Basisstof 1: Weet wat je eet

VITA Module 11 kgt
Diagnostische toets
BASISSTOF 2
1
Regelen
Een blokschema verloopt volgens een bepaalde volgorde.
Zet de volgende onderdelen van een blokschema in de juiste volgorde.
a
input
b
input registreren
c
output
d
output genereren
e
verwerking
________________________
2
Vul de ontbrekende woorden in.
Kies uit: eenheid – grootheid – meetwaarde – meting – normwaarde – signaal.
Let op: twee woorden kunnen meerdere keren gebruikt worden en er blijven drie
woorden over!
–
Bij een systeem is de input een ________________________.
–
Als de input geregistreerd wordt, gaat er een ________________________
naar de verwerking.
–
Bij de verwerking wordt de input soms vergeleken met de
________________________.
–
Van de verwerking gaat een ________________________ naar het blok
‘output genereren’.
–
3
De output is een ________________________.
In tabel 1 staan drie onderdelen van een blokschema.
Noteer bij deze onderdelen de juiste term. Kies uit: actuator – normwaarde – sensor.
onderdelen van een blokschema
termen
input registreren
output genereren
verwerking
Tabel 1
Onderdelen van een blokschema.
2
4
Irfan steekt de straat over en ziet een scooter hard aan komen rijden. Hij springt
daarom snel op de stoep.
In tabel 2 staan de verschillende onderdelen van dit systeem.
In de eerste kolom staan gebeurtenissen van Irfan.
Welk deel van het systeem is hierbij betrokken?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
gebeurtenissen
input sensor verwerker actuator output
beenspieren worden gestimuleerd
hersenen werken
ogen zien
scooter wordt gezien
Irfan springt
Tabel 2
5
Wegspringen voor een scooter.
Er bestaan verschillende systemen: meetsystemen, stuursystemen en
regelsystemen.
In tabel 3 staan enkele voorbeelden van systemen.
Bij welk type systeem horen ze?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
voorbeeld
meetsysteem
stuursysteem
regelsysteem
de kilometerteller in een auto
een fietser op een fiets
een centrale verwarming met
thermostaat
een open haard
een koortsthermometer
de hoogte van het water in de
stortbak van een wc
Tabel 3
6
Drie systemen.
In tabel 4 staan beweringen over negatieve terugkoppeling.
Kruis aan of de beweringen juist of onjuist zijn.
bewering
juist
onjuist
Bij negatieve terugkoppeling blijft de output vlak bij
de normwaarde.
Bij negatieve terugkoppeling kan het systeem niet
uit de hand lopen.
Negatieve terugkoppeling is alleen te vinden in
apparaten, niet in mensen.
Bij negatieve terugkoppeling moet een
normwaarde zijn ingesteld.
Tabel 4
Terugkoppeling.
3
BASISSTOF 3
Elektriciteit en sensoren
1
Streep de onjuiste woorden door.
–
Als je een voorwerp opwrijft met een doek, wordt het meestal
STATISCH / DYNAMISCH / POSITIEF geladen.
–
Tussen een geladen en een ongeladen voorwerp kan een
ONTLADING / VONK / AANTREKKINGSKRACHT overspringen.
2
Geladen voorwerpen kunnen elkaar aantrekken of afstoten.
In tabel 5 staan telkens twee voorwerpen.
Trekken ze elkaar aan of stoten ze elkaar af?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
voorwerpen
trekken elkaar aan
stoten elkaar af
een negatief geladen en een ongeladen
voorwerp
een positief geladen en een negatief
geladen voorwerp
een positief geladen en een ongeladen
voorwerp
twee negatief geladen voorwerpen
twee positief geladen voorwerpen
Tabel 5
3
Aantrekken of afstoten?
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
1
Pas in de negentiende eeuw kon men elektrische apparaten gaan gebruiken.
Waardoor was dat zo?
Doordat men toen elektriciteit kon opslaan in Leidse flessen.
[ ]
Doordat toen de dynamo werd uitgevonden.
[ ]
Doordat toen de elektriseermachine werd uitgevonden.
[ ]
Doordat toen de statische elektriciteit werd ontdekt.
[ ]
2
In afbeelding 1 staat een symbool voor een component van een stroomkring.
Afb. 1
[
[
[
[
]
]
]
]
Van welke component is dit het symbool?
een batterij
een lampje
een spanningsmeter
een voltmeter
4
3
In afbeelding 2 staat een symbool voor een component van een stroomkring.
Afb. 2
[
[
[
[
]
]
]
]
4
Van welke component is dit het symbool?
een batterij
een voedingskastje
een spanningsmeter
een stroomdraad
In afbeelding 3 staat een symbool voor een component van een stroomkring.
A
Afb. 3
[
[
[
[
]
]
]
]
5
Van welke component is dit het symbool?
een batterij
een lampje
een spanningsmeter
een stroomsterktemeter
In afbeelding 4 staan drie schema’s.
Schema 1
Afb. 4
Schema 2
Schema 3
Drie schema’s van een stroomkring.
5
[
[
[
[
[
[
[
[
4
]
]
]
]
]
]
]
]
In welke schema’s is een stroomkring juist getekend?
alleen in schema 1
alleen in schema 2
alleen in schema 3
alleen in schema 1 en 2
alleen in schema 1 en 3
alleen in schema 2 en 3
in alle schema’s
in geen enkel schema
In tabel 6 staan beweringen over een gloeilamp.
Kruis aan of de beweringen juist of onjuist zijn.
bewering
juist
onjuist
Een gloeilamp zet elektrische energie om.
Door de gloeidraad in een gloeilamp gaat stroom.
Een gloeilamp is eigenlijk ook een soort kachel.
Een gloeilamp werkt alleen op een dynamo.
Tabel 6
Een gloeilamp.
5
Streep de onjuiste woorden door.
–
In een stroomkring zitten onder andere COMPONENTEN / ELEKTRONEN.
–
Een stroomkring heet ook wel een COMPONENT / SCHAKELING.
–
In een stroomkring is in elk geval een DYNAMO / SPANNINGSBRON aanwezig.
–
Een voedingskastje is een voorbeeld van een SPANNINGSBRON / COMPONENT.
6
In tabel 7 staan tien kenmerken van spanning en/of stroomsterkte.
Zijn dit kenmerken van spanning, van stroomsterkte, van beide of geen van beide?
Zet een kruisje in de juiste kolom of kolommen.
kenmerk
spanning
stroomsterkte
De eenheid is ampère.
De eenheid is ohm.
Het is een eigenschap van de spanningsbron.
Het is een maat voor de energie die elk elektron
van de spanningsbron meekrijgt.
Het is een maat voor het aantal elektronen dat per
seconde uit de spanningsbron komt.
Het symbool is I.
Het symbool is U.
Je kunt het meten met een ampèremeter.
Je kunt het meten met een multimeter.
Je kunt het meten met een voltmeter.
Tabel 7
Spanning of stroomsterkte?
6
7
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
1
In afbeelding 5 staan drie schema’s.
Schema 1
Afb. 5
[
[
[
[
[
[
[
[
]
]
]
]
]
]
]
]
Schema 2
Schema 3
Het gebruik van een spanningsmeter en een stroomsterktemeter.
In welke schema’s zijn de spanningsmeter en de stroomsterktemeter op de
goede manier aangesloten?
alleen in schema 1
alleen in schema 2
alleen in schema 3
alleen in schema 1 en 2
alleen in schema 1 en 3
alleen in schema 2 en 3
in alle schema’s
in geen enkel schema
In afbeelding 6 zie je een voltmeter.
Afb. 6
Een voltmeter.
Vraag 2 en 3 gaan over deze meter.
2
Wat is het maximale bereik van deze meter?
0 – 0,6 V
[ ]
0 – 6,0 V
[ ]
0 – 30 V
[ ]
0,3 V
[ ]
3,0 V
[ ]
Dat kun je niet uit de afbeelding afleiden.
[ ]
7
3
[
[
[
[
[
]
]
]
]
]
4
Welke spanning geeft deze meter aan?
0,3 A
0,6 V
1,2 V
3,0 V
15 V
In afbeelding 7 staan vier grafiekjes.
Afb. 7
Het verband tussen de weerstand en de lichtsterkte (1 en 2) en de temperatuur (3 en 4).
Welke grafiek hoort bij een NTC-weerstandje en welke grafiek hoort bij een
LDR-weerstandje?
[
[
[
[
[
[
8
]
]
]
]
]
]
NTC-weerstandje
grafiek 1
grafiek 1
grafiek 1
grafiek 2
grafiek 2
grafiek 3
LDR-weerstandje
grafiek 2
grafiek 3
grafiek 4
grafiek 3
grafiek 4
grafiek 4
In tabel 8 staan beweringen over geleiding van elektriciteit.
Kruis aan of deze beweringen juist of onjuist zijn.
bewering
juist
onjuist
Een weerstandje laat geen stroom door.
Het symbool voor weerstand is W.
Isolatoren hebben een lage weerstand.
Materialen die stroom slecht doorlaten, heten isolatoren.
Metalen geleiden stroom (vrij) goed.
Metalen zijn isolatoren.
Tabel 8
Weerstand.
8
9
In tabel 9 staan vier voorbeelden van het gebruik van elektriciteit.
De belangrijkste taak van elektriciteit in een apparaat is het transporteren van energie
of het transporteren van informatie.
Wat is de belangrijkste taak van de elektriciteit in de genoemde voorbeelden?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
voorbeeld
transport
van
energie
transport
van
informatie
Autolampen zijn verbonden met de accu.
Een lege benzinetank laat een lampje branden op het
dashboard.
Een stoplicht wordt aangestuurd vanuit een schakelkast
langs de weg.
Een stoplicht staat op rood.
Tabel 9
Transport van energie of van informatie?
9
BASISSTOF 4
1
Regeling door het zenuwstelsel
In tabel 10 staan beweringen over het zenuwstelsel.
Kruis aan of deze beweringen juist of onjuist zijn.
bewering
juist
onjuist
De hersenstam behoort tot het centrale zenuwstelsel.
Een gevoelszenuw geleidt impulsen naar het
ruggenmerg of de hersenen.
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel
en uit zenuwen.
Het zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van
zintuigen.
Tabel 10 Het zenuwstelsel.
2
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
1
Hier staan drie bewegingen die je met je been kunt maken.
1 Je been snel optrekken doordat net een spijker door je schoenzool heen in
je voet komt.
2 Je been optillen om de veters van je schoen vast te maken.
3 Terwijl je rechtop staat je been onbewust verplaatsen omdat je je evenwicht
dreigt te verliezen.
[
[
[
[
]
]
]
]
Welke van deze bewegingen van je been worden veroorzaakt door een
reflex?
alleen de bewegingen 1 en 2
alleen de bewegingen 1 en 3
alleen de beweging 1
de bewegingen 1, 2 en 3
Iemand prikt zich aan een doorn en trekt in een reflex zijn hand terug (afbeelding 8).
Over deze reflex gaan de vragen 2 en 3.
Afb. 8
Au!
10
2
Bij de reflex van afbeelding 8 zijn de volgende cellen betrokken:
1 bewegingszenuwcellen
2 gevoelszenuwcellen
3 schakelcellen
4 spiercellen
5 zintuigcellen
[
[
[
[
]
]
]
]
In welke volgorde zijn deze cellen bij het optreden van deze reflex betrokken?
2–5–4–3–1
4–1–3–2–5
5–1–2–3–4
5–2–3–1–4
3
[
[
[
[
]
]
]
]
Waar liggen de schakelcellen in deze reflexboog?
in de grote hersenen
in de kleine hersenen
in de hersenstam
in het ruggenmerg
4
In afbeelding 9 is een krantenartikel weergegeven.
Van onze verslaggever
Commissaris K. had afgelopen vrijdag blijkbaar te veel gedronken. Volgens
ooggetuigen kwam hij lallend uit café De Beurs. Waggelend liep hij naar zijn auto en
stapte in. Het duurde zeker drie minuten voordat hij het sleuteltje in het contactslot
kreeg. Daarna scheurde hij weg.
Zijn rit, zigzaggend over de weg, duurde echter niet lang. Na tweehonderd meter
stond hij stil tegen een dikke betonnen paal. Wonder boven wonder kroop de
commissaris uit het wrak van zijn auto, nog altijd lallend. De politie constateerde later
dat de commissaris inderdaad te veel alcohol in zijn bloed had.
Afb. 9
[
[
[
[
]
]
]
]
5
[ ]
[ ]
[ ]
Een krantenartikel.
Blijkt uit de tekst van dit artikel dat alcohol invloed heeft op de grote
hersenen? En op de kleine hersenen?
Er is alleen invloed op de grote hersenen.
Er is alleen invloed op de kleine hersenen.
Er is invloed op de grote en kleine hersenen.
Er is geen enkele invloed op de hersenen.
Als er een vuiltje in je oog komt, knipper je met je oogleden.
Via welk deel van het centrale zenuwstelsel verlopen de impulsen bij deze
ooglidreflex?
de grote hersenen
de kleine hersenen
de hersenstam
11
3
In tabel 11 staan de drie typen zenuwcellen.
Beantwoord de vragen door kruisjes te zetten in de juiste kolom(men).
vragen
bewegingsgevoelszenuwcellen zenuwcellen
schakelcellen
Welke zenuwcellen geleiden impulsen
van het centrale zenuwstelsel naar
klieren?
Welke zenuwcellen liggen in hun
geheel in het centrale zenuwstelsel?
Welke zenuwcellen komen voor in het
hoofd van een mens?
Tot welk type zenuwcellen behoort de
cel die in afbeelding 10 met Q is
aangegeven?
Tabel 11 De drie typen zenuwcellen.
Afb. 10
Een deel van een spier met enkele zenuwcellen (schematisch).
12
BASISSTOF 5
1
Regeling door hormonen
In tabel 12 staan beweringen over hormonen.
Kruis aan of deze beweringen juist of onjuist zijn.
bewering
juist
onjuist
De eilandjes van Langerhans maken glucose.
Een ander woord voor het glucosegehalte van het bloed
is bloedsuikerspiegel.
Onder invloed van adrenaline wordt glycogeen omgezet
in glucose.
De schildklier verbrandt glucose.
De hypofyse regelt de hoeveelheid schildklierhormoon.
Tabel 12 Hormonen.
2
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
1
Bij een man produceren de teelballen hormonen. Als een man wordt
gesteriliseerd, worden de zaadleiders onderbroken (afbeelding 11).
Afb. 11
[ ]
[ ]
[ ]
Zaadleiders onderbroken.
Verandert er bij deze man iets aan de productie en de werking van de
hormonen uit de teelballen? Zo ja, wat?
Nee, er verandert niets.
Ja, de teelballen kunnen geen hormonen meer produceren.
Ja, de hormonen uit de teelballen kunnen niet meer worden afgevoerd,
waardoor ze onwerkzaam zijn.
13
2
In afbeelding 12 is de ligging van enkele hormoonklieren bij een vrouw
getekend.
Afb. 12
[ ]
[ ]
[ ]
3
De ligging van enkele hormoonklieren.
Welk cijfer geeft de plaats aan waar de eilandjes van Langerhans liggen?
cijfer 1
cijfer 2
cijfer 3
[ ]
[ ]
[ ]
De hormonen insuline en glucagon hebben beide invloed op het
glucosegehalte van het bloed.
Is de invloed van deze hormonen op het glucosegehalte van het bloed
hetzelfde of tegengesteld?
De invloed is hetzelfde.
De invloed is tegengesteld.
Soms hetzelfde, soms tegengesteld.
4
[ ]
[ ]
[ ]
Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
Onder invloed van insuline wordt het glucosegehalte verhoogd.
Onder invloed van insuline wordt het glucosegehalte verlaagd.
Insuline heeft geen invloed op het glucosegehalte.
5
Gedurende enige tijd wordt bij Maud het glucosegehalte van het bloed
bepaald. Het verband tussen het glucosegehalte van het bloed en de tijd
wordt uitgezet in een diagram (afbeelding 13).
Afb. 13
Het glucosegehalte van het bloed van Maud.
14
[ ]
[ ]
[ ]
Tussen de tijdstippen t1 en t2 neemt bij Maud een bepaald hormoon toe.
Welk hormoon is dat?
insuline
glucagon
schildklierhormoon
6
[ ]
[ ]
[ ]
Welk hormoon wordt bij een suikerpatiënt onvoldoende geproduceerd?
insuline
glucagon
schildklierhormoon
7
Bij kinderen met afwijkingen in de productie van hormonen kunnen de
volgende verschijnselen optreden:
1 Ze groeien minder goed.
2 Ze vermageren sterk.
3 Ze worden sneller moe.
[
[
[
[
]
]
]
]
8
[ ]
[ ]
[ ]
Welk van deze verschijnselen kunnen worden veroorzaakt door een verlaagde
productie van schildklierhormoon?
alleen verschijnsel 3
alleen de verschijnselen 1 en 2
alleen de verschijnselen 2 en 3
de verschijnselen 1, 2 en 3
Jim gebruikt een maand voedsel zonder jood; verder blijven de hoeveelheid
voedsel en de samenstelling van het voedsel gelijk.
Zal in deze maand de verbranding van glucose bij Jim afnemen?
Ja, de verbranding zal afnemen.
Nee, de verbranding blijft gelijk want jood heeft hier niets mee te maken.
Nee, de verbranding zal toenemen.
15
BASISSTOF 6
1
Ontregeling door drugs
Beantwoord de volgende vragen.
In afbeelding 14 staat een schema van de invloed van endorfine.
Afb. 14
De invloed van endorfine.
De vragen 1 t/m 4 gaan over dit schema. Streep de onjuiste antwoorden door.
1
De werking van endorfine wordt nagebootst door VERDOVENDE / OPWEKKENDE
middelen.
2
Endorfine REMT / STIMULEERT de werking van GABA.
3
GABA REMT / STIMULEERT de werking van dopamine.
4
De werking van opium is vergelijkbaar met de werking van
ENDORFINE / GABA / DOPAMINE.
2
In tabel 13 staan omschrijvingen van bepaalde woorden.
Noteer de woorden op de juiste plaats. Gebruik daarbij: blowen – crack – dopamine –
gewenning – hennepplant – high – opium – THC.
omschrijving
woord
Als je een tijdje een drug gebruikt, heb je er steeds meer van
nodig voor het prettige gevoel.
Cocaïne die je kunt roken.
Als je cocaïne gebruikt komt er meer van deze stof in de
hersenen.
Voorbeeld van een verdovend middel.
Als je door cannabis veel moet lachen.
De werkzame stof in cannabis.
Hiervan wordt hasj gemaakt.
Het roken van cannabis.
Tabel 13 Drugs.
3
Streep de onjuiste antwoorden door.
1
XTC gebruik je in de vorm van DRUPPELS / EEN INJECTIE / PILLEN / SIGARETTEN.
2
Een andere naam voor een bewustzijn-verruimend middel is
DRUG / TRIPMIDDEL / WIET.
3
De werking van paddo’s lijkt op die van CANNABIS / COCAÏNE / LSD / OPIUM / XTC.
4
Als je paddo’s gebruikt kun je last krijgen van wanen en hallucinaties.
Deze verschijnselen samen heten een BAD TRIP / BLACK-OUT / PSYCHOSE.
16
4
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Het gebruik van XTC in combinatie met alcohol is extra gevaarlijk. Je kunt namelijk
oververhit raken.
Hierover gaan vraag 1 en 2.
1
Welk orgaan wordt of welke organen worden vooral beschadigd door
oververhitting?
je hart
[ ]
je hersenen
[ ]
je nieren
[ ]
je spieren
[ ]
2
[ ]
[ ]
[ ]
[ ]
Waardoor ontstaat deze oververhitting?
Door de alcohol houd je vocht vast, waardoor je minder kunt zweten.
Door de XTC raak je je lichaamswarmte niet zo goed kwijt.
Door de alcohol verlies je vocht, waardoor je minder kunt zweten.
Door de XTC raak je je lichaamswarmte niet zo goed kwijt.
Door de XTC houd je vocht vast, waardoor je minder kunt zweten.
Door de alcohol raak je je lichaamswarmte niet zo goed kwijt.
Door de XTC verlies je vocht, waardoor je minder kunt zweten.
Door de alcohol raak je je lichaamswarmte niet zo goed kwijt.
17
BASISSTOF 7
Regelingen in de levende natuur
1
Streep de onjuiste antwoorden door.
1
Het plantenhormoon ABA / AUXINE zorgt voor de groei in een stengel van een
plant.
2
Bij een zaad dat ontkiemt, groeit de stengel altijd in de richting van
HET LICHT / DE ZWAARTEKRACHT.
2
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
1
Bij zaadrust wordt een bepaald hormoon geremd door een ander hormoon.
Het zaad ontkiemt dan niet.
Welke hormonen worden bedoeld?
[ ]
ABA remt auxine.
Auxine remt ABA.
[ ]
Auxine remt GA.
[ ]
GA remt auxine.
[ ]
2
[
[
[
[
]
]
]
]
Enkele omgevingsfactoren zijn: de hoeveelheid licht, de hoeveelheid water en
de temperatuur.
Welke factoren kunnen invloed hebben op het stoppen van de zaadrust?
alleen de hoeveelheid water
alleen de hoeveelheid licht en de hoeveelheid water
alleen de hoeveelheid licht en de temperatuur
de hoeveelheid licht, de hoeveelheid water en de temperatuur
]
]
]
]
De zaadrust wordt beëindigd als een bepaald hormoon in grote hoeveelheden
aanwezig is.
Welk hormoon heeft tot gevolg dat een zaad gaat kiemen?
ABA
auxine
ethyleen
GA
]
]
]
]
Als het in de herfst kouder wordt, veranderen bepaalde cellen van een plant.
Hierdoor kunnen ze een stof niet meer opnemen.
Welke cellen zijn dat? Welke stof kunnen ze niet meer opnemen?
Huidmondjes; deze kunnen geen water meer opnemen.
Huidmondjes; deze kunnen geen zuurstof meer opnemen.
Wortelharen; deze kunnen geen water meer opnemen.
Wortelharen; deze kunnen geen zuurstof meer opnemen.
]
]
]
]
In de herfst wordt tussen een tak en de bladsteel een laagje kurk gemaakt.
Hierdoor laat het blad van de boom los.
Onder invloed van welk hormoon wordt een kurklaagje gevormd?
ABA
auxine
ethyleen
GA
3
[
[
[
[
4
[
[
[
[
5
[
[
[
[
18
6
[
[
[
[
]
]
]
]
In de lente en zomer vallen de bladeren niet af doordat een bepaald hormoon
in grote hoeveelheden aanwezig is.
Welk hormoon remt het afvallen van de bladeren?
ABA
auxine
ethyleen
GA
]
]
]
]
Bladeren krijgen in de herfst andere kleuren. Dit komt doordat bomen een
bepaalde stof uit de bladeren halen.
Welke stof wordt door de bomen uit de bladeren gehaald?
auxine
bladgroen
water
zetmeelkorrels
7
[
[
[
[
3
In tabel 14 staan enkele eigenschappen van plantenhormonen.
Welk hormoon heeft een bepaalde eigenschap?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
eigenschap
ABA
auxine
ethyleen
GA
remt auxine in zaden
remt ethyleen in bladeren
stimuleert de aanmaak van een
kurklaagje
stimuleert de groei van cellen
stimuleert de ontkieming van zaden
Tabel 14 Plantenhormonen.
4
Vul de ontbrekende woorden in.
Kies uit: bacteriën – concurrentie – emigratie – gast – gastheer – groep – immigratie
– populatie – parasieten.
Let op: er blijven vijf woorden over!
–
Een ________________________ vossen bestaat uit enkele families die in
een bepaald gebied wonen.
–
Als de onderlinge ________________________ te groot is, kunnen sommige
vossen besluiten weg te trekken.
–
Door deze ________________________ daalt het aantal vossen in een
gebied.
–
In jaren dat er weinig vossen zijn, kan het aantal vossen weer stijgen door
________________________.
19
5
Sneeuwhazen in Canada worden gegeten door lynxen. In afbeelding 15 zie je
hoe het aantal sneeuwhazen en lynxen voortdurend is veranderd.
Afb. 15 Het aantal sneeuwhazen en lynxen in Canada.
Streep in de volgende zinnen de onjuiste woorden door.
1
Als het aantal lynxen toeneemt, neemt daarna het aantal sneeuwhazen
TOE / AF.
2
Als het aantal sneeuwhazen toeneemt, neemt daarna het aantal lynxen
TOE / AF.
3
In afbeelding 15 komt de piek van het aantal lynxen altijd VOOR / NA de piek
van het aantal sneeuwhazen.
4
De GESTIPPELDE / GESTREEPTE lijn geeft het aantal sneeuwhazen aan.
20
BASISSTOF 8
1
Meten, sturen en regelen in de techniek
Een sensor kan alleen een laag of hoog signaal geven, of elk willekeurig signaal
(binnen een bepaald bereik).
In tabel 15 staan enkele voorbeelden.
Welk signaal geeft de sensor bij deze voorbeelden?
Zet een kruisje in de juiste kolom.
voorbeeld
de sensor geeft
alleen laag of hoog
de sensor kan elke
waarde geven
Een sensor ‘kijkt’ of er iemand voor de
deur staat.
Een sensor ‘meet’ de temperatuur.
Een sensor ‘ziet’ of er een fles
langskomt op de lopende band.
Tabel 15 Sensoren.
2
Streep de onjuiste woorden door.
1
In het verwerkingsblok kan een COMPARATOR / SENSOR / ACTUATOR / TELLER
zitten.
2
Een comparator VERMENIGVULDIGT / VERGELIJKT het signaal uit het
INPUTBLOK / OUTPUTBLOK met de
SENSORWAARDE / MEETWAARDE / NORMWAARDE.
3
Een teller registreert alle HOGE / LAGE signalen die uit het
INPUTBLOK / OUTPUTBLOK komen.
3
In tabel 16 staan vijf uitspraken over verschillende ovens.
Een oven kan alleen een meetsysteem, stuursysteem of regelsysteem bevatten.
Welk systeem zit er in de verschillende ovens?
Beantwoord deze vraag bij elke uitspraak. Zet een kruisje in de juiste kolom.
uitspraken
deze oven heeft een …
meetsysteem stuursysteem regelsysteem
De mens bij de oven zal zelf de
brander moeten aan- en
uitschakelen.
De mens bij de oven zal zelf de
brander moeten uitschakelen.
De oven kan veel te warm worden
doordat er geen terugkoppeling is.
De oven zal op een gewenste
temperatuur blijven.
Er is wel informatie over de
temperatuur in de oven maar daar
doet de oven zelf niks mee.
Tabel 16 Uitspraken over ovens.
21
4
Met een teller kan het aantal passerende producten op een lopende band geteld
worden.
Hier staan zes zinnen over onderdelen van dit systeem.
Zet de zinnen in de juiste volgorde.
a
Aan de ene kant van de band staat een lichtbron.
b
Als een product voorbij komt, krijgt de lichtsensor even geen licht.
c
Daartegenover staat een lichtsensor.
d
Dat signaal gaat naar de teller.
e
De sensor geeft dan een laag signaal.
f
Met een invertor wordt dit signaal omgezet in een hoog signaal.
________________________
5
In tabel 17 staan tien uitspraken over drie ‘ouderwetse’ sensoren: een bimetaal,
een veiligheidsventiel en een zekering.
Bij elke uitspraak horen één of twee sensoren.
Zet kruisjes in de juiste kolom.
uitspraken
bimetaal veiligheidsventiel zekering
bestaat uit twee laagjes
bevat een springveer
kan een stroomkring onderbreken
kan smelten
komt nooit meer in de oude situatie terug
reageert op druk
reageert op warmte
trekt krom
werkt dankzij het verschil in uitzetten van
verschillende materialen
zit op een snelkookpan
Tabel 17 Ouderwetse sensoren.
22