HW/Conf. 2014 nr. 20 - Confessionele Vereniging

Th
20
mer 150 jaar
m
u
Con
n
a
fes
m
e
sionele Vereniging
VOORTZETTING VAN HET HERVORMD WEEKBLAD / DE GEREFORMEERDE KERK
126e jaargang nr. 20 - 6 november 2014
2 hoofdartikel
Een open huiskamer in het hart van
de stad
8 een vreemd’ling beneên
Sermoen uit niemandsland
Themanummer:
‘Vreemdelingschap’
12 kerk en staat
Een zelfbewuste en inspirerende kerk
in een democratische samenleving
Op zaterdag 27 september jl. werd het boek Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie van de hand van dr.
J.D.Th. Wassenaar, redacteur ‘Kerk’ van HW-Confessioneel, gepresenteerd.
Dat gebeurde in de protestantse kerk
te Hellendoorn. Het eerste exemplaar
van het boek werd overhandigd aan
mevr.ds. K. van den Broeke, preses van
de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarna hield
prof.dr. F.A. van Lieburg een causerie
over ‘Vreemdelingschap’. Vervolgens
ging prof.dr. C. van der Kooi onder de
titel ‘Tweeërlei burgerschap’ in op de
rol die het begrip speelt in de bezinning inzake de plaats van de kerk in de
samenleving. Ten slotte stond prof.dr.
S.C. van Bijsterveld onder de titel ‘Een
zelfbewuste en inspirerende kerk in
een democratische rechtsstaat’ stil bij
de betekenis van de gedachte van de
vreemdelingschap voor de verhouding kerk – staat. Dick Sanderman, een
van de organisten van de protestantse
gemeente te Hellendoorn, speelde
een koraalvariatie van de melodie van
Gezang 484 uit het Liedboek voor de
kerken (‘Een lied van vreemdelingschap’) en hij verzorgde een improvisatie over de melodie van Gezang 291
(‘Daar is de vreemdlingschap vergeten
/ en wij, wij zijn in ’t vaderland’).
Ter gelegenheid van de verschijning
van Vreemdelingschap werden nog
twee bijeenkomsten gehouden. Op
vrijdag 3 oktober sprak prof.dr. James
C. Kennedy in de Dorpskerk van Leeu-
warden-Huizum over ‘De kerk: een
vreemde eend in de bijt van de wereld’. Op donderdag 23 oktober hield
prof.dr. P.J.A. Nissen in de hervormde
kerk van Windesheim een lezing over
‘Vreemdelingschap: inspiratie uit de
middeleeuwen’.
De bijeenkomst in Hellendoorn werd
mede mogelijk gemaakt door de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds, die in
Leeuwarden door de Confessionele
Vereniging, die in Windesheim door de
Stichting Sormani Fonds.
In dit nummer van HW-Confessioneel
zijn de introductie van dr. Wassenaar
en de lezingen van de professoren Van
Lieburg, Van der Kooi, Van Bijsterveld
en Kennedy te vinden.
Over Vreemdelingschap, uit de Najaarscatalogus van Boekencentrum: ‘Dit
boek neemt de lezer mee op reis om
gelovigen uit de kerkgeschiedenis te
ontmoeten en te horen hoe zij zelf omgegaan zijn met de gedachte dat christenen vreemdelingen op aarde zijn.
‘Vreemdelingen’, zo worden christenen in het Nieuwe Testament meer
dan eens genoemd. In de geschiedenis
van de kerk is die benaming vaak in
verband gebracht met het verlangen
van gelovigen naar het Vaderland.
Maar in nieuwtestamentisch perspectief heeft vreemdelingschap nog een
andere kant: het begrip staat ook voor
de bedreigde positie van christenen in
de samenleving. Vandaag de dag is er
alle aanleiding om dat laatste aspect
onder de aandacht te brengen. Vreemdelingschap heeft alles te maken met
onze visie op de sterk veranderde verhouding tussen kerk en samenleving
en tussen kerk en staat. De stemmen
uit verleden en heden helpen om ons
te bezinnen op de vraag hoe wij hier
zelf in staan.’
Uit het ‘Woord vooraf’ van prof. dr. A.
van de Beek: ‘De tocht waarop Wassenaar de lezer meeneemt, is een rijke
ontdekkingsreis. Het is geen vrijblijvende reis. Je wordt uitgedaagd zelf
positie te kiezen. (…) Wie de hele reis
met Wassenaar is meegelopen, heeft
een enorme schat aan gedachten
meegekregen.’
Dr. J.D.Th. Wassenaar, Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse
stemmen uit kerk en theologie; Boekencentrum, Zoetermeer;
ISBN 978 90 239 2831 7;
gebonden; 368 blz.; prijs: € 22,50.
hoofdartikel
Een open huiskamer in
het hart van de stad
Het is een diep gewortelde behoefte van ons mensen om ‘er bij te
horen.’ Wat heerlijk als je geregeld eens met iemand kunt bij praten, als je dingen met elkaar kunt delen. In onze samenleving
blijkt dat voor velen echter lang niet meer zo vanzelfsprekend. Er
komt steeds meer eenzaamheid voor en heus niet alleen onder
ouderen! Nogal wat mensen lijden onder sociale of emotionele
uitsluiting. Als de Rijksoverheid steeds meer terugtreedt, en er
steeds meer taken naar de lokale overheid worden toegeschoven, die tegelijkertijd ook fors moet bezuinigen, ligt er dan voor
de kerken hier niet een heel belangrijke taak?
EENZAAMHEID EN DE ROL VAN DE
KERKEN
Eenzaamheid… Wat kan een mens daar
onder lijden! Als je niet zo gemakkelijk
contact legt, als je, zoals dat heet, psychisch ‘zwak’ bent, als je bij het ouder
worden steeds meer familie en vrienden
bent verloren, als je uit een ander land
afkomstig bent (buitenlandse studenten!) of als allochtone vrouw door omstandigheden (scheiding, bijvoorbeeld)
door je eigen bevolkingsgroep min of
meer verstoten bent, treedt gemakkelijk
emotionele uitsluiting op.
Sociale uitsluiting is vaak het gevolg als
mensen langere tijd in armoede moeten leven. Je hebt dan ook geen geld
meer om lid te zijn van een vereniging
of sportclub. Vakantie zit er ook niet
meer in! Zo loop je ook in sociaal opzicht vast.
In Delft werden we als kerkelijk werkers
en pastores steeds vaker geconfronteerd met deze problematiek en er werd
besloten om hier als gezamenlijke kerken iets aan te doen en een ‘open huis’
te bieden. Maar waar vind je een geschikte locatie, liefst in het centrum van
de stad, die ook in financieel opzicht
haalbaar is? En hoe ga je die ruimte vervolgens ‘bemensen’? Het eerste probleem werd op een heel mooie manier
opgelost doordat Woningcorporatie
Vestia Delft voor een heel schappelijke
huurprijs ruimte aanbood in één van
hun appartementencomplexen in de
binnenstad, de Maria van Jessehof, pal
naast de Nieuwe Kerk. In korte tijd werd
er door de gezamenlijke diaconieën een
2
financieringsplan op tafel gelegd, zodat
eind november 2011 het huurcontract
kon worden getekend. Naast de kerken
werd er ook door verschillende fondsen
financiële steun toegezegd. Inmiddels
was een stichting in het leven geroepen,
Stichting Interkerkelijk Diaconaal Centrum de Jessehof. Eind januari vond de
opening plaats. In 2013 is de Stichting
Vrienden van de Jessehof opgericht, die
zich bezig houdt met het werven van
particuliere donateurs en sponsoren.
VRIJWILLIGERS
Het was wel duidelijk dat je zonder de
inzet van (veel!) vrijwilligers eigenlijk
niets klaar zou kunnen spelen. Maar
toen werd toch weer eens bevestigd,
dat de kerken een van de grootste vrijwilligersorganisaties van ons land vormen. ‘Het goud van de organisatie,’ zegt
het bestuur. Die vrijwilligers hoeven
overigens geen specifieke deskundigheid of beroepsmatige opleiding te
Ds. Leen den Breejen
hebben. Het gaat er vooral om dat zij
beschikbaar zijn met hun eigen mogelijkheden (en beperkingen), ervaring en
vaardigheden. Voor dit werk moet je
wel een ‘open mind’ hebben. Je moet in
staat zijn je eigen normen en waarden
van die van een ander te onderscheiden
en de jouwe niet aan die ander op willen
leggen. Je moet bereid zijn om een vast
aantal uren per week aanwezig te zijn
en in teamverband te werken. Emotioneel gezien moet je wel tegen een
stootje kunnen en ook teleurstellingen
kunnen incasseren. Wellicht overbodig
om te zeggen, dat je geheim houdt, wat
je in vertrouwen is verteld. Van de vrijwilligers wordt verwacht dat zij bereid
zijn om een basistraining te volgen.
De plaatselijke pastores werd gevraagd
om zich beschikbaar te stellen om gedurende de openingstijden bij toerbeurt aanwezig te zijn. Heel wat voorgangers gaven aan dit verzoek gehoord.
Uiteraard kan de één zich wat meer vrijmaken dan de ander, afhankelijk van de
omvang van de gewone weektaak. Zo is
er een emeritus-predikant die wekelijks
een ochtend voor zijn rekening neemt.
Anderen doen enkele keren per maand
of één keer per maand dienst. ‘De aanwezigheid van de pastores laat zien dat
de Jessehof een interkerkelijk centrum
is, waar de kerken samen hun diaconale
en missionaire gezicht laten zien,’ zo
schetste een pastor het belang van dit
centrum. De RK stadsdiaken Jan Lam-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Column van de voorzitter
berts, één van de initiatiefnemers van
het project en voorzitter van het bestuur van de stichting, ervaart de ontmoeting met mensen in de Jessehof als
een geschenk. ‘Het klinkt een beetje
wollig, maar ik meen het oprecht. Als de
bezoekers je kennen en vertrouwen in
je hebben, komen er vaak verhalen vol
ellende naar buiten. Mensen hebben
het zwaar.’ De aanwezigheid van een
pastor heeft volgens Lamberts een
meerwaarde voor de bezoekers. Een
pastor is iemand om vertrouwen in te
hebben en kan goed luisteren. ‘Je kunt
zo nu en dan ook op een goede manier
vanuit je geloof dichtbij de mensen zijn
en dingen met hen delen.’
EEN OPEN HUISKAMER IN HET
HART VAN DE STAD
Gedurende vijf dagen in de week kunnen gasten binnenlopen in deze open
huiskamer in het hartje van de stad. Zij
kunnen een kopje koffie of thee drinken,
een krantje lezen, een praatje maken.
Kinderen zijn welkom met een ouder en
kunnen spelen in de kinderhoek. Hoe
belangrijk de onderlinge ontmoeting
ook is, de gasten blijken het ook op prijs
te stellen dat er verschillende activiteiten plaats vinden. Regelmatig worden
er maaltijden gehouden, er is tweemaandelijks een ‘Open Atelier’ met allerlei creatieve werkvormen. Er is een
biljart, er kunnen allerlei spelletjes worden gedaan, er is Nederlandse les voor
buitenlanders, en er zijn drie computers,
die kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld om werk of andere huisvesting te
vinden.
Om alles goed te laten verlopen kun je
niet zonder een goede projectcoördinator. Die is aanwezig in de enthousiaste
figuur van Anita van Velzen, die voor 16
uur per week is aangesteld. Zij is verantwoordelijk voor het dagelijkse reilen en
zeilen van de Jessehof.
Zo is er in het hartje van de stad een
laagdrempelig inloopcentrum waar
mensen, die – soms tijdelijk – behoefte
hebben aan een plek om anderen te
ontmoeten of om even kunnen bijtanken, van harte welkom zijn. Hoezeer dit
in een behoefte voorziet blijkt wel uit
het feit dat een jaar na de opening het
gemiddeld aantal bezoekers met meer
dan 50% is gestegen en dat is daarna alleen nog maar toegenomen.
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
‘Onze Moeder’
In de kerk, ... vooral dáár werkt
de Geest. Daar waar het Woord
van God in zijn breedte, lengte,
hoogte en diepte gepreekt
wordt, daar waait bij uitstek de
Heilige Geest. Calvijn wist dat.
Hij wordt niet voor niks de theoloog van de Heilige Geest genoemd. En Calvijn is nou bij uitstek iemand van de traditionele
kerken.
Het is dus een groot misverstand te
denken, dat in de traditionele kerken de Geest weinig aanwezig zou
zijn. Juist niet. Je moet niet denken,
dat alleen daar waar bijzondere
uitspattingen zijn, de Geest is. Dat
doet de Geest soms ook. Maar Zijn
hoofdtaak is mensen het gepredikte Woord in hun hart leggen. Gewoon in de gewone kerkdienst. En
dat is weer heel bijzonder. Het is
dan ook het werk van de Heilige
Geest, dat mensen in de kerk komen. Het is de Heilige Geest die je
’s zondagsmorgens aanspoort en
zegt: ‘Kom op eruit, naar de kerk.’ O
ja, er zijn ook andere geesten werkzaam op zondagmorgen, die zeggen: ‘Ach joh, blijf toch liggen, je
kunt zo ook wel geloven, toch?’ En
dat zeggen die geesten niet alleen
tegen jongeren die zaterdagsavonds laat naar bed gingen. Nee,
ook tegen veel ouderen. ‘Ach, blijf
maar lekker thuis. Je bent toch al
op leeftijd? En ... dan kijk je toch
even naar ds. Arie van der Veer van
de EO? Dan heb je toch ook aan je
religieuze verplichtingen voldaan?
En die liederen klinken nog veel
mooier ook, met die koren.’
Daarom zijn we blij dat er nog veel
ouderen in de kerk zijn. En dat veel
ouderen, die echt niet kunnen, via
de kerkradio of kerktv met ons verbonden zijn. Maar ook veel jongeren zijn in de kerk. Bovendien is het
fijn dat er ook laagdrempelige jongerendiensten zijn, die als opstapje
kunnen dienen voor de andere
zondagse Erediensten van de ge-
Dr. Bert van Veluw
meente. Daar waait de Geest ook al.
En... àls jongeren daar dan met Gods
Geest worden aangeraakt, dan gaat
het gebeuren. Dan wordt je gevuld
met de Geest!!! Dan moet je natuurlijk wel steeds meer van jezelf leeggieten, zodat er meer van Gods
Geest in je kan. Maar dan wordt je
ook klei in de hand van God. Die je
wil kneden. Zodat je in dienst van
Zijn kerk gaat staan. En dan ga je
steeds vaker... en ook graag naar de
kerk. Naar je ‘Moeder’. Dat kan niet
anders... als je de Geest hebt!!
Maar ook de andere geesten zijn helaas werkzaam in onze gezinnen. Je
kent ze wel: eerst gingen ze regelmatig naar de kerk. Toen alleen nog
maar als er een band was of iets bijzonders. Ja, en toen werden die
diensten ook gewoon. En nu zie je
ze bijna nooit meer.
Totdat... totdat die moeder tegen
haar man en kinderen zei: ‘Jongens,
dit is niet goed. Het is tijd voor verandering, voor omkering. Kom op,
we gaan weer naar de kerk. We
moeten trouw zijn. Want onze God
is ook zo trouw.’ Ja, ze kreeg de
Geest. En eerst sputterde de andere
gezinsleden nog wat tegen (die andere geesten zijn niet maar zo weg).
Maar na een poosje waren ze toch
weer gewend en kwamen ze weer...
Elke zondag. Dàt doet nou de Heilige Geest.
Halleluja, prijs de Geest!!
3
contrastgemeenschap
De kerk: een vreemde eend
in de bijt van de wereld
Vooraf mijn complimenten aan het adres van dr. Wassenaar, die met
Vreemdelingschap een degelijk werkstuk gepresenteerd heeft. Er ligt veel
onderzoek aan ten grondslag en er is in het uitvoerige notenapparaat
sprake van zorgvuldige verantwoording. Naar mijn mening kan het boek
dan ook zonder meer als een wetenschappelijke studie gekwalificeerd
worden.
Prof.dr. James C. Kennedy
Een historische benadering
Ik ben historicus, geen theoloog. Dat
kleurt mijn bijdrage. – Ik vind het belangrijk, vooral als christen, dat dr. Wassenaar de thematiek van de vreemdelingschap in onze tijd onder de aandacht brengt. Wat mij in zijn boek erg
aanspreekt, is het feit dat hij de historische context van het denken over het
begrip voor het voetlicht brengt. Je
zou de vreemdelingschap op basis van
de eerste brief van Petrus ook op een
meer tijdloze wijze kunnen benaderen.
Dan zou het gaan om de identiteit (of
de dubbele identiteit) van christenen,
die van alle tijden is, onveranderlijk.
Maar de invalshoek van dr. Wassenaar
laat zien dat niet altijd op dezelfde wijze over de vreemdelingschap gedacht
is. In de loop van de kerkgeschiedenis
zijn allerlei verschillende antwoorden
gegeven op de vraag naar die identiteit (of die dubbele identiteit). Voor de
nuances in de omgang daarmee kan
4
men bij het boek van dr. Wassenaar te
rade gaan.
Ik ben ook geïnteresseerd in de zeer
moderne tijd. Voor mij is dan de vraag
welke rol de kerken vandaag de dag
nog in de samenleving kunnen spelen.
Met het oog daarop heb ik enkele jaren geleden over de kerk als contrastgemeenschap gesproken.1 Dat is een
kerk die een ander soort lichaam met
een zichtbaar andere identiteit is dan
allerlei andere instanties.
We moeten dan wel bedenken dat de
prof.dr. James C. Kennedy
notie van de vreemdelingschap verder
van ons af staat dan ooit. Het is niet
een thema dat in ons dagelijks leven
sterk naar voren komt. Dat heeft te maken met de veranderingen van de afgelopen halve eeuw. Wij leven in een
veilig land. Daar bedoel ik niet alleen
mee dat er in Nederland geen of weinig geweld is, maar ook dat er zekerheid is als het om het aardse bestaan
gaat. Uit onderzoeken is gebleken dat
ontkerkelijking niet zozeer te maken
heeft met inkomen of opleiding als wel
met de vraag hoeveel sociale zekerheid men heeft (of beleeft). Ons leven
is niet zo onzeker dat wij ons – omdat
het hier beneden niet is – moeten richten op een andere, diepere werkelijkheid. (Overigens geldt dat zeker ook
voor de Verenigde Staten. Iedereen
kent daar het populaire, nogal sentimentele lied ‘This world is not my
home, I’m just passing through’ van
Jim Reeves. Deze leus is ook onder
Amerikaanse christenen uit de toon
gaan vallen. Ook zij zijn met het proces
van zich thuis voelen op deze aarde
meegegaan.) Kortom: voor ons is deze
aarde behoorlijk comfortabel, wij voelen ons in deze wereld nogal veilig.
De kerk: een heilige natie?
Iets anders: de gedachte van een kloof
tussen kerk en wereld, als zou het gaan
om twee diametraal tegenover elkaar
staande ‘groeperingen’ (mensen die
wel geloven versus mensen die niet
geloven), is tegenwoordig niet sterk
ontwikkeld. Wij hebben moeite met
die visie. Het wordt in een tijd van kerkelijke afval ook steeds moeilijker om
Zoek op:
www.beschikbaarheidskalender.nl
Kunt u elders voorgaan?
Schrijf u in op:
www.beschikbaarheidskalender.nl
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
contrastgemeenschap
zo’n positie te handhaven. Sterker nog:
de gedachte van de kerk als een aparte, uitverkoren natie tegenover de ongelovigen in de geest van 1 Petrus is
voor velen moeilijk te verteren.
Hoe dat ook zij: feit is, dat christenen
de laatste twee, drie eeuwen steeds
meer vraagtekens hebben gezet bij de
aard van de samenleving, in het bijzonder bij het christelijke karakter
daarvan. Je kunt ook wel verder teruggaan. Bijvoorbeeld naar bepaalde sekten in de middeleeuwen en naar de
Labadisten aan het einde van de zeventiende eeuw. Zo zijn er altijd groeperingen geweest van mensen die zich
terugtrokken, omdat ze geen fiducie
meer in de samenleving hadden, omdat ze geen heil meer in de samenleving zagen.
Nederlanders hebben geprobeerd het
probleem van mogelijke ontheemdheid te voorkomen. Natievorming was
daar een onderdeel van. In zekere zin
zou je de geschiedenis van de zogenaamde ‘verzuiling’ zo kunnen duiden.
Aan het einde van de negentiende
eeuw hebben christenen in een sterk
moderniserende samenleving, zoals
de Nederlandse was, hun best gedaan
om niet ontheemd te raken. Het antwoord was voor hen, zeker voor gereformeerden en rooms-katholieken, in
mindere mate voor hervormden: eigen
organisaties met een eigen identiteit
oprichten om zo als het ware een thuisgevoel te kunnen blijven behouden.
Deze strategie heeft het gevoel van
ontheemdheid doen verminderen, al
kregen individuele gelovigen, zeker in
het orthodoxe protestantisme, wel
voorgehouden dat deze wereld het
niet helemaal is en dat ze hun ogen
wel op de hemel moesten blijven richten.
Voorbij de
apostolaatstheologie
Dr. Wassenaar heeft er op gewezen dat
met name vanaf de jaren ’50, ’60 van
de vorige eeuw een andere strategie
gevolgd is, aanvankelijk vooral in de
Nederlandse Hervormde Kerk met
haar apostolaatstheologie. Om thuis te
zijn in deze wereld moest je juist breken met de eigen organisaties met een
eigen identiteit. Die waren te beklemmend. Ze moesten vervangen worden
door het gevoel dat heel de wereld je
thuis was. Solidariteit met mensen van
andere kerken en zelfs van andere
godsdiensten stond toen hoog in het
vaandel. Zo kon je het gevoel krijgen in
de wereld thuis te zijn. Hier en daar
ontstond ook nog de gedachte dat
kerken er minder toe deden, omdat
het uiteindelijk om de missio Dei ging.
Gods werk in de wereld zou zich doorzetten, of de kerken daar nu achter
stonden of niet. Vooral prof.dr. J.C.
Hoekendijk heeft deze visie onder de
aandacht gebracht. Gevolg van deze
benadering was, dat de kerk als aparte
gemeenschap onder druk kwam te
staan. Dr. Wassenaar heeft dat laten
zien en daar commentaar op gegeven.
De laatste vijfentwintig jaar is er, ook
in de breedte van wat nu de Protestantse Kerk in Nederland is, sprake van
het besef dat ook die strategie niet
heeft gewerkt. De kerken zijn in de
marge van de samenleving terechtgekomen. In 1988 liet een reportage over
de Nederlandse Hervormde Kerk zien
dat die kerk nog wel in de publieke
ruimte te vinden was, maar dan alleen
op Radio 5. Een teken van haar marginalisering. Langzamerhand is toen
deze vraag opgekomen: ‘Waar staan
wij dan wel?’, ‘Wat is onze eigen identiteit? - ‘In het licht van de Schriften’, ‘In
het licht van onze opdracht’. Dit is een
proces waar de kerken nog midden in
zitten en nog volop mee bezig zijn. De
antwoorden zijn nog niet goed uit de
verf gekomen. Er is veel verlegenheid,
wat overigens iets anders is dan vreemdelingschap. Wij weten niet wat wij
moeten doen. Ik verkeer wel eens in
een kring van predikanten in het midden van het land. Wanneer die dominees onder elkaar zijn, heerst onder
hen nogal eens een sfeer van ‘Wij weten niet meer wat voor boodschap wij
voor de mensen, voor de wereld hebben.’ Dan is de vraag: ‘Waar is de geloofsovertuiging gebleven?’ Trouwens:
het kerkvolk vindt het ook vaak moeilijk om het geloof in God of in Zijn werk
in Jezus Christus te ‘delen’. Dat zijn dingen die zij niet meer aankunnen.
Overigens is het theocratische verlangen of de apostolaire ambitie van
vroeger nog niet helemaal uitgebannen. Er zijn mensen die heimwee hebben naar de tijd waarin de kerk in het
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
midden van de samenleving stond en
zich in het publieke domein manifesteerde. Dan is een soort nostalgie te
bespeuren. – Enkele jaren geleden
hield ik een toespraak voor een aantal
vooraanstaande protestanten, vertegenwoordigers van belangrijke organisaties. Het waren mensen die wisten
hoe je een land moet besturen en hoe
je belangrijke beslissingen moet nemen. Zij wilden graag dat de kerken
weer een centrale positie in ons land
gaan innemen en ook weer dicht bij de
politieke macht komen te staan. Een illusie, lijkt mij.
Op lokaal niveau gaat dat wel iets gemakkelijker. Daar zie je nogal eens pogingen van kerken om een bijdrage
aan de ‘civil society’ te leveren. Zo worden ze plaatselijk een soort Algemeen
Nut Beogende Instanties, die in dorpen en steden van betekenis kunnen
zijn. Omdat het moeilijk is om iets anders te doen, kiezen ze dan voor deze
optie: ‘business as usual’. Bij die ontwikkeling komt wel de vraag op of ze
nog wel boodschap hebben aan de
gedachte van de vreemdelingschap.
Bezinning is noodzakelijk
Ik ben dankbaar voor het boek van dr.
Wassenaar, dat veel te denken geeft. –
De oude wereld van christelijke zekerheden in maatschappelijke instanties
is weggevallen. Als gelovigen zijn we
teruggeworpen op kerninstanties zoals de kerken, nu de oude verbanden
van de verzuiling (scholen, verenigingen) van minder betekenis zijn. Het is
duidelijk dat de oude, brede volkskerk
niet te mobiliseren is als contrastgemeenschap. Daar moet wel iets aan
toegevoegd worden. Met de kanttekening dat ik me nu enigszins op sociologisch terrein begeef, wat niet ongevaarlijk is. Duidelijk is, dat in ons land,
trouwens in heel Europa, mensen bewuster voor de kerk kiezen. Dat geldt
vooral voor de protestantse kerken.
Die mensen behoren vrijwillig bij de
kerk, niet omdat hun ouders of grootouders er bij hoorden. Ze willen er zelf
voor gaan, zoals dat tegenwoordig
heet. We krijgen dus andere kerken
dan de oude, brede volkskerk van
vroeger. De Protestantse Kerk in Nederland is niet de kerk die Hendrik
Kraemer rond 1940 beschreef: bevolkt
5
contrastgemeenschap
door mensen die amper wisten waarom ze naar de kerk gingen. De mensen
die je nu in de kerken ziet, zitten er anders dan de mensen die er vroeger zaten. Dat heeft mij gebracht tot de notie
van de contrastgemeenschap. In dat
opzicht heb ik invloed ondergaan van
de Amerikaanse ethicus Stanley Hauerwas, bekend van zijn aanduiding ‘resident aliens’ voor christenen. Ze zijn
vreemdelingen en bijwoners in deze
wereld. Dat betekent: een kerkgenootschap, een kerkgemeenschap heeft
een ander ritme, een andere oriëntatie
dan de samenleving dan wel de wereld. Er is sprake van een duidelijk onderscheid.
Verschillende elementen
In mijn boek heb ik geprobeerd een
aantal elementen van zo’n contrastgemeenschap te beschrijven. Dr. Wassenaar heeft dat nauwkeurig weergegeven.
In de eerste plaats is de kerk dan een
gemeenschap waar de zorg voor elkaar, de liefde voor elkaar centraal
staat, als een natuurlijke manier van leven. Dat kan zich dan ook naar buiten
de muren van de kerk uitbreiden.
In de tweede plaats is de kerk dan een
gemeenschap van discipline, ‘tucht’.
De afgelopen jaren heb ik op verschillende plaatsen in den lande over dat
onderwerp gesproken. Mij is daarbij
opgevallen dat veel mensen dat ‘eng’
vinden. Wat bedoel ik daar mee? Welnu: dat de kerk in zekere zin een oefenplaats is waar gelovigen leren om
christelijke deugden in de praktijk te
brengen. Daarbij gaat het om discipelschap. Dan komt een vraag aan de
orde als ‘Wat betekent het om te bidden?’ De communicatie, het gesprek
met God is dan in het geding, op een
dieper niveau dan het gebed in een
noodsituatie. Zoiets kun je samen leren, zoals Jezus het Zijn discipelen geleerd heeft. Kerken zijn gemeenschappen waar zulke disciplines aangekweekt en aangemoedigd worden.
De kerk is in mijn optiek ook een plaats
van traditie. De ruimte, de breedte en
de diepte van de kerk van alle tijden en
plaatsen kunnen ingezet worden, uiteraard op een verantwoorde en weloverwogen manier: om oriëntatie te
bieden te midden van de haastigheid
6
en de gejaagdheid, ook van de oppervlakkigheid en de onbedachtzaamheid van de wereld buiten de kerk. In
de praktijk betekent dat vanuit de kerk
kritische communicatie met de samenleving, vragenderwijs. Niet meer op de
wijze van het opgeheven vingertje van
de kerk. Die tijd is voorbij. In dat opzicht ben ik het eens met prof.dr. G.G.
de Kruijf. Maar dat neemt niet weg dat
de kerk bepaalde ontwikkelingen ter
discussie kan stellen. Nogmaals: vragenderwijs.
De kerk voor de wereld?
In Vreemdelingschap lijkt dr. Wassenaar
sympathiek tegenover mijn voorstel te
staan. Wel stelt hij enkele vragen. De
eerste kwestie, die bij hem – zijdelings
– aan de orde komt, is deze: ‘Is de kerk
er voor de wereld of is de kerk uit de
wereld genomen en moet zij dus in
haar eigen termen begrepen worden?’
Met andere woorden: ‘Dient de kerk op
de wereld gericht te zijn of is Jezus
Christus voor de kerk gekomen en
dient zij primair ‘een heilige natie’, op
zichzelf te zijn?’ Mij valt op dat dr. Wassenaar enige afstand bewaart tot zijn
grote inspirator, prof.dr. A. van de Beek.
In het geding is dan de vraag of er wel
bruggen tussen kerk en wereld geslagen moeten worden. Mij dunkt, dat
het goed is om niet alleen te kijken
naar wat God in kruis en opstanding
van Jezus Christus heeft gedaan, maar
ook oog te hebben voor wat Hij in de
geschiedenis van de mensheid gedaan
heeft en nog steeds doet. Ik deel wel
de scepsis met betrekking tot de gedachte dat de kerk een politiek programma moet hebben en de wereld
moet transformeren. - Ik ben afkomstig uit een ‘county’ in Iowa, een van de
vele regio’s in de Verenigde Staten. Die
is in 1870 door Nederlandse immigranten gesticht. Het is de enige ‘county’
met een ‘reformed’ meerderheid. Hauerwas heeft eens gezegd dat de calvinisten de wereld wilden veroveren en
dat ze toen die ‘county’ innamen. Er is
dus niet veel van terechtgekomen.
Ik deel dus de scepsis. Ook met betrekking tot de Kuyperiaanse lijn die zo gedacht heeft. Dat neemt niet weg dat er
naar mijn mening wel contact moet
zijn tussen kerk en wereld. Wij moeten
ons niet isolationistisch opstellen door
de samenleving in een houding van
onverschilligheid als het ware af te
schrijven. Veeleer dienen wij ons over
de samenleving te bekommeren.
In dit verband wil ik nog iets opmerken. Wij denken wel eens dat Nederland steeds diverser is geworden: er
zijn steeds meer meningen bij gekomen. Toch heb ik de indruk dat ons
land ook steeds monotoner is geworden. Er is sprake van een sfeer van conformisme, die zich nogal eens in consumentisme manifesteert. In zo’n samenleving is de kerk in staat een andere
boodschap te brengen. Dan gaat het
om een nieuwe, diepere hoop dan wat
er in de wereld te koop is. Met andere
woorden: de samenleving heeft de
kerk nodig. Ook de democratie moet
gedijen op de grond van de diversiteit.
Daarin kan de kerk als contrastgemeenschap van grote betekenis zijn.
Dat geldt ook andersom: de kerk kan
beter gedijen als ze uitgedaagd wordt
door wat buiten de kerkmuren gebeurt. Tot radicale gehoorzaamheid
kunnen wij alleen komen als wij door
de buitenwacht uitgedaagd worden.
Die radicale gehoorzaamheid kan in
het gedrang komen als wij ons in de
kerk opsluiten. Samengevat: de kerk
kan alleen kerk zijn als ze de kritische
dialoog met de samenleving aangaat.
Te hoog gegrepen?
De tweede kwestie is deze: ‘Is de kerk
als contrastgemeenschap niet te hoog
gegrepen, is dat model niet te perfectionistisch in zijn pretenties?’ Dan kom je
uit bij superchristenen, helden van het
geloof, die een heel ander soort kerk
tot stand brengen dan de huidige is.
Het zou kunnen zijn dat ik in dit opzicht te ‘Amerikaans’ ben. Vanaf de zeventiende, achttiende eeuw – de tijd
van de puriteinen – hebben Amerikaanse gereformeerden relatief meer
aandacht besteed aan het beantwoorden van de vraag ‘Hoe moet je je leven
inrichten?’ Vanouds zijn ze geïnteresseerd in de heiliging van het leven, in
de persoonlijke en collectieve ethiek.
Daar heb ik iets van meegekregen. Wat
dat betreft kan er sprake zijn van een
verschil tussen dr. Wassenaar en mij,
tussen een Nederlander en Amerikaan,
elk met zijn eigen achtergrond.
In dit verband een bekentenis mijner-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
contrastgemeenschap
zijds: ik heb wel eens te hoge verwachtingen van de kerk en ik raak dan ook
wel eens teleurgesteld als ik het concrete reilen en zeilen van de kerk gadesla. Voor mij betekent de notie van de
contrastgemeenschap dan ook dat het
om kleine stappen gaat. Overigens zie
ik dwang niet als een reële dreiging in
de kerken van de eenentwintigste
eeuw. De christenen in Nederland zijn
zo geïndividualiseerd dat ze zich niet
laten mobiliseren voor een keurslijf
waar ze niet in willen. Een contrastgemeenschap mag zijn leden niet overvragen.
Ik voeg er wel iets aan toe: in de kerk
moet de liturgie centraal staan. Wat op
zondag gebeurt en wat ons daarin van
Godswege aangezegd wordt, daar begint alles mee. ‘God in ons midden’ is
het geschenk dat rust, ruimte, perspectief geeft.
Centraal staat dus niet het lijstje van
ons ‘A, b, c, d…’ dat wij moeten afwerken. Ik vind wel dat de liturgie in veel
kerken al te rationeel opgezet is, alsof
wij alleen met onze hersenen in de
kerk zitten. Ons hele mens-zijn, ook
met zijn passies, moet in de liturgie
aangesproken worden.
Blijft het punt over dat de indruk van
ethische superioriteit gewekt zou kunnen zijn en kan blijven hangen. Met
het oog daarop zou ik willen zeggen
dat kerken in de eerste plaats leerhuizen moeten zijn. We leren elkaar bidden, zingen, zorgen. Dat doen we samen. Het wordt ons niet van bovenaf
opgelegd. Maak het dus niet groter,
pretentieuzer dan het is of kan, moet
zijn. In gezamenlijk verband kunnen
heel gewone mensen kleine stappen
zetten.
Het contrast zichtbaar?
Ten slotte: moet het contrast altijd duidelijk zichtbaar zijn? Dat kan iets gekunstelds hebben. Onder het motto:
als de wereld A is, moet de kerk B zijn,
want de kerk moet opvallen. Dat is niet
wat ik bedoel. De kerk heeft veeleer
iets onzichtbaars: ze heeft een geheim.
In dit verband noem ik de naam van
Dietrich Bonhoeffer, die dat sterk benadrukt heeft. Moet je niet zeggen dat
in het avondmaal sprake is van een geheim, iets mystieks? In zekere zin trouwens ook in de doop. Gods heilswerk
in ons is niet altijd te zien. We hebben
daar, denk ik, allemaal wel ervaring
mee: dat God iets in of door ons gedaan heeft, terwijl wij dat niet in de gaten hadden. In die zin moet zichtbaarheid niet een programma zijn. Het andere uiterste is het adagium van ‘de
onzichtbare kerk’ met alleen maar
ware gelovigen. Dat heeft iets van
mystificatie, die geen recht doet aan
de reële gestalte van kerk-zijn waartoe
wij geroepen zijn. Als kerk zijn wij een
gemeenschap van gebrekkige, falende
mensen van vlees en bloed. Maar daarin worden wij wel van Godswege gezegend. Ook in onze zonden zijn wij
zichtbaar. Dat past ook bij de incarnatie van Jezus Christus. Als kerk zijn wij
de belichaming van Zijn Geest, zichtbaar. Dan zijn wij geen superchristenen. Wij zijn gewone mensen die op
een gewone wijze knechten, soldaten,
ridders van het geloof (Søren Kierkegaard) zijn. Het gaat dus niet om een
zodanig zichtbare kerk dat die zo boven de samenleving uittorent dat elke
verbinding met het gewone leven afwezig is.
Welnu: zo is een contrastgemeenschap
naar mijn mening wel een geschikte
plek voor vreemdelingen en bijwoners
in de geest van 1 Petrus. Een plaats
voor navolgers van Jezus Christus in
deze tijd. Navolgers die elkaar nodig
hebben, om er niet alleen voor elkaar,
maar ook voor mensen buiten de kerk
te zijn.
James C. Kennedy werd in 1963 in Orange City (Iowa) in de Verenigde Staten geboren. Daar groeide hij ook op. Hij studeerde buitenlandse betrekkingen, theologie en geschiedenis. In 2003 verliet hij
zijn geboorteland: hij werd toen hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam. Sinds
2007 is hij er hoogleraar Nederlandse geschiedenis sinds de middeleeuwen. Kennedy heeft tal van publicaties op zijn
naam staan, waaronder Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne
Nederland (2009) en Stad op een berg.
De publieke rol van protestantse kerken (2010).
1
Themanummer
HW-Confessioneel over
‘Vreemdelingschap’
Op zaterdag 27 september
werd het boek Vreemdelingschap.
Historische en hedendaagse
stemmen uit kerk en theologie van
de hand van dr. J.D.Th. Wassenaar
gepresenteerd.
Dat gebeurde in de protestantse
kerk te Hellendoorn. Mevr.ds. K.
van den Broeke, preses van de
generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland, nam het
eerste exemplaar van het boek
in ontvangst.
Prof.dr. F.A. van Lieburg hield een
causerie over ‘Vreemdelingschap’.
Prof.dr. C. van der Kooi sprak over
de rol die het begrip speelt in de
bezinning inzake de plaats van de
kerk in de samenleving, prof.dr.
mr. S.C. van Bijsterveld hield een
lezing over de betekenis van de
gedachte van de vreemdelingschap voor de verhouding kerk staat.
Ter gelegenheid van de verschijning van Vreemdelingschap
vonden nog twee bijeenkomsten
plaats. Op 3 oktober sprak prof.dr.
James C. Kennedy in de dorpskerk
van Leeuwarden-Huizum over ‘De
kerk: een vreemde eend in de bijt
van de wereld’, op 23 oktober
prof.dr. P.J.A. Nissen in de hervormde kerk te Windesheim over
‘Vreemdelingschap: inspiratie uit
de middeleeuwen’.
De bijdragen van Van Lieburg,
Van der Kooi, Van Bijsterveld en
Kennedy zijn gebundeld in een
themanummer van het tijdschrift
HW-Confessioneel.
Exemplaren kunnen besteld
worden bij mevr. S.E. Nijhoff-van
der Meulen, tel. 0548-881004;
e-mail: [email protected].
Er worden geen kosten in rekening gebracht.
Zie James Kennedy, Stad op een berg. De publieke rol van
protestantse kerken (Zoetermeer 2010).
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
7
een vreemd’ling hier beneên
Sermoen uit niemandsland
Vreemd eigenlijk, dat het woord ‘vreemdelingschap’ de laatste jaren zo
vaak valt in christelijk Nederland. Het is een vreemd woord, echt iets voor
insiders, voor kerkfreaks of voor ‘gristengekkies’, om het in de geest van
Geen Stijl te zeggen.
Mijn onkerkelijke buurman zou het
woord niet begrijpen zoals wij het vandaag bedoelen. Het is zelfs de vraag of
mijn gelovige buren de sacrale betekenis nog zouden verstaan. Natuurlijk, het
is een bijbels woord. Zowel in het Eerste
als Tweede Testament wordt veel over
vreemdelingen gesproken, net zo goed
als in de Eerste en Tweede Kamer gepraat wordt over immigranten, asielzoekers en vluchtelingen. Maar ik betwijfel of het woord ook zal vallen in de
Bijbel in Gewone Taal (BGT), die volgende week wordt gepresenteerd. ‘Ik ben
een vreemdeling op de aarde, verberg
Uw geboden voor mij niet’, las ik vroeger in de Statenvertaling. Ik ben benieuwd hoe dit vers uit Psalm 119 in de
BGT is weergegeven. Nog een paar
nachtjes slapen, dan weten we het.
‘Ik ben, o Heer’, een vreemd’ling hier
beneên.’ Wanneer die psalmregel in
mijn hoofd rondzingt – die versjes van
1773 spoken dag en nacht door mijn
gedachten – denk ik aan mijn opoe, de
enige grootmoeder die ik als kleinkind
gekend heb. Nu ik haar ten tonele voer,
wil ik meteen af zijn van de suggestie
dat zij een voorbeeldige vrome was. Zij
was geen gedoodverfde moeder in Israël, geen bekeerde vrouw waar andere
8
bekeerde vrouwtjes tegen op keken. Zij
was een doodgewone moeder van
veertien kinderen, zoals de gehele wereld draait op doodgewone mensen,
moeders, dochters, en op minder gewone mannen, vaders en zonen. Over
die doodgewone vreemdelingen, hun
vreemdelingschap in een wereld van
christenen en niet-christenen, wil ik het
uiteindelijk hebben, maar ik kan zoiets
nooit zonder een oriëntatie op het verleden, een terugblik op de traditie, zoals ook dr. Wassenaar voor zijn nieuwe
boek de toevlucht nam tot een reis
door de tijd, langs de geloofshelden
van het christendom, zoals uiteindelijk
ook de schrijver van die vreemde Hebreeënbrief niet uitgezongen raakte
over de geloofsgetuigen van oudsher.
Mijn opoe kwam uit Vianen aan de Lek,
maar verhuisde op haar elfde met haar
ouders mee naar het Oude Noorden
van Rotterdam, een ontheemding die
zij nooit helemaal te boven is gekomen.
Ze was hervormd gedoopt, in die kerk
van Brederode en Kohlbrugge, maar ik
betwijfel of ze zelf ooit geweten heeft
dat ze in het hervormde doopboek
stond ingeschreven. Haar ouders waren
op nogal verschillende manieren bezig
prof.dr. F.A. van Lieburg
met het geloof en de kerk. Haar moeder, uit een roomse familie, geloofde
het allemaal wel, haar vader geloofde
het allemaal niet zo gauw. Hij zocht zijn
weg in de verwarde wereld rond 1900,
kerkte nu eens hervormd, dan weer gereformeerd – even was hij onder de bekoring van de Doleantie en van zo’n
keurige neocalvinistische dominee die
aan de Vrije Universiteit was klaargestoomd. Uiteindelijk, in Rotterdam, was
hij een kerkelijke zwerver, doordeweeks
te vinden bij voorgangertjes in zaaltjes,
’s zondags liefst thuis met een oude
schrijver, zo’n ingekeerde man ‘met een
boekje in een hoekje’.
De dochter van deze vreemdeling in
het Nederlandse Jeruzalem was nog
een graadje vreemder. Als meisje viel ze
in een van die Rotterdamse kerkzaaltjes
in het oog van de zoon van de prediker,
een minstens zo knappe kleermaker. Ze
moesten trouwen, zoals dat heette, wilden geen schuldbelijdenis doen, zoals
dat dan eigenlijk had gemoeten, en
onthielden zich de rest van hun leven
van een kerkelijk lidmaatschap. Veertien kinderen kregen ze, zei ik al, geen
van hen werd gedoopt. Het eerste kind
stierf trouwens al in de moederschoot,
het derde in de kinderstoel ten gevolge
van kinkhoest, een latere dochter ontviel hen midden in de bloei van het leven. De kinderen gingen naar school,
ook naar de zondagsschool, en dat was
op zondag alles. Voor kerkgang was eigenlijk niet veel tijd. Vergissen we ons
niet: het was een keihard bestaan van
bittere armoe, er moest van de vroege
ochtend tot de late avond geploeterd
worden om zo’n groot gezin op de
been te houden. ‘Een vreemd’ling hier
beneên’, dat was mooi gezongen, en in
het krappe bovenhuis stond een orgeltje waarop bij tijd en wijle werd gespeeld uit het koraalboek van Johannes
Worp.
Ondanks alle onkerkelijkheid speelde
het geloof een mysterieuze rol in dit gezin. Juist moeder de vrouw was er veel
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
een vreemd’ling hier beneên
mee bezig, lezend in de bijbel, in boekjes en blaadjes, sprekend in allerlei gezegden en citaten, en spelend op dat
orgeltje, in dat alles verwijzend naar
een andere wereld die sommige huisgenoten vreemd bleef en andere van
lieverlee ontdekten, soms met kerkgang en volwassendoop tot gevolg.
Mijn opoe was eigenlijk zo’n stille in den
lande, vaak letterlijk zwijgend, verzonken in gedachten, af en toe op pad om
voorgangers te horen in zaaltjes die
Rotterdam rijk was, maar toch eenzaam
in zichzelf gekeerd, zonder veel contacten met anderen, laat staan met geloofsgenoten. Dominees kwamen er
niet over de vloer, pastorale zorg bestond uit schriftelijke zelfhulp. Ik herinner me goed hoe de huiskamer en
vooral de keuken behangen was met
bladzijden uit scheurkalenders, papiertjes met spreuken en gedichten, en,
meest indrukwekkend, een plaat van
een edelhert, verdwaald in de bossen,
waaronder mijn opoe met grote letters
had geschreven: ‘Als een hert gejaagd’
– Psalm 42 in de berijming van Datheen.
Dat was haar vroomheid: de schreeuw
van het hijgend hert, voortgedreven in
de beslommeringen van het alledaagse
leven.
Ik heb mij natuurlijk wel eens afgevraagd hoe haar spiritualiteit in elkaar
stak, als er al enige consistentie in zat,
dus wat de structuur was van haar
vreemdelingschap. Ik weet dat een van
de predikanten die ze wel eens beluisterde en van wie ze ook graag gedrukte
preken las, luisterde naar de naam ‘dominee Rustige’. Dirk Rustige was een
mislukte student van de Theologische
School van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In de jaren vijftig, begin zestig preekte hij overal en nergens, als
vrije vogel in vrije gemeenten, voor elke
losse menigte die zijn bevlogen en
beeldrijke manier van preken verdragen en waarderen kon. Hij publiceerde
ook, in de vorm van een prekenserie:
Sermoenen uit Niemandsland. Een
prachtige titel, vind ik zelf, met die sermoenen, een middeleeuws aandoend
archaïsme, effectief in zijn vreemdheid.
En dan dat niemandsland, waarmee
Rustige wilde aangeven dat hij zich ophield tussen de kerkelijke fronten, ver
van het gewoel van synodes, theolo-
gen en kerkvorsten. Volgens dr. J.P.
Zwemer valt zijn theologie te typeren
als die van de hulpeloze verslagenheid,
een toestand van onvolmaaktheid. ‘Zij
die geen geloof meer over hebben,
daar is Christus het geloof voor’, om een
van zijn aforismen te citeren.
Rustige heeft de biografische woordenboeken niet gehaald, zelfs niet die van
de kleine kerkgeschiedenis. Zijn boeken
zijn niet te vinden in de Koninklijke Bibliotheek of in universiteitsbibliotheken, zelfs niet in Apeldoorn bij zijn alma
mater. Alleen op marktplaats en www.
boekwinkeltjes.nl zijn nog diverse edities van zijn nagelaten werken te verkrijgen. De grote vergetelheid verklaart
natuurlijk waarom de Sermoenen uit
Niemandsland ook niet zijn geraadpleegd door Jan Dirk Wassenaar voor
zijn boek vol ‘historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie’
over de christelijke vreemdelingschap.
Of komt het doordat hij zich niet heeft
kunnen ontworstelen aan een selectie
van de grote mannen uit de kerkgeschiedenis, de apostelen, de apostolische vaders, de kerkvaders, een paar
moderne devoten, de eeuwige autoriteit van een Calvijn, en tenslotte nog
wat grootheden uit de dagen en nadagen van de Nederlandse hervormde
apostolaatsbeweging?
Nu ben ik misschien wel de laatste die
gerechtigd is om bij deze open deur stil
te staan, want de auteur maakte een
uitzondering op basis van mijn boeken
over levens van vromen, stille luyden en
bevindelijk-gereformeerden. Daarin komen de stemmen van het gewone volk
naar voren, zoals die van de achttiendeeeuwse autobiograaf Johannes Wassenaar uit Voorburg, een voorvader in het
verzamelen van teksten uit allerlei
bronnen. Vanuit die piëtistische autobiografieën komt in het boek ook één
stem van een vrouw voor, de achttiende-eeuwse Geesjen Pamans, die leefde
in het aan Overijssel grenzende Bentheim, maar in de stad Zwolle haar boeken liet drukken. Uitgerekend bij deze
vrome vrouw noteert Jan Dirk Wassenaar – terecht – dat zij op eenzame
hoogte stond en dus een uitzondering
op de regel was, een protestantse heilige, onnavolgbaar voor gewone stervelingen
Daarmee kom ik bij mijn belangrijkste
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
overweging bij het lezen van het op
zichzelf lezenswaardige boek dat Jan
Dirk Wassenaar vandaag presenteert.
Hij wil ons laten nadenken over christelijke vreemdelingschap, het gewone
christelijke leven in de context van elke
dag, op welke plek we ons ook thuis of
juist vreemd voelen. Maar als we ons bij
dat nadenken laten leiden door een
aantal willekeurige stemmen uit de kerk
en theologie der eeuwen, laten we ons
ook gemakkelijk misleiden door de vele
intellectuele en culturele contexten
waarin die kerk en theologie vorm hebben gekregen. Wassenaar is zich daar
overigens geheel van bewust, want zijn
bescheiden bloemlezing uit de traditie
heeft wel degelijk een actuele subtext.
Hij wil ons bewust maken van het feit
dat al die noties van vreemdelingschap
en vaderland, pelgrimage en parochialiteit gevormd zijn door specifieke historische noties van de verhouding tussen kerk, samenleving en staat. Die
kunnen zelfs in 366 bladzijden niet zomaar recht worden gedaan.
Maar misschien wilde Wassenaar juist
alleen maar heilzame verwarring stichten, waarbij hij zelf ook nog zoekende is
naar het antwoord op de vraag of we de
eeuwenlang gevestigde structuren van
de natiestaat en de territoriale kerkorganisatie zo langzamerhand niet moeten durven opgeven. Ik denk dat zijn
antwoord op die vraag uiteindelijk bevestigend is, maar dat hij, met vele theologen en kerkvorsten, zich niet zomaar
van de last van het verleden durft te bevrijden en het concreet te wagen met
nieuwe vormen van christelijk leven
rond de menselijke beginselen van individualiteit en vrijheid, maar ook rond
de maatschappelijke realiteiten van
mondialiteit en medialiteit. Dat is ingewikkeld gezegd, maar ik bedoel gewoon de behoefte aan christen-zijn in
niemandsland, ongeacht nationale of
denominationele grenzen, ongeacht de
beheersing van Theologees of de Tale
Kanäans, ongeacht verheven voorstellingen van de hemel op aarde of het
vaderland in de hemel.
In zo’n niemandsland kan het er kerkelijk en theologisch best radicaal aan
toegaan, zo leerde dominee Rustige in
zijn rigide eenvoud en rusteloze dwarsheid. En via hem kom ik dan weer terug
9
een vreemd’ling hier beneên
bij mijn opoe, een vreemde christin in
een kleine wereld. Kort voor haar overlijden in 1976 vertelde ze aan mijn vader
welke bijbeltekst haar stervensmoed
gaf. Ze citeerde Psalm 72: 7 in de oude
berijming: ‘Hij zal den armen en den
klenen, genadig zijn en goed.’ Zij hield
van Datheen, niet zozeer van 1773, en
de nieuwste berijming of gezangenbundel lagen ver buiten haar horizon.
Toch denk ik dat ze, met mij, ook wel
van harte ingestemd zou hebben met
de geloofsbelijdenis van Ad den Besten, het lied van de vreemdelingschap
dat ik ‘een gezongen sermoen uit niemandsland’ zou willen noemen, juist
omdat het zo’n persoonlijk gedicht is,
vrij van stemmen uit kerk en theologie,
recht uit het hart van een zwerver op
deez’ aard.
Waarom moest ik uw stem verstaan?
Waarom, Heer moet ik tot u gaan
zo ongewende paden?
Waarom bracht Gij
die onrust mij
in ’t bloed – is dat genade?
Gij maakt mij steeds meer vreemdeling.
Ontvreemdt Ge mij dan, ding voor ding,
al ’t oude en vertrouwde?
O blinde schrik, mijn God, mag ik
niet eens mijzelf behouden?
Want ik zie voor mij kruis na kruis
mijn weg langs en geen enkel huis
waar ik nog rust zou vinden.
Kom ik zo echt
bij U terecht,
ben ik wel uw beminde?
Spreek Gij dan in mijn hart en zeg,
dat het zo goed is, dat die weg
ook door uw Zoon gegaan is,
en dat uw land
naar alle kant
niet ver bij mij vandaan is.
Prof.dr. F.A. van Lieburg (1967) is hoogleraar
in de geschiedenis van het Nederlandse
protestantisme aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam. Op zijn naam staan talloze publicaties, waaronder het handboek Nederlandse religiegeschiedenis (2005), dat hij
Aandachtig gehoor in de protestantse kerk te Hellendoorn.
dhr. P.J. Hofman, preses van de algemene kerkenraad,
overhandigt ds. Van den Broeke een krentenwegge.
De professoren S.C. van Bijsterveld, C. van der Kooi, F.A. van
Lieburg en organist Dick Sanderman (v.l.n.r.) kijken toe.
10
samen met prof.dr. J. van Eijnatten schreef,
Jeugdwerk met een watermerk. De hervormd-gereformeerde jeugdbeweging
1910-2010 (2012) en Heilig Nijkerk. Religiegeschiedenis van een landstad (2013). Binnenkort verschijnt De wereld in. Het Nederlands Bijbelgenootschap 1814-2014.
Prof.dr. G. Heitink over
Vreemdelingschap:
‘De Protestantse Kerk in
Nederland zou er goed
aan doen om in een
ecclesiologisch beraad op
deze studie voort te
bouwen en er de vruchten
van te plukken voor het
actuele kerkelijke debat.’
Dr. J.D.Th. Wassenaar overhandigt het eerste exemplaar aan
ds. K. van den Broeke, preses van de generale synode van de
Protestantse Kerk in Nederland.
Goede belangstelling bij de verkoopafdeling.
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
cultuur
De vreemdeling
als spiegel
De Anderer. Zo wordt de vreemdeling genoemd die een heel dorp in opschudding brengt in het boek ‘Het verslag van Brodeck’. De Anderer, in het
wonderlijke dialect dat in het dorp gesproken wordt, maar dat tegelijk
scherp uitdrukt hoe die vreemdeling bekeken wordt. Als de ander. Die
vreemde man van wie we de naam nooit te weten komen. Philippe Claudel heeft met ‘Het verslag van Brodeck’ een vlijmscherp boek geschreven
over de vreemdeling als een spiegel. Een spiegel waarin al onze gebreken
en angsten zichtbaar worden. Hoewel het nergens zo benoemd wordt, is
het boek een parabel over de Shoah. Over kampen en systematische vernietiging van ‘Fremdër’.
Ds. M.J. Ouwerkerk-Louter
der trekt. Wanneer blijkt dat hij in het
dorp wil blijven, wordt de sfeer steeds
grimmiger en harder.
om te tekenen wie en wat hij om zich
heen zag. Het hele dorp loopt uit om
de tentoonstelling te bekijken. Het
ontaardt in een verwoesting. De Anderer heeft in zijn tekeningen de ware
aard bloot gelegd van de dorpelingen. En ze kunnen het niet aanzien.
Ze willen niet weten wie ze werkelijk
zijn. Wat er onder het laagje fatsoen
en beschaving huist aan lelijkheid. De
tekeningen worden verscheurd. En
de Anderer wordt meer en meer in
het nauw gedreven. Tot de dood er
op volgt.
Meer dood dan levend is de hoofdpersoon uit het boek, Brodeck, teruggekeerd uit een van de kampen naar
het dorp waar hij vandaan kwam. Zijn
naam was al in het monument gebeiteld, maar door zijn onverwachte terugkeer weer verwijderd. Uit alle
macht probeert het dorp de gevolgen van de oorlog achter zich te laten.
En dan verschijnt de Anderer in het
niet bij name genoemde bergdorpje.
Zijn komst veroorzaakt ongekend
veel opschudding. Na de dood van de
Anderer krijgt Brodeck opdracht van
de dorpelingen om een verslag te
schrijven van het gebeurde. Naast dit
verslag houdt Brodeck een persoonlijk verslag bij, een biecht, zoals hij ergens schrijft. Het mensbeeld dat hieruit naar voren komt is inktzwart – en
tegelijk klinkt er ook iets van mildheid
in door. Claudel kan dit als geen ander verwoorden.
Met argusogen wordt hij bekeken, de
Anderer. Hij ziet er anders uit. Hij
loopt vreemd. Hij praat anders. Hij
kleedt zich wonderlijk. Hij is niet één
van hen. Vanaf het moment dat hij in
zicht kwam, samen met zijn twee rijdieren, wordt zijn doen en laten besproken en bekritiseerd. Uitgebreid is
de Anderer op het marktplein verwelkomd door de burgemeester. Het
wordt een ongemakkelijke vertoning
en de Anderer toont niet het gewenste gedrag. Het is overduidelijk; de
dorpsbewoners worden onzeker van
hem en hopen dat hij gauw weer ver-
De Anderer zegt weinig. Maar alleen
zijn doen en laten, zijn stilzwijgen en
zijn anders-zijn, brengen bij de dorpsbewoners angst teweeg. Angst voor
wat anders is en onbekend. Angst
voor ontmaskering. Dat vooral. Ontmaskering van zichzelf. Van het op
het oog zo rustige en gemoedelijke
dorpje, waar onder de oppervlakte
zoveel wreedheid en afgunst, zoveel
schuld en kwaad schuil gaat. De voorbije oorlog heeft daar alles mee te
maken. De vreemdeling als spiegel.
Een haarscherpe analyse van Claudel
die maakt dat ‘Het verslag van Brodeck’ onder je huid kruipt en je ongemakkelijk maakt.
Vreemdelingenhaat is er altijd. Soms
meer, soms minder aan de oppervlakte. Maar op allerlei plekken in de samenleving duikt het steeds weer op.
Angst voor wie anders is, om welke
reden dan ook. Want dat anders-zijn
stelt vragen aan mijn eigen zekerheden en bestaan. En roept de angst en
het besef op: ik had zomaar in zijn of
haar schoenen kunnen staan. Voor
hetzelfde geld was ik de vreemdeling.
De scheidslijn is flinterdun. En door
een afwerende houding proberen we
die lijn koste wat het kost te bewaren.
Op een dag worden alle dorpsbewoners uitgenodigd voor een tentoonstelling van portretten en landschappen. De Anderer heeft zijn tijd benut
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Je zou er bijna over heen lezen. Maar
twee keer, aan het begin en aan het
einde van het boek, komt Christus ter
sprake. Langs de weg die uit het dorp
leidt, staat een kruisbeeld. Jezus staat
daarop afgebeeld ‘met een heel raar
gezicht’. Mooie vreemde Christus, aldus Brodeck. En steeds als ik dat lees,
ontroert mij dat. Christus als de
vreemdeling. Die mij in al zijn vreemdheid en anders-zijn een spiegel voorhoudt. En het stelt mij ook de vraag:
toont de vreemdeling in zijn vreemdelingschap en zijn lijden ons niet ergens iets van Christus?
Claudel schreef met ‘Het verslag van
Brodeck’ een boek dat de mensheid
onder kritiek stelt. Op zo’n indringende manier dat het je niet loslaat. En
dat is misschien maar goed ook.
N.a.v. Philippe Claudel, Het verslag van
Brodeck, De Bezige Bij Amsterdam
2009, p. 333
11
kerk en staat
Een zelfbewuste en
inspirerende kerk in
een democratische
samenleving
Door de eeuwen heen hebben mensen geïnspireerd door hun geloof
maatschappelijke en politieke veranderingen ontketend. Ook moderne
democratieën zijn daarvoor niet ongevoelig. Religieuze leiders en groepen van geëngageerde burgers vervullen soms door hun daden of intellectuele inspanningen een voorbeeldfunctie die hun nabije omgeving
overstijgt. Zij kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de publieke opinie en zo indirect de democratische meningsvorming beïnvloeden.
prof.dr.mr. S.C. van Bijsterveld
samenleving en politiek heeft vele
verschijningsvormen. Maarten Luther
King, de Dalai Lama, Karl Barth, de
huidige paus en veel van zijn voorgangers, Abraham Kuyper en Herman
Schaepman zijn enkele van de vele
tot de verbeelding sprekende voorbeelden daarvan, die elk in hun eigen
tijd een markante rol speelden of nog
steeds spelen.
Religieuze leiders en gemeenschappen hebben soms ook gekozen om
zich af te wenden van ‘mainstream
society’ en zich afzijdig te houden
van de wereld. Daarin ligt een uitdrukkelijke keuze besloten zich niet in
te laten met overheid en politiek. De
Amish uit de Verenigde Staten staan
daarvoor welhaast model. Maar ook
dan vormen zij in zekere zin een uitdaging aan het democratische proces
door alternatieve leefstijlen te beoefenen en vrijheid te claimen om vorm
te geven aan hun eigen leven en dat
van hun religieuze gemeenschap.
Maatschappelijke invloed kan bewust
nagestreefd worden door doelbewust de handen ineen te slaan om
iets te bereiken of zelfs door zich politiek te organiseren. Maar ook wan-
12
neer daarvan geen sprake is: van de
aanwezigheid van energieke, bloeiende geloofsgemeenschappen op
zich kan al een appel op de samenleving uitgaan. De verhouding geloof,
Wereldmijding en
engagement
Toen ik de titel van het mooie boek
van dr. Wassenaar, ‘Vreemdelingschap’, voor het eerst onder ogen
kreeg, riep dat bij mij meteen de tekst
van een negentiende-eeuwse Amerikaanse folksong op. ‘I am a pilgrim
and a stranger. Travelling through this
wearisome land. I have got a home in
that yonder city. And it’s not, o Lord,
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
kerk en staat
it’s not made by hand.’ De eerste associatie die het lied en ook de titel
van het boek bij mij opriep, was er
een van wereldmijding. Het zien van
het boek en zeker het lezen van de
hoofdstukken over ‘Vreemdelingschap in ecclesiologische ontwerpen’
(hoofdstuk 9) en ‘Vreemdelingschap
en politiek in een democratisch bestel’ (hoofdstuk 10) maakte mij duidelijk: vreemdelingschap komt in schakeringen voor. Vreemdelingschap
vormt een constante factor in het
denken over de kerk en de plaats van
de kerk in de samenleving en ten opzichte van overheid en politiek. Maar
dr. Wassenaar laat ons op een verfijnde, subtiele manier proeven aan de
uiteenlopende interpretaties en nuances van dit begrip.
Aan de ene kant van het spectrum
voert inderdaad de wens tot een zekere mijding van het publieke domein de boventoon. Via een rijk palet
aan tussenvormen komen wij aan de
andere kant van het spectrum uit bij
maatschappelijke betrokkenheid en
engagement. In alle gevallen houdt
de vreemdelingschap een element in
van een dubbele loyaliteit: aan het
wereldse en aan datgene wat daar
boven uit stijgt.
Voor kerken en gelovigen is het van
fundamenteel belang voortdurend te
blijven nadenken over hun opstelling
in de samenleving en hun houding
ten opzichte van de overheid. Het
boek van dr. Wassenaar biedt hiervoor veel ‘food for thought’.
De kerkelijke en theologische discussies over vreemdelingschap als ecclesiologisch ontwerp en vreemdelingschap en politiek kunnen tegelijk naar
mijn mening niet los gezien worden
van concrete ontwikkelingen in het
domein van de samenleving en de
overheid. Daarom ben ik het ook met
het commentaar van prof.dr. S. Paas
eens op de zogenaamde ‘doperse optie’. Dat is een model van afzijdigheid
dat geen rekening houdt met de
daadwerkelijke omstandigheden van
de samenleving waarin de kerk verkeert. De concrete leefsituatie is wel
degelijk relevant.
Sterker nog: de levendige discussie
over de aard van de kerk en vormen
van kerk-zijn die juist de laatste jaren
weer sterk leeft, heeft ongetwijfeld
mede te maken met het besef dat de
kerk de laatste decennia kleiner en
minder vanzelfsprekend is geworden.
De discussie over de houding van de
kerk ten opzichte van overheid en politiek moet zeker tegen de achtergrond gezien worden van veranderingen in het publieke domein zelf. Ik
denk met name aan terugtrekkende
bewegingen van de (nationale) overheid in het sociale domein.
Voordat wij op de kerk zelf ingaan, wil
ik daarom ook een paar opmerkingen
maken over het publieke domein.
Daar doen zich voor de kerken een
paar relevante – maar niet eenduidige – ontwikkelingen voor.
Overheid en politiek
In de relatie tussen overheid en politiek zijn twee bewegingen te ontwaren: de ene benadrukt de positieve
bijdrage van kerken en geloof aan de
samenleving; de andere geeft juist
blijk van een zeker ongemak met kerk
en geloof.
Aan de ene kant zien wij een toegenomen positieve belangstelling voor
religie. Vooral toen de discussie over
de islam aan het opkomen was, werden de ‘joods-christelijke’ wortels van
de Nederlandse cultuur nogal eens
expliciet ingeroepen. Ook in het kader van de discussie over de preambule van de Europese Grondwet
speelde dit. Deze discussie moeten
wij zien in het licht van de worsteling
met de vraag over de Nederlandse
identiteit en die is voor een deel weer
ingegeven door ontwikkelingen van
Europeanisering en toegenomen religieus pluralisme.
Er is de laatste jaren ook sprake van
een ‘herontdekking’ van de positieve
maatschappelijke betekenis van religie en religieuze gemeenschappen
en de drijvende kracht van religie
voor het ontplooien van maatschappelijk initiatief.
Terugtrekkende bewegingen van de
overheid in de ontwikkeling van het
idee van een ‘participatiemaatschappij’ versterken de aandacht daarvoor.
In het verlengde hiervan ligt ook de
interesse in religie als bron voor sociale cohesie.
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Aan de andere kant zien wij ook een
zekere ongemakkelijke houding van
de democratie ten opzichte van religie. Dat is zeker het geval waar het
religieuze orthodoxie betreft. Ook de
omgang met de islam en de verhouding christendom – islam blijft voor
de overheid lastig. Het thema is bepaald nog niet uitgekristalliseerd.
Ook de dubbele loyaliteit – de vreemdelingschap in het boek van dr. Wassenaar – wordt niet altijd goed begrepen. In de discussie over de aanpak
het jihadisme speelt zelfs expliciet en
heel concreet de vraag een rol of
moslims meer loyaal zijn ten opzichte
van de Koran of de Grondwet. In de
eerste helft van de negentiende eeuw
werd wel aan de loyaliteit van roomskatholieken als Nederlandse staatsburgers getwijfeld omdat zij ook loyaal zouden zijn aan een buitenlandse
mogendheid. Pikant is in dit verband
dat de door dr. Wassenaar beschreven nieuwe post-liberale protestantse visie over de opstelling van de kerk
juist onafhankelijkheid ten opzichte
van politieke gemeenschap bepleit,
met voorrang van de religieuze loyaliteit.
Daarbij is het interessant te beseffen
dat zowel ten tijde van de Republiek
als in het begin van het Koninkrijk der
Nederlanden de godsdienstpolitiek
erop gericht was al te uitbundige controverse te dempen. Religie zou juist
bij kunnen en moeten dragen aan
een eenheid van de natie.
Hoe moeten wij hier tegenaan kijken
en hoe zou de reactie van kerken
moeten zijn? Naar mijn mening moet
de positieve interesse in kerk en geloof van de kant van overheid en politiek bij de kerken niet tot een soort
afweerhouding leiden uit vrees dat zij
alleen ‘instrumenteel’ benaderd worden. De ‘ongemakkelijke kant’ moet
de kerken er niet van weerhouden
het gesprek te zoeken.
Kerken
Voor de buitenwereld is het belangrijk om kennis te nemen van het boek
van dr. Wassenaar. Het laat de buitenwereld zien dat er geen monolithisch
blok van denken is, dat er geen vanzelfsprekende rol is voor het optre-
13
kerk en staat
den van de kerken en de relatie tot de
politiek en samenleving.
Dr. Wassenaar onderscheidt in navolging van prof.dr. A.L.Th. de Bruijne
drie hoofdstromingen. In de eerste
plaats die van liberale politieke theorieën: geloof is privé en mag politieke
participatie niet beïnvloeden. In de
tweede plaats: het is een vorm van
goed burgerschap om eigen religieuze overtuigingen deel uit te laten maken van het publieke gesprek. In de
derde plaats: de post-liberale visie die
religieuze binding voorrang geeft boven lidmaatschap van een politieke
gemeenschap.
De eerste en laatste opties klinken
nogal radicaal, maar uiteindelijk blijken zij in hun uitwerkingen ook nuances in te houden. Zo stelt de eerste
optie ook grenzen aan afzijdigheid;
en bepleit die dat de relativering van
de stem van de kerk naar buiten gepaard moet gaan met stimuleren van
de bezinning binnen de christelijke
gemeente inzake de betekenis van
geloof voor het publieke leven. En
hoe radicaal de derde optie ook moge
zijn: in de Nederlandse verhoudingen
is en blijft er het besef dat openheid
naar politiek en samenleving nodig is.
De Protestantse Kerk in Nederland
kiest in het document ‘De Kerk en de
democratische rechtsstaat – een positiebepaling’ van 2009 uitdrukkelijk
voor de burgerschapsoptie: het is een
vorm van goed burgerschap om eigen religieuze overtuigingen deel uit
te laten maken van het publieke gesprek.
Drie bijdragen
Maar wat hebben kerken dan te bieden? Ik noem drie terreinen waarop
religies, religieuze leiders en groepen
duidelijk bij te dragen hebben aan de
democratische samenleving. Daarbij
maak ik gebruik van gedachten die
ook naar voren zijn gebracht door politiek filosofen, filosofen en theologen
als John Gray, Jürgen Habermas en de
voormalige aartsbisschop van Canterbury, Rowam Williams.
Ten eerste: Gray heeft in zijn boek
Zwarte Mis op overtuigende manier
betoogd dat de twintigste-eeuwse
utopische ideologieën zich hebben
willen ontdoen van religie en het Eu-
14
ropese christelijke erfgoed. Maar zij
hebben tegelijkertijd voortgebouwd
op de christelijke ideeën van een
vooruitgangsgeloof, uitgedrukt, gesymboliseerd door het geloof dat
God met de mensen optrekt door de
geschiedenis heen. Het verschil is, dat
die hun utopieën hebben gebouwd
op een utopisch beeld van de mensen. Hij noemt dit een onrealistisch
beeld. Het schept te hoge verwachtingen en leidt tot teleurstellingen.
Religies dragen naar zijn idee de wijsheid van eeuwen met zich. Zij hanteren een veel meer realistisch mensbeeld; zij hebben oog voor de menselijke mogelijkheden en beperkingen.
Religies kunnen en moeten ons daarom ook weer opnieuw leren om goed
om te gaan met imperfectie, met tegenslag, de imperfectie van de samenleving en de beperkingen en imperfecties van de politiek. Een vraag
die interessant is: op welk mensbeeld
baseren de overheid en de politiek
zich?
Ten tweede: democratie is niet identiek aan politieke democratie. Burgerschap is niet identiek aan burgerschap in de staat of ten opzichte van
de overheid. Democratie is óók een
maatschappelijke cultuur. Door zich
in het sociale domein te manifesteren, door verantwoordelijkheid te nemen in het sociale domein bijvoorbeeld via onderwijs of andere door
geloof geïnspireerde activiteiten geven kerken en geloofsgroepen daarvan blijk. Door hun activiteiten dragen zij bij aan het publieke domein.
Door in gesprek te zijn en te blijven
met overheidsvertegenwoordigers
stellen kerken / religies zichzelf present in de samenleving en maken zij
zich bekend in de bredere samenleving. Op hun beurt worden zij uitgedaagd na te denken over de betekenis van hun erfgoed in relatie tot
nieuwe morele dilemma’s en meer in
het algemeen de koers van de samenleving.
Ten derde: in de democratie vindt debat plaats over het goede leven. Religies / kerken hebben dit debat iets te
bieden. In een echte democratie kan
hun stem niet buitengesloten worden. Het democratisch debat zou dan
worden versmald. Habermas heeft
zich op dit standpunt gesteld. Hij
heeft betoogd dat de democratische
interactie tussen seculiere en religieuze posities een wederzijds leerproces is. Net zoals religieuze burgers
volledig de constitutionele orde moeten accepteren, moeten seculiere
burgers een seculiere rechtsorde niet
vereenzelvigen met een rechtsorde
waarin niet-seculiere gezichtspunten
niet worden gehoord of niet thuishoren in een democratisch proces. Op
vergelijkbare manier, maar net iets
anders heeft Williams over de rol van
het seculiere recht gezegd: de rol van
het seculiere recht is niet het oplossen van religieuze gebruiken en tradities in de naam van universalisme.
Implicaties
Het voorgaande heeft natuurlijk praktische implicaties. Ik pleit er zeker niet
voor dat kerken zich actief met politiek gaan bemoeien. Verre van dat. Zij
worden dan makkelijk meegezogen
in praktische vragen waarvoor zij de
expertise niet in huis hebben en
waarvan zij de consequenties niet
kunnen overzien. Bovendien valt het
niet vol te houden en zal dat veelal
ook niet geloofwaardig zijn. Maar er
zijn wel andere manieren van betrokkenheid.
Een paar willekeurige voorbeelden.
Het nieuws van de afgelopen week
maakte melding van het feit dat een
vijfde van de jongeren substantiële
schulden hebben, sommigen zelfs tot
2500 euro. Het zou de moeite kunnen
lonen om na te gaan wat daarvan de
achtergronden zijn, en wat die zeggen over jongeren, volwassenen, of
over de samenleving waarin zij leven.
En dat laatste zou dan een punt van
discussie of aandacht kunnen zijn.
Een ander voorbeeld: de orgaandonatie en de rol die de overheid daarin
voor een deel wil spelen om dat te stimuleren.
Voor zover mijn blik reikt, is die publieke discussie vooral in instrumentele termen gevoerd (‘Hoe krijgen wij
de meeste organen?’) of in bureaucratisch-juridische termen (‘Hoeveel
rompslomp brengt een bepaald registratiesysteem teweeg?’, ‘Hoe klein is
de kans op verkeerde registraties die
geen recht doen aan iemands eigen
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
kerk en staat
wil?’). Men zou ook dit thema kunnen
benaderen vanuit de vraag welke
mensbeelden ten grondslag liggen
aan een bepaalde benadering. En wat
de keuze voor een bepaald systeem
betekent voor onze kijk op leven en
dood. Dat verhoogt de kwaliteit van
de discussie en verrijkt de discussie.
Dit is bij uitstek een dimensie die van
de zijde van de kerken kan worden ingebracht.
De samenleving en de maatschappelijke omstandigheden veranderen
voortdurend en meerderheidsovertuigingen worden minderheidsovertuigingen en omgekeerd. Overtuigingen of leefwijzen die eens dominant
waren, kunnen nu afwijkend zijn en
zelfs als confronterend worden gezien in inhoud en vorm. Het kan nodig zijn te bepleiten dat rekening
wordt gehouden met minderheden;
zeker waar die tot voor kort nog algemeen gangbare overtuigingen waren.
Hoe?
Hoe moet de kerk zich dan present
stellen? In het boek van dr. Wassenaar
komen daarbij een paar spanningsvelden naar voren:
die tussen getuigen of het zoeken
van de dialoog;
die tussen spreken en handelen;
die tussen optreden van de kerk of
juist via organisaties en personen.
Het eerste spanningsveld. Het hoeft
geen betoog dat in de huidige samenleving optreden via de weg van
de dialoog doorgaans betere vooruitzichten biedt dan via de weg van het
getuigenis. Dat lag al enigszins besloten in het voorgaande. De Protestantse Kerk in Nederland sluit getuigenis
zeker niet uit, maar kiest ook voor de
dialoog als voor de hand liggende
methode van participatie. Juist het
aanreiken van nieuwe gezichtspunten, het stellen van vragen, het wijzen
op consequenties kunnen waardevol
en doeltreffend zijn.
Het tweede spanningsveld. Het leveren van een bijdrage in de samenleving en aan het publieke domein is
niet altijd een kwestie van spreken,
maar ook van handelen. In een kernachtige bijdrage aan de bundel 200
jaar Koninkrijk. Religie, staat en samenleving heeft scriba dr. Arjan Plaisier op
treffende manier uitgelegd dat de
kerk door het kerk-zijn al een waarde
vertegenwoordigt voor de samenleving.
In diezelfde bundel heeft dr. Jurn de
Vries in een bijdrage over het optreden van de kerk in het sociale domein
laten zien dat overheid en kerken een
verantwoordelijkheid hebben, maar
dat die uit onderscheiden verantwoordelijkheden voortkomt en gekenmerkt worden door dezelfde kenmerken, maar met verschillende nadruk: bij de ene staat barmhartigheid
voorop, bij de andere ligt de nadruk
op gerechtigheid. In elk geval: er ligt
kracht in het opzoeken van de niches
van de verzorgingsstaat.
Het derde spanningsveld. De kerk
hoeft niet steeds als kerk te handelen.
Via door het geloof geïnspireerde organisaties en personen werkt zij ook
door in de samenleving en het publieke domein.
Dat komt ook in alle door dr. Wassenaar besproken stromingen aan de
orde. De Protestantse Kerk in Nederland besteedt hier nadrukkelijk ook
aandacht aan. Te denken valt in het
rooms-katholieke domein met name
aan toerusting via het rooms-katholieke sociaal denken. Het gaat hier om
verantwoordelijk burgerschap. Burgerschap is niet alleen politiek burgerschap, maar ook maatschappelijk
burgerschap.
Aandachtspunten
Voor kerken is het belangrijk zich bewust door hun eigen tradities te laten
leiden, zowel in de analyse van vragen alsook in het perspectief daarop.
Anders gezegd: ‘het horizontale engagement’ moet door ‘de verticale
relatie’ gevoed zijn. Laat zien dat ook
het horizontale spreken uiteindelijk in
het teken staat van de relatie van de
mens tot God.
Voor de kerken is het besef dat zich
ook nu grote, stelselmatige veranderingen in de samenleving voordoen
van groot belang. De consequentie
hiervan is dat kerken moeten durven
denken vanuit de realiteiten en de
vragen van deze tijd. Ook de kerken
kunnen niet meer de vertrouwde ka-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
ders van de sociale verzorgingsstaat
of de aanloop ervan als startpunt nemen. Dat is niet makkelijk. Juist vanuit
de erkenning van de realiteiten van
vandaag kan kerkelijke betrokkenheid bijdragen aan het genereren van
perspectieven op de problemen van
vandaag.
Kerk-zijn in de samenleving vereist
een open houding tot de moderniteit
en nieuwe media. Kerken hebben ook
volop het internet ontdekt. Niet alleen zijn goede internetsites ontwikkeld, er zijn ook vernieuwende toepassingen gevonden zoals webcasts.
Een andere zaak is de televisie. Deze
zou naar mijn idee nog meer gebruikt
kunnen worden, niet zozeer voor de
(statische) verfilming van traditionele
samenkomsten zoals kerkdiensten,
maar voor speciaal voor televisie ontwikkelde programma’s. Zoek naar het
aansprekende, afwisselende en uitdagende.
De Nationale Bijbelquiz is naar mijn
idee een geweldig voorbeeld. Zij presenteert een hele nieuwe formule,
waar lichtvoetigheid en seriositeit elk
een legitieme plaats hebben.
Tot slot
De bijdrage van kerken aan de samenleving en het publieke domein
begint in een authentiek en zelfbewust werken vanuit de eigen voedingsbronnen. De kerken moeten de
samenleving en individuele mensen
inspireren door datgene waardoor zij
zelf geïnspireerd worden. Dat is een
doorlopend proces. Om een uitdrukking te gebruiken van de aartsbisschop van Canterbury: dat blijft altijd
‘unfinished business’. Maar wel business die de moeite waard is.
Prof.dr.mr. S.C. van Bijsterveld (1960)
promoveerde in 1988 op een proefschrift over de verhouding kerk – staat.
Ze is hoogleraar Religie, recht en samenleving aan de Radboud Universiteit
Nijmegen. Daarnaast is ze lid van de
CDA-fractie van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal. In 2008 publiceerde ze
Overheid en godsdienst. Herijking
van een onderlinge relatie. Ze was een
van de redacteuren van het vorig jaar
verschenen boek 200 jaar Koninkrijk.
Religie, staat en samenleving.
15
Vreemdelingschap
Vreemdelingschap.
Historische en
hedendaagse stemmen
uit kerk en theologie
‘Daar is de vreemdlingschap vergeten / en wij, wij zijn in ’t vaderland.’ Zo
luidt de slotzin van het tweede, tevens laatste couplet van Gezang 291 uit
het Liedboek voor de kerken, getiteld ‘Nooit kan ’t geloof te veel verwachten’. Dat ‘daar’ in die zin heeft betrekking op de zaligheid, waarvoor dus
het woord ‘vaderland’ gebruikt wordt. Die aanduiding is niet verkeerd.
Het is een bijbelse term. Hij komt voor in de brief aan de Hebreeën, net als
‘de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester
is’.
Dan gaat het om min of meer geografische beelden voor de hemelse toekomst. Maar er is meer over vreemdelingschap te zeggen, en wel op basis
van de eerste brief van Petrus.
In dat epistel wordt het begrip niet alleen gekleurd door eschatologische
gerichtheid – de auteur maakt gewag
van een onvergankelijke, ongerepte
erfenis in de hemel, die nooit verwelkt
– maar vooral ook door beleving van
‘anders-zijn’, in deze wereld. De auteur
kwalificeert de geadresseerden als
‘vreemdelingen en bijwoners’. Ze zijn
een volk in de diaspora, ze verkeren te
16
midden van de ongelovigen. Het gaat
dan om een aangevochten, een bedreigde positie.
Vreemdelingen en pelgrims
Vrijwel altijd zijn de teksten ‘op één
hoop gegooid’. Prof.dr. A. van de Beek
is iemand bij wie het onderscheid wel
te vinden is. Hij merkt op dat het beeld
van de vreemdeling en bijwoner anders is dan dat van de pelgrim. Bij het
eerste, de vreemdeling en bijwoner,
ligt de nadruk op ontheemd-zijn:
vreemdelingen horen er niet bij, bijwoners hebben geen vaderland. Het
door dr. J.D.Th. Wassenaar
leven van pelgrims daarentegen
wordt in de eerste plaats gekenmerkt
door doelgerichtheid.
Die kant van de zaak van de vreemdelingschap, waarbij het om de plaats
van de gelovigen in deze wereld gaat,
wordt vandaag de dag meer dan lange tijd het geval geweest is, onder de
aandacht gebracht. Dat heeft, denk ik,
alles te maken met het feit dat de
christenheid in de westerse wereld
meer en meer een minoriteit, een minderheid wordt, in de marge van de samenleving. Wat dat betreft is een parallel te trekken met de situatie ten tijde van de Vroege Kerk, in de eerste
eeuwen na Christus. Overigens ben ik
zeker niet de enige die op de
gedachte van de vreemdelingschap
wijst. Er zijn meer theologen die dat
doen, soms met een zekere radicaliteit. Als zou in de vreemdelingschap
sprake zijn van een oordeel van Godswege. Ik denk dan aan publicaties van
Van de Beek, van dr. W. Dekker en van
dr. W.M. Dekker.
Nu moeten we het verschil in benadering van vreemdelingschap tussen de
brief aan de Hebreeën en 1 Petrus niet
te zeer tegen elkaar uitspelen. Aan de
andere kant: het is er wel degelijk. Het
is ook in de geschiedenis van de kerk
te ontwaren. Meer dan eens had een
hemelgerichte levenshouding tot gevolg dat deze wereld als een plaats
van een oneigenlijk bestaan gezien
werd. Dat is in de Vroege Kerk en in de
middeleeuwen vele malen gebeurd,
alsook onder de dopers en de doopsgezinden en in de bewegingen van
het puritanisme en het piëtisme.
Het komt trouwens nog steeds voor,
dat pleidooi voor wereldmijding onder het motto ‘Hier beneden is het
niet’, en wel onder de bevindelijk-ge-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Vreemdelingschap
reformeerden, aan de rechterflank van
het kerkelijke spectrum.
Er zijn in de kerkgeschiedenis ook perioden geweest waarin het aspect van
ontheemd-zijn op de voorgrond trad.
Ik denk dan in het bijzonder aan de
calvinistische vluchtelingengemeenten in de begintijd van de Reformatie.
De hervormingsgezinde gemeenschappen waren in de toenmalige diaspora ‘verstroyt’ en ‘vervolgt verdreven’. Overigens is toen wel gebleken
dat het calvinisme in de verdrukking
op zijn best is – een uitspraak van dr. R.
Haan.
Het is wel duidelijk: mijn boek is primair een kerkhistorisch leesverslag.
Verwacht u er dus niet meer van. Hoewel mijn onvolprezen bureauredacteur van Boekencentrum Uitgevers, dr.
Lydeke van Beek, mijn werkstuk in een
telefoongesprek als ‘een wetenschappelijke studie’ kwalificeerde. Ik dacht
toen: ‘Is er onderweg iets misgegaan?’
Zoals gezegd, zie ik het zelf primair als
een kerkhistorisch leesverslag. Nogmaals: verwacht u er dus niet meer
van. Nu goed, iets meer dan. Het heeft
ook een actuele spits, twee zelfs.
Kerk en samenleving
Mij is in de eerste plaats gebleken dat
de notie van de vreemdelingschap de
vraag naar de verhouding tussen kerk
en samenleving op tafel legt. Dan gaat
het om de identiteit van de kerk. Vandaag de dag wordt daarvoor wel de
aanduiding ‘contrastgemeenschap’
gebruikt, terwijl de individuele gelovige dan op zijn discipelschap aangesproken wordt. Een pregnante uitspraak van dr. S. Stoppels: ‘Jezus roept
leerlingen, geen kerkmensen.’ Dan is
er geen ruimte voor de liberale variant
van het cultuurchristendom of voor
partiële of graduele
kerkelijke betrokkenheid. De kerk
moet onomwonden staan voor de
zaak van het evangelie en kerkmensen
moeten leerlingen zijn ‘die er voor
gaan’, om zo te zeggen.
Over vreemdelingschap gesproken:
de kerk is een vreemde eend in de bijt
van de wereld. Onderscheiding van de
wereld is dan dus het devies. Bij inventarisatie van ecclesiologische modellen – ecclesiologie is ‘leer inzake de
kerk’ – in die geest komt als kernvraag
op: ‘Hoe reëel is dat model van de kerk
als contrastgemeenschap?’ Dr. H. de
Leede heeft met betrekking tot de positie van een van de aanhangers daarvan op ‘een hoog ‘moeten’-gehalte’
gewezen. Zijns inziens is dat voor ‘een
landelijke mainstream-kerk’ (zoals de
Protestantse Kerk in Nederland) lastig.
Prof.dr. S. Paas heeft geattendeerd op
het probleem van de groepsdwang
binnen een contrastgemeenschap, die
de diversiteit in de gemeente geen
goed doet. Dr. W. Dekker heeft gezegd: de kerk als contrastgemeenschap wekt te zeer de indruk dat het
contrast steeds zichtbaar gemaakt zou
kunnen en moeten worden; alsook dat
het een programma zou kunnen zijn.
Ik herken de bedenkingen van De Leede, Paas en Dekker: de kerk als contrastgemeenschap is gauw te hoog
gegrepen, te veel gevraagd. Aan de
andere kant: de aanduiding ‘bijwoners
en vreemdelingen’ voor de kerk vanuit
de eerste brief van Petrus dringt ertoe
daarover na te denken en te proberen
daar gestalte aan te geven.
Kerk en staat
Mijn tweede observatie met het oog
op de actualiteit is deze: dat de gedachte van de vreemdelingschap niet
zonder consequenties voor de visie op
de verhouding kerk – staat kan blijven.
Ik zou op de vraag ‘Waar is de vreemdelingschap vergeten?’ willen antwoorden: daar waar kerk en staat te
dicht op elkaar zaten. Twee voorbeelden. – De ‘Wende’ onder keizer Constantijn in 313, het begin van een ontwikkeling van het christendom van
toegestane godsdienst tot staatsgodsdienst, had grote gevolgen voor
de positie van de christenen. In de historiografie is sprake van uitersten in
visie op de betekenis van die ‘Wende’.
Prof.dr. H. Berkhof heeft gesteld dat
sinds 313 gelukkig sprake is geweest
van zoiets als theocratisch
besef: Gods regering van de wereld
werd niet alleen door de kerk, maar
ook door de staat erkend. Maar prof.dr.
G.J. Heering heeft onder de titel ‘De
zondeval van het christendom
betoogd’ dat de kerk sindsdien door
machtswellust gecorrumpeerd werd.
Dat is erg, te kras uitgedrukt. Feit is wel
dat de vreemdelingschap sindsdien
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
onder druk kwam te staan. Men moest
die toen buiten de gevestigde kerk
zoeken. Bijvoorbeeld in de late middeleeuwen in het kloosterleven, bijvoorbeeld in het piëtisme ‘met een
boekje in een hoekje’. – Het andere
voorbeeld: de hervormde apostolaatstheologie van na de Tweede Wereldoorlog. De kerk richtte zich toen zozeer op de samenleving en ze deed
destijds zo veel politieke uitspraken
dat haar vreemdelingschap op de achtergrond raakte. Terugblikkend zou ik
niet met dr.ir. J. van der Graaf over ‘het
bankroet van de apostolaatstheologie’ willen spreken, want ze heeft ook
veel positieve betekenis voor de samenleving gehad. Wel moet naar mijn
mening deze conclusie getrokken
worden: het geloof werd toen te zeer
‘gefunctionaliseerd’, om een uitdrukking van dr. B. Plaisier aan te halen.
Daardoor kwam de eigen identiteit
van de kerk onder druk te staan. Ik voel
mij zelf verwant met prof.dr. G.G. de
Kruijf, die betoogd heeft dat
theocratische ambities op basis van
het Nieuwe Testament onhoudbaar
zijn. Onder verwijzing naar de aanduiding ‘vreemdelingen’ voor christenen
in Hebreeën 11:13 en 1 Petrus 1:1 en
2:11 laat de auteur van Waakzaam en
nuchter, ‘over christelijke ethiek in een
democratie’, weten dat maatschappelijke participatie in het Nieuwe Testament aan de rand van het christelijke
leven staat. Daar is zijns inziens niet
mee gezegd dat passiviteit gepropageerd moet worden. Wel is duidelijk
dat de vreemdelingschap een geheel
eigen wijze van engagement vergt.
Voor De Kruijf is het principiële uitgangspunt dat de christelijke ethiek
geen enkele staatsvorm van een exclusieve legitimering voorziet. Het belijden van het koninkrijk van God impliceert de relativering van elke actuele staat en van elk actueel politiek
programma. Dat is trouwens ook de
opvatting van de Protestantse Kerk in
Nederland. Wel aanvaardt die de democratie als staatsvorm met dankbaarheid. Wat in dit verband te denken moet geven: Jezus heeft in Johannes 18:36 in zijn confrontatie met de
aardse bewindspersoon Pilatus gezegd dat zijn koningschap niet van
deze wereld is…
17
kerk en samenleving
Pelgrimage en
vreemdelingschap
prof.dr. C. van der Kooi
reel, politiek, sociaal, historisch kunnen
de verantwoordelijkheden en uitdagingen verschuiven.
‘Een zwervende Arameeër’
In Deuteronomium 26 vinden we een
paar teksten waarin heel veel samenkomt van het onderwerp ‘vreemdelingschap’. Het gedeelte bevat een
soort regieaanwijzing voor hoe te handelen bij het altaar. Het schrijft woorden voor die elke Israëliet moet zeggen
die straks in het land zal gaan wonen
en een deel van de oogst als dankoffer
aan de priester komt brengen. Allereerst zal hij zeggen: ‘Hiermee verklaar
ik voor de Heer, uw God dat ik het land
waarvan de Heer onze voorouders onder ede heeft beloofd dat hij het ons
zou geven, ben binnengegaan.’ Met
andere woorden: hij heeft wat in handen, hij brengt wat mee en wat hij
meebrengt, is een bewijs dat de belofte gestand is gedaan en dat de Israëliet
werkelijk het land in bezit heeft genomen. Vervolgens moet hij, als de mand
met oogstgoed voor de priester is
neergezet, nog veel meer zeggen. Hij
moet de geschiedenis reciteren: ‘Mijn
vader was een zwervende Arameeër.
Hij trok naar Egypte en woonde daar
als vreemdeling met een handvol mensen, maar ze groeiden uit tot een zeer
groot en machtig volk. De Egyptenaren
begonnen ons slecht te behandelen: ze
onderdrukten ons en dwongen ons tot
slavenarbeid. Toen klaagden we de
Heer, de God van onze voorouders,
onze nood. Hij hoorde ons hulpgeroep
18
en zag ons ellendig slavenbestaan. En
de Heer bevrijdde ons uit Egypte, met
sterke hand en opgeheven arm, op
angstaanjagende wijze, met tekenen
en wonderen. Hij bracht ons hierheen
en gaf ons dit land, dat overvloeit van
melk en honing. Heer, hierbij breng ik u
de eerste opbrengst van het land dat u
me hebt gegeven.’ Vervolgens lezen
we: ‘Bied de Heer, uw God, zo uw gaven
aan en kniel voor hem neer. Daarna
mag u, samen met de Levieten en de
vreemdelingen die bij u wonen, een
feestmaal houden met al het goede
dat u en uw familie van hem hebben
ontvangen.’ Het gedeelte situeert de
lezer of hoorder vòòr de inneming van
het land. Hij zal wat de Heer hem geeft,
namelijk het land, niet weigeren, maar
het in bezit nemen. Tegelijkertijd zal hij
zich te binnen brengen dat hij ooit zelf
een zwerver in de woestijn is geweest.
Hij is in Egypte zelf een bijwoner en
vreemdeling geweest. Dat wil zeggen:
tweederangs burger, iemand zonder
rechten op het land. Nu is de situatie
omgekeerd, hij heeft het land in bezit,
het kan vruchten geven en hij krijgt de
opdracht een maaltijd te houden met
de Levieten, die immers niet een stamland toegewezen hadden gekregen, en
met de vreemdelingen. Het gedeelte
leert nog iets anders. De situatie van
het aardse burgerschap kan veranderen. Afhankelijk van de situatie, cultu-
Leven in het voorlaatste
Vreemdelingschap, weten we er nog
van? In het boek van dr. Wassenaar
wordt geschetst hoe de kerk haar
vreemdelingschap in sommige tijden is
bewust geweest, en hoe ze het in andere tijden is vergeten. De auteur heeft
veel van prof.dr. A. van de Beek geleerd, die in zijn publicaties beklemtoont dat kerk en theologie al te zeer
zijn vergeten dat de volgelingen van
Jezus Christus volgens het beeld van
de brief aan de Hebreeën een ander vaderland zoeken. Deze wereld, deze geschiedenis en werkelijkheid is niet hun
eigenlijke thuis. Ze kan dat niet zijn,
want ze valt theologisch gezien onder
het oordeel van God. De wereld is geoordeeld toen Jezus gekruisigd werd.
Toen bleek haar gehalte. Religie en
overheid, en de stem van het volk waren eenparig in hun oordeel over de
man van Nazaret. Daarmee is gebleken
hoe ook de joodse leiders zich konden
vergissen, en hoe de politieke macht
verstrikt kan raken in belangen en
daarmee haar bedenkelijkheid verraadt. Dat is echter niet het laatste wat
te zeggen is. De kerk belijdt als vervolg
op de opstanding van Jezus Christus
Zijn verheerlijking, dat Hij zit aan de
rechterhand van God de Vader, de Almachtige, vanwaar Hij komen zal. Met
andere woorden: onze plaats is rechtens niet meer deze wereld. Het eigenlijke burgerrecht ligt verankerd en verborgen in Jezus Christus. Het ligt boven, en niet hier. Tweeërlei burgerschap
dus, waarbij dat eerste beslissend is.
Tot zover een strikt theologische bepaling van ons leven.
Zijn we ons als mensen die deel uitmaken van de gemeente van Jezus Christus bewust dat we leven in het voorlaatste? Of met een theologisch woord:
leven we met dat eschatologisch voorbehoud? Wat betekent het voor de ge-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Recensie
‘kerk en samenleving’
meente dat ze bijbels gezien vreemdeling en bijwoner is?
Pelgrim en vreemdeling
Vergunt u me allereerst de opmerking
dat het mijns inziens niet onze opdracht is om ons te richten op de gedachte op zich dat we hier vreemdelingen zijn. Het is iets dat vanzelf ontdekt
wordt. Het is een schaduw die meetrekt als we pelgrim zijn. We ontdekken
die vreemdelingschap bijvoorbeeld,
maar wel heel wezenlijk, als we letten
op de feesten die de kerk viert. Met
Kerst, met Pasen, met Hemelvaart en
met Pinksteren: het zijn allemaal feesten die ons bewust maken van een beweging. God komt en gaat een weg. In
Jezus Christus komt God de Zoon in
mensengestalte onze werkelijkheid
binnen, in alle nederigheid en kwetsbaarheid. In de dagen van Pasen gedenken we hoe Hij stukliep op onze
wereld en verhoogd werd. Hemelvaart
richt het oog op Zijn koningschap, dat
al begonnen is – verborgen, maar volgens de Schrift niet minder werkelijk,
en dat ooit voor aller oog zichtbaar zal
zijn. Met Pinksteren belijden we dat we
nu al in die beweging van de Geest
staan. In het geloof krijgen we te maken met een beweging en die beweging is niet af. God is nog niet klaar met
Zijn werken. We vieren in de kerk geen
feest van de voltooiing. Dat is veelzeggend. Die voltooiing en volkomenheid
is er nog niet.
Dat betekent dat de kerk vandaag in
een tussentijd leeft, die nog niet het
laatste werk is van God. We zijn met andere woorden nog niet thuis. We wonen hier wel, we hechten ons zelfs aan
de plekken en plaatsen waar we ooit de
ogen opsloegen. Daar zoekt de Geest
van God ons op, dat is Hem niet te min.
Dat aardse burgerschap kunnen en
mogen we niet van ons afschudden.
We hechten zelfs aan de taal waarin we
groot werden en de meest elementaire
dingen van het leven leerden: aan Saksisch, Gronings, Fries of Brabants of als
Hagenees, noem maar op. Daar zijn we
relatief thuis. Maar helemaal thuis?
Moeten we ons die vreemdelingschap
speciaal te binnen brengen? Moet daar
in de kerk de focus speciaal op gericht
worden? Is dat, zo zou ik willen vragen,
een theologische deugd? Of geldt eer-
Recensie van dr. J. D. Th. Wassenaar,
Vreemdelingschap. Historische en
hedendaagse stemmen uit kerk en
theologie, Zoetermeer 2014. 366 pagina’s, €22,50
Er wordt de laatste tijd veel geschreven
over de kerk in relatie tot de hedendaagse cultuur. Dat is niet zo vreemd:
de culturele veranderingen gaan razendsnel, de kerk wordt steeds marginaler en dus rijst de vraag welke houding dit van de kerk vraagt. Door verschillende
theologen
worden
verschillende modellen voorgesteld,
allemaal met hun eigen voors en tegens. J. D. Th. Wassenaar levert aan
deze bezinning een naar mijn mening
heel belangrijke bijdrage door een
diepgravend boek over het bijbelse
begrip ‘vreemdelingschap’. Door na te
gaan welke betekenis aan dit woord
werd toegekend in het Nieuwe Testament en de verschillende periodes van
de kerkgeschiedenis helpt hij christenen en kerken vandaag zich op evenwichtige wijze te verhouden tot de wereld.
Hoofdstuk 1, over Het Nieuwe Testament, is meteen zeer informatief en
fundamenteel. Wassenaar begint met
een onderzoek naar de betekenis van
de verschillende woorden voor vreemdeling in het Nieuwe Testament. Daarna onderzoekt hij een negental ‘benaderingen’, waarbij vreemdelingschap
in het licht staat van verkiezing, levenswijze, lijden, context, beschimping,
metafoor, vaderland, volharding en
het leven van Jezus zelf. Uiteraard komen vooral de teksten uit Eerste Petrusbrief aan de orde, aangezien deze
het vaakst over vreemdelingschap
spreekt. Al met al blijkt -en dat vond ik
verrassend- het thema vreemdelingschap in het Nieuwe Testament geen
kernthema, wat het des te verwonderlijker maakt dat dit in de geschiedenis
vaak wel gebeurde. Een belangrijke
conclusie is ook, dat vreemdelingschap in het Nieuwe Testament geen
verachting van de wereld betekent.
We lezen: ‘Haat jegens de wereld is
geen kenmerk van de christelijke bestaanswijze. Veeleer is onder de christenheid sprake van openheid jegens
de medemensen.’ (53). Al met al schetst
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
ds. B.J. van der Graaf
Wassenaar in dit hoofdstuk een gebalanceerd beeld van vreemdelingschap
volgens het Nieuwe Testament.
Na deze bijbels-theologische opening
maakt neemt Wassenaar de lezer me
op een lange en boeiende reis door de
verschillende fasen van de kerkgeschiedenis. Na de Vroege Kerk (hoofdstuk 2) ontmoeten we Augustinus
(hoofdstuk 3) en Calvijn (hoofdstuk 5),
trekken we door de Middeleeuwen
(hoofdstuk 4) en de tijd van Puritanisme, Piëtisme, Verlichting en Seculiere tijd
(hoofdstuk 6), om tenslotte een kijkje
te nemen In bevindelijk gereformeerde
kring en op het hervormde en protestantse erf (hoofdstuk 7). In de laatste
hoofdstukken begeven we ons Onder
theologen (Noordmans, Koopans,
Schilder, Van de Beek, hoofdstuk 8),
maken we kennis met Vreemdelingschap in ecclesiologische ontwerpen (in
kerkmodellen dus, hoofdstuk 9) en
denken we na over Vreemdelingschap
en politiek in een democratisch bestel
(hoofdstuk 10). Deze korte beschrijving van de lange reis die de lezer onder leiding van Wassenaar maakt geeft
wel aan hoe groot de rijkdom is die in
dit boek te vinden is. Een rijkdom van
heel verschillende stemmen trouwens,
met allerlei verschillende accenten.
Heel duidelijk wordt, hoezeer die accenten in al die verschillende tijden
mee werden bepaald door de uitdagingen waarvoor de cultuur van hun
tijd de christenen stelde. Zo blijkt Calvijns denken over vreemdelingschap
sterk gekleurd te zijn door het feit dat
hij en vele van zijn medegelovigen
voordurend moesten vluchten. ‘Calvijn heeft een model voor vervolgde
kerken ontwikkeld’ (p. 145). Vergeleken
daarmee is de positie van de ‘bevindelijk-gereformeerde’ erfgenamen van
Calvijn, die zich in de 20e eeuw gingen
emanciperen (p. 231vv) een heel andere, waardoor hun visie op vreemdelingschap iets verwrongens krijgt. Wassenaar citeert Graafland, die in 1991
schreef: ‘De bevindelijk gereformeerde
zuil is steeds minder een uit de nood
geboren isolement vanwege de aanvallen der wereld. Het is een bewust
Vervolg op pagina 17
19
‘kerk en samenleving’
der dat volgelingen van Jezus Christus
vanzelf wel zullen ontdekken dat ze
hier nog niet in het laatste verkeren en
dat ze zich in deze wereld niet volkomen thuis zullen kunnen voelen?
Dat laatste lijkt mij het geval. De ervaring van vreemdelingschap volgt uit
die van het leerling-zijn, volgt op dat
eerste burgerschap. Het is iets dat niet
buiten de wil van God om gaat. Ik zeg
dit ook tegenover die groepen christenen die zo uit de kracht van de opstanding willen leven dat ze willen beweren
dat ze helemaal ‘jong en vrij’ zijn, en
dat ervaringen van tekort en blokkade
geen plek meer kunnen hebben in het
leven van een gelovig mens. ‘God wil
het lijden en gemis niet’, zo is de gedachte.
Zulke bevrijdings- of vrijheidstheologie
is om zowel theologische als pastorale
redenen gevaarlijk te noemen. Ze verwisselt Pasen met de voleinding. Voor
ons geldt echter: wij zijn er nog niet.
Juist de christelijke feesten bepalen
ons erbij dat we nog onderweg zijn,
pelgrims, en dat deze werkelijkheid het
voorlaatste is.
Dr. Wassenaar heeft in navolging van
prof.dr. Van de Beek het pelgrimschap
willen onderscheiden van de vreemdelingschap. Een pelgrim heeft een doel,
in tegenstelling tot een zwerver. Bij de
aanduiding ‘vreemdeling en bijwoner’
valt het accent op het ontheemd-zijn,
niet-thuis-zijn. De onderscheiding is
zinvol, maar toch wil ik ervoor pleiten
de vreemdelingschap niet los te zien
van het pelgrimschap. Wanneer we dat
namelijk losmaken, komen we dicht bij
Marcion uit, die deze wereld het product noemde van een vreemde, en
tweederangs God. De Schepper van
hemel en aarde was in zijn ogen op zijn
best een rigide ingenieur die de boel in
elkaar gezet had, rationeel, maar ook
hard en wreed en daardoor zeker niet
te vereenzelvigen met de Vader van Jezus Christus.
Laten we de juiste volgorde aanhouden: de ervaring niet thuis te zijn, hier
geen vaste woon- of verblijfplaats te
hebben, is de ervaring die theologisch
volgt op de roep tot pelgrimeren. Het
gevoel van ontheemding, nogmaals, is
op zichzelf geen deugd. De ervaring
van ontheemding heeft theologisch
een plek als product van een contrast,
20
een contrast met wat beloofd is, waar
het verlangen naar uitgaat en wat nog
niet is ingetreden.
Modellen van kerk
en samenleving
Wat betekent dit allemaal voor de kerk
in haar verhouding tot de samenleving? In het referaat van dr. Wassenaar
somt hij een paar modellen op voor de
verhouding van kerk en samenleving.
Zelf typeert hij de kerk ten opzichte van
de samenleving als een vreemde eend
in de bijt. In dat verband valt ook het
woord ‘contrastgemeenschap’. Het betekent dat de kerk als gemeenschap in
de navolging van Jezus Christus als
vanzelf een contrast gaat vormen met
de omliggende samenleving. De risico’s van deze visie op de kerk zijn in zijn
bijdrage al genoemd. Een gemeenschap die in haar vaandel heeft dat ze
een contrastgemeenschap moet zijn,
kan gemakkelijk een hoog ‘moeten’gehalte krijgen; groepsdwang ligt voor
de hand. Men kan zich bovendien afvragen of dat contrasterende allemaal
wel haalbaar is in kerken die een grote
mate van maatschappelijke diversiteit
kennen. Kan dat in Hellendoorn, in Burgum, in Oirschot? Kan dat op plekken
waar ze naast bewuste leerlingen van
Jezus Christus ook nog een grote schare in de kaartenbak hebben staan die
de wet nauwelijks kent. Het model van
een contrastgemeenschap is mogelijk
van toepassing op een kleine vrije
groep, maar brengt een risico mee zodra het een programma wordt. Dan is
contrast te zijn doel geworden.
Bovendien kan de vraag gesteld worden of hedendaagse gelovigen wel zo
heel veel afwijken van hun tijdgenoten.
Is er toch niet heimelijk de veronderstelling, net als in de apostolaatstheologie, dat de samenleving daar van profiteert en bereikt kan worden? Bij de
apostolaatstheologie stond het ideaal
van een theocratie nog op de achtergrond. Veronderstelling was dat de
kerk een belangrijke en fundamentele
speler op het publieke terrein is. Men
was zich wel de afstand van kerk en wereld bewust, maar meende in de verkondiging en in het spreken van de
kerk een middel te hebben om die
kloof te overbruggen. Het was een verkondigingstheocratie.
Een tweede model, dat zich in de jaren
zeventig van de vorige eeuw manifesteerde, was de kerk als dienende gemeenschap. De relatie van kerk en samenleving zou die van relevantie moeten zijn. Dit ideaal veronderstelt evenals
het vorige een sterke gemeenschap,
waar men een duidelijke identiteit
heeft en daaruit leeft. Ook het geluid
van dit ideaal is weggestorven en
wordt momenteel niet meer gehoord.
In plaats daarvan horen we in navolging van mensen als Stanley Hauerwas,
en eerder John Howard Yoder, spreken
over de kerk als contrastgemeenschap.
Aantonende wijs
Een paar opmerkingen ten aanzien van
deze modellen: opvallend in de Bergrede volgens de evangelist Matteus is,
dat Jezus daar in de aantonende wijs
spreekt. Jullie zijn het licht der wereld,
jullie zijn het zout van de aarde. Hij zegt
niet: jullie moeten dat zijn, jullie moeten heel anders smaken. Hij stelt een
toestand vast. De leerlingen die achter
Jezus aangaan, zijn onder een macht
gesteld van iets anders. Namelijk van
de macht van God, van zijn shaloom,
van de liefde. Dat bepaalt hun identiteit. Deze identiteit heeft gevolgen.
Zout maakt onderscheidend, uit zichzelf. Maar daar hoeft het zout niet nog
een keer zijn best voor te doen. Het
zoutachtige is niet een bijkomend iets,
het is essentieel. Hetzelfde geldt voor
licht. Licht brengt licht mee, uit zichzelf.
Met zulke beelden en statements begint Jezus Zijn onderricht. Hij kleurt de
identiteit van de gemeente in. In Lucas
vinden we een lichtelijk verschillende
versie van de Bergrede. Daar wordt ze
vergezeld van ‘wee’-woorden. De tegenstelling wordt er gemaakt met hen
die in deze wereld al hun deel en rijkdom hebben. Zit daar de ervaring in
van het falen, van de moeite die navolging in de praktijk van het leven kost?
Contrast hoeven we niet op te zoeken
omdat we contrast willen. Contrast
ontstaat vanzelf als we naar de woorden van het evangelie horen en onze
keuzes en stijl daardoor laten vormen
en kleuren. Kortom: contrastgemeenschap kan geen programma zijn. Heel
gemakkelijk verglijdt men dan in moralisme, van hedendaagse snit, maar niet
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
‘kerk en samenleving’
minder moralistisch. Contrast treedt
daarentegen vanzelf op als gevolg van
horen naar het Woord en je daardoor in
beslag laten nemen. Als een mens onder het beslag raakt van de liefde van
Christus – en wellicht dat we daar soms,
even en vaker onbewust, aan raken –
dan ontstaat er ruimte voor de ander.
Zoals God ons leven gunt, voortgang,
zo wordt dan de ruimte voor die ander
gezocht, wordt gepoogd die ander
goed te doen, op de benen te zetten.
Lokeend
Dr. Wassenaar heeft de kerk ‘een
vreemde eend in de bijt van de wereld’
genoemd. Ik wil het vandaag proberen
met een ander beeld, namelijk dat van
een lokeend. In een eendenkooi had je
altijd een paar lokeenden. Die hoorden
bij de kooi en trokken de aandacht van
de overvliegende wilde eenden, die
vervolgens werden geacht neer te strijken in het water van de eendenkooi.
Toegegeven: de vergelijking is precair
en is zeker in dit geval beperkt toepasbaar. Het is bekend hoe het met die
wilde eenden afliep, eenmaal in het
water aangeland. We hebben er zelfs
een gezegde aan overgehouden: ze
gingen letterlijk en figuurlijk de pijp uit.
Ik blijf echter nog maar even bij het fenomeen ‘lokeend’. Die eenden lokten
door hun loutere aanwezigheid. Ze
hoefden verder niets anders te doen
dan wat eenden doen: kwaken, duiken,
kroos eten en de veren wassen. Ze deden gewoon hun ding.
Dat geldt ook van de kerk of de gemeente in haar relatie tot de samenleving. Ze komt samen omdat ze geroepen is door de levende Heer. De kerk
doopt mensen die belijden dat ze het
tenslotte moeten hebben van God en
Zijn liefde. Wij zijn niet onze eigen
bron, we hebben het leven niet in ons-
zelf, we zijn en blijven afhankelijk van
Zijn leven gevende nabijheid. En die leven gevende nabijheid ervaren we in
het gewone leven, misschien soms
even in het licht van de herfst, maar in
de kerk krijgt ze de gestalte in de aanzegging van Gods erbarmen. Erbarmen
met mensen die in het grijs leven, op
de rand, die de fout in gegaan zijn en
zo is er meer te noemen. Dat wordt ons
verteld in de verkondiging, dat wordt
ons concreet gemaakt in doop en
avondmaal. Rondom de avondmaalstafel wordt zichtbaar wat de kerk in de
wereld is: Een gemeenschap van mensen rondom Jezus Christus, die van
Hem als de tweede Adam hun toekomst en identiteit ontvangen. Dat is
hun eerste burgerschap. Ze zijn kinderen aan tafel, gelijken rondom de tafel.
Daar zit men niet alleen, daar ontdekt
men zijn medemens als broeder en
zuster. De avondmaalstafel is ook bakermat van de gerechtigheid. God legt
daar een claim op de mens, op Zijn wereld ook. Daar leren we de fundamentele elementen van dit burgerschap. En
dat nemen we mee de wereld in.
Nieuwe uitdagingen
Die claim zou zich in onze tijd voor de
kerk weer opnieuw kunnen vertalen en
concretiseren op ongedachte en onverwachte wijze. Wij hebben te maken
met een terugtredende overheid, met
een overheid die niet meer van de wieg
tot het graf verzorgen zal. Er komt voor
de kerk plaatselijk en als gemeenschap
een uitdaging aan met de nieuwe
WMO, die door de plaatselijke overheden nauwelijks of niet gedragen zal
worden. Hoe prepareert de gemeente
zich hierop, de diaconie, de predikant?
Kent de dominee eigenlijk de WMO en
de op handen zijnde veranderingen?
Volgend punt waar de kerk van belang
is: wij hebben in onze samenleving te
maken met een mensbeeld waarin die
mens geacht wordt de architect en regisseur van eigen leven te zijn. Je moet
gelukkig zijn, dat is het moderne dogma. Als je dat niet bent, is het je eigen
schuld. En de stille boodschap is: als je
blijvend ongelukkig bent, is het leven
niet meer de moeite waard en kun je er
het beste uitstappen.
Het evangelie vertelt dan toch iets anders. Het vertelt helemaal niet dat je
gelukkig moet zijn. Het vertelt wel dat
God ons als schepselen wil, ons kent bij
name, in geluk en ongeluk. Er zal ons
later niet gevraagd worden of we wel
gelukkig waren, maar of we in de omstandigheden die we hadden, Hem gezocht hebben, gediend, keuzes gemaakt, zo goed en kwaad als dat ging.
Gevraagd zal worden of we ons aan
God gaven. Zoals Jezus als de Zoon
Zich gaf aan de Vader. Of als Job die
zich ook gaf aan God, als opstandige.
Jezus is lokeend, Job in zijn soort ook.
Er is nog een ander woord op zijn plaats
in de verhouding kerk - samenleving:
als de kerk naar dat Woord hoort, de
lofzang gaande houdt, en de ogen en
oren open, plaatselijk stappen onderneemt, dan geeft zij niet alleen getuigenis, maar is ze getuigenis.
Prof.dr. C. van der Kooi (1952) is hoogleraar
westerse systematische theologie aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarnaast
is hij directeur van het Center for Evangelical and Reformation Theology. In 2012 publiceerde hij samen met prof.dr. G. van den
Brink het lijvige boek Christelijke Dogmatiek – het telt meer dan 700 pagina’s. Van
het boek zijn inmiddels zo’n 6.000 exemplaren verkocht. Vorig jaar kreeg Van der Kooi
de gelegenheid om een exemplaar aan
paus Franciscus aan te bieden. Een Engelse
vertaling van het boek is in voorbereiding.
Recensie (vervolg)
Vervolg van pagina 15
gekozen organisatievorm ter instandhouding van de eigen identiteit en
cultuur.’
J. D. Th. Wassenaar betoont zich in dit
boek een uitstekende gids. Hij laat
onderweg ongelooflijk veel zien en
voegt daar een bescheiden maar behulpzaam commentaar aan toe. Als lezer wordt je nergens gedwongen tot
een bepaalde keuze, maar wel voortdurend uitgedaagd je eigen positie te bepalen. Eerlijk gezegd ontspande het mij
wel, dat de kerkgeschiedenis laat zien
dat er niet één keuze is die als zuiver bij-
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
bels kan gelden. Onze houding wordt,
net als bij alle christenen voor ons, altijd bepaald door een mix van bijbelse
en culturele factoren Zo helpt dit boek
om, in de verschillende contexten van
onze tijd, het smalle pad tussen ‘wereldmijding’ en ‘wereldwijding’ te
gaan.
21
agenda
Confessionele Kring, regio
Apeldoorn
Op D.V. woensdag 26 november
a.s. is er weer een bijeenkomst van
de Confessionele Kring.
Deze bijeenkomst wordt gehouden
in kerkelijk centrum De Rank,
Torenstraat 15 te Vaassen.
Aanvang 19.45 uur (inloop vanaf
19.30 uur).
Dr. Henk Vreekamp uit Epe hoopt
dan een lezing te houden n.a.v. zijn
boek
“Als Freyja zich laat zien”
Henk Vreekamp sluit zijn Veluwetriologie af met dit derde boek, dat
vorig jaar is verschenen. Hij gaat
hierin op zoek naar de plaats van
het christendom in de westerse
cultuur. Ditmaal begint zijn wandeling bij de dorpskerk van Epe om te
eindigen in de ‘boskathedraal’ bij
Apeldoorn.
Wij hopen op een boeiende,
inspirerende avond, waarin ook
ruimte is voor ontmoeting en
discussie.
Tip: kijk ook eens op de website van
Henk Vreekamp: www.vreekamp.nl
Wij nodigen u van harte uit voor
deze bijeenkomst. De toegang is vrij,
ook voor niet-leden.
Carel Knoester, secretaris
Confessionele Vereniging Katwijk
en omstreken.
Op donderdagavond 13 november
om 20.uur a.s. hoopt ds. H.E.J. van
der Laan, uit Valkenburg voor ons
een avond te verzorgen in het
Kerkhaventje naast de Oude Kerk.
Het onderwerp is: “Is geloven
vandaag moeilijker dan vroeger ?”
Misschien zegt U: ” ja” en is Uw
antwoord juist? Vroeger waren er
brandstapels en heel vroeger arena’s
met leeuwen.
De vraag is dan, waarom al die
weerstand tegen het Christelijk
geloof? In verband met al die vragen,
kom eens luisteren en stel ook, na de
inleiding, gerust uw vragen. De
toegang is vrij voor zowel leden als
confessionele vereniging
www.confessionelevereniging.nl
voorzitter: dr. A.H. van Veluw
Tureluur 9 , 8271 HD IJsselmuiden
tel. 038-337 57 95
e-mail: [email protected]
secretaris: ds. N. de Boo
Montessorilaan 33, 3706 TC Zeist
tel. 030-693 07 50,
e-mail: [email protected]
Ledenadministratie:
Dhr. J. Roele, Julianalaan 79,
3871 VH Hoevelaken, 033-2537107
[email protected]
niet leden. De Confessionele
Vereniging houdt hun avonden, om
middels die inleidingen, Uw geloof
te verdiepen. Dus tot ziens op de
vermelde datum.
Het bestuur.
AFDELING WESTLAND
De afdeling Westland van de
Confessionele Vereniging nodigt u
hierbij hartelijk uit tot het bijwonen
van de laatste bijeenkomst
in dit jaar die gehouden zal worden
op D.V. vrijdag 21 november a.s. in
de zaal achter de Dorpskerk,
Langestraat 34 in ’s-Gravenzande
Aanvang 20.00 uur.
Op deze avond hoopt voor ons te
spreken ds. C. Blenk uit Den Haag
over het onderwerp:
“Wachter,wat is er van de nacht?”
(n.a.v. Jes. 21:11)
U mag deze leerzame avond niet
missen. Er wordt op u gerekend en
vanaf 19.30 staat de koffie klaar!
Voor info: tel.: 0174-627080 of
e-mail: [email protected]
beroepingsberichten
Vertrouwenspersoon namens
de Confessionele Vereniging:
ds. T. Sijtsema, Derkingehof 21, 9403 PF Assen
tel. 0592-40 46 10, e-mail: [email protected]
Conf. Stichting Schrift en Belijden:
www.confessionelevereniging.nl; e-mail: [email protected]
bankrek.nr. 14 66 54 978, t.n.v. Stichting Schrift en Belijden
voorzitter: dr. H.E. Wevers, van Soutelandelaan 113, 2597 EX
Den Haag, tel. 070-32 64 114; 06-115 376 71,
e-mail: [email protected],
secretaris: mw. ds. E. van der Meulen, Plantsoenstraat 8, 7887
AZ Erica, tel. 0591-51 44 21,
e-mail: [email protected]
Beroepbaar
Kandidaten en predikanten, die in
een confessionele gemeente beroepen willen worden, kunnen zich voor
plaatsing in deze rubriek per mail opgeven bij de eindredacteur: [email protected]
beroepbaar:
prop. Jan Scheele Goedhart, Amsterdam, tel. 06 45744440,
[email protected]
beroepen te:
Besoyen (herv.) prop. A. De Wit,
Nieuwegein
Blesekensgraaf (herv.), J.M. Molenaar,
Hoevelaken
Wapenveld (herv., Zuid), J.K.M. Geerling,
Veenendaal
aangenomen naar:
Pernis (herv.), W. Geerlof,
Zwartsluis(herv.)
De PKN kerk in Hellendoorn.
22
bedankt voor:
Wierden (herv.), J.C. van Trigt,
Papendrecht(herv.)
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
meditatie
colofon
REDACTIE:
Het bestuur van de Stichting Confessioneel
voert de redactie van het gelijknamige blad.
Het algemene e-mail adres voor het
aanleveren van kopij is:
E-mail: [email protected]
HOOFDREDACTEUR:
Ds. Dirk van Duijvenbode
Choorstraat 6F
2681AS Monster
telefoon: 0174 237 520
E-mail: [email protected]
DEELREDACTIES:
Gemeentewerk:
ds A.A. van den Berg, dr. H.C. van der Meulen
Wereldwijd:
ds J. van Dalen
Theologie:
dr W.M. De Bruijn
Kerk:
dr J.D.Th. Wassenaar
Jongeren:
Johan Timmer
Cultuur:
Ds. M.J. Ouwerkerk
Samenleving:
dr J.G. Schenderling
Varia, persberichten en eindredactie:
Ds. D. van Duijvenbode
Vaste medewerkers:
dr W.M. de Bruin, drs F. Cupido,
B.W.J. de Ruyter, dr A.H. van Veluw
en Dr P.A. Verbaan
Bestuur van de (redactionele)
St. Confessioneel:
ds D. van Duijvenbode
UITGEVER, ABONNEMENTEN
EN BEZORGING
Koninklijke BDUmedia BV
BDUmedia, afd. abonnementen.
Postbus 67, 3770 AB Barneveld
Tel. 0342-49 48 44 - fax 0432 49 42 99
[email protected]
Opgave advertenties:
Wilfred van den Brand, Tel. 0342-494843,
email: [email protected]
Kosten abonnement bij vooruitbetaling:
Jaarabonnement € 54,10
Halfjaarabonnement incasso € 29,65
Kwartaalabonnement incasso € 17,40
Buitenland, jaara4bonnement € 87,80
Jaarabonnement student
€ 28,40
Leerstoelenfonds
Confessionele Vereniging
Rekeningnummer:
NL23INGB0006597934
Contact:
P. Wijnen penningmeester
Kievitsbloem 10
3621TV Breukelen
Tel: 0346-261837
E: [email protected]
Confessioneel - 126e jaargang 20 • 6 november 2014
Opzeggingen:
Het abonnement wordt na de overeengekomen periode automatisch verlengd. Na deze
abonnementsperiode is het abonnement per
maand opzegbaar.
Deze uitgave is beschikbaar in gesproken
vorm op daisy cd-rom voor mensen met
een leesbeperking:
CBB, Ermelo: tel. 0341 56 54 99
23