C/QA/001 INHOUDSOPGAVE 1. DEFINITIE............................................................................................. 1 2. GELDIGHEID........................................................................................ 1 3. SAMENSTELLING ................................................................................ 1 4. BEGRIPSBEPALING ............................................................................ 1 5. EISEN WAARAAN DE AANSLUITLEIDING MOET VOLDOEN ............... 2 5.1 Algemeen............................................................................................. 2 5.2 Materiaal.............................................................................................. 2 5.3 Constructie .......................................................................................... 3 5.4 Afmetingen .......................................................................................... 4 5.5 Gasdichtheid ....................................................................................... 4 5.6 Drukverlies .......................................................................................... 4 5.7 Sterkte ................................................................................................. 5 5.8 Weerstand tegen hoge temperaturen................................................... 5 5.9 Weerstand tegen chemische invloeden............................................... 5 5.10 Herhaalde montage.............................................................................. 6 6. UITVOERING VAN DE KEURING .......................................................... 7 6.1 Algemeen............................................................................................. 7 6.2 Invloed materiaalspanningen (zie 5.2.6)............................................... 7 6.3 Gasdichtheid (zie 5.5) .......................................................................... 8 6.4 Drukverlies (zie 5.6) ............................................................................. 8 6.5 Sterkte ................................................................................................. 9 6.6 Weerstand tegen hoge temperaturen (zie 5.8) ....................................11 6.7 Weerstand tegen chemische invloeden (zie 5.9).................................12 6.8 Herhaalde montage (zie 5.10)..............................................................13 6.9 Zelfdovendheid (zie 5.2.7) ...................................................................13 6.10 Weerstand tegen vloeibaar pentaan (zie 5.2.1)....................................13 i C/QA/001 INLEIDING 1. DEFINITIE Onder een buigbare aansluitleiding wordt hier verstaan een verbinding bestaande uit een gaskraan, een gegolfde metalen buis en koppelstukken, welke wordt gebruikt tussen een aansluitpunt van de binnenleiding en een verbruikstoestel. 2. GELDIGHEID Deze keuringseisen gelden voor buigbare aansluitleidingen met een nominale binnenmiddellijn van 10 tot en met 25 mm, geschikt voor aardgas met een druk van ten hoogste 200 mbar. 3. SAMENSTELLING De buigbare aansluitleiding is samengesteld uit: - een gaskraan; - een kraankoppeling; - een gegolfde metalen buis; - een toestelkoppeling. 4. BEGRIPSBEPALING druk : overdruk; aansluitleiding : buigbare aansluitleiding; kraankoppeling : aansluitconstructie voor verbinding van de gegolfde metalen buis aan de gaskraan; toestelkoppeling : aansluitconstructie voor verbinding van de gegolfde metalen buis aan het verbruikstoestel; gegolfde buis : metalen buis van schroeflijnvormige of parallel gegolfde constructie, al dan niet voorzien van een beschermlaag. 1 C/QA/001 KEURINGSEISEN 5. EISEN WAARAAN DE AANSLUITLEIDING MOET VOLDOEN 5.1 Algemeen 5.1.1 Alle onderdelen moeten zodanig zijn uitgevoerd. dat de goede werking en de houdbaarheid bij normaal gebruik ook op de lange duur zijn gewaarborgd. 5.1.2 Montagevoorschrift Op de verpakking (zie 5.1.3) moet ten minste de volgende tekst zijn vermeld: a. voorkom iedere beschadiging tijdens montagewerkzaamheden; b. draag zorg dat de gegolfde metalen buis niet wordt gewrongen; c. leg de leiding zodanig dat geen scherpe knikken ontstaan, alsmede een schets met voorbeeld(en) hoe montage dient te worden uitgevoerd. 5.1.3 Verpakking Elke aansluitleiding moet zijn beschermd tegen mogelijke beschadigingen gedurende opslag en transport door middel van een verpakking in kunststof folie. 5.1.4 Datum van fabricage Op de aansluitleiding moet op deugdelijke en duurzame wijze jaar en maand van fabricage zijn aangebracht, alsmede de naam van de fabrikant of zijn handelsmerk. De wijze van aanbrengen mag het gegolfde gedeelte van de aansluitleiding niet aantasten of beschadigen. 5.2 Materiaal 5.2.1 Alle materialen, die in aanraking komen met het doorstromende gas, moeten bestand zijn tegen de inwerking van het doorstromende gas en de condensaten, die hieruit kunnen ontstaan. 5.2.2 De onderdelen mogen geen schilfers, losse oxidehuidjes of zuurresten bevatten. 5.2.3 Het uitwendige van de aansluitleiding moet bestand zijn tegen de inwerking van vocht en reinigingsmiddelen voor huishoudelijk gebruik. 2 C/QA/001 5.2.4 De fabrikant moet een materiaalspecificatie overleggen, waaruit blijkt, dat de toegepaste materialen ten minste voldoen aan de vastgestelde materiaaleisen. 5.2.5 Metalen moeten voldoen aan onderstaande eisen: - gegolfde buis - roestvast staal kwaliteit overeenkomstig A.l.S.I. 316 L of A.l.S.I. 316 TI - puntstuk - messing volgens NEN 6030 of NEN 6025; 2 - staal (min. treksterkte 350 N/mm ); - wartelmoer - smeedbaar gietijzer volgens NEN 1035 - 11 C, tabel l; - messing volgens NEN 6030 of NEN 6025; 2 - staal (min. treksterkte 350 N/mm ). 5.2.6 De gegolfde buis van roestvast staal moet na profilering homogeen spanningsvrij zijn gegloeid bij een temperatuur van 950 a 1.000 ºC. 5.2.7 Indien kunststoffen zijn toegepast voor de beschermlaag, moeten deze zelfdovend zijn en mogen deze de metalen niet aantasten. 5.3 Constructie 5.3.1 De aansluitleiding moet voldoende stevig zijn uitgevoerd, zodat ongewenste vervormingen, ten gevolge van montage in een gasleiding of van normaal gebruik, niet mogelijk zijn. 5.3.2 De gaskraan moet voldoen aan de eisen genoemd in de normbladen NEN 3098 of NEN 3099 of voldoen aan de keuringseisen voor insteekverbindingen. 5.3.3 Bij toepassing van een gaskraan volgens NEN 3098 moet de kraankoppeling zijn voorzien van een vlakke dichting volgens de normbladen NEN 2542, NEN 2544 en NEN 2545. Bij toepassing van een gaskraan volgens NEN 3099 moet de op dit normblad aangegeven vlakke dichting zijn toegepast. Bij toepassing van een insteekkraan moet de steker voldoen aan de keuringseisen voor insteekverbindingen. 3 C/QA/001 5.3.4 De aansluitleiding mag geen deuken, gaten, scheuren, breuken, barsten of andere gebreken vertonen. 5.3.5 De toestelkoppeling moet zijn voorzien van inwendige cilindrische of uitwendige conische gasschroefdraad volgens NEN 3258. 5.3.6 Alle koppelingen moeten zijn voorzien van sleutelvlakken voor montage. De sleutelwijdte moet bij voorkeur zijn uitgevoerd volgens de reeks voorkomende in NEN 2284. Het puntstuk van de kraankoppeling moet zijn voorzien van sleutelvlakken volgens NEN 2542. 5.3.7 De kraankoppeling en de toestelkoppeling mogen slechts op één plaats losneembaar zijn. 5.4 Afmetingen 5.4.1 De wanddikte van de gegolfde buis mag in geen enkel punt kleiner zijn dan 0,25 mm; de dikte van een eventuele beschermlaag wordt hierbij niet meegerekend. 5.4.2 De nominale inwendige middellijn van de aansluitleiding moet zijn gekozen uit de reeks 10 mm (3/8"), 13 mm (1/2"), 20 mm (3/4") en 25 mm (1"). 5.4.3 De lengte van de aansluitleiding moet gekozen zijn uit de reeks 200, 300, 400, 500 en 600 mm. Voor de lengte van de aansluitleiding geldt een tolerantie van + 20 mm. Onder de lengte van de aansluitleiding wordt verstaan de bouwlengte exclusief de aansluitkraan. Bij toepassing van een steker behoort de lengte van de handgreep tot de bouwlengte. 5.4.4 De buigbare lengte moet ten minste 10 maal de nominale binnenmiddellijn bedragen. 5.5 Gasdichtheid De aansluitleiding moet gasdicht zijn. 5.6 Drukverlies Het drukverlies van de aansluitleiding mag bij een lengte van 600 mm en bij een doorstromende hoeveelheid lucht per uur volgens onderstaande tabel niet meer dan 0,9 mbar bedragen. 4 C/QA/001 3 Nominale inwendige middellijn lucht in m /h 10 mm 1 13 mm 2,2 20 mm 5,2 25 mm 8,4 5.7 Sterkte 5.7.1 Drukbelasting De aansluitleiding moet een inwendige waterdruk van 16 bar kunnen weerstaan, zonder beschadigingen of lekken te vertonen. Deze eis is niet van toepassing op de tot de aansluitleiding behorende gaskraan. 5.7.2 Trekbelasting De aansluitleiding moet een trekbelasting in lengterichting kunnen weerstaan van 140 N per mm inwendige middellijn, zonder beschadigingen of lekken te vertonen. 5.7.3 Buigbelasting De aansluitleiding moet, na in lengterichting 15% te zijn gerekt, 30 maal gebogen kunnen worden over een hoek van 360 º zonder beschadigingen of lekken te vertonen. 5.7.4 Wringbelasting De aansluitleiding moet bestand zijn tegen het vastdraaien van koppelingen met een wringend moment van 3,5 Nm per mm inwendige middellijn van de leiding zonder beschadigingen of lekken te vertonen. 5.7.5 Vallende belasting De aansluitleiding moet een vallende belasting van 100 N, gericht loodrecht op de hartlijn van de aansluitleiding, kunnen weerstaan zonder beschadigingen of lekken te vertonen. 5.8 Weerstand tegen hoge temperaturen De aansluitleiding moet een temperatuur van 425 ºC kunnen weerstaan zonder lekken te vertonen. Deze eis is niet van toepassing op de tot de aansluitleiding behorende gaskraan en de bij een insteekverbinding behorende handgreep. 5.9 Weerstand tegen chemische invloeden 5.9.1 Onderdelen, vervaardigd uit koperlegeringen, moeten bestand zijn tegen onderdompeling in een kwiknitraatoplossing, zonder scheur- en/of barstvorming te 5 C/QA/001 vertonen; deze eis is niet van toepassing op de tot de aansluitleiding behorende gaskraan. 5.9.2 Onderdelen, vervaardigd uit roestvast staal moeten bestand zijn tegen onderdompeling in een magnesiumchloride-oplossing zonder scheur- en/of barstvorming te vertonen. 5.10 Herhaalde montage De aansluitleiding moet bestand zijn tegen herhaalde montage. 6 C/QA/001 KEURINGSMETHODEN 6. UITVOERING VAN DE KEURING 6.1 Algemeen Voor de keuring van de aansluitleiding moeten van de betreffende middellijn beschikbaar worden gesteld 7 gegolfde buizen lang 300 mm, 2 gegolfde buizen lang 600 mm en 3 gaskranen. De gegolfde buizen moeten zijn voorzien van koppelingen. Indien de aansluitleiding (of onderdelen hiervan) geleverd wordt voorzien van een beschermlaag, moeten de voor de keuring benodigde aantallen worden aangeboden zonder deze beschermende laag. In dit geval moeten twee gegolfde buizen lang 300 mm, voorzien van de beschermende laag, extra worden meegeleverd. 6.2 Invloed materiaalspanningen (zie 5.2.6) De aansluitleiding wordt ontvet met aceton. Een niet eerder gebruikte aansluitleiding wordt eenmaal over een hoek van 90 º gebogen en in die positie gefixeerd met behulp van bijvoorbeeld een roestvaste staaldraad. De uiteinden van de aansluitleiding dienen te worden aangesloten met rubber doppen. Tevens dient de aansluitleiding met behulp van een roestvaste staaldraad vrij van de bodem in een proefvat gehangen te worden. Los per 500 ml gedestilleerd water 1.000 g MgCl2.6H2O op, of evenredige delen hiervan, zodat de aansluitleiding geheel kan worden omspoeld. Giet de magnesiumchloride-oplossing in het proefvat. Breng in het proefvat een thermometer en op het proefvat een terugvloeikoeler aan. Sluit de watertoevoer aan op de onderste toevoeropening van de koeler en de waterafvoer op de bovenste opening van de koeler. Draai de watertoevoerkraan open. Verwarm het proefvat met behulp van een verwarmingmantel tot 130 ± 2 ºC. Het kan noodzakelijk blijken dat kleine hoeveelheden magnesiumchloride of gedestilleerd water moeten worden toegevoegd om deze temperatuur te bereiken. Zorg ervoor dat de verwarming gelijkmatig geschiedt; vermijd schokken en stoten. De beoordeling van de aansluitleiding geschiedt visueel eventueel met behulp van een vergrootglas van 5x. De aansluitleiding wordt als 'voldoende' gekenmerkt indien na 4½ dag bij 130 ºC + 2½ dag bij 70 ? ± 2ºC nog geen scheurvorming waarneembaar is. 7 C/QA/001 6.3 Gasdichtheid (zie 5.5) Alle aansluitleidingen worden op gasdichtheid onderzocht bij een druk van 300 mbar. De gesloten gaskraan wordt op een luchtdruksysteem aangesloten waarin een druk heerst van 300 mbar en onder water gedompeld. De gaskraan wordt als inwendig gasdicht beschouwd, wanneer gedurende 90 seconden geen luchtbellen waarneembaar zijn. De aansluitleiding met afgestopte toestelkoppeling wordt met geopende gaskraan aangesloten op het luchtdruksysteem, waarin een druk heerst van 300 mbar en geheel onder water gedompeld. De aansluitleiding wordt als gasdicht beschouwd, wanneer gedurende 300 s geen luchtbellen waarneembaar zijn. 6.4 Drukverlies (zie 5.6) Voor de bepaling van het drukverlies wordt gebruik gemaakt van de opstelling volgens fig. 1. De bepaling geschiedt met lucht van omgevingstemperatuur. De inlaatdruk van de lucht in de meetopstelling bedraagt 25 mbar. Figuur 1: d is resp. 13 mm, 16 mm, 21 mm 2n 27 mm. FIGUUR 1 1 = regelaar voor de inlaatdruk 2 = manometer inlaatdruk 3 = stopkraan aan inlaatzijde 4 = verschildrukmanometer 5 = aansluitleiding voor beproeving 6 = doorstroommeter 7 = regelkraan uitlaatzijde 8 C/QA/001 middellijn aansluitleiding R in mm 10 (3/8") 25 13 (1/2") 25 20 (3/4") 35 25 (1") 55 Alle aansluitleidingen worden op drukverlies gecontroleerd. De aansluitleidingen voldoen aan de eis, indien bij een doorstromende hoeveelheid lucht per uur volgens de tabel onder 5.6. het gemeten drukverlies ten hoogste 0,9 mbar bedraagt. 6.5 Sterkte 6.5.1 Drukbelasting (zie 5.7.1) Een nieuwe aansluitleiding, lang 300 mm zonder gaskraan, wordt aan de zijde van de toestelkoppelling verbonden met een hydraulisch systeem en aan de zijde van de kraankoppeling afgedicht. De aansluiting wordt geheel gevuld met water, waarbij erop gelet dient te worden, dat alle lucht verwijderd is. Op het systeem wordt een waterdruk gezet van 16 bar en deze druk wordt gedurende 300 s gehandhaafd. De aansluitleiding voldoet aan de eis, indien geen scheuren, barsten of lekken waarneembaar zijn. De aansluitleiding moet hierna nog gasdicht zijn volgens 6.3. 6.5.2 Trekbelasting (zie 5.7.2) Een nieuwe aansluitleiding, lang 300 mm, wordt aan de inlaatzijde van de gaskraan gasdicht verbonden met een gaspijp met manometeraansluitpunt. Deze gaspijp is verbonden met een luchtdruksysteem. De toestelkoppeling wordt gasdicht aangesloten op een aan een zijde afgestopte pijp, die een onderdeel vormt van een trekinrichting. Op het manometeraansluitpunt wordt een manometer aangesloten. Op het luchtdruksysteem wordt een constante druk gezet van 300 mbar. Met behulp van de trekinrichting wordt gedurende 300 s een trekkracht op de aansluitleiding uitgeoefend overeenkomende met 140 N per mm Inwendige middellijn van de aansluitleiding. De aansluitleiding moet zich gedurende deze trekbelasting geheel onder water bevinden. De aansluitleiding voldoet aan de eis, indien gedurende de 300 s, dat de trekkracht wordt uitgeoefend, geen luchtbellen waarneembaar zijn. 9 C/QA/001 6.5.3 Buigbelasting (zie 5.7.3) Een nieuwe aansluitleiding zonder gaskraan, lang 600 mm, wordt In lengterichting 15% blijvend gerekt en volgens fig. 2 verbonden met een gaspijp. Ter weerszijden van de bevestiging op de gaspijp E worden 2 doorns D aangebracht met een middellijn volgens onderstaande tabel. Middellijn aansluitleiding d in mm 10 (3/8") 25 13 (1/2") 25 20 (3/4") 35 25 (1") 55 De horizontale hartlijn van de doorns moet ter hoogte van de eerste golfribbel liggen. De afstand van de verticale hartlijnen van de doorns ten opzichte van de hartlijn van de gaspijp moet zodanig zijn, dat de doorns de golfribbel van de aansluitleiding zo dicht mogelijk raken zonder te klemmen. FIGUUR 2: A = vaste inklemming pijp B = uitgangspunt bij begin beproeving C = positie na een buiging; D = doorn; E = gaspijp 10 C/QA/001 De aansluitleiding wordt vervolgens gebogen in de beginstand, aangegeven door de getrokken lijnen en daarna wordt het vrije uiteinde via de streep-stip-cirkelboog vanuit de stand B naar de stand C gebogen. Vervolgens wordt de aansluitleiding weer gebogen vanuit de stand C naar de stand B. De beweging van B naar C of van C naar B wordt gerekend als één buiging; één buiging wordt met eenparige snelheid in circa 10 seconden uitgevoerd. Bij elke buiging dient de aansluitleiding over 180º de doorn te raken. Na 30 buigingen mag de aansluitleiding niet zijn beschadigd. De aansluitleiding moet nog gasdicht zijn volgens 6.3. 6.5.4 Wringbelasting (zie 5.7.4) Een nieuwe aansluitleiding met gaskraan, lang 300 mm, wordt aan de inlaatzijde van de gaskraan gasdicht verbonden met een luchtdruksysteem en met de inlaatzijde van de gaskraan ingeklemd. De andere zijde van de aansluitleiding wordt gasdicht afgestopt. De kraankoppeling wordt vervolgens vastgedraaid met een moment overeenkomend met 3,5 Nm per mm inwendige middellijn van de aansluitleiding. Hierbij mogen geen vervormingen of beschadigingen optreden. De aansluitleiding moet hierna nog gasdicht zijn volgens 6.3. Na demontage wordt de toestelkoppelling met het luchtdruksysteem verbonden en de beproeving herhaald. 6.5.5 Vallende belasting (zie 5.7.5) De aansluitleiding van 6.5.4., zonder gaskraan wordt zonder spanning op een horizontaal plat vlak gelegd. Van een hoogte van respectievelijk 400 mm (3/8"), 600 mm (1/2"). 800 mm (3/4") en 1.000 mm (1") (gerekend tot aan het platte vlak) laat men een gewicht van 10 kgf vrij op de aansluitleiding vallen en wel zodanig, dat de aansluitleiding over een lengte van 70 mm gelijkmatig geraakt wordt. De lengte van 70 mm wordt bereikt door loodrecht op de lengterichting van de aansluitleiding een rechthoekig houten blok te leggen, te beginnen bij de 2e golfribbel vanaf een koppeling. De aansluitleiding voldoet aan de eis, indien geen scheuren, barsten of lekken waarneembaar zijn. De aansluitleiding moet nog gasdicht zijn volgens 6.3. 6.6 Weerstand tegen hoge temperaturen (zie 5.8) Een nieuwe aansluitleiding zonder gaskraan, lang 300 mm wordt aan een zijde verbonden met een luchtdruksysteem met manometer, de andere zijde wordt 11 C/QA/001 gasdicht afgestopt. Aan beide uiteinden van de aansluitleiding worden thermokoppels bevestigd voor controle van de temperatuur. Het systeem wordt onder een druk gebracht van 300 mbar. De aansluitleiding wordt vervolgens geplaatst in een voorverhitte oven. Zodra de uiteinden een temperatuur hebben bereikt van 425 ºC, wordt de luchtdruk opnieuw ingesteld op 300 ± 1,5 mbar. Gedurende 900 s wordt het drukverloop gecontroleerd met een U-buis manometer met open been. Blijkt geen drukval op te treden in de buis, dan wordt de aansluitleiding geacht te voldoen aan de eis. Na deze 900 s wordt de aansluitleiding buiten de oven afgekoeld tot kamertemperatuur. De aansluitleiding moet nog gasdicht zijn volgens 6.3. 6.7 Weerstand tegen chemische invloeden (zie 5.9) 6.7.1 De onderdelen (vervaardigd uit koperlegeringen) van een nieuwe aansluitleiding zonder kraan, lang 300 mm, worden ontvet in een geschikt alkalisch ontvettingsmiddel of in een organisch oplosmiddel. Indien noodzakelijk worden de onderdelen gedurende 30 seconden geheel ondergedompeld in een 15% zwavelzuuroplossing of in een 40% salpeterzuuroplossing totdat alle oxiden van de oppervlakte of uit oneffenheden zijn verwijderd. Hierna worden deze onderdelen onmiddellijk in stromend water gespoeld. Na algehele droging worden de onderdelen geheel ondergedompeld in een waterige oplossing, bevattende 10 gram kwiknitraat en 10 ml salpeterzuur (s.g. 1,42) per liter oplossing. Als richtlijn geldt, dat ten minste 1,6 ml kwiknitraatoplossing benodigd is 2 per cm blootgesteld oppervlak. Na 30 minuten worden de onderdelen uit de oplossing gehaald en afgespoeld in stromend water. Overtollig kwik wordt van de oppervlakken verwijderd. Direct daarna worden de onderdelen visueel beoordeeld op de aanwezigheid van scheuren of barsten. In twijfelgevallen wordt het kwik op de oppervlakte van de onderdelen verdampt in een oven of op een warmplaat. Vervolgens wordt het oppervlak op scheuren of barsten gecontroleerd met behulp van een vergrootglas met 10- of 20-voudige vergroting. Corrosieve aantasting door de beproevingsvloeistof is geen reden tot afkeuring. De onderdelen voldoen aan de eis, indien geen scheuren of barsten waarneembaar zijn. De gehele beproeving dient uitgevoerd te worden in een zuurkast. 6.7.2 Neem een nieuwe aansluitleiding (vervaardigd uit roestvast staal) lang 300 mm en buig deze 50 maal over een hoek van 90 º. Het buigen moet geschieden 12 C/QA/001 overeenkomstig de methode volgens 6.5.3. Vanuit de rechte stand dient steeds dezelfde cirkelboog te worden gevolgd. Voer daarna de beproeving uit volgens 6.3. 6.8 Herhaalde montage (zie 5.10) Een nieuwe aansluitleiding met gaskraan, lang 600 mm, wordt met de toestelkoppeling gemonteerd op een gaspijp. De aansluitleiding wordt aan de zijde van de toestelkoppeling ingeklemd en wel zodanig, dat de afstand van bovenkant inklemming tot soldeerverbinding (lasverbinding) gelijk is aan de inwendige middellijn van de aansluitleiding. De gaspijp wordt gebruikt als hefboom om de soldeerverbinding (lasverbinding) van de aansluitleiding te belasten over een hoek van 60? met de hartlijn van de aansluitleiding. De aansluitleiding wordt dan teruggebracht in zijn uitgangspositie en belast over een hoek van 60º in tegengestelde richting met de voorafgaande belasting. De beweging van de gaspijp ligt in één plat vlak. Deze beproeving wordt herhaald in een vlak 45º e rechtsom gedraaid met het 1 vlak. De belasting over een hoek van + 60º naar – 60º in een vlak, gedraaid over een hoek van 45º rechtsom, wordt 8 maal uitgevoerd. Hierna wordt het belasten der aansluitleiding aan het andere einde der aansluitleiding overeenkomstig vorenomschreven methode uitgevoerd. Hierna moet de aansluitleiding nog gasdicht zijn volgens 6.3. Is de aansluitleiding van een insteekverbinding voorzien, dan wordt voor de duurproef het handvat van de steker verwijderd. 6.9 Zelfdovendheid (zie 5.2.7) De kunststof van de beschermlaag wordt verhit door de ontkleurde vlam van een volbrandende bunsenbrander met een belasting van circa 1,8 kW totdat vlammen waarneembaar zijn. Na het weghalen van de bunsenbrander moeten de vlammen doven. 6.10 Weerstand tegen vloeibaar pentaan (zie 5.2.1) Van onderdelen vervaardigd uit rubber of kunststof wordt bepaald de weerstand tegen inwerking van vloeibaar pentaan. Twee proefstukken van circa 2 gram met een dikte van circa 2 mm (indien nodig het gehele onderdeel) worden na weging tot op 0,1% nauwkeurig gedurende 3 x 24 uur ondergedompeld in vloeibaar pentaan bij kamertemperatuur. Het volume van de pentaan moet ten minste 25 maal het volume van het proefstuk bedragen. Direct nadat de proefstukken uit de pentaan zijn genomen en zonodig met filtreerpapier zijn gedroogd wordt het gewicht tot op 0,1% nauwkeurig bepaald. 13 C/QA/001 Vervolgens worden de proefstukken 24 uur bewaard bij kamertemperatuur en wordt opnieuw het gewicht tot op 0,1% nauwkeurig bepaald. De gewichtsverandering, zowel direct na het halen uit de pentaan als 24 uur later, ten opzichte van het oorspronkelijke gewicht, mag ten hoogste bedragen: bij gewichtsvermeerdering: • 15% voor onderdelen die een uitwendige gasdichtheid verzekeren (O-ringen, pakkingringen enz.); • 20% voor overige onderdelen. bij gewichtsvermindering: • 10% voor onderdelen die een uitwendige gasdichtheid verzekeren (O-ringen, pakkingringen enz.); • 15% voor overige onderdelen. Deze beproeving geldt niet voor kurkrubber pakkingen 14
© Copyright 2024 ExpyDoc