Merk op hout Mark on timber Timmermansmerk Carpenter’s UDC 003.6:691.11 mark RVblad 01-1 Timmermansmerken H. Janse Timmerlieden hadden in de late middeleeuwen, evenals de steenhouwers, een eigen handmerk. Er werd in het timmerambacht niet gewerkt in stukloon of op een andere basis van prestatiebeloning. Over het algemeen werd er gewerkt op basis van een bestek, waarin het werk omschreven was. Er was dus geen aanleiding om elk onderdeel van een houtconstructie te voorzien van het merk van de timmerman, die het maakte. Toch vindt men in houtconstructies sedert het einde van de 13de eeuw regelmatig grote merken van timmerlieden, die het kennelijk uit vaktrots in het door hen vervaardigde werkstuk sneden. Soms staan de merken op een in het oog lopende plaats, soms verscholen in naar elkaar gerichte delen van de constructie. De merken bestaan uit rechte strepen, die met een hol mesje, een rits, in het hout werden gesneden. Zij moeten niet verward worden met de telmerken, die wel op ieder onderdeel werden aangebracht en de plaats van het deel in de constructie aangaven’. De strepen van de timmermansmerken zijn over het algemeen breder en groter dan die van de telmerken. Het kan voorkomen, dat op één onderdeel meer dan één timmermansmerk voorkomt, waaruit kan bljken, dat er meerdere timmerlieden aan het werkstuk bezig zijn geweest afb. 1. Er komen ook nog andere tekens op houten onderdelen voor, die noch het persoonlijk merk van de timmerman zijn noch als telmerk kunnen worden aangemerkt. Die merken kunnen op het hout zijn aangebracht voor het per vlot over de rivieren naar onze streken werd vervoerd of na aankomst in Nederland in de stäpelplaatsen met een teken, waarmee de koper werd aangeduid of de gekochte partij werd gemerkt. Wij hebben drie merken samengevat met de aanduiding vlotmerk. RDM.2 RV 1988/10 15 1. Krommenie, Hervormde kerk, klokkestoel. Twee tlmmermansmerken, aangebracht op een korbeel, 15de eeuw? Tijdens de bewerking van het hout werden die merken soms doorgezaagd, zodat er een onduidelijk samenstel van strepen overbleef. Timmermansmerken zijn in Nederland nog niet systematisch verzameld. Het is opvallend, dat met name in kapconstructies in sommige gebouwen talrijke van dergelijke merken zijn aangebracht, in andere vrijwel geen. Soms komt één merk vele malen voor, zoals op alle spanten in het schip van de Grote kerk te Dordrecht. In andere gevallen zijn er meerdere merken aangebracht, waaruit moet worden opgemaakt, dat er ook meerdere timmerlieden aan dat gebouw gewerkt hebben. Het is een uitzondering als er in een kap 18 verschillende merken worden gevonden, zoals in de grote kap van de gasthuiszaal van het voormalige pest- en leprozenhuis aan de Schotersingel te Haarlem. Somskomt één merk in verschillende gebouwen voor, zoals een vijfpuntige ster, die aan het einde van de 13de eeuw zowel in de Dominicanenkerk als de Franciscanenkerk te Maastricht is aangebracht. Men dient zich bij dit alles te realiseren, dat een houtconstructie meestal niet op het werk gemaakt werd en vaak niet eens in de zelfde plaats maar over grote afstanden tussen werkplaats en werk vervoerd werdz. De merken behoren dus soms niet aan de plaatselijke timmerlieden maar kunnen handmerken zijn van ambachtslieden, die op tientallen kilometers 2. Bozum, toren van de Hervormde kerk, merk op klokkestoel van de bouwplaats woonden. Zo weten we, dat de kap van de Sint Catharijnekerk te Brielle in 1476 in Brussel werd gemaakt door Henri Marissi9. De kappen van het Vrouwekoor en de noordbeuk van de Oude kerk in Delft’ werden in 1541 en 1544 aangenomen door Claes Matheeusz en Mathjs Hubertsz van Gorinchem. Helaas kennen we van geen van deze timmerlieden het handmerk. Er zijn rond het gebruik van de handmerken van timmerlieden nog vele vragen. Wellicht kan dit artikel een aanzet geven tot de oplossing ervan. Merk op hout RVblad 01-2 TIMMERMANSMERKEN AMSTERDAM HAARLEM Oude kerk Binnenlandv. kapel, ca. 1505 l Hamburgerkapel ^ Leprozenhuis Gasthuiszaal ca. 1400 K ca. 1505 Kooromgang vm. Pest- en \KI \^ 1558? Nieuwe kerk Eggert- en f Schutterskapel ** 1 f \/ Grote kerk schip, ca. 1460 dwarsschip noord 1460 dwarsschip zuid 1460 ENKHUIZEN Nieuwstraat 17 1560-'70 HARDERWIJK Grote kerk begin 16de eeuw 'S-HERTOGENBOSOH Achter 't Wild Varken 9a (|) HOORN Hoofdtoren 1534 KROMMENIE Herv. kerk klokkestoel 1 5de eeuw? 1x AA 'V V A 1x ix 4X 1x 2x lx X t 1x f' 1x 3x *i V IX HAARLEM DORDRECHT H fll1x ca. 'K 1480 1* ""^Sp" °P dakbeschot Herv. kerk 15de eeuw 1x >^xx^ (x * BRITSWERD (Fr.) 2x ^rXVXA BOZUM (Fr.) toren Herv. kerk klokkestoel 3x £x 1X z. NI Im./Tn.o^ AMSTERDAM X IK <^ ° P alle \ spanten / ^ oostzijde / \ x X^> iv ^ A^~ r, rN ' I^IJ r* x^ St.-Bavokerk dwarsschip zuid ca. 1480 LEIDEN Hoogl. kerk ca. 1500- begin 16de eeuw MAASTRICHT Dominicanenkerk eind 13de eeuw - begin 14de MAASTRICHT Franciscanenkerk eind 13de eeuw NIEUWE NIEDORP (N.H.) Toren klokkestoel WEESP St. Laurenskerk schip 1429 VENHUIZEN (N.H.) Herv. kerk 1 X * /ÊWVOK koor z. dwarsschip ^CK! oost V west A X x/OX \^ z.o. kilkeper ca. 1530-40 V/]/ viering ZWOLLE Nieuwstraat 55 yfr A/ w vA A h A jjW7 1 5de eeuw UTRECHT Dom z. dwarsschip 1477 Merk op hout RVblad 01-3 Noten H. Janse, Kapconstructies in Nederland I. Telmerken. Monumentenmonografiën 2, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1976. H. Janse, 'Hout onder golven, Onderdelen van een kap met houten tongewelf op de bodem van de voormalige Zuiderzee', Bulletin KM}B85(1986), 87. H. Janse, 'De Sint Catharijnekerk te Brielle', Bulletin KNOB 64 (1965), 103-105. H. Janse, 'Twee zestiende-eeuwse bestekken', Bouw 16 (1961), 428. RDMZ RV1988/10 - 16 Summary Subject of this article are the carpenters handmarks, carved in many mediaval timber constructions, nerfs as well as belfories. Merk op hout Mark on timber Telmerk Assembly UDC 003.6:691.11 mark Telmerken 1 Dr. ing. H. Janse Inleiding Op onderdelen van vrijwel alle middeleeuwse houtconstructies komen tekens voor, die door de timmerlieden in het hout zijn gesneden. Deze tekens verschillen in vorm en afmetingen van de timmermansmerken, de handtekeningen van de timmerlieden 2. Er is sprake van een stelsel van strepen en dwarsstrepen, die een getal aangeven. Wij noemen die tekens daarom telmerken 3. Zij hebben een andere betekenis dan de zogenoemde paringen. Dat zijn strepen, die een timmerman over twee te verbinden onderdelen van een houtconstructie zet om aan te geven, dat zij bij elkaar behoren. Het fenomeen telmerk wordt nergens in de vele ons bekende bestekken en werkbeschrijvingen uit middeleeuwen en 17de eeuw aangegeven. Het moet voor de ambachtslieden zo vanzelfsprekend zijn geweest, dat het niet nodig was het te omschrijven. Bij handwerk verschillen alle maten van de onderdelen en de verbindingen, zodat verwisseling niet mag plaatsvinden. De vele onderdelen van een dergelijke constructie dienden dus in de werkplaats nauwkeurig te worden gemerkt om ze na transport bij elkaar te kunnen brengen. Het gereedschap, waarmee het merken gebeurde, is niet op oude afbeeldingen teruggevonden. Het is een gootvormig mesje, voorzien van een snijkant aan één zijde van de goot, die een breedte heeft van enkele millimeters afb. 1. Aan het schuin oplopende handvat wordt het mesje door het hout getrokken afb. 2. Een klompenmaker hanteert nog steeds een dergelijk stuk gereedschap om er kerfsnedeversieringen mee te maken. Hij noemt het een rits. De strepen van de gesneden merken, die met een dergelijk gootvormig mesje zijn aangebracht, worden gekenmerkt door een geul die aan RDMZ RV 199Of 19-20 1. Snijmesje voor merken. Collectie Streekmuseum Valkenburg (L.) het begin geleidelijk in het hout loopt en aan het einde op dezelfde wijze omhoog komt. Dit is in tegenstelling tot de met een beitel gehakte merken uit latere perioden, die aan het begin en het einde van de strepen steil in het hout zijn gestoken en een V-vormige doorsnede hebben. Soms zijn de merken met een scherp voorwerp in het hout gekrast, zodat rafelige ondiepe krassen ontstonden. Wij noemen dat gekraste merken. Zij zijn meestal slecht zichtbaar. Beter zijn de gezaagde merken te zien, die met een zaag in het hout zijn 2. Het sngden van een telmerk. aangebracht. Spaarzaam komen in het oostelijke grensgebied van Nederland ook merken voor, die met een kleine bijl zijn aangebracht. De timmerlieden maakten de onderdelen van omvangrijke houtconstructies vooraf in de werkplaats gereed, soms op een grote afstand van de bouwplaats. De kap van de Sint Catharijnekerk te Brielle (Z.H.) bijvoorbeeld, werd omstreeks 1476 in Brussel gereedgemaakt, naar Brielle verscheept en daar gemonteerd 4. In de Zuidelijke Flevopolder werd Merk op hout RVblad 02-2 12 3 5 4 x I XI XII YIII Yllll x 11 12 13 14 15 8 7 6 9 x( \\ IIIX 17 18 16 3. Het grondsysteem van de telmerken, ontleend aan de kappen van de zijbeuken van de Oude kerk te Amsterdam, ca. 10 1340. aansluitende viering hebben 13 kapgebinten en 128 gespannen. Ac \\\\ x 19 20 b. Middeleeuwse \ xc \\x( xcu -kt-II\\AT- 4-r \ --hl-\\ --er\\\ ai-\\\\ -VA-21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 7xI xc II 7%f// 7%1111 -Y& .Y+s \ $g \\ 24xIll Jk%\\\\Jíví 31 32 51 52 61 62 33 34 53 63 35 54 36 55 64 65 in de buurt van Almere een wrak van een schip gevonden, waarbij vele onderdelen werden aangetroffen van een kap met houten tongewelf, vermoedelijk daterend uit het begin van de 15de eeuw. De onderdelen waren alle voorzien van telmerken. Het betrof hier kennelijk een transport van klaargemaakte delen van een te bouwen kerkkap, die via de Vecht en de Zuiderzee op weg waren naar een onbekende bestemming 5. -, Sedert het begin van de middeleeuwen werd een even ingenieus als eenvoudig systeem ontwikkeld om de in één vlak van een houtconstructie bij elkaar behorende onderdelen zó te merken, dat zij duidelijk te onderscheiden waren van de onderdelen in evenwijdige 37 56 38 57 66 39 56 67 60 40 59 69 60 s 7 vlakken. Hoeveel vlakken er konden zijn wordt pas duidelijk, als wordt bedacht, dat het niet alleen gaat om de kapgebinten, maar ook om de zogeheten gespannen. De Oude kerk te Amsterdam heeft aan de noordzijde en aan de zuidzijde een 14de-eeuwse zijbeuk van 45 meter lengte. Iedere beuk heeft 9 kapgebinten en respectievelijk 62 en 70 gespannen afb. 25. De 50 meter lange kap van de Sint Martinuskerk te Doesburg (Gld.) telt meer dan 80 achter elkaar staande constructievlakken. De kap van koor en schip van de kerk te Workum (Fr.), daterend uit de 16de eeuw, telt 11 kapgebinten en 128 gespannen. Het laat 14de-eeuwse koor van de Grote of Sint Bavokerk in Haarlem telt 13 kapgebinten en 72 gespannen en het 45 meter lange schip en de merktypen 1. Het grondsysteem Het grondsysteem van de telmerken is eenvoudig afb. 3. Men moet geen vergelijking maken met het systeem van de Romeinse cijfers en met het bekende ‘turven’. Beide vormen lijken er op, maar hebben er niet veel mee gemeen. De ‘1’ is één streep, die ongeveer loodrecht op de lengterichting van het constructiedeel in het hout is getrokken (/). De ‘2’ bestaat uit twee strepen (//), de ‘3’ en de ‘4’ zijn drie en vier lijnen (///, ////). De ‘5’ lijkt soms op een V, maar staat meestal ondersteboven. Vaak is het een schuine lijn, op het midden waarvan een stuk lijn schuin naar beneden loopt (A ). Deze figuur moet worden beschouwd als een schuine streep met aan één zijde een dwarslijn. De schuine streep is een balk, waarop de tientallen worden genoteerd. Een ‘10’ wordt aangeduid door een schuine streep met een kruisende dwarsstreep (X). De ‘5’ wordt dus als een half tiental gesneden; de ‘15’ is een schuine streep met anderhalve dwarsstreep. De ‘20’ is een balk met twee dwarsstrepen enzovoorts. De tussenliggende getallen hebben één, twee, drie of vier strepen naast de hele of halve tientallen afb. 4. De ‘6’ is een op 4. Telmerk 49. Amsterdam, Oude kerk, ca. 1340. Merk op hout RVblad OZ-3 5. Telmerk 112 rechts. Haarlem, Grote of Sint Bavokerk, ca. 1480. zijn kop staande V met één streep ernaast. De plaats van deze streep doet er niets toe; die kan zowel ervoor als erachter staan. Het teken bestaande uit een V met links ernaast een streep is dus ook 6. Bij de ons bekende lange kappen zijn de hoge tientallen steeds genoteerd als een balk met zes, zeven en acht dwarsstrepen, ondanks het feit, dat het menselijk oog eigenlijk maar vijf strepen ineens kan overzien. Het tellen van deze grotere aantallen levert dan ook moeilijkheden op en zal wel eens aanleiding hebben gegeven tot vergissingen. In de kap van het middenschip van de Grote of Sint Bavokerk in Haarlem met haar 128 sporenparen, daterend uit de tweede helft van de 15de eeuw, was het normale systeem geheel onbruikbaar. Daar is analoog aan de tientallen een symbool voor ‘100’ gebruikt, dat gevormd wordt door een cirkel rond het teken voor 10 getrokken afb. 5. De ‘50’ werd aangegeven als de helft van het symbool voor 100 afb. 6. Dit systeem schijnt alleen in de Sint Bavo in Haarlem te zijn toegepast. Het hiervoor beschreven grondsys- teem van telmerken kwam tot ontwikkeling in de loop van de 12de eeuw. Oudere kappen in Nederland en België vertonen al genummerde onderdelen, maar de nummers bestaan alleen uit naast elkaar geplaatste strepen. In de kap van het huis Drakenburg, Oude Gracht 114 in Utrecht, gebouwd omstreeks 1295, zijn de merken 1 tot 14 als strepen weergegeven, 15 is een kruis met een V, 20 een balk met twee strepen en 25 een balk met twee en een halve dwarsstreep afb. 7. De halve dwarsstreep is er haakvormig, niet evenwijdig aan de beide tientalstrepen. In andere gebouwen uit dezelfde periode komen verschillende varianten van deze tekens voor. 11. Onderscheid rechts tussen links en Sedert het einde van de 13de eeuw werden de kapconstructies steeds ingewikkelder. Om bij het bouwen van een kap snel de onderdelen aan de linker en de rechter zijde van elkaar te kunnen onderscheiden werd sedertdien aan de merken aan één kant een teken toegevoegd, dat richtingsteken genoemd wordt. De indruk bestaat, dat die plaats afhankelijk was van de links- of rechtshandigheid van de merkende timmerman. 1. Vlaamse telmerken. In verreweg de meeste onderzochte kappen in Vlaanderen en zuidwestelijk Nederland uit de periode tussen 1300 en 1600 bestaat het onderscheidingsteken uit een dwarsstreep aan de laatste streep van het telmerk afb. 8. In het gebied van de Gelderse IJsselwas deze ‘Vlaamse’ merkwijze in de 14de en de 15de 7. Utrecht, Oude Gracht 114, Drakenburg. Telmerken, ca. 1295. í2345 6 “7 I ll 1111111 Illll 111111 1111111 llli;l,l slirrl lrlililll lllliillr 11111;;1111 Illlilj;llll llllrih IA?- ll\“t RDMZ RV 1990/19-21 11, :+ llllÁ9+ z I $- Ir% IlÎYt Gt -ti- rz7 h= ll& j 6. Telmerk 50. Haarlem, Grote of Smt Bavokerk, ca. 1480. eeuw gebruikelijk. Elders in Nederland komt het systeem met een dwarsstreep als richtingsteken weinig voor, het meeste nog in Noord-Holland. Bij onderzoek van dit merktype is steeds oppassen geboden. Men dient er zich van te vergewissen of men met een 1 met een dwarsstreep te maken heeft of met een 5 zonder 8. ‘Vlaamse’ telmerken. -- Merk op hout RVblad OZ-4 114 (Jhv fq 2 4 5 // u// v 10. Telmerk 17 met ‘visje’. Amsterdam, Oude kerk, ca. 1340. x !O xm ll. Telmerken met ‘pqlqes’ aan de rechter zJde. 9. Telmerken met ‘visjes’ aan de linker zijde. richtingsteken. Het is noodzakelijk de merken aan beide zijden te onderzoeken. 2. Gehakte gaatjes. In Nederlandse kappen van kort voor 1300 ontbreekt nog een onderscheid tussen links en rechts. In het begin, omstreeks 1300, was het tastenderwijs zoeken naar het beste systeem om links en rechts van elkaar te onderscheiden. Soms vindt men naast de merken aan de rechter zijde kleine gaatjes van enkele millimeters doorsnede, gehakt met een hol beiteltje, een guts. Deze methode was slecht zichtbaar en heeft vrijwel geen navolging gekregen. Soms is er een accentvormig tekentje. 3. Visjes en pqltjes. Een werkwijze, die veel ingang vond, was het aanbrengen van een figuur, bestaande uit twee elkaar doorsnijdende cirkelsegmenten p _ Een rondlopende lijn laat zich met een rits slecht snijden. Daarom is de figuur meestal onregelmatig van vorm afb. 9. In de wandeling wordt dit merkteken een visje genoemd. Voor het gemak wordt deze naam ook hier gebruikt. Het schip van de Oude kerk te Amsterdam, vermoedelijk , daterend uit het tweede kwart van de 14de eeuw, had drie gelijke beuken, overdekt met een kap met een houten tongewelf. De middenbeuk werd in 1510-‘12 verhoogd, de beide andere kappen bleven bewaard. De onderdelen van de kap aan de noordzijde dragen aan de linkerzijde naast het telmerk een visje afb. 10. In de zuidbeuk zijn naast de merken aan de rechter zijde pijlvormige tekens aangebracht, bestaande uit een op zijn kop staande V met een streep in het midden afb. ll. Deze pijltjes ziet men ook elders wel eens als richtingsteken, meestal als voor een ander gelijktijdig deel visjes gebruikt zijn. Beide onderscheidingstekens bleven, naast de hierna beschreven typen, nog tot omstreeks 1500 in gebruik. Soms kregen de visjes de vorm van een P of een D. Soms is er een streep met twee schuin omhoog of omlaag staande dwarsstrepen als richtingsmerk. Deze tekens worden wel ‘boompje’ en ‘kopstaand boompje’ genoemd afb. 12. Het laatste teken komt veel voor als onderscheidingsteken in elkaar kruisende kappen en dwarskappen, Er zijn gevallen, waarin het visje meedoet in de telling van de strepen en niet als onderscheidingsteken is toegevoegd. De 1 links is dan een streep, rechts is alleen een visje. De 4 links bestaat dan uit vier strepen, rechts zijn drie strepen en een visje. 4. Gebroken merken. In de tweede helft van de 14de eeuw is naast één van de merken 12. Telmerken met ‘boompje en ‘kopstaand boompje’. u ’ / soms een > als richtingsteken in gebruik gekomen. In de loop van de 14de eeuw werd het in de Noordelijke Nederlanden daarnaast gebruik om tegenover de 1 dit teken te plaatsen, dus als een gebroken / ( > ) afb. 13. De 2 kan dan aan de onderscheiden zijde als een rechte streep met een gebroken streep (/ >) of als twee gebroken strepen ( > >) weergegeven worden. In het eerste geval moet altijd aan de andere kant bekeken worden of daar hetzelfde aantal strepen voorkomt, of één minder. Wanneer het eerste het 13. Rechts gebroken telmerken. Aan de rechter zijde zgn verschillende varia ties aangegeven. R Vblad OZ-5 14. Telmerk 26 rechts. Amsterdam, Oude kerk, Sint Joriskapel, ca. 1385. x P 15. Amsterdam, Oude kerk, Sebastiaanskapel, ca. 1460. a. Telmerk 2 links, op kapgebint. b. Zogenoemd ‘stoeltjesmerk’ 2 rechts op hetzelfde gebint. a geval is, werd het systeem met een apart richtingsteken gevolgd. Het is niet duidelijk aan te geven of er tijdsverschil bestaat tussen het systeem / > en > > . In de Oude kerk te Amsterdam is het tweede systeem gebruikt van omstreeks 1340 tot omstreeks 1500 en daarna pas het eerste systeem. In andere gevallen zou men het omgekeerde kunnen veronderstellen. Er kan ook sprake zijn van verschil in gebruik per regio. Het lijkt het beste geen conclusies aan deze verschillen te verbinden. De gebroken merken 2 en 4 hebben vaak de vorm van de chevrons van politie en militairen (>>, >> >>).Degebroken5 was een moeilijke figuur en kon naar de manier van de individuele timmerman nogal eens van vorm verschillen. De 6 tot 9 zijn meestal een gewoon teken 5 begeleid door één of meer gebroken en rechte lijnen (V> , V/// >). Bij de tientallen kon men de notatiebalk breken of de strepen van de tientallen gevormd wordt door twee maal een X en 25 door X en het gebruikelijke teken 15. Het type met links of rechts gebroken telmerken werd het algemeen gebruikelijke systeem tussen 1400 en 1520-‘40, vooral in die gebieden, waar het zogenoemde Vlaamse type met dwarsstreep niet het algemeen geldende was. Dat houdt in, dat in Nederland ten noorden van en tussen de grote rivieren het dateren van kapconstructies aan de hand van telmerken wat gemakkelijker is dan in het zuidwesten. Het Noordnederlandse type drong door in Zeeland en ook elders wel iets in het ‘Vlaamse’ gebied. afb. 14. - Niet iedere timmerman zag kans een goede gebroken 5 of 10 te snijden. Soms is de gebroken 5 weergegeven als vier strepen en een gebroken streep (//// <). De gebroken 10 is soms een lijn met een halve dwarsstreep, vier strepen en een gebroken streep. Andere varianten komen ook voor. In de eerste helft van de 16de eeuw kwamen veel afwijkingen voor van de gangbare merken. Het komt dan veel voor. dat 20 RDM.?RV1990/1%22 16. StoeltJesmerken. Amsterdam, Oude kerk, Sebastiaanskapel (boven) en Smidskapel (onder), ca. 1460. Spoor links 1 Haybalk ;,,recbti 5. Stoeltjesmerken. In Noord-Holland en ook in zuidwestelijk Friesland komen sedert omstreeks 1460 telmerken voor, die aan twee zijden een onderscheidingsteken dragen, aan de linker kant een schuine streep aan de telmerken, rechts een haaks omgebogen lijn. Dat laatste geeft ons aanleiding deze merken stoeltjesmerken te noemen afb. 15a. b. 6. Andere onderscheidingstekens. Soms werd een ingewikkeld systeem bedacht om de onderdelen van verschillende gelijktijdig te bouwen delen van elkaar te kunnen onderscheiden.Er werden* combinaties gemaakt van merken met gebroken strepen, een Xllh 1 Merk op hout RVblad 02-6 17. Amsterdam, Oude kerk, Sint Joriskapel, driehoekige insnijding in noordelijke zubeuk, ca. 1385. a. Telmerk 5 links, met gaatje ter onderscheiding van merken in het rechte deel van de kap. b. Overeenkomstig merk 5 rechts. a b V-vormig gebroken merk, visjes en Z-vormig gebroken merken. Bij kappen met dwars- en kruisarmen zijn vaak ingewikkelde wijzen van merken met onderscheidingstekens bedacht met naast de telmerken cirkelvormige gaatjes afb. 17a, b, streepjes en halve maantjes, met gutsen en beitels ingehakt. doordat de lijnen het gehele vlak van spoor of hanebalk oversnijden, wat grover zijn dan de gesneden merken en niet het karakteristieke in en uit het hout lopen vertonen. Deze merken zijn weinig op kapgebinten aangebracht, omdat het te merken vlak dan eigenlijk te groot is voor deze methode. Het zagen van de ‘middeleeuwse’ 20 was in sommige gevallen ook problematisch. Daarom werden er dan soms twee kruisen gezaagd. De 15 was nog wel te realiseren. 7. Cirkels. De onderdelen van een kap kunnen sedert het einde van de 13de eeuw naast de merken een cirkel als richtingsteken dragen. Dat zijn cirkels met een diameter van enkele centimeters, getrokken met een soort passer, waarvan de afdruk van de punt duidelijk in het midden te zien is. In buitenlandse verzamelingen zijn enkele daarvoor gebruikte passersnijmesjes aangetroffen 6. Het gereedschap heeft een punt met een gootvormig mesje ernaast. 111.Gezaagde telmerken In late 15de- en vroege 1Gde-eeuwsekappen komen sporen voor van naaldhout, die niet over hun volle lengte een vierkant vormen maar aan de top een ronde doorsnede hebben. Het was moeilijk in dit materiaal telmerken te snijden. Zij zijn daarom met een zaag aangebracht. Wellicht is dit de reden, dat in de overgangstijd van gesneden naar de hierna te bespreken gehakte merken meerdere malen ook op eiken onderdelen merken van de middeleeuwse soort voorkomen, die met een zaag zijn gemaakt. De gezaagde merken onderscheiden zich van de gesneden merken, IV. In het grensgebied Duitsland met Het is begrijpelijk, dat langs de hele oostelijke grens van Nederland een overgangszone voorkomt, die invloeden uit Duitsland heeft ondervonden op het terrein van constructies en merksystemen. Daarbij moet worden aangetekend, dat het merkwaardig is, dat het Nederlandse taalgebied, waarbij inbegrepen de vroeger Nederlands sprekende streken als Kleef en Oost-Friesland, zich duidelijk onderscheidt van de Duitssprekende landstreken. 18. Oldenzaal, Michoriushuis, Marktstraat 10, voorste deel, 1551. x > 4 In dit overgangsgebied en ook verder in Nederland (met uitzondering van het westen) worden houtconstructies aangetroffen waarvan de telmerken, samengesteld uit rechte strepen, ook bij getallen boven 5, aan één zijde worden onderscheiden door een lange streep, die er onder langs of overheen loopt. Er ontstond een kamvormige figuur. Het systeem wordt aangeduid als kammerken. Ook komen merken voor, waarvan de streep aan één zijde van de kap de telmerken doorsnijdt of onderstreept. Combinaties van beide typen werden ook gemaakt afb. 18. Soms heeft men bij getallen boven de 5 de strepen van de eenheden niet naast, maar tussen de strepen van de 5, 10, 15 enzovoort getrokken afb. 19. 19. NiJmegen, Latijnse school, 1544-‘45. Merken op kapgebinten. n 1 0 IJU 2 00 UlB 3 000 Merk op hout RVblad 02-7 0 ril u QU nun aaa nou11 6 aca A 4Ldf6 . .. I 0 on 800 !mJ A u . .. nu uil0 nnn :: *.. .. uouu v nu111 h 011 20. Vier typen gehakte merken. Merkwaardig is, dat vier gebinten in de kap van de kooromgang van de Grote of Sint Jacobskerk te ‘s-Gravenhage ook dergelijke merken dragen 7. In gebieden dicht bij de Duitse grens zijn merken aangetroffen, die met een bijl werden gehakt. c. Gehakte telmerken Sedert het laatste kwart van de 15de eeuw kwam uit het zuiden van Vlaanderen een nieuw merksysteem. Door nieuwe ontwikkelingen in de kapconstructies vervielen de hanebalken en was het niet meer nodig, dat sporen paarsgewijs correspondeerden. Daarmee verviel de noodzaak om systematisch telmerken op de sporen aan te brengen. Het was in het algemeen niet meer nodig hoge getallen als telmerk aan te geven. merken aanbrengen en onderscheid maken als het getal niet te groot was. In de kap van de Oudezijdskapel te Amsterdam, die verbrand is in 1966, was bij het in 1644 gebouwde gedeelte de constructie van de middeleeuwse gedeelten gevolgd. Dit hield in, dat ook alle sporen genummerd moesten worden. Met de gehakte merken was dit nauwelijks uitvoerbaar. Vergissingen traden dan ook regelmatig op. Na het midden van de 16de eeuw was het trouwens geen strenge regel meer, dat spanten en sporen precies op volgorde geplaatst moesten worden. Er zijn ook kappen uit de periode na 1550, die nog geheel zijn voorzien van gesneden telmerken. In dezelfde periode werd de kwaliteit van het ijzer zoveel verbeterd, dat het mogelijk werd beitels te maken met een geslepen rechte snede, waarmee in eikehout kon worden gehakt *. Voordien konden wel met holle beitels, zogenoemde gutsen, halve maantjes en gaatjes gehakt worden. Nu kon men korte strepen met een V-vormige doorsnede in het hout hakken, meestal 5/4 of 1% duim (32 of 38 mm) lang. Op die manier was het mogelijk 1 tot 4 met streepjes aan te geven, 5 als V, 6 tot 9 als V met streepjes, 10 als X enzovoort. In hoofdzaak werden deze merken op kapspanten aangebracht, maar ook daarbij was een onderscheid tussen links en rechts nog steeds noodzakelijk. In Friesland komen in de eerste helft van de 16de eeuw telmerken voor, die uitsluitend met een guts zijn gehakt, en uit halve maantjes en samenstellingen daarvan bestaan. Vooral het aanduiden van de linker of de rechter zijde leverde dan eigenaardige moeilijkheden op. In Holland en de overige gewesten treedt het gehakte telmerk over het algemeen eerst sedert omstreeks 1540 op, maar er zijn enkele vroegere voorbeelden. Ook bij gehakte telmerken is het onderscheid tussen links en rechts aangebracht. Aan één zijde zijn vrijwel steeds strepen van ongeveer 3 cm lengte. Aan de andere kant zijn soms gaatjes met een guts gehakt. Soms zijn er rechte strepen aan de andere zijde, die groter of kleiner zijn dan normaal. Ook dan is het onderscheid zichtbaar afb. 20. Men kon op deze wijze alleen Een enkele maal werden in de 16de eeuw de telmerken niet in het hout gesneden of gehakt, maar erop geschreven of getekend met rood krijt. In de kap van het schip van de Sint Janskerk te ‘s-Hertogenbosch a b De overgang van gesneden merken naar gehakte merken verliep niet in een kort tijdsbestek. Natuurlijk is het een kwestie van vele jaren geweest voordat een traditie verdwenen was. Er komen dus talrijke mengvormen voor afb. 21, 22. In die overgangstijd van het middeleeuwse merktype naar andere soorten zijn een enkele keer Arabisch cijfers gebruikt. Met het gewone timmergereedschap is dat een moeilijke opgave, maar er zijn enkele voorbeelden aan te wijzen, die vrij duidelijke cijfers te zien geven afb. 23. d. Rood krijt . - 21. Bovenkarspel (N.H.), Hervormde kerk, gesloopt 1968. Gehakte telmerken, ca. 1540. a. 46 links. b. 52 rechts. RDMZ RV 1990/19-23 _- ,. . .”..,_ ) Merk op hout RVblad OZ-8 22. Amsterdam, Oude kerk, koor, 15.59. Gehakte ‘Vlaamse’ telmerken. a. Recht gehakte 7. b. 7 rechts, gehakt met guts als halve maantjes. werden naast de ‘Vlaamse’ telmerken de woorden ‘nordden’ en ‘suijden’ geschreven met rood krijt. De kappen werden gebouwd tussen 1520 en 1530. e. Waar en hoe werden ken aangebracht telmer- Nog niet is vermeld, waar de telmerken doorgaans werden gezet. De meeste telmerken komen voor in kapconstructies. Bij een gespan en bij een kapgebint is dat vrijwel steeds op de zogeheten constructiezijde, de kant waarop de verbindingen werden afgeschreven en van waaruit de toognagels werden ingedreven. De sporen en gebinten werden bijna altijd in de juiste volgorde opgericht, zodat men achteruitlopende de goede reeks kan aflezen. Deze stelregel gaat niet altijd op. Een merkwaardige ‘fout’, die nog nergens anders is aangetroffen, werd in het begin van de 15de eeuw gemaakt bij het bouwen van de kappen van de middenbeuk en de zuidbeuk van het schip van de Grote kerk te Monnickendam (N.H.). Kennelijk waren van de middenbeuk de sporen op stapels van zes gelegd, met de eerste onder en eindigend bij het elfde stapeltje met 66. Zodoende werden ze niet in de gebruikelijke volgorde geplaatst *maar van 6 tot 1, 12 tot 7, 18 tot 13 enzovoort tot 66 tot 61. Voor de zuidbeuk werden de gespannen op stapels van 10 gelegd en geplaatst van 10 tot 1, van 20 tot 11 enzovoort. Somswerden bij kapspanten en meestal ook bij korbeelstellen van trekbalken de merken aangebracht a b op de naar elkaar toe gerichte zijden van de open driehoek, gevormd door spantbeen of muurstijl, korbeel en horizontale balk of sleutelstuk. Zo nu en dan zijn in deze gevallen de merken aangebracht naast een pengat op een vlak, dat door een ander constructiedeel wordt bedekt. Bij kappen uit de 14de eeuw komt het regelmatig voor, dat kapgebinten en de daar langs lopende gespannen nog met elkaar verbonden zijn. Gebinten en gespannen zijn dan in één doorlopende reeks genummerd. Bij de hanebalkfliering, die in de 14de en het eerste gedeelte van de 15de eeuw gebruikelijk is en door standvinken ondersteund wordt, werden de windschoren van de standvinken vaak voorzien van een eigen reeks telmerken. Hetzelfde geldt voor de windschoren tussen de spantbenen en de flieringen (de langsbalken op de kapspanten, die de sporen ondersteunen), met name daar, waar deze zowel aan het spantbeen als aan de fliering gepend zijn. Onderdelen van sommige kappen zijn voorzien van onderscheidingstekens, die aan de buitenzijde, dus onder het dakbeschot, zijn gesneden. Die zijn pas tijdens een restauratie zichtbaar. eerst aan de balk werden bevestigd met houten of ijzeren nagels en daarna de merken werden aangebracht. Bij sleutelstukken vindt men op de balk geen telmerk, wel op het sleutelstuk. Aangenomen kan worden, dat de sleutelstukken 23. Gehakte Arabische cijfers. Onder houten tongewelven werden vaak cirkelvormige houten gewelfschotels aangebracht. Meestal bezaten die acht of zes gesneden stralen, welke in zwaluwstaartvormige sleuven in de schotel werden bevestigd. Stralen en sleuven werden ook van telmerken voorzien. Telmerken werden ook aangebracht op andere houtconstructies dan kappen en balken. Zo zijn er voorbeelden, waar de kinderbalken van telmerken zijn voorzien en op de bijbehorende moerbalk op de overeenkomstige plaatsen de merken zijn gesneden. Het komt ook voor, dat de treden van een spiltrap gemerkt zijn. Zelfs zijn er trappen, waarbij die merken de vorm hebben van gehakte Arabische cijfers. De plaatsen op een puibalk, waar de stijlen in de pengaten moesten komen en op de overeenkomstige stijlen werden ook soms voorzien van telmerken. Onderdelen van bouwwerken in vakwerk, zoals die voorkomen in Zuid-Limburg en in de oostelijke streken van Nederland, zijn ook steeds voorzien van telmerken. Daar hier zowel de delen van constructie-elementen, die haaks Ez 344&7 Merk op hout RVblad 02-9 merken i_yj 24. Utrecht, Nicolaikerk, plattegrond van de kap met telmerken. Schaal J : 500. op de as van het gebouw staan, als de onderdelen van langswanden gemerkt moesten worden, zijn er doorgaans twee systemen te onderkennen. f. Het verdwijnen van de telmerken De komst van de gehakte merken luidde het begin in van een periode, waarin telmerken minder stelselmatig werden toegepast. Allerlei factoren, hiervoor uiteengezet, leidden ertoe dat tenslotte het merken met tekens, die getallen boven de 10 aangeven, nagenoeg in onbruik raakte. In het grovere grenehout, dat na 1600 het eikehout steeds meer verving, laten telmerken zich minder makkelijk aanbrengen, zodat ook dit een belemmering vormde voor het systematisch handhaven van de telmerken. Door al deze verschijnselen werden de telmerken in de 17de eeuw steeds minder met de hakbeitel aangebracht, meestal in de vorm van Romeinse cijfers. Toch werden, met name in het oosten en noorden van Nederland, nog in de latere 17de eeuw gesneden, gezaagde en gehakte telmerken gebruikt. Daarna komen zij nog maar zelden voor. De timmerlieden bedienden zich dan ook wel van rood krijt en in de 19de eeuw van potlood. RDMZRV 1990/19-24 In het bouwbedrijf op het platteland werden de merken tot in de 19de eeuw gebruikt. g. Kapplattegrond tekenen Soms is het van belang een plattegrond van een kap te tekenen, waarin de telmerken zijn aangegeven. Men kan dan in een enkele oogopslag de volgorde, de gebruikte merktypen en de bouwgeschiedenis van de kap overzien. Schematisch wordt de plattegrond van het gebouw getekend op schaal l : 300. Alle kapgebinten, hoek- en kilkepers worden als een getrokken lijn aangegeven, nokken worden als een onderbroken lijn getekend. Bij de gebinten wordt het daarop aangetroffen nummer aan de juiste zijde bijgeschreven. De nummers van de sporen kunnen natuurlijk niet alle worden ingeschreven. Per vak worden het eerste en het laatste nummer in een cirkeltje van 4 mm diameter weergegeven. Het telmerktype kan worden ingeschreven door het afwijkende linker of rechter merk l in het eerste vak van de reeks aan te geven aan de juiste zijde. Wanneer het type aan beide zijden van een onderscheidingsteken is voorzien, worden die beide ingetekend. Als de gebinten en sporen ieder met een eigen type zijn gemerkt, moet dat afzonder- lijk worden getekend. Apart genummerde korbelen van de standvinken worden aangegeven door er een k voor te plaatsen. Windschoren krijgen een s. Enkele plattegronden verduidelijken deze wijze van noteren afb. 24, 25. Gesneden merken worden aangegeven met een enkele lijn, een gezaagd merk met twee dunne parallelle lijntjes en gehakte merken met dubbele lijntjes in de juiste vorm, dus als gehakt streepje, half maantje of gaatje. Merk op hout R Vblad 02-10 Bij eerste gebint of spoor is merktype aangegeven — =s — ^ ® ki Gebint Zakgoot Noke.d. Nummer gebint Nummer spoor enz. Nummer standvinkkorbeel 25. Amsterdam, Oude kerk, plattegrond van de kappen met merken. Noten 1 St.-Jacobskerk. De restauratie en aanpassing van de Grote Kerk te 's-Gravenhage. 's-Gravënhage 1987, 35. Zie voor uitgebreide informatie met voorbeelden: H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940. Delft-Zeist 1989, D.J. de Vries, 'Ijzer en ijzerconstructies', Restauratievademecum RVblad Ijzer 26-62. 03-4(1985). 2 8 H. Janse, Timmermanswerken, Restau- ratievademecum RVblad Merk op hout 01 (1988). Sedert 1981 geven de Stichting Stadsherstel Goes en de Stichting 3 maatschappelijke Belangen het tijdschrift 't Telmerk uit. Het beeldmerk ervan is het symbool voor 25, jaargangen en nummers worden aangegeven met telmerken. 4 H. Janse, De Sint-Catharijnekerk te Den Briel, Bulletin KNOB 1965, 103. 5 H. Janse, Hout onder golven. Onderdelen van een kap met houten tongewelf op de bodem van de voormalige Zuiderzee, Bulletin KNOB 85 (1986), 87. 6 Maison de l'Outil te Troyes (Fr.), Verz. M.Vanbergen, Nieuwerkerken (bij St.-Truiden, B.). 7 M.A. Prins-Schimmel, Telmerkenon- derzoek in de kappen. Grote of Summary An important development in the study of timber constructions in the Netherlands was the rediscovery of the system of assembly marks which featured on all the elements of medieval roof constructions. This was a decimal system of marks scored in the wood, which, after 1300, included a symbol to distinguish elements on the left side of the roof from those on the right side. This was extremely important because the constituent parts were often handmade, miles away from the construction site and transported by boat or cart. From 1500 onwards the marks were cut in the wood with a chisel. The use of marks cut in the wood heralded the beginning of the period in which assembly marks were used less systematically. A variety of factors led eventually to carpenters virtually abandoning the use of marks with figures indicating numbers over 10. The assembly marks often provide an indication of the time of construction and even, in some cases, of the part of the Netherlands or Belgium in which the different elements were constructed. Using the assembly marks it is possible to discover the order in which the different elements of the roof of a building were assembled. Assembly marks are thus extremely important for studying the history of a building's construction. Merk op hout Mark on timber Vlotmerk Float UDC 003.6:691.11 mark RVblad 03-1 Vlotmerken Float marks Dr. ing. H. Janse Inleiding Buiten de telmerken en de timmermansmerken worden op onderdelen van oude houtconstructies enkele typen merken aangetroffen, die met een wat grovere rits zijn getrokken dan telmerken en groter zijn. Deze tekens zijn door ons vlotmerken genoemd. Zij werden aangebracht vóór het transport van balken van de uitvoerplaatsen naar de stapelplaatsen en bij verkoop in de stapelplaatsen vóór transport naar de kopers. Het is gebleken, dat thans nog op hout, dat uit Noord-Amerika wordt geïmporteerd, dergelijke merken in gebruik zijn. Merken bij transport van hout Gekapte boomstammen werden van de plaats waar ze geveld waren naar een verzamelplaats aan de rivier gebracht en daar gekantrecht l. Daarna werd het hout per vlot langs een rivier vervoerd of in een schip over zee getransporteerd naar stapelplaat- sen als Dordrecht en Deventer 2. Vermoedelijk werden de balken voor het transport voorzien van een ingesneden merk, zodat de afzender achterhaald kon worden. Balkhout werd meestal in de stapelplaatsen verhandeld wannneer het in een vlot in het water lag of op de houtwerf (houttuin) lag opgeslagen. Na de koop werd het, als de balken nog in het water lagen, voorzien van het merk van de koper 3. Dit merk werd gesneden met een gootvormig haalmes, dat een wat bredere streep trok dan de rits, waarmee telmerken werden gesneden. Bij opgravingen aan de Tolbrugstraatwaterzijde te Dordrecht, die werden uitgevoerd onder leiding van drs. H. Sarfatij van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, is een middeleeuws snijgereedschap gevonden met een gootvormige snijkant aan twee zijden afb. 1. Wellicht is dit een merkijzer uit de houthandel. Het aanbrengen van het merk werd vermoedelijk ‘teykenen’ genoemd. Voor de Dom te Utrecht werden in 1487-‘88 41 grote stukken hout gekocht ‘aen die Vaert’, de Vaartse Rijn te Vreeswijk. Na de aankoop 1. Middeleeuwsmerkgereedschap,te Dordrecht opgegraven.Foto ROB,Amersfoort. 2. Delft, voormalige Marthakapel, dakspoormet vlotmerk. 1551. Foto E.J.Nusselder. vermeldde men: ‘Item noch gevaren aen die vart mit Egbert Rutgersz. om dat hout the teykenen ende hier the doen brengen’ 4. Het gebeurde wel, dat een stuk hout niet op de bestemming terecht kwam, maar elders werd aangetroffen. Zo werd in 1469 in Deventer opgetekend dat er door vissers een grote balk werd opgehaald, die het ‘Stad merck’ van Zwolle droeg. In 1461 vermeldde men in Kampen: ‘toe tampen toe varen omme enen balke, die men suedde die der stad van Zwolle toebehoeren5. De balk was waar- schijnlijk losgeraakt uit een vlot op de IJssel. Typen vlotmerken Het ene type bestaat uit door elkaar lopende lijnen. Soms is er weinig samenhang te herkennen, doordat het merk bij het bewerken van het hout door zaagsneden in stukken werd verdeeld, maar dan lopen de lijnen tot aan de rand van het hout door afb. 2. Deze merken zijn soms moeilijk te onderscheiden van timmermansmerken, die echter niet bewust tot aan de rand van het hout werden doorgetrokken. Het andere type bestaat uit cijfers, RDMZ RV 1990/19-25 --.-- Merk op hout RVblad 03-2 3. Bozum (Fr.), toren Hervormde kerk, klokkestoel, merk 3975x. 17de eeuw. Foto H.J. van Nieuwenhoven. die soms voor een niet-ingewijde eerst slecht te herkennen zijn. Dat komt, omdat ten eerste de 15de-, 16de- en 17de-eeuwse cijfers afwijken van de thans gebruikte, maar ook omdat een kromme lijn zich moeilijk in het hout laat trekken en de cijfers daardoor een wat gestileerde vorm kregen afb. 3. Deze merken zijn nog aangetroffen op balken uit de 17de eeuw, in dat geval met name op grenehout en dan soms in de vorm van letters afb. 4. Tenslotte zijn er nog gesneden tekens, die niet tot cijfers en letters gerekend kunnen worden. Er zijn ook vlotmerken, die een combinatie van cijfers of getallen en tekens vormen afb. 5. Cijfer- en lettermerken worden met name aangetroffen op zware onderdelen, zoals stijlen van klokkestoelen, kapstijlen, balken en dergelijke. De doorgezaagde rechte lijnen vindt men vooral op kleinere onderdelen van kappen, die in grote hoeveelheden vervaardigd zijn. Vlotmerken buiten Europa Het is gebleken dat op hout, dat uit Noord-Amerika wordt geïmporteerd, thans nog dergelijke merken in gebruik zijn. Zo werd bij een restauratie in Haarlem een tijdelijke gevelbeschieting gemaakt van Canadees Western Red Cedar, waarop gesneden cijfers voorkwamen van een vorm, gelijk aan die welke in Europa tot in de 17de eeuw werden gebruikt. Wellicht hebben de houtbewerkers, die in vroeger eeuwen naar de Nieuwe Wereld trokken, daar 4. Slccnwijk, Grote kerk, balk met merken aan vier zijden, KS handmerk GW. 17de eeuw. Foto H. Janse. eveneens de oude Europese merken in het hout gesneden en zijn die merken daar tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven. Noten ’ Zie: H. Janse,Het gebruik van hout in het Nederlandse bouwbedrijf in het verleden, Restauratievademecum RVblad Hout 01-4 (1988). 1 H. Janse,O.C. J D.J.de Vries, De handel en wandel van bouwmaterialen, doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht juni 1984, 8-9. 4 W. Jappe Alberts, Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht. 11,2. ‘Gravenhage 1969, 223. 5De Vries, O.C.,9. Summary On some parts of old wooden constructions certain types of marks are to be found which are different form the assembly marks and carpenters’ marks. They are cut using a cruder implement and are larger than assembly marks. We refer to these as float marks. They were made before the beams were transported from the export locations to the staples and, upon a sale being negotiated in the staple, before transport to the buyers. It has emerged that even today wood imported from North America stil1 carries similar marks. 5. Brielle, Sint Catharijnekerk, kap zuider zijbeuk. Merk 3345 handmerk, 8 (?) 3345. Ca. 1470. Tekening H. Janse. -- Merk op hout Mark on timber UDC 003.6:691.11 RVblad 041 merken’. Voor dit artikel is het archiefonderzoek beperkt gebleven tot Kampen en Zwolle, maar het leidt geen twijfel dat bij naspeuringen elders nog meer over dit onderwerp te vinden is. Voor aanvullingen en reacties houden de auteurs c.q. de redactie van het Restauratievademecum zich aanbevolen. Merken op hout en handelswaar; timmermansmerken opnieuw bezien Mark on wood and merchandise; carpenters’ marks reconsidered Drs. ing. Chr.J.Kolman en drs. ing. D.J.de Vries Ten Geleide Bijgaand artikel met als titel ‘Merken op hout en handelswaar (timmermansmerken opnieuw bezien)’ van Chr.J. Kolman en D.J.de Vries is de vierde in de reeks van artikelen, die tot nu toe over dit onderwerp in het Restauratievademecum zijn gepubliceerd. Hieraan vooraf gingen de artikelen van de hand van H. Janseonder de titels ‘Timmermansmerken’, ‘Telmerken’ en ‘Vlotmerken’. Zoals de titel van het thans voorliggende artikel reeds suggereert, introduceren de auteurs een nieuwe terminologie, waarmee zij tevens de lezer een iets andere kijk geven op het verschijnsel ‘historische merken’ (op hout en handelswaar). Dit artikel vormt zo een welkome aanvulling op de reeds eerder gepubliceerde artikelen over ditzelfde onderwerp, die daarbij mogelijk in een ander perspectief komen te staan. In dit licht bezien acht de Redactieraad van het Restauratievademecum het gewenst bijgaand artikel onder de aandacht van haar lezers te brengen. Redactieraad Restauratievademecum Gangbare interpretatie van het timmermansmerk Bij bouwhistorisch onderzoek is het inmiddels gemeengoed geworden om nauwkeurig te letten op ingekraste, gehakte of gezaagde merktekens op houten delen van constructies. Dankzij die oplettendheid weten we het een en ander over betekenis en functie van de diverse merktekens. Deze kennis is van belang bij onderzoek naar de datering van gebouwen en studie van de organisatorische gebruiken RDMZ RV 1993/30.22 1. Merk op dr zijkant van een korbeel III Oudestraat 107 te Kampen. op de bouwplaats in het verleden. De pionier van het onderzoek naar merktekens in en op gebouwen is Herman Janse,die zijn bevindingen in diverse publikaties vastlegde’. Toch is niet van alle merken duidelijk, wat ze precies te vertellen hebben. In het artikel over timmermansmerken in het Restauratievademecum eindigt Jansemet: “Er zijn rond het gebruik van de handmerken van timmerlieden nog vele vragen”z. De door Jansezo genoemde ‘timmermansmerken’ zijn ongeveer 10 tot 20 centimeter hoog, aangebracht op houten constructies met behulp van een rits, een hol mesje afb. 1. De benaming en de daarbij gegeven verklaring suggereren dat deze merken geplaatst zijn door timmerlieden om aan te geven dat zij een bepaalde constructie zouden hebben gemaakt. Het zou daarbij niet om controle of afrekening gaan, maar om een uiting van hun ‘beroepstrots’“. Over het gebruik van merken in het verleden zijn in de archieven de nodige gegevens te vinden. Koppeling van de bouwhistorische vondsten aan de historische bronnen kan antwoord geven op vragen over aard en toepassing van merktekens, zoals de ‘timmermans- Handmerken: essentie en gebruik Merktekens speelden in het dagelijkse leven van de late middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd een belangrijke rol. Vrijwel iedereen gebruikte wel een persoonlijk ‘handmerk’ of ‘handteken’, zoals wij tegenwoordig allemaal een eigen handtekening hebben. Handmerken konden in verschillende situaties en voor uiteenlopende doeleinden worden gebruikt. We zullen de belangrijkste mogelijkheden bekijken, waarbij de voorbeelden vooral uit de praktijk van het bouwen en de handel in bouwmaterialen zijn geselecteerd. Het ondertekenen van documenten Mensen die niet konden lezen en schrijven gebruikten hun persoonlijk merkteken of handmerk om juridische, zakelijke of financiële handelingen te bekrachtigen. Een duidelijk voorbeeld van dit gegeven biedt een archivalische tekst uit Kampen over het aannemen van metselwerk aan het huis van Peter Frerixsz door metselaar Jacob Coertsz in 1521. Van de afspraken bij de aanbesteding was door één van de aanwezigen bij het overleg een contract opgesteld. De schrijver las aan Jacobhet contract voor, waarna die ‘mit selves[eigen] merck hefft onderteycken?‘. Jacob werd gevraagd of hij ook een exemplaar wilde hebben, maar hij antwoordde dat dat niet nodig was: ‘syn merck weer al1genoech’. Daarmee gaf hij aan dat zijn merkteken voor hem later genoeg bewijs zou zijn om het contract te herkennen. Aangezien hij zelf niet kon lezen, was het bewaren van een complete kopie voor hem niet belangrijk. Jacobvertrouwde voor de inhoud van de overeenkomst op Merk op hout RVblad 042 zijn eigen geheugen en dat van de getuigen. In 1538 gaven de kerkmeesters van de Onze Lieve Vrouwekerk te Zwolle, in aanwezigheid van de cameraars van de stad aan Simon Penet uit Antwerpen de opdracht om de lantaarn van de kerktoren, de zogenoemde Peperbus, te bouwer?. Van het oorspronkelijke bestek zijn diverse concepten bewaard. Onder het definitieve stuk staan de handtekeningen van de opdrachtgevers en het merk van Simon Penet met de toelichting: ‘dijt ijl? meyster seijmenB merck omme dat he nijet wal schreijuen en konde, dorch begerten van hem hebbe ic dijt geschreuen’ afb. 2. Tijdens de bouw in het voorjaar van 1538 ontving meester Simon regelmatig aanzienlijke voorschotten op het door hem aangenomen bedrag. Toen omstreeks de zomer van 1538 met die voorschotten het totale bedrag van de aanbesteding ruim overschreden was en de bouw nog lang niet voltooid, ging meester Simon er ‘sonder orloff ’ vandoor. De cameraars maakten daarna de balans van de schade op in aanwezigheid van de achtergebleven steenhouwersgezellen. Deze gezellen, waarvan we alle namen kennen, erkenden de juistheid van het stuk door het te ondertekenen. Van de zestien gezellen konden er drie hun handtekening plaatsen: de overigen tekenden met hun handmerk. In de betreffende tekst staat: ‘in bijwesen der ghesellen nabescreven, de hoer name een deel hyr onderghescreven hebben ende een deel hoer marcke, de niet scriven konden’ afb. 3. Helaasweten we niet precies welk merk bij welke persoon hoort, maar het stuk bewijst dat steenhouwersmerken inderdaad handmerken van individuele personen zijn. Uit Zwolle is ook een brief van ca. 1635 bekend waarin vijf handelaren in Bentheimer zandsteen zich bij de magistraat van de stad. beklagen over de werkzaamheden van de steenmeter die namens de stad toezicht moest houden op de handel in natuursteen in verband met de stedelijke belasting daarop. 2. Aanbestedingscontract van de lantaarn op de O.L.V. toren of Peperbus te Zwollemet het merk van meester Simon Penet ‘omme dat he nyet wal schryuen en konde’, G.A. Zwolle, KAOIZ, 1538. 3. Getuigenis van zestien steenhouwersDe klacht werd door vier handelagezellen waarvan er drie hun naam ren met hun naam ondertekend en konden schrijven en dertien tekenden door de vijfde met zijn met ‘hoer marck’ naar aanleiding van het ‘gewontlijcke merck’, zijn gebruikevetrek van Simon Penet bij de bouw van lijke merk”. Het drijven van handel de achtkan te lantaarn op de toren van bracht ook toen al de nodige O.L.V. kerk te Zwolle, 28 juli 1538. G.A. correspondentie en administratie Zwolle, KAOIZ, ‘Boek II’, 59r. met zich mee. Kooplieden konden daarom meestal lezen en schrijven. Zij gebruikten doorgaans echter hun handmerk om hun eigendommen en goederen te markeren. Een handmerk was snel geplaatst en ook voor analfabeten herkenbaar. Wat betreft de rechtskracht was het voor de ondertekenaar net zo bruikbaar als de eigenhandig geschreven naam. De Utrechtse timmerman Berent Stevensz onderhandelde in 1558 met het stadsbestuur van Kampen over de voorwaarden waaronder hij in die stad als stadstimmerman kon worden aangenomen. Zijn eigenhandig geschreven brief is ondertekend met zijn naam èn met zijn persoonlijk merkteken7 afb. 4. Herkenning van eigendom Een persoonlijk merkteken was belangrijk voor de identificatie van goederen en van eigendomsrechten op roerend of onroerend goed. Veehouders gaven hun veestapel een brandmerk in de vorm van het handmerk. Men kon meubelstukken, huisraad, gereedschappen en andere persoonlijke eigendommen merken. De toepassing van het handmerk bij de herkenning van ‘. i -rA,.b c.3mJ-f-- f-%--a- 1 Merk op hout RVblad 043 1 4. Ondertekening van een brief van de Utrechtse timmerman Berent Stevensz die solliciteerde naar een aanstelling als stadstimmerman in Kampen, 1558. goederen speelde in de handel een bijzonder grote rol. Kooplieden die goederen aan te bieden hadden op de markt of die gekochte waren door schippers wilden laten vervoeren, deden er goed aan hun spullen te voorzien van een merkteken. Maar al te gauw konden er goederen kwijtraken of kon er bij het in- en uitladen onenigheid ontstaan over de eigenaar, zeker als het om goederen ging die op eenvormige wijze werden vervoerd in zakken of tonnen. In 1473 waren na afloop van de St.-Michielsmarkt in Zwolle twee halve vaten honing blijven liggen, waarvan de eigendom omstreden was. Schipper Jacob Woltersz meldde zich bij de burge- meester van de stad om te verklaren dat hij de vaten zou vervoeren voor de eigenaar, een zekere Peter Kaken ten Busch. Om dit te bewijzen ‘brachte [hij] mede Peters merck ofte teycken, aldus wesende (*), dair dat ene halve vat mede geteickent was ._.‘. Het andere vat kon met dit merk niet worden geïdentificeerd en dus werd een ieder opgeroepen daarvoor ‘beter ofte warachtichge schijne ende waerteicken’ te brengenu. In 1515 kocht de Kampenaar Jan Thonisz een aantal tonnen bier van Jan van Calcker. Hij gaf schipper Lange Claes opdracht de tonnen voor hem te halen. Getuigen verklaarden later dat Jan aan Claes 5. Detail van paneel door Isaac Claesz van Swanenburgh, ca. 1607. Op één van de zakken wol is een merk te zien (foto van hetpaneel in dc Lakenhal te Leiden). RDMZ RV 1993/30.23 ‘sijn mercK had gegeven ‘om ‘t bier to mercken’, dat wil zeggen de biertonneng. Twee jaar later speelde zich in Kampen een rechtszaak af over een bedorven lading as, die Geert Cuper uit Deventer met schipper Boye Reynartsz had meegegeven voor de Kamper handelaar Dirck Tripmaecker. Dirck weigerde in eerste instantie te geloven dat Geert hem bedorven as had verkocht en hij ging de merktekens op de zakken controleren. Hij zag dat maar een deel ‘mit sijn marck [=van Geert] geteyckendt [was] ende dat andere was mit een ander merck gemarket”O. Merktekens op zakken werden met krijt, houtskool of roet aangebracht. Zo lezen we van een lading linnen die ‘mit roetstroy ... gemerckep was”. Het gebruik om handelswaar te merken is soms ook op schilderijen terug te vinden. In het museum de Lakenhal te Leiden hangt een paneel geschilderd door Isaac Claeszvan Swanenburgh uit ca. 1607. De voorstelling behoort tot een reeks van vijf panelen bestemd voor de Saaihal te Leiden en toont de aanvoer en verwerking van zakken wol. Op de zakken zijn duidelijk merken zichtbaar afb. 5. In het Zwolse Gemeente Archief bevindt zich een akte uit 1536 waarin burgemeesters, schepenen en raden van Dordrecht tegenover alle tolheffers verklaren dat Damaesvan der Lyndt poorter van Dordrecht is. Van der Lyndt had tegenover het Dordtse gemeentebestuur zijn ‘merck’ gewaarmerkt en beloofde dat hij onder dit ‘gewoentlick merck .. dat hy dagelicx gebruycl slechts goederen zou vervoeren, die hem toebehoorden. Onder de akte staat het merk van Damaesvan der Lyndt met zijn initialen (D$ L(?))12. In 1538 verklaarde een aantal getuigen voor de rechtbank van Kampen dat een zekere Henrick Pelser ‘sijn bier, ossen ende andere guederen altijt plach toe marcken myt alsoedane marck als hier geschreven staet ( $ ) offt oick aldus ($ )‘13. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat een merk omkeerbaar was en Merk op hout RVblad 044 gespiegeld kon worden weergegeven, hetgeen ook bekend is van steenhouwersmerken’4. Het kwam eveneensvoor dat alleen een deel van het merk werd gespiegeld. Dit verschijnsel noemt men ‘kreupelspiegeling’15. In 1545 kreeg de Kamper schipper Tyman Janszin Hamburg van een zekere Henrick Dele van Coellen de opdracht om voor hem een aantal goederen van Hamburg naar Deventer te vervoeren. De lading, waaronder natuursteen, werd voorzien van Henrick’s merkteken (&). Het schip verging nabij Ameland en een deel van de lading spoelde aan in West-Friesland. Henrick Dele wilde zijn goederen daar terugvorderen bij de rentmeester die ze na het aanspoelen in bewaring had genomen. Om dat mogelijk te maken, moest hij eerst bij de Kamper rechtbank een getuigenis van de schipper hebben over het inladen van de goederen en het gebruikte merkteken. Henrick verklaarde bij die gelegenheid voor de rechtbank dat het desbetreffende merk ‘hemselven ende nyemantz anders toebehoerich’ was’“. Een vergelijkbare, maar veel grotere zaak speelde zich in 1461 af. In het Kamper archief wordt een lijst bewaard van 26 Kamper schippers en kooplieden die in dat jaar met hun koggen in het Marsdiep tijdens een zware storm vergingen. Achter de meeste namen zijn ook de bijbehorende handmerken getekend. Bij de identificatie van de aangespoelde (of nog aan te spoelen?) goederen waren deze gegevensvan groot belang afb. 6 17. Kwali tei tscontrole Algemeen bekend is het gebruik van ijzer-, koper-, zilver- en goudsmeden om de door hen gemaakte .produkten van een merkteken te voorzien. Zij hanteerden merken waarmee zij zich als maker bekend maakten. Daarnaast gebruikten zij merken om het zuiverheidsgehalte van het gebruikte metaal aan te duiden. Keurmeestersvoorzagen het aan hen voorgelegde werk nog van een derde stempel. In de handel en de nijverheid traden keurmeesters op voor het wegen, meten en keuren van allerlei handelswaar en produkten. Als keurmerk konden zij hun eigen handmerk, dan wel het merk van de stad of instelling waarvoor zij optraden, gebruiken. Kuipers sneden hun handmerken in de door hen gemaakte tonnen en kuipen. De gildebrief uit 1520 van het timmerliedengilde te Kampen schreef de kuipers binnen het gilde voor, de vaten te maken ‘op hoer rechte mate ende daer sal elck syn merck op setten, opdat men weten mach wie dat werck ghemaect heffP8. In de bouwwereld vinden we het gebruik van handmerken vooral terug bij de steenhouwers. Zij plaatsten hun merk op de door hen bewerkte blokken natuursteen, zodat door de voorman of meester van de steengroeve, de werkplaats 6. Lijst van 26 schippers en kooplieden uit Kampen die met hun schepen vergingen in het Marsdiep in het jaar 1461. 7. Gemerkte biertonnen naast de dakkapel van brouwerij ‘De witte leeuw’, Diezerstraat 58 te Zwolle, in 1666 gehouwen door meester Abraham de Cock in opdracht van Albertus BrouweP’. Merk op hout RVblad 04-5 of de bouwloods het vakmanschap gecontroleerd kon worden19. Status en beroepstrots Het mag duidelijk zijn dat een zo persoonlijk teken als een handmerk heel bruikbaar was in situaties waar de eigenaar zichzelf wilde onderscheiden of presenteren. Zoals de adel het wapenschild tot symbool van macht en status ontwikkelde, vinden we bij de gegoede burgerij of bijzonder begaafde ambachtslieden de neiging hun handmerk tot symbool van status of reputatie te maken. Dit kon gebeuren door het merk in een schild af te beelden of door het bijzonder groot weer te geven. Een trotse huiseigenaar kon zijn merk als 'huismerk' aanbrengen op de voorgevel van zijn huis. Zo zien we als bekroning van een 17de-eeuwse brouwerij 'De witte leeuw', Diezerstraat 58 in Zwolle ter weerszijden van een dakkapel twee vaten met op elk vat het een handmerk, naar verwachting het merk van de bouwheer Albertus Brouwer afb. 7. In de late middeleeuwen en de renaissance werd het steenhouwersmerk van belangrijke bouwmeesters duidelijk zichtbaar, soms in een schild gevat, in hun bouwwerken weergegeven20. Om het statusaspect of de beroepstrots nog duidelijker naar voren te brengen, werden naast het handmerk ook wel attributen van nering en nijverheid geplaatst. Zo kon het merk van een steenhouwer worden versierd met een spitsvlecht, dat van een metselaar met een troffel en dat van een timmerman met een beslagbijl. Een echte manifestatie van 'beroepstrots' is de 'handtekening' in de vorm van de initialen P, C en K tussen twee gekruiste beslagbijlen met daarboven het jaartal 1601 afb. S21. Het zijn de initialen van Pieter Cornelisz. Kunst die in dat jaar aan de toren op de Waag in Alkmaar bouwde22. Handmerken op houtconstructies Naast de persoonlijke merktekens waren er ook nog merken die niet aan personen gebonden waren, maar die dienden om getallen of RDMZ RVI 993/30 -24 iï O 8. Signatuur van Pieter Cornelisz Kunst in de toren op de Waag te Alkmaar. hoeveelheden aan te geven of die dienst deden bij het samenstellen van constructies uit verschillende onderdelen. We noemen hier als voorbeelden uit de bouwwereld de telmerken en de vlotmerken op hout en de lagenmerken op blokken natuursteen. Op houtconstructies komen we dus zowel telmerken als 'timmermansmerken' tegen. De telmerken komen altijd op vaste plaatsen voor, namelijk in de buurt van de verbindingen, steeds aan dezelfde zijde van de constructie, de zogenoemde constructiezijde. Ze hadden een functie bij het opbouwen van de constructie; het zijn nummers die de volgorde van monteren aangeven. 'Timmermansmerken' daarentegen zijn moeilijker te vinden omdat hun aanwezigheid niet voorspelbaar is. Er was, zoals Janse opmerkt, "geen aanleiding om elk onderdeel van een houtconstructie te voorzien van het merk van de timmerman die het maakte"23. Telmerken daarentegen komen vrijwel op alle kapconstructies voor. Uitgaande van Janse's definitie van 'timmermansmerken' mogen we verwachten dat ze voorkomen op kunstige en ingewikkelde houtconstructies en op een in het oog springende plaats, zodat de timmerman er eer mee kon inleggen. Een onderzoek naar de plaats van de merken op de houtconstructies toont het tegendeel. Veel van deze merken, zoals ze nu op constructies voorkomen, zijn niet 'leesbaar'. Dit komt door de ongelukkige plaats waar ze zich bevinden, bijvoorbeeld in een verbinding of omdat ze door de rand, de buitenhoek van een balk zijn doorsneden. Dit zijn belangrijke indicaties voor het tijdstip waarop het merk 'leesbaar' en functioneel moest zijn. Dat tijdstip viel niet samen met de montage omdat de telmerken daarvoor dienden en ook niet na het moment van montage wegens de beperkte 'leesbaarheid' van zoveel timmermansmerken. We zien dit bijvoorbeeld in de kap uit 1543 boven de schepenzaal van het stadhuis in Kampen. Daar zijn de telmerken dun en oppervlakkig ingekrast, terwijl de 'timmermansmerken' er enkele millimeters diep en breed zijn ingezet. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat beide type merken gelijktijdig zijn aangebracht of dat de 'timmermansmerken' tijdens de uitvoering in de balken zijn geritst. Twee van de drie merken die wij aantroffen waren namelijk incompleet. De verklaring om handmerken op hout als uiting van beroepstrots te zien, geraakt naar de achtergrond omdat er een meer voor de hand liggende oplossing lijkt te zijn. Aangezien veel 'timmermansmerken' in een doorgezaagde vorm voorkomen, moeten deze merken een functie hebben gehad die voorafgaat aan de montage, in een toestand dat het hout nog niet de definitieve maten en verbindingen had gekregen. Zoals bij andere goederen werd het merk na de aankoop aangebracht, toen het hout nog de vorm had van ruwe balken of van zogenoemde blokken met een vierkante doorsnede uit de volle omvang van de stam. Bijlage l geeft een lijst van alle bekende 'timmermansmerken'. Daarin zijn tevens de door Janse gepubliceerde exemplaren vervat. Naar verwachting geeft deze lijst slechts een fractie weer van het totaal dat men kan verwachten bij voortzetting van grondig onderzoek. De merken komen voornamelijk voor op eikehout en zijn het Merk op hout RVblad 04-6 best bewaard gebleven op stukken met grotere afmetingen. Ook op planken, wagenschot en zelfs spreidsel kan men de merken aantreffen. Doorgaans staan de merken op zichzelf, maar enkele keren troffen we twee of zelfs meer merken aan op één stuk hout. Handmerken in de houthandel In 1545 werden in een bos bij Vaassen (Gld.) 200 eikebomen gekapt en verhandeld. De aankoop van het hout, bij lokale handelaren/ houtvesters, was in een contract geregeld. Kopers en verkopers waren in bezit van een 'certef (charter) met de voorwaarden. Volgens afspraak moest het hout worden gekapt en van bast en takken ontdaan. Er waren twee kopers, namelijk timmerman Andrees uit Kampen en een zekere Mauritius Nibar, een handelaar. De kopers en hun knechten hadden de stammen uitgekozen en met de bijl voorzien van gehakte merken: 'Ende [Andrees en zijn knechten] hebben aldaer uthgemerckt hondert stammen, elck myt enen hou ende myt roet krijt. Ende daer voert nae hef f t Mauritius Nibar oeck hondert stammen daer uth gemarcket myt roet kryt... ende 24 myt n houwen ongeveerlick" . Ook van grotere afstand kwamen kopers naar de bossen toe om daar het hout uit te zoeken. In 1563 was de stadstimmerman van Kampen, Floris Eickenholt acht dagen onderweg om bij Dartelen, een stad in Westfalen aan de rivier de Lippe gelegen, 'holt ter stadt behoeft te bezichtigen'25. Op l maart 1652 vertrokken de cameraars en rentmeesters van Kampen naar het graafschap Bentheim om daar in een bos eiken balken te bekijken die het Kamper raadslid en houthandelaar Peter Eeckholt ('cum suis") van de graaf had gekocht. De balken waren nodig voor een reparatie aan de IJsselbrug van Kampen. Op 25 maart vertrokken zij opnieuw naar Bentheim, ditmaal om de 34 eiken balken 'uuyt toe mercken'. De balken werden over de Vecht naar Hasselt vervoerd en bij het fort 'Kyck in de Vecht' vastgelegd en afgeleverd. Daar werden ze op 15 januari 1653 door de cameraars en de rentmeesters van Kampen bekeken. Een maand later moesten zij nog een keer op reis; ditmaal om in het fort het vervoer van de balken over de Zuiderzee naar Kampen 'to besteeden'26. We hebben gezien, dat het in de late middeleeuwen gebruikelijk was om te transporteren goederen en ladingen te voorzien van een merkteken. Dat kon het merkteken van de handelaar zijn, of van de schipper die voor het vervoer zorg droeg, dan wel het handmerk van de nieuwe eigenaar. Een schip werd meestal volgeladen met goederen en ladingen van verschillende eigenaren om de laadruimte zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Handelaren konden voor één of meer reizen samenwerken in een 'maatschap', waarbij ze het huren van scheepsruimte en de overige transportkosten gezamenlijk financierden. Bij scheepsladingen die uit goederen van verschillende eigenaren waren opgebouwd, was het van belang om de eigendom Rutgersz om dat hout te teykenen ende hier te doen brengen'.27 In de stadsrekeningen van Arnhem lezen we dat Dirck van Vinceler in 1425-'26 de houtzagers vier dagen geholpen heeft met het laden van hout 'ende teykenen als hi seyde'28. Het is niet helemaal uit te sluiten dat hiermee ook aanbrengen van telmerken of hartlijnen bedoeld is, hetgeen immers met eenzelfde stuk gereedschap werd gedaan. Een voorbeeld uit Kampen vinden we in een rechtszaak uit 1602. In februari van dat jaar hadden twee schippers in de herberg 'den Bruynvisch' in de Oudestraat aan scheepstimmerman Goert Jacobsz drie eiken balken of stammen verkocht, die als volgt werden omschreven: 'dree eycken holten, het eene omtrent achtendertich voeten lanck met dusdanich merck (<*>) geteeckent, ende die andere twee holten mit alsoedanige mercken (A) geteeckent, waervan het eene vijff ende twintich ende het andere omtrent dree ende dertich oft vyer ende dertich voeten lanck is". Bij die transactie lieten de schippers goed aan te geven. We vinden dan weten dat er 'noch vijff ofte ses ook nogal eens archiefstukken over rechtszaken die werden gevoerd over de eigendom van gemengde of verdeelde ladingen. stucken van tselve holt, ende van gelijcken mercken als boven 29 getekent, in den bosch liggen' . Die konden zonodig ook nog worden geleverd. Het ging om stukken hout van grote lengte, te weten respectievelijk ca. 11, 7 1/4 en 9 3/4 meter, die rechtstreeks door de schippers vanuit het bos werden aangevoerd. In de stedelijke rekening van Kampen uit 1616 lezen we dat handelaar Lambert Rolofsz 'affgeriste barcoenen' verkocht aan de stad30. Barcoenen waren zware eiken ribben (doorsnede ca. 15x15 cm). In 1652 gingen de cameraars en rentmeesters van Kampen, vergezeld van stadstimmerman Gerrit Woltersz, naar Hasselt 'om eenige gecoffte eecken balckens uuyt toe mercken'3\ Hout dat gemerkt in schepen werd vervoerd, kon in geval van schipbreuk gemakkelijk aan de oorspronkelijke eigenaar worden Na het aankopen van een partij hout werd het transport meestal overgelaten aan een schipper, 'caerman' of 'wagenaaf. De transportkosten vinden we doorgaans afzonderlijk vermeld in de rekeningen. Omdat de koper niet zelf met het hout meereisde, moest zijn nieuw verworven eigendom als zodanig herkenbaar blijven. Zoals ook op andere goederen werd daarom zijn merk aangebracht, op hout met behulp van een rits of snijmesje. Deze handeling noemde men 'merken' of mogelijk ook 'teykenen'. Van een koopman uit Wezel werden in 1487-'88 ten behoeve van de Utrechtse Dom 41 grote stukken hout gekocht aan de Vaartse Rijn te Utrecht. Na de aankoop noteerde men: 'Item noch gevaren aen die vart mit Egbert geretourneerd. In elke stad aan een Merk op hout RVblad 047 rivier bestonden wel afspraken over het aangeven van gevonden drijfhout. In Kampen gold dat in dat geval de burgemeesters van de stad gewaarschuwd moesten worden, zodat die konden zorgen voor de beloning en de teruggave aan de eigenaar. Stedelijke merken In 1411 kreeg de eerlijke vinder van een balk, die de stad Zwolle in Deventer verloren had, een beloning van één gulden. Over hoe men in die tijd wist dat het om een balk van de stad ging, geeft een andere passageanno 1461 uitleg: ‘Item ghegeven der Stad leyendecker van Deventer voir enen groten balken die die vysscherstoeghe ophalden ende scheerden oer netten de der stad meerck hadde van ZwolP2. De stad Zwolle betaalde ruim vijf Arnhemse gulden voor de gescheurde netten en nam de balk, die het merk van de stad droeg, in ontvangst. Hier worden we geconfronteerd met een nieuw fenomeen: het merk als eigendomsteken van een stad33.Intrigerend is hierbij de vraag, hoe dat merk van de stad er uit zag. Onder het strijklicht van een zaklantaarn kwam op diverse balken van stedelijke gebouwen in Zwolle één en hetzelfde merk tevoorschijn. Dit merk heeft de vorm van een dubbel kruis afb. 9a. Bij vergelijking met het wapen van de stad Zwolle afb.gb, valt de overeenkomst onmiddellijk op. Het merk komt ten minste op vier korbelen voor in de kamer boven de zogenaamde schepenzaal van het stadhuis. Uit de rekeningen van het stadhuis is bekend dat men in 1447 en 1448 de ‘groete karbele’ uit Deventer en Hasselt haalde en dat die per schip naar Zwolle kwamen. Hetzelfde stedelijke merk komt, naast twee andere merken, ook voor in de kap van het voormalige stads-vleeshuisop de hoek van de Voorstraat en de Luttekestraat in Zwolle. Uit de stedelijke rekeningen blijkt dat men in 1469-‘70 het hout voor het vleeshuis kocht van de stadstimmerman mr. Henric RDMZ R V 1993/30 24 - 9a. Stedelijk merk uit 1447 en 1469 Verdriet, die ook het werk uitvoerde en verder van Johan van Millingen en Geert Ghuse. Het is mogelijk dat de hier aanwezige niet-stedelijke merken aan deze personen zijn toe te schrijven. Een stedelijk merk menen wij ook in de kap boven de schepenzaal in Kampen te herkennen. Voor het herstel van het uitgebrande stad9b. Stadszegel van Zwolle. huis kocht meester GoessenJansz Tymmerman in 1543 een groot aantal balken in DeventeP. Het merk is op drie jukken te vinden: twee keer doorsneden en één keer compleet afb. lob. Aan weerskanten naast een centrale vertikale lijn staan twee kleinere vertikalen die door middel van schuine lijnen met de middelste zijn verbonden. Het is niet zo moeilijk hierin het Kamper stadswapen te herkennen. Dit wapen toont doorgaans namelijk ten minste drie torens, één hoge in het midden en twee kleinere ter weerszijden die door middel van muren met elkaar zijn verbonden afb. I0.P. Het Kamper stadsmerk komt ter sprake in een rechtszaak uit 1559 over de geldigheid van de verkoop van een stuk kromhout in de herfst van het voorafgaande jaar. In die zaak verklaarde een getuige dat ‘anders gien merck dan Thomas Bremers marck upt selve stuck holtes gestaen hefft’. Deze Thomas Bremer was geen timmerman, maar een houthandelaar uit Zutphen, die een aantal Merk op hout RVblad 04-8 zaken in Kampen had afgesloten. Raadslid Henrick Kystemaker was de koper van het hout. Hij handelde namens de stad Kampen, want anders is de getuigenis van een timmerman, dat hij ‘des stadtz merck upt vursegde holt niet gevonden noch geseen’ had, niet relevant. Jongere merken 1Oa.Stadszegel van Kampen. ll. Ingebrande initialen CVE op spoor van naaldhout in Oude Gracht 376 te Utrecht, eind 18de eeuw. lob. Stedelijk merk uit 1543. , 12. Vlotmerk op grenen wanddeel, zolder Oude Vismarkt 618 te Zwolle. Bij de verbouw en restauratie van het pand Oudegracht 376 in Utrecht kwamen op de 18de- of 19de- eeuwse daksporen de ingebrande letters CVB te voorschijn, vermoedelijk ook bedoeld als eigendomsmerk afb. 1137.In het gemeente-archief van Dordrecht zijn 18de- eeuwse lijsten bewaard waarop de merken van houthandelaren zijn weergegeven38.Het merendeel van de merken heeft in die tijd de vorm van monogrammen of initialen, zoals bij het Utrechtse voorbeeld. Bij enkele namen komen nog rudimenten van handmerken voor. De Dordtse lijsten werden gebruikt om de eigenaar van aangespoeld of achtergelaten hout te achterhalen. Van Prooije suggereert dat de merken in de 18de eeuw behalve met de rits, ook met een speciale hamer ingeslagen zouden kunnen zijn. Het is niet precies bekend om welke houtsoorten het in deze periode ging, maar sinds het begin van de 17de eeuw werd er in de bouw voornamelijk naaldhout gebruikt. In gebouwen uit die tijd vinden nog wel eens ‘vlotmerken’ in de vorm van meer of minder duidelijke arabische cijfers afb. 12. Initialen of monogrammen van houtkopers komen we op (gezaagd) naaldhout niet zo vaak tegen. Hieruit kan men opmaken, dat dit type eigendomsmerk waarschijnlijk slechts op de grootste houtmaten voorkwam of op de ruwe buitenkant van een stam of blok stond en na het zagen wegviel. Een laatste voorbeeld uit het Kamper archief dateert uit 1789 en betreft opnieuw een rechtszaak. In de winter van het voorafgaande jaar had Christiaan Hupscher van Jan Jacobsz(alias Jacobde Dood) -\ 7 -. Merk op hout RVblad 049 verschillende eiken paaltjes gekocht, ‘waar het merk van G. van der Ko1.kop stond en hem hadden toebehoord’3g. Christiaan had bij de aankoop begrepen dat het hout niet eerlijk was verkregen en had de rechtbank daarom proberen wijs te maken dat hij het hout zelf van Van der Kolk had gekocht. Dit voorbeeld laat zien dat merktekens op hout nog lang gebruikelijk waren. Besluit Hoewel de hier genoemde archiefstukken voornamelijk uit Kampen en Zwolle afkomstig zijn, lijkt het aannemelijk dat grondig onderzoek van de archieven in andere steden op dit punt nog veel gegevens zal opleveren. De geciteerde teksten zijn echter op zich al duidelijk genoeg om de eenzijdige visie over de handmerken op hout, als zijnde tekens van beroepstrots van timmerlieden, te verwerpen. Het enige echte ‘timmermansmerk’ - uit wat we hier naar voren gebracht hebben - is dat van Pieter Cornelisz Kunst afb. 8. De overige handmerken werden op het hout aangebracht door kopers en daarmee eigenaren van hout, op dezelfde wijze als men dat gewend was te doen op ladingen laken, bier, graan of boter. We kunnen bij handmerken op hout dus beter spreken van eigendomsmerken. Dat de eigendomsmerken vaak handmerken van timmerlieden waren, is zeer aannemelijk. Uit aanbestedingsstukken blijkt telkens dat zowel opdrachtgevers als ambachtslieden verantwoordelijk konden zijn voor de aanschaf van de benodigde bouwmaterialen. Bij aangenomen werk was de timmermeester in een aantal gevallen zelf verantwoordelijk voor de toelevering van het benodigde hout. Tenslotte waren er nog de schippers en handelaren die porties bouwhout in hun schip laadden zonder daarvoor al een koper gevonden te hebben. Zij boden dat hout aan op de houtmarkt in een andere stad. Wanneer er meer merken op één shlk hout staan, kan dat betekenen dat twee of meer RDMZ RV 1993/30 26 J3. merken in de Koorrl~I~arklspoort te Kampen (onzekere datering). personen het hout kochten afb. 13. Het kan ook zijn dat zo’n groter aantal merken illustreert dat het hout successievelijk aan verschillende houtkopers, timmerlieden of andere eigenaren is doorgegeven. Het toeschrijven van eigendomsmerken op onderdelen van houtconstructies aan personen is geen eenvoudige zaak en mag niet beperkt blijven tot het vergelijken met handmerken van timmerlieden. De kans om merken met personen te verbinden, is klein en van archief tot archief verschillend. In bijlage I zijn twee voorbeelden opgenomen van identificatie aan de hand van archiefstukken. De tolregisters uit de eerste helft van de 16de eeuw te Bergen op Zoom bevatten veel merken van ambachtslieden die de tol daar passeerden. In de administratie van de zogenoemde NassauseDomeinen van het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage kwamen we kwitanties tegen met ondertekeningen in de vorm van handmerken van houthandelaren. Zij leverden materialen ten behoeve van het Huis te 1Jsselstein. Vooralsnog lijkt het de meest logische weg het onderzoek voort te zetten in de belangrijkste centra van de houthandel, zoals bijvoor- beeld Dordrecht, Amsterdam, Deventer en Hasselt. Er zou een databank van eigendomsmerken samengesteld kunnen worden volgens een systematiek die bijvoorbeeld ook gevolgd is bij het verzamelen van steenhouwersmerken. Stedelijke merken kunnen relatief eenvoudig worden opgespoord in gebouwen die in opdracht en voor rekening van de stedelijke overheid zijn gebouwd. Naar verwachting kunnen deze merken aan de hand van stedelijke wapens worden geïdentificeerd, omdat ze daarvan althans in een aantal gevallen - zijn afgeleid. Mogelijk hebben andere grote instellingen ook een eigen merk gehad. Samenvatting Op grond van archief- en bouwhistorisch onderzoek blijkt zowel de term ‘timmermansmerk’ als de gangbare verklaring voor verbetering vatbaar. Vooralsnog dekt de aanduiding ‘eigendomsmerk’ de lading beter. Een bijzondere categorie vormen de stedelijke merken die als afgeleide van stadswapens op houtconstructies van stedelijke gebouwen zijn aangetroffen. Eigendomsmerken in de vorm van abstracte handmerken komen voor op grotere stukken Merk op hout RVblad 04-10 eikehout in een periode van de 14de tot en met de 17de eeuw. Eigendomsmerken op het jongere naaldhout zullen meestal zijn samengesteld uit initialen. De toepassing van eigendomsmerken heeft te maken met de handel en het transport van hout en komt vooral voor bij aankoop op afstand. H. Janse, 'Steenmerken', Restauratievademecum RV blad Merk op steen 01-6 (1992). Door P. Wiersma van de RDMZ. Zie ook: Janse en De Vries (noot 14), 58-59. G.A. Kampen, R.A. nr. 13, f. 348v (1545). G.A. Kampen, O.A. nr. 8, na f. 45v (los). De tekst is in 1461 in Harlingen opgesteld. 18 G.A. Kampen, O.A. nr. 2192, 61 (1520). 19 Janse en De Vries (noot 14), 49-51. 20 Janse en De Vries (noot 14), 61-62. 2 H. Janse, Timmermansmerken', Restauratievademecum 1988, RV blad 'Merk op hout' 01, 1-3 (1988). 3 E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek der westerse architectuurgeschiedenis, Utrecht/ Antwerpen 1986, 246-247. 4 G.A. Kampen, R.A. nr. 10, f. 284r (getuigenis uit 1525). In de tekst werd ook gezegd dat Jacob het contract 'ondermerckt' had. EEN EWYCH WERCK MACH BLIVEN'; de bouw van de Onze Lieve Vrouwetoren of Peperbus te Zwolle, Jaarboek Monumentenzorg 1992. 6 G.A. Zwolle, AAZ01-881, f. 2r-v (ca. 1635). 7 G.A. Kampen, O.A. nr. 524, bij 'Reysen' (17 mei 1652). 32 De Vries (n. 27), 9. 33 Ook voor andere stedelijke goederen was dit kennenlijk gebruikelijk. In het jaar 1483 schafte de stad Zwolle namelijk drie tinnen kannen aan waarbij men afzonderlijk noteerde: 'kosten te mercken' (G.A. Zwolle, AAZ01-1888, 99). Hiermee kan ook bedoeld zijn het aanbrengen van een keur of een stempeltje. 21 H. Janse, 'Constructies en materiaalbewerking in het verleden', Levende stenen, b-5, 16 (cursus van de Stichting ter bevordering van de kennis van de Nederlandse Bouwkunst). 34 G.A. Kampen, O.A. nr. 417, 'Reparatie van het Raadhuis' (1543) 35 Een vergelijkbare presentatie van een timmerman in de vorm van een hafner en een nijptang binnen een wapenschild werd op een balk van de kap op de parochiekerk in Kempen (D) aangetroffen. Zie: P. Clemen, Die Kunstdenkmaler der Soms bevinden de muren zich vóór de torens en lopen dan schuin omlaag; soms zien we muren achter de torens en dan gaan ze schuin omhoog. Het merk laat zich op beide manieren lezen wanneer we het omkeren! Ook andere stadseigendommen werden voorzien van het stadsmerk, bijvoorbeeld Kreiss Kempen, Düsseldorf 1891, 72. ossen en varkens; G.A. Kampen, R.A. nr. 22 5 G.A. Zwolle, KA012, archief van de O.L.V. Kerk, zie ook Dirk J. de Vries, 'SOE DATTET G.A. Kampen, O.A. nr. 488, bij 'Hout' (1616). 31 16 1 H.Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940, Delft 1989, 29-62; H.Janse, 'Merken op steen en hout als wegwijzers op de bouw', Materialen en technieken in Oude Bouwwerken, Zeist 1983, 2, 1-22, e.a. G.A. Kampen, R.A. nr. 20, f. 200r-v (1602). 30 15 17 Noten 29 17, f. 270v-271r(1562). 23 H. Janse, 'Merk op hout. Timmermansmerken', Restauratievademecum 1988, RV blad 01, 1. 24 G.A. Kampen, R.A. nr. 13, f. 316v (1545) en f. 363v (1546). De verkopers waren Reyner Jansz de Weert uit Vaassen en Heyn Gossensz ('syn masschap'). De bomen stonden 'in een busch holtz bij den rosengarde toebehoerende Oloff Bentynck'. De bomen moesten worden 'nedergestort, geschelt ende uthgesnoyt'. 36 G.A. Kampen, R.A. nr. 17, f. 60r-61r (1559). 37 Bart Klück, 'Oude Gracht 376', Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht 1989, 133. 38 11 G.A. Kampen, R.A. nr. 10, f. 226v (1524). (1-3 & 25-3-1652 en 15-1 & 15-2-1653). Leendert A. van Prooije, 'Entwicklung der Holzverarbeitung und FlöBerei in den Niederlanden im 17. und 18. Jahrhundert', Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung, Band 39, Marburg 1990, 46^17, zie ook: L.A. van Prooije, 'De invoer van Rijns hout per vlot 1650-1795', Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek 53(1990), 30-79. 12 G.A. Zwolle, inv. PA1253, Ch.coll. 536.06. 27 39 G.A. Kampen, O.A. nr. 94, brief d.d. 30 augustus 1558. 8 G.A. Zwolle, AAZOl-00010, f. 174r (1473). 9 G.A. Kampen, R.A. nr. 8, f. 126r (1515). 10 G.A. Kampen, R.A. nr. 9, f. 33r (1517). 13 G.A. Kampen, R.A. nr. 12, f. 127r-v (1538). 14 H. Janse en D.J. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer, Zwolle 1991, 57-59; 25 G.A. Kampen, O.A. nr. 437, bij 'Allerlei' (1563). 26 G.A. Kampen, O.A. nr. 524, bij 'Reysen' D.J. de Vries, De handel en wandel van bouwmaterialen in de late middeleeuwen, Utrecht 1984, 8 (doktoraalscriptie). 28 W.J. Alberts (ed.), De stadsrekeningen van Arnhem IV, Groningen 1967 e.v., 340341. 40 G.A. Kampen, R.A. nr. 5, 21-10-1789. Gegevens ontleend aan G.A. Zwolle, RA001-532, 703-822, waarin een rechtszaak tussen genoemde partijen gaat in verband met de kosten van de bouw. Merk op hout R Vblad 04-11 Summary On the basis of research into archives and the history of building, it appears that both the term 'carpenters' mark' and the common interpretation of it, can be improved. For the time being, the designation 'owners' mark' is more appropriate. City marks make up a special category. Derived from a city's coat of arms, they were found on wooden constructions of urban buildings. Owners' marks in the form of abstract hand marks are found on larger pieces of oak in a period from the 14th to the 17th century inclusive. Owners' marks on newer softwood usually consist initials. The use of owners' marks has to do with the trade and transport of wood and occurs especially in purchases at a distance. Herkomst afbeeldingen foto's Chr. J. Kolman: l, 11, 13 DJ. de Vries: 2, 3, 7 Th. J. de Vries: 9 K. Schilder: 10 tekeningen G. Berends: tabel bijlage l H. Janse: 8 DJ. de Vries: 9, 10, 12, merken bijlage l N.B. De Kamper gegevens zijn door Chr. J. Kolman ingebracht op basis van een door NWO gesubsidieerd onderzoek. RDMZRV 1993/30-27 Merk op hout RVblad 04-12 Bijlage l Eigendomsmerken. • Culemborg 'boerderij' bij het Weeshuis, kap Amsterdam Nieuwe kerk, Eggert- en Schutters-kapel Delft Koornmarkt 1 ca 1480 Oude kerk, B i nnen 1 and vaarders kapel Oude kerk. Hamburgerkapel Oude Delft 52 ca 1505 IX ^»>/ ws ca. 1540 ;ML. "H7 v-js/ ,,,„ 1 ca. 1540 Deventer ca 1505 Bergstraat 45,47.49 kap & AN 1629 Oude kerk, kooromgang Brink 23, kap 1558' Bergen op Zoom Thomas symoenss, tymmerman by thoff (fol. 3v) AJ$ X (tolregister Cornelis Janss, G. A. inv.nr. tymmerman by thoff 3110) (fol. 3v) Maes Thomaess, tymmerman (fol. 8v) Timmerman Laurents Adriaenss (fol. lOr, 14r, 16v) Brink 23, grenen vlier ingvloer 1525 Stadhuis, Burgemeesterskamer , hergebruikte sporen 1525 Dordrecht 1527 n /\ Berckepoort, 'Lange hof vleugel ' aan de binnenplaats 1527-'30 Ghert Corneliss(?), tymmerman Grote kerk, schip (fol. 13r) Willem ..(?), tymmerman (fol. 16v) Berckepoort, kap aan de Nieuwstraat 1528 tymmerman nae Jan Willemss, tymmerman nae brabant (fol. 22r) ^%^XVII? \rtvxipw XV? ys. rk „, *^^ 1566 3f * ^ ^ ca. 1460 Grote kerk, koor /\ 1530 V/CvXjT ca. 1460 Cornelis Aertss, brabant (fol. 20r) Z$A*< ' 1557 Grote kerk, c%* Mariakoor 1531 •^ Grote kerk, dwarsschip noord 1532 nx N ca. 1460 N>C*> ca. 1460 Cornelis Corneliss, tymmerman (fol. 22v/27r/31r) Grote kerk, dwarsschip zuid 1533-'35 YV ca. 1460 Bolsward Grote Dijlakker 47, kap achterhuis A/7 W T- AA El burg XVIb Bozum N.H. kerk. klokkestoel toren Br iel Ie ^ * Enkhuizen Nieuwstraat 17 Nobelstraat 19, kap Groningen ca. 1565 Britswerd Smedestraat 26, kap N.H. kerk, dakbeschot X Oude Boteringestraat 24, kap Oude Boteringestraat 60, XV spreidsel *-3r^ XVI? 1560- '70 A" ^ v ^ /N xvi Merk op hout RVblad 04-13 Haarlem Ursulastraat 16, kapel Ursulinenklooster, kap Pest- en leprozenhuis, gas thuis zaal y Kampen A 1464 XIIXO Vxl. A VAA/^ /NI A \/\ /N _\ s\ v .A 1 \/ xT\ "T" \1 /[ j | •~7°\- l Buiten Nieuwstraat Ce 1 1 ebroeder spoor t , vloerplanken Cel 1 ebroeder spoor t, korbeel in noordtoren Koornmarktspoort, vloerbal ken XX Bavokerk, dwarsschip zuid /N Grote kerk, z.o. ca. 1500 zijkapel koor 's-Herto- Achter 't wild genbosch varken 9a ->JN- •tt$A% <r 7-^ Linnewevers- gildehuis, kap Nieuwe toren, eiken vloerbal k boven in torenromp begin XVI NTf\ KINIi Oudestraat 5, kap, korbeel ///< ringtrap Hoorn IJsselstein £¥>? ' W A JSt geleverd voor 't huis aan Willem & * 1 \ geleverd voor 't Drossaers 'meyenburchs delen' , soe heb ie II) huis aan jhr. Willem Turch door Jan van Hoern 200 X V ca. 1540 Oudestraat 82, kap, 2de jukbeen v. a. achtergevel 1534 Oudestraat 86, balken zoldervloer Oudestraat 107, kap q- XVI? t Kt Ellert Claess .ien Stadhuis, kap boven de schepenzaal y\\^ 1543 Vloeddijk 1, 1530 Pesthuis, 1534 1538 <% ca. 1500 Voorstraat 98, kap A Voorstraat 116, XI X kap, jukdekbalk nr. myn marck hier ^ zolderbalk Voorstraat 96, kap ^ ^\/ /\ fa^*" 45 'keperhout' ; heb ick Ellert voorz. RDMZRV 1993/30-28 i i ^^rT XV/XVI [ 1 van lyde (Leiden) onder ghesat XVI? XVd/ca.1500 Sint Jacobsstraat 13, kap xl\ (inv.nr. 111 oud) huis aan Willem Torch, drost tot Yselsteyn door 1499 jukbeen nr. 3 1526 in die sefende dach in mey min merck hier onder gheset anno geleverd voor 't ca. 1650 ^ T (inv.nr. 128 oud) (ARA Den Haag, Nassause Domeinraad, XVd XV? Hoofdtoren Torch 313 holts door Jan Jacopss XIV Oudestraat 25, kap, Refugiehuis van Mariënhage, vlie- 1lol/ B17 w^x **^ ^K p1 _ f\ N 1617 ^^ ca. 1480 Harderwijk 3- «F -xb... \\// broodbank (H. Geestbank) ca. 1500 \i ca. 1400 Bavokerk , ^ 17, kap (jukbeen 5 en 7) 2 (twee bij elkaar) XVB/ca. 1500
© Copyright 2025 ExpyDoc