alternatief

De textielnijverheid in de
Oost-Gelderse Achterhoek
1850-1918
Hans de Beukelaer
1. Inleiding
Onder invloed van de bloei van de landbouw steeg tussen 1850 en 1870 het algemene welvaartspeil in Nederland. Tezelfdertijd tekende zich een moderniseringspraces af dat ook - zij het in bescheiden mate - doordrong tot in het bedrijfsleven.' De economische veranderingen gingen gepaard met veranderingen in de
handelspolitiek. In de jaren veertig van de negentiende eeuw was Nederland reeds
de liberale koers van Engeland gaan volgen. 2 Zo was in l845 de tariefwet van Van
Hall van kracht geworden die een algemene vermindering van de doorvoerrechten, de afschaffing van bijna alle uitvoerrechten en een verlaging van een groot
aantal invoerrechten bracht. Dit stelsel bleef, op enke le kleine fiscale veranderingen na, tot 1932 gehandhaafd."
Een ander gevolg van de liberale overheidspolitiek was het verdwijnen van overheidssteun aan de nijverheid vanaf 1850. Het fonds van de nationale nijverheid
was al in 1846 opgeheven en de steun van de Nederlandsche Handel-Maatschappij
(NHM) aan de katoenindustrie kwam na 1849 praktisch geheel te vervallen ." Daarmee was de weg naar een vrije ontplooiing van het econom isch leven ingeslagen.
Belangrijk voor de economische structuur van Nederland in de periode 1850-1870
was de komst van het spoorwegennet. Tevens werd het wegennet op veel plaatsen
sterk uitgebreid en aangepast en werd het post- en telegraafverkeer op moderne
leest geschoeid en breidde zich daardoor snel uit. "
De veranderingen die zich in de periode 1850-1870 hadden aangekondigd, braken echter na 1870 pas goed door. Nederland ging een tijdperk van grote economische activiteit en welvaart in: de industrialisatie kwam opzetten. Dit ging gepaard met centralisatie en specialisatie van de nijverheid, waarbij de bereikbaarheid een grote rol speelde. Daardoor waren de steden in vergelijking met het platteland in het voordeel. Niet alle industrie concentreerde zich echter in de steden.
De textielnijverheid bleef grotendeels gevestigd in de landelijke gebieden in OostNederland.
Essentieel binnen de algemene economische ontwikkeling tussen 1850 en 1914 is
de geleide lijke overgang van huisnijverheid naar het fabriekssysteem. Dit proces
kan men in drie stadia verdelen. Aanvankelijk lag de nadruk op de verhoging van
DE BEUKELAER
DE TEXTIELNIJVERHEID I N DE OOST-GELDERSE ACHTI<:RHOEK
87
Afb· 1. Personeel van de strengenvel1Jerij van bontweverij 'De Batavier' in Winterswijk anno 1889.
(Collectie Vereniging Museum Freriils Winterswijk)
de productie volge ns d e tradition ele produ ctiewijze. Omstreeks 1870 kwam er een
tende ns tot kwalitatieve veranderingen. Er werden nie uwe productietechnieken
en organisatievorme n in gevoerd en e r verschenen ni euwe producten o p de
markt. Dat all es gebe urde echte r nog in ee n te bescheiden mate om van ee n algemee n beeld te kunn e n spre ken .';
Ook in het tweede stadium lag de nadruk op de groei in d e breedte. De productie
bleef nog grotendeels in handen van h e t kl e inbedrijf, hoewel in sommige sec toren zoals de textielnijverheid, de voedingsmiddelensector en de metaalnijve rheid
er wel degelijk grote bedrijven actief waren. Het gebruik van stoom in de nijverhe id nam geleidelijk toe in Nederland. Lang niet altijd ging het daarbij om drastische veranderingen van het productieproces of om productievergroting. Soms
diende de stoom slcch ts als vervanging van wind of water a ls energiebron. Daarom
laat de ontwikkeling van de Nederlandse economie in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw nog een gemengd beeld zien. Het productievermogen nam over het algemeen toe, zonder dat het tot grote winsten leidde. Het was
een periode van aanpassen aan de internationale marktverhoudingen; een aanpassing die leidde tot specialisatie met toepassing van nieuwe technieken en metho de n van bedrijfsorganisatie.?
In het derde stadium brak de industrialisatie pas echt door. Dat uitte zich niet allee n in h e t aan tal beschikbare arbeidsplaatsen en de gestegen arbeidsproductiviteit, maar ook in h e t kara kter van de industrie. Lag voorheen de nadruk op het
kle inbedrijf en op de li chte industrieë n als de textielnijverheid en de vervaardiging van kleding en schoeisel, nu kwam die nadruk te liggen bij de zware industrie
88
THB 43 (2003)
en het grootbedrijf. De vervaardiging van productiemiddelen zoals machines nam
sterk toe.
Ook de katoenindustrie , zo belangrijk voor Oost-Nederland, werd langzamerhand
volwassen . Alle stadia van bewerkingen, van katoenpluis tot geverfde en bedrukte
stof, vonden in Nederland plaats. Die bloei van de katoenindustrie was mede te
danken aan de verovering van een deel van de binnenlandse markt door de Nederlandse confectie-industrie." Door de toegenomen koopkracht steeg de vraag
naar stoffen. In deze bijdrage wil ik een overzicht geven van de ontwikkeling van
d e textielnijverheid in een deel van Oost-Nederland, de Gelderse Achterhoek.
2. Opkomst van de spoorwegen in Oost-Gelderland
In tegenstelling tot andere delen van het land werd in de periode 1850-1914 de
ontplooiing van het wegennet in Oost-Gelde rland niet grootscheeps aangepakt.
Het waren voornamelijk herstelwerkzaamheden van bestaande routes. Nieuwe
verbindingen werden niet aange legd. Belangrijker voor de regio was de komst van
de spoorwegen en misschien meer nog die van de tramwegen.
Ondernem e rs uit de textiel branche speelden een b elangrijke rol in de ontwikkeling van het spoorwegennet in Oost-Gelderland. In de tweede h e lft van de n ege ntiende eeuw was men in de Achterhoek inmidde ls ook doordrongen van de noodzaak van betere aan- en afVoerwegen. Bij gebrek aan goede waterwegen e n d e aanwezigh eid van een slechts gebrekkig wegennet vormde n de spoorwegen de uitkomst. Door h e t energieke optrede n van de Winterswijkse textielfabrikant]. Willink werden er in 1870 plannen gemaakt voor de aanleg van een verbinding met
Duitsland. Willink verklaarde in een samen m et]. Snellen geschreven voorstel dat
terwijl in het geheele Rijk door de zorg der Hooge Regering oJ door particuliere krachten allerwegen spoorwegen zijn aangelegd, en andere niet minder reusachtige werken van publiek nut
werden in het leven geroepen, blijft een groot gedeelte van het oude welvarende graafschap
Zutphen, met eene bij uitstek nijvere, zoo industriële als landbouwende bevolking, nog steeds
verstoken van elke spoorwegverbinding, waaraan toch de behoefte juist in die streken, bij gemis aan waterwegen, dubbel gevoeld wordt."
Met het oog op Twente waar, volgens de schrijvers van het plan, d e industrie sinds
de aanleg van de staatsspoorweg met reuzensprongen was vooruitgegaan, zou met
de komst van de spoorweg ook in d e Achterhoek de industrie een grote toekomst
tegemoet gaan. Daarom moest de gehele Achterhoe k ervan mee kunnen profiteren. Dientengevolge zou de spoorweg vanuit Zutphen door de Achterhoek naar
het zuidoosten moeten lopen en eindigen bij Haltern vlak bij het Pruisische steenkolengebied.' o Deze spoorwegverbinding met Duitsland was vooral van belang
voor de in- en doorvoer van kolen."
Op 27 maart 1872 werd aan d e Nederlandsch-Westfaalsche Spoorwegmaatschappij de concessie verleend voor de aanleg van deze spoorlijn. De lijn werd op 24 juli
D E BEU KELAER
DE TEXT I ELN IJVERHEID I N DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
89
1878 geopend. Eenjaar later volgde de verbinding met het Ruhrgebied (Gelsenkirchen). De exploitatie van de lijn kwam in handen van de Hollandsche ijzeren
Spoorweg Maatschappij (HIJSM) , die daarmee een eigen verbinding van Amsterdam naar de Middenduitse handelssteden en het steenkolengebied van de Ruhr
in haar bezit kreeg.'2
Ook de laatste spoorweg die in de periode 1850-1914 in Oost-Gelderland werd geopend - de lijn Neede-Hellendoorn in 1910 - hield nauw verband met de textielindustrie. 13 Het initiatief ging uit van de textielfabrikanten G. Salomons in Nijverdal en GJ.lannink in Goor. Het doel van deze lokaalspoorweg was tweeledig. In
de eerste plaats moest de lijn dienen om de belangrijke fabrieken te Nijverdal,
Rijssen, Enter, Goor en Neede van een spoorwegverbinding te voorzien, zowel
voor een directe aanvoer van kolen uit Duitsland - via Gronau met de Staats
Spoorwegen of over Winterswijk met de HIJSM - en van grondstoffen voor de desbetreffende fabrieken als voor de directe afvoer van de producten naar de plaatsen van bestemming. In de tweede plaats werd met de aanleg van de spoorlijn beoogd het personen- en goederenverkeer tussen de verschillende langs de spoorweg gelegen dorpen en gehuchten onderling en met de vier aan de spoorlijn gelegen grote plaatsen tot ontplooiing te brengen."
Door de aanleg van het spoor- en tramwegen net was Oost-Gelderland gedeeltelijk
uit zijn isolement gehaald. Veel plaatsen in de regio kwamen in het bezit van een
of zelfs meer spoorweg- en/ of tramstations. Daardoor kregen die plaatsen betere
verbindingen met het westen van het land en met het Duitse achterland. Voor verschillende kleine plaatsen in Oost-Gelderland was de spoor- en/ of tramweg een
uitstekend afvoerkanaal voor landbouwproducten en fabrieksgoederen die tot
dan toe had ontbroken. Ir,
3. De textielindustrie in Oost-Gelderland rond het midden
van de negentiende eeuw
De textielindustrie had in de voorgaande periode in het teken gestaan van de politiek van de Nederlandsche Handel Maatschappij (NHM). De ontwikkeling van
een katoenindustrie in Oost-Nederland was op een tamelijk kunstmatige wijze tot
stand gekomen. De aanwezige bekendheid met de linnenweverij zorgde echter
voor een stabiele basis. Nadat in 1844 de NHM, na de dood van directeur-secretaris
De Clerq, haar aankoopbeleid al had veranderd, volgde in 1854 de volledige stopzetting van haar uitzonderingspositie in de textielnijverheid. Vanaf dat moment
was de situatie van de katoennijverheid niet anders als die van een gewoon particulier exporthuis, dat door het scheppen van zekere voorwaarden en door haar
eigen afzetorganisatie moest proberen met de anderen te wedijveren.'ó De bedrijven werden hierdoor meer op zichzelf aangewezen. Het gevolg was dat de zwakkeren verdwenen en de , vaak al langer gevestigde, sterkere bedrijven overbleven. Zo
90
THB 43 (2003)
staakte een bedrijf als dat van ].B.P. Bouquié uit Eibergen, dat altijd in de gunst
van de NHM hadden gestaan, in 1854 de productie. 17
Al tegen het einde van de periode waarin de NHM een prominente rol speelde, was
gebleken dat de Nederlandse textielindustrie zich in de handel met NederlandsIndië niet goed op de hoogte had gesteld van de daar heersende mode. Dientengevolge bood ze een te beperkt assortiment artikelen. Voor de Indische markt werden door de NHM bij voorkeur calicots en madapollams (gebleekte calicots) van de
fabrikanten verlangd. Deze goederen waren niet aan veranderingen in de mode
onderhevig en konden dus zonder risico worden geproduceerd. De fabrikanten
verzuimden zich echter op de hoogte te stellen van de Indische mode en verwaarloosden daardoor de productie van funere, bonte artikelen. Dat gaf landen als Engeland, Duitsland en Zwitserland, die zich in hun productie niet tot de eenvoudigere stoffen beperkten, een voorsprong. IH Bovendien zorgde de achterstand die
de Nederlandse textielnijverheid op het gebied van mechanisatie ten opzichte van
vooral Engeland voor problemen.
Door de beperkte postverbindingen met Indië was men in Europa niet op de
hoogte van veranderende omstandigheden. Als de markt zich büvoorbeeld na een
crisis weer had hersteld, was met name de Oost-Nederlandse katoennijverheid
niet in staat alert te reageren op verhoogde aanvragen. De productie van de vereiste hoeveelheid goederen op de handweefgetouwen kostte veel tijd. Bovendien
werkten de plattelandswevers alleen in de winter en als het we rk op het land stillag. De in die tijd al sterk gemechaniseerde Engelse textielnijverheid kon daarom
sneller voor de vereiste bestellingen zorgen. I '!
Toch hadden depressies in de handel niet zulke verstrekkende gevolgen voor de
toenmalige textielondernemers in Oost-Nederland. Zij hadden maar weinig kapitaal in machines en gebouwen geïnvesteerd. Een eventuele stopzetting van de productie ging meer ten koste van de wever die daardoor een deel van zijn inkomsten
moest missen. Door een crisis als die van 1846-1847 hadden de Oost-Nederlandse
textielondernemers in wezen niet veel schade geleden. Ondanks deze tamelijk geringe risico 's was het de ondernemers omstreeks het midden van de negentiende
eeuw wel duidelijk geworden dat ook de Oost-Nederlandse katoennijverheid zich
diende te mechaniseren en te specialiseren, wilde ze de concurrentiestrijd met
anderen vol kunnen houden. 20
4. De stoommachine in de textielnijverheid van Oost-Gelderland
Al in 1832 had Heinrich Driessen van de firma P. Driessen en Zoon op zÜn blekerij in Aalten een stoomketel in gebruik. Deze stoomketel moest het loog door de
buizen brengen. Ook CJ. ten Cate in Eibergen gebruikte vanaf 1850 een stoomketel in zijn blekerij aan de Hummelsweide 2 1, terwijl]. Tenkink en Zn. te WinterswÜk in 1853 overgingen op het gebruik van een stoomketel in hun blekerij, onder
DE BEUKELAER
DE TEXTIELNIJVERHEID IN DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
91
meer voor het drogen van de gebleekte stoffen. 22 Deze stoomtuigen dienden niet
als mechanische aandrijfkracht waardoor de productie werd verhoogd. De bovenstaande bedrijven benutten vooral de hoge temperatuur van de stoom.
Opvallend is het dat de textielfabrikanten die een vergunning voor een stoommachine aanvroegen al langer actiefwaren in de textielnijverheid. Veel van de nieuwkomers uit de periode 1835-1844, de hoogtijjaren van de bestellingen van de NHM,
waren alweer aan het verdwijnen. Onder deze nieuwe textielondernemers waren
veel zetbazen van grotere fabrikanten. De NHM gaf na 1844 een open inschrijving
voor haar orders en daarmee verdween haar filantropische inslag. De grotere bedrijven hadden toen geen dekmantel meer nodig om aan orders te komen. Bovendien liepen in die periode de bestellingen van de NHM terug.
De gevestigde bedrijven bleven echter bestaan en bre idden zich uit. H et ontbreken van de benodigde kapitalen kan een reden geweest zijn dat bepaalde oude bedrijven de sprong vooruit niet konden maken en daarom niet op tijd zijn gemechaniseerd. Veel Needse textielbedrijven bijvoorbeeld bleven langere tijd op de
oude voet doorgaan e n werkten voornamelijk met thuiswevers. Hoogstwaarschijnlijk ging het daarbij om ondernemers die m eer koopman dan fabrikant waren en
voornamelijk voor de binnenlandse markt werkten.
De stoomspinnerij
Eén van de eerste bedrijf5takken binnen d e Nederlandse textielnijverheid die
ging mechaniseren, was de spinnerij. In 1830 al werd door d e firma Hofkens in Almelo een door stoom aangedreven spinnerij gebouwd Y De spinnerij van Hofkens
kreeg het in 1831, toen door de toenmalige tariefwet de bescherming van de garens verviel, erg moeilijk. Behalve aan financiële middelen schortte het ook aan
de vereiste vakkennis. Zo ontbrak bijvoorbeeld een thermometer in de spinzalen,
waarmee op de temperatuur gelet kon worden. Veertien graden Celsius was de
ideale werktemperatuur; in een te koude omgeving braken de draden sneller. 2 4
In Oost-Nederland kwam in 1835 een tweede spinnerij toen in Enschede een aantal ondernemers de handen ineensloeg en daar 'de N.V. Enschedesche Katoenspinnerij' oprichtten. Ook zij kampten aanvankelijk met een kapitaaltekort. Onder meer dankzij een investeringvanf27.195,- door de firma P. Driessen en Zoon
uit Aalten kon het bedrijf in dat jaar starten. Eigenaar Heinrich Driessen was waarschijnlijk geïnteresseerd geraakt door het recht dat aandeelhouders hadden om
het garen van de spinnerij te kunnen betrekken. 25
De Twentse stoomspinnerijen konden echter niet concurreren met de Engelse
spinfabrieken. Die hadden het voordeel dat ze aan betere verkeerswegen lagen ,
de brandstof goedkoop kochten en dat ze waren uitgerust met de nieuwste machines. Daardoor ontwikkelde deze tak van textielnijverheid zich destijds niet sterk in
Oost-Nederland. 2';
Pas in 1849 werd er voor h et eerst in Oost-Gelderland in de productie gebruik ge-
92
THB 43 (200 3)
maakt van een stoommachine als krachtbron, ook toen weer in het bedrijf van H.
Driessen. In dat jaar vroeg hij toestemming voor de gedeeeltelijke verplaatsing van
zijn spinnerij uit Groenlo naar een nieuw op te richten stoomspinnerij op de Harberskamp in Aalten. Op 12juli van dat jaar kreeg hij die goedkeuring en was de
komst van de eerste stoommachine in Oost-Gelderland een feit.'7
Enkele jaren later volgde zijn neef Anton Driessen van de fa. Gebr. Driessen dat
voorbeeld. Begin 1854 vroeg ook hij toestemming voor de plaatsing van een
stoomspinnerij.28 In datzelfde jaar vroeg Heinrich Driessen zelf toestemming voor
de plaatsing van een tweede stoomketel. Dit leidde bij de behandelende instanties
tot problemen omdat ze de twee namen door elkaar haalden. 2'! Uiteindelijk kregen beide Driessens toestemming voor plaatsing.
De Gebr. Driessen begonnen hun stoomspinnerij even buiten Aalten aan de weg
naar Bocholt. In 1887 bestond de spinnerij uit twee lokalen van elk veertig meter
lang, zestien meter breed en 4,20 meter hoog. In de fabriek werkten toen 49 arbeiders. Door een toenmalige onderzoekscommissie, die meerdere bedrijven bezocht, werd vastgesteld dat de fabriek van Driessen een van de weinige fabrieken
was met een thermometer in het bedrijf. '"
Echt belangrijk is de spinnijverheid ook in Oost-Gelderland niet geworden. Het
bedrijf van de firma Dri essen brandde in 1859 voll edig uit en werd niet weer opgebouwd.'" Als reden werd het gebrek aan voldoende middelen van communicatie
in de regio opgegeven .'" De stoomspinnerij van Gebr. Driesse n bleef tot 1896 toen ook hij door brand werd verwoest en niet als zodanig werd herbouwd - in
werking."" Verder was alleen in de gemeente Wisch nog een stoomspinnerij gevestigd: de firma Kramer en Braam. Deze was van 1899 tot 1910 in bedrijf.
De belangrijkste oorzaak van het minimale aantal stoomspinnerijen in de regio
moet gezocht worden in het feit dat de spinnerij een gecompliceerd bedrijf was
waar veel vakkennis aan te pas kwam. Daaraan ontbrak het omstreeks het midden
van de vorige eeuw zowel in Twente als in Oost-Gelderland, ondanks het feit dat in
de tweede helft van de negentiende eeuw het onderwijsstelsel in Nederland een
snelle groei en verbetering doormaakte. Dit was het gevolg van de economisch e
groei en de modernisering van de Nederlandse samenleving. In de industrie ontstond er door de technische ontwikkelingen en de doorgevoerde mechanisatie
van het productieproces behoefte aan geschoold personeel.
Het ambachts- en technisch onderwijs was in de regio echter nog niet goed van de
grond gekomen. Hoewel in Amsterdam al in 1861 de eerste ambachtsschool tot
stand kwam 3", duurde het tot 1896 voordat de eerste ambachtsschool in Oost-Gelderland door de 'Vereeniging voor Industrie' in Doesburg werd opgericht. Omstreeks de eeuwwisseling waren er in Oost-Gelderland slechts enkele instellingen
die op de praktijk gericht onderwijs gaven. Het initiatief ging daarbij meestal uit
van de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen '. De Borculose afdeling van de
Maatschappij leidde een tekenschool waar in 1900 drie onderwijzers aan 47 personen les gaven. Ook Neede'5 had een tekenschool."" In de loop van de jaren ontDE BEUKELAER
DE TEXTIELN IJVERH EID I N DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
93
Afb. 2. De Ambachtsschool in Wintl'Tswijk omstTeeks J 900. (Collectie auleU1")
wikkelden zich de meeste van deze scholen en bovendien nam hun aantal toe.
Ook vormden ze de aanzet tot de oprichting van ambachtsscholen zoals in Doetinchem het geval was.:n Na de eeuwwisseling kwamen er in de regio ambach tsscholen in Zutphen (1901) , Doetinchem (1906) e n Winte rswijk (1911). 'R Nadien
werden er in enkele Oost-Gelde rse plaatse n ook op de praktijk gerichte avondcursussen gegeven. In Winterswijk werd op d e Avondschool voor Vakonderwijs in
1915 aan 25 leerlin gen textielonderwijs verzorgd. Deze opleiding was verbonden
aan de ambachtsschool. Twee jaar later stelde W.A. Willink een jacquard-machine 39 voor dat onderricht ter beschikking.40
Een andere beperkende factor was dat praktisch geen enkele lokale ondernemer
naar het buitenland ging om daar ervaring en kennis op te doen. Alleen H. Driessen had zijn kinderen naar Engeland gezonden om daar de nodige vakkennis te
verkrijgen. Zij hadden echter hun activiteiten in die tijd al naar Leiden verlegd.
De lokale spinnerijen waren niet in staat fune garens te vervaardigen. Deze voor
de funere weefsels noodzakelijke garens kwamen dan ook grotendeels uit Engeland. De garens uit de plaatselijke spinnerijen konden alleen voor de vervaardiging van grovere weefsels gebruikt worden. Dit alles leidde e r toe dat d e spinnerij
achterbleef bij de weverij :" Ook late r bleef de spinn erij in Oost-Gelderland een
achte rgebleven tak van de textielnijverheid: door de verbeterde verkeersstructuur
was de aanvoer van garens niet meer zo kostbaar e n kon me n deze ook uit het naburige Twente betrekken.
94
THB 43 (2003)
De stoomweverij
Na de spinnerij kwam de weverij aan de beurt om gemechaniseerd te worden. Het
eerste stoomweefgetouw was al in 1785 in Engeland door Cartwright uitgevonden.
Maar zoals bekend werd de toepassing van de zogeheten powerloom om verschillende redenen niet geschikt geacht voor de textielnijverheid in Oost-Nederland. 42
In het Oost-Nederlandse textiel gebied was de firma Hofkens & Co. de eerste die in
1846 in Almelo in de stoomspinnerij bij wijze van proef enkele stoomweefgetouwen plaatste. Veel spinnerijen in Twente volgden dat voorbeeld." Voor een bekwaam wever vormde de overgang van handweefgetouw naar powerloom geen al
te groot probleem. Binnen korte tijd kon hij worden opgele id tot het weven op het
m echanische getouw.
Met de komst van de powerloom veranderde het assortim ent artikelen dat aan de
internationale markt geleverd kon worden. Op een handweefgetouw werden
voornamelijk calicots geweven en vrUwel geen drukkatoen of ander fun weefsel.
De powe rloom was in staat funere garens te verwerken, waardoor er ook fune en
gelUkmatige weefsels, zoals shirtings en cambrics 44 , geproduceerd konden worden. Ook h et grovere drill45 kon vanwege zijn dichth eid beter op een powerloom
worden geweven!"
En net zoals dat in Twente gebeurde, ging H. Driessen in de Achterhoek, in zijn in
1849 gestarte stoomspinnerU, al spoedig over tot de plaatsing van en kele stoomweefgetouwen. In 1851 maakte het gemeenteverslag van Aalten over dat jaar gewag van enkele stoomweefstoelen die in de spinnerij waren geplaatst:" BU de officiële toestemming voor de plaatsing van een tweede stoomketel in 1854 was er inmiddels al sprake van een stoomspinnerij en -weve rij; dit in tegenstelling tot de
vergunning uit 1849. De ketel di ende waarschijnlijk voor d e aandrijving van de
powe rlooms. 4H H. Driessen 's voorbeeld kreeg, zoals bekend, in de gemeente Aalten navolging van de Gebr. Driessen die ook met een stoomspinnerij begonnen
waarin later e nkele powerlooms geplaatst werden:'9
]n 1853 werd in Nijverdal de eerste echte stoomweverij gebouwd, de 'Koninklijke
Stoomweverij'. In Oost-Gelde rland kwam het enkele jare n daarna (1861) tot de
oprichting van de eerste stoomweverij door H.Willink en Cie .. Deze firma bezat
toen in die plaats al een calicotfabriek. De nieuwe fabriek kreeg de naam 'de Witstoom', e n b evatte tweehonde rd getouwen. 50
De stoomblekerij
De eerste stoom blekerij in Oost-Gelderland was in 1832 in Aalten aangelegd door
Thomas Ainsworth. Het meeste goed werd in die tijd echter op de talrijke natuurbleken bewe rkt. Toen de nijverheid zich op grotere productie ging instellen, waren deze natuurbleken vanwege de geringe capaciteit en de lange duur van het
bleken nie t langer geschikt. In de stoomblekerij versn elde het chloor het bleekDE BEUKELAER
DE TEXTIELNIJVERHEID IN DE OOST-GELDERSE AC HTERH OEK
95
Afb. 3. De blekerij van de
Gebroeders Driessen op 't
Slat in de gemeente Aalten
omstreeks 1900. (Collectie
Leo van der Linde)
proces. Het bleken geschiedde uitsluitend met chloorkalk nadat de te behandelen
stof eerst was ontvet door middel van afkoken. Omdat Ainsworth waarschijnlijk
aanvankelijk niet voldoende op de hoogte was van de werking van de gebruikte
chloorkalk bedierf in het begin veel goed. 5I
Ook GJ. ten Cate in Eibergen gebruikte vanaf 1850 een stoomketel in zijn blekerij
aan de Hummelsweide. Deze diende tot het koken van water en stijfsel en tot het
drogen van linnen en katoenen stoffen. Dat laat5te gebeurde in een ruimte waarin
slangvormige, koperen pijpen lagen die verbonden waren met de stoomketel."" In
Winterswijk gingen]. Tenkink en Zn . in 1853 over op het gebruik van een stoomketel in hun blekerij, onder meer voor het drogen van de gebleekte stoffen . 5~
De plannen van de NHM om in Oost-Nederland een katoennijverheid te vestigen
en in het westen van het land de fIjnere bewerkingen te laten plaatsvinden, hield
de vestiging en ontwikkeling van een moderne blekerij in de regio in eerste instantie tegen. De uitbreiding van deze tak van de textielnijverheid kwam in Twente moeilijk op gang, tegengewerkt door een gebrek aan goede bleekgelegenheden. In de naburige Gelderse Achterhoek was wél volop voldoende en zuiver water
aanwezig. Daardoor werd de opkomst van blekerijen daar bevorderd. Eén van de
bekendste was de bovenvermelde stoomblekerij, tevens drogerij en stijfselfabriek,
van GJ. ten Cate in Eibergen."" Het bedrijf onderging in de loop van de periode
verschillende uitbreidingen: in 1866 werd het vergaand gemechaniseerd. Enkele
jaren later, in 1870, kwam er een watermangel en een appreteermachine bij. In
1875 werd de eerste cilinderdroogmachine aangeschaft. Het stoomverbruik van
die machine was echter dusdanig, dat eenjaar later een grotere stoommachine in
werking moest worden gesteld. Ook in de daaropvolgende jaren breidde het bedrijf zich verschillende keren uit. 55 In 1901 veranderde de naam van het bedrijf in
Eibergsche Stoombleekerij en sinds 1910 in NV Eibergsche Stoombleekerij v/h
GJ. ten Ca te en Zonen."G
96
THB 43 (2003)
Afb. 4. De Sloo17!wevnij en -ververij van ]. van Eijck e11 Co. aan de WinlPr.l'1vijhsclu' weg (legenwoonlig
de Mislerslraal) in Bredevoorl, einde 11 ('gen lien de eeuw. (Collpctie Leo van der Lindp)
D e ververij
Katoen kon op verschillende manieren en met meerdere soorten kleurstoffen
worden geverfd, zoals met direct vervende kleurstoffen, basische kleurstoffen,
bijtsklellrstoffen, ontwikkelingskleurstoffen, kuipverfstoffen, zwavel kleurstoffen
en minerale kleurstoffen. Afhankelijk van de gebruikte kleurstoffen varieerden de
voorbehandelingen."
In Oost-Gelderland was de bij de blauwververij gebruikte kuipmethode het meest
gangbaar. Oorspronkelijk werd geverfd met een kleurstof die wordt verkregen
door gisting van bladeren van weede (lsatis tinctoria). Later werd vooral indigo gebruikt, dat in grote hoeveelheden uit Nederlands Oost-Indië werd aangevoerd. sB
In Oost-Gelderland stonden in 1865 nog zo'n 35 blauwververijen ingeschreven.
Meestal waren het eenmansbedrijfjes met één tot vier kuipen en soms één man
personeel. Uitzonderingen waren er in Aalten waar de plaatselijke katoenen en
Iinnenstoffenfabriek vijf kuipen had en in Winterswijk waar de wollengarenfabriek er één had. In die laatste plaats waren daardoor op vier kuipen 24 personen
werkzaam. 59
De meeste blauwververs staakten hun bezigheden toen met de opkomende industrialisatie een einde kwam aan de huisnijverheid. Bedrijven als die van H. van Eijck
in Bredevoort, B. Muller in Aalten en J. Willink gingen zich in de jaren zeventig
bezighouden met de machinale ververij.'''' Vooral toen na 1880 de uitvoer van ruwe
DE BEUKELAER
DE TEXTIELN IJVERHEID IN DE OOST-GELDERSE ACHTERIlOEK
97
en gebleekte artikelen terugliep, bleek de overgang op gekleurd weefgoed een oplossing te bieden. Daarom was de uitbreiding van de ververij voor handhaving van
de export noodzakelijk. 6 1 Slechts een enkel bedrijf in Oost-Gelderland, de onderneming van]. Grimmelt in Winterswijk, specialiseerde zich in het verven.
De kledingindustrie
De kledingindustrie kreeg in Nederland pas laat een industrieel karakter. Tot ver
in de 19de eeuw werd ze als ambacht, als huisnijverheid in opdracht van winkeliers
of voor eigen rekening, bedreven. De hoedenindustrie had al vroeger een meer
fabrieksmatig karakter gekend omdat ze wel als handwerk maar in gemeenschappelijk ateliers werd beoefend. De confectienijverheid rond de eeuwwisse ling kon
in vijf takken worden verdeeld: heren- en jongensbovenkleding, kinderkleding,
werkmansconfectie, lingerie - hoofdzake lijk vrouwen- en kindergoed zowel onder- als bovenkleding en co rsetten - en confectie in wollen e n halfwollen stoffen,
zijde en fluweel voor vrouwe n en meisjes. Het werk geschiedde grotendeels in zogeheten confectieateliers. Vooral in Zutphen was deze tak van nijverheid van groot
belang. In deze periode waren in Oost-Gelderland slec hts enkele kledingfabrieken.
Een belangrijke tak binnen de kledingindustrie was de tricotfabricage die omstreeks 1874 in ederland kwam opzetten. Tricot is een uit katoenen, gemengd
wollen, wollen , zijden of ander garen geweven of gebreide stof die door zijn rekbaarheid en buigzaamheid uitermate geschikt was voor de vervaardiging van verschillende kledingstukke n zoals ondergoed, kousen, truien, shawls, handschoenen, mutsen. Tricot werd op twee manieren geproduceerd: op een rondbreimachin e en op een vlakbreimachine. H e t onderscheidt zich van andere geweven stoffen doordat het uit onderling samen hangende lussen van een enkele draad ofvan
meerdere draden bestaat. In Oost-Gelderland was de in 1889 gestarte weverij van
GJ. Willink in Winterswijk zich sinds 1910 als eerste gaan toeleggen op de tricotfabricage. 62
In Neede was sinds 1885 de merk- en haakgarenfabriek van Ertsyek gevestigd, waar
1887 zeven meisjes en een knecht in de fabriek werkzaam waren. De gebruikte machinerieën werden aangedreven door een heteluchtmachine van de firma Van
Rennes, die tevens diende als verwarming. De fabrikant had met het oog op de
vingervlugheid het liefstjeudige werkkrachten. 6:J
5. De ontwikkeling van de textielindustrie in Oost-Gelderland tot 1914
Tot aan de jaren zestig van de negentiende eeuw ontwikkelde de textielnijverheid
zich gestaag. In 1850 produceerden de huiswevers in Eibergen en Winterswijk respectievelijk 26.418 en 17.400 stukken katoen voor rekening van de NHM. 64 Eenjaar
98
TBB 43 (2003)
Afb. 5. De tricotfabriek van Gj. Willink gaal uil, begin lwinligsle eeuw. Veel personeel kwam van elders
en werd mei bussen van en naar Winlerswijh vervoerd. (Colleclie auleuT)
later kwamen uit Eibergen klachten over de oneerlijkheid van de huiswevers. Zij
zouden de fabrikanten een gedeelte van de inslagpijpen"' onthouden. Bovendien
hadden ze een methode ontwikkeld om het door het vochtiger maken van de stukken net te laten lijken alsof alle katoen erin verwerkt was. Desondanks werden er
in dat jaar nog 41.093 stukken calicots geweven waarvoor door de fabrikanten
120.000,- aan weefloon werd uitbetaald."" Deze fabrikanten waren in wezen commissionairs voor fabrikanten uit Enschede die in de gemeente Eibergen calicots,
pilo67 en servetgoed lieten vervaardigen. IiR
Door de stopzetting van de bestellingen door de NHM in 1854 staakten veel bedrijven in de regio hun productie. We zagen hierboven datJ.B.P. Bouquié in dat jaar
met zijn fabriek gestopt. Ook de calicotweverij van Fortuijn uit Hengelo hield op
te bestaan. 69 Anderszijds kwamen er toch nieuwe bedrijven bij. In Lichtenvoorde
startte J.A. van Basten Batenburg in 1854 een bontweverij met 32 weefgetouwen,
waar een jaar later zes knechts werkten. Het bedrijf werd geleid door de heer Allard uit Bocholt (D). Door het overlijden van de eigenaar kwam er in 1871 een einde aan het bedrijf. 70
Een overvoering van de Indische markt in 1855-1856 veroorzaakte op sommige
plaatsen een inkrimping van de weefnijverheid. Daarnaast droegen de heersende
spanningen in China bij aan deze onvoordelige toestand. Twee calicotweverijen in
DE
BE U KELAEl~
DE TEXTIELNIJVERHEID I N DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
99
Borculo, een doeksoort-fabriek van G. Fabius en een weverij die in opdracht van
een firma in Almelo werkte, kregen het dusdanig moe ilijk dat ze hun productie
moesten staken. In diezelfde jaren kreeg de calicotweverij in Bergh te kampen
met een ander probleem . De meeste volwassen arbeiders werden weggetrokken
door de hogere verdienste n die bij de Rijnspoorweg waren te behalen. Daardoor
werkten er toen nog maar zo'n twintig man in de weverij. 71 De productie van damast, pellen en linn en in Neede had daarentegen niet onder de verslechterende
omstandigheden te lijde n. Het waren voornamelijk de calicotfabrieken die in de
probl e men waren gekomen. 72
In Eibe rgen kocht de Oldenzaalse textielfabri ekant Gelde rman in 1857 h e t leegstaande fabriekspand van Bouquié aan en vestigde daar weer ee n weverij. In d ejare n na de stopzetting van het bedrijf van Bouquié had h et pand dienst gedaan als
lokatie voor bruiloften e n partij en. De weverij bleef tot 1875 bestaan en stopte bij
h et overlijden van zoon H erman Gelderman de productie. 7"
Een handelscrisis in 1857-1858 zorgde opnieuw voor lokale problem e n. Op veel
plaatsen werd daardoor d e producti e gestaakt. In Dinxpe rlo kwam bijvoorbeeld
de calicotweverij van T.A. Jagerink grotendeels stil te liggen. Ook de calicotweverij in Zelhem , eige ndom van N.G. de Voogt uit Wageningen , die met ee n vijftigtal
kinderen werkte, kwa m praktisch geheel stil te liggen. 7 1
Met het uitbreken van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1 865) kwamen de
Am e rikaanse leverin gen van katoe n in gevaar. De zogenoe mde 'cotton famine'
brak uit. Er ontstond ee n schaarste op de wereld markt waardoor de prij zen enorm
stege n. In eerste insta ntie hadden de Oost-Nede rlandse textie lfabrikanten genoeg
voorraad in huis om te kunn en doorwe rken. ';'
Door de lange duur van d e crisis deed de schaarste zich na verloop van tijd ec hter
toch voelen. In Borculo bijvoorbeeld weefden in 1861 nog zo'n tweehonderd huiswevers in opdracht van e lders gevestigde bedrijven. Een j aar later was dat aantal
met tweederde deel verminderd. In 1863 liep dat aantal wederom sterk terug. 7I ; In
Groen lo werd gewag gemaakt van de nijpende situatie voor de arbeidende klasse.
De drie aanwezige katoe nweverijen hadden bij gebrek aan grondstof in 1862 nagenoeg gehee l sti lgestaan , terwijl er eenjaar daarvoor nog werk was voor 268 personen die daarmee ieder 12,40 à 13,- per week verdienden. ï7 In de stoomweverij
van H. Willink en Cie. in Winterswijk werden in deze periode vanwege de investeringskosten honderd weefgetouwen draaiende gehouden. De handweverij werd
daarentegen stopgezet. 7"
Veel bedrijven hebben deze periode aangegrepen om te moderniseren. Blijkbaar
hadden ze in de voorafgaande jare n toch voldoende winst kunnen make n . De
Gebr. Driessen , die in 1855 al waren overgegaan op h et gebruik van stoom, breidden in d e periode van 'cotton famine' hun fabri ek uit m e t ee n extra stoomketel en
enke le gebouwen. '" In Neede werd in 1863 aan AJ. ten Hoopen en Zn. concessie
verleend voor de oprichting van ee n stoom-katoenweverij . Deze trad h et jaar daarop in werking. Enkele jare n later werd deze weverij uitgebreid met een kunstble100
TH B 43 (2003)
Afb. 6. Laantje op de Pol, tegenwoordig de Holstraat in Aalten mei links de in 1884 ojJgenchle sloomweverij van H erman D-riessen en Zoon. (Collectie Leo van der Linde)
kerij, appreteerde rij en klanderij.'" Jan Willink was in 1855 in Winterswijk een fabriek van half-wollen broek- en jassen stoffen begonnen. In deze fabriek stonden
een scheerpers en verscheiden e appreteer-machines. In 186] onderging dit goed
lopend bedrijf uitbreiding en enkele jaren later, in 1865, kreeg Willink toestemming voor de oprichting van een stoomweverij en ververij. Dat bedrijf kreeg later
de naam ' de Zwartstoom'.KI
De volgende stoomweverij verscheen in Bredevoort waarvoor J.L. van Eyck in 1866
toestemming verkreeg.'z In dat jaar keerde de normale drukte weer terug in de katoennijverheid van Oost-Nederland. Het aantal stoomweverijen breidde zich hierna uit en daardoor verdween de handweverij steeds meer naar de achtergrond. In
1872 hadden de handwevers die calicots maakten in Eibergen praktisch geen werk
meer.':' In Groenlo was in dat jaar concessie verleend aan H.L.H. Lasonder voor de
oprichting van een stoomweverij en -blekerij en in Bredevoort kwam enkele jare n
later, in 1879, een tweede stoomweverij in actie, namelijk de weverij en ververij van
J. van Eijck en Comp."' Ook in Groenlo ging in die periode het werk voor de calicotweverijen in particulie re huizen snel achteruit en nam het aantal wevers in de
pas opgerichte stoomweverij 'Robinson Crusoe' van Lasonder toe."' Winterswijk
kreeg in 1877 een derde stoomweverij: het bedrijf van RJ.B . Dericks waar in 1887
28 weefstoelen stonden die door twaalf mannen en een jongen werden bediend.
Twee jaar later stopte het bedrijf met de productie.,t; Waarschijnlijk nam de familie
Poppers de stoomweverij over. Sinds] 864 hadden Samuel en Meier Poppers - die
oorspronkelijk handelaren in garens waren - al een weverij gehad. H7 Omdat twee
DE BE UKELAER
DE TEXTIELN IJVERHE ID IN DE OOST-GEl.DERSE AC HTERHOEK
101
zonen vanjan Meijerink - die zelf een handweverij had - elk hun eigen onderneming startten, kwamen er in Winterswijk een tweetal stoomweverijen bij:J.W. Meijerink & Co. in 1888 en inJ.H. Meijerink en Zonen 1891. 88
In 1893 kwam er in Groenlo een stoomweverij bij. Het bedrijf van Edward Ainsworth - een broer van Thomas - in Goor datJe. Simons na de dood van Edward
leidde, kwam door overerving in handen van de fam. Lasonder. De neven W. enJ
Heringa kregen de leiding. De fabriek werd in 1893 naar Groenlo overgebracht
en bleef de naam van Edward Ainsworth dragen. 89
Aalten kreeg er in 1894 een stoomweverij bij. In dat jaar besloot Herman Driessen,
tot dan firmant van Gebr. Driessen, voor zichzelf te beginnen en bouwde op 'het
Blik' aan de Hofstraat in Aalten een moderne stoomweverij met 34 weefgetouwen. 90
In de regio kwamen er ook enkele stoomblekerijen bij , die in eerste instantie vaak
in combinatie met een drogerij of ververij werkten. In Haarlo begon de firma Ter
Weeme en Zoon in 1868 een stoomblekerij gecombineerd met een drogerij van
linnen goederen en B.D.G. Muller startte in 1870 een stoom blekerij in Aalten
waaraan twee jaar later een ververij en drukkerij werden verbonden. Muller startte enkele jaren later ook een stoomweverij. In Lochem kreeg D. ten Hoopen in
1873 toestemming voor de oprichting van een stoomblekerij en -wasserij.'''
In 1874 was er met de in werkingtreding van de nieuwe Indische tariefwet een einde gekomen aan de bescherming van de Nederlandse producten in Indië. Vanaf
dat moment beperkte de Nederlandse katoenindustrie zich niet meer tot de Indische markt maar richtte zij zich ook op andere werelddelen. De katoenindustrie
ondervond in de eerst volgende jaren na de afschaffing nog niet de verwachte
nadelige gevolgen. Pas na 1877, onder invloed van de zilvercrisis"", volgde een lichte daling van de export naar Nederlands-Indië.')' Het duurde tot 1885 voordat herstel intrad. Vooral door de uitvoer van gedrukte en geverfde weefsels wist Nederland toen zijn marktaandeel te vergroten. 94
Op de binnenlandse markt profiteerde de katoen nijverheid van de voortgaande
vervanging van wol en linnen door katoen, onder meer omdat de ruwe katoenprijzen na 1884 sneller daalden dan de wol- en linnenprijzen. 95 Daardoor begon
ook de kledingindustrie zich langzamerhand te ontplooien.
6. De Oostgelderse textielnijverheid omstreeks 1914
In 1914 stonden er in de Achterhoek zes grote stoom-katoenweverijen: één in Aalten en vijf in Winterswijk. Het bedrijf in Aalten was de weverij van Herman Driessen en Zoon"" en in Winterswijk waren het de weverijen van JH. Meijerink en
Zoon en enJ.W. Meijerink & Co., de bontweverij van NV. Bontweverij 'De Batavier'
v/h Willink en Paschen, de weverij van N .M. en w.A. Willink en de tricotfabriek
van GJ. Willink. Naast de oude tricotfabriek was in 1912 een in gewapend beton
102
THB 43 (2003)
Afb. 7. De bontweverij 'De Batavier' in Winterswijk omstreeks 1900. (Collectie auteur)
opgetrokken nieuwe fabriek gebouwd die door GJ. Willink een jaar later in gebruik werd genomen. In de fabriek in Aalten werkten 38 mannen , vijftien vrouwen
en vier meisjes en in de bedrijven te Winterswijk in totaal 462 mannen, 378 vrouwen, 93 jongens en 177 meisjes.
Behalve deze grote bedrijven waren er ook veel kleinere stoom-katoenweverijen in
Oost-Gelderland, onder meer in Aalten, Bredevoort, Groenlo, Neede en Winterswijk, die vaak in combinatie met een veredelingsbedrijf voorkwamen.
Behalve de Oost-Gelderse fabrieken die katoen en katoenproducten verwerkten,
was er in Groenlo de fabriek van M.S. Heijmans die het katoenafval gebruikte en
er poetskatoen van maakte.
Verder waren er ook gemengde stoomweverijen die katoen , linnen en halflinnen
verwerkten. De belangrijkste onder de gemengde weverijen bevonden zich in Aalten , Groenlo en Neede. Ook deze weverijen vormden meestal een bedrijf in een
combinatie van een weverij met een blekerij, haspelarij of ververij .
De gemengde weverijen in de gemeente Aalten waren de weef- en ververijen van J.
van Eijck en Cie. en H. van Eijck en Zoon, beide in Bredevoort, en de weverij van
de Gebr. Driessen i n Aalten. De com binatie van dat laatste bedrijf met een blekerij
was in 1909 komen te vervallen, zoals een jaar later bij de Groenlose stoomweverij
van H. Lasonder ook gebeurde. Deze bedrijven hadden elk minder dan vijftig personen in dienst.
In Neede waren twee grotere weverijen van linnen en katoenen stoffen: de weverij
van de firma AJ. ten Hoopen en Zonen, in combinatie met een blekerij, en de weverij van de firma Ter Weeme en Zonen. In deze twee bedrijven werkten 296 mannen, 96 vrouwen, 68 jongens en 53 meisjes.
Niet alle veredelingsbedrijven bestonden uit een combinatie met een weverij. Er
DE BEUKELAER
DE TEXTIELNIJVERHEID IN DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
103
waren in Oost-Gelderland ook afzonderlijke blekerijen en wasserijen en er was
een zelfstandige ververij. De NV Eibergsche Stoombleekerij v/h GJ. ten Cate en
Zonen was de grootste van de blekerijen. Daar werkten 85 mannen, vier vrouwen
en twintig jongens. Behalve van stoom maakte het bedrijf ook gebruik gemaakt
van elektriciteit als krachtbron. Een andere grote stoomblekerij was die van de firma Ter Weeme in HaarIo, gemeente Borculo.
In de regio was een aantal stoomwasserijen die voorheen ook als blekerij te boek
stonden, onder meer de firma D. ten Hoopen in Lochem, H.Jolink in Warnsveld
en in Zutphen de wasserij van de Wed. Lenderink. Tenslotte bevond zich in Winterswijk de ververij vanJG.M. Grimmelt. Dit bedrijf was voortgekomen uit de daar
in 1887 opgerichte stoffenververij en wasserij van F.A. Homan. Dat was de geïndustrialiseerde vorm van een oorspronkelijke blauwververijY
De linnennijverheid in de regio was met de komst van het katoen naar de achtergrond verdreven. Toch waren er nog linnenweverijen te vinden in de Achterhoek
die meestal met handweefgetouwen werkten als huisnijverheid. Eén van de grotere werkplaatsen waar fijnere damast en tafellinnen werd vervaardigd bevond zich
in Groenlo.
Naast de hier genoemde bedrijven was er in Oost-Gelderland nog de tapijtfabriek
van P. en Bh. Prins in Dinxperlo, en een kledingindustrie. Op de tapijtfabriek in
Dinxperlo werkten in 191463 mannen, vier vrouwen, twaalf jongens en vier meisjes. De weverij werd sinds 1899 door stoom gedreven. Het bedrijf was vanwege de
lagere lonen en de ligging aan de Duitse grens als dochteronderneming in 1875
door de Deventerse tapijtfabrikant Maurits Prins in Dinxperlo gestart. Op die manier konde n de hoge Duitse tarieven worden omzeild. Behalve een bedrijf op het
Nederlandse grondgebied van Dinxperlo had de familie Prins ook op het Duitse
gebied van h et dorp een dergelijke fabriek. "H In 1882 verhuisden de eigenaren
naar Dinxperlo en breidden toen de fabriek uit met een weverij en ververij.9!!
Kleding werd hoofdzakelijk als huisnijverheid geproduceerd. Toch waren er al gemechaniseerde kledingbedrijven. In Groenlo vervaardigde de firma Wiegerink en
Koch lingerie. Ook in Neede was een dergelijke fabriek. Zutphen kende in die tijd
een tricotfabriek van Koch & Wiegerink en in Winterswijk stond die van GJ. Willink. Daarnaast was GJ. Willink bij gebrek aan werkkrachten in Winterswijk in
1913 een filiaal- een confectie-afdeling - in Groenlo begonnen waar zo'n dertig
meisjes werk hadden. loo In Lochem was een fabriek die bretels vervaardigde. Dat
bedrijfwas in 1898 door A.M. Fortuin opgericht. Hoedenmakerijen waren er nog
in praktisch elke plaats. lol
Behalve de vermelde bedrijven waren er in die tijd in Oost-Gelderland nog steeds
handweverijen, natuurbleken en onder andere blauwververijen die geen gebruik
maakten van stoomenergie. In de omgeving van Neede, Borculo, Groenlo en Winterswijk werkten nog steeds een twintigtal linnenwevers voor werkgevers. In Zieuwent waren, van een eertijds grote weversbevolking, nog een zestal bejaarde wevers over die voor de boeren uit het zelfgeteelde en zelfgesponnen vlas linnen
104
THB 43 (2003)
Afb. 8. De slrengenververij en -blekerij van dl' l'riroifabriek in Winlrrswijk. (Collectie Vereniging Museum Freliks Winlerswijh)
weefden. 'o:! Ze werkten vaak nog op de traditionele wijze. Hun productie lag laag
en daarom zijn ze, evenals de huisnijverheid in de kledingindustrie, niet in dit verslag opgenomen.
7. Samenvatting
In onze periode verliet de huiswever, plastisch gesproken, de huiskamer en ging
via de fabriekspoort de werkplaats binnen. Dat proces speelde zich echter geleidelijk af en aan het eind van de bovenbeschreven periode waren er in Oost-Gelderland, in bescheiden mate, nog altijd huiswevers actief. Er bestaat geen duidelijke
koppeling tussen de bevolkingstoename en het ontstaan van industriekernen. De
bevolking van Winterswijk groeit bijvoorbeeld in vergelijking met de eerste helft
van de eeuw wel sterk, maar een textielcentrum als Neede kende geen explosieve
bevolkingstoename, evenmin als Aalten. 103
De textielnijverheid in Oost-Gelderland ontwikkelde zich in de periode 1850-1914
minder snel dan de Twentse. Een belangrijke oorzaak kan gelegen hebben in de
langzame ontwikkeling van het regionale wegennet en de late aanleg van spoorwegverbindingen. Hoewel in aantallen ten opzichte van Twente achtergebleven, is er in
Oost-Gelderland in de loop van de negentiende eeuw een volwaardige, gevarieerde
DE BEUKELAER
DE TEXTIELNIJVERHEID IN DE OOST-GELDERSE ACHTERHOEK
105
textielindustrie ontstaan. De concentratie en specialisatie die de textielindustrie in
de periode 1850-1914 kenmerkten, zien we ook in de ontwikkeling van de deze regionale textielindustrie. Het aanbod van producten liet een grote verscheidenheid
zien waarbij de afzonderlijke bedrijven zich steeds meer gingen toeleggen op de
vervaardiging van één soort product. Ook kwam er vooral sinds het begin van de
twintigste eeuw een sterkere scheiding tussen de verschillende productieprocessen.
Zelfstandige bedrijven gingen zich meer en meer toeleggen op één specialiteit. Met
het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 kwam er een bruut einde een
eind aan het optimisme en de groeiverwachtingen die sinds het midden van de negentiende eeuw de Oost-Gelderse textielnijverheid hadden gedomineerd.
Noten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
J7
18
19
20
21
22
23
24
25
106
IJ. Brugmans, Welvaart en H istoril'. Tim sludiën ('s-Gravenhage 1970) 12\.
Ij. Brugmans, Paardekrarht en Mensemnarhl. Socia.al·eronomische geschiedenis va.n Nederland 1 795- 1940 (Leiden 1983, ongewijzigde herdruk) 214-217.
Brugmans, Welvaarl en H istorie, 14 1· 142.
Brugmans, Paanlekmcht Mensenmarht, 217·218 , 222.
Brugmans, Welvaarl en H islorie, 121.
Th. van Tijn, 'De negentiende eeuw. Deel2, De periode 18 14-1 914', in:J.H. van Stuijvenberg (reel.) , De
economische geschil'denis van Nederland (Groningen 1979) 227-229.
Ibidem , 236-239.
Ibidem, 251-253.
JB. Snellen enJ. Willink, Neder/anrlsrh-W"stIJ/",alsdIPSjJuonoeg. D,,/wrlslf'verbin dinglusschl'll Nederland, JIIlidden-Duitsland, el1 hel kolenrevieT der R evier der Ru/u: SjJoonveglijn vau Zutphen door hi'l Gmafsr/wp naar/-{a!tpn1
(Winterswijk 1870) 5.
Ibidem , 7.
Winterswijk was in die tijd he t belangrijkste station in Nederland voor de invoe r van kol e n: 832.000 ton
tegen 640.000 ton voo r Emmerich, Kleef' en Venlo tezamen in 1891.
De lijn Winterswijk-Gelsenkirchen-Bismarck werd lOt 1882 geëxpluiteerd door de Bergisch·Märkische-Eise nbahn-Geschellschaft (BME) eve nals de latere lijn Winlerswijk-Bocholt.
.J.H.Jon ckers Nieboer, Geschiedenis da Nedl'rlandscht, Spoonvew'n 1932-1938 (Rouerdam 1938, tweede geheel herziene druk) 337-342.
Gerrit A.Heme lm an, Sporen van sjJoren. Geschiedmis van de Spool1oegen in Neede (Neede 1984) 16.
In 1914 bezaten Aalten, Bredevoort, Borculo, Didam, Dinxperlo, Doetinchem, Eibergen, Groen lo, Neede, RlIurlo, Terborg, Varsseveld , Wehl , Winterswijk, Zevenaar en Zutphen stations. In de loop van c1e jaren kwamen daar nog verschi ll ende haltes bij.
J. Boot, De Twentsche kaloennijverheid, /830-1873 (Amsterdam 1935) 246
Vprslag van de toestand der jJrovincie Gelderla.nd, gedaan fla.n de Provinciale Staten van dat geroest door dl' Gedeputeerde Staten 1850-1937 (P VG.) 1854, 395.
J.G.A. Everwijn, Beschrijvingen van Handel en Nijverheid in Nederland, dl. J en 11 IJlus hislol'isch-n:onomischR atlas ('s-Gravenhage 1912) 1, 285.
Boot, Twentsche Kaloennijverlzpid, 86.
Ibidem , 124.
PVG., 1850,276;1853,459.
P v.G. 1853,460; 1856,546.
In Engeland werd de stoomkracht al sinds 1789 toegepast in de spinnerij, toen voor het eerst in Manchester.
Boot, 7iventsche Ka.toennijverheid, 125-128.
Ibidem, 129- 13l.
TBB 43 (2003)
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
Ibidem, 140- 141.
Rijks Archi e f Gelderland (RAG), Archi ef Gedeputee rde Staten (GS) nrs. 25.05 1/ 1 nijve rh e id Aalten.
RAC, CS nrs. 25 .05 1/ 1 nijve rh e id Aa lte n , bri ef9 februari 1854.
Ibidem, bri e f 11 augustus 1854 no . 4008/ 7.
PV C., 1887,532 .
H einrich Driessen had inmiddels be lan gen in Le ide n waar zijn zoo n Lo uis same n m e t zijn sch oon zoo n
Va n We nsen h e t bedrijf va n De Heyd e r hadde n overgen o m e n.
Algemeen Rijks Arc hief in 's-Grave nhage , archi ef ministe rie van binn e nl a ndse za ke n ( 1817-1877), a fd eling waterstaat nr. 2893.
Aa//msche Gouwn/, 20 juni 1896.
Lea Dasberg en J. W.G . J a nsin g, ' He t sociocullllrcle leven in Nede rl a nd 18 75-1 895. Onde rwijs', in: Alge11wne Gesdliedenis der Nederlanden X ill (AGN ) ( Bussum 1978) 140; lb. ' Het soc ioculture le leve n in Nederlan d 18%- 19 14 . Onderwijs', in : ACN Xl II, 36 1.
Twee onderwijzers en 24 lee rlin ge n.
pv. c., / 900,352-354.
J. van Dijk , 'Va n stedeke IOtslad. Doeti nc h e m 18.'i0- 1920', inJ. C. Boogll1a n e n S. O os terhaven (reel. ), Ce.,r/tieden is van Doetinchem (Zutph e n 1986) 358-359; D. deBoer, ' Doetin che m 's welvare n (1850-1920 ): De
isolatie doorbro ke n ', in : Boogll1an (reel. ) , 3 18.
De Boe r, Doe/in chem.s we/varen, 340 .
Toestel aan ee n weefge touw waa rH1 Cc pa tronen kunn en worden geweve n ; genoemd naa r dc uitvinder
Jacq ua rd (ge boren te l.yon iJl 1772).
Archi ef Kamer va n Koo pha ndclte Zutph e n . \ft'rs /ag vr/11 de Kmnn vrl/1 Koojlhrtndellr' Win/n'''lIijk,jlg. /913/ 917, / 915, 12- 13; 19/ï, 13.
Boo t, 7iven/srhe Ka/oennijverlll'id, 158.
Zie Il a Jl s d e Bc uke lae r, ' De oost-Gelde rse Lex tielnijve rh e id in d e eerste helft van de nege llliende eeuw ',
in: 7ex/ie/his/orische Bijdmgr'I1 Jlr. 42 (2002) 10'1- 129.
Boot, "Jiven/sr/II' Ka/of'l1nijIJl',hf'irl, 106- 107 .
l.iell1 katoe ne n weefsels onder Ill ee r dien e n \ '001' O\·e rh e mde n.
Stevige linn e n e n katoe ne n gekeperd e SlOffe n di e o nde r m ee r d ie ne n voor hui sho ude lijke goed e ren a ls
tafellake ns. se r"ve llCn , ove rtreksels \'an bedden e n ove ra lls .
BooL. 7ivm/srh.e Ka/ ol'nnijIJl'rI/I'id, 11 5- 11 6.
Ge meente Arc hi ef Aa lte n, \Inslag van df torsta nd dn gempntle o/Jgf>lJl.aakt door burg()meesln Pil we/houders DUf),.
he/ jaar: 1824-1935 (C. V.A.) 185 1.
Gemeente Arch ie f Aalte n, in ge komen bri eve n e n minute n van uitgaande stukke n 182 1-1900, iJlv. nr. 36,
bri ef 6 n ov. 1 85.~ .
C. VA., 1858.
P FG., 186 1, 63 1.
H. Salomonse n , ' Het jaar 1832 e n d aaromsLreeks", ove rdruk uit d e l'mvinciale OVPlijsselsc/u' COllmn/, 17
maart 19 14.
P VC., 1850,276; 1853,459. GJ te n Cale, zoon van He nd rikj an te n Ca te uit Need e was in 1830 door zijn
hllwelijk me t Gcrritj e n Niessink, dochte r va n c(' n bl e ke r, in he Lbezit gekom e n va n een stuk grond - de
Humm e lswei d e - gelegen aan de Berke l e n va n de Ve nnesl atsbleek. AI spoedig b racht hij de blee k ove r
naar d e H ul11mclsweide ( 100 jaar Eibergsclze S/oolllb/eelw1j - Cerlenllbf/r'lr (Eibergen 1930) 8-9 ).
P I'.C., / 853, 460; 1856,546.
P v.c., 1863,56 1; 1864,536. Be ha lve als bl e ke rij d eed h e t bedrijf aa nvanke lijk ook d ie nst als wasserij. In
1863 we rde n d aar 12.373 slllkke n linn e n me t ee n LOtale lengte va n 371.190 mete r geblee kt e n een jaar late r 9.500 sLUkke n linn e n, vijOlO nderd stukke n halflinn e n e n 400 stukke n kaLDen.
100 jaar Eibngsche s/oomb/epllPrij, 13- 17. Bij d e ble ke rij werd bove ndi e n in 1872, na de arschaffin g van de
heerlijke rec hte n , ee n kore nlll o le n in gebruik ge no men. Deze bl eef tot 1905 in werkin g.
P V.C., 190 1,376; 19 10,496.
Eve rwijn , Beschrijving Handr'l Nijverhpid J, 299-300.
Indigo is ee n b la u we kle urSLo f d ie wordt ve rkregen Jlit d e Indigo l"era tin ctoria. I-lij we rd verkocht als ee n
in wate r oplosbare pasta of in de vorl11 van druge bro kken . De droge brokke n werd e n f~jn ge mal e n e n m e t
dit maalsel werd d e zogenoe mde 's tam kui p' be re id . Deze besLOnd uit ee n oplossing van 200 li ter die 3 kg
fIjn gemale n indi go, 18 kg kalk e n 12 kg fijngesta mpte ij ze rsulfaa t beva tte.
P V.C., 1865,599-600.
DE BEUKELAE R
DE TEXTIELN IJ VERHEID IN DE OOST-G ELDERSE AC I ITERI-IOEK
107
60 PVC. , 1876,994.
6 1 J A. d e J o nge, De industrialisatie i" Nederland tussen 1850 en. 19 14 (N ijm egen 1976, Sun reprint ) 11 3.
62 Eve rwijn, BesclnijlJing HandPl Nijverheid 1,349-350.
63 I~ V c., 1887,530.
64 P lé C. , / 850,273.
65 Ri e t.e n hulzen waa rop h et in slaggare n was afgespoeld.
66 P lé C., 1851,258-259.
67 SOOrL van glad fust e in , gekeperd halflinn e n , h a lf katoe n e n weefsel, voo ral gebruikt voo r werkkl e din g.
68 PVC. , 1856,532.
69 P\l.C. , 1854,395.
70 Ceden kboek uitgegrom bij gelegenh.eid van de viering van hel duizendjrllig bl'slaan va.n Lichtenvoorde 945- 1945
(Li c htenvoorde 1946) 99; E.T.I.G. , j)p gemePnte LichlenvoolIle en haar bestaansbmnnen (Arnh em 1953) 78.
7 1 P \I. G., 1855,550-552.
72 PléC., 1855,552; 1856,532.
n Informatie gemeente Eibergen, mctdank aan arch iva ris I !enk Nijman.
74 Plé C. , 1857,453-454; 1858,522-523.
75 Onde r Jneer met hel oog op de o ngewisse aa nvoer in de winter.
76 PEr:. , 1862, 527; 1863, 56 \.
77 PEC. , 1862, 528.
78 PV C., 1862, 52S-529.
79 P VC., 1862,546; 1863,548.
80 P Vc., / 864,558;1867,649.
8 1 I~VC. , 1855,553; 1861,562; 1885,6 12.
82 PVC. , 1866,675.
83 PVc.. 1872,8 13.
84 P VC., I872, 82 1; 1879, 488.
85 I~VC. , 1873,908; 1874, 995; 18 75,858; 1876,994-995.
86 PVc., 1877,940; 1887, 53 \.
87 B. W. de Vri es, HYJlIl Pedla", lot 7èxtile Barolls. Th , Ièronolllir DI'/lelo!"IIPIlt oJ a j l'wish Minorit), Crou!) in Ihe NI,therlal/ds (AllI sterdam 1989) 2 13.
88 N. lé SloolI/wl'verijv/ h.j.H. Mr'ijerinli en ZOI1I'11 Wintnswijli 189/-1931 (Wint erswijk 193 1) 2-5.
89 B. Stegeman, 'Omzwervingen in h et hedendaagse ' Oud e G rol" , in: bij lage Cmnjsc!taIJbodeo kt o b er.
90 B. Stegema n , 'Aalte n e n zijntex tie\nijverh e id ', in: bijlage C/'{/a./'r!tajJbodl'23 jllni 1937.
9 1 P lé C. , 1868,733; 1870,793; 18 73,9 16.
9~
Door de overschakeling va n hCllndische gouvernem ent van zi lver op go ud als basis \",1.11 hel ge IdwezeIl
we rd en, vanwege dc stab ie lere koers, vccllanden aangelrokke ll om hu n export naar In dië te ve rgro ten.
93
94
95
96
De J o nge, Industrialisatieil/ NNlerlal1d 1850-1914, 11 2.
Ibid em, 116.
Van Thijn, ' Negentiende Eeuw', 236.
In 1894 splitste het bedrijf van de gebr.Driessen in Aalten zic h cn startte H. Dri essen daar een e igen
stooJnweverij.
97 J osephlls Grimmel t nam a ls h a lfbroer van de vrouw van Johannes Homan in 1911 het bedrijf over.
98 Dwars door Dinxpe rl o loopt de grens met Duitsland en ve rdee lt deze plaats in tweeën , namelijk Dinxpe rl o en Suderwick (0).
99 De Vries, Textilf' barons, 214-215.
100 Arc hi ef Kamer van Koophande l te Zutphen, Vt'Tslagvan de Kamer va" Koophamlel te Winterswijk (1913) 14.
101 Everwijn , Besdllijving I-Iandel Nijver/leid 1,294-30 1, 373-389; I~ VG. , I 9/ 4, 554-583.
102 Directie van d en Arbeid, Onderzoekingen naar de loestanden in de Nederlandschp Huisindusllie dl. I, 11 , 111 ('sGraven h age 1914), Ill , 2.
103 Slechts in e nke le gemeenten nam d e bevolking m et o ngevee r 50% of m ee r toe, waaronder de textie lgem eente n Aalten (49,46%), Neede (52,46%), Winterswijk (86,54%) e n Zutphen (49, 12%). Ex treem laag
was de toename in tex tie lgemee nte n a ls Borc ul o (13 ,5 \ %), Dinxperlo (20,78%), Eibergen ( 13,53%),
Groen lo (23,46%) . In de regio waren in 191 4 slech ts drie gemeenten melm eer dan 10.000 inwon e rs:
Bergh ( 10159), Winterswijk ( 147 13) en Zutphen (18298). Aalten (944 1), Ge ndringen (9044) e n Wisch
(9054) zaten d aar niet vee l onder (P VC., / 914,748-750).
108
THB 43 (2003)