Jurisprudentiebulletin 2014, aflevering 9 Nummers: 225 – 257 Ten geleide Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De uitspraken worden geparafraseerd en samengevat weergegeven. Voor de oorspronkelijke tekst dient de uitspraak te worden geraadpleegd. (Oude) nummers van het JBS zijn te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzorg/Jur isprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan [email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Redactie: mr. A.H. Sas Contact: [email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/ Smartengeld zonder letsel. (Zie ook het ‘Ten geleide’ bij JBS 2014 afl. 6.) Het hof Den Bosch heeft in nr. 231 geoordeeld dat bij een inbraak waarbij het hele huis is doorzocht en het slachtoffer hiervan erg is geschrokken en wekenlang slecht heeft geslapen, voldaan is aan de wettelijke vereisten van art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b BW, nu de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’ Daarmee lijken de hoven Den Bosch en Amsterdam op één lijn te liggen. Vgl. Hof Amsterdam 3 maart 2014, JBS 2014, nr. 136, ECLI:NL:GHAMS:2014:1061. Tevens heeft het hof Den Bosch in een bedreigingzaak zonder letsel smartengeld toegekend (nr. 247). Dit is van belang omdat met name de rechtbank Limburg vaak geen smartengeld toekent bij bedreiging als geen (ernstig) psychisch letsel is aangetoond. Over de problematiek van kennisneming en verstrekken afschrift van processtukken (art. 51b Sv) heeft A-G Vegter uitgebreid geconcludeerd (nr. 241). De zaak werd overigens door de Hoge Raad met art. 81 lid 1 RO afgedaan. In nr. 249 heeft de Hoge Raad bepaald dat het slachtoffer (benadeelde) niet door de verdediging mag worden opgeroepen als getuige met betrekking tot de vordering benadeelde partij. Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Slachtoffer in het strafproces 225. Gerechtshof Amsterdam 13 november 2013, nr. 23-003257-11 Mrs. H.S.G. Verhoeff, W.J.J. Los en M. Lolkema ECLI:NL:GHAMS:2013:3998 (Mensenhandel, gedwongen prostitutie; art. 273f Sr. Mishandeling; 300 Sr. Seksueel binnendringen < 12 jaar; art. 245 Sr. In de jurisprudentie aanvaard bedrag van € 100 per dag. Geen onevenredige belasting; art. 361 lid 3 onder a Sv.) De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft op manipulerende en soms ook gewelddadige wijze drie jonge vrouwen ertoe gebracht zich voor hem te prostitueren en (gedeeltelijk) hun verdiensten aan hem af te staan. Al deze vrouwen zijn in een zondanige afhankelijke positie van verdachte gebracht, dat zij geen weerstand konden bieden. Met name slachtoffer 2 en slachtoffer 3, die al op jonge leeftijd door toedoen van verdachte in de prostitutie en aldus in een uitbuitingspositie zijn terechtgekomen, alles ten behoeve van het behalen van geldelijk gewin door de verdachte. Slachtoffer 3 was zelfs minderjarig, toen zij voor het eerst voor de verdachte in de prostitutie moest werken. De verdachte heeft voorts ontucht gepleegd met slachtoffer 2 toen zij 15 jaar was. Verdachte heeft alle drie de vrouwen meermalen mishandeld. Slachtoffer 1 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Het hof acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- redelijk en billijk. Slachtoffer 2 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 317.600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 217.600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag www.slachtofferhulp.nl van haar oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering toegelicht. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De raadsman heeft aangevoerd dat een zodanige onevenredige belasting reeds blijkt uit de hoogte van het gevorderde bedrag en dat bovendien de civiele aansprakelijkheid van de verdachte geenszins vaststaat. Het hof overweegt dat de hoogte van een vordering niet doorslaggevend is voor de beantwoording van de vraag of behandeling een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Bij de materiële schade gaat het om de vergoeding van niet door slachtoffer 2 genoten inkomsten. Het hof zoekt aansluiting bij een in de jurisprudentie algemeen aanvaard bedrag van € 100,- per gewerkte dag en schat het gemiddelde aantal werkdagen op vijf dagen gedurende 40 weken per jaar. Dit komt neer op een bedrag van € 60.000,- (40 weken x 5 dagen is 200 dagen x € 100,- per dag is € 20.000 per jaar x 3 jaar), waarvan zij de helft moest afstaan aan verdachte. Het hof zal dan ook de vordering tot vergoeding van materiële schade toekennen voor een bedrag van € 30.000,00. Het hof acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 17.500,- redelijk en billijk. Voor het overige niet ontvankelijk. Slachtoffer 3 heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 317.600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 217.600,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering toegelicht. 2 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De raadsman heeft aangevoerd dat een zodanige onevenredige belasting reeds blijkt uit de hoogte van het gevorderde bedrag en dat bovendien de civiele aansprakelijkheid van de verdachte geenszins vaststaat. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 en 7 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Bij de materiële schade gaat het om de vergoeding van niet door slachtoffer 3 genoten inkomsten. Het hof zoekt aansluiting bij een in de jurisprudentie algemeen aanvaard bedrag van € 100,- per gewerkte dag en schat het gemiddelde aantal werkdagen op vijf dagen gedurende 40 weken per jaar. Dit komt neer op een bedrag van € 50.000,- (40 weken x 5 dagen is 200 dagen x € 100,- per dag is € 20.000 per jaar x 2,5 jaar), waarvan slachtoffer 3 de helft moest afstaan aan de verdachte. Het hof zal dan ook de vordering tot vergoeding van materiële schade toekennen voor een bedrag van € 25.000. Het hof acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 17.500,- redelijk en billijk. Voor het overige niet ontvankelijk. 226. Rechtbank Noord-Holland 24 december 2013, nummer15/740698-13 Mrs. J.C. van den Bos, S.C.A. van Kuijeren en S. Ok ECLI:NL:RBNHO:2013:14050 (Mensenhandel; art. 273f Sr. Gedwongen prostitutie 16 jarige. Vordering niet ondertekend door de wettelijk vertegenwoordiger.) Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een minderjarig slachtoffer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.400,- ingediend tegen verdachte wegens materi- www.slachtofferhulp.nl ele schade ten bedrage van € 1.400,- en immateriële schade ten bedrage van € 5.000,- die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij ook op het moment van indienen van de vordering minderjarig was. Hoewel de vordering van de benadeelde partij is ingediend door een advocaat, is niet gesteld of gebleken dat de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij toestemming tot het indienen van de vordering heeft gegeven, zodat de benadeelde partij reeds daarom niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat de inhoudelijke behandeling van de vordering tevens een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen, zodat ook om die reden de benadeelde partij niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen. 227. Rechtbank Den Haag 13 maart 2014, nr. 09-820252-12 Mrs. C.L. Strop, J.M. Ghrib, en H.M. Boone, allen kinderrechter ECLI:NL:RBDHA:2014:3546 (Afpersing; art. 317 Sr. Bedreiging met een pistool. Smartengeld zonder letsel; € 500.) Op 18 november 2013 hadden slachtoffer A en slachtoffer B, in een park afgesproken om daar een scooter voor € 500,van iemand te kopen. De verdachte was ervan op de hoogte dat de kopers € 500,- bij zich hadden. Hij is vervolgens met twee andere jongens op de slachtoffers afgestapt en heeft ze onder bedreiging van een doorgeladen wapen gedwongen tot de afgifte van de € 500,-. Slachtoffer A, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.050,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 250,- en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 800,-. Slachtoffer B, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 840,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag 3 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 groot € 250,- en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 590,-. De rechtbank acht de vorderingen van € 250,- ten aanzien van de materiële schade voor beide benadeelden toewijsbaar en € 500 ten aanzien van de immateriële schade aan beide benadeelden toewijsbaar. Hierbij houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor hem. 228. Rechtbank Noord-Holland 28 april 2014, nummer 15/743141-13 Mrs. M.W. Groenendijk, A.S. van Leeuwen en E.J. van Keken ECLI:NL:RBNHO:2014:5861 (Mensenhandel; art. 273f Sr. Prostitutie 24 augustus 2010 tot en met 21 september 2012. Gevorderd € 140.000 materieel, toegewezen € 50.000. Gevorderd smartengeld € 15.000, toegewezen € 5.000.) (Zie uitspraak.) 229. Rechtbank Noord-Holland 13 mei 2014, nummer15/703012-13 Mrs. H.E.C. de Wit, A.F. van Hoorn en L. Stevens ECLI:NL:RBNHO:2014:5591 (Poging doodslag; art. 287 Sr. Diverse malen gestoken met groot mes in borst en buikstreek. Levensgevaar. Nog geen eindtoestand. Smartengeld; € 35.000. Inkomensschade onevenredige belasting van het strafproces; art. 361 lid 3 Sv. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tegen politieambtenaar; art. 285 Sr. Politieagent dwingen tot schieten. Smartengeld (zonder letsel?) € 1.250. Verdachte heeft zijn bovenbuurvrouw, slachtoffer 1, diverse malen met een mes van ca. 30 cm, gestoken en levensgevaarlijk verwond. Hij heeft haar meermalen gestoken in haar borst- en buikstreek. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferver- www.slachtofferhulp.nl klaring is gebleken dat de steekpartij onuitwisbare sporen heeft nagelaten in haar leven. Zij wordt nu dagelijks geconfronteerd met de gevolgen. Bovendien blijkt uit medische stukken in het dossier dat het de vraag is of zij ooit volledig zal herstellen van de door haar bij de steekpartij opgelopen verwondingen. Verder heeft verdachte een politieman, slachtoffer 4, ernstig bedreigd door hard op hem af te lopen met een mes in zijn hand. Zoals verdachte heeft verklaard en ook uit het dossier blijkt was het verdachtes bedoeling dat de politieman hem neer zou schieten. De politieman ondervindt nog (dagelijks) hinder van deze gebeurtenis. Namens het slachtoffer 1 is een vordering tot schadevergoeding van € 156.778,90 ingediend wegens materiële en immateriële schade. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 121.778,90 wegens materiële schade en een bedrag van € 35.000,- wegens immateriële schade. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 77.039,88,-, bestaande uit € 42.049,88,- aan materiële schade en € 35.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Het onderdeel van de materiële schade dat ziet op de gekapitaliseerde loonschade bij blijvende arbeidsongeschiktheid vanaf 18/2/2015 tot pensioen komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zich aldus niet leent voor behandeling in deze strafzaak. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde slechts een deel van de door haar gevorderde immateriële schade toe te kennen, te weten € 5.000 en haar voor het overige nietontvankelijk te verklaren in haar vordering. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voor verdachte, binnen het strafgeding, onmogelijk is zich te verweren tegen de vordering nu hij niet in de gelegenheid is om bijvoorbeeld medische informatie te beoordelen. Daarenboven is er onvoldoende informatie voorhanden om het causaal verband te toetsen tussen het delict als schade 4 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 veroorzakende gebeurtenis, en de opgevoerde schade. De rechtbank overweegt dat vergoeding van de immateriële schade billijk voorkomt, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Deze schade kan worden gezien als rechtstreekse schade als gevolg van het onder feit 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 35.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente. Anders dan de raadsvrouw van benadeelde en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat - nu de raadsvrouw van verdachte dit onderdeel gemotiveerd betwist heeft – de behandeling van het gedeelte van de vordering van benadeelde dat betrekking heeft op de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zich bij uitstek leent voor een behandeling bij de burgerlijke rechter. Namens slachtoffer 4 is een vordering tot schadevergoeding van € 1250,-- ingediend. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van slachtoffer 4 indachtig de uitspraak van het Hof te Den Bosch (GHSHE:2008:BG4832) te matigen tot een bedrag van € 750,--. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door toedoen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van het toe te kennen bedrag in aanmerking genomen de aard en impact van het bewezenverklaarde voor de benadeelde. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met de ingetreden gevoelens van onrust bij de benadeelde ten gevolge van het noodgedwongen moeten schieten op verdachte. De rechtbank komt de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1250,- billijk. 230. Rechtbank Amsterdam 27 mei 2014, nr. 13/670130-12 Mrs. W.M.C. van den Berg, C.E.M. Marsé en J.M.L.I. van Hommerich ECLI:NL:RBAMS:2014:3154 www.slachtofferhulp.nl (Rekestprocedure. Verzoek schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis; art. 89 Sv en vergoeding voor kosten; art. 591a Sv. Verrekening met schadevergoedingsmaatregel; art. 90 lid 3 Sv.) Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding voor de schade die verzoeker tengevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 3.330,-. Daarnaast strekt het verzoek tot het toekennen van een vergoeding ten bedrage van € 275,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft een vordering op de voet van artikel 90 lid 3 Sv ingediend, waarin het Openbaar Ministerie verzoekt, het door het Rijk aan verzoeker uit te keren bedrag te verrekenen met de door verzoeker aan de Staat (CJIB) verschuldigde bedragen, van in totaal € 4.137,70. Het betreft een bij het CJIB openstaande strafbeschikking van € 130,- en een openstaand bedrag van € 4.007,70 ter zake van een (hoofdelijk) toegewezen vordering van een benadeelde partij, ter zake waarvan aan verzoeker tevens een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De rechtbank kent aan de gewezen verdachte een vergoeding toe van € 3.435,ex art. 89 Sv en € 550 en art. 591a Sv. Het bedrag van € 4.007,70 betreft een in een eerdere strafzaak tegen verzoeker, hoofdelijk toegewezen vordering van een benadeelde partij, ter zake waarvan aan verzoeker en zijn medeverdachten een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr is opgelegd. Met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is (mede) een vordering van de Staat op verzoeker ontstaan. Wat het verweer over de hoofdelijkheid betreft, overweegt de rechtbank dat de juridische constructie van hoofdelijke aansprakelijkheid nu juist in het leven is geroepen om indien één van de schuldenaren op enig moment in staat komt (een deel van) de vordering te voldoen, de schuldeiser dit bedrag op deze schuldenaar kan verhalen. Dat dit door verzoeker thans als onredelijk wordt ervaren, kan evenmin tot de nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden. 5 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Wat er, tenslotte, ook zij van het reeds door verzoeker afgeloste bedrag van maximaal € 250,-, de in onderhavige beschikking toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding zijn niet toereikend voor een volledige verrekening met de vorderingen van de Staat op verzoeker. Nu er een bedrag van meer dan € 250,00 resteert, zal de rechtbank dit verweer verder onbesproken laten. Al het voorgaande in overweging nemende, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot verrekening van de bedragen voor toewijzing vatbaar is. Zoals hierboven weergegeven, zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot bedragen van € 3.435,00 en € 550,00, zijnde een totaalbedrag van € 3.985,00. Dit bedrag is onvoldoende om te kunnen verrekenen met beide openstaande vorderingen. Gelet op de belangen van slachtoffers in de maatschappij is de rechtbank van oordeel dat het voldoen van de toegewezen schadevergoeding maatschappelijk prevaleert boven de voldoening van een justitiële geldboete. De rechtbank zal daarom opdracht geven de toe te wijzen bedragen te verrekenen met deze openstaande vordering. Hieruit volgt logischerwijs dat een bedrag € 0,00 zal resteren om uit te keren aan betrokkene. 231. Gerechtshof 's-Hertogenbosch 28 mei 2014, nr. 20-002690-13 Mrs. M.L.P. van Cruchten, O.M.J.J. van de Loo en M. Rutgers ECLI:NL:GHSHE:2014:1684 (Inbraak; art. 311 Sr. Hele huis doorzocht. Wekenlang slecht slapen, door onveilig gevoel. Smartengeld zonder letsel, € 250. Aantasting in de persoon op andere wijze; art. 6:106 lid 1 onder b BW.) De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.773,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De vordering bestaat uit www.slachtofferhulp.nl materiële schade ad € 3.498,81 en immateriële schade ad € 275,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, zodat zij van rechtswege in hoger beroep voortduurt. De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen, nu de gestelde psychische gevolgen onvoldoende zijn onderbouwd waardoor niet voldaan is aan het bepaalde in art. 6:106 BW. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat – bij gebrek aan een nadere onderbouwing en gelet op het ontbreken van foto’s – de gestelde materiële schade ten aanzien van de horloges eveneens moet worden afgewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het totaal gevorderde bedrag van € 3.773,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Evenals de rechtbank en anders dan de raadsman acht het hof de verzochte immateriële schade geheel toewijsbaar. In aanmerking genomen de aard en ernst van het bewezen verklaarde alsmede de onderbouwing van de immateriële schade in het schadeonderbouwingsformulier, acht het hof de gevorderde schade ad € 275,--, aannemelijk en alleszins redelijk en billijk. Hiertoe overweegt het hof dat verdachte de woning van de benadeelde partij op onrechtmatige wijze is binnengedrongen en die woning vervolgens geheel is doorzocht. In het schadeonderbouwingsformulier heeft de benadeelde partij ook nader toegelicht dat hij door het delict heel erg is geschrokken en wekenlang slecht heeft geslapen, omdat hij zich erg onveilig voelde. Juist de woning behoort een veilige plaats te zijn waarin de benadeelde partij ongestoord van zijn privéleven kan genieten. Met de inbraak heeft verdachte dan ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Anders dan door de raadsman is bepleit, is daarmee naar het oordeel van het hof voldaan aan de wettelijke vereisten van art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b 6 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 BW nu de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’ Tevens acht het hof, evenals de rechtbank, de gevorderde materiële schade toewijsbaar. Anders dan de raadsman acht het hof de gevorderde materiële schade ten aanzien van de horloges, mede gelet op de bij het voegingsformulier gevoegde bijlage, voldoende onderbouwd. Het feit dat de benadeelde partij geen foto’s van de ontvreemde horloges heeft overgelegd doet daar niet aan af. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. 232. Rechtbank Oost-Brabant 2 juni 2014, nummer 01/845088-14 Mrs. H.M. Hettinga, P.J.H. Van Dellen en W.J.M. Fleskens ECLI:NL:RBOBR:2014:2879 (Poging doodslag; art. 287 Sr. Kosten van derden, verplaatste schade.) Het slachtoffer vordert vergoeding van de navolgende, door haar gemaakte kosten: - kleding € 26,37 - eigen risico CZ € 360,= - daggeld ziekenhuisopname € 84,= - reiskosten ouders € 42,67 - reiskosten naar Slachtofferhulp en Juvans € 34,30 Totaal € 547,84 Daarnaast vordert zij een immateriële schadevergoeding van € 1.200,=. De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van €1705,17. De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij voor wat betreft de post 3x retour thuisadres Jeroen Bosch ziekenhuis ad € 42,67 nietontvankelijk te verklaren aangezien dit reiskosten van de ouders van de benadeelde partij en derhalve strikt genomen niet haar eigen kosten betreffen. De raadsman is met de officier van justitie van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft de post reiskosten ad € 42,67 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. www.slachtofferhulp.nl De rechtbank acht toewijsbaar de immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1200,= en materiële schadevergoeding ter hoogte van € 505,17 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post 3x retour thuisadres - Jeroen Bosch ziekenhuis ad € 42,67, nu dit geen eigen schade van de benadeelde partij betreft. 233. Rechtbank Noord-Holland 2 juni 2014, 15/713194-13 ECLI:NL:RBNHO:2014:5211 Mrs. M.J.M. Verpalen, G.A.M. van Dijk en M.F. Ferdinandusse (Ontucht < 16 jaar; art. 247 Sr. Kosten ouders, verplaatste schade.) Ten aanzien van de vordering van de ouders van slachtoffer 3: De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade (€ 704,16) aan gemaakte reiskosten en kosten in verband met opgenomen verlof rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd en kan derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011. 234. Rechtbank Gelderland 3 juni 2014, nummers 05/861796-13, 05/841243-13 en 05/701158-12 Mrs. W.J. Vierveijzer, L.C.P. Goossens en S. Brinkhoff ECLI:NL:RBGEL:2014:3500 (O.a. Belediging politieambtenaar; art. 266/267 Sr. Spugen in het gezicht en uitschelden. € 100 smartengeld. Smartengeld zonder letsel.) Verdachte heeft verbalisant (benadeelde) opzettelijk beledigd door in het gezicht te spugen en door mondeling toe te voegen de woorden "Kankerwouten" en "Kankermongolen”. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit recht- 7 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 streeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 BW, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 100,-. 235. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2014, nummer 21-001168-13 Mrs. T.M.L. Wolters, H.J. Deuring en J. Hielkema ECLI:NL:GHARL:2014:4521 (Diefstal en diefstal met valse sleutels; art 310/311 Sr. Vordering erfgenamen niet ontvankelijk; art. 51f lid 2 Sv. Geen rechtstreekse schade; art. 361 lid 2 Sv. Ambtshalve oplegging schadevergoedingsmaatregel ten gunste van de erfgenaam; art. 36f Sr.) Verdachte heeft uit een kamer in een verzorgingshuis de portemonnee van een bejaarde man, het slachtoffer, weggenomen met daarin pinpassen en de bijbehorende pincodes. Vordering van de benadeelde partij (erven van het slachtoffer). De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.773,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof is van oordeel dat door de bewezenverklaarde feiten geen rechtstreekse schade aan de erven van het slachtoffer is toegebracht en ook is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer als gevolg van de bewezenverklaarde feiten is overleden. Derhalve kunnen de erven van het slachtoffer geen vordering indienen op grond van art. 51f lid 2 Sv. De benadeelde partij is niet bevoegd om zich als benadeelde partij te voegen en kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof ambtshalve de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. www.slachtofferhulp.nl Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, in de persoon van de benadeelde als erfgenaam, een bedrag te betalen van € 7.773,25 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. 236. Rechtbank Overijssel 3 juni 2014, nummer 08/955479-13 Mrs. C.C.S. Koppes, M. Melaard en F.H.W. Teekman ECLI:NL:RBOVE:2014:2934 (Schennis van de eerbaarheid; art 239 Sr. Op een niet openbare plaats. Veelvuldig en gedurende langere periode. Smartengeld € 400.) Verdachte heeft zich gedurende een langere periode veelvuldig schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid (op meer tijdstippen in de periode van 1 april 2012 tot en met 21 mei 2013). Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier zeer hinderlijke feiten waartegen de wetgever toevallig aanwezige derden heeft willen beschermen. Deze feiten hebben bij aangeefsters, die toen nog relatief jong waren, gevoelens van angst en afschuw opgewekt. Dit blijkt uit de zich in het dossier bevindende schadeonderbouwingsformulieren. Aangeefsters [slachtoffers 1 en 4] werden gedurende langere tijd in hun woongenot beperkt door het strafbare handelen van verdachte. Slachtoffer 4 en slachtoffer 1 hebben zich als benadeelde partijen gevoegd. De benadeelde partijen vorderen veroordeling van de verdachte tot betaling van € 750,immateriële schade aan ieder van hen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Ook hebben de benadeelde partijen gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. 8 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de benadeelde partijen in hun vordering ontvankelijk en zijn de vorderingen deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de slachtoffers. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en op zichzelf aannemelijk, zij het dat de rechtbank de omvang van de schade dient te schatten. De rechtbank zal de vorderingen naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 400,-. Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente is de rechtbank van oordeel dat deze toewijsbaar is vanaf de einddatum van de bewezenverklaarde periode, nu in elk geval vanaf die datum de vorderingen geheel opeisbaar waren. 237. Rechtbank Overijssel 3 juni 2014, nummer 08/770217-13 Mrs. M. Melaard, C.C.S. Koppes en F.H.W. Teekman ECLI:NL:RBOVE:2014:2935 (Poging zware mishandeling met motorvoertuig; art. 302 Sr en art. 179a WVW. Inrijden op politieambtenaren. € 350 en € 500 smartengeld. Smartengeld zonder letsel.) Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een auto in de richting van twee politieambtenaren te rijden. De slachtoffers wisten door hun alerte handelen erger te voorkomen. Benadeelde 1 heeft zich gevoegd voor € 350 immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is betwist door de raadsman aangezien de vordering niet is onderbouwd. De rechtbank acht het aannemelijk dat het incident het ongerief en ongemak heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij, zoals omschreven in de www.slachtofferhulp.nl vordering. De rechtbank schat het immateriële nadeel op € 350,--. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Benadeelde 2 heeft zich gevoegd voor € 500 immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is betwist door de raadsman aangezien de vordering niet is onderbouwd. De rechtbank acht het aannemelijk dat het incident ongemak, ongerief en pijn heeft veroorzaakt, zoals omschreven in de vordering. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. 238. Rechtbank Oost-Brabant 3 juni 2014, nummer 01/821566-13 Mrs. J. Leyenaar-Holleman, J.H.P.G. Wielders en H.H.E. Boomgaart ECLI:NL:RBOBR:2014:2909 (Verkeersongeval door schuld waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht; art 6 WVW. Slachtoffer in coma. Vordering van de familie. Geen rechtstreekse schade; art. 51f en art. 361 lid 2 Sv.) Verdachte heeft door haar gedragingen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, tengevolge waarvan het slachtoffer zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en sinds het ongeval in coma in het ziekenhuis ligt. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de ouders van het slachtoffer naar voren gebracht dat bij recentelijk medisch onderzoek geen enkele hersenactiviteit bij het slachtoffer is aangetroffen en dat er dan ook geen reeel vooruitzicht is op enige verbetering van haar gezondheidstoestand, zodat de ouders waarschijnlijk op korte termijn de 9 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 keuze moeten maken om de behandeling van hun dochter stop te zetten. Volgens de officier van justitie is de vordering van de benadeelde partij ingediend namens de hele familie van het slachtoffer. De vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het precieze bedrag dat kan worden toegewezen laat de officier van justitie over aan de rechtbank. De vordering van de benadeelde partij dient volgens de verdediging nietontvankelijk verklaard te worden. De vordering is niet onderbouwd en er is een verzekeraar die aansprakelijkheid heeft erkend en betalingen heeft verricht. Uit de toelichting die de raadsman van de benadeelde partij heeft gegeven blijkt dat hij de schade van de ouders van het slachtoffer vordert. In het civiele recht valt immateriële schade voor familieleden onder shockschade en wordt dit slechts in uitzonderlijke gevallen toegewezen. Dat gaat een behandeling op een strafzitting te buiten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Volgens art. 51f Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voegen als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding indienen. De benadeelde partij kan volgens art. 361 lid 2 Sv alleen ontvankelijk zijn als (onder meer) aan de voorwaarde wordt voldaan dat aan de benadeelde partij rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. In casu is rechtstreekse schade toegebracht aan het slachtoffer. Zij is echter niet bij machte om een vordering in te dienen en op het voegingsformulier is als benadeelde partij “familie van het slachtoffer” ingevuld. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij medegedeeld dat hij optreedt namens de ouders van het slachtoffer. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het voegingsformulier is ingediend door de ouders van het slachtoffer. Ten aanzien van de ouders is geen sprake van rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. Zij kunnen zich daarom niet voegen in het strafproces als benadeelde partij. De situatie als bedoeld in art. 51f lid 2 Sv doet zich ook niet voor. www.slachtofferhulp.nl 239. Rechtbank Limburg 3 juni 2014, nummer 03/700104-14 Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser ECLI:NL:RBLIM:2014:4970 (Diefstal met geweld; art. 310 en 312 Sr. Minor strike. Causaliteit.) Toen de bejaarde slachtoffer in de gaten kreeg dat hij ongenode gasten had, is hij meteen tegen de grond gewerkt, geslagen, in een verwurging vastgehouden en werden zijn armen met tape omwikkeld. Daardoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 14.779,94 ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, bestaande uit € 12.179,94 materiële schade en € 2.600,- immateriële schade. De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen. De raadsman heeft primair bepleit dat alle schade die gerelateerd is aan de ‘minor stroke’ niet voor vergoeding in aanmerking kan komen wegens het ontbreken van een vaststaand causaal verband. Ook de immateriële schade komt dienovereenkomstig niet voor toewijzing in aanmerking. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de posten “arbeidsongeschiktheid”, “personeelskosten” en “aanpassingen en beveiliging woning” onvoldoende helder en onderbouwd is. De opgevoerde schade ten gevolge van de diefstal van de duivenklok en pendule is niet terug te voeren op onderhavige strafzaak en bovendien onvoldoende onderbouwd. Ten slotte komt uit het onderliggende dossier naar voren dat “slechts” € 150,- is gestolen, waardoor de post “kasgeld” dient te worden gematigd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de posten “Inkomstenderving”, “Personeelskosten”, Daggeldvergoeding ziekenhuis”, Eigen risico CZ”, “Reiskosten” en “Aanpassing + beveiliging woning/zaak”. 10 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Uit de stukken komt naar voren dat het slachtoffer enkele dagen na de overval een ‘minor stroke’ heeft gehad. Genoemde schadeposten zijn in overwegende mate het gevolg van uitval van het slachtoffer als gevolg van deze ‘minor stroke’. Het staat echter niet vast dat deze ‘minor stroke’ het rechtstreekse gevolg was van de overval. Evenmin is in te schatten welk deel van deze schadeposten is veroorzaakt door het letsel dat het slachtoffer door de overval heeft opgelopen en welk deel door de ‘minor stroke’. Ten aanzien van de post “Rookartikelen” heeft de benadeelde partij ter terechtzitting aangegeven dat deze kosten reeds door de verzekering vergoed zijn. Ten aanzien van de posten “Duivenklok” en “Pendule” blijkt niet uit het dossier dat deze goederen door verdachte zijn ontvreemd. In de aangifte wordt immers geen melding gemaakt van diefstal van deze goederen en verdachte heeft ontkend dat hij deze gestolen heeft. Ook deze posten komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij ook ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De post “Kasgeld” is naar het oordeel van de rechtbank deels toewijsbaar. In de aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een portemonnee met het kasgeld ad € 650,- onder de trap had verstopt. Niet is echter verklaard dat deze portemonnee uit het café is ontvreemd. Wel hebben de verdachten verklaard dat zij € 100,- en wat kleingeld hebben meegenomen uit het café. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De gevorderde immateriële schade ad € 2.600,- acht de rechtbank deels toewijsbaar. De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft hem immers tegen de grond gewerkt en geslagen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond uit verwondingen aan de ellenboog, bloeduitstortingen, een pijnlijke knie en een verwonding aan het oor, die in het ziekenhuis middels een pijnlijke www.slachtofferhulp.nl behandeling gedraineerd moest worden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen en naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel waarvan vast staat dat het slachtoffer dat door het handelen van verdachte heeft opgelopen. Zoals hierboven reeds overwogen is er onvoldoende causaal verband vastgesteld tussen de overval en de ‘minor stroke’ die het slachtoffer enkele dagen later heeft gehad. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij ook de gevolgen van deze ‘minor stroke’ en de negatieve gevoelens die hij aan de overval heeft overgehouden graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. 240. Rechtbank Oost-Brabant 4 juni 2014, nummer 01/879319-13 Mrs. E.C.P.M. Valckx, M.M. Klinkenbijl en C.A. Mandemakers ECLI:NL:RBOBR:2014:3096 (Poging doodslag; art. 287 Sr. Levensbedreigend perforerend steekletsel. Diverse steek- en snijverwondingen. Smartengeld € 6000.) Het slachtoffer heeft meervoudig perforerend steekletsel van levensbedreigende aard opgelopen, voornamelijk aan de voor- en linkerzijde van de hals, borst, oksel, (boven)buik en buikwand, wang en aan de linkerschouder en het linker schouderblad. Het ging hierbij om diverse 11 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 (diepe) steekwonden, maar ook om een snijverwonding van acht centimeter aan de linkerzijde van zijn hals alsmede een steek/snijverwonding aan de binnenzijde van de rechter onderarm, passend bij een afweerverwonding. Het letsel is veroorzaakt met een mes. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,= en materiële schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” à € 280,=, “Medische kosten” à € 29.650,91, “Kosten opvragen medische informatie” à € 37,61.) De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” en “kosten opvragen medische informatie”) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 16 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Een onderdeel van de vordering van de benadeelde partij ziet op verlies van verdienvermogen omdat de benadeelde partij waarschijnlijk met ingang van 4 november 2013 ofwel in loondienst ofwel als zelfstandig nachtkoerier een netto maandinkomen van € 2.525,= zou kunnen verdienen. De verdediging betwist dat sprake is van verlies aan verdienvermogen. Gelet op deze betwisting dient de benadeelde partij in beginsel te bewijzen dat daadwerkelijk sprake is van (toekomstige) inkomensschade. Nu dit deel van vordering in dit stadium zonder nadere bewijslevering niet kan worden toegewezen, vormt de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de immateriële schade voor zo ver deze het bedrag van € 6000,= te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. www.slachtofferhulp.nl De wettelijke rente over de post “Medische kosten” wordt afgewezen nu de medische kosten (nog) niet door de benadeelde partij betaald zijn en gesteld noch gebleken is dat de benadeelde partij hierover ook rente is verschuldigd. 241. Hoge Raad 10 juni 2014, nummer 13/01415 Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma ECLI:NL:HR:2014:1360 Conclusie A-G Vegter ECLI:NL:PHR:2014:509 (Kennisneming/verstrekking van afschrift van de processtukken; art. 51b Sv.) A-G Vegter concludeert als volgt. 14. Ik begrijp dat de kern van het middel is dat het horen van de getuige in strijd is geweest met de beginselen van behoorlijke procesorde. Omdat niet is vermeld aan welk beginsel tekort is gedaan, acht ik mij niet gehouden zelfstandig te onderzoeken of een van de beginselen mogelijk is geschonden. Ik begrijp het middel zo dat er geen fair trial is geweest, omdat de getuige die tevens benadeelde partij is in die laatste hoedanigheid kennis heeft kunnen nemen van de processtukken. De oneerlijke berechting spruit kennelijk voort uit een defect bij het verhoor van de getuige veroorzaakt door de kennisname van alle processtukken. De klacht is dan vooral dat de benadeelde partij nu deze tevens getuige was niet of eventueel later inzage in de processtukken had dienen te worden gegeven. Het knelt gelet op de toelichting op het middel vooral omdat de benadeelde partij kennis heeft kunnen nemen van een rapportage van de rechtspsycholoog Van Koppen waarin deze een oordeel geeft over de betrouwbaarheid van de getuige tevens benadeelde partij. Erg gelukkig is dat ook niet. 15. De regeling van de kennisname van processtukken door de benadeelde partij en later het slachtoffer heeft in de afgelopen jaren nogal wat wijziging ondergaan. De toelichting op het middel klaagt zowel over de kennisname van de stukken in 12 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 eerste aanleg als in tweede aanleg. Met de behandeling op de zitting is een ruime periode gemoeid geweest. Zittingen in eerste aanleg vonden plaats op 5 juni 2008, 6 november 2008 en 9 april 2009, terwijl er in hoger beroep zittingen waren op 6 mei 2010, 27 juli 2010, 20 oktober 2011 en 29 januari 2013. 16. Kennisname van processtukken was tot 1 januari 2011 geregeld in art. 51d Sv. De bepaling luidde, voor zover van belang, als volgt: “1. Aan de benadeelde partij wordt op haar verzoek toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken waarbij zij belang heeft. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie. 2. Niettemin kan het in het vorige lid bedoelde gerecht of de officier van justitie aan de benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken of gedeelten daarvan onthouden in het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.” 17. Vanaf 1 januari 2011 4 luidde art. 51b Sv, voor zover van belang, als volgt: “1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie. 2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen. 3. In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opspo- www.slachtofferhulp.nl ring of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten weigeren.” 18. Vanaf 1 januari 2013 zijn het tweede en derde lid van genoemde bepaling als volgt komen te luiden: “2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken stukken die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen. 3. De officier van justitie kan het voegen van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen.” 19. Het in een nogal ruime sleutel gezet middel spitst zich uiteindelijk toe op de beïnvloeding van het verhoor van verdachte ter zitting van het Hof van 20 oktober 2011 door de kennisname van het rapport van Van Koppen van 9 maart 2011. Ik zie geen aanleiding in te gaan op de gewekte suggestie dat ook eerdere inzage invloed heeft gehad nu dit namelijk niet nader wordt toegelicht. De steller van het middel betoogt, voor zover ik zie ook niet, dat elke kennisname van processtukken door een benadeelde partij voorafgaand aan het horen als getuige door het gerecht in strijd is met de beginselen van behoorlijke procesorde. Opmerking verdient nog dat in cassatie niet vaststaat of de kennisname van het rapport Van Koppen is geschied met toestemming van het Hof of van het OM. De toelichting op het middel zwijgt daar over. 20. Voor de beoordeling van de kennisname van het rapport Van Koppen is van belang art. 51b Sv zoals dit gold tussen 1 januari 2011 en 1 januari 2013 (zie onder 17). Immers de inzage in het rapport Van Koppen is gerealiseerd tussen 9 maart 2011 en 20 oktober 2011. Het recht op kennisname van procestukken 13 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 komt toe aan het slachtoffer en heeft daarmee een ruimere werking dan de regeling van voor 2011 (benadeelde partij). De tekst van art. 51b Sv is imperatief geformuleerd: toestemming wordt verleend. Regel is dus de mogelijkheid van kennisname en weigering is uitzondering. De uitzondering op het recht op kennisname van processtukken kan gelet op de tekst van art. 51b Sv alleen door de officier van justitie worden toegepast op nader in de wet genoemde gronden. De wijziging van art. 51b Sv per 1 januari 2013 heeft de gronden beperkt. 21. Gelet op de tweede volzin van het eerste lid van art. 51b Sv kan ervan worden uitgegaan dat de bepaling ook in hoger beroep geldt. Dan verleent het Hof toestemming, maar ‘overigens’ de officier van justitie. De Advocaat-Generaal wordt niet genoemd en mij is niet aanstonds duidelijk wat ‘overigens’ hier betekent. Weigering is steeds een bevoegdheid van de officier van justitie. Deze wettelijke regeling kent dus als hoofdregel dat onderzoeksresultaten die in hoger beroep aan de procestukken worden toegevoegd des verzocht voor kennisname door het slachtoffer vatbaar zijn. De wet regelt niet een mogelijkheid tot weigering door het Hof, maar wel een mogelijkheid tot weigering door de officier van justitie. Het is weinig overzichtelijk, maar accentueert in ieder geval het steeds dominanter wordend belang van slachtoffers. In dit systeem moet de verdediging die wenst te voorkomen dat nieuwe onderzoeksresultaten ter kennis van het slachtoffer komen zich wenden tot de officier van justitie. Het recht op kennisname wordt niet of nauwelijks beperkt door het relevantiecriterium van het tweede lid van art. 51b Sv. Immers voor de beoordeling van de relevantie is het perspectief van het slachtoffer blijkens de bewoordingen van de bepaling doorslaggevend. Het gaat om stukken die het slachtoffer relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering als benadeelde partij. De weigeringsgronden van het tijde van het arrest van het Hof geldende art. 51b Sv zijn uiterst beperkt en bieden naar hun aard geen of in ieder geval nauwelijks ruimte voor een afweging tussen de belangen van verdachte www.slachtofferhulp.nl en slachtoffer. Het Hof heeft echter terecht de bepaling toegepast zoals die gold ten tijde van de kennisname. Daarin wordt onder meer het belang van het onderzoek als weigeringsgrond genoemd evenals het door Hof genoemde ‘opsporings/vervolgingsbelang.’ 22. Het Hof heeft een belangenafweging gemaakt. Gewogen zijn enerzijds het belang van verdachte (‘opsporings/vervolgingsbelang’) en anderzijds het belang van het slachtoffer/benadeelde partij (kennisname van de stukken). Die benadering van het Hof is wel begrijpelijk, maar lijkt mij niet een benadering zoals deze door de wetgever is voorzien. Immers gelet op de bewoordingen van art. 51b lid 2 Sv vormt het belang van het slachtoffer hier niet een als zodanig te wegen belang, omdat het perspectief van het slachtoffer bij de relevantie doorslaggevend is. Het gaat niet om een afweging, maar om de vraag of één van de gronden dwingt tot weigering. Opmerkelijk daarbij is overigens dat het Hof hier niet het onderzoeksbelang noemt, maar het ‘opsporings/vervolgingsbelang’. Het komt mij voor dat de verdachte belang heeft bij een eerlijk onderzoek en ik zie niet meteen in welk belang hij bij opsporing en vervolging heeft. Dat betekent dat mijns inziens het hier anders dan de steller van het middel in het voetspoor van de overwegingen van het Hof meent niet zo zeer gaat om een belangenafweging en evenmin om de vraag of die belangenafweging juist is geweest. 23. De vraag die voor de beoordeling van een juiste toepassing van art. 51b Sv centraal had moeten staan is of de officier van justitie was gehouden op grond van het belang van het onderzoek een uitzondering te maken op de hoofdregel dat het slachtoffer van de stukken kennis mag nemen. Ik ben het met de conclusie van de steller van het middel eens dat de waarheidsvinding als onderdeel van het onderzoeksbelang de bepalende factor is. De vraag is daarmee of het recht op eerlijke berechting in het gedrang is gekomen, omdat aan het slachtoffer tevens getuige voor het verhoor ter zitting de mogelijkheid is geboden kennis te nemen van het rapport van Van Koppen. Het 14 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 antwoord op die vraag ligt in de overwegingen van het Hof besloten. Het Hof oordeelt immers dat door de kennisname de verklaring van de getuige niet sterk is beïnvloed. Een eventuele verkeerde uitleg van art. 51b Sv doet aan die conclusie niets af. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen zonder nadere motivering met toepassing van art. 81 lid 1 RO. 242. Hoge Raad 10 juni 2014, nummer 12/05113 Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splintervan Kan ECLI:NL:HR:2014:1364 Conclusie A-G Harteveld ECLI:NL:PHR:2014:513 Het derde middel klaagt dat het Hof de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer, ontoereikend heeft gemotiveerd. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in: "De raadsvrouw pleit overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, welke in kopie aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn ingevoegd. Aanvullend deelt zij mee, zakelijk weergegeven: Voorafgaand aan de zitting heb ik vernomen dat een civiele vordering van € 983,00 is ingediend door het slachtoffer. Mijn cliënt heeft dit bedrag al betaald. Ook om deze reden verzoek ik de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Ik heb hiervan op dit moment geen schriftelijk bewijs. Indien het hof het op prijs stelt kan ik dit bewijs wel tonen aan de hand van een e-mail op de gsm." Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 910,– en aan de verdachte voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij. Het weergegeven verweer kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat het ertoe strekt dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds is vergoed, zodat de grondslag aan de vordering in www.slachtofferhulp.nl zoverre is komen te ontvallen. Het Hof had derhalve zijn beslissing tot toewijzing van de vordering nader moeten motiveren. Het middel is terecht voorgesteld. 243. Rechtbank Midden-Nederland 10 juni 2014, nummer 16.659209-14 (P) Mrs. R.D. van Heffen, S.M. van Lieshout en D.A.C. Koster ECLI:NL:RBMNE:2014:2345 (Onttrekking van minderjarige <12 jaar aan wettig gezag; art. 279 Sr. Rechtstreekse schade. Reis- en verblijfskosten o.a. om dochter te kunnen zien in het buitenland. Smartengeld € 8.000.) Verdachte heeft zijn minderjarige dochter, die op het moment van vertrek anderhalf jaar oud was, onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag door haar, zonder toestemming van de moeder, mee te nemen naar Soedan en het Verenigd Koninkrijk en haar daar, gedurende een periode van vijfeneenhalf jaar bij zich te houden. Door aldus te handelen heeft verdachte het voor de moeder onmogelijk gemaakt haar taak als diegene die (mede) met het gezag was belast uit te voeren, hetgeen haar, naar de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de door de moeder opgestelde stukken die zich in het dossier bevinden, emotioneel en psychisch zeer heeft aangegrepen. Voor aanvang van de terechtzitting heeft de moeder zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 10.789,92. De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij in haar vordering nietontvankelijk te verklaren, gelet op de reeds bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de immateriële schade summier is onderbouwd en niet duidelijk is wie deze schade heeft geleden. Van een deel van de materiële schade heeft een buitenlandse rechtbank reeds bepaald dat deze niet op verdachte is te verhalen. De reiskosten naar Soedan zijn tevens 15 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 gemaakt voor familiebezoek, waardoor deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen. Geheel subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel buiten beschouwing te laten, gelet op het leed toevoegende karakter daarvan, aangezien verdachte geen inkomen heeft. De rechtbank oordeelt dat bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de moeder rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 10.789,92 (€ 8.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011 (het midden van de bewezenverklaarde periode), en waarvan een bedrag van € 2.789,92 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2014). Gelet op de uitgebreide toelichting acht de rechtbank het evident dat de gevorderde schade door de moeder is geleden terwijl deze blijkens het bewezen verklaarde redelijkerwijs toewijsbaar is. De gevorderde immateriële schade is reeds met het oog op de duur van de onttrekking en de leeftijd van het onttrokken kind toewijsbaar. Reis- en verblijfskosten naar alle door de moeder bezochte landen om haar dochter te kunnen zien en om (in het Verenigd Koninkrijk) een juridische procedure te kunnen voeren, acht de rechtbank eveneens in redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, nu deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt in het kader van het herstel en de uitoefening van de moeders wettige gezag over haar dochter. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in zoverre toewijsbaar. Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in dit geval de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel achterwege zou moeten blijven. www.slachtofferhulp.nl 244. Rechtbank Noord-Holland 10 juni 2014, nummer 15/743503-13 + 15/703217-13 (ttz gev.) + 14/810158-12 (tul) (P) Mrs. P.H.B. Littooy, L.J. Saarloos en E.M. ten Bos ECLI:NL:RBNHO:2014:5338 (Mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd; art. 300/304 Sr. Toebrengen van brandwonden. Smartengeld € 1.000. Causaliteit.) Verdachte zich (onder andere) schuldig gemaakt aan kindermishandeling met lichamelijk letsel tot gevolg, door zijn stiefzoontje van toen twee jaar oud en daarmee een hulpeloos en kwetsbaar kind, voor wie verdachte op dat moment bovendien de zorg had, in aanraking te brengen met een heet voorwerp (tweedegraads brandwonden in de schaamstreek en op het bovenbeen) heeft toegebracht. Dit moet voor het slachtoffer een bijzonder pijnlijke ervaring zijn geweest, getuige de foto’s van het letsel in het dossier. Het is bekend dat een feit als dit (in de toekomst) de nodige psychische gevolgen zou kunnen hebben. De wettelijk vertegenwoordigster van het slachtoffer, mevr. benadeelde 1 heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade. Bij de begroting van deze immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren: -Het slachtoffer was twee jaar oud, toen verdachte bij hem brandwonden aanbracht. -Het slachtoffer heeft tweedegraads brandwonden opgelopen, waarvoor hij is behandeld in het brandwondencentrum in Beverwijk. -Het slachtoffer was aan de zorg van verdachte toevertrouwd. De rechtbank begroot de immateriële schade op grond van de thans bekende gegevens en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen op een bedrag van € 1.000,- . De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering van € 4.000,- op dit punt onderbouwd door te stellen dat het 16 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 slachtoffer psychische schade (slaapstoornissen en angst) lijdt als gevolg van het incident op 9 augustus 2013. De onderbouwing bestaat uit een verklaring van de huisarts van 13 mei 2014, waarbij het slachtoffer wordt verwezen naar “basis GGZ” voor een te houden intake. Beschreven wordt dat het slachtoffer “in zijn korte leven al heel veel traumatische zaken heeft meegemaakt.” Niet duidelijk wordt hierdoor in hoeverre de gestelde psychische schade geheel een gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Om tot een goed gemotiveerd oordeel op dit punt te komen, zou een nader (psychologisch of psychiatrisch) onderzoek van het slachtoffer noodzakelijk zijn. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. 245. Rechtbank Limburg 10 juni 2014, nummers 03/700658-13 en 03/873353-11 Mrs. R.A.J. van Leeuwen, J.M.E. Kessels en S.V. Pelsser ECLI:NL:RBLIM:2014:5378 (Mishandeling; art. 300 Sr. Geslagen tegen hoofd en gezicht. Snee in het oor. Smartengeld € 200.) Verdachte heeft het slachtoffer, zijn (toenmalige) vriendin, mishandeld door haar meermalen tegen het hoofd en het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 562,71 ter zake van beide tenlastegelegde feiten, bestaande uit € 12,71 materiële schade en € 550,immateriële schade. De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade dient te worden afgewezen, nu de benadeelde partij zich niet onder doktersbehandeling heeft hoeven stellen, er geen sprake was van aanzienlijk letsel en zij geen psycholoog heeft bezocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het gevorderde bedrag van € 550,- te matigen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. www.slachtofferhulp.nl De rechtbank overweegt dat de vordering voor wat betreft de materiële schade ad € 12,71 naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar is. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij reiskosten heeft moeten maken. De gevorderde immateriële schade ad € 550,- acht de rechtbank deels toewijsbaar. De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft haar immers meerdere malen geslagen, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond uit een snee in het oor. Ook had zij pijn aan haar hoofd en gezicht. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen en naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 200,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel waarvan vast staat dat het slachtoffer dat door het handelen van verdachte heeft opgelopen. Nu verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal het letsel aan de keel van het slachtoffer niet bij de beoordeling van de vordering worden betrokken. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij daarnaast ook de psychische gevolgen van de mishandeling en de negatieve gevoelens die zij daaraan heeft overgehouden graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. 17 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 246. Rechtbank Gelderland 11 juni 2014, nummer 05/820242-14 Mrs. M.F. Gielissen, D.R. Sonneveldt en Y. van Wezel ECLI:NL:RBGEL:2014:3641 (Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; art. 285 Sr. Herstel kleding of aanschafwaarde nieuwe kleding? Overgoten met benzine. Smartengeld € 300.) Verdachte heeft een oude bekende van hem met benzine overgoten en daarbij gezegd dat het hem niets uit zou maken als het slachtoffer dood zou gaan. Iemand bedreigen op een dergelijke manier, is een ernstig feit. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en voelt zich nog steeds niet helemaal veilig. Het slachtoffer heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 629,13. De verdediging heeft de vordering weersproken. De benadeelde partij zou zijn schoenen en kleding ook kunnen laten herstellen in plaats van een schadevergoeding te vorderen voor een nieuw paar schoenen en kleding. De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de materiële schade - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd toewijsbaar. De vordering van € 104,14 zal dan ook worden toegewezen. Overwogen wordt dat het laten herstellen van de kleding en schoenen als dat al mogelijk zou zijn- niet (veel) goedkoper zal zijn dan de door het slachtoffer gevorderde schade voor nieuwe schoenen en kleding. Aan immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 300,- toekennen, gelet op vergoedingen die worden toegekend in vergelijkbare zaken. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal de www.slachtofferhulp.nl vordering voor het ontvankelijk verklaren. overige niet- 247. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2014, nummer 20-002882-13 Mrs. P.M. Frielink, A.J.M. van Gink en H. Eijsenga ECLI:NL:GHSHE:2014:1807 (Bedreiging; art. 285 Sr. Smartengeld zonder letsel € 200.) Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd, terwijl zij werkzaam was in een winkel op het station. Verdachte heeft haar dreigend de woorden toegevoegd: "Slet, hoer, kankerwijf ik maak je af.” Blijkens de door het slachtoffer overgelegde slachtofferverklaring heeft de bedreiging bij haar grote gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, temeer daar verdachte bijna dagelijks op het station komt en het slachtoffer daardoor tijdens haar werkzaamheden steeds voor hem op haar hoede is. Uit de slachtofferverklaring blijkt verder dat de gevoelens van angst en onveiligheid zich niet beperken tot haar werkadres op het station. Zij voelt zich ook op andere locaties niet meer op haar gemak, kijkt veelvuldig achterom en voelt zich zelfs in haar eigen woning niet meer veilig. De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Het hof wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot het bedrag van € 200,00 ter zake van immateriële schade. 248. Rechtbank Limburg 13 juni 2014, nummer 03/700643-13 Mrs. B.G.L. van der Aa, J.S. Holthuis en C.G.A. Wouters, ECLI:NL:RBLIM:2014:5459 18 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 (Afpersing in vereniging gepleegd; art. 312/317 Sr. Poging moord art. 289 Sr. Smartengeld zonder letsel. Uit de eerdere verklaringen van het slachtoffer leidt de rechtbank af dat er geen sprake is van immateriële schade.) Onder bedreiging van een groot vuurwapen dat - kennelijk om niet te veel op te vallen - in twee plastic zakken zat verpakt, werd het slachtoffer gedwongen zijn tas met daarin een groot geldbedrag af te geven. Toen het slachtoffer vervolgens de achtervolging inzette op de overvaller en hij de auto achtervolgde waarin in ieder geval deze persoon zat, werd vanuit deze auto met een automatisch vuurwapen gericht op hem en zijn auto geschoten. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 8.055,95, te weten € 4.855,95 ter zake van materiële schade (bestaande uit de schade aan de auto en het niet door de verzekering vergoede geld dat hij moest afgeven) en € 3.200,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank acht de gevorderde materiele schade het rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte dan ook aansprakelijk voor die schade. Nu het bedrag dat aan materiële schade is gevorderd niet van de zijde van verdachte is betwist en de gevorderde schade naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk is, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op: - opzet om immateriële schade toe te brengen; - aantasting in de persoon door lichamelijk letsel, schade aan eer en goede naam of op andere wijze (zoals inbreuk op de persoonlijke levenssfeer); - bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene. Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de www.slachtofferhulp.nl rechtbank van oordeel dat het slachtoffer geen immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat het slachtoffer op 22 oktober 2013 ten tijde van het doen van aangifte tegen de politie verklaarde dat hij niet was geschrokken van het voorval. Op 23 oktober 2013 verklaarde het slachtoffer dat het goed met hem ging en dat hij geen trauma heeft opgelopen. Hoewel er op hem geschoten was, was hij er erg rustig. Ook had hij goed geslapen in de nacht van 22 op 23 oktober 2013. Weliswaar blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat het slachtoffer alerter is dan voorheen en in de eerste periode heeft gepiekerd over het voorval, doch de rechtbank is van oordeel dat het enkel alerter zijn en piekeren geen immateriële schade oplevert welke op grond van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking kan komen. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade dan ook afwijzen. 249. Hoge Raad 17 juni 2014, nummer 13/04388 A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg en V. van den Brink ECLI:NL:HR:2014:1448 A-G Harteveld ECLI:NL:PHR:2014:545 (Afwijzing verzoek om bp. als getuige te horen over de vordering bp. Art. 334 lid 1 Sv. Art. 6 EVRM.) De Hoge Raad overweegt het volgende. In het arrest van 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0834, NJ 2012/11, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat - nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334 lid 1 Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen - de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg staan dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen. Het Hof heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het namens de verdachte gedane verzoek tot het horen van een 19 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 getuige over de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Dat dit verzoek betrekking had op het horen van de - niet ter terechtzitting in hoger beroep aanwezige - benadeelde partij zelf met betrekking tot haar vordering, leidt niet tot een ander oordeel. Kennelijk heeft het Hof het niet noodzakelijk geoordeeld gebruik te maken van zijn eigen bevoegdheid de benadeelde partij als zodanig te horen ter nadere toelichting van haar vordering. Dat oordeel is, gelet op het namens de verdachte aangevoerde, niet onbegrijpelijk. De enkele niet nader onderbouwde stelling van de verdachte dat hij de benadeelde partij haar spullen had teruggegeven noopte het Hof evenmin tot nadere motivering van zijn beslissingen omtrent de vordering. (Anders: A-G Harteveld) nomen alvorens kan worden gesproken van een relatieve medische eindtoestand. Vooralsnog kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld wat de toekomstige gevolgen van het geweldsmisdrijf zoals blijvend hersenletsel - voor het slachtoffer zijn. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 20.997,50 ter zake van het tenlastegelegde feit. Er wordt een bedrag ter grootte van € 997,50 gevorderd aangaande materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 aangaande immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de totale schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen. 250. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juni 2014, nummer 02-800554-13 Mrs. Bakx, Pick en Herbschleb ECLI:NL:RBZWB:2014:4195 (Poging moord; art. 289 Sr. Door kogels getroffen in hoofd en borstkas. Hoofdpijn, vergeetachtigheid, concentratieproblemen. Nog geen eindtoestand. Smartengeld € 20.000.) 251. Hoge Raad 24 juni 2014, nummer 13/04257 Mrs. H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en V. van den Brink http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp raak?id=ECLI:NL:HR:2014:1518 A-G Machielse http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp raak?id=ECLI:NL:PHR:2014:609 (Geen nader onderzoek naar eventueel opkomend voordeel, zoals uitkeringen uit een begrafenisverzekering of uit een levens(risico)verzekering.) Verdachte en medeverdachte hebben gezamenlijk geweld jegens het slachtoffer gebruikt, waarbij op enig moment van slechts twee meter afstand tweemaal gericht op het slachtoffer is geschoten. Hij is door de kogels in het hoofd en in zijn borstkas getroffen. Het slachtoffer is ternauwernood aan de dood ontsnapt. H et slachtoffer heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij in het ziekenhuis heeft moeten vechten voor zijn leven en dat hij in zijn dagelijks leven nog altijd wordt gehinderd door hetgeen hem is overkomen. Hij heeft lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, last van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Tevens ondervindt het slachtoffer gevoelens van angst, met name als auto’s die voorbijrijden in zijn directe nabijheid onverhoeds stoppen. In een bijlage bij het voegingsformulier wordt door een medisch adviseur vermeld dat tenminste een termijn van twee jaar in acht moet worden ge- www.slachtofferhulp.nl A-G Machielse. Het derde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De steller van het middel wijst naar de pleitnota van hoger beroep, waarin is betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daaraan heeft de advocaat in hoger beroep nog toegevoegd dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar opkomend voordeel. In zijn motivering van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij heeft het hof doen blijken dat een onderzoek naar de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren, maar desondanks wijst het hof die vordering toe. Dat is tegenstrijdig en onbegrijpelijk. 20 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Omdat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verbonden is aan de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij is ook de motivering van deze maatregel ontoereikend. In zijn arrest heeft het hof onder meer overwogen dat de benadeelde een totaalbedrag van € 8.915,63 heeft gevorderd. De benadeelde partij heeft ten eerste vergoeding gevorderd van de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer. Gelet op het bepaalde in artikel 51f lid 2 Sv alsmede de omstandigheid dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht, is de vordering voor dat deel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van de kosten van het verzoek instelling afwezigheidsbewind (€ 71,-) en telefoonkosten (€ 300,-). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze kosten, gelet op het bepaalde in artikel 51f Sv niet voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting van eventueel opkomend voordeel, zoals uitkeringen uit een begrafenisverzekering of uit een levens(risico)verzekering(en), niet is gebleken, zodat dat niet in de schadeberekening kan worden meegenomen. Bovendien zou onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. A-G Machielse wijst er op dat het procesverbaal van het onderzoek in hoger beroep van 6 augustus 2013 inhoudt dat de advocaat heeft verklaard: "In plaats van pagina 36: Ik sluit mij aan bij de beslissing van de rechtbank. Ik meen echter dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar opkomend voordeel." De rechtbank had de vordering van de benadeelde partij tot hetzelfde bedrag toegewezen als het hof heeft gedaan. Dit leidt de A-G tot de conclusie dat primair het onderdeel van de pleitnota over de vordering van de benadeelde partij op pagina 36 door deze opmerking van de advocaat is vervallen. Reeds daarom faalt het middel. Overigens, zo gaat hij www.slachtofferhulp.nl verder, meen ik dat het oordeel van het hof dat van eventueel opkomend voordeel niet is gebleken de weerlegging van een anders luidende suggestie van de zijde van de verdediging toereikend verantwoordt gelet op de gebrekkige betwisting van de vordering. Die overweging draagt dit oordeel van het hof al zelfstandig. De verwijzing naar een onevenredige belasting van het strafproces versta ik overigens aldus dat het hof zich niet geroepen voelt om een zelfstandig onderzoek te gaan doen naar uitkeringen van andere verzekeringen in verband met het overlijden van het slachtoffer. Ook dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Aldus verstaan is van een tegenstrijdigheid in de motivering geen sprake. Het middel faalt. De Hoge Raad verwierp het beroep zonder nadere motivering gezien art. 81 lid 1 RO. 252. Rechtbank Rotterdam 25 juni 2014, nummer 10/710208/13 Mrs. P. Joele, G.M. Munnichs en C.M.A.T. van der Geest http://deeplink.rechtspraak.nl/uitsp raak?id=ECLI:NL:RBROT:2014:5061 (Moord; art. 289 Sr. Shockschade.) Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd benadeelde partij 1 (partner van het slachtoffer), benadeelde partij 2 (zoon van het slachtoffer), benadeelde partij 3 (zoon van het slachtoffer) en benadeelde partij 4 (moeder van het slachtoffer), ter zake van feit 1. De benadeelde partij 1 vordert een bedrag van € 95.509,80 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit overlijdensschade en kosten van lijkbezorging, en een bedrag van € 15.746,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade. De benadeelde partij 2 vordert een bedrag van € 5.821,68 ter vergoeding van materiële schade, bestaande uit overlijdensschade en een bedrag van € 15.746,00 ter vergoeding van immateriele schade, bestaande uit shockschade. De benadeelde partij 3 vordert een bedrag van € 11.246,00 ter vergoeding van 21 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 immateriële schade, bestaande uit shockschade. De benadeelde partij 4 vordert een bedrag van € 15.746,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade. Nu is komen vast te staan dat aan benadeelde partij 1 door het onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering voor wat betreft de post “kosten lijkbezorging” genoegzaam is onderbouwd, zal deze, nu deze niet inhoudelijk door de verdachte is betwist, worden toegewezen. De vergoeding van de schade bedraagt € 872,49 + € 3.950,00 + € 50,66 = € 4.873,15. De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen, voor wat betreft de overlijdensschade, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ten aanzien van de shockschade merkt de rechtbank op dat voor vergoeding van dergelijke schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Uit de onderbouwing van de vorderingen blijkt hiervan niet. Een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel van de vorderingen vergt nadere medische en/of gedragskundige rapportage hetgeen een aanzienlijke vertraging en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. 253. Rechtbank Den Haag 27 juni 2014, nummer 827080-13 Mrs. J.A. van Steen, V.J. de Haan en C. Fetter ECLI:NL:RBDHA:2014:7828 (Poging doodslag meermalen gepleegd; art. 287 Sr. Smartengeld € 14.000, € 3.000 en € 3.000. Eigen schuld; art 6:101 BW.) www.slachtofferhulp.nl Verdachte heeft zich jegens drie slachtoffers schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een vuurwapen in totaal acht kogels op hen af te vuren. De slachtoffers zijn daarbij geraakt in respectievelijk de buikstreek en de bovenbenen. Slachtoffer 1 is geraakt in de linkerbil. De kogel is doorgedrongen tot de buikholte, alwaar de dunne en dikke darm respectievelijk vier- en tweemaal zijn geperforeerd. Verder is de rechter urineleider volledig verscheurd. Het projectiel eindigde via een dwarse breuk in het bot van de rechterbekkenhelft. Volgens H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts, moet het letsel – kort gezegd – vanwege de vitale functie van de geraakte organen worden aangemerkt als zeer ernstig en op korte termijn levensbedreigend van aard. Voor de acute behandeling ter voorkoming van levensbedreigende complicaties op korte termijn moest slachtoffer 1 een zeer langdurige chirurgische en urologische buikoperatie ondergaan. Hierbij werd voor de duur van – zo is achteraf gebleken – vier maanden een darmstoma aangelegd. Slachtoffer 1 heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 16.666,66, bestaande uit € 14.000,-- ter zake van immateriële schade en € 2.666,66 ter zake van materiële schade. Dit bedrag wordt door de rechtbank volledig toegewezen. Een verweer van eigen schuld wordt gepasseerd. Slachtoffer 2 is geraakt in beide benen. In het linkerbeen was sprake van een inen uitschotopening van de bil naar de lies en in het rechterbeen was sprake van een inschotopening. Slachtoffer 2 heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.287,65, bestaande uit € 3.000,-- ter zake van immateriële schade en € 287,65 ter zake van materiële schade. De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 3.287,65. De rechtbank zal evenwel overeenkomstig art. 6:101 BW de vergoedingsplicht verminderen met 33%, omdat de schade mede het gevolg is van de eerdere aanranding door de benadeelde partij jegens verdachte. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 2.202,73. 22 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Slachtoffer 3 is geraakt in het rechterbovenbeen. Het letsel bestond uit een doorschotverwonding van de weke delen halverwege het rechterbovenbeen. Volgens Venrooij voornoemd had dit letsel tot (levensbedreigende) complicaties kunnen leiden, indien een grote slagader in het bovenbeen en/of de in het bovenbeen verlopende grote beenzenuw zou(den) zijn verscheurd. Slachtoffer 3 heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.050,--, bestaande uit € 3.000,-- ter zake van immateriële schade en € 50,-- ter zake van materiële schade. De rechtbank zal de vordering in zijn geheel toewijzen. 254. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 juni 2014, nummer 20-003103-13 Mrs. J.C.A.M. Claassens, C.M. Hilverda en N.J.M. Ruyters ECLI:NL:GHSHE:2014:1970 (Poging doodslag; art. 287 Sr. Overreden met bestelbus en daarna schoppen en slaan tegen het hoofd. Fracturen aan ribben kaken, jukbeenderen schaambeen heilig been en diverse sacrale wervels. Tevens een oog verloren. Smartengeld € 20.000. Diverse materiële schadeposten toegelicht, waaronder verplaatste schade; art. 6:107 BW.) Verdachte heeft op de openbare weg, in aanwezigheid van andere weggebruikers, gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven door met een bestelbus over hem heen te rijden en hem daarna op zijn hoofd te schoppen en te slaan. Het slachtoffer heeft ten gevolge hiervan ernstig en blijvend lichamelijk letsel opgelopen, te weten onder andere: ribfracturen rechter borstkas in rib 5, 6, 7 en 8 en fracturen van de oogkas links, de jukbeenderen links en rechts en de bovenkaak links en rechts, fracturen van het schaambeen links en rechts en van het heiligbeen (onderdeel bekkenring), doorlopend in het wervelkanaal en links in de 2e, 3e, en 4e sacrale wervel. Hij heeft zijn linkeroog verloren, waardoor hij voorgoed een oogprothese moet dragen. Voorts heeft hij thans nog pijnen in zijn onderrug en bekken, heeft hij last van www.slachtofferhulp.nl gevoelloosheid in zijn rechterbeen, is hij oververmoeid wegens slaapproblemen en heeft hij hoofdpijn en aangezichtspijn. Het gebeuren heeft ook zware psychische gevolgen gehad voor het slachtoffer, waarvoor hij in behandeling is geweest. De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 59.191,04. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.240,17. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 04-800119-12 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van 6.418,66 en immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof merkt hierbij het volgende op. - Post 1, verlies wettelijk eigen risico ad € 220,-- : toewijsbaar. - Post 2, het vrijwillig eigen risico, volgens bijgevoegde nota ad € 500,-- acht het hof - anders dan de verdediging toewijsbaar. De keuze voor een dergelijk eigen risico is niet onredelijk en deze schade is een rechtstreeks gevolg van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. - Als post 3 vordert de benadeelde partij € 1.114,38 ter zake van door zijn verzekeraar Achmea niet vergoede kosten voor een oogprothese. De reden voor niet-vergoeding door Achmea is dat de prothese is gekocht bij een (Belgisch) bedrijf waarmee Achmea geen contract heeft afgesloten, terwijl Achmea wel afspraken heeft met Nederlandse leveranciers in welk geval de prothese volledig wordt vergoed. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in het kader van de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij mag worden verlangd dat zij niet een onnodig dure oplossing kiest. Gelet op dit verweer en op de omstandigheid dat het hof onvoldoende is geïnformeerd over de reden van de benadeelde partij om te kiezen voor de Bel- 23 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 gische leverancier, levert de behandeling en beoordeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij wat betreft post 3 niet-ontvankelijk verklaren. - Van de posten 4 en 5, respectievelijk de natuurgeneeskundige consulten en telefoonkosten, kan het hof de redelijkheid niet beoordelen nu de omvang en de noodzaak van deze posten onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor deze posten, nu behandeling en beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, eveneens nietontvankelijk verklaren. - Als post 6 maakt de benadeelde partij aanspraak op de reiskosten die zijn partner heeft gemaakt om hem te bezoeken in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek, bij brief van 18 januari 2013 van de advocaat van de benadeelde partij, derhalve voor de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg, gewijzigd in een bedrag van € 1950,87. Het hof zal deze schadepost toewijzen aangezien dergelijke kosten beschouwd worden als verplaatste schade als bedoeld in art. 6:107 BW. - Als post 8 (er is geen punt 7 opgevoerd) heeft de benadeelde partij vergoeding van de aanschaf van een bril gevorderd. Het hof zal toewijzen een bedrag van € 438,- conform de in eerste aanleg gewijzigde vordering op dit punt. - Als post 9 heeft de benadeelde partij vergoeding van de aanschaf van een scheerapparaat gevorderd ad € 39,95, omdat verdachte zich na het ongeval niet meer nat kan scheren. Het hof acht dit in redelijkheid gemaakte en redelijke kosten en zal deze schadepost dan ook toewijzen. - Met betrekking tot post 10 is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit niet meer in staat is zijn eigen huishouding te voeren, zodat het inschakelen van professionele huishoudelijke hulp redelijk is, terwijl voor de omvang van de schade kan worden uitgegaan van de normbedragen van de Letselschaderaad. Het hof zal de periode dat de benadeelde partij in het ziekenhuis en in de revalidatiekliniek heeft verbleven niet betrekken in de bereke- www.slachtofferhulp.nl ning van de omvang van deze schadepost. Het hof gaat bij de berekening uit van een periode van veertien weken (23 juli 2012 tot en met 29 oktober 2012). Derhalve komt voor vergoeding in aanmerking een schadepost van 14 x € 126,- = € 1.764,--. Het meer gevorderde, te weten € 2.772,-- minus € 1.764,-- zal worden afgewezen. - Ten aanzien van de posten 11 en 13 (post 12 is op het formulier gereserveerd voor kosten rechtsbijstand), respectievelijk kledingschade (volgens overgelegde kassabonnen ad € 105,84) en opvang katten in kattenpensioen ad € 1400,-(onderbouwd in de genoemde brief van 18 januari 2013 en niet weersproken), is het hof van oordeel dat deze posten kunnen worden toegewezen. Het hof acht deze kosten redelijk om te maken en ook de omvang van de opgevoerde posten acht het hof redelijk. Het hof zal deze schadepost dan ook toewijzen. Het totaal van de toewijsbare kosten voor materiële schade komt daarmee op een bedrag van € 6.418,66. - Het hof is van oordeel van de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het lichamelijk letsel dat hij door toedoen van verdachte heeft opgelopen. Het hof stelt het bedrag van die schade naar billijkheid vast op minstens € 20.000,-. Het hof heeft hierbij acht geslagen op vergelijkbare voorbeelden in de rechtspraak. Voor het meerdere is het hof van oordeel dat behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij op dit punt voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren. Her beroep van de verdachte op eigen schuld van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek wordt afgewezen, aangezien van een dergelijke eigen schuld bij het slachtoffer geen sprake is. Beklag ex art. 12 Sv 255. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 juni 2014, nummer K14/0011 24 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 Mrs. J.P.F. Rijken, H.A. Marquart Scholtz en E.F.G.M. Gelderman ECLI:NL:GHSHE:2014:1649 (Afgewezen beklag; art. 12 Sv. Vermissing. Geen aanwijzingen dat betrokken slachtoffer is van misdrijf.) Klaagster is de zuster van betrokkene, die op 23/24 oktober 2008 spoorloos is verdwenen. Betrokkene verbleef in die tijd in de omgeving Breda/Oosterhout. In het klaagschrift worden een aantal omstandigheden aangevoerd waaruit moet blijken dat de verdwijning het gevolg van een misdrijf moet zijn. Deze omstandigheden komen er kort gezegd op neer dat betrokkene tot de datum van de vermissing de nodige sociale contacten had en dat die vervolgens abrupt stopten. Door politie en justitie is onderzoek verricht naar de verdwijning. Een aantal personen is bevraagd en de zaak is regelmatig in het nieuws gebracht. Dit heeft niet geleid tot nadere aanwijzingen. In het klaagschrift worden nog enkele opties voor verder onderzoek geopperd. Het hof overweegt als volgt: Hoezeer het hof ook begrip heeft voor de gevoelens van verdriet en gemis die klaagster ervaart door het verdwijnen van haar broer, het dossier biedt naar het oordeel van het hof geen aanwijzingen dat hij het slachtoffer moet zijn geworden van een misdrijf en door wie dat dan zou zijn gepleegd. Anders dan de raadsvrouwe meent, kan niet worden uitgesloten dat betrokkene – als gevolg van een ongeluk of eigener beweging – is verdwenen zonder dat daar enig misdrijf aan te pas is gekomen. Naar het oordeel van het hof valt niet te verwachten dat verder onderzoek daarin zo lang na dato verandering zal brengen. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. 256. Gerechtshof 's-Hertogenbosch 3 juni 2014, nummer K13/0510 Mrs. J.P.F. Rijken, P.M. Frielink en E.F.G.M. Gelderman ECLI:NL:GHSHE:2014:1650 (Gegrond beklag; art. 12 Sv. Slachtoffer is overleden, doordat zij is aangereden door een Politiewagen die in treinformatie reed.) www.slachtofferhulp.nl Op 15 maart 2013 stond het slachtoffer, dochter van klagers, gezeten op haar bromfiets, te wachten voor het voor haar bestemde verkeerslicht bij de kruising. Nadat het verkeerslicht voor het slachtoffer op groen was gesprongen, is zij met haar bromfiets de kruising opgereden. Halverwege de kruising werd het slachtoffer aangereden door het door beklaagde bestuurde onopvallende politievoertuig van het merk BMW (5 serie). Beklaagde was lid van het Aanhoudingsen ondersteuningsteam Zuid Nederland (hierna: AT), welk AT was ingezet in verband met een dreigende situatie in Bergeijk. Het AT bestond in het onderhavige geval uit vijf onopvallende politieauto’s, waaronder die van beklaagde, die allen optische- en geluidsignalen voerden en in de zogenaamde ‘treinformatie’ reden. Daarbij werd gebruik gemaakt van de blokmethode (het blokkeren van een gevaarlijk punt c.q. kruispunt met behulp van een of meer voertuigen). Het hof is van oordeel dat, gelet op het samenstel van omstandigheden waaronder het onderhavige ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het hof onder meer in aanmerking neemt dat uit het dossier lijkt te volgen dat er enige tijd is verstreken tussen het passeren van het onderhavige kruispunt door de vierde auto bestuurd door [code 3] en de vijfde auto, bestuurd door beklaagde, het opportuun is om de zaak ter beoordeling aan de strafrechter voor te leggen. Gelet op het vorenstaande zal het hof het beklag gegrond verklaren en de vervolging van beklaagde bevelen ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft. Burgerlijke rechter 257. Rechtbank Amsterdam 6 mei 2014, nummer 2472036 \ HA EXPL 131179 mr. M.E.M. James-Pater, kantonrechter ECLI:NL:RBAMS:2014:3121 25 Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2014, aflevering 9, nummers: 225 - 257 (Dwingend bewijs strafvonnis; art. 161 Rv. Tegenbewijs; art. 151 Rv. Zorgverzekeraar. Subrogatie.) De zorgverzekeraar Menzis stelt kort gezegd dat gedaagde 1 en gedaagde 2 onrechtmatig hebben gehandeld jegens slachtoffer 1 en slachtoffer 2 en dat zij de dientengevolge geleden schade dienen te vergoeden aan Menzis, aangezien zij is gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerden. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. In dit geval is sprake van een op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij gedaagde 2 is veroordeeld voor het medeplegen van de overval in de woning van slachtoffer 1 en slachtoffer 2, waarbij zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1 is toegebracht. Dit vonnis levert dus dwingend bewijs op van die feiten. De kantonrechter dient dit vonnis dan ook wat betreft die feiten als waar aan te nemen, behoudens tegenbewijs (art. 151 Rv). Gedaagde 2 heeft aangevoerd dat hij niet past in het opgegeven signalement van de daders, dat er geen FOSLOconfrontatie met hem heeft plaatsgevonden en dat op geen van de bij hem in beslag genomen kledingstukken een spoor van de slachtoffers is aangetroffen. Ook vingerafdrukken en DNA hebben niet geleid tot een onderzoeksresultaat dat kan bijdragen aan een bewezenverklaring, aldus gedaagde 2. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft gedaagde 2 zijn verweer dat hij onschuldig is daarmee onvoldoende concreet onderbouwd. Gedaagde 2 heeft in deze procedure slechts verwezen naar zijn verklaring in de strafzaak dat hij in de middag van 11 februari 2011 ene [naam] is tegengekomen aan wie hij twee verschillende handschoenen heeft uitgeleend (waarvan er later één op de plaats delict is aangetroffen) en dat hij het kladblok dat deze [naam] bij zich had toen even heeft vastgehouden (welk kladblok, met een vingerafdruk van ge- www.slachtofferhulp.nl daagde 2, eveneens op de plaats delict is aangetroffen). Nu deze verklaring in het strafvonnis juist gemotiveerd verworpen is en gedaagde 2 ook in deze procedure geen enkele nadere informatie heeft gegeven over deze [naam] zodat deze niet als getuige kan worden gehoord, heeft hij de feiten waartegen hij tegenbewijs zou moeten leveren, onvoldoende gemotiveerd betwist. Derhalve komt de kantonrechter niet toe aan tegenbewijslevering. Daarmee staat vast dat gedaagde 2 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woningoverval, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan slachtoffer 1. Gedaagde 2 heeft niet betwist dat ook slachtoffer 2 bij deze woningoverval lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen dus eveneens vast staat. Gedaagde 2 heeft de hoogte van de medische kosten evenmin betwist. De vordering zal derhalve worden toegewezen. 26
© Copyright 2025 ExpyDoc