Beoordelingsrapport Beoordeling release DOT 2015 (RZ15a) Beoordeling wijzigingen prestaties en tarieven met ingangsdatum 1 januari 2015 Juli 2014 Inhoud 1. Inleiding 1.1 Context 1.2 Oplevering release DBC-pakket 2015 (RZ15a) 1.3 Leeswijzer 5 5 5 6 2. Beleidsontwikkeling DOT 9 2.1 Integrale tarieven 9 2.2 Taakherschikking 9 2.3 Bekostiging geneesmiddelen 10 2.4 ICD-10 11 2.5 Verduidelijkingen regelgeving 11 2.5.1 Diagnosestelling en behandeling 12 2.5.2 Eerstelijnsdiagnostiek 12 2.5.3 Toewijzen van verpleegdagen 13 2.6 Rijbewijskeuringen 13 2.7 Overige wijzigingen beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ 14 2.8 Overige wijzigingen regeling ‘Medisch specialistische zorg’ 14 2.9 Overige wijzigingen ‘Prestatie- en tariefbeschikking DOT’ 15 2.10 Conclusie 15 3. Beoordeling productstructuur 2015 17 3.1 Inleiding 17 3.2 Wijzigingen in productstructuur a.g.v. verkorten doorlooptijden17 3.3 Kaakchirurgie 17 3.4 Conclusie 18 4. Beoordeling tarieven DOT 2015 19 4.1 Inleiding 19 4.2 Methodiek tariefberekening 19 4.2.1 Aanleiding 19 4.2.2 Algemene uitgangspunten 20 4.2.2.1 Kostendelen 20 4.2.2.2 Honorariumdelen 21 4.2.3 Beschikbare bronnen en representativiteit 21 4.2.4 Omzet neutraliteit 22 4.2.5 Complex Chronisch Longfalen en Geriatrische Revalidatiezorg 23 4.2.6 Eerstelijnsdiagnostiek 24 4.3 Effectanalyses 25 4.3.1 Verwachte productie en omzet 25 4.3.1.1 Landelijke productieontwikkelingen 25 4.3.1.2 Landelijke omzetontwikkelingen 26 4.3.2 Kostenhomogeniteit en productprijzen 26 4.3.2.1 Kostenhomogeniteit 26 4.3.2.2 Productprijzen en verkorte doorlooptijden 27 4.3.3 Detail analyses op ICD-10 hoofdstukniveau 30 4.3.3.1 Zorgproductfrequenties 30 4.3.3.2 Omzetaandelen 30 4.3.3.3 Prijsmutaties 30 4.3.3.4 Bandbreedte analyse 30 4.3.3.5 Volgordelijkheid van producten 31 4.3.3.6 Interpretatie van de analyses: opvallende ICD-10 hoofdstukken31 4.3.4 Opvallende ICD-10 hoofdstukken 33 4.3.4.1 Allergologie 33 4.3.4.2 Endocrien/voeding/stofwisseling 34 4.3.4.3 Infectie en parasitair 34 4.3.4.4 4.3.4.5 4.3.4.6 4.3.5 4.3.6 4.3.6.1 4.3.6.2 4.4 Kindergeneeskunde longgeneeskunde Kindergeneeskunde oncologie Revalidatiegeneeskunde Uitval analyse Analyses op instellingsniveau Eenmalige schadelastdip Omzeteffect per instelling Conclusies 35 35 36 37 37 38 40 41 4 1. Inleiding 1.1 Context De DOT-productstructuur is per 1 januari 2012 als prestatie- en tariferingsysteem voor de medisch specialistische zorg ingevoerd. Tijdens de jaren 2012, 2013 en 2014 is de productstructuur verder ontwikkeld. Per 2014 zijn ook de tarieven van een groot aantal zorgproducten herijkt op basis van het kostprijsmodel van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa). In het DBC-pakket 2015 staan een aantal grote beleidswijzigingen centraal: integrale tarieven, verkorten doorlooptijden, bekostiging geneesmiddelen en taakherschikking. Daarnaast is er een grote verbeterslag gemaakt in het verduidelijken van de regelgeving. De overige wijzigingen zijn hoofdzakelijk beperkt tot noodzakelijk onderhoud. Bij de overgang naar DOT was er een grote behoefte bij veldpartijen om veel mogelijkheden te hebben om updates van het DBC-pakket door te voeren. Op verzoek van veldpartijen is er in de afgelopen jaren gewerkt met vier DBC-pakketten per jaar (releases), twee voorafgaand aan de start van het jaar en twee lopende het jaar. Wij brengen dit aantal in de komende jaren terug naar maximaal twee releases per jaar per 2015. Dit is mogelijk omdat de noodzakelijke fundamentele wijzigingen in de productstructuur in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en nu een periode aanbreekt van regulier onderhoud. Met deze maatregel beogen we de komende jaren het declaratiesysteem (DOT) stabiel te houden en partijen zo beter in staat stellen in te kopen op basis van zorgproducten. Tot op heden werd het DBC-pakket voor het jaar t vóór 1 oktober van het jaar t-1 vastgesteld. Zoals aangekondigd, hebben wij de beleidscyclus vervroegd.1 Dit houdt in dat het DBC-pakket 2015 - bestaande uit prestaties, tarieven en regelgeving - in beginsel vóór 1 juli 2014 wordt vastgesteld en gepubliceerd. Dit faciliteert zorgaanbieders en zorgverzekeraars binnen de medisch specialistische zorg bij het tijdig sluiten van contracten. De indexpercentages die wij hanteren voor het berekenen van de tarieven voor het jaar 2015 zijn door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) later dan verwacht aangeleverd. Deze vertraging ontstaat door een correctie van de overheidsbijdrage arbeidskostenontwikkeling 2014 (ova-2014). VWS heeft de NZa verzocht deze gecorrigeerde ova-2014 te verwerken in het DBC-pakket 2015. Dit leidt tot een vertraging van de oplevering van het DBCpakket 2015 met ongeveer twee weken.2 Dit rapport beschrijft de wijzigingen in het DBC-pakket 2015 (RZ15a) en geeft onze beoordeling van deze wijzigingen weer. Het DBC-pakket 2015 is op 15 juli 2014 ter vaststelling aangeboden aan de Raad van Bestuur van de NZa. 1.2 Oplevering release DBC-pakket 2015 (RZ15a) Medio mei heeft DBC-Onderhoud (hierna: DBC-O) de release RZ15a ter beoordeling aan de NZa opgeleverd. Parallel hieraan is de RZ15a in concept uitgeleverd aan veldpartijen. DBC-O heeft de volgende onderdelen aan de NZa opgeleverd: 1. Gebruikersdocument deel 1, wijzigingenoverzicht (Wijzigingen DBC-release RZ15a) 2. Gebruikersdocument deel 2, verantwoording tarieven (Verantwoording tariefswijzigingen RZ15a) 3. Gebruikersdocument deel 3, ICT-eisen (ICT-eisen DBC-systeem RZ15a) 4. Zorgactiviteiten Tabel met toelichting 5. Zorgproducten Tabel met toelichting 6. Tarieven Tabel met toelichting 1 2 Zie CI-13-29c ‘Vervroegen beleidscyclus 2015’, augustus 2013. Zie CI-14-20c ‘Uitstel uitlevering DBC-pakket 2015’, juni 2014. 7. Afsluitregeltabel met toelichting 8. Afsluitredentabel met toelichting 9. Registratiedrieluik met toelichting 10. Diagnose Combinatie Tabel met toelichting 11. Aanspraak Code Tabel met toelichting 12. WBMV Code Tabel met toelichting 13. Typeringslijsten met toelichting 14. Diagnose en Zorgvraagtypering Toelichting 15. Relatie Diagnose en Zorgproductgroepen Tabel met toelichting 16. Limitatieve Lijst Machtigingen met toelichting 17. Vertaaltabel Zorgactiviteiten Grouper met toelichting 18. Conversietabellen (RZ12 en RZ14, per categorie en landelijk) 19. Tariefmutatietabel 20. Zorgproductprofielen Verkorting Doorlooptijden 21. Boombestanden (Grouper) 22. Referenties (Grouper) DBC-O heeft bij het pakket RZ15a (RZ = Release Ziekenhuiszorg) drie gebruikersdocumenten opgeleverd. De gebruikersdocumenten vormen gezamenlijk de verantwoording van DBC-O bij de RZ15a. In het gebruikersdocument deel 1 wordt een overzicht gegeven van alle wijzigingen in het pakket RZ15a. Het gebruikersdocument deel 2 beschrijft de wijzigingen in de tarieven. In het gebruikersdocument deel 3 beschrijft DBC-O de ICT-eisen die worden gesteld aan een succesvolle implementatie van dit DOT-pakket. Dit deel is vooral bestemd voor automatiseerders en ZISleveranciers en zal dus ook niet bepalend zijn voor de beoordeling. Gebruikersdocument deel 1 en deel 2 vormen de kern van de verantwoording door DBC-O. Deze documenten zijn als bijlage bij dit rapport toegevoegd (zie bijlage 1 en 2). Wij hebben de release van het DOT-pakket 2015 en bijbehorende regelgeving afgestemd met partijen in een Technisch Overleg DOT op 24 februari (taakherschikking, productstructuur kaakchirurgie), 20 maart (uitgangspunten tariefberekening en informatieproducten, taakherschikking, productstructuur kaakchirurgie), 17 april (regelgeving), 15 mei (regelgeving, kostprijsonderzoek kaakchirurgie), 12 juni (regelgeving) en 19 juni (beoordelingsrapport). Tevens is het beoordelingsrapport bij dit DBC-pakket geconsulteerd in de adviescommissie van 18 juni en via een schriftelijke ronde in de eerste week van juli. Daarnaast hebben er separate Technische Overleggen plaatsgevonden voor integrale tarieven en geneesmiddelen. Ook hebben wij op basis van specifieke bijeenkomsten met veldpartijen (oranje loket en pressure cooker) de regelgeving waar nodig verduidelijkt en aangepast. 1.3 Leeswijzer In dit rapport wordt de beoordeling van de release RZ15a weergegeven. In deze beoordeling ligt de focus op een drietal aspecten: Beleidsontwikkeling DOT (hoofdstuk 2) In hoofdstuk 2 wordt stilgestaan bij de belangrijkste ontwikkelingen in het beleid met betrekking tot DOT. Dit hoofdstuk betreft de volgende beleidsonderwerpen: integrale tarieven, taakherschikking, bekostiging geneesmiddelen en verduidelijkingen regelgeving. Beoordeling productstructuur 2015 (hoofdstuk 3) Dit hoofdstuk beschrijft de wijzigingen in de productstructuur 2015 ten opzichte van 2014. Hierbij ligt de nadruk op de productstructuur kaakchirurgie, inclusief het aanvullende kostprijsonderzoek. 6 Beoordeling tarieven DOT (hoofdstuk 4) In dit hoofdstuk wordt de berekening van de tarieven 2015 toegelicht. Hierbij ligt de focus op de tariefseffecten van verkorten doorlooptijden. De volgende bijlagen zijn opgenomen bij het rapport: Bijlage 1: Gebruikersdocument DBC-O deel 1 Bijlage 2: Gebruikersdocument DBC-O deel 2 Bijlage 3: Rapport productstructuur en tarieven kaakchirurgie (bijlage bij hoofdstuk 3) Bijlage 4: Aanvullende analyses verkorte doorlooptijden (bijlage bij hoofdstuk 4) 8 2. Beleidsontwikkeling DOT In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij een aantal ontwikkelingen in het beleid met betrekking tot DOT. In de regelgeving zijn een aantal grote wijzigingen doorgevoerd in het kader van de integrale tarieven, taakherschikking en het nieuwe add-on geneesmiddelenbeleid. Ook zijn algehele verbeterslagen doorgevoerd om maximale duidelijkheid vóóraf te geven over de interpretatie van de regels. Tot slot worden overige wijzigingen in de regelgeving toegelicht. 2.1 Integrale tarieven De NZa heeft in juni 2013 een advies uitgebracht over integrale tarieven.3 Op aanwijzing van de minister van VWS (kenmerk 371987-120847-MC) worden integrale tarieven ingevoerd per 1 januari 2015. Dit betekent kortgezegd dat de deelregulering binnen de bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg en (vrijgevestigd) medisch specialisten wordt opgeheven. De deelregulering bestaat uit: - Aparte tariefregulering voor ziekenhuiskosten en specialisten honoraria; - Het beheersmodel (honorariumplafond) voor de vrijgevestigd medisch specialisten; - Gescheiden macrokaders voor ziekenhuiskosten en honoraria vrijgevestigd medisch specialisten. Met de invoering van integrale tarieven vervalt deze deelregulering. In de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ (hierna: beleidsregel) is de tariefopbouw en de tariefbepaling zoals deze vanaf 2015 van toepassing is nader toegelicht. Naar aanleiding van de invoering van integrale tarieven zijn ook een aantal begrippen en definities aangepast in zowel de beleidsregel als in de regeling ‘Medisch specialistische zorg’ (hierna: regeling). Dit betreft: eigen patiënt, onderlinge dienstverlening, maximumtarief, medisch specialistische zorg, prestatie, vrij tarief en zorgaanbieder. Verder worden de volgende nieuwe begrippen toegelicht, die gebruikt worden bij integrale tarieven: eigen zorgverlener, instelling, integraal tarief, macrokader medisch specialistische zorg, solist en zorgverlener. Ten slotte zijn ook een aantal begrippen niet meer van toepassing en om deze reden verwijderd uit de regelgeving. De NZa meent dat de invoering van integrale tarieven een noodzakelijke dereguleringsstap is in de bekostiging van medisch specialistische zorg. Met de invoering van integrale tarieven worden belemmeringen voor taakherschikking weggenomen en selectieve inkoop bevorderd. 2.2 Taakherschikking De NZa heeft in 2012 een advies uitgebracht over taakherschikking binnen de tweede lijn.4 Hierbij gaat het specifiek om het verplaatsen van zorg van medisch specialisten naar verpleegkundig specialisten en physician assistants. Het ministerie van VWS heeft positief gereageerd op dit advies. VWS heeft de NZa gevraagd de regels zodanig aan te passen dat de belemmeringen voor taakherschikking zijn opgeheven en registratie en declaratie van zorgaanbieders per 1 januari 2015 de gewenste ruimte biedt voor de physician assistant en verpleegkundig specialist. Aangezien het ontbreken van registratie- en declaratiebevoegdheden niet meer past bij de inhoudelijke positie die SEH-artsen tegenwoordig in de ziekenhuizen hebben, heeft VWS ook gevraagd de regels voor deze beroepsgroep op gelijke wijze aan te passen. Om taakherschikking mogelijk te maken heeft de NZa een aantal wijzigingen doorgevoerd in de regelgeving. Zo kunnen de SEH-arts, verpleegkundig specialist en physician assistant vanaf 1 januari 2015 ook de poortfunctie uitoefenen. Hiermee 3 4 Rapport ‘Advies integrale tarieven medisch specialistische zorg’, juni 2013. Rapport ‘Advies taakherschikking’, januari 2012. krijgen ze onder andere de mogelijkheid om een polikliniekbezoek te registreren en eigen DBC-zorgproduct te openen en te declareren. Een voorwaarde hiervoor is de invoering van integrale tarieven. Voor de NZa geldt als uitgangspunt dat de SEH-arts, verpleegkundig specialist en physician assistant gebruik kunnen maken van bestaande zorgactiviteiten. De zorgactiviteiten zijn in beginsel functioneel omschreven. Wie welke zorgactiviteit heeft uitgevoerd, kan inzichtelijk worden gemaakt door het registreren van de uitvoerder bij de zorgactiviteit. Dit vereist dat de betrokken beroepsbeoefenaren beschikken over een eigen AGB-code. De uitvoerder van een zorgactiviteit wordt (conform huidige situatie) aangeleverd aan het DBC Informatie Systeem (DIS). Verder kan de physician assistant, verpleegkundig specialist of SEH-arts een DBC-zorgproduct openen en sluiten, als deze geheel zelfstandig een traject uitvoert. Deze beroepsbeoefenaren krijgen de mogelijkheid om gebruik te maken van typeringslijsten van de poortspecialismen. De typeringslijsten die een beroepsbeoefenaar kan gebruiken worden niet op voorhand door de NZa ingeperkt. Uiteraard geldt wel de registratiebepaling dat men zich moet beperken tot de typeringslijst die geldt voor dat specialisme of (indien deze typeringslijst niet beschikbaar is) voor dat type van zorg. Ook heeft de NZa een registratiebepaling opgesteld die aangeeft dat als een poortspecialist en een physician assistant, verpleegkundig specialist of SEH-arts dezelfde zorgvraag behandelen, er één zorgtraject kan worden geopend. De hoofdbehandelaar is dan verantwoordelijk voor de juiste typering van het DBCzorgproduct. Deze bepaling is opgesteld om dubbele declaratie van DBC-zorgproducten te voorkomen als er alleen sprake is van taakdelegatie (in plaats van taakherschikking). De NZa is van mening dat met deze beleidswijzigingen taakherschikking gefaciliteerd wordt. Taakherschikking kan doelmatige inzet van productiemiddelen bevorderen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat transparantie over de geleverde zorg tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars op lokaal niveau van belang is. De NZa legt hiervoor per 2015 geen specifieke verplichtingen op en gaat er vanuit dat hierover in lokale onderhandelingen afspraken worden gemaakt. 2.3 Bekostiging geneesmiddelen In juli 2013 heeft de NZa een advies uitgebracht over de bekostiging van geneesmiddelen in de medisch specialistische zorg.5 De belangrijkste kenmerken van dit advies zijn: − Minstens één zorgaanbieder en minstens één zorgverzekeraar kunnen een add-on aanvraag bij ons indienen. Wij betrekken vervolgens een advies van vertegenwoordigers van zorgaanbieders (NVZ, NFU en ZKN) en zorgverzekeraars (ZN) in onze besluitvorming over een add-on aanvraag. Wij stellen eisen aan een advies die voortvloeien uit de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). − Wij stellen een add-on vast op een lager detailniveau, gelijk aan het niveau van het registratienummer van een geneesmiddel. Wij maken in de prestatie geen onderscheid naar indicaties, dus één add-on per geneesmiddel. De minister van VWS heeft besloten het advies over te nemen en als voorwaarde toe te voegen dat de indicatie waarvoor het geneesmiddel wordt voorgeschreven, vastgelegd moet worden. Op verzoek van zorgaanbieders wordt met ingang van 1 januari 2015 slechts een het eerstgenoemde deel van het nieuwe bekostigingsbeleid ingevoerd. Dit aangezien het registreren en declareren van een add-on op een lager detailniveau én de registratie van de indicatie per geneesmiddel per 2015 niet uitvoerbaar zou zijn. Zorgaanbieders hebben aangegeven dat implementatie van deze wijzigingen meer voorbereidingstijd vergt. De NZa heeft besloten dit gedeelte van het beleid met een jaar uit te stellen. 5 Rapport ‘Advies bekostiging geneesmiddelen medisch specialistische zorg’, juli 2013. 10 De belangrijkste wijziging voor 2015 betreft de aanvraagprocedure en het verdwijnen van de kostendrempel van gemiddeld €10.000,- per patiënt jaar. Een verzekeraar en een zorgaanbieder kunnen gezamenlijk bij de NZa een aanvraag indienen om een combinatie van geneesmiddel (stofnaam en indicatie ) als add-on te declareren. De NZa neemt hier vervolgens een besluit over, nadat zij andere zorgaanbieders en verzekeraars om advies heeft gevraagd. Er kan dus meer maatwerk worden geleverd dan in de huidige situatie. Deze gewijzigde add-on aanvraagprocedure is beschreven in de beleidsregel. In deze beleidsregel wordt ook verwezen naar een nieuw add-on aanvraagformulier en een formulier voor de adviesaanvraag richting veldpartijen. Daarnaast past de NZa de geregistreerde indicaties op de add-on lijst (bijlage 5 bij de beleidsregel) aan conform de indicaties zoals vastgesteld door de Nederlandse of Europese registratieautoriteit. De add-on lijst voor 2014 is de basis voor de add-on lijst voor 2015. Een aanvraag voor een aparte declaratietitel voor stollingsfactoren moeten zorgaanbieders in 2014 nog bij VWS indienen. Vanaf 1 januari 2015 zullen aanvragen voor stollingsfactoren via de NZa lopen. Hiermee kunnen de aanvraagprocedures voor add-on geneesmiddelen en stollingsfactoren worden gestroomlijnd en is er sprake van één loket. De aanvraagprocedure en een verwijzing naar de aanvraagformulieren is opgenomen in de beleidsregel. De NZa is van mening dat het wijzigen van de aanvraagprocedure en add-on criteria knelpunten wegneemt in de bekostiging van geneesmiddelen. Het verlagen van het detailniveau van registratie en declaratie van een add-on is echter noodzakelijk om transparantie te vergroten. Voor de registratie van de indicatie geldt dat dit van belang is voor controle op aanspraak van het geneesmiddel. De NZa benadrukt dan ook dat het noodzakelijk is om per 2016 het bekostigingsbeleid voor geneesmiddelen op deze punten verder te verbeteren. De aanpassingen per 2015 ziet de NZa als een stap richting het eindmodel voor de bekostiging van geneesmiddelen. Over het beleid 2016 is de NZa voornemens in oktober 2014 een besluit te nemen. 2.4 ICD-10 De NZa heeft op 11 april 2013 een opdrachtbrief van VWS ontvangen om de ICD-10 diagnose te koppelen aan de DBC-bekostiging. Op 17 december 2013 hebben we een plan van aanpak gepubliceerd.6 In dit plan van aanpak staat een aantal belangrijke resultaten benoemd. Hierin is aangegeven dat er per 2015 een algehele informatieverplichting komt om de ICD-10 diagnose te registreren. Deze informatieverplichting is opgenomen in de regelgeving van het pakket DOT RZ15a. Dit betekent dat instellingen voor medisch specialistische zorg verplicht zijn om met ingang van 1 januari 2015 de ICD-10 diagnose te registreren en aan te leveren aan het DBC-informatiesysteem (DIS). Hiermee wordt de ICD-10 diagnosecode per 2015 onderdeel van de bronregistratie door de medisch specialist. De concrete invulling van de verplichting is opgenomen in de regeling medisch specialistische zorg en de regeling minimale dataset medisch specialistisch (MDS). Een verdere achtergrond en toelichting is opgenomen in de circulaire CI/14-29c. 2.5 Verduidelijkingen regelgeving In het kader van de afspraken over de aanpak verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg heeft de NZa afstemmingsoverleggen gepland die er specifiek op gericht zijn om maximale duidelijkheid te verschaffen over de (interpretatie van) regelgeving. Daarnaast heeft de NZa op basis van de vraagstukken die door veldpartijen zijn ingediend bij het oranje loket besloten de regelgeving op onderdelen aan te passen. Deze overleggen hebben onder meer tot de volgende aanpassingen in de regelgeving geleid: 6 Rapport ‘Plan van Aanpak International Classification of Diseases ICD-10’, december 2013. 2.5.1 Diagnosestelling en behandeling In de regelgeving tot en met 2014 is het volgende opgenomen: - Wanneer er bij de behandeling van de zorgvraag van de patiënt meer poortspecialismen zijn betrokken als hoofdbehandelaar, opent elk poortspecialisme een eigen zorgtraject als sprake is van een eigen zorgvraag, diagnosestelling én behandeling (art. 7.2 NR/CU-247). - Een parallel zorgtraject (met bij behorende subtrajecten ZT11 en ZT21) bij eenzelfde specialisme mag alleen worden gedeclareerd indien er vanuit het medisch dossier aantoonbaar sprake is van een andere zorgvraag dan waarvoor de patiënt al wordt behandeld en voor deze zorgvraag een separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is (art. 8.1.a NR/CU-247). Hierbij dient opgemerkt te worden dat bovenstaande bepalingen gelden voor situaties waarbij meerdere poortspecialismen betrokken zijn bij de behandeling van een patiënt. Als er één poortspecialisme een patiënt ziet, is diagnosestelling én behandeling geen voorwaarde voor declaratie van een DBC-zorgproduct. Voor multidisciplinaire behandeling geldt de uitzondering dat ieder poortspecialisme een eigen zorgtraject kan openen als meerdere poortspecialismen een zelfstandige behandeling uitvoeren. De NZa neemt per 2015 in de regelgeving op, dat op de voorwaarde diagnosestelling én behandeling een uitzondering geldt indien de patiënt na diagnosestelling definitief wordt doorverwezen naar een andere hoofdbehandelaar van een ander specialisme, zonder dat de patiënt behandeld is door de eerste hoofdbehandelaar. In dit geval kunnen beide specialismen een zorgtraject openen. Hiermee wordt de coulancebepaling over 2012 t/m 2014 geformaliseerd in de regelgeving.7 De NZa is van mening dat hiermee enerzijds tegemoet wordt gekomen aan de praktijk. Anderzijds wordt hiermee recht gedaan aan een integrale bekostigingssystematiek die de zorgvraag van de patiënt als uitgangspunt kent. Het verbreden van de registratiebepaling naar diagnosestelling en / of behandeling brengt risico’s met zich mee op het gebied van ondoelmatigheid en gepast gebruik. Tegen deze achtergrond vindt de NZa het van belang dat op korte termijn de ontwikkeling naar meer multidisciplinaire producten wordt verkend. Wij nemen dit aandachtspunt mee in de doorontwikkelagenda DOT. 2.5.2 Eerstelijnsdiagnostiek In de regelgeving t/m 2014 is het volgende opgenomen: - Indien dit overig zorgproduct binnen één week na het moment van uitvoering leidt tot opening van een zorg- en subtraject, kan dit overig zorgproduct niet worden gedeclareerd (art. 8.3 NR/CU-247). - Een overig zorgproduct uit de categorieën eerstelijns diagnostiek en paramedische zorg en behandeling, kan alleen in rekening worden gebracht als er sprake is van: Een verzoek voor het uitvoeren van dit overige zorgproduct van de eerstelijn, waarbij dit overige zorgproduct niet binnen één week na uitvoering leidt tot opening van een zorgtraject (art. 16.2.a NR/CU-247) Deze regel blijkt voor Eerstelijns Diagnostische Centra (EDC’s), maar ook voor Zelfstandige Behandel Centra (ZBC’s) en ziekenhuizen moeilijk uitvoerbaar is. EDC’s en ZBC’s zijn vaak niet op de hoogte of de diagnostiek die zij uitvoeren leidt tot opening van een zorgtraject dan wel bij welke instelling dit zorgtraject plaats vindt. Ziekenhuizen geven aan dat het koppelen van diagnostiek, aangevraagd door een huisarts, aan lopende zorgtrajecten leidt tot hoge administratieve lasten. Dit geldt ook voor het aanpassen van de openingsdatum van het zorgtraject. 7 Zie CI-14-3c ‘Toelichting regelgeving MSZ’, februari 2014. 12 De NZa verwijdert deze bepaling per 2015 uit de nadere regel. Hierbij is het wel van belang dat verzekeraars voldoende mogelijkheden hebben om dubbele (bekostiging van) diagnostiek te voorkomen via inkoop en / of controle. Deze controle wordt gefaciliteerd door het vermelden van zorgactiviteiten op de nota. Per 1 juni 2014 worden de zorgactiviteiten voor beeldvormende diagnostiek op de nota vermeld. In aanvulling hierop is de NZa voornemens om dure laboratoriumdiagnostiek (bijv. ≥ € 100) op korte termijn (uiterlijk per 2016) verplicht op de nota te laten vermelden. Verder is het van belang dat in het kader van verspilling in de zorg gekeken wordt naar het voorkomen van onnodige dubbele diagnostiek. De SAN neemt het initiatief om hier met partijen over van gedachten te wisselen. 2.5.3 Toewijzen van verpleegdagen In de regelgeving t/m 2014 is het volgende opgenomen: - Bij parallelliteit tijdens een klinische periode moeten de verpleegdagen aan één subtraject worden gekoppeld. Verpleegdagen worden gekoppeld aan het subtraject van de specialist die verantwoordelijk is voor deze opname. Het verdelen van verpleegdagen is niet toegestaan (art. 8.1.c NR/CU-247). De NZa verduidelijkt per 2015 in deze passage in de regelgeving dat het gaat om parallelliteit binnen één specialisme. Dus bij parallelliteit binnen een specialisme moeten de verpleegdagen aan één subtraject worden gekoppeld. Bij overdracht van het klinische hoofdbehandelaarschap aan een ander poortspecialisme kunnen de opvolgende verpleegdagen worden gekoppeld aan het subtraject van de ‘nieuwe’ hoofdbehandelaar. De overdracht moet zijn vastgelegd in het medisch dossier. Er dient wel voldaan te worden aan de regel dat binnen een specialisme maximaal één klinisch DBC-zorgproduct geopend mag worden tijdens het klinische traject van de patiënt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit geen beleidsaanpassing is, maar een verduidelijking van staand beleid. De aanleiding hiervoor zijn vragen uit het veld over het toewijzen van verpleegdagen bij overdracht van het hoofdbehandelaarschap aan een ander poortspecialisme. Met deze verduidelijking in de regelgeving worden deze vragen weggenomen. 2.6 Rijbewijskeuringen Per 1 januari 2014 zijn nieuwe prestaties voor de rijbewijskeuringen ingevoerd.8 Er zijn twee soorten rijbewijskeuringen: een rijbewijskeuring op basis van een eigen verklaring (EV) en een rijbewijskeuring op basis van een vorderingsprocedure (VO). Voor de vorderingskeuringen is het per 1 januari 2014 mogelijk om de toeslagprestatie (119030) ook in rekening te brengen voor extra indirecte tijd. Dit met een maximum van vier toeslagen voor indirecte tijd.9 De NZa heeft de afgelopen periode een onderzoek10 laten uitvoeren naar de tijdbesteding van neurologen en psychiaters bij de rijbewijskeuringen. Dit omdat de beroepsgroepen de hoogte van de vergoeding voor de rijbewijskeuring op basis van een eigen verklaring in twijfel trokken. Naar aanleiding van het tijdbestedingsonderzoek hebben we besloten dat de toeslagprestatie ook voor psychiatrische en neurologische rijbewijskeuringen op basis van een eigen verklaring in rekening gebracht mag worden voor extra indirecte tijd. Dit met een maximum van twee toeslagen voor indirecte tijd. In de beleidsregel medisch specialistische zorg is daarom de volgende passage opgenomen: 8 Zie CI-13-37c ’Vaststelling prestaties, tarieven en regelgeving medische specialistische zorg 2014’, september 2013. 9 Zie CI-13-59c ‘Herzien besluit schrappen add-on geneesmidddelen en wijziging rijbewijskeuring ‘, december 2013. 10 Rapport ‘Tijdbesteding psychiaters en neurologen bij rijbewijskeuringen’, juni 2014. Bij de rijbewijskeuring in geval van een eigen verklaringsprocedure (119027) mag de toeslag (119029) ook in rekening gebracht worden voor indirecte tijd. Voor indirecte tijd mag de toeslag maximaal twee keer in rekening worden gebracht, deze is dus gemaximeerd tot maximaal een half uur extra indirecte tijd. Deze toeslag voor indirecte tijd in geval van een eigen verklaringsprocedure mag alleen in rekening worden gebracht bij psychiatrische en neurologische keuringen. De verruiming van de toepassingssfeer van deze toeslag treedt in werking per 1 augustus 2014. 2.7 Overige wijzigingen beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ In deze paragraaf volgt een toelichting van de wijzigingen die in de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medische specialistische zorg’ (BR/CU-2125) zijn aangebracht. De belangrijkste wijzigingen in de beleidsregel luiden als volgt: - Wijzigingen in verband met verkorten doorlooptijden, integrale tarieven, taakherschikking, aanpassingen in het add-on geneesmiddelenbeleid, verduidelijken regelgeving en kaakchirurgie. - De reikwijdte is aangepast. De uitsluiting van de geestelijke gezondheidzorg is aangepast en trombosezorg en mondzorg zoals kaakchirurgen die bieden is toegevoegd. - Een aantal oude beleidsregels is beëindigd omdat die niet meer van toepassing zijn. - In de beleidsregel zijn een aantal definities en/of toelichtingen bij bestaande zorgactiviteiten aangepast om de regelgeving verder te verduidelijken. De wijzigingen zijn aangepast op verzoek van en in afstemming met de veldpartijen. Hierbij kan gedacht worden aan verduidelijking van zorgactiviteiten voor eerste polikliniekbezoek, dagverpleging, ICD-10, poortfunctie, FIT- en PEP-module, interklinisch en MICUtransport, gezonde moeder en gezonde zuigeling, pathologie onderzoeken, toeslag post IC-high care en zorgactiviteiten voor optometrie en orthoptie. - Een aantal overige zorgproducten voor paramedisch behandeling en onderzoek zijn aangepast op basis van de beleidsregels paramedische zorg voor eerstelijns beroepsbeoefenaren. Verder is er een overig zorgproduct ‘Regiefunctie complexe wondzorg’ en is een prestatie voor onderlinge dienstverlening toegevoegd. - Bijlage 8 (Lijst ondersteunershonoraria B-segment) is verwijderd in verband met integrale tarieven. 2.8 Overige wijzigingen regeling ‘Medisch specialistische zorg’ In deze paragraaf volgt een toelichting van de overige wijzigingen in de regeling ‘Medische specialistische zorg’ (NR/CU-249). De belangrijkste wijzigingen in de regeling luiden als volgt: - Wijzigingen in verband met verkorten doorlooptijden, integrale tarieven, taakherschikking, aanpassingen in het add-on beleid en het verduidelijken van de regelgeving. - In de reikwijdte van de regeling is de uitsluiting van de geestelijke gezondheidszorg nader gedefinieerd. - In de regeling is de registratieverplichting per 1 januari 2015 (Registreren - artikel 7) en de informatieverplichting per 1 juli 2015 (Informeren – artikel 17) van de ICD-10 diagnose opgenomen. - In de registratieregels is verduidelijkt wanneer het mogelijk is om meerdere DBCzorgproducten te registreren voor verschillende specialismen (niet zijnde parallelliteit). - Er zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in de uitzonderingen op de afsluitregels. Hierbij kan gedacht worden aan wijzigingen ivm verkorten doorlooptijden en aangepaste uitzonderingen voor complex chronisch longfalen en genderzorg. Verder zijn een aantal uitzonderingen komen te vervallen ivm de verkorting van de doorlooptijden van DBC-zorgproducten en moeten add-on geneesmiddelen niet meer 14 aan een subtraject, maar aan een zorgtraject worden gekoppeld. Ook is de afsluitregel voor nazorg bij orgaantransplantatie aangepast naar 120 dagen. - De overloop bepalingen voor geriatrische revalidatiezorg zijn verwijderd, aangezien deze niet meer van toepassing zijn. - Wijzigingen of toevoeging van een aantal declaratiebepalingen. Voorbeelden hiervan zijn wijzigingen ten aanzien van integrale tarieven, toevoegen van zorgproducten voor multitrauma, de verduidelijking van het declareren van poliklinische fysiotherapie en het toevoegen van een declaratiebepaling voor de prestatie Regiefunctie complexe wondzorg en wijzigingen ten aanzien van kaakchirurgie. - Zorgaanbieders zijn verplicht een standaard prijslijst bekend te maken voor prestaties in het vrije en gereguleerde segment. De vormvereisten van de standaardprijslijst zijn versoepeld in de regelgeving voor 2015. 2.9 Overige wijzigingen ‘Prestatie- en tariefbeschikking DOT’ In de Prestatie- en tariefbeschikking TB/CU-2020-01 is de range van overige zorgproductcodes voor add-on weesgeneesmiddelen aangepast. De zorgactiveitencode van de add-on pertuzumab (193395) is hier buiten geplaatst, omdat Perjeta® (pertuzumab) geen weesgeneesmiddel is. Deze wijziging betreft een formaliteit. Pertuzumab is sinds de vaststelling ervan als add-on geplaatst op de lijst dure geneesmiddelen in bijlage 5 van de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’. 2.10 Conclusie De NZa concludeert dat met deze beleidswijzigingen forse stappen worden gezet in het uitvoeren van de doorontwikkelagenda DOT.11 De beleidswijzingen bieden ruimte aan veldpartijen om de bekostiging verder vorm te geven (integrale tarieven, taakherschikking, bekostiging geneesmiddelen). Dit kan dan ook beschouwd worden als deregulering. Daarnaast worden de beleidswijzigingen gekenmerkt door aanpassingen in de regelgeving vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid en controleerbaarheid door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De regelgeving heeft de NZa in overleg met veldpartijen doorgelicht, zodat maximale duidelijkheid over de interpretatie van regelgeving vóóraf wordt bereikt. Dit faciliteert enerzijds zorgaanbieders in registratie en declaratie en anderzijds zorgverzekeraars in inkoop en controle. 11 Rapport ´Doorontwikkelagenda DOT: jaargang 3’, november 2013. 16 3. Beoordeling productstructuur 2015 3.1 Inleiding Vanwege enkele grote beleidswijzigingen per 2015 (zie hoofdstuk 2) hebben wij het aantal overige wijzigingen beperkt gehouden tot noodzakelijk onderhoud. Dit betekent dat de scope van het DBC-pakket 2015 beperkt is gehouden tot de volgende productstructuurwijzigingen: − Aanvragen voor nieuwe prestaties ten behoeve van innovatie − Wijzigingen in overige zorgproducten − Wijzigingen die de afleidingsregels niet raken, zoals het toevoegen, verwijderen of verduidelijken van zorgactiviteiten ten behoeve van registratieve doeleinden, wijzigingen in aanspraak en WBMV en wijzigingen in overige zorgproducten. − Het herstellen van fouten als gevolg van een kennelijke misslag in voorgaande releases. Hieronder wordt ook verstaan het elimineren van een eventuele onacceptabele perverse prikkel in het systeem. 3.2 Wijzigingen in productstructuur a.g.v. verkorten doorlooptijden De doorlooptijd van DBC-zorgproducten is per 2015 verkort tot maximaal 120 dagen (zie hoofdstuk 4). Om die reden is een algemene afsluitregel toegevoegd. Naast de algemene regel, zijn uitzonderingen op de afsluitregels aangepast voor klinische genetica, complex chronisch longfalen, gender, klinische geriatrie / ouderengeneeskunde, urologie, kinderoncologie, cardiologie en nazorg bij stamcel- en orgaantransplantatie. Ten algemene is de impact van het verkorten van de doorlooptijd van DBC-zorgproducten op de productstructuur beperkt. Voor specifieke productgroepen ligt dit echter anders, bijvoorbeeld omdat er sprake is van chronische zorg. Om die reden is bij complex chronisch longfalen een productstructuurwijziging doorgevoerd. Dit houdt in dat assessment en behandeling in verschillende DBCzorgproducten complex chronisch longfalen worden ondergebracht. Daarnaast is bij de geriatrische revalidatiezorg de productstructuur op onderdelen gewijzigd. Zo is er bij klinische producten een bovengrens aangebracht van 120 verpleegdagen. Hierdoor zijn een aantal producten overbodig geworden en verwijderd. Daarnaast zijn er nieuwe zorgproducten aangemaakt in het kader van ambulante vervolgbehandelingen, waarbij de klinische opname onderdeel uitmaakt van het initiële subtraject. Wij zijn van mening dat de productstructuur 2015 met het verkorten van doorlooptijden voldoende kostenhomogeen is. Wel constateren wij voor enkele specialismen (geriatrische revalidatiezorg, medisch specialistische revalidatiezorg en audiologie) dat het wenselijk is om te verkennen of de productstructuur vanaf 2016 aangepast moet worden om de medische herkenbaarheid te vergroten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat wij dit bezien in samenhang met de lopende trajecten voor doorontwikkeling van de productstructuur bij de geriatrische revalidatiezorg en medisch specialistische revalidatiezorg. 3.3 Kaakchirurgie In de doorontwikkelagenda DOT12 hebben wij aangekondigd dat per 2015 de productstructuur kaakchirurgie verder doorontwikkeld wordt. Aanleiding hiervoor is dat vanwege de invoering van integrale tarieven per 2015 er aanpassingen nodig zijn van bepaalde declaratieregels binnen kaakchirurgie. Hierbij is ook gekeken naar transparantie en begrijpelijkheid van de kaakchirurgische prestaties, ook vanuit het perspectief van de consument. Naar aanleiding hiervan worden per 2015 de volgende wijzigingen doorgevoerd in de productstructuur kaakchirurgie: 12 Rapport ´Doorontwikkelagenda DOT: jaargang 3, november 2013. – Om herkenbaar te maken dat er sprake is van de toepassing van de halveringsregel zullen aparte prestaties aangemaakt wordt voor verrichtingen die veelvuldig als een tweede verrichting worden uitgevoerd tijdens één sessie. Het gaat hierbij om ongeveer twintig aparte prestaties. Deze prestaties worden voorzien van een toevoeging in de prestatieomschrijving zodat herkenbaar is dat de prestaties uitgevoerd zijn in combinatie met een andere verrichting. De prestaties worden ook voorzien van een gehalveerd integraal tarief. - Per 2015 wordt de toeslag voor assistentie bij een kaakchirurgische verrichting niet langer als een opslag op het tarief in rekening gebracht. Hiervoor is per 2015 een aparte prestatie aangemaakt, die voorzien is van een uniform tarief. - Het schrappen van twee prestaties die niet of nauwelijks gedeclareerd zijn. Hiervoor is de gebruikelijke norm gehanteerd, namelijk dat de prestaties minder dan 10 keer per jaar gedurende een periode van 5 jaar zijn gedeclareerd. - De toeslag voor ANW-uren verdwijnt als een opslag op het tarief. Per 2015 zijn de middelen die hierin omgaan ingerekend in het reguliere tarief van de betreffende prestaties. - Vanwege invoering van integrale tarieven wordt het kostendeel ziekenhuizen, honorarium kaakchirurgie en honorarium anesthesiologie geïntegreerd tot één tarief. Dit wordt gedaan op basis van het landelijk percentage voorkomen. - Het samenvoegen van prestaties die medisch inhoudelijk elkaar overlappen. - In de huidige productstructuur zijn de kaakchirurgische prestaties onderverdeeld in vijf tariefgroepen. Per 2015 worden de bestaande prestaties uit de vijf tariefgroepen ingedeeld in negen medisch inhoudelijke productgroepen. Voor meer informatie over de productstructuur, het kostprijsonderzoek, de tariefberekening en de effectanalyses zie bijlage 3 (Rapport productstructuur en tarieven kaakchirurgie). 3.4 Conclusie Wij zijn van mening dat het noodzakelijk is om per 2015 de wijzigingen in de productstructuur beperkt te houden. De criteria voor noodzakelijk onderhoud (zie 3.1) zijn om die reden als leidraad gehanteerd voor het bepalen of een productstructuurwijziging binnen de scope van het DBC-pakket 2015 past. De voornaamste wijzigingen die in de productstructuur 2015 zijn doorgevoerd, zijn noodzakelijk om het verkorten doorlooptijden enerzijds en integrale tarieven anderzijds door te kunnen voeren. Met het beperken van de productstructuurwijzigingen is het voor de NZa en DBC-O mogelijk gebleken om de tariefberekening zorgvuldig uit te voeren en informatieproducten samen te stellen. 18 4. Beoordeling tarieven DOT 2015 4.1 Inleiding Op 15 mei 2014 heeft DBC-O de concepttarieven voor het pakket RZ15a gepubliceerd. Dit conceptpakket is vervolgens door ons beoordeeld, waarbij wij in dit hoofdstuk aan de hand van verschillende analyses ingaan op de effecten van de nieuwe tarieven. In de release RZ14c zijn gewijzigde tarieven vastgesteld met ingangsdatum 1 juni 2014.13 In deze release RZ14c is een heraanlevering van de door ziekenhuizen aangeleverde kostprijzen verwerkt en is het kostprijsonderzoek algemene kindergeneeskunde meegenomen. Dit maakt dat voor de release RZ15a, op de hieronder beschreven uitzondering na, geen nieuwe brondata is verwerkt voor de DBCzorgproducten. De tariefmutaties tussen 2015 en het pakket RZ14c worden enkel veroorzaakt door het doorvoeren van de verkorte doorlooptijden. Op basis van nieuw aangeleverde kostprijzen van zes UMC’s zijn de kostencomponenten van de integrale tarieven stamceltransplantatie herijkt. De aangeleverde kostprijzen hebben betrekking op DBC-zorgproducten geopend in 2012 (en gesloten in 2012 of 2013). De voornaamste reden om deze kostprijzen te verwerken in de tarieven, is dat deze kostprijzen gebaseerd zijn op een aanzienlijk groter aantal subtrajecten. Dit vergroot de representativiteit van de kostprijzen. De tarieven van 4 zorgproducten (979003008, 979003009, 979003013, 979003020) worden herijkt. Dit leidt tot een productiewaardestijging van de kostencomponenten van de integrale tarieven 2015 ten opzichte van de RZ14c. Leeswijzer In paragraaf 4.2 beschrijven wij de methodiek van de tariefberekening die gebruikt is bij het doorvoeren van de verkorte doorlooptijden. In paragraaf 4.3 lichten wij de effecten van de tariefberekeningen aan de hand van een aantal kwantitatieve analyses toe. Paragraaf 4.4 bevat tot slot een eindconclusie. 4.2 Methodiek tariefberekening 4.2.1 Aanleiding In juni 2013 heeft de NZa, in samenwerking met DBC-Onderhoud, een advies uitgebracht over het verkorten van doorlooptijden van DBC-zorgproducten.14 Het primaire doel van het verkorten van de doorlooptijd is het versnellen van de informatievoorziening. In het advies concluderen wij dat het mogelijk is de maximale doorlooptijd van DBC-zorgproducten te verkorten naar 120 dagen. Het ministerie van VWS heeft in juli 2013 besloten om de maximale doorlooptijd van DBC-zorgproducten terug te brengen van 365 naar 120 dagen.15 In het pakket RZ15a is deze verkorte doorlooptijd verwerkt. Het verkorten van de doorlooptijd kan effect hebben op de registratieregels, samenstelling van zorgprofielen en de casemix van zorgproducten. In de regeling zijn waar nodig de opening- en afsluitregels aangepast, zodat de DBC-zorgproducten een maximale looptijd van 120 dagen hebben. Een groot aantal uitzonderingen op de afsluitregels zijn hiermee ook aangepast of komen te vervallen, zoals beschreven in hoofdstuk 3. Ook de effecten van de verkorte doorlooptijd op de medische herkenbaarheid van de productstructuur is beschreven in hoofdstuk 3 van dit rapport. 13 14 15 Rapport ‘Beoordeling updaterelease DOT 2014 (RZ14c)’, mei 2014. Rapport ‘Advies verkorten doorlooptijd DBC-zorgproducten’, juni 2013. Kamerbrief eerste tussenrapportage verbeteren informatievoorziening VWS 4 juli 2013. De aanpassingen in de registratieregels als gevolg van de verkorte doorlooptijd, kan leiden tot veranderingen in zorgprofielen waardoor ook de (integrale) tarieven in het gereguleerde segment moeten worden aangepast. Voor het vrije segment worden geen tarieven vastgesteld, maar stellen de NZa en DBC-O informatieproducten beschikbaar die de wijzigingen als gevolg van de doorlooptijdverkorting in kaart brengen. 4.2.2 Algemene uitgangspunten Onderscheid aanpak honorarium- en kostendelen Hoewel in 2015 sprake zal zijn van integrale tarieven wordt in dit document onderscheid gemaakt tussen de berekening van de kostendelen en de honorariumdelen van de tarieven, omdat hiervoor een verschillende aanpak vereist is. Dit komt bijvoorbeeld omdat de honorariumdelen van de tarieven vanaf 2012 gebaseerd zijn op een rondrekening met het Budgettair Kader Zorg (BKZ) voor vrijgevestigd medisch specialisten, terwijl de kostendelen van de tarieven gebaseerd zijn op het NZa-kostprijsmodel, zoals opgenomen in de nader regel NR/CU-235. Hoofdlijn tariefberekening kostendelen en honorariumdelen De tarieven voor 2015 zijn berekend in grofweg twee stappen: 1. Simulatie van productiedataset volgens simulatieregels 2014 en 2015 Allereerst heeft een simulatie van de productiedataset plaatsgevonden, zowel in de productstructuur RZ14b (exclusief verkorte doorlooptijd) als in de productstructuur RZ15a (inclusief verkorte doorlooptijd). Dankzij deze beide simulaties kon per uniek DBC-zorgproduct binnen beide productstructuren bepaald worden welke zorgactiviteiten tot het gemiddelde profiel van het product behoren. Over het jaar 2014 zijn drie releases beschikbaar en in werking getreden. De productstructuur en registratieregels van de updaterelease RZ14b zijn de basis geweest voor de B-segment onderhandelingen 2014 tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarom hanteren wij de RZ14b release als basis en vertrekpunt voor de RZ15a productstructuur en wordt er een inhoudelijke vergelijking gemaakt tussen de casemix en profielen van DBC-zorgproducten in 2014 en in 2015. 2. Berekenen prijsmutatie per set aan zorgactiviteiten Door deze zorgactiviteiten in de gemiddelde profielen te wegen met kostprijzen konden wij de gemiddelde kosten- en honorariummutatie berekenen per product, evenals de integrale prijsmutatie. Deze definitieve prijsmutatie is gerelateerd aan het meest actuele basistarief, namelijk de tarieven vastgesteld in de RZ14c. Dit borgt dat tariefontwikkelingen van de DBC-zorgproducten in deze updaterelease ook worden meegenomen in de tarieven per 2015. De RZ15a tarieven zijn dus berekend door het toepassen van de mutatiepercentages op de tarieven uit de RZ14c. Zo ontstaat een tarieventabel voor de RZ15a voor het gereguleerde segment en een informatieproduct voor het vrije segment. Het verschil tussen beide prijslijsten (RZ14c en RZ15a) vormt de prijsmutatietabel. Beide stappen hebben betrekking op zowel de berekening van de kostendelen als de berekening van de honorariumdelen. Wij zullen in onderstaande paragrafen kort toelichten welke overeenkomsten en verschillen er bestaan. 4.2.2.1 Kostendelen Belangrijk uitgangspunt bij de tariefberekening en het ontwikkelen van de informatieproducten is dus dat gebruik wordt gemaakt van zo recent mogelijke informatie (DOT 2012/2013 dataset). Hierin komen nieuwe zorgactiviteiten voor die niet bestonden in de DIS Ronde 21 dataset. Voor het bepalen van betrouwbare prijsmutatiepercentages is het noodzakelijk om voor de belangrijkste nieuwe kostendragers een representatieve kostprijs te bepalen. Dit is gebeurd door middel van donormapping. 20 4.2.2.2 Honorariumdelen We hanteren een onderscheid in de tariefberekening tussen de ondersteunende- en de poortspecialismen. Voor ondersteunende specialismen is de mutatie op exact dezelfde manier bepaald als bij de kostendelen. De ondersteunende activiteiten die in de zorgprofielen voorkomen, zijn namelijk genormeerd door de wetenschappelijke verenigingen. Hierdoor is op zorgactiviteitniveau informatie beschikbaar over de profielen en de normtijden. Voor de tariefberekening is gebruik gemaakt van de normtijden uit de RZ14b release. In het geval van de poortspecialismen ligt dit anders. Wetenschappelijke verenigingen hebben de afgelopen jaren poorternormtijden toegekend op productniveau en niet op zorgactiviteitenniveau. Een verschuiving van activiteiten door de doorlooptijdverkorting kan daardoor niet zomaar via de poorternormtijd inzichtelijk gemaakt worden. De inzet van de poortspecialist bij een DBC-zorgproduct is daarom op een alternatieve wijze bepaald, waarbij een benadering is gehanteerd van de inzet van een medisch specialist bij een zorgactiviteit. Hiervoor wordt gekeken naar de zorgprofielklassen. 16 Hierbij is alleen gekeken naar de zorgactiviteiten waarbij inzet van een medisch specialist wordt verwacht. Dit geldt voor de zorgprofielklassen 1, 4, 5, en 6, omdat de activiteiten uit deze klassen toe te rekenen zijn aan de inzet van poortspecialisten. Als er sprake is van een niet- operatief zorgproduct is de verwachting dat ook dagverplegingen (zorgprofielklasse 2) en verpleegdagen (zorgprofielklasse 3) een rol spelen bij de inzet van de medisch specialist. In deze methode is de profielwaarde per DBC-zorgproduct opnieuw berekend door de herziene profielen te waarderen tegen kostprijzen van de zorgactiviteiten uit de zorgprofielklassen. De tariefmutatie is berekend aan de hand van een kostprijsbenadering op basis van profielwaarde. Een belangrijke aanname hierbij is dat de kostenverschuivingen bij profielen ook één op één in de pas lopen met de verschuivingen in tijdsbesteding van poortspecialist. Deze exercitie wordt overigens niet voor alle poorthonoraria toegepast. Er zijn namelijk DBC-zorgproducten die niet significant veranderen door het verkorten van de doorlooptijd, bijvoorbeeld omdat het DBC-zorgproduct (in de RZ14b productstructuur) in de regel al binnen 120 dagen wordt afgesloten. Bij deze producten veranderen het traject, het profiel en de prijs van het DBC-zorgproduct niet significant. We hebben daarom besloten de poortertarieven alleen te muteren als: Er meer dan 5% prijsmutatie is; Wanneer het aandeel van trajecten per DBC-zorgproduct meer wordt afgesloten vanwege het bereiken van de maximum doorlooptijd. Als grens is hiervoor 10% gehanteerd. 4.2.3 Beschikbare bronnen en representativiteit De profiel- en casemixmutaties tussen 2014 en 2015 zijn in beeld gebracht op basis van (historische) productiegegevens uit het DIS of gegevens uit de NFU-monitor. Hierbij hebben wij een beslismodel gehanteerd om de volgorde van datasets te bepalen: 1. DIS DOT 2012/2013 (DBC’s gesloten in 2012 en 2013) 2. DIS Ronde 21 dataset (DBC’s gesloten in 2010) 3. NFU dataset 4. Overig Voor enkele zorgproductgroepen is de productstructuur dusdanig inhoudelijk gewijzigd dat het de voorkeur heeft om hiervoor specifiek een geschikte dataset aan te wijzen. Daarom is er hiervoor in stap 4 een uitzondering opgenomen. Het betreft hier de 16 Er zijn zes zorgprofielklassen. Dit zijn: 1) polikliniek- en eerste hulpbezoek,2) Dagverpleging, 3) Kliniek, 4) diagnostische activiteiten, 5) Operatieve verrichtingen, 6) Overige therapeutische activiteit. zorgproductgroepen ‘complex chronisch longfalen (CCL)’ en ‘geriatrische revalidatiezorg (GRZ)’. De productgroepen geriatrische revalidatiezorg en complex chronisch longfalen (CCL) bevatten geen informatie in de regulier gehanteerde datasets. De tariefberekening is gebaseerd op separaat verzamelde casemix- en productinformatiedata. De reden hiervoor is dat de productstructuur in 2013 is aangepast voor beide productgroepen, waardoor er nog weinig data beschikbaar is. Via een apart kanaal is data verzameld ten behoeve van de tariefberekening. Hier komen wij in paragraaf 4.2.5 op terug, omdat de tarieven voor deze zorgproducten op een alternatieve wijze zijn berekend. Representativiteitscriterium Het uitgangspunt is dus dat de meest recente informatie gehanteerd wordt voor de inhoudelijke vergelijking van het profiel en de casemix. Hierbij dient een DBCzorgproduct voldoende vaak voor te komen in een dataset. We hebben het criterium gehanteerd dat een dataset representatief is op het moment dat een DBC-zorgproduct minimaal 5 keer in een dataset voorkomt. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd in de tariefberekeningen voor het jaar 2014. De representativiteitseis geldt voor de beide kanten van de vergelijking, aangezien het DBC-zorgproduct zowel in de RZ14b als in de RZ15a tenminste 5 keer voor dient te komen. Dit wordt niet automatisch geborgd, aangezien een verkorting van de doorlooptijd kan betekenen dat een DBC-zorgproduct in de RZ15a naar andere DBC-zorgproducten afleidt. Voor DBC-zorgproducten waar geen van de drie datasets voldoet aan het bovengeschetste representativiteitscriterium is een donormapping van toepassing. Dit betekent dat de prijsmutaties van deze producten gebaseerd zijn op de mutaties van inhoudelijk vergelijkbare zorgproducten. Bij de berekening van het tarief van een zorgproduct is voor zowel het kostendeel als het honorariumdeel dezelfde dataset gehanteerd. In deze datasets is, net als in eerdere tariefberekeningen, geen informatie van de ZBC’s meegenomen. De data van categorale instellingen, UMC’s en algemene ziekenhuizen vormt de basis voor de tariefberekening. 4.2.4 Omzet neutraliteit Het is belangrijk dat de invoering van de verkorting van doorlooptijden budgettair neutraal verloopt. De rondrekening wordt op DBC-zorgproductgroepniveau uitgevoerd. Wanneer namelijk wordt gekozen voor een generieke rondrekening over alle DBCzorgproductgroepen heen, kan dit leiden tot ongewenste omzetverschuivingen over productgroepen en zelfs over specialismen en (type) instellingen. Daarnaast is een aparte rondrekening uitgevoerd voor de ziekenhuiskosten en de honoraria. Omdat binnen een zorgproductgroep meerdere datasets ten grondslag kunnen liggen aan de mutatie van tarieven van DBC-zorgproducten, hebben wij een keuze moeten maken voor een van deze datasets. De omvang van de datasets is namelijk verschillend. De DIS DOT 2012/2013 beslaat bijna een jaar, de DIS Ronde 21-dataset ongeveer drie jaar en de NFU-dataset bijna zes jaar. Om omzetneutraliteit op een representatieve manier te borgen, is het belangrijk dat binnen één zorgproductgroep voor alle DBC-zorgproducten de productie-aantallen uit dezelfde dataset worden gebruikt. Alleen op die manier is sprake van een representatieve casemix. Voor iedere zorgproductgroep is een dominante dataset gekozen. De dominante dataset is de dataset met het hoogste omzetaandeel binnen de zorgproductgroep. Daar waar de effecten binnen één zorgproductgroep of ICD-10 hoofdstuk beschreven worden, zijn voor alle DBC-zorgproducten in die zorgproductgroep de volumes gehanteerd die horen bij de dominante dataset. 22 Door het verkorten van de maximale doorlooptijd kunnen twee effecten optreden: 1. De inhoud van de DBC-zorgproducten kan wijzigen (profielwaarde); 2. De verhouding tussen productie aantallen binnen een zorgproductgroep kan gaan wijzigen (casemix); Het profielwaarde effect hebben we ondervangen door de tariefmutatie in te rekenen in de tarieven. Door omzetneutraliteit als randvoorwaarde te stellen, wordt het casemix effect geneutraliseerd. 4.2.5 Complex Chronisch Longfalen en Geriatrische Revalidatiezorg Complex Chronisch Longfalen (CCL) Voor de tariefberekening van Complex Chronisch Longfalen (CCL) is per 2015 is het de intentie geweest om voor de tariefberekening gebruik te maken van de DIS-data 2012-2013. Echter na analyse bleek dat de registratie van onvoldoende kwaliteit is. In overleg met de NZa is besloten om geen gebruik te maken van de DIS-data, maar om voor de RZ15a tariefberekening gebruik te maken van prijzen op basis van een aparte dataset zoals die in voorgaande releases is gebruikt. De tarieven zijn bepaald na aanpassing van de productstructuur waarbij een knip is gemaakt tussen intake/assessment en de behandeling. Door het hanteren van deze knip tussen intake/assessment en de behandelproducten wordt het assessment uit de behandelproducten gehaald en vallen alle overige DBC-zorgproducten binnen de 120 dagen. Dit waarborgt dat de effecten van de verkorting doorlooptijd zijn verwerkt in de tarieven per 2015. Door het zetten van een knip tussen intake/assessment en de behandelproducten worden de tarieven voor de behandelproducten verlaagd met de kosten van het assessment. Er bestaan in de productstructuur twee assessmentproducten, een assessmentproduct Klinisch (990022036) en Ambulant (990022037). Concreet betekent dit dat alle DBC-zorgproducten (m.u.v. de assessmentproducten klinisch en Ambulant zelf) gecorrigeerd worden met de hierboven genoemde bedragen (afhankelijk van de klinisch dan wel de ambulante setting). Door de knip tussen intake/assessment en de behandelproducten wordt elk behandelproduct vooraf gegaan door een intake/assessment product. Hierdoor verdubbelen de trajectaantallen. Opgemerkt wordt dat het opknippen van subtrajecten omzetneutraal plaatsvindt omdat wordt uitgegaan van bestaande RZ14c tarieven. Geriatrische Revalidatiezorg De GRZ-tarieven worden extracomptabel berekend en niet via het reguliere proces. Reden hiervoor is dat 1) de opslag kapitaallasten en de opslag bovenbudgettaire hulpmiddelen bij de tariefbepaling niet in de uitlijning niet mogen meelopen en 2) deze kostenopslagen worden toegerekend aan specifieke zorgactiviteiten en niet via een uniforme opslag. Om de omzetneutraliteit te waarborgen worden de RZ15a tarieven rondgerekend met de RZ14c productiewaarde (exclusief opslagen). Uit de ratio van de RZ15a omzet en de RZ14c omzet volgt een uitgelijnd prijsmutatiepercentage dat vervolgens wordt toegepast op de productprijzen RZ15a. Nadat de rondgerekende tarieven RZ15a tarieven zijn bepaald (exclusief opslagen) worden de opslagen voor kapitaallasten en BBH kosten toegerekend aan de hand van het aantal zorgactiviteiten per zorgproduct voor verpleegdag, afwezigheidsdag, polikliniekbezoek en dagbehandeling. Het aantal zorgactiviteiten per zorgproduct in de DOT-dataset 2013 is daarvoor bepalend. Door de aantallen verrichtingparameters per zorgproduct te vermenigvuldigen met de betreffende kapitaallastencomponent en opslag BBH kosten ontstaan RZ15a tarieven inclusief opslagen. Voor een aantal zorgproducten is het niet mogelijk gebleken om een prijsmutatiepercentage te berekenen omdat het nieuwe zorgproducten betreft ofwel omdat onvoldoende casemix beschikbaar is. Voor de betreffende zorgproducten wordt gebruik gemaakt van rekenprijzen of expertprijzen. Voor een beperkt aantal zorgproducten levert dit rekenproces afwijkende tarieven. Dit betreft de zorgproducten 998418048, 998418051 en de zorgproducten 998418048, 998418051 en 998418075 t/m 998418081. Voor deze producten is een experttarief bepaald. Voor de bepaling van de expertprijzen is ook gebruikgemaakt van de expertprofielen voor ambulante expertproducten in de RZ14b productstructuur. Het toerekenen van kapitaallasten aan expertproducten vindt plaats op basis van het expertprofiel. Zoals beschreven in de beleidsregel (BR/CU-2125) is in de tarieven voor geriatrische revalidatiezorg een gedifferentieerde opslag voor kapitaallasten opgenomen. Deze opslag is verwerkt in de kostprijzen voor polibezoek, dagbehandeling, verpleegdag en afwezigheidsdag. De kapitaallastenopslag voor de verpleegdag en afwezigheidsdag geldt als de zogenaamde normatieve huisvestingscomponent (NHC) die jaarlijks met 2,5% wordt geïndexeerd. Voor de kapitaallasten opslag voor de dagbehandeling en het polikliniekbezoek geldt de reguliere indexatie 2015. Tot en met 2014 worden de kosten van bovenbudgettaire hulpmiddelen (in het vervolg BBH kosten) ten laste van de AWBZ gebracht. Vanaf 1 januari 2015 worden de BBH kosten betreffende geneeskundige zorg overgeheveld naar de ZVW en maken dan deel uit van het DBC-zorgproduct. Om de BBH kosten in de DBC-zorgproducten te verwerken per 2015 wordt een tariefopslag verwerkt in RZ15a. De BBH wordt geheel aan de verpleegdagen van de onderliggende DBC-zorgproducten toegerekend. Daartoe zijn de totale BBH kosten over boekjaar 2013 verdeeld over het totale aantal verpleegdagen 2013, hetgeen een opslag BBH 2013 oplevert van 1,902%. Deze opslag is toegepast op de kostprijs van de verpleegdag exclusief kapitaallasten en vervolgens geïndexeerd naar prijspeil 2015. 4.2.6 Eerstelijnsdiagnostiek Het verkorten van de doorlooptijden heeft geen invloed op de tarieven van de overige zorgproducten, aangezien deze producten geen ‘doorlooptijd’ kennen. Het zijn bij uitstek producten die meteen na uitvoeren gedeclareerd worden. De tarieven voor eerstelijnsdiagnostiek (vallend onder de Overige zorgproducten) zijn in de RZ15a wel gewijzigd doordat voor een drietal Eerstelijns Diagnostische Centra (EDC) de kostenprijzen ook zijn meegenomen in het kostprijsmodel. Het effect op de tarieven is echter beperkt, doordat voor de vrijwel alle eerstelijnsdiagnostiek producten het aantal aanleveringen al groot was. Het toevoegen van de drie EDC’s heeft daardoor een beperkte invloed op de mediane tarieven. Voor een specifiek eerstelijnszorgproduct, te weten het Nabij Patiënt Tarief (NPT) (declaratie code 190259), is het tarief in de RZ14c foutief vastgesteld op € 22,69 (in plaats van de € 239,50 die het tot 1 juni was). In de concept uitlevering voor 2015 (RZ15a) is dit tarief overgenomen. In de definitieve vaststelling van de RZ15a zal het tarief voor de NPT met terugwerkende kracht tot 1 juni 2014 aangepast worden naar het oude bedrag van € 239,50. Per 2014 zijn de tarieven voor de overige zorgproducten beeldvormende diagnostiek herijkt op basis van de kostprijsaanleveringen door ziekenhuizen over het jaar 2012. Dit heeft bij vaststelling van het DBC-pakket 2014 (RZ14a) geleid tot een productiewaardedaling van 16% ten opzichte van de tarieven 2013. Vervolgens hebben we op basis van signalen uit het veld de zelfstandige MRI-centra gevraagd om hun kostprijzen alsnog aan te leveren, aangezien voor hen de aanleververplichting van kostprijzen over 2012 niet gold. 24 Bij vaststelling van de correctie van het DBC-pakket 2014 (RZ14b) zijn de kostprijzen van deze MRI-centra meegenomen in de tariefberekening. Dit heeft geleid tot een beperkte opwaartse bijstelling van de tarieven van ongeveer 2%. Deze beperkte aanpassing is verklaarbaar aangezien de mediaan wordt gehanteerd en de zelfstandige MRI-centra een klein aandeel vormen van het totaal aantal instellingen dat deze zorg levert. Per 1 juni 2014 zijn de MRI-tarieven teruggezet op het niveau 2013 (+ indexering). Het belangrijkste argument hiervoor is dat de kostprijzen van MRI-centra substantieel afwijken van de kostprijzen van de ziekenhuizen, wat vraagt om nadere analyse van de verschillen in de aangeleverde kostprijsinformatie. Verder hebben eerstelijns diagnostische centra vrijwillig hun kostprijzen aangeleverd met het oog op de tarieven 2015. De aanleveringen betreffende beeldvormende diagnostiek van diagnostische centra verschillen echter substantieel ten opzichte van de kostprijsaanleveringen van ziekenhuizen. Dit vraagt om nadere analyse van de verschillen in de aangeleverde kostprijsinformatie voor beeldvormende diagnostiek. Om die reden zijn de kostencomponenten van de tarieven 2015 voor beeldvormende diagnostiek teruggezet op het niveau 2013 (+ indexering). 4.3 Effectanalyses In deze paragraaf beoordelen wij aan de hand van kwantitatieve analyses de integrale tarieven 2015. Het uitvoeren van deze analyses geeft inzicht in belangrijke kengetallen, aan de hand waarvan we een vergelijking maken tussen het vastgestelde RZ14c pakket en de uitkomsten van simulaties met de verkorte maximale doorlooptijd in de RZ15a. Deze vergelijkingen maken inzichtelijk in welke mate het verkorten van de maximale doorlooptijd de uitgangspunten van de productstructuur en registratieregels, zoals beschreven in ons toetsingskader17, worden geraakt. De berekeningen en bewerkingen die de basis vormen voor de RZ15a tarieven en de door DBC-O opgestelde informatieproducten zijn door een externe partij geauditeerd. Wij zullen daarom ook niet ingaan op de juistheid van de berekeningen en informatieproducten. Wij zullen ons focussen op de vraag of het verkorten van de doorlooptijd tot maximaal 120 dagen een onevenredige impact heeft op de productstructuur en of er nog specifieke aanpassingen nodig zijn ten behoeve van de RZ15a. 4.3.1 Verwachte productie en omzet 4.3.1.1 Landelijke productieontwikkelingen Allereerst is gekeken naar de productieontwikkeling per segment als gevolg van het verkorten van de maximale doorlooptijd van de DBC-zorgproducten. Tabel 1 brengt deze ontwikkeling in beeld. Tabel 1: Ontwikkelingen in verwachte productie Segment RZ14c RZ15a A-segment 888.650 966.909 B-segment 11.047.204 11.912.120 147.591 348.041 12.083.445 13.227.070 Uitval Totaal Bron: NZa/DBC-O Wanneer we kijken naar de ontwikkeling in het productievolume, zien we een stijging van bijna 10% van het totaal aantal afgesloten trajecten (zie tabel 1). Het aantal 17 Zie Beleidsregel ‘Toetsingskader DBC-systematiek’ (BR/CU-5084). uitvalproducten na het verkorten van de doorlooptijden neemt snel toe en is ruim verdubbeld ten opzichte van het aantal uitvalproducten in de RZ14c. De ontwikkelingen in het A- en B-segment lopen synchroon. Het aantal producten stijgt in beide segmenten met ongeveer 8% na het verkorten van de doorlooptijden in vergelijking met de RZ14c. 4.3.1.2 Landelijke omzetontwikkelingen Naast de ontwikkelingen in landelijke productie hebben we ook de ontwikkelingen in de verwachte omzet bekeken. Het gaat hierbij om de verwachte omzet op basis van de gemiddelde integrale productprijzen. Tabel 2 brengt deze ontwikkelingen in beeld. Tabel 2: Ontwikkelingen in verwachte omzet (in miljoenen €) Segment RZ14c RZ15a A-segment 1.620 1.618 B-segment 8.694 8.686 134 144 10.448 10.448 Uitval Totaal Bron: NZa/DBC-O Zoals eerder beschreven behoort het verkorten van de maximale doorlooptijd macro budgettair neutraal te verlopen. In de tabel is goed zichtbaar dat de totale omzet in de RZ15a gelijk is aan de totale omzet in de RZ14c. Ook de omzetverdeling over de verschillende segmenten blijft nagenoeg gelijk. Hoewel het aantal DBC-zorgproducten bij een maximale doorlooptijd van 120 dagen dus stijgt met bijna 10% (tabel 1), zorgt de aanpassing van de tarieven er voor dat de omzetneutraliteit geborgd blijft (tabel 2). 4.3.2 Kostenhomogeniteit en productprijzen 4.3.2.1 Kostenhomogeniteit Een belangrijk element uit het toetsingskader voor de DBC-productstructuur18 is de mate van kostenhomogeniteit van prestaties. De mate van kostenhomogeniteit wordt uitgedrukt in een CV-waarde. Hoe lager de CV-waarde, hoe homogener het DBCzorgprofiel en tarief is. Als norm voor de tarieven wordt een CV-waarde van maximaal 0,5 aangehouden. Niet op alle specifieke medische deelgebieden kan aan het criterium van een CVwaarde van maximaal 0,5 worden voldaan. Dit komt bijvoorbeeld door lage productieaantallen of grotere verschillen in zorgzwaarte bij individuele patiënten. Vandaar dat een CV-waarde van maximaal 1,0 ook acceptabel wordt geacht. In onderstaande tabellen zijn de unieke DBC-zorgproducten verhoudingsgewijs ingedeeld naar homogeniteitsklasse en naar segment. Ter illustratie volgt uit tabel 3 dat in de RZ14c zo’n 44% van de DBC-zorgproducten in het A-segment een CV-waarde heeft die kleiner is dan 0,5. Tabel 3: Ontwikkelingen in homogeniteit van DBC zorgproducten 3a. RZ14c Segment A-segment B-segment 18 CV < 0,5 0,5 < CV < 1 1 < CV < 2 CV > 2 44% 36% 14% 6% 39% 45% 14% 2% Zie Beleidsregel ‘Toetsingskader DBC-systematiek’ (BR/CU-5084). 26 U-segment Totaal 36% 16% 27% 20% 39% 38% 17% 6% 3b. RZ15a Segment CV < 0,5 A-segment B-segment U-segment Totaal 0,5 < CV < 1 1 < CV < 2 CV > 2 44% 36% 15% 5% 41% 44% 13% 1% 34% 13% 23% 30% 40% 37% 15% 7% Bron: NZa/DBC-O In tabel 5 is te zien dat het aantal DBC-zorgproducten met een CV-waarde lager dan 0,5 licht stijgt na de verkorting van doorlooptijden. Dit betekent dat de homogeniteit licht verbeterd is ten opzichte van de RZ14c. Het percentage DBC-zorgproducten met een CV-waarde lager dan 1,0 is in beide situaties gelijk (77%). 4.3.2.2 Productprijzen en verkorte doorlooptijden Als gevolg van de stijging in productie (tabel 1) en de constante omzet (tabel 2) zijn de gemiddelde productprijzen gedaald. Tabel 4 laat de prijsontwikkeling zien per segment in zowel 2014 als 2015. Deze prijzen zijn berekend door de totale omzet en volumes, zoals weergegeven in tabel 1 en 2, door elkaar te delen. Tabel 4: Gemiddelde prijzen per segment (€) Segment RZ14c RZ15a A-segment 1.823 1.673 B-segment 787 729 Uitval 908 414 Totaal 865 790 Bron: NZa/DBC-O In tabel 4 zien we de prijsontwikkeling op totaalniveau per segment. Dit laat onverlet dat binnen een segment nog grote ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, die elkaar op totaalniveau uitmiddelen. Om meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de prijsontwikkelingen hebben wij per DBC-zorgproduct prijsmutaties berekend. De prijsmutatie per DBC-zorgproduct wordt berekend door de 2015 prijs te delen door de 2014 prijs (voor het B-segment wordt daarbij uitgegaan van ‘rekenprijzen’).19 Een prijsmutatie van 1,0 betekent dat de prijs niet veranderd is in de RZ15a ten opzichte van de RZ14c. In figuur 1 zijn deze prijsmutaties voor alle reguliere DBCzorgproducten (dus exclusief uitval) weergegeven. Hieruit wordt duidelijk zichtbaar dat de gemiddelde mutatie 0,95 is. De meeste DBC-zorgproducten hebben dan ook een mutatie van 5% of minder. 19 Voor DBC-zorgproducten in het uitvalsegment en het B segment bestaan geen landelijk vastgestelde tarieven. Wij hebben zogenoemde ‘rekenprijzen’ voor deze producten bepaald op basis van landelijk gemiddelde profielen uit het DIS vermenigvuldigd met landelijke kostprijzen per zorgactiviteit. Figuur 1: Prijsmutaties als gevolg van de doorlooptijdverkorting Bron: NZa/DBC-Onderhoud Naast de prijsmutaties hebben wij ook de overlap van bandbreedtes geanalyseerd. In totaal kunnen zes situaties onderscheiden worden die kunnen voorkomen. In figuur 2 zijn deze situaties schematisch weergegeven. Uit deze figuur blijkt dat in twee situaties sprake is van gedeeltelijke overlap (figuur 2a), in twee situaties volledige overlap (figuur 2b), en twee situaties zonder overlap (figuur 2c). Figuur 2: Situaties waarin de bandbreedte van de RZ15a kan overlappen met de bandbreedte van de RZ14c Figuur 2a: Gedeeltelijke overlap in bandbreedtes Figuur 2b: Volledige overlap in bandbreedtes Figuur 2c: Geen overlap in bandbreedtes 28 Om significante veranderingen in landelijk gemiddelde zorgprofielen waar te nemen hebben we op basis van de landelijke productie voor elk DBC-zorgproduct in de scenario’s een tweetal kengetallen berekend: 1. De landelijk gemiddelde kostprijs van het betreffende zorgproduct en de bijbehorende landelijke spreiding (1 standaardafwijking); 2. De landelijk gemiddelde bandbreedte van het product, met als ondergrens de landelijk gemiddelde kostprijs minus 1 standaardafwijking en als bovengrens de landelijk gemiddelde kostprijs vermeerderd met 1 standaardafwijking. Als een DBC-zorgproduct een landelijk gemiddelde kostprijs heeft van 100 en een standaardafwijking van 10, dan is de landelijk gemiddelde bandbreedte gedefinieerd als het interval tussen 90 en 110. Wanneer de landelijk gemiddelde kostprijs van een DBC-zorgproduct in de scenario’s met verkorte doorlooptijden buiten de bandbreedte valt van hetzelfde product in het huidige RZ14c scenario, wordt dit gegeven beschouwd als een significante verandering in het landelijke profiel van het DBCzorgproduct. Vervolgens hebben we per DBC-zorgproduct berekend wat de gemiddelde overlap is. In figuur 3 is de verdeling van de mate waarin de bandbreedtes van DBCzorgproducten elkaar overlappen weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de gemiddelde overlap meer dan 97% is. Het verkorten van de doorlooptijden heeft voor veel producten dus weinig effect. Figuur 3: Overlap in bandbreedtes Bron: NZa/DBC-Onderhoud 4.3.3 Detail analyses op ICD-10 hoofdstukniveau Op basis van de analyses uit paragraaf 4.3.2 concluderen wij dat het verkorten van de maximale doorlooptijd van DBC-zorgproducten naar 120 dagen op grote lijnen geen onoverkomelijke problemen met zich meebrengt. In deze paragraaf wordt op basis van detailanalyses per ICD-10 hoofdstuk bekeken of er ICD-10 hoofdstukken zijn waar de doorlooptijdverkorting onevenredig veel impact heeft op de productstructuur. In totaal zijn een vijftal detailanalyses uitgevoerd per ICD-10 hoofdstuk. Dit betreffen dezelfde analyses als in paragraaf 4.3.2, maar dan op een dieper niveau. In bijlage 4 zijn de resultaten van deze analyses visueel weergegeven. 4.3.3.1 Zorgproductfrequenties In paragraaf 4.3.1 is beschreven dat het aantal DBC-zorgproducten als gevolg van de doorlooptijdverkorting stijgt met ongeveer 10%. Om inzicht te krijgen in de volumestijging van de DBC-zorgproducten zijn de volumeaandelen per ICD-10 hoofdstuk geplot en voorzien van een lineaire trendlijn. Indien de volumestijging binnen het ICD-10 hoofdstuk een gelijke verdeling van het aantal DBC-zorgproducten in 2015 laat zien als in 2014, moeten alle DBC-zorgproducten (weergegeven als punt in de grafiek) op een rechte lijn liggen. In dat geval is de R-kwadraat 1.20 Uitschieters naar boven of beneden kunnen duiden op een onevenredige stijging van één of meerdere DBC-zorgproducten. 4.3.3.2 Omzetaandelen Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de omzetaandelen van DBC-zorgproducten binnen een ICD-10 hoofdstuk. De omzetneutraliteit is immers geborgd op zorgproductgroep niveau. Binnen een groep kunnen er dus verschuivingen plaatsvinden. Indien de doorlooptijdverkorting geen effect heeft op een bepaald DBCzorgproduct zal het omzetaandeel 2014 nagenoeg gelijk zijn aan het omzetaandeel 2015. Om hier inzicht in te krijgen hebben wij de omzetaandelen van de DBCzorgproducten per ICD-10 hoofdstuk geplot en voorzien van een lineaire trendlijn. Indien de omzetverdeling binnen het ICD-10 hoofdstuk in 2015 zich verhoudt tot de omzetverdeling in 2014 heeft de doorlooptijdverkorting geen tot weinig effect. In dat geval moeten alle DBC-zorgproducten (weergegeven als punt in de grafiek) op een rechte lijn liggen. Er is dan sprake van een R-kwadraat van 1. 4.3.3.3 Prijsmutaties Zoals beschreven in paragraaf 4.3.2.2 betekent een prijsmutatie van 1,0 dat de prijs in de RZ15a ten opzichte van de prijs in de RZ14c niet veranderd is. Om dieper inzicht te krijgen in de prijsmutaties hebben wij, naast de mutaties op totaalniveau (figuur 1), ook de prijsmutaties binnen ieder ICD-10 hoofdstuk geanalyseerd. Dit om na te gaan of er DBC-zorgproducten zijn die een afwijkende mutatie laten zien en wellicht onevenredig hard geraakt worden door de doorlooptijdverkorting. 4.3.3.4 Bandbreedte analyse Voor zowel de 2014 als de 2015 producten is de landelijk gemiddelde kostprijs van het betreffende DBC-zorgproduct en de bijbehorende landelijke spreiding (1 standaardafwijking) berekend. Aan de hand hiervan zijn de landelijk gemiddelde bandbreedtes van ieder DBC-zorgproduct berekend, met als ondergrens de landelijk gemiddelde kostprijs minus 1 standaardafwijking en als bovengrens de landelijk gemiddelde kostprijs vermeerderd met 1 standaardafwijking. 20 De R-kwadraat geeft het verband weer tussen de mate waarin de productstructuren 2015 ten opzichte van 2014 zich tot elkaar verhouden. Indien er een perfecte symmetrie is tussen beide structuren, dan is de R-kwadraat gelijk aan 1. Een waarde in de buurt van 1 geeft aan dat de 2014- en 2015-productstructuur sterk op elkaar lijken. 30 Zoals beschreven in paragraaf 4.3.2.2 kunnen de bandbreedtes van 2014 en 2015 met elkaar overlappen (figuur 2). Voor het totaal van alle DBC-zorgproducten en voor alle DBC-zorgproducten per ICD-10 hoofdstuk hebben we de mate van overlap berekend en weergegeven in een histogram. 4.3.3.5 Volgordelijkheid van producten Per ICD-10 hoofdstuk is op basis van de prijs van ieder DBC-zorgproduct gekeken wat de ‘positie’ van het betreffende DBC-zorgproduct binnen het hoofdstuk is. Deze positie (of rangorde) wordt zowel op basis van de 2014 als de 2015 prijzen bepaald. Per ICD10 hoofdstuk zijn de prijzen van de DBC-zorgproducten geplot en voorzien van een lineaire trendlijn. Indien de rangorde binnen een ICD-10 hoofdstuk in 2015 gelijk is aan 2014 moeten alle DBC-zorgproducten (weergegeven als punt in de grafiek) op een rechte lijn liggen. In dat geval is de R-kwadraat 1. 4.3.3.6 Interpretatie van de analyses: opvallende ICD-10 hoofdstukken Voor iedere detailanalyse is als criterium een afwijking van 5% of meer gehanteerd. Echter, het afwijkend scoren op één van de detailanalyses is niet afdoende om een ICD-10 hoofdstuk als ‘afwijkend’ te kenmerken. Immers, er kan een goede verklaring zijn voor het veroorzaken van een afwijking op één van de analyses. Daarom wordt als criterium voor een ‘uitbijter’ het afwijken op drie of meer analyses gehanteerd. Dit zijn de rood gearceerde ICD-10 hoofdstukgroepen. Tabel 5: Detail analyses per ICD-10 hoofdstuk Aantal afwijkingen ICD-10 hoofdstuk 0 1 2 Ademhalingsstelsel Allergologie Anesthesiologie/Pijnbestrijding Audiologie Bloed/bloedv org/immuunsyst Botspierstelsel-bindweefsel/Letsel Chronische thuisbeademing Congenitaal/chromosomaal Endocrien/voeding/stofwisseling Gespecialiseerde brandwondenzorg Hart en vaatstelsel Huid en subcutis ICC (excl ICC in specialisme-specifieke pre-MDC) Infectie en parasitair Kindergeneeskunde algemeen en neonatologie Kindergeneeskunde allergologie Kindergeneeskunde cardiologie Kindergeneeskunde endocrinologie Kindergeneeskunde erfelijke/aangeboren aandoeningen Kindergeneeskunde hematologie Kindergeneeskunde immunologische aandoeningen en infectieziekten Kindergeneeskunde longgeneeskunde Kindergeneeskunde maag/darm/lever Kindergeneeskunde metabole ziekten Kindergeneeskunde nefrologie Kindergeneeskunde neurologie Kindergeneeskunde oncologie Kindergeneeskunde psychosociaal Kindergeneeskunde reumatologie Kinderneurologie Klinische geriatrie Letsel/vergiftiging/gevolgen uitwendige oorzaken Neonatologie Nieuwvormingen Oog en adnexen Oor en processus mastoideus Overige contacten gezondheidszorg Palliatieve zorg Plastische chirurgie 32 ≥3 Psychiatrie Psychisch en gedrag Radiologie Radiotherapie Revalidatiegeneeskunde Spijsverteringsstelsel Symptomen/afwijkende klin bevindingen /labuitslagen Urogenitaal Wet Bijzondere Medische Verrichtingen Zenuwstelsel Zwangerschap/bevalling/kraambed Bron: NZa Voor de volgende ICD-10 hoofdstukken geldt dat er voor drie of meer van de detail analyses een afwijking van 5% of meer was: Allergologie; Endocrien/voeding/stofwisseling; Infectie en parasitair; Kindergeneeskunde longgeneeskunde; Kindergeneeskunde oncologie; en Revalidatiegeneeskunde. In paragraaf 4.3.4 gaan we dieper in op bovengenoemde ICD-10 hoofdstukken. 4.3.4 Opvallende ICD-10 hoofdstukken 4.3.4.1 Allergologie De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 2. Bevindingen Het ICD-10 hoofdstuk Allergologie bestaat in de productstructuur 2015 uit negentien declarabele DBC-zorgproductgroepen. De verwachte totale productieontwikkeling als gevolg van de verkorte doorlooptijd is binnen Allergologie (+12%) groter dan de gemiddelde ontwikkeling in het B-segment (+8%). De verwachte productieontwikkeling slaat met name neer bij twee producten, de productieaantallen van de overige DBC-zorgproducten blijven nagenoeg constant. Hierdoor dalen over de hele linie, met uitzondering van de twee eerder genoemde producten, de zorgproductfrequenties in de productstructuur 2015 ten opzichte van 2014. De twee genoemde producten betreffen vervolg DBC’s met omschrijving “testen 0-2”. Vanwege verkorte maximale doorlooptijden, worden veel oorspronkelijke trajecten die in de productstructuur 2014 naar deze twee DBC-zorgproducten zijn afgeleid, geknipt in twee trajecten die beiden opnieuw afleiden naar hetzelfde DBC-zorgproduct, waardoor het volume verdubbelt. Tegelijkertijd kennen deze producten ook vanwege bovenstaande oorzaak een grotere tariefmutatie (ongeveer 40%), omdat het gemiddelde zorgprofiel bij deze twee producten door het opknippen lichter wordt. De omzetaandelen van alle reguliere DBC-zorgproducten blijven gelijk na invoering van verkorte maximale doorlooptijden. Voor de vier DBC-zorgproducten met het grootste omzetaandeel blijft het productievolume constant en liggen de tariefmutaties in een bandbreedte van 0,96 tot 1,00. De logische volgorde in tariefsopbouw binnen de zorgproductgroep blijft gelijk aan de opbouw zoals deze bestaat in de productstructuur 2014. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan neer bij een beperkt aantal producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Allergologie en zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt niet geraakt en dat bevestigt een evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015 van Allergologie. 4.3.4.2 Endocrien/voeding/stofwisseling De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 9. Bevindingen Het ICD-10 hoofdstuk Endocrien/voeding/stofwisseling bestaat uit 85 declarabele DBCzorgproducten, verdeeld over vier zorgproductgroepen. De verwachte totale productieontwikkeling (+40%) als gevolg van verkorte maximale doorlooptijd is significant groter dan de gemiddelde ontwikkeling in het B-segment (+8%). Wanneer we kijken naar de zorgproductfrequenties, valt de trendlijn samen met de 45-graden lijn wat inhoudt dat over het geheel genomen de casemix verhouding over de prestaties nauwelijks verandert door de doorlooptijdverkorting. Door een hogere verwachte productieontwikkeling, zijn de geobserveerde tariefmutaties wat groter, dan het gemiddelde over alle zorgproductgroepen. De verwachte verschuiving in de productieverhoudingen en de berekende tariefmutaties, zorgen samen voor een evenwichtig beeld in de tariefsopbouw. De omzetaandelen van de DBC-zorgproducten blijven over het gehele ICD-10 hoofdstuk genomen nagenoeg gelijk: de trendlijn valt ook hier samen met de 45-graden lijn. De doorlooptijdverkorting raakt de logische volgorde in tariefsopbouw niet. Dit bevestigt het evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan evenredig neer bij het merendeel van producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Endocrien/voeding/stofwisseling. De effecten zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt niet geraakt en dat bevestigt een evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015. 4.3.4.3 Infectie en parasitair De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 14. Bevindingen Het ICD-10 hoofdstuk Infectie en parasitair bestaat uit 50 declarabele DBCzorgproducten, verdeeld over vier zorgproductgroepen. De verwachte totale productieontwikkeling als gevolg van verkorte maximale doorlooptijd is binnen Infectie en Parasitair (+14%) groter dan de gemiddelde ontwikkeling in het B-segment (+8%). De verwachte productieontwikkeling slaat met name neer bij zes producten (voor twee prestaties daalt de verwachte productie navenant, voor vier stijgt de productie significant). De productie aantallen van de overige DBC-zorgproducten blijven nagenoeg constant. Over de hele linie genomen blijven de zorgproductfrequenties in de productstructuur 2015 gelijk ten opzichte van 2014: de trendlijn volgt de 45gradenlijn. De verwachte productieverschuivingen van de zes producten vinden plaats binnen het cluster van producten met omschrijving Infectie HIV. De productie verschuift met name naar de prestatie DNA Amplificatie. Daarbovenop speelt voor laatstgenoemde 34 prestatie ook dat veel oorspronkelijke trajecten die in de productstructuur 2014 naar dit DBC-zorgproduct zijn afgeleid, geknipt worden in twee trajecten die beiden opnieuw afleiden naar hetzelfde DBC-zorgproduct, waardoor het volume verdubbeld. Ondanks een tariefmutatie van 35%, stijgt het omzetaandeel van 23% naar 42%. De doorlooptijdverkorting raakt de logische volgorde in tariefsopbouw niet. Dit bevestigt een evenwichtig beeld van de integrale tarieven 2015. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan neer bij een beperkt aantal producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Infectie en parasitair en zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt niet geraakt en dat bevestigt een evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015 van Infectie en parasitair. 4.3.4.4 Kindergeneeskunde longgeneeskunde De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 22. Bevindingen Het ICD-10 hoofdstuk Kindergeneeskunde longgeneeskunde bestaat uit 59 declarabele DBC-zorgproducten. De verwachte totale productieontwikkeling als gevolg van verkorte maximale doorlooptijd is binnen dit hoofdstuk (+17%) groter dan de gemiddelde ontwikkeling in het B-segment (+8%). De effecten slaan met name neer bij twee producten (voor één prestatie daalt de verwachte productie navenant, voor de ander stijgt de productie significant). De productie aantallen van de overige DBCzorgproducten blijven nagenoeg constant. Over de hele linie genomen blijven de zorgproductfrequenties in de productstructuur 2015 gelijk ten opzichte van 2014: de trendlijn volgt de 45-gradenlijn. De verwachte productieverschuivingen van de twee producten vinden plaats binnen het cluster van producten met omschrijving Astma. De productie verschuift tussen beide producten. De omzetaandelen van de DBC-zorgproducten blijven over het gehele ICD-10 hoofdstuk genomen nagenoeg gelijk: de trendlijn valt ook hier samen met de 45-graden lijn. Alleen de reeds genoemde twee DBC-zorgproducten producten met betrekking tot Astma kennen een kleine verschuiving in het omzetaandeel ten opzichte van 2014. De doorlooptijdverkorting raakt de logische volgorde in tariefsopbouw niet. Dit bevestigt het evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015. De omzetaandelen van alle reguliere DBC-Zorgproducten blijven gelijk na invoering van verkorte maximale doorlooptijden. De doorlooptijdverkorting heeft een nihil effect op de logische volgorde in tariefsopbouw. Dit bevestigt een evenwichtig beeld van de integrale tarieven 2015. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan neer bij een beperkt aantal producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Kindergeneeskunde longgeneeskunde en zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt niet geraakt en dat bevestigt een evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015. 4.3.4.5 Kindergeneeskunde oncologie De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 27. Bevindingen Voor de kindergeneeskunde oncologische behandeling geldt een specifiek afsluitregel (1.0316.2). In deze afsluitregel behorende bij de productstructuur 2014 stond dat looptijd van een kinderoncologisch subtraject in een centrum met SKION stratificatie altijd 365 dagen is. Door de verkorting van de maximale doorlooptijd naar 120 dagen, wordt de looptijd van deze subtrajecten ook 120 dagen. Dat betekent dat de productieaantallen van deze zorgproducten met een factor 3 toeneemt en tegelijkertijd het bijbehorende tarief tot 1/3 van het oorspronkelijke tarief wordt verlaagd. De effecten van bovenstaande aanpassing in de registratieregel en de bijbehorende tariefmutaties, komen duidelijk naar voren in de analyses. Als we kijken naar de gemiddelde prijsmutatie binnen het ICD-10 hoofdstuk, ligt deze significant hoger dan het gemiddelde over alle ICD-10 hoofdstukken. Dit wordt veroorzaakt door drie DBC zorgproducten die via de specifieke afsluitregel worden afgeleid. Deze producten kennen een tarief in 2015 die tot een 1/3 van het tarief in 2014 zijn teruggebracht. Hierdoor verandert ook de logische volgordelijkheid in de opbouw van de tarieven 2015. Daarentegen neemt het productievolume voor deze drie producten met een factor drie toe, terwijl het volume van de overige DBC-zorgproducten gelijk blijft. In termen van omzetaandelen verwachten wij op voorhand geen verandering omdat de verschuiving in volume en prijs elkaar precies opheft. De analyse op de kostenaandelen bevestigt dit beeld. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan neer bij een beperkt aantal producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Kindergeneeskunde oncologie. Het betreft prestaties die worden afgesloten met een specifieke afsluitregel (1.0316.2). Geobserveerde effecten zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt weliswaar geraakt door de wijze van tariefberekening, maar deze is vormgegeven zodanig dat de kostenaandelen per product gelijk blijven. 4.3.4.6 Revalidatiegeneeskunde De analyses, grafieken en resultaten voor dit ICD-10 hoofdstuk staan weergegeven in bijlage 4, paragraaf 44. Bevindingen De gemiddelde doorlooptijd van DBC-zorgproducten binnen ICD-10 hoofdstuk Revalidatiegeneeskunde is gemiddeld langer dan 120 dagen. Op basis daarvan is de verwachting dat de effecten van de doorlooptijdverkorting niet zonder meer door de productstructuur opgevangen kunnen worden. Door het knippen van trajecten na 120 dagen worden nog steeds ook de zware (klasse 7) DBC-zorgproducten afgeleid. Deze DBC-zorgproducten verdwijnen dus niet. Dit is terug te zien in de trendlijn van de zorgproductfrequenties: de trendlijn volgt de 45-gradenlijn. Een consequentie van de lange gemiddelde doorlooptijd is echter wel zichtbaar in de gemiddelde profielen van DBC-zorgproducten, doordat activiteiten in de staart van de afzonderlijke trajecten (na 120 dagen) worden afgeknipt. Vandaar dat we binnen dit ICD-10 hoofdstuk gemiddeld grotere prijsmutaties zien, dan het landelijk gemiddelde. Omdat de effecten van de doorlooptijdverkorting vooral zichtbaar zijn bij DBCzorgproducten met een relatief hoge zorgzwaarte, zien wij lichte veranderingen in de logische volgordelijkheid bij de duurdere producten. Beoordeling De effecten van verkorte doorlooptijden slaan neer bij een beperkt aantal producten binnen het ICD-10 hoofdstuk Revalidatiegeneeskunde en zijn op basis van bovenstaand onderzoek te onderbouwen en te verklaren. De logische volgorde in tariefsopbouw wordt nauwelijks geraakt, op de duurdere producten na. Dit gegeven bevestigt een evenwichtig beeld in de integrale tarieven 2015. 36 4.3.5 Uitval analyse In tabel 6 zijn die ICD-10 hoofdstukken opgenomen waar de omzet- of volumeaandelen van uitval binnen het ICD-10 hoofdstuk met meer dan 5% zijn gestegen. In de derde kolom is de gewogen gemiddelde doorlooptijd opgenomen. Tabel 6: Mutatie in absolute uitval aandelen en gewogen doorlooptijd Mutatie in absolute uitval aandelen Gewogen doorlooptijd Omzet Volume RZ14 Allergologie 2,6% 23,6% 149 Bloed/bloedv org /immuunsyst -0,1% 14,9% 189 Botspierstelsel-bindweefsel/Letsel 1,0% 5,8% 134 Chronische thuisbeademing 1,1% 16,8% 87 Endocrien/voeding/stofwisseling 1,9% 14,7% 250 Infectie en parasitair 0,4% 6,0% 131 Kindergeneeskunde algemeen en neonatologie -0,6% 7,8% 140 Kindergeneeskunde endocrinologie 4,4% 26,2% 225 Kindergeneeskunde erfelijke/ aangeboren 3,2% 25,9% 205 Kindergeneeskunde hematologie 2,3% 18,7% 200 Kindergeneeskunde immunologische aandoeningen 0,3% 7,8% 119 Kindergeneeskunde maag-darm-lever 0,2% 6,2% 137 Kindergeneeskunde metabole ziekten 2,3% 34,9% 234 Kindergeneeskunde nefrologie 1,5% 14,6% 176 Kindergeneeskunde neurologie 0,9% 6,8% 154 Kindergeneeskunde reumatologie -0,4% 24,1% 199 Kinderneurologie 3,3% 15,1% 154 aandoeningen en infectieziekten Bron: NZa/DBC-O Uit tabel 6 blijkt dat voor de meeste ICD-10 hoofdstukken het volumeaandeel van uitval is toegenomen, terwijl het omzetaandeel niet of nauwelijks is gestegen. Ook is te zien dat de gemiddelde doorlooptijd van DBC-zorgproducten in deze groepen, behalve bij chronische thuisbeademing, groter is dan 120 dagen. DBC-zorgproducten met een gemiddeld lange doorlooptijd zullen door de verkorting van de maximale doorlooptijd vaker en meer geraakt worden dan producten met een gemiddeld kortere doorlooptijd. Op het moment dat bij een productgroep de combinatie van de lange doorlooptijd en de geringe toename in het omzetaandeel van uitval optreedt, wijst dit er op dat bij deze groepen lege, niet-declarabele producten ontstaan als gevolg van het knippen van het subtraject. 4.3.6 Analyses op instellingsniveau In de voorgaande paragrafen zijn effecten weergegeven op macroniveau en zorgproductgroepniveau (per ICD-10 hoofdstuk). In deze paragraaf geven we een aantal analyses weer op instellingsniveau. Hierbij maken we onderscheid naar de omzeteffecten en de effecten als gevolg van een eenmalig te verwachten schadelastdip. De analyses zijn gebaseerd op de dataset waarop ook de tariefberekening is uitgevoerd. Dit betekent dat algemene ziekenhuizen, UMC’s en categorale instellingen zijn meegenomen. 4.3.6.1 Eenmalige schadelastdip Op verzoek van het ministerie van VWS hebben we het effect van de verkorte doorlooptijd op de schadelast in 2015 doorgerekend. Als gevolg van het verkorten van de doorlooptijd treedt een eenmalige dip op in de schadelast. De dip wordt voornamelijk veroorzaakt doordat voor een deel van de zorg die in 2015 geleverd wordt de oude, langere doorlooptijd van 2014 geldig is. De reden waarom deze dip te verwachten is in 2015, wordt ook toegelicht in onze brief21 aan het ministerie van VWS. We concluderen dat er in 2015 een dip in de schadelast valt te verwachten van ongeveer 660 miljoen euro. Dit betreft 3,92% van de totale omzet op macroniveau. Dit macropercentage hebben we gedifferentieerd naar instellingsniveau en zorgproductgroepniveau. Onderstaande figuur geeft de spreiding weer hoe instellingen bewegen rondom het gemiddelde percentage van 3,92%. Figuur 4 – Schadelastdip uitgesplitst naar instellingen Bron: NZa/DBC-O Uit bovenstaande figuur valt af te leiden dat de een groot gedeelte van de instellingen zich dichtbij het percentage van 3,92% bevindt, maar dat een aantal instellingen ook significant afwijkt van dit gemiddelde. De methode waarop schadelastdip per instelling is berekend, is identiek aan de gehanteerde methodiek voor berekening van het macropercentage van 3,92%. Deze methode bekijkt het aandeel van de kosten van zorgactiviteiten die volgens de 365 dagen doorlooptijd nog bij een DBC van het voorgaande jaar horen, maar als gevolg van de 120 dagen afsluitregel bij een DBC in het nieuwe jaar terecht komen. We concluderen uit de gegevens dat de spreiding per type instelling ook verschilt. De algemene en topklinische ziekenhuizen hebben een beperkte onderlinge spreiding en 21 De brief van 11 juni, met kenmerk 86725/0121248, is gepubliceerd op de website van de NZa. 38 bevindingen zich gemiddeld genomen onder de 3,92%. De schadelastdip bij academische ziekenhuizen is over het algemeen hoger. We hebben de analyse ook uitgevoerd met een uitsplitsing naar de verschillende zorgproductgroepen, zoals in onderstaande figuur valt te zien. Uit de figuur valt op te maken dat de spreiding tussen ICD-10 hoofdstukken groot is. Figuur 5 – Schadelastdip uitgesplitst naar ICD-10 hoofdstuk Bron: NZa/DBC-O Aan de hand van de analyse per zorgproductgroep (een stap gedetailleerder dan per ICD-10 hoofdstuk) hebben we onderzocht of de schadelastdip per zorgproductgroep een voorspellende waarde heeft voor de schadelastdip per instelling. Dit hebben we gedaan door per instelling de omzet per zorgproductgroep te berekenen. Deze omzet corrigeren we met de schadelastdip die we landelijk per zorgproductgroep hebben berekend. Opgeteld geeft dit een schadelastdip per instelling. Daarbij is gekeken of deze schadelastdip per instelling aansluit bij de schadelastdip die we voor elke instelling afzonderlijk hebben berekend als in onderstaand figuur 6. Als we deze methodes met elkaar vergelijken, valt ons op dat er weinig voorspellende waarde van uit gaat. In figuur 6 zijn de categorale instellingen te herkennen als uitschieters naar boven en beneden. Voor losse instellingen is echter geen relatie te leggen tussen de rechtstreeks berekende dip en de dip die is berekend op basis van de gemiddelde dip per zorgproductgroep. Figuur 6 – Schadelastdip per instelling en geschat op basis van zorgproductgroepen Bron: NZa/DBC-O Uit de bovenstaande analyses concluderen we dat de landelijke daling in schadelast van 3,92% niet één op één door te rekenen valt naar individuele instellingen. Dit hangt namelijk sterk af van de lokale casemix. We zien dat een berekening per zorgproductgroep geen recht doet aan de realiteit op instellingsniveau. Voor lokaal inzicht zullen partijen zo nodig zelf, aan de hand van de lokale casemix en profielen, vertalingen dienen te maken. 4.3.6.2 Omzeteffect per instelling In deze paragraaf gaan we in op de omzeteffecten per instelling. Zoals in dit hoofdstuk aangegeven, is de tariefberekening op macroniveau en op zorgproductgroepniveau omzetneutraal uitgevoerd. Dit was één van de uitgangspunten bij de tariefberekening. Echter betekent dit niet dat op instellingsniveau de effecten ook neutraal zijn. Dit hangt immers sterk af van de casemix op lokaal niveau. In onderstaande figuur zijn de verschillende instellingen weergegeven. Op de x-as zijn alle instellingen, uiteengezet naar algemene ziekenhuizen, UMC’s en categorale instellingen, weergegeven. De categorale instellingen zijn groen gearceerd en bestaan uit revalidatiecentra, dialysecentra, epilepsiecentra en audiologische centra. 40 Figuur 7: Omzeteffect per instelling Bron: NZa/DBC-O Op de y-as is het relatieve omzetverschil ten opzichte van de productstructuur 2014 weergegeven. Een positief effect betekent dat de omzet in de productstructuur 2015 (inclusief de verkorte doorlooptijd en na rondrekening op productgroepniveau) voor de betreffende instelling groter is dan in de productstructuur 2014. Het gemiddelde omzeteffect is, vanwege de macroneutraliteit 0%. Wat opvalt in de figuur is dat de algemene ziekenhuizen en UMC’s zich dicht rondom de nullijn bevinden. De spreiding bij de categorale instellingen is groter. Op zichzelf is dit logisch te verklaren, aangezien categorale instellingen vaker specifieke producten uitvoeren van een productgroep. 4.4 Conclusies De NZa is van mening dat het verkorten van de doorlooptijd een beperkte invloed heeft op de kostenhomogeniteit van de productstructuur en daarmee per 2015 ingevoerd kan worden. De tarieven van DBC-zorgproducten moeten gecorrigeerd worden voor het verkorten van doorlooptijden. Om de omzeteffecten als gevolg van het eerder afsluiten van DBC-zorgproducten te kunnen beheersen faciliteren wij veldpartijen met informatie (prijsmutatietabel) om de tarieven in het vrije segment te kunnen aanpassen. Wij gaan er vanuit dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars deze informatie gebruiken om de effecten van het verkorten van de doorlooptijd te verwerken in hun tariefafspraken. Hiermee worden de risico’s op macromeerkosten zoveel als mogelijk gemitigeerd. Op basis van de analyses in de voorgaande paragrafen zien we dat het grootste deel van de DBC-zorgproducten niet of nauwelijks geraakt wordt door de het verkorten van de maximale doorlooptijd naar 120 dagen. Voor een beperkte set van ICD-10 hoofdstukken lijkt de verkorting meer impact te hebben. Nadere analyses van onder andere de ontwikkeling in uitval en de doorlooptijden van producten binnen deze ICD-10 hoofdstukken laat zien dat deze impact logisch te verklaren is en niet lijkt te leiden tot problemen om de zorg te declareren. We zien daarom geen onoverkomelijke problemen met betrekking tot het verkorten van de maximale doorlooptijd naar 120 dagen. 42
© Copyright 2025 ExpyDoc