Koud hè?!

Handleiding voor
de leerkracht
Aflevering
17
Vrijdag 24 & 31 januari 2014
Koud hè?!
5
DOELSTELLINGEN
Na het zien van het televisieprogramma
en het werken met het begeleidend
materiaal weten de kinderen:
• hoe dieren zijn aangepast aan kou;
• hoe dieren zoals de egel de winter
overleven;
• dat lucht een goede isolerende
werking heeft;
• dat vet goed isoleert;
• hoe een warmtewisselaar werkt;
• dat water in vaste vorm (ijs) meer
volume inneemt dan in vloeibare vorm.
Sluit aan bij kerndoel: 40 en 41.
Lesverloop
VOOR HET KIJKEN
Leg ter introductie een stapel warme
kleren voor in de klas. Of stal juist echte
zomerse kleren uit. Laat de leerlingen
bedenken hoe onze huid ons warm houdt
als we in januari naar buiten gaan in
zomerse kleren. Waarschijnlijk weten ze
wel dat onze huid ons niet echt warm
houdt in de winter en dat we daarom
winterkleren aandoen. Laat ze dan
bedenken hoe dieren dat doen. Die
hebben immers geen kleren.
HET TV-PROGRAMMA
Hoe kan het dat sommige dieren bij
temperaturen dik onder nul kunnen
blijven leven? Welke aanpassingen aan
koude temperaturen hebben dieren?
Tom en Yannick onderzoeken
verschillende strategieën die dieren
hebben om kou te doorstaan. Welke
soorten vachten zijn er en hoe helpt een
Het leerlingenblad
Pagina
8, 9
Op de foto staat een groepje keizerspinguïns. Deze
vogels vormen broedkolonies op de Zuidpool. De
mannen beginnen midden in de winter (daar: juni)
met het uitbroeden van de eieren in de ijskoude
poolnacht, met temperaturen tot min 40 en ijskoude
stormen. Ze houden elkaar warm door dicht op
elkaar te drommen. Na twee maanden komen de
eieren uit. Het is dan nog steeds bitter koud.
De kuikens hebben een donslaag die hen isoleert.
De moeders komen net terug van zee om hen te
voeden. Na een paar maanden hebben de jongen
net zulke korte, vette veren als hun ouders en een
onderhuidse vetlaag. Dan kunnen ze het water in en
zelf hun eten bij elkaar duiken.
blubberlaag van vet tegen de kou? En
hoe overleven pinguïns temperaturen
van wel min 40 graden? Uiteindelijk
komen ze zelfs tot een oplossing voor
een eigen kou/warmte probleempje,
geïnspireerd op de voeten van – jawel –
een eend.
NA HET KIJKEN
Voor warmbloedige dieren zoals vogels
en zoogdieren is het belangrijk om niet
veel warmte te verliezen. Daarom is
isolatie voor hen van levensbelang. Het
lastige begrip ‘isoleren’ kunt u goed in de
klas bespreken aan de hand van twee
vragen. Ten eerste: wat is het? De kou
buiten houden en de warmte binnen
houden (of andersom zoals bij een
koelbox). Ten tweede: hoe zorgen dieren
voor isolatie? Meestal met een vacht of
een verenpak, waarbij de lucht tussen de
haren of veren het dier isoleert. Het kan
ook met een onderhuidse vetlaag. Die
werkt ook in het water.
GROEP
5
6
OPDRACHT | POOLBEWONERS
Er zijn twee dieren bij met holle haren/veren: de
ijsbeer en de sneeuwuil. Door proefjes (zie onder
‘Extra’) te doen kunt u laten zien dat stilstaande
lucht goed isoleert. Rendieren hebben ook holle
haren. Ook kunt u bij de proefjes laten zien dat het
(onderhuidse) vet van een narwal en een zeehond de
kou tegenhoudt in het water. Via het Nieuws? Uit de
natuur!-bordboek kunt u clipjes laten zien van de
meeste poolbewoners uit de opdracht.
Oplossing: ISOLATIE
Pagina
10
GROEP
6
OPDRACHT | ISOLEREN
k a c h e l
Bij deze opdracht moeten de kinderen de isolerende
werking vergelijken. Zo wordt ze duidelijk dat een
droge handschoen beter isoleert dan een natte.
Bovendien leren ze dat je niet alleen de kou moet
tegenhouden maar ook de wind, bijvoorbeeld met
een windjack en met tochtstrips. Bij het surfpak
(vraag 2) komt er een dun laagje water aan de
binnenkant. Het wordt opgewarmd door het
lichaam en door luchtbelletjes in het rubber koelt
dat waterlaagje niet af.
Extra
ISOLATIEPROEFJES
Met proefjes kunt u mooi laten zien hoe isolatie
werkt. Neem een kan hete thee en giet die in een
beker en in een thermosfles of in een speciaal
dubbelwandig theeglas. Kijk na een half uur welke
thee het meest is afgekoeld. Vervolgens kunt u
uitleggen dat een thermosfles een dubbele wand
heeft. De stilstaande lucht die daar tussen zit
isoleert. Daardoor koelt de thee minder snel af.
U kunt ook een wollen sok om de beker schuiven.
Tenslotte kunt u laten zien dat vet isoleert. Stop een
ijsklontje in een klont boter of margarine en leg dat
in een bak lauw water. Zet er een bak lauw water
naast met een ijsklontje. Als dat gesmolten is, kijkt u
naar het ijsklontje in de boter. Dat is nog bijna heel.
KLAS ISOLEREN
Met de leerlingen kunt u gaan kijken op welke
punten de klas beter geïsoleerd kan worden. Via het
Nieuws? Uit de natuur!-bordboek kunt u een clipje
laten zien met isolatietips. Spouwmuren
bijvoorbeeld en dubbelglas, piepschuim onder het
dak en natuurlijk tochtstrips.
Handleiding voor
de leerkracht
Aflevering
18
Vrijdag 31 januari &
7 februari 2014
Grip
7
DOELSTELLINGEN
Na het zien van het televisieprogramma
en het werken met het begeleidend
materiaal weten de kinderen:
• dat slakken slijm aanmaken en
daardoor kunnen plakken;
• dat gekko’s speciale hechtlamellen
hebben;
• dat er heel veel verschillende manieren
zijn om grip te krijgen;
• verschillende dieren te noemen die een
bijzondere manier van grip hebben;
• dat slingerapen hun staart als vijfde
hand gebruiken.
Sluit aan bij kerndoel: 40 en 41.
Lesverloop
VOOR HET KIJKEN
Van tevoren kunt u de leerlingen vragen
wat mensen gebruiken om veel grip bij
het bergbeklimmen te hebben. Mogelijk
komen ze op schoenen met ribbels
(profiel), touwen, ladders, haken en een
pikhouweel. Misschien heeft een enkele
leerling gehoord van stijgijzers, magnesiumcarbonaat (voor op handpalmen) en
zuignappen. Daarna kunnen ze in het
tv-programma kijken hoe dieren grip
krijgen zonder al die hulpmiddelen.
HET TV-PROGRAMMA
Een slak lijkt misschien saai, maar het is
eigenlijk een superheld. Een beetje als
Spiderman. Een slak ‘draait zijn hand er
niet voor om’ om aan muren en zelfs
plafonds te kleven. De slak heeft superveel grip dankzij zijn slijm. Maar hoe
werkt dat precies? En kan hij beter
plakken dan een andere kleefkoning, de
gekko? Tom en Yannick onderwerpen
Het leerlingenblad
Pagina
11
Op de introductiefoto staat een gekko. Dat is een
soort hagedis die in zuidelijke landen vooral ’s nachts
rondsluipt om insecten te vangen. Kinderen kennen
gekko’s misschien van een vakantie in het
Middellandse Zeegebied, waar ze vaak in huizen
rondspoken.
Op hun tenen hebben ze een vergroot oppervlak
met microharen dat zoveel grip geeft dat ze
ondersteboven aan het plafond kunnen hangen.
Er zit wel een prijs aan de enorme grip. Het kost ze
meer moeite om rond te lopen. Gekko’s die voornamelijk op de grond leven hebben geen microharen
onder hun tenen.
deze kleefkunstenaars aan een serie
experimenten. Wie plakt het beste? Maar
er zijn nog veel meer manieren om je vast
te grijpen, denk bijvoorbeeld maar eens
aan slingerapen. Welke methode is nu
het beste?
NA HET KIJKEN
Als je veel grip hebt, kun je zelfs
ondersteboven blijven hangen. Toch is
grip alleen niet het belangrijkste. Anders
zou een boom die vastzit met zijn wortels
dik winnen. Bij dieren gaat het er ook om
of ze hun hechting snel los kunnen
maken om zich voort te bewegen.
Bedenk met de leerlingen hoe de
gripkampioenen uit de uitzending zich
losmaken.
• De gekko rukt zijn pootjes een voor
een los met spierkracht.
• Slakkenslijm blijft vloeibaar. De slak
glijdt erover.
• De slingeraap wikkelt zijn staart los
van de tak. Dit kost wel tijd. Bij haast
gebruikt hij zijn vijfde hand niet.
Pagina
11, 12
GROEP
6
8
OPDRACHT | AFGEKEKEN
uit de vacht van zijn hond te halen. Deze uitvinding
is dus afgekeken van de natuur.
Let op: deze opdracht staat op twee pagina’s.
Op pagina 11 staan menselijke vindingen die grip
geven: 1 lijm, 2 touw, 3 zuignap, 4 veiligheidslijn,
5 klittenband, 6 haak. Op pagina 12 kunnen de
leerlingen kijken welk dier hetzelfde trucje gebruikt
als de mens. Via het Nieuws? Uit de natuur!bordboek kunt u een clipje laten zien van deze
dieren. Onderstaand vindt u aanvullende informatie.
6 kledinghaak: een luiaard heeft twee of drie grote
nagels per hand en voet, die hij als haken gebruikt
om aan een tak te hangen. Dat doet hij bijna 24 uur
per dag, waarbij hij soms wat naar voren schuift om
te eten. Maar hij hangt vooral veel stil.
Oplossing: STEVIG
1 lijm: de slak (op de foto: segrijnslak) maakt een
slijmspoor waarover hij glijdt. Het is net zo kleverig
als verse lijm. Alleen wordt het slakkenslijm niet
hard en plakt het niet permanent. Het is te
vergelijken met zo’n plastic plakplaatje op een raam.
Pagina
13
GROEP
5
2 touw: de slingeraap leeft in het oerwoud van
Zuid-Amerika. Hij kan het uiteinde van zijn lange
staart om een tak slaan. Dat uiteinde is aan de
binnenkant onbehaard. Zo kan hij zich stevig
vasthouden met zijn vijfde ‘hand’. Hij gebruikt deze
verankering vooral om zijn echte handen vrij te
hebben om voedsel te plukken. Als hij snel door de
bomen beweegt gebruikt hij zijn staart niet als
grijper.
3 zuignap: de zuigbaars of remora houdt zich met
zijn tot zuignap omgevormde rugvin vast aan een
groter zeedier. Dat kan een haai, een rog, een grote
vis, een walvis of een zeeschildpad zijn. Hij
profiteertmee van de voedselresten en uitwerpselen
van het gastdier.
4 veiligheidslijn: een spin (op de foto: kruisspin)
heeft vaak een draadje achter zich hangen, vanuit
een web of vanaf een takje. Als hij valt of
weggeveegd wordt, zit hij aan deze lijn vast.
Bergbeklimmers en ramenwassers zekeren zich ook
vaak met een veiligheidslijn.
OPDRACHT | SPOORZOEKEN
Deze opdracht is eigenlijk een soort memory,
waarbij de kinderen de gelijke plaatjes met een
dierenspoor bij elkaar moeten zoeken. Ze zouden de
plaatjes ook uit kunnen knippen, waarna ze er in
groepjes van twee of drie memory mee kunnen
spelen.
paard
vos
ree
konijn
fazant
das
wildzwijn
boswachter
5 klittenband: de klit, vroeger klis genoemd, heeft
een vrucht met haakjes. Die blijven gemakkelijk in
een dierenvacht hangen. In 1941 kreeg de Zwitser
Georges de Mestral het idee om klittenband te
maken toen hij weer eens druk bezig was om klitten
Extra
PROFIELPROEF
Hoeveel grip wij op de ondergrond hebben hangt
voor een groot deel af van onze schoenzolen. Hoe
meer profiel daar op zit, hoe beter. Laat de
leerlingen allemaal een schoen uittrekken en deze
omgekeerd, met het profiel naar boven, op de
voorste tafel leggen. Bespreek daarna welke zool
het meeste grip heeft. Daarna zou het mooi zijn als u
in het gymlokaal terecht kunt om te testen. Hang
daarvoor een bank met een van de uiteinden in het
klimrek als testbaan. Begin met een kleine helling.
Zet de schoenen er met profiel naar bededen op en
kijk welke beginnen te glijden. Die zijn af. Hang de
bank een sport hoger en kijk wie er dan nog grip
heeft, tot uiteindelijk de gripkampioen bekend is.
SNEEUWSPOREN
Mocht er sneeuw liggen, dan is dat een uitgelezen
kans om te gaan spoorzoeken met de klas. Super als
dat ergens in een natuurgebied kan. Maar ook leuk
bij een eendenvijver, waar het wemelt van de
eenden- en meeuwenpoten maar waar ook veel
mensen- en hondensporen zijn. Bij een voedertafel
zijn veel vogelpootjes en poezenpoten te zien en
soms ook eekhoornpootjes.
Handleiding voor
de leerkracht
9
Aflevering
Vrijdag 7 & 14 februari 2014
Een wijde
blik
DOELSTELLINGEN
Na het zien van het televisieprogramma
en het werken met het begeleidend
materiaal weten de kinderen:
• dat roofdieren hun ogen voorop
hebben, goed diepte zien maar een
klein blikveld hebben;
• dat bij planteneters het blikveld erg
groot is zodat ze de omgeving in de
gaten kunnen houden;
• dat er heel bijzondere ogen in het
dierenrijk bestaan.
Sluit aan bij kerndoel: 40 en 41.
de letters van het alfabet. Laat ze zeggen
van welke letter tot welke letter ze
kunnen zien met één oog, met twee
ogen, met bewegende ogen en tenslotte
met bewegend hoofd. Zo komen ze
erachter dat het uitmaakt of je je ogen
beweegt of je hoofd. Bij deze aflevering
gaat het er vooral om hoe ver een dier
om zich heen kan kijken zonder zijn
hoofd of de rest van zijn lichaam te
bewegen. Daarbij beperken we ons tot
het blikveld in het horizontale vlak.
leeuw aan komt. In de natuur heeft elk
dier zijn eigen type ogen. Tom en Yannick
onderzoeken waarom welk dier welke
ogen heeft.
NA HET KIJKEN
Het zien van diepte is heel belangrijk
voor roofdieren en in bomen levende
dieren. Voor prooidieren die op de open
vlakte leven is het vroegtijdig ontdekken
van vijanden belangrijker. Zij hebben een
heel wijd blikveld, doordat de ogen aan
de zijkant van hun kop zitten. Kies een
aantal dieren uit de uitzending of naar
eigen keuze en ga na of zij jagers zijn of
prooidieren. Bedenk dan waar hun ogen
zitten: voor in hun kop of opzij. Veel
dieren zijn zowel prooi als jager. Hoe
hebben zij dit opgelost?
HET TV-PROGRAMMA
Lesverloop
VOOR HET KIJKEN
Deze aflevering gaat over het blikveld.
Laat de leerlingen ervaren welk blikveld
zij zelf hebben. Hiervoor kunt u om de
beurt een leerling voor het bord laten
komen, waar u over de volle breedte van
de klas een ‘waslijn’ heeft gespannen met
19
Roofdieren zoals leeuwen hebben de
ogen voor op de kop. Daardoor kunnen
zij goed diepte zien en inschatten,
makkelijk voor bij het jagen. Maar hun
blikveld is niet superwijd. Kijk dan eens
naar een graseter zoals een antilope. Bij
dit dier zitten de ogen aan de zijkant van
de kop. Zo kan hij minder goed diepte
zien, maar hij heeft wel een erg breed
blikveld. Dat is handig, want dan kan hij
goed in de gaten houden of er geen
Het leerlingenblad
Pagina
14, 15
GROEP
5, 6
Op de introductiefoto staat een Filipijns spookdier:
een halfaap. Spookdiertjes staan bekend om hun
grote ogen. Omdat die veel licht opvangen, kunnen
ze ook in het schemerdonker nog goed zien. Op de
overdag gemaakte foto zijn de pupillen van het
spookdier piepklein. Maar als hij ’s avonds jaagt, zijn
de pupillen groot. De ogen zijn zó groot dat ze niet
in hun kassen kunnen bewegen. Het blikveld is
daardoor klein. Maar spookdiertjes kunnen hun kop
helemaal naar achteren draaien zonder de rest van
hun lichaam te bewegen. Zo kunnen ze onopvallend
alle kanten op naar insecten speuren.
OPDRACHT | KIJKWIJZER
Voor het oplossen van de kruiswoordpuzzel hoeven
de leerlingen de tekstjes van de zes dieren niet
volledig door te lezen. Die informatie hebben ze wel
nodig om de opdracht op pagina 16 te kunnen
maken. Vanwege de hoeveelheid leestekst en om
makkelijker op de goede woorden te komen, is het
verstandig om de leerlingen van groep 5 in kleine
groepjes te laten samenwerken.
b u i
n a c
h
t
t
z
ij k a
n
e
n
m p
k ij k
l
a
t
e r
d u i
c a m e r a
v e r r e k
k
b
r
i
ij k e
r
l
Hieronder vindt u van de dieren nog aanvullende
informatie.
10
1 Haas. Een volwassen haas heeft in Nederland
eigenlijk geen natuurlijke vijanden. Alleen een wolf of
lynx is snel en sterk genoeg, maar die komen bij ons
niet meer voor. Vossen en buizerds ziet de haas op tijd.
Zijn ogen bestrijken een veld van bijna 360 graden om
hem heen, ook naar boven. Als hij zijn vijand bijtijds
ziet, ontsnapt hij gemakkelijk. Voor zieke, slechtziende
of jonge hazen is dat anders. Woord: zijkant.
2Springspin. De meeste spinnen hebben acht ogen,
maar niet veel spinnen hebben vier van zulke goede
ogen als de springspin. Daarmee kan hij bijna een vlak
van 180 graden haarscherp in 3D zien zodat hij de
afstand tot de te bespringen prooi kan inschatten. Het
beeld dat de andere vier kleine ogen oplevert is vrij
beperkt. Ze dienen vooral om beweging van een
mogelijke vijand op te merken. Woord: buitenlamp.
3 Oehoe. Uilen hebben deels dezelfde eigenschappen
als andere nachtdieren zoals spookdiertjes. De strook
die ze met twee ogen tegelijk zien is maar smal. Maar
omdat de ogen zo groot zijn, is het blikveld dat ze met
beide ogen bestrijken groot: meer dan 180 graden. We
hebben op pagina 16 ook nog het veld weergegeven
dat ze met het draaien van hun kop bestrijken.
Woord: nachtkijker.
4. Vieroogvis. Water breekt het licht anders dan
lucht. Daardoor is een oog gewoonlijk alleen voor onder
of alleen voor boven water geschikt. De vieroogvis
heeft ogen die elk door een tussenschot in tweeën zijn
gedeeld. Zo kan deze vis op waterdiertjes jagen, maar
ook op vliegende insecten in de lucht. Woord: duikbril.
5 Kameleon. Een kameleon moet met beide ogen
naar zijn prooi kijken om de afstand tot waar hij zijn
tong moet uitstrekken exact te bepalen. Kameleons
zijn de enige dieren die hun ogen onafhankelijk kunnen
bewegen over een blikveld van 360 graden. Zo kunnen
ze tevens een oogje in het zeil houden voor dieren die
het om hen gemunt hebben. Woord: camera.
6 Buizerd. Net als een arend heeft de buizerd een
scherpe blik. Met proeven is vastgesteld dat deze
roofvogel ongeveer vier keer zo goed ziet als de mens,
doordat hij het beeld vergroot. Hierdoor kunnen
Extra
buizerds zwevend naar prooi speuren. Bij slecht
weer kijkt een buizerd liever vanaf een paaltje,
omdat vliegen dan meer energie kost.
Woord: verrekijker.
Eindoplossing: KLEUREN
Pagina
16
GROEP
6
OPDRACHT | BLIK OP ONEINDIG
Deze opdracht is behoorlijk pittig. De kinderen
moeten zich een voorstelling maken wat het blikveld
is van elk plaatje en daar dan het bijbehorende dier
bij kiezen. De informatie hiervoor zit verwerkt in de
teksten van de voorgaande opdracht. Eventueel
kunnen de leerlingen eerst in kleine groepjes
proberen om er uit te komen. Daarna kunt u het
klassikaal aanpakken, waarbij u of een van de
leerlingen elk plaatje toelicht.
haas
kameleon
springspin
oehoe
mens
vieroogvis
buizerd
BLIKVELD
VANGBAL
In de gymzaal kunt u laten zien hoe groot ons eigen
blikveld is. Stel een leerling op in het midden van de
zaal en laat de andere leerlingen er in een kring
omheen staan. Laat de middelste leerling
benoemen wie hij met zijn uiterste ooghoeken ziet.
Laat dit zowel rechtuit starend doen als met
bewegende ogen. En tot slot met draaiende nek,
maar de rest van het lichaam gefixeerd. Wie heeft
het ruimste blikveld?
In de gymzaal of het schoolplein kunt u ook goed het
belang van diepte zien met twee ogen aantonen
door simpele gooi- en vangspelletjes te doen.
Blinddoek een deel van de leerlingen aan één oog en
laat ze ondervinden wie er beter kan vangen, de
één-ogen of de twee-ogen.