lichaamsbeeld - Tijdschrift de Psycholoog

5 0 d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
j e ss i c a a l l e va
Wie aan het begrip ‘lichaamsbeeld’
denkt, denkt vooral aan het uiterlijk.
Ook het meeste onderzoek naar
het lichaamsbeeld is gericht op het
uiterlijk. Dit is een van de grootste
beperkingen van lichaamsbeeld­
onderzoek, want een belangrijk deel
van het lichaamsbeeld wordt vergeten,
namelijk lichaamsfunctionaliteit.
Wat houdt lichaamsfunctionaliteit
precies in, vraagt Jessica Alleva zich
af. En waarom is die functionaliteit zo
belangrijk voor een positief, gezond
lichaamsbeeld?
d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4 5 1
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
Lichaam is meer dan uiterlijk
Het belang van
lichaamsfunctionaliteit
L
ichaamsbeeld is het subjectieve beeld dat
mensen vormen van hun eigen lichaam
(Schilder, 1935). Anders gezegd, het
lichaamsbeeld wordt bepaald door de
manier waarop het individu zijn lichaam
waarneemt – niet door hoe zijn lichaam er in de realiteit
uitziet. Het lichaamsbeeld heeft meerdere facetten. Het
bestaat uit een cognitief en affectief aspect (hoe mensen over
hun lichaam denken en voelen), een perceptueel aspect (hoe
mensen de vorm en grootte van hun lichaam en
lichaamsdelen schatten), en een gedragsaspect (onder andere
wat mensen doen om hun lichaam te veranderen of te
verbergen; Garner & Garfinkel, 1981; Rosen et al., 1989;
Thompson et al., 1999).
Sommige onderzoekers beweren dat het lichaamsbeeld
centraal staat bij de kwaliteit van het leven (Cash &
Pruzinsky, 2002). Dit is niet verrassend als men kijkt naar de
effecten van een negatief lichaamsbeeld – wat een
opmerkelijke 60% van alle vrouwen en 40% van alle mannen
hebben (Garner, 1997; Tiggemann, 2004). Een negatief
lichaamsbeeld wordt gekenmerkt door ontevredenheid over
het uiterlijk (‘Ik ben zo lelijk!’), overschatting van
lichaamsgrootte (‘Mijn billen zijn te dik!), en
lichaamsgerelateerd gedrag zoals extreem diëten of frequent
wegen (Garner & Garfinkel, 1982; Rosen et al., 1989).
Wetenschappelijke studies laten zien dat een negatief
lichaamsbeeld een van de grootste risicofactoren is voor het
ontstaan en voortduren van een eetstoornis, zoals anorexia
nervosa of bulimia nervosa (Stice, 2002). Een negatief
lichaamsbeeld voorspelt ook hoe goed (of eerder hoe slecht)
de eetstoornispatiënt reageert op therapie (Cash & Brown,
1987). Behalve deze klinische stoornissen wordt een negatief
lichaamsbeeld ook geassocieerd met andere psychische
problemen, zoals een lage zelfwaardering (Cash & Pruzinsky,
2002), depressie (Paxton et al., 2006), sociale angst (Cash &
Fleming, 2002a), gestoord seksueel functioneren (Weaver &
Byers, 2006), en een algemeen lage kwaliteit van het leven
(Cash & Fleming, 2002b).
Een negatief lichaamsbeeld is ongezond. Maar hoe
ontstaat een negatief lichaamsbeeld? Hoe wordt het in stand
gehouden? En: hoe kunnen we een negatief lichaamsbeeld
ten goede keren? Onderzoekers hebben geprobeerd deze
vragen te beantwoorden door middel van experimenteel
onderzoek, meta-analyses en interventiestudies (bijv. Jarry &
Ip, 2005; Littleton & Ollendick, 2003; Stice et al., 2007). Deze
studies hebben veel inzicht geboden in lichaamsbeeld, maar
bieden nog geen definitieve antwoorden. Bij het begrip
‘lichaamsbeeld’ denken we meestal aan uiterlijke
kenmerken: dikke buiken, behaarde schouders, brede
heupen. Onderzoekers doen dat door de bank genomen ook.
Maar in feite is het lichaam veel meer dan hoe het eruitziet.
Het lichaam is ook functioneel. Het stelt je in staat bepaalde
dingen te doen.
In dit artikel kijk ik specifiek naar lichaamsfunctionaliteit.
Eerst zal ik ingaan op wat lichaamsfunctionaliteit precies
inhoudt. Vervolgens bespreek ik waarom een focus op de
functionaliteit van het lichaam een positieve invloed kan
hebben op iemands lichaamsbeeld.
brede blik
Franzoi en Shields (1984) beschreven lichaamsfunctionaliteit
als de fysieke conditie van het lichaam. Hiermee bedoelden
ze de kracht, het uithoudingsvermogen en de lenigheid van
het lichaam – alles wat met fitheid te maken heeft dus. Later
beschouwde Franzoi (1995) lichaamsfunctionaliteit als de
lichaam-als-proces-dimensie, in tegenstelling tot de lichaam-als-
5 2 d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
object-dimensie (het uiterlijk). Hieraan voegde Franzoi
aspecten toe zoals gezondheid, energieniveau, reflexen, seks
en eetlust. Avalos & Tylka (2006), die ook onderzoek naar
lichaamsfunctionaliteit hebben gedaan, zien het als de
interne signalen en interne functies van het lichaam zoals
verzadigingssignalen of hongersignalen.
In mijn eigen studies werp ik een nog bredere blik op
lichaamsfunctionaliteit. Ik zie lichaamsfunctionaliteit als
alles wat het lichaam kan doen. Samen met de aspecten die
andere onderzoekers eerder hebben beschreven, beschouw
ik ook andere aspecten als belangrijke delen van
lichaamsfunctionaliteit, namelijk: vaardigheden (zoals
zingen, dansen, muziek maken), sociaal contact en
communiceren (zoals knuffelen, lichaamstaal) en de ervaring
van de lichamelijke zintuigen (ruiken, voelen, proeven,
enzovoort).
Om duidelijker te maken wat lichaamsfunctionaliteit
betekent, staan in het kader een aantal voorbeelden van wat
mensen zelf over de functionaliteit van hun eigen lichaam
hebben geschreven. Deze voorbeelden komen uit een
pilotonderzoek waarbij deelnemers zijn gevraagd te
beschrijven wat zij allemaal met hun lichaam kunnen doen.
Deze beschrijvingen illustreren de diverse aspecten van
lichaamsfunctionaliteit.
een positief lichaamsbeeld
Waarom zou het belangrijk zijn om op de functionaliteit van
het lichaam te focussen? Het uiterlijk van het lichaam is
immers wat iedereen ziet. Om te begrijpen waarom een
focus op lichaamsfunctionaliteit een positief effect heeft,
moeten we eerst begrijpen waarom een focus op uiterlijk
problematisch kan zijn.
Bij lichaamsbeeld denken ook
onderzoekers meestal aan
uiterlijke kenmerken: dikke
buiken, behaarde schouders,
brede heupen
foto’s: shutterstock
j e ss i c a a l l e va
In de westerse cultuur worden mensen vaak
geconfronteerd met het heersende schoonheidsideaal. Het
schoonheidsideaal voor vrouwen is een lang en dun lichaam;
voor mannen is dat een gespierd lichaam met weinig
lichaamsvet (Law & Labre, 2002; Seifert, 2005). Verder geldt
zowel voor mannen als vrouwen dat ‘er jong uitzien, is er
mooi uitzien’. Dit schoonheidsideaal is overal aanwezig in de
media (Groesz et al., 2002). Denk aan covers van tijdschriften,
videoclips, televisiereclames of aan Hollywoodfilms.
Bovendien krijgen we zo de boodschap dat het zeer
belangrijk is om mooi en aantrekkelijk te zijn, om zo
gelukkig en succesvol te worden en te blijven (Groesz et al.,
2002; Morrison et al., 2004).
Het probleem is dat het onmogelijk is om aan het
schoonheidsideaal te voldoen. Het ideale lichaam dat menig
blad siert, is verder dan ooit van de werkelijkheid verwijderd
(Fox, 1997; Wiseman et al., 1992). En natuurlijk is het
onmogelijk om voor altijd jong te blijven. Als gevolg hiervan
kunnen mensen zich ontevreden voelen over hun eigen,
oudere en veelal vollere lichaam – en dit zorgt voor stress,
want mooi zijn is zeer belangrijk in de westerse cultuur
(Morrison et al., 2004). Een negatief lichaamsbeeld is vaak
het uiteindelijke resultaat (zie Littleton & Ollendick (2003)
voor meer oorzaken van een negatief lichaamsbeeld).
d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4 5 3
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
Focussen op de functionaliteit van het lichaam kan een
veel positiever invloed hebben op het lichaamsbeeld dan
gericht zijn op het uiterlijk. Er bestaat voor lichaamsfunctionaliteit allereerst geen ideaal (Martin &
Lichtenberger, 2002). Zo bestaan er geen strenge normen
voor welke vaardigheden iemand moet hebben of hoe
iemand zijn lichamelijke zintuigen moet ervaren. Mensen
kunnen hun lichaamsfunctionaliteit dus ook niet met een
onrealistisch ideaal vergelijken. Daarnaast zijn veel aspecten
van lichaamsfunctionaliteit niet beperkt tot jonge mensen;
sommige aspecten worden zelfs beter over de tijd (zoals
tekenen, een instrument bespelen). En lichaamsfunctionaliteit is ook multidimensionaal. Er zijn veel verschillende
dingen die mensen kunnen doen en ervaren met hun lijf
waarbij ze plezier en voldoening beleven.
Deze drie kwaliteiten van lichaamsfunctionaliteit
kunnen een heel positief deel van het lichaamsbeeld vormen.
Lichaamstevredenheid en -beeld
Mensen met een negatief lichaamsbeeld zijn vooral
ontevreden over de vorm en gewicht van hun lichaam, niet
over de functionaliteit van hun lichaam (Avalos et al., 2005;
Garner, 1997; Tiggemann, 2004). Omdat onderzoek naar het
lichaamsbeeld pathologiegericht is (zoals veel onderzoek in
de psychologie), is het wellicht niet zo verrassend dat
lichaamsbeeldonderzoek voornamelijk op het uiterlijk
gericht is.
Uit de weinige studies naar lichaamsfunctionaliteit blijkt
dat die functionaliteit gerelateerd is aan een positief
lichaamsbeeld. Avalos & Tylka (2006) hebben bijvoorbeeld
een model van intuïtief eten onderzocht (dat wil zeggen:
eten als reactie op interne, lichamelijke signalen in plaats
van als reactie op emoties of externe prikkels). In dit
onderzoek ondervonden zij dat focussen op
lichaamsfunctionaliteit, in plaats van op het uiterlijk,
gerelateerd was aan meer positieve gevoelens over het eigen
lichaam, aan hogere lichaamstevredenheid en aan intuïtief
eten.
Om meer inzicht te krijgen in lichaamsfunctionaliteit en
een positief lichaamsbeeld hebben Avalos et al. (2005)
vijftien vrouwen met een positief lichaamsbeeld
geïnterviewd. Deze vrouwen hadden twee dingen gemeen:
ze waardeerden hun lichaamsfunctionaliteit en daarnaast
zorgden ze goed voor de functionaliteit van hun lichaam
door bijvoorbeeld gezond te eten en te sporten.
Ook Frisén en Holmqvist (2010) kwamen tot
vergelijkbare resultaten door dertien jongens en meisjes met
een positief lichaamsbeeld te interviewen. Deze kinderen
richtten zich meer op de functionaliteit van hun lichaam dan
op hun uiterlijk. Zo waardeerden zij het vermogen van hun
lichaam om te sporten of om te presteren op school.
Bovendien vonden deze kinderen het zeer belangrijk om te
sporten om zo goed voor hun lichaam te zorgen en hun
lichaamsfunctionaliteit te verbeteren.
Verdere evidentie voor positieve invloeden van een focus
op lichaamsfunctionaliteit komt uit de literatuur over sport
en yoga. Volgens Martin & Lichtenberger (2002) leren
mensen door te sporten zich meer op hun
lichaamsfunctionaliteit te richten, en minder op hun
uiterlijk. Campbell & Hausenblas (2009) hebben een metaanalyse uitgevoerd over de invloed van sportinterventies op
lichaamsbeeld: deze blijken een positieve invloed te hebben.
Een grotere focus op lichaamsfunctionaliteit zou in ieder
geval een deel van het positieve effect van de
sportinterventies kunnen verklaren. Zo beweert Boudette
(2006) dat yoga mensen leert zich te richten op hun interne
lichamelijke sensaties. Door deze focus te trainen ‘on the mat’
zouden mensen deze focus ook ‘off the mat’ aannemen.
Studies laten inderdaad zien dat mensen die aan yogalessen
meedoen zich minder op hun uiterlijk focussen, meer doen
voor hun gezondheid, meer aan fitness en sport doen, en
5 4 d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
j e ss i c a a l l e va
sowieso meer tevreden zijn met hun lichaam (Daubenmier,
2005; Prichard & Tiggemann, 2008).
Een lichaamsbeeldinterventie
Bovengenoemde studies geven een indicatie van de positieve
invloed van lichaamsfunctionaliteit. Toch is het op basis van
deze studies onmogelijk te concluderen dat een focus op
lichaamsfunctionaliteit tot een positief lichaamsbeeld leidt.
Daarvoor is experimenteel onderzoek nodig. Samen met
collega’s heb ik daarom twee experimentele interventiestudies uitgevoerd (Alleva et al., 2014). Deze twee studies zijn
de eerste experimentele studies naar lichaamsfunctionaliteit.
Het doel van beide studies was om het lichaamsbeeld te
verbeteren door mensen op de functionaliteit van hun
lichaam te laten focussen.
Studie 1 In de eerste studie zijn 118 vrouwen en mannen
getest (gemiddelde leeftijd was 21 jaar). Deze proefpersonen
werden in drie groepen verdeeld. Iedere groep kreeg een
andere schrijftaak. Proefpersonen in de functionaliteitgroep
werden gevraagd hun lichaam in termen van functionaliteit
te beschrijven (wat kan je lichaam allemaal?) en proefpersonen in de uiterlijkgroep werden gevraagd hun lichaam in termen van uiterlijk te beschrijven (hoe ziet je lichaam eruit?).
Proefpersonen in de controlegroep hebben de route naar de
universiteit beschreven.
Lichaamsbeeld (hier: tevredenheid met
lichaamsfunctionaliteit en uiterlijk) en zelfwaardering
werden met vragenlijsten een week voor, direct na en één
week na de taken gemeten. Er is een zogeheten visual
analogue scale gebruikt om tevredenheid met
lichaamsfunctionaliteit te meten (met als uiteinden 0
(helemaal niet tevreden) en 100 (helemaal tevreden)). De
Body Image States Scale (biss; Cash et al., 2002) is gebruikt om
Door te sporten leren
mensen zich meer op hun
lichaamsfunctionaliteit
te richten en minder op
hun uiterlijk
tevredenheid met het uiterlijk te meten. Zelfwaardering is
vastgesteld met de Rosenberg Self-Esteem Scale (rses;
Rosenberg, 1965).
De resultaten lieten zien dat de mannen die de
functionaliteit van hun lichaam beschreven zich positiever
voelden over hun lichaamsfunctionaliteit direct na de
schrijftaak. Verder voelden de vrouwen die hun uiterlijk
beschreven zich negatiever over hun lichaamsfunctionaliteit
direct na de schrijftaak en een week later. Er waren geen
veranderingen in tevredenheid over het uiterlijk of in
zelfwaardering.
De resultaten van deze eerste studie illustreren dat
mannen zich positiever kunnen voelen over (een aspect van)
hun lichaamsbeeld door meer op de functionaliteit van hun
lichaam te focussen.
Studie 2 De tweede studie is uitgevoerd bij 118 vrouwen
tussen dertig en vijftig jaar oud. Het kan dat vrouwen van
deze leeftijd zich, in vergelijking met jongere vrouwen, meer
bewust zijn van de functionaliteit van hun lichaam en dit
aspect daardoor meer waarderen. Bovendien hebben zij meer
ervaring met de functionaliteit van hun lichaam. Dit kan
betekenen dat het focussen op lichaamsfunctionaliteit een
sterke positieve invloed zou hebben op deze vrouwen. Het
d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4 5 5
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
Uitspraken over
lichaamsfunctionaliteit
Briget (35):
‘Mijn lichaam kan nieuw leven maken (samen met mijn fantastische man), kan bevallen en dit ook overleven (haha). Mijn
lichaam kan mijn kind alles geven om te kunnen groeien. Het
is ook een bron van entertainment, van steun; het is een knuffelplekje en een veiligheidsdeken. Ik hou van mijn lichaam,
om wat het heeft gedaan en wat het kan doen.’
Grace (56):
‘Mijn lichaam kan zo ongeveer alles wat mijn geest beslist,
zoals het beklimmen van de Vesuvius en zwaaien aan een
trapeze (niet zonder gevolgen natuurlijk). Na ziek geweest
te zijn voor vele jaren heb ik een grote waardering voor mijn
lichaam. Ik heb geleerd om (meestal) naar mijn lichaam te
luisteren. Het is een volledig herbouwde en gevoelige machine die voor mij werkt. Het geeft me veel vreugde: het plezier
van een wandeling in de natuur, het heffen van gewichten in
de sportschool, de pure extase bij het zien van mijn bloeiende
tuin, dutten in de zon met mijn katten … er is geen einde aan.
design van deze studie bleef hetzelfde als de eerste studie,
wel was er een andere steekproef.
Uit de resultaten bleek dat de vrouwen die met een
functionele blik naar hun lichaam keken, zich positiever
voelden over hun lichaamsfunctionaliteit een week na de
schrijftaak. Er waren geen veranderingen in tevredenheid
over het uiterlijk of in zelfwaardering. Een focus op
lichaamsfunctionaliteit kan dus ook een positieve invloed
hebben op (een aspect van) het lichaamsbeeld van vrouwen
in deze leeftijdscategorie.
Hoewel de resultaten van deze eerste twee studies
veelbelovend zijn, roepen ze ook vragen op. Waarom voelden
de jongere vrouwen zich bijvoorbeeld niet positiever over
hun lichaam toen ze zich op hun lichaamsfunctionaliteit
focusten? Een reden kan zijn dat vrouwen zich meer op hun
uiterlijk focussen, terwijl mannen zich meer op hun
lichaamsfunctionaliteit focussen (Cash & Brown, 1989;
Lerner et al., 1976). Onderzoek heeft ook aangetoond dat
vrouwen, door zich voornamelijk te focussen op hun
uiterlijk, zich uiteindelijk kunnen distantiëren van hun
lichamelijke functies (Moradi & Huang, 2008; Roberts &
Waters, 2004). Het kan dus zo zijn dat deze vrouwen een
intensievere taak nodig hebben om voldoende aandacht te
besteden aan hun lichaamsfunctionaliteit.
Dit zijn allemaal dingen die ik voor een lange tijd niet kon
doen.’
Kim (25):
‘Mijn lichaam kan sporten, het geeft me veel energie om mijn
tegenstander te pakken, om punten te scoren in waterpolo,
of om te rennen zodat ik de trein niet mis. Wat ik ook ontzettend belangrijk vind, is dat ik met mijn lichaam contact kan
maken met andere mensen: glimlachen naar mensen op
straat, handen schudden voor een interview. Ik zou geen rijk
leven hebben zonder deze eenvoudige, dagelijkse interacties.
Hand in hand, dansen, alles wat ik graag doe is gericht rond
wat mijn lichaam in staat is om te doen. Heel verbazingwekkend, eigenlijk.’
Een andere vraag is: hoe kunnen we zorgen dat de
positieve effecten van de schrijftaak langer duren? Een metaanalyse over eetstoornispreventie liet zien dat langere
interventies tot een grotere verbetering in lichaamsbeeld
leiden dan korte interventies van één sessie (Stice & Shaw,
2004). Het zou dus ook kunnen dat mensen de schrijftaak
vaker moeten doen om een beter en langdurig resultaat te
krijgen.
5 6 d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
j e ss i c a a l l e va
Deze en andere vragen wil ik onderzoeken in een aantal
toekomstige studies (zie Alleva et al. (2014) voor meer
informatie). Zo wil ik in mijn eerste vervolgonderzoek
deelnemers de schrijftaak dagelijks laten doen over een
periode van één of twee weken. Een andere optie is
deelnemers, aan het begin van de interventie, ook kort
psycho-educatie over lichaamsfunctionaliteit te geven.
besluit
Een negatief lichaamsbeeld kan schadelijke consequenties
hebben, zoals een lage zelfwaardering, depressie en eetstoornissen. Het is niet alleen een kleine proportie van de populatie die een negatief lichaamsbeeld heeft: meer dan de helft
van alle vrouwen en bijna de helft van alle mannen zijn niet
blij met hun lichaam (Garner, 1997; Tiggemann, 2004). Dit
betekent dat het verbeteren van een negatief lichaamsbeeld
prioriteit moet zijn voor onder andere onderzoekers en therapeuten. Helaas is onze kennis van het lichaamsbeeld zeer
beperkt. Net als in de maatschappij wordt de focus in wetenschappelijk onderzoek naar het lichaamsbeeld vooral op het
uiterlijke aspect van het lichaam gericht. Daardoor wordt
lichaamsfunctionaliteit meestal vergeten, hoewel het een
belangrijk deel van het lichaamsbeeld vormt (Cash & Pruzinsky, 2002).
Toekomstig onderzoek zou deze beperking moeten aanpakken. Daartoe zouden de volgende stappen genomen kunnen worden. Allereerst moeten onderzoekers een concrete
definitie van het begrip ‘lichaamsfunctionaliteit’ vormen. De
eerste studies naar lichaamsfunctionaliteit conceptualiseren
lichaamsfunctionaliteit vooral in termen van fitness en gezondheid, maar er zijn ook andere belangrijke aspecten van
Summary
THE IMPORTANCE OF BODY FUNCTIONALITY
J.M. ALLEVA
One of the main limitations of body image research, and thus of the
understanding of body image, is that body image is usually researched in
terms of appearance. However, the body is much more than its appearance.
Namely, the body is also functional. This aspect of the body is called body
functionality. In the present article I describe the concept of body functionality
and provide experimental evidence to demonstrate that body functionality is
a vital aspect of a positive body image. Furthermore, I discuss two of my own
intervention studies, wherein I manipulated a focus on body functionality
in order to improve body image. Lastly, I offer suggestions for research
that is necessary to better understand body functionality and to expand the
understanding of body image.
Lichaamsfunctionaliteit
is alles wat het lichaam
kan doen
lichaamsfunctionaliteit. Om onderzoek naar lichaamsfunctionaliteit consistent en vergelijkbaar te houden is het dus
noodzakelijk om tot overeenkomst te komen over een definitie. De tweede stap is om een gevalideerde vragenlijst te creëren; die bestaat nog niet. Zo’n instrument kan onderzoek
naar lichaamsfunctionaliteit consistent en vergelijkbaar houden; ook zou het de kwaliteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten verhogen. Verder zou theoretisch onderzoek de volgende stap moeten zijn om meer inzicht te krijgen in lichaamsfunctionaliteit. Een belangrijke vraag daarbij
is: Hoe is lichaamsfunctionaliteit gerelateerd aan het uiterlijk, en hoe beïnvloeden die twee zaken elkaar? Een vierde
stap zou zijn om de interventiemogelijkheden van lichaamsfunctionaliteit verder te onderzoeken.
Mijn studies zijn de eerste om lichaamsfunctionaliteit
experimenteel te onderzoeken, en om lichaamsfunctionaliteit te manipuleren als interventietechniek. Het is belangrijk
om deze techniek verder uit te werken en ook om andere
interventietechnieken te bedenken. Het kan ook belangrijk
zijn om lichaamsfunctionaliteit-interventies in klinische
populaties te onderzoeken. Het zou kunnen dat het voor patiënten met een eetstoornis bevorderlijk is om te beseffen
dat er ook positieve, functionele aspecten aan hun lichaam
zijn, en dat hun lichaam niet alleen een bron van stress hoeft
te zijn.
Studies naar lichaamsfunctionaliteit zullen hopelijk verder onderzoek en interesse naar dit belangrijke deel van het
lichaamsbeeld stimuleren. Door een ander, breder perspectief op het lichaamsbeeld te nemen, namelijk een functioneel
perspectief, kunnen we het lichaamsbeeld beter begrijpen en
daardoor mogelijk ook meer inzicht krijgen in hoe een negatief lichaamsbeeld verbeterd kan worden.
Over de auteur
Jessica M. Alleva is als promovenda verbonden aan het Departe­
ment Clinical Psychological Science, Maastricht University. Deze
bijdrage werd ondersteund door NWO beurs 404­10­118: Novel
strategies to enhance body satisfaction. Correspondentie over dit
artikel: Jessica Alleva, Department of Clinical Psychological Science,
Maastricht University, P.O. Box 616, 6200 MD Maastricht.
E­mail: [email protected].
d e p s yc h o lo o g / n ov e m b e r 2 0 1 4 5 7
h e t b e l a n g va n l i c h a a m s f u n c t i o n a l i t e i t
Literatuur
Alleva, J., Martijn, C., Jansen, A. & Nederkoorn, C. (2014). Body
language: Affecting body satisfaction by describing the body
in functionality terms. Psychology of Women Quarterly, 1-16.
doi:10.1177/0361684313507897
Avalos, L.C. & Tylka, T.L. (2006). Exploring a model of intuitive eating
with college women. Journal of Counseling Psychology, 53, 486-497.
doi:10.1037/00220167.53.4.486
Avalos, L., Tylka, T.L. & Wood-Barcalow, N. (2005). The Body Appreciation
Scale: Development and psychometric evaluation. Body Image, 2, 285297. doi:10.1016/j.bodyim.2005.06.002
Boudette, R. (2006). Question & Answer: Yoga in the treatment of
disordered eating and body image disturbance. How can the practice of
yoga be helpful in recovery from an eating disorder? Eating Disorders, 14,
167-170. doi:10.1080/10640260500536334
Campbell, A. & Hausenblas, H.A. (2009). Effects of exercise interventions
on body image: A meta-analysis. Journal of Health Psychology, 14, 780-793.
doi:10.1177/1359105309338977
Cash, T.F. & Brown, T. A. (1989). Gender and body images: Stereotypes and
realities. Sex Roles, 21, 361-373.
Cash, T. F. & Fleming, E. C. (2002a). Body image and social relations. In T. F.
Cash & T. Pruzinsky (Eds.), Body image: A handbook of theory, research, and
clinical practice (pp. 277-286). NewYork, NY: Guilford Press.
Cash, T. F. & Fleming, E. C. (2002b). The impact of body-image experiences:
Development of the body image quality of life inventory. International
Journal of Eating Disorders, 31, 455-460. doi:10.1002/eat.10033
Cash, T. F., Fleming, E. C., Alindogan, J., Steadman, L. & Whitehead, A.
(2002). Beyond body image as a trait: The development and validation of
the Body Image States Scale. Eating Disorders: The Journal of Treatment and
Prevention, 10, 101-113. doi:10.1080/10640260290081678
Cash, T.F. & Pruzinsky, T. (2002). Future challenges for body image theory,
research, and clinical practice. In T.F. Cash & T. Pruzinsky (Eds.), Body
Image: A handbook of theory, research, and clinical practice (pp. 509-516).
New York: Guilford Press.
Daubenmier, J.J. (2005). The relationship of yoga, body awareness,
and body responsiveness to self-objectification and disordered
eating. Psychology of Women Quarterly, 29, 207-219. doi: 10.1111/j.14716402.2005.00183.x
Fox, K. (1997). Mirror, mirror: A summary of research findings on body
image. Social Issues Research Centre. Retrieved from http://www.sirc.org/
publik/mirror.html
Franzoi, S.L. (1995). The body-as-object versus the body-as-process:
Gender differences and gender considerations. Sex Roles, 33, 417-437.
doi:10.1007/BF01954577
Franzoi, S.L. & Shields, S. A. (1984). The Body Esteem Scale:
Multidimensional structure and sex differences in a college population.
Journal of Personality Assessment, 48, 173-178.
Frisén, A. & Holmqvist, K. (2010). What characterizes early adolescents
with a positive body image? A qualitative investigation of Swedish girls
and boys. Body Image, 7, 205-212. doi:10.1016/j.bodyim.2010.04.001
Garner, D.M. (1997). The 1997 Body Image Survey Results. Psychology
Today, 30, 30-84.
Garner, D. M. & Garfinkel, P. E. (1981). Body image in anorexia nervosa:
Measurement, theory, and clinical implications. International Journal of
Psychiatry in Medicine, 11, 263-284.
Groesz, L., Levine, M. P. & Murnen, S. K. (2002). The effect of experimental
presentation of thin media images on body satisfaction: A meta-analytic
review. International Journal of Eating Disorders, 31, 1-16. doi:10.1002/
eat.10005
Jarry, J.L. & Ip, K. (2005). The effectiveness of stand-alone cognitivebehavioural therapy for body image: A meta-analysis. Body Image, 2,
317-331. doi:10.1016/j.bodyim.2005.10.001
Law, C. & Labre, M. P. (2002). Cultural standards of attractiveness: A thirtyyear look at changes in male images in magazines. Journalism and Mass
Communication Quarterly, 79, 697–711. doi:10.1177/107769900207900310
Lerner, R.M., Orlos, J.B. & Knapp, J.R. (1976). Physical attractiveness,
physical effectiveness and self-concept in late adolescents. Adolescence,
11, 313-326.
Littleton, H.L. & Ollendick, T. (2003). Negative body image and disordered
eating behaviour in children and adolescents: What places youth at
risk and how can these problems be prevented? Clinical Child and Family
Psychology Review, 6, 51-66. doi: 10.1023/A:1022266017046
Martin, K.A. & Lichtenberger, C.M. (2002). Fitness enhancement and
changes in body image. In T.F. Cash & T. Pruzinsky (Eds.). Body image: A
handbook of theory, research, and clinical practice (pp. 414-421). New York,
NY: Guilford Press.
Moradi, B. & Huang, Y. (2008). Objectification theory and psychology
of women: A decade of advances and future directions. Psychology of
Women Quarterly, 32, 377-398. doi: 03616843/08
Morrison, T.G., Kalin, R. & Morrison, M.A. (2004). Body-image evaluation
and body-image investment among adolescents: A test of sociocultural
and social comparison theories. Adolescence, 39, 571-592.
Paxton, S. J., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. J. & Eisenberg, M. E. (2006).
Body dissatisfaction prospectively predicts depressive mood and low
self-esteem in adolescent girls and boys. Journal of Clinical Child and
Adolescent Psychology, 35, 539 –549. doi:10.1207/s15374424jccp3504_5
Prichard, I. & Tiggemann, M. (2008). Relations among exercise type, selfobjectification, and body image in the fitness centre environment: The
role of reasons for exercise. Psychology of Sport and Exercise, 9, 855-866.
doi:10.1016/j.psychsport.2007.10.005
Roberts, T. & Waters, P.L. (2004). Self-objectification and that “not so
fresh feeling”: Feminist therapeutic interventions for healthy female
embodiment. Women & Therapy, 27, 5-21. doi: 10.1300/J015v27n03_02
Rosen, J. C. (1996). Body image assessment and treatment in controlled
studies of eating disorders. International Journal of Eating Disorders,
20, 331–343. doi:10.1002/(SICI)1098-108X(199612)20:4<331::AIDEAT1>3.0.CO;2-O
Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self­image. Princeton, NJ:
Princeton University Press.
Schilder, P. (1935). The image and appearance of the human body. Oxford,
England: Kegan Paul.
Seifert, T. (2005). Anthromorphic characteristics of centrefold models:
Trends towards slender figures over time. International Journal of Eating
Disorders, 37, 271–274. doi: 10.1002/eat.20086
Stice, E. (2002). Risk and maintenance factors for eating pathology:
A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 128, 825– 848. doi:
10.1037//00332909.128.5.825
Stice, E. & Shaw, H. (2004). Eating disorder prevention programs:
A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 130, 206-227. doi:
10.1037/00332909.130.2.206
Stice, E., Shaw, H. & Marti, C.N. (2007). A meta-analytic review of
eating disorder prevention programs: Encouraging findings.
Annual Review of Clinical Psychology, 3, 207-231. doi:10.1146/annurev.
clinpsy.3.022806.091447
Thompson, J.K., Heinberg, L., Altabe, M. & Tantleff-Dunn, S. (1999).
Exacting beauty: Theory, assessment, and treatment of body image disturbance.
Washington, DC: American Psychological Association.
Tiggemann, M. (2004). Body image across the adult life span: Stability and
change. Body Image, 1, 29-41. doi: 10.1016/S1740-1445(03)00002-0
Weaver, A. D. & Byers, S. E. (2006). The relationships among body
image, bodymass index, exercise, and sexual functioning in
heterosexual women. Psychology of Women Quarterly, 30, 333-339. doi:
10.1111/j.14716402.2006.00308.x
Wiseman, C. V., Gray, J. J., Mosimann, J. E. & Ahrens, A. H.
(1992). Cultural expectations of thinness in women: An
update. International Journal of Eating Disorders, 11, 85-89.
.1002/1098108X(199201)11:1<85::AIDEAT2260110112>3.0.CO;2-T