tot weigering door het Hof, maar wel een
mogelijkheid tot weigering door de officier van justitie. Het is weinig overzichtelijk, maar accentueert in ieder geval het
steeds dominanter wordend belang van
slachtoffers. In dit systeem moet de verdediging die wenst te voorkomen dat
nieuwe onderzoeksresultaten ter kennis
van het slachtoffer komen zich wenden
tot de officier van justitie.
Het recht op kennisname wordt niet of
nauwelijks beperkt door het relevantiecriterium van het tweede lid van art. 51b
Sv. Immers voor de beoordeling van de
relevantie is het perspectief van het
slachtoffer blijkens de bewoordingen van
de bepaling doorslaggevend. Het gaat om
stukken die het slachtoffer relevant acht
voor de beoordeling van de zaak tegen
de verdachte of van zijn vordering als
benadeelde partij. De weigeringsgronden
van het tijde van het arrest van het Hof
geldende art. 51b Sv zijn uiterst beperkt
en bieden naar hun aard geen of in ieder
geval nauwelijks ruimte voor een afweging tussen de belangen van verdachte
www.slachtofferhulp.nl
en slachtoffer. Het Hof heeft echter terecht de bepaling toegepast zoals die
gold ten tijde van de kennisname. Daarin
wordt onder meer het belang van het onderzoek als weigeringsgrond genoemd
evenals het door Hof genoemde ‘opsporings/vervolgingsbelang.’
22.
Het Hof heeft een belangenafweging gemaakt. Gewogen zijn enerzijds het belang
van
verdachte
(‘opsporings/vervolgingsbelang’) en anderzijds
het
belang
van
het
slachtoffer/benadeelde partij (kennisname van
de stukken). Die benadering van het Hof
is wel begrijpelijk, maar lijkt mij niet een
benadering zoals deze door de wetgever
is voorzien. Immers gelet op de bewoordingen van art. 51b lid 2 Sv vormt het
belang van het slachtoffer hier niet een
als zodanig te wegen belang, omdat het
perspectief van het slachtoffer bij de relevantie doorslaggevend is. Het gaat niet
om een afweging, maar om de vraag of
één van de gronden dwingt tot weigering. Opmerkelijk daarbij is overigens dat
het Hof hier niet het onderzoeksbelang
noemt,
maar
het
‘opsporings/vervolgingsbelang’. Het komt mij
voor dat de verdachte belang heeft bij
een eerlijk onderzoek en ik zie niet meteen in welk belang hij bij opsporing en
vervolging heeft. Dat betekent dat mijns
inziens het hier anders dan de steller van
het middel in het voetspoor van de overwegingen van het Hof meent niet zo zeer
gaat om een belangenafweging en evenmin om de vraag of die belangenafweging juist is geweest.
23.
De vraag die voor de beoordeling van
een juiste toepassing van art. 51b Sv
centraal had moeten staan is of de officier van justitie was gehouden op grond
van het belang van het onderzoek een
uitzondering te maken op de hoofdregel
dat het slachtoffer van de stukken kennis
mag nemen. Ik ben het met de conclusie
van de steller van het middel eens dat de
waarheidsvinding als onderdeel van het
onderzoeksbelang de bepalende factor is.
De vraag is daarmee of het recht op eerlijke berechting in het gedrang is gekomen, omdat aan het slachtoffer tevens
getuige voor het verhoor ter zitting de
mogelijkheid is geboden kennis te nemen
van het rapport van Van Koppen. Het
14
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
antwoord op die vraag ligt in de overwegingen van het Hof besloten. Het Hof
oordeelt immers dat door de kennisname
de verklaring van de getuige niet sterk is
beïnvloed. Een eventuele verkeerde uitleg van art. 51b Sv doet aan die conclusie niets af.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep
verworpen zonder nadere motivering met
toepassing van art. 81 lid 1 RO.
242.
Hoge Raad 10 juni 2014, nummer
12/05113
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de
Savornin Lohman en H.A.G. Splintervan Kan
ECLI:NL:HR:2014:1364
Conclusie A-G Harteveld
ECLI:NL:PHR:2014:513
Het derde middel klaagt dat het Hof de
beslissing op de vordering van de benadeelde partij, in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer, ontoereikend heeft gemotiveerd.
Het proces-verbaal van de terechtzitting
in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsvrouw pleit overeenkomstig
haar overgelegde pleitnota, welke in kopie aan dit proces-verbaal is gehecht en
waarvan de inhoud geacht moet worden
hier te zijn ingevoegd. Aanvullend deelt
zij mee, zakelijk weergegeven:
Voorafgaand aan de zitting heb ik vernomen dat een civiele vordering van €
983,00 is ingediend door het slachtoffer.
Mijn cliënt heeft dit bedrag al betaald.
Ook om deze reden verzoek ik de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Ik heb hiervan op dit
moment geen schriftelijk bewijs. Indien
het hof het op prijs stelt kan ik dit bewijs
wel tonen aan de hand van een e-mail op
de gsm."
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag
van € 910,– en aan de verdachte voor
hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve
van de benadeelde partij.
Het weergegeven verweer kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat het
ertoe strekt dat de door de benadeelde
partij geleden schade reeds is vergoed,
zodat de grondslag aan de vordering in
www.slachtofferhulp.nl
zoverre is komen te ontvallen. Het Hof
had derhalve zijn beslissing tot toewijzing
van de vordering nader moeten motiveren. Het middel is terecht voorgesteld.
243.
Rechtbank Midden-Nederland 10 juni
2014, nummer 16.659209-14 (P)
Mrs. R.D. van Heffen, S.M. van Lieshout en D.A.C. Koster
ECLI:NL:RBMNE:2014:2345
(Onttrekking van minderjarige <12
jaar aan wettig gezag; art. 279 Sr.
Rechtstreekse schade. Reis- en verblijfskosten o.a. om dochter te kunnen zien in het buitenland. Smartengeld € 8.000.)
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter, die op het moment van vertrek anderhalf jaar oud was, onttrokken aan het
wettig over haar gestelde gezag door
haar, zonder toestemming van de moeder, mee te nemen naar Soedan en het
Verenigd Koninkrijk en haar daar, gedurende een periode van vijfeneenhalf jaar
bij zich te houden. Door aldus te handelen heeft verdachte het voor de moeder
onmogelijk gemaakt haar taak als diegene die (mede) met het gezag was belast
uit te voeren, hetgeen haar, naar de
rechtbank heeft kunnen afleiden uit de
door de moeder opgestelde stukken die
zich in het dossier bevinden, emotioneel
en psychisch zeer heeft aangegrepen.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft
de moeder zich als benadeelde partij in
dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten
gevolge van het aan verdachte ten laste
gelegde feit. De hoogte van die schade
wordt door de benadeelde partij begroot
op een bedrag van € 10.789,92.
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij in haar vordering nietontvankelijk te verklaren, gelet op de
reeds bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft
de raadsvrouw bepleit de vordering
eveneens niet-ontvankelijk te verklaren,
aangezien de immateriële schade summier is onderbouwd en niet duidelijk is
wie deze schade heeft geleden. Van een
deel van de materiële schade heeft een
buitenlandse rechtbank reeds bepaald
dat deze niet op verdachte is te verhalen.
De reiskosten naar Soedan zijn tevens
15
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
gemaakt voor familiebezoek, waardoor
deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen. Geheel subsidiair heeft
de raadsvrouw bepleit de toepassing van
de schadevergoedingsmaatregel buiten
beschouwing te laten, gelet op het leed
toevoegende karakter daarvan, aangezien verdachte geen inkomen heeft.
De rechtbank oordeelt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te
staan dat de moeder rechtstreeks schade
heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die
schade is genoegzaam komen vast te
staan tot een bedrag van € 10.789,92 (€
8.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 (het midden van de bewezenverklaarde periode), en waarvan een bedrag
van € 2.789,92 aan materiële schade
vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf 23 mei 2014).
Gelet op de uitgebreide toelichting acht
de rechtbank het evident dat de gevorderde schade door de moeder is geleden
terwijl deze blijkens het bewezen verklaarde redelijkerwijs toewijsbaar is. De
gevorderde immateriële schade is reeds
met het oog op de duur van de onttrekking en de leeftijd van het onttrokken
kind toewijsbaar. Reis- en verblijfskosten
naar alle door de moeder bezochte landen om haar dochter te kunnen zien en
om (in het Verenigd Koninkrijk) een juridische procedure te kunnen voeren, acht
de rechtbank eveneens in redelijkheid en
billijkheid toewijsbaar, nu deze kosten
daadwerkelijk zijn gemaakt in het kader
van het herstel en de uitoefening van de
moeders wettige gezag over haar dochter.
De vordering van de benadeelde partij,
die in die vordering ontvankelijk is, is in
zoverre toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de
benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek
van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat
van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in dit geval
de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel achterwege zou moeten
blijven.
www.slachtofferhulp.nl
244.
Rechtbank Noord-Holland 10 juni
2014, nummer 15/743503-13 +
15/703217-13
(ttz
gev.)
+
14/810158-12 (tul) (P)
Mrs. P.H.B. Littooy, L.J. Saarloos en
E.M. ten Bos
ECLI:NL:RBNHO:2014:5338
(Mishandeling, begaan tegen een
kind dat hij verzorgt als behorend tot
zijn gezin, meermalen gepleegd; art.
300/304 Sr. Toebrengen van brandwonden. Smartengeld € 1.000. Causaliteit.)
Verdachte zich (onder andere) schuldig
gemaakt aan kindermishandeling met lichamelijk letsel tot gevolg, door zijn
stiefzoontje van toen twee jaar oud en
daarmee een hulpeloos en kwetsbaar
kind, voor wie verdachte op dat moment
bovendien de zorg had, in aanraking te
brengen met een heet voorwerp (tweedegraads brandwonden in de schaamstreek en op het bovenbeen) heeft toegebracht. Dit moet voor het slachtoffer
een bijzonder pijnlijke ervaring zijn geweest, getuige de foto’s van het letsel in
het dossier. Het is bekend dat een feit als
dit (in de toekomst) de nodige psychische gevolgen zou kunnen hebben.
De wettelijk vertegenwoordigster van het
slachtoffer, mevr. benadeelde 1 heeft
een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade.
Bij de begroting van deze immateriële
schade houdt de rechtbank rekening met
de volgende factoren:
-Het slachtoffer was twee jaar oud, toen
verdachte bij hem brandwonden aanbracht.
-Het slachtoffer heeft tweedegraads
brandwonden opgelopen, waarvoor hij is
behandeld in het brandwondencentrum in
Beverwijk.
-Het slachtoffer was aan de zorg van
verdachte toevertrouwd.
De rechtbank begroot de immateriële
schade op grond van de thans bekende
gegevens en vergeleken met min of meer
soortgelijke gevallen op een bedrag van
€ 1.000,- .
De gemachtigde van de benadeelde partij
heeft de vordering van € 4.000,- op dit
punt onderbouwd door te stellen dat het
16
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
slachtoffer psychische schade (slaapstoornissen en angst) lijdt als gevolg van
het incident op 9 augustus 2013. De onderbouwing bestaat uit een verklaring
van de huisarts van 13 mei 2014, waarbij
het slachtoffer wordt verwezen naar “basis GGZ” voor een te houden intake. Beschreven wordt dat het slachtoffer “in
zijn korte leven al heel veel traumatische
zaken heeft meegemaakt.” Niet duidelijk
wordt hierdoor in hoeverre de gestelde
psychische schade geheel een gevolg is
van het bewezen verklaarde feit. Om tot
een goed gemotiveerd oordeel op dit
punt te komen, zou een nader (psychologisch of psychiatrisch) onderzoek van het
slachtoffer noodzakelijk zijn. Dat zou
echter een onevenredige belasting van
het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in het overige deel
van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
245.
Rechtbank Limburg 10 juni 2014,
nummers
03/700658-13
en
03/873353-11
Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser
ECLI:NL:RBLIM:2014:5378
(Mishandeling; art. 300 Sr. Geslagen
tegen hoofd en gezicht. Snee in het
oor. Smartengeld € 200.)
Verdachte heeft het slachtoffer, zijn
(toenmalige) vriendin, mishandeld door
haar meermalen tegen het hoofd en het
gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft
hierdoor pijn ondervonden.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 562,71 ter zake van
beide tenlastegelegde feiten, bestaande
uit € 12,71 materiële schade en € 550,immateriële schade.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat
de vordering voor wat betreft de immateriële schade dient te worden afgewezen,
nu de benadeelde partij zich niet onder
doktersbehandeling heeft hoeven stellen,
er geen sprake was van aanzienlijk letsel
en zij geen psycholoog heeft bezocht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht
het gevorderde bedrag van € 550,- te
matigen. Ten aanzien van de materiële
schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
www.slachtofferhulp.nl
De rechtbank overweegt dat de vordering
voor wat betreft de materiële schade ad
€ 12,71 naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar is. De benadeelde partij
heeft voldoende aannemelijk gemaakt
dat zij reiskosten heeft moeten maken.
De gevorderde immateriële schade ad €
550,- acht de rechtbank deels toewijsbaar. De rechtbank overweegt, gelet op
het verhandelde ter terechtzitting en het
dossier, dat voldoende vast staat dat het
slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft haar immers
meerdere malen geslagen, waardoor zij
letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond
uit een snee in het oor. Ook had zij pijn
aan haar hoofd en gezicht. De rechtbank
zal de vordering tot vergoeding van de
immateriële schade echter matigen en
naar billijkheid toewijzen tot een bedrag
van € 200,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel waarvan vast staat dat het slachtoffer
dat door het handelen van verdachte
heeft opgelopen. Nu verdachte van het
onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal het
letsel aan de keel van het slachtoffer niet
bij de beoordeling van de vordering worden betrokken.
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde
partij daarnaast ook de psychische gevolgen van de mishandeling en de negatieve gevoelens die zij daaraan heeft
overgehouden graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge
eisen aan het verhalen (op daders) van
deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van
dusdanig geestelijk letsel dat dit kan
worden aangemerkt als een aantasting
van de persoon. Hiervan is slechts sprake
indien het geestelijk letsel een voldoende
ernstig karakter heeft. Gevoelens van
angst, schrik, onzekerheid en nervositeit
vallen niet onder het bereik van het
wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde
gegevens onvoldoende aangevoerd. De
rechtbank zal de benadeelde partij voor
het overige dan ook niet-ontvankelijk
verklaren in haar vordering.
17
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
246.
Rechtbank Gelderland 11 juni 2014,
nummer 05/820242-14
Mrs. M.F. Gielissen, D.R. Sonneveldt
en Y. van Wezel
ECLI:NL:RBGEL:2014:3641
(Bedreiging met enig misdrijf tegen
het leven gericht; art. 285 Sr. Herstel
kleding of aanschafwaarde nieuwe
kleding? Overgoten met benzine.
Smartengeld € 300.)
Verdachte heeft een oude bekende van
hem met benzine overgoten en daarbij
gezegd dat het hem niets uit zou maken
als het slachtoffer dood zou gaan. Iemand bedreigen op een dergelijke manier, is een ernstig feit. Het slachtoffer
heeft doodsangsten uitgestaan en voelt
zich nog steeds niet helemaal veilig.
Het slachtoffer heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een
bedrag van € 629,13.
De verdediging heeft de vordering weersproken. De benadeelde partij zou zijn
schoenen en kleding ook kunnen laten
herstellen in plaats van een schadevergoeding te vorderen voor een nieuw paar
schoenen en kleding.
De rechtbank acht de vordering voor wat
betreft de materiële schade - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de
vordering voldoende is onderbouwd toewijsbaar. De vordering van € 104,14
zal dan ook worden toegewezen. Overwogen wordt dat het laten herstellen van
de kleding en schoenen als dat al mogelijk zou zijn- niet (veel) goedkoper zal
zijn dan de door het slachtoffer gevorderde schade voor nieuwe schoenen en
kleding.
Aan immateriële schade zal de rechtbank
een bedrag van € 300,- toekennen, gelet
op vergoedingen die worden toegekend
in vergelijkbare zaken.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in
vermogensschade bestaat. Dit is aan
verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd
in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal de
www.slachtofferhulp.nl
vordering
voor
het
ontvankelijk verklaren.
overige
niet-
247.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2014, nummer 20-002882-13
Mrs. P.M. Frielink, A.J.M. van Gink en
H. Eijsenga
ECLI:NL:GHSHE:2014:1807
(Bedreiging; art. 285 Sr. Smartengeld zonder letsel € 200.)
Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd,
terwijl zij werkzaam was in een winkel op
het station. Verdachte heeft haar dreigend de woorden toegevoegd: "Slet,
hoer, kankerwijf ik maak je af.” Blijkens
de door het slachtoffer overgelegde
slachtofferverklaring heeft de bedreiging
bij haar grote gevoelens van angst en
onveiligheid veroorzaakt, temeer daar
verdachte bijna dagelijks op het station
komt en het slachtoffer daardoor tijdens
haar werkzaamheden steeds voor hem
op haar hoede is. Uit de slachtofferverklaring blijkt verder dat de gevoelens van
angst en onveiligheid zich niet beperken
tot haar werkadres op het station. Zij
voelt zich ook op andere locaties niet
meer op haar gemak, kijkt veelvuldig
achterom en voelt zich zelfs in haar eigen
woning niet meer veilig.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende
tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 300,00. Deze vordering is bij vonnis
waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij
heeft zich in hoger beroep niet opnieuw
gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
tot het bedrag van € 200,00 ter zake van
immateriële schade.
248.
Rechtbank Limburg 13 juni 2014,
nummer 03/700643-13
Mrs. B.G.L. van der Aa, J.S. Holthuis
en C.G.A. Wouters,
ECLI:NL:RBLIM:2014:5459
18
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
(Afpersing in vereniging gepleegd;
art. 312/317 Sr. Poging moord art.
289 Sr. Smartengeld zonder letsel.
Uit de eerdere verklaringen van het
slachtoffer leidt de rechtbank af dat
er geen sprake is van immateriële
schade.)
Onder bedreiging van een groot vuurwapen dat - kennelijk om niet te veel op te
vallen - in twee plastic zakken zat verpakt, werd het slachtoffer gedwongen
zijn tas met daarin een groot geldbedrag
af te geven. Toen het slachtoffer vervolgens de achtervolging inzette op de
overvaller en hij de auto achtervolgde
waarin in ieder geval deze persoon zat,
werd vanuit deze auto met een automatisch vuurwapen gericht op hem en zijn
auto geschoten.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 8.055,95, te
weten € 4.855,95 ter zake van materiële
schade (bestaande uit de schade aan de
auto en het niet door de verzekering vergoede geld dat hij moest afgeven) en €
3.200,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank acht de gevorderde materiele schade het rechtstreeks gevolg van
de bewezen verklaarde feiten en acht
verdachte dan ook aansprakelijk voor die
schade. Nu het bedrag dat aan materiële
schade is gevorderd niet van de zijde van
verdachte is betwist en de gevorderde
schade naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk is, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de
rechtbank dat het recht daarop slechts
bestaat voor zover de wet hierop een
aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het
Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief
op:
- opzet om immateriële schade toe te
brengen;
- aantasting in de persoon door lichamelijk letsel, schade aan eer en goede naam
of op andere wijze (zoals inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer);
- bepaalde gevallen van aantasting van
de nagedachtenis van een overledene.
Gelet op het bovenstaande en de feiten
en omstandigheden zoals die uit het
strafdossier naar voren komen, is de
www.slachtofferhulp.nl
rechtbank van oordeel dat het slachtoffer
geen immateriële schade heeft geleden
als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Hiertoe overweegt de rechtbank in
het bijzonder dat het slachtoffer op 22
oktober 2013 ten tijde van het doen van
aangifte tegen de politie verklaarde dat
hij niet was geschrokken van het voorval.
Op 23 oktober 2013 verklaarde het
slachtoffer dat het goed met hem ging en
dat hij geen trauma heeft opgelopen.
Hoewel er op hem geschoten was, was
hij er erg rustig. Ook had hij goed geslapen in de nacht van 22 op 23 oktober
2013. Weliswaar blijkt uit de schriftelijke
slachtofferverklaring dat het slachtoffer
alerter is dan voorheen en in de eerste
periode heeft gepiekerd over het voorval,
doch de rechtbank is van oordeel dat het
enkel alerter zijn en piekeren geen immateriële schade oplevert welke op
grond van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking kan komen. De
rechtbank zal de gevorderde immateriële
schade dan ook afwijzen.
249.
Hoge Raad 17 juni 2014, nummer
13/04388
A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N.
Jörg en V. van den Brink
ECLI:NL:HR:2014:1448
A-G Harteveld
ECLI:NL:PHR:2014:545
(Afwijzing verzoek om bp. als getuige te horen over de vordering bp.
Art. 334 lid 1 Sv. Art. 6 EVRM.)
De Hoge Raad overweegt het volgende.
In het arrest van 13 december 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BQ0834, NJ 2012/11,
heeft de Hoge Raad geoordeeld dat - nu
het de benadeelde partij ingevolge art.
334 lid 1 Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan
te brengen - de eisen van een eerlijk
proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het
bijzonder de equality of arms, eraan in
de weg staan dat wel aan de verdachte
de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan
te brengen.
Het Hof heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het namens de verdachte
gedane verzoek tot het horen van een
19
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
getuige over de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Dat dit verzoek betrekking had op het
horen van de - niet ter terechtzitting in
hoger beroep aanwezige - benadeelde
partij zelf met betrekking tot haar vordering, leidt niet tot een ander oordeel.
Kennelijk heeft het Hof het niet noodzakelijk geoordeeld gebruik te maken van
zijn eigen bevoegdheid de benadeelde
partij als zodanig te horen ter nadere
toelichting van haar vordering. Dat oordeel is, gelet op het namens de verdachte aangevoerde, niet onbegrijpelijk. De
enkele niet nader onderbouwde stelling
van de verdachte dat hij de benadeelde
partij haar spullen had teruggegeven
noopte het Hof evenmin tot nadere motivering van zijn beslissingen omtrent de
vordering.
(Anders: A-G Harteveld)
nomen alvorens kan worden gesproken
van een relatieve medische eindtoestand.
Vooralsnog kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld wat de toekomstige gevolgen van het geweldsmisdrijf zoals blijvend hersenletsel - voor het
slachtoffer zijn.
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 20.997,50 ter zake
van het tenlastegelegde feit. Er wordt
een bedrag ter grootte van € 997,50 gevorderd aangaande materiële schade en
een bedrag van € 20.000,00 aangaande
immateriële schade. De rechtbank is van
oordeel dat de totale schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is
voldoende aannemelijk gemaakt, zodat
de vordering geheel zal worden toegewezen.
250.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17
juni 2014, nummer 02-800554-13
Mrs. Bakx, Pick en Herbschleb
ECLI:NL:RBZWB:2014:4195
(Poging moord; art. 289 Sr. Door kogels getroffen in hoofd en borstkas.
Hoofdpijn, vergeetachtigheid, concentratieproblemen. Nog geen eindtoestand. Smartengeld € 20.000.)
251.
Hoge Raad 24 juni 2014, nummer
13/04257
Mrs. H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en V. van den Brink
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp
raak?id=ECLI:NL:HR:2014:1518
A-G Machielse
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp
raak?id=ECLI:NL:PHR:2014:609
(Geen nader onderzoek naar eventueel opkomend voordeel, zoals uitkeringen uit een begrafenisverzekering
of uit een levens(risico)verzekering.)
Verdachte en medeverdachte hebben gezamenlijk geweld jegens het slachtoffer
gebruikt, waarbij op enig moment van
slechts twee meter afstand tweemaal gericht op het slachtoffer is geschoten. Hij
is door de kogels in het hoofd en in zijn
borstkas getroffen. Het slachtoffer is ternauwernood aan de dood ontsnapt. H et
slachtoffer heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij in het ziekenhuis heeft
moeten vechten voor zijn leven en dat hij
in zijn dagelijks leven nog altijd wordt
gehinderd door hetgeen hem is overkomen. Hij heeft lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, last van vergeetachtigheid
en concentratieproblemen. Tevens ondervindt het slachtoffer gevoelens van
angst, met name als auto’s die voorbijrijden in zijn directe nabijheid onverhoeds
stoppen. In een bijlage bij het voegingsformulier wordt door een medisch adviseur vermeld dat tenminste een termijn
van twee jaar in acht moet worden ge-
www.slachtofferhulp.nl
A-G Machielse. Het derde middel klaagt
over de toewijzing van de vordering van
de benadeelde partij. De steller van het
middel wijst naar de pleitnota van hoger
beroep, waarin is betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet
eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te
worden verklaard. Daaraan heeft de advocaat in hoger beroep nog toegevoegd
dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar opkomend voordeel. In zijn
motivering van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij heeft het
hof doen blijken dat een onderzoek naar
de vordering een onevenredige belasting
van het strafproces zal opleveren, maar
desondanks wijst het hof die vordering
toe. Dat is tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
20
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Omdat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verbonden is aan de
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij is ook de motivering van
deze maatregel ontoereikend.
In zijn arrest heeft het hof onder meer
overwogen dat de benadeelde een totaalbedrag van € 8.915,63 heeft gevorderd. De benadeelde partij heeft ten eerste vergoeding gevorderd van de kosten
voor de uitvaart van het slachtoffer. Gelet op het bepaalde in artikel 51f lid 2 Sv
alsmede de omstandigheid dat het hof uit
het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat aan de benadeelde
partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht, is de vordering voor dat deel toewijsbaar, te
vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van de kosten van het
verzoek instelling afwezigheidsbewind (€
71,-) en telefoonkosten (€ 300,-). Met de
rechtbank is het hof van oordeel dat deze
kosten, gelet op het bepaalde in artikel
51f Sv niet voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting van eventueel opkomend voordeel, zoals uitkeringen uit
een begrafenisverzekering of uit een levens(risico)verzekering(en), niet is gebleken, zodat dat niet in de schadeberekening
kan
worden
meegenomen.
Bovendien zou onderzoek daarnaar een
onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
A-G Machielse wijst er op dat het procesverbaal van het onderzoek in hoger beroep van 6 augustus 2013 inhoudt dat de
advocaat heeft verklaard:
"In plaats van pagina 36: Ik sluit mij aan
bij de beslissing van de rechtbank. Ik
meen echter dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar opkomend voordeel."
De rechtbank had de vordering van de
benadeelde partij tot hetzelfde bedrag
toegewezen als het hof heeft gedaan. Dit
leidt de A-G tot de conclusie dat primair
het onderdeel van de pleitnota over de
vordering van de benadeelde partij op
pagina 36 door deze opmerking van de
advocaat is vervallen. Reeds daarom
faalt het middel. Overigens, zo gaat hij
www.slachtofferhulp.nl
verder, meen ik dat het oordeel van het
hof dat van eventueel opkomend voordeel niet is gebleken de weerlegging van
een anders luidende suggestie van de
zijde van de verdediging toereikend verantwoordt gelet op de gebrekkige betwisting van de vordering. Die overweging
draagt dit oordeel van het hof al zelfstandig. De verwijzing naar een onevenredige belasting van het strafproces versta ik overigens aldus dat het hof zich
niet geroepen voelt om een zelfstandig
onderzoek te gaan doen naar uitkeringen
van andere verzekeringen in verband
met het overlijden van het slachtoffer.
Ook dat oordeel is niet onbegrijpelijk en
toereikend gemotiveerd. Aldus verstaan
is van een tegenstrijdigheid in de motivering geen sprake.
Het middel faalt.
De Hoge Raad verwierp het beroep zonder nadere motivering gezien art. 81 lid 1
RO.
252.
Rechtbank Rotterdam 25 juni 2014,
nummer 10/710208/13
Mrs. P. Joele, G.M. Munnichs en
C.M.A.T. van der Geest
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp
raak?id=ECLI:NL:RBROT:2014:5061
(Moord; art. 289 Sr. Shockschade.)
Als benadeelde partijen hebben zich in
het geding gevoegd benadeelde partij 1
(partner van het slachtoffer), benadeelde
partij 2 (zoon van het slachtoffer), benadeelde partij 3 (zoon van het slachtoffer)
en benadeelde partij 4 (moeder van het
slachtoffer), ter zake van feit 1.
De benadeelde partij 1 vordert een bedrag van € 95.509,80 ter vergoeding van
materiële schade, bestaande uit overlijdensschade en kosten van lijkbezorging,
en een bedrag van € 15.746,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade.
De benadeelde partij 2 vordert een bedrag van € 5.821,68 ter vergoeding van
materiële schade, bestaande uit overlijdensschade en een bedrag van €
15.746,00 ter vergoeding van immateriele schade, bestaande uit shockschade.
De benadeelde partij 3 vordert een bedrag van € 11.246,00 ter vergoeding van
21
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
immateriële
schade,
bestaande
uit
shockschade.
De benadeelde partij 4 vordert een bedrag van € 15.746,00 ter vergoeding van
immateriële
schade,
bestaande
uit
shockschade.
Nu is komen vast te staan dat aan benadeelde partij 1 door het onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks
schade is toegebracht en de vordering
voor wat betreft de post “kosten lijkbezorging” genoegzaam is onderbouwd, zal
deze, nu deze niet inhoudelijk door de
verdachte is betwist, worden toegewezen. De vergoeding van de schade bedraagt € 872,49 + € 3.950,00 + € 50,66
= € 4.873,15.
De verdachte zal worden veroordeeld in
de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en
in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De behandeling van de vorderingen van
de benadeelde partijen, voor wat betreft
de overlijdensschade, levert naar het
oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Ten aanzien van de shockschade merkt
de rechtbank op dat voor vergoeding van
dergelijke schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in
rechte kan worden vastgesteld, hetgeen
in het algemeen slechts het geval zal zijn
indien sprake is van een in de psychiatrie
erkend ziektebeeld. Uit de onderbouwing
van de vorderingen blijkt hiervan niet.
Een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van de vorderingen vergt nadere
medische en/of gedragskundige rapportage hetgeen een aanzienlijke vertraging
en daarmee een onevenredige belasting
van het strafgeding oplevert.
253.
Rechtbank Den Haag 27 juni 2014,
nummer 827080-13
Mrs. J.A. van Steen, V.J. de Haan en
C. Fetter
ECLI:NL:RBDHA:2014:7828
(Poging doodslag meermalen gepleegd; art. 287 Sr. Smartengeld €
14.000, € 3.000 en € 3.000. Eigen
schuld; art 6:101 BW.)
www.slachtofferhulp.nl
Verdachte heeft zich jegens drie slachtoffers schuldig gemaakt aan poging tot
doodslag door met een vuurwapen in totaal acht kogels op hen af te vuren. De
slachtoffers zijn daarbij geraakt in respectievelijk de buikstreek en de bovenbenen.
Slachtoffer 1 is geraakt in de linkerbil. De
kogel is doorgedrongen tot de buikholte,
alwaar de dunne en dikke darm respectievelijk vier- en tweemaal zijn geperforeerd. Verder is de rechter urineleider
volledig verscheurd. Het projectiel eindigde via een dwarse breuk in het bot
van de rechterbekkenhelft. Volgens
H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts,
moet het letsel – kort gezegd – vanwege
de vitale functie van de geraakte organen
worden aangemerkt als zeer ernstig en
op korte termijn levensbedreigend van
aard. Voor de acute behandeling ter
voorkoming van levensbedreigende complicaties op korte termijn moest slachtoffer 1 een zeer langdurige chirurgische en
urologische
buikoperatie
ondergaan.
Hierbij werd voor de duur van – zo is
achteraf gebleken – vier maanden een
darmstoma aangelegd. Slachtoffer 1
heeft zich als benadeelde partij gevoegd
met een vordering tot schadevergoeding
van € 16.666,66, bestaande uit €
14.000,-- ter zake van immateriële schade en € 2.666,66 ter zake van materiële
schade. Dit bedrag wordt door de rechtbank volledig toegewezen. Een verweer
van eigen schuld wordt gepasseerd.
Slachtoffer 2 is geraakt in beide benen.
In het linkerbeen was sprake van een inen uitschotopening van de bil naar de lies
en in het rechterbeen was sprake van
een inschotopening.
Slachtoffer 2 heeft zich als benadeelde
partij gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding van € 3.287,65, bestaande uit € 3.000,-- ter zake van immateriële schade en € 287,65 ter zake
van materiële schade. De vordering is
toewijsbaar tot een bedrag van €
3.287,65. De rechtbank zal evenwel
overeenkomstig art. 6:101 BW de vergoedingsplicht verminderen met 33%,
omdat de schade mede het gevolg is van
de eerdere aanranding door de benadeelde partij jegens verdachte. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot
een bedrag van € 2.202,73.
22
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Slachtoffer 3 is geraakt in het rechterbovenbeen. Het letsel bestond uit een doorschotverwonding van de weke delen halverwege het rechterbovenbeen. Volgens
Venrooij voornoemd had dit letsel tot (levensbedreigende) complicaties kunnen
leiden, indien een grote slagader in het
bovenbeen en/of de in het bovenbeen
verlopende grote beenzenuw zou(den)
zijn verscheurd.
Slachtoffer 3 heeft zich als benadeelde
partij gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding van € 3.050,--, bestaande uit € 3.000,-- ter zake van immateriële schade en € 50,-- ter zake van
materiële schade. De rechtbank zal de
vordering in zijn geheel toewijzen.
254.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 juni 2014, nummer 20-003103-13
Mrs. J.C.A.M. Claassens, C.M. Hilverda en N.J.M. Ruyters
ECLI:NL:GHSHE:2014:1970
(Poging doodslag; art. 287 Sr. Overreden met bestelbus en daarna
schoppen en slaan tegen het hoofd.
Fracturen aan ribben kaken, jukbeenderen schaambeen heilig been
en diverse sacrale wervels. Tevens
een oog verloren. Smartengeld €
20.000. Diverse materiële schadeposten toegelicht, waaronder verplaatste schade; art. 6:107 BW.)
Verdachte heeft op de openbare weg, in
aanwezigheid van andere weggebruikers,
gepoogd het slachtoffer van het leven te
beroven door met een bestelbus over
hem heen te rijden en hem daarna op
zijn hoofd te schoppen en te slaan. Het
slachtoffer heeft ten gevolge hiervan ernstig en blijvend lichamelijk letsel opgelopen, te weten onder andere: ribfracturen
rechter borstkas in rib 5, 6, 7 en 8 en
fracturen van de oogkas links, de jukbeenderen links en rechts en de bovenkaak links en rechts, fracturen van het
schaambeen links en rechts en van het
heiligbeen (onderdeel bekkenring), doorlopend in het wervelkanaal en links in de
2e, 3e, en 4e sacrale wervel. Hij heeft
zijn linkeroog verloren, waardoor hij
voorgoed een oogprothese moet dragen.
Voorts heeft hij thans nog pijnen in zijn
onderrug en bekken, heeft hij last van
www.slachtofferhulp.nl
gevoelloosheid in zijn rechterbeen, is hij
oververmoeid wegens slaapproblemen en
heeft hij hoofdpijn en aangezichtspijn.
Het gebeuren heeft ook zware psychische
gevolgen gehad voor het slachtoffer,
waarvoor hij in behandeling is geweest.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende
tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 59.191,04. Deze vordering is bij vonnis
waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.240,17. De benadeelde
partij heeft zich in hoger beroep opnieuw
gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het
hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak
met parketnummer 04-800119-12 primair bewezenverklaarde handelen van
verdachte rechtstreeks materiële schade
heeft geleden tot een bedrag van
6.418,66 en immateriële schade tot een
bedrag van € 20.000,-. Verdachte is tot
vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof merkt hierbij het volgende op.
- Post 1, verlies wettelijk eigen risico ad
€ 220,-- : toewijsbaar.
- Post 2, het vrijwillig eigen risico, volgens bijgevoegde nota ad € 500,-- acht
het hof - anders dan de verdediging toewijsbaar. De keuze voor een dergelijk
eigen risico is niet onredelijk en deze
schade is een rechtstreeks gevolg van
het ten laste van verdachte bewezen
verklaarde feit.
- Als post 3 vordert de benadeelde partij
€ 1.114,38 ter zake van door zijn verzekeraar Achmea niet vergoede kosten
voor een oogprothese. De reden voor
niet-vergoeding door Achmea is dat de
prothese is gekocht bij een (Belgisch)
bedrijf waarmee Achmea geen contract
heeft afgesloten, terwijl Achmea wel afspraken heeft met Nederlandse leveranciers in welk geval de prothese volledig
wordt vergoed. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in het kader
van de schadebeperkingsplicht van de
benadeelde partij mag worden verlangd
dat zij niet een onnodig dure oplossing
kiest. Gelet op dit verweer en op de omstandigheid dat het hof onvoldoende is
geïnformeerd over de reden van de benadeelde partij om te kiezen voor de Bel-
23
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
gische leverancier, levert de behandeling
en beoordeling van deze schadepost een
onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom de vordering
van de benadeelde partij wat betreft post
3 niet-ontvankelijk verklaren.
- Van de posten 4 en 5, respectievelijk de
natuurgeneeskundige consulten en telefoonkosten, kan het hof de redelijkheid
niet beoordelen nu de omvang en de
noodzaak van deze posten onvoldoende
onderbouwd zijn. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor deze
posten, nu behandeling en beoordeling
daarvan een onevenredige belasting van
het strafgeding oplevert, eveneens nietontvankelijk verklaren.
- Als post 6 maakt de benadeelde partij
aanspraak op de reiskosten die zijn partner heeft gemaakt om hem te bezoeken
in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek, bij brief van 18 januari 2013 van de
advocaat van de benadeelde partij, derhalve voor de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg, gewijzigd in een
bedrag van € 1950,87. Het hof zal deze
schadepost toewijzen aangezien dergelijke kosten beschouwd worden als verplaatste schade als bedoeld in art. 6:107
BW.
- Als post 8 (er is geen punt 7 opgevoerd) heeft de benadeelde partij vergoeding van de aanschaf van een bril gevorderd. Het hof zal toewijzen een
bedrag van € 438,- conform de in eerste
aanleg gewijzigde vordering op dit punt.
- Als post 9 heeft de benadeelde partij
vergoeding van de aanschaf van een
scheerapparaat gevorderd ad € 39,95,
omdat verdachte zich na het ongeval niet
meer nat kan scheren. Het hof acht dit in
redelijkheid gemaakte en redelijke kosten en zal deze schadepost dan ook toewijzen.
- Met betrekking tot post 10 is het hof
van oordeel dat aannemelijk is geworden
dat de benadeelde partij als gevolg van
het bewezenverklaarde feit niet meer in
staat is zijn eigen huishouding te voeren,
zodat het inschakelen van professionele
huishoudelijke hulp redelijk is, terwijl
voor de omvang van de schade kan worden uitgegaan van de normbedragen van
de Letselschaderaad. Het hof zal de periode dat de benadeelde partij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek heeft
verbleven niet betrekken in de bereke-
www.slachtofferhulp.nl
ning van de omvang van deze schadepost. Het hof gaat bij de berekening uit
van een periode van veertien weken (23
juli 2012 tot en met 29 oktober 2012).
Derhalve komt voor vergoeding in aanmerking een schadepost van 14 x € 126,- = € 1.764,--. Het meer gevorderde, te
weten € 2.772,-- minus € 1.764,-- zal
worden afgewezen.
- Ten aanzien van de posten 11 en 13
(post 12 is op het formulier gereserveerd
voor kosten rechtsbijstand), respectievelijk kledingschade (volgens overgelegde
kassabonnen ad € 105,84) en opvang
katten in kattenpensioen ad € 1400,-(onderbouwd in de genoemde brief van
18 januari 2013 en niet weersproken), is
het hof van oordeel dat deze posten kunnen worden toegewezen. Het hof acht
deze kosten redelijk om te maken en ook
de omvang van de opgevoerde posten
acht het hof redelijk. Het hof zal deze
schadepost dan ook toewijzen.
Het totaal van de toewijsbare kosten
voor materiële schade komt daarmee op
een bedrag van € 6.418,66.
- Het hof is van oordeel van de benadeelde partij immateriële schade heeft
geleden als gevolg van het lichamelijk
letsel dat hij door toedoen van verdachte
heeft opgelopen. Het hof stelt het bedrag
van die schade naar billijkheid vast op
minstens € 20.000,-. Het hof heeft hierbij
acht geslagen op vergelijkbare voorbeelden in de rechtspraak. Voor het meerdere is het hof van oordeel dat behandeling
van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof
zal daarom de vordering van de benadeelde partij op dit punt voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren.
Her beroep van de verdachte op eigen
schuld van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk
Wetboek wordt afgewezen, aangezien
van een dergelijke eigen schuld bij het
slachtoffer geen sprake is.
Beklag ex art. 12 Sv
255.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 juni
2014, nummer K14/0011
24
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
Mrs. J.P.F. Rijken, H.A. Marquart
Scholtz en E.F.G.M. Gelderman
ECLI:NL:GHSHE:2014:1649
(Afgewezen beklag; art. 12 Sv. Vermissing. Geen aanwijzingen dat betrokken slachtoffer is van misdrijf.)
Klaagster is de zuster van betrokkene,
die op 23/24 oktober 2008 spoorloos is
verdwenen. Betrokkene verbleef in die
tijd in de omgeving Breda/Oosterhout. In
het klaagschrift worden een aantal omstandigheden aangevoerd waaruit moet
blijken dat de verdwijning het gevolg van
een misdrijf moet zijn. Deze omstandigheden komen er kort gezegd op neer dat
betrokkene tot de datum van de vermissing de nodige sociale contacten had en
dat die vervolgens abrupt stopten. Door
politie en justitie is onderzoek verricht
naar de verdwijning. Een aantal personen
is bevraagd en de zaak is regelmatig in
het nieuws gebracht. Dit heeft niet geleid
tot nadere aanwijzingen.
In het klaagschrift worden nog enkele
opties voor verder onderzoek geopperd.
Het hof overweegt als volgt:
Hoezeer het hof ook begrip heeft voor de
gevoelens van verdriet en gemis die
klaagster ervaart door het verdwijnen
van haar broer, het dossier biedt naar
het oordeel van het hof geen aanwijzingen dat hij het slachtoffer moet zijn geworden van een misdrijf en door wie dat
dan zou zijn gepleegd. Anders dan de
raadsvrouwe meent, kan niet worden
uitgesloten dat betrokkene – als gevolg
van een ongeluk of eigener beweging – is
verdwenen zonder dat daar enig misdrijf
aan te pas is gekomen. Naar het oordeel
van het hof valt niet te verwachten dat
verder onderzoek daarin zo lang na dato
verandering zal brengen.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
256.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 3 juni
2014, nummer K13/0510
Mrs. J.P.F. Rijken, P.M. Frielink en
E.F.G.M. Gelderman
ECLI:NL:GHSHE:2014:1650
(Gegrond beklag; art. 12 Sv. Slachtoffer is overleden, doordat zij is aangereden door een Politiewagen die in
treinformatie reed.)
www.slachtofferhulp.nl
Op 15 maart 2013 stond het slachtoffer,
dochter van klagers, gezeten op haar
bromfiets, te wachten voor het voor haar
bestemde verkeerslicht bij de kruising.
Nadat het verkeerslicht voor het slachtoffer op groen was gesprongen, is zij met
haar bromfiets de kruising opgereden.
Halverwege de kruising werd het slachtoffer aangereden door het door beklaagde bestuurde onopvallende politievoertuig van het merk BMW (5 serie).
Beklaagde was lid van het Aanhoudingsen ondersteuningsteam Zuid Nederland
(hierna: AT), welk AT was ingezet in verband met een dreigende situatie in Bergeijk. Het AT bestond in het onderhavige
geval uit vijf onopvallende politieauto’s,
waaronder die van beklaagde, die allen
optische- en geluidsignalen voerden en in
de zogenaamde ‘treinformatie’ reden.
Daarbij werd gebruik gemaakt van de
blokmethode (het blokkeren van een gevaarlijk punt c.q. kruispunt met behulp
van een of meer voertuigen).
Het hof is van oordeel dat, gelet op het
samenstel van omstandigheden waaronder het onderhavige ongeval heeft
plaatsgevonden, waarbij het hof onder
meer in aanmerking neemt dat uit het
dossier lijkt te volgen dat er enige tijd is
verstreken tussen het passeren van het
onderhavige kruispunt door de vierde auto bestuurd door [code 3] en de vijfde
auto, bestuurd door beklaagde, het opportuun is om de zaak ter beoordeling
aan de strafrechter voor te leggen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het
beklag gegrond verklaren en de vervolging van beklaagde bevelen ter zake van
de feiten waarop het beklag betrekking
heeft.
Burgerlijke rechter
257.
Rechtbank Amsterdam 6 mei 2014,
nummer 2472036 \ HA EXPL 131179
mr. M.E.M. James-Pater, kantonrechter
ECLI:NL:RBAMS:2014:3121
25
Jurisprudentiebulletin
Slachtofferhulp Nederland
2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257
(Dwingend bewijs strafvonnis; art.
161 Rv. Tegenbewijs; art. 151 Rv.
Zorgverzekeraar. Subrogatie.)
De zorgverzekeraar Menzis stelt kort gezegd dat gedaagde 1 en gedaagde 2 onrechtmatig hebben gehandeld jegens
slachtoffer 1 en slachtoffer 2 en dat zij de
dientengevolge geleden schade dienen te
vergoeden aan Menzis, aangezien zij is
gesubrogeerd in de rechten van haar
verzekerden.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel
161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een in kracht van
gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend
bewijs oplevert van dat feit.
In dit geval is sprake van een op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij gedaagde 2 is veroordeeld voor het medeplegen van de overval in de woning van
slachtoffer 1 en slachtoffer 2, waarbij
zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1
is toegebracht. Dit vonnis levert dus
dwingend bewijs op van die feiten. De
kantonrechter dient dit vonnis dan ook
wat betreft die feiten als waar aan te
nemen, behoudens tegenbewijs (art. 151
Rv).
Gedaagde 2 heeft aangevoerd dat hij niet
past in het opgegeven signalement van
de daders, dat er geen FOSLOconfrontatie met hem heeft plaatsgevonden en dat op geen van de bij hem in beslag genomen kledingstukken een spoor
van de slachtoffers is aangetroffen. Ook
vingerafdrukken en DNA hebben niet geleid tot een onderzoeksresultaat dat kan
bijdragen aan een bewezenverklaring, aldus gedaagde 2.
Naar het oordeel van de kantonrechter
heeft gedaagde 2 zijn verweer dat hij onschuldig is daarmee onvoldoende concreet onderbouwd. Gedaagde 2 heeft in
deze procedure slechts verwezen naar
zijn verklaring in de strafzaak dat hij in
de middag van 11 februari 2011 ene
[naam] is tegengekomen aan wie hij
twee verschillende handschoenen heeft
uitgeleend (waarvan er later één op de
plaats delict is aangetroffen) en dat hij
het kladblok dat deze [naam] bij zich had
toen even heeft vastgehouden (welk
kladblok, met een vingerafdruk van ge-
www.slachtofferhulp.nl
daagde 2, eveneens op de plaats delict is
aangetroffen). Nu deze verklaring in het
strafvonnis juist gemotiveerd verworpen
is en gedaagde 2 ook in deze procedure
geen enkele nadere informatie heeft gegeven over deze [naam] zodat deze niet
als getuige kan worden gehoord, heeft hij
de feiten waartegen hij tegenbewijs zou
moeten leveren, onvoldoende gemotiveerd betwist. Derhalve komt de kantonrechter niet toe aan tegenbewijslevering.
Daarmee staat vast dat gedaagde 2 zich
schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woningoverval, waarbij
zwaar lichamelijk letsel is toegebracht
aan slachtoffer 1. Gedaagde 2 heeft niet
betwist dat ook slachtoffer 2 bij deze woningoverval lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen dus eveneens vast staat.
Gedaagde 2 heeft de hoogte van de medische kosten evenmin betwist. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
26