Moderne fiets van het merk Electra Als je denkt dat die blitse fiets waarop je nu naar school trapt, er altijd zo heeft uitgezien, heb je het lelijk mis. Mode, muziek en een hele hoop andere belangrijke zaken veranderen nu eenmaal en voor de fiets geldt hetzelfde. Sinds de uitvinding van de fiets met pedalen in 1867, zag je fietsen in de meest vreemde vormen. De meeste hadden twee wielen, maar er waren ook exemplaren met drie, vier en zelfs wel vijf wielen! Die wielen waren niet altijd even groot en straks leggen we uit hoe dat zit. Maar eerst even over het woord fiets. Dat is een typisch Nederlands woord en het lijkt helemaal niet op het woord voor fiets in andere talen. In het Duits heet een fiets Fahrrad, in het Frans vélocipède en in het Engels Bicycle. In België noemt men een fiets een velo.Het Engelse woord Bicycle betekent tweewieler en dat woord gebruiken we in Nederland ook wel eens als we het over een fiets hebben. Geleerde mensen hebben dikke boeken geschreven over waar het woord fiets eigenlijk vandaan komt en geen van die geleerde mensen is het daarover ooit met elkaar eens geweest. Volgens de geleerde mensen van Velorama is het woord fiets een verbastering van het Franse woord vélocipède. Dit is een samenvoeging van de Latijnse woorden velox (snel) en pedis (voet). Een fiets is dus eigenlijk een snelvoeter en dat woord is vroeger hier en daar ook in Nederland gebruikt. Nu was vélocipède voor Nederlanders een moeilijk woord, maar snel uitgesproken klinkt het als ongeveer als fielesepee of fietselepee, wat later het woord fiets werd. Het Duitse woord Fahrrad betekent letterlijk rijwiel. Hieruit zijn de woorden wielrijder en rijwielpad ontstaan. Tegenwoordig hebben we het gewoon over fietser, fietspad, bromfiets enzovoort. De voorloper van de fiets zoals wij die nu kennen, is in 1816 in Duitsland uitgevonden door Karl Friedrich Christian Ludwig Freiherr Drais von Sauerbronn, zeg maar Karl. Karl had goeie ideeën, maar was niet erg zakelijk en hij is niet rijk geworden van zijn uitvinding. Wel werd deze eerste fiets Draisine genoemd, naar zijn uitvinder. Het woord Fahrrad kende men toen nog niet, dus werd de schepping van Drais in Duitsland Laufmaschine of Laufrad genoemd. Als je de Draisine vergelijkt met de fietsen waar we nu op rijden, zag deze loopfiets er behoorlijk primitief uit. Op de eerste exemplaren zat bijvoorbeeld geen stuur! Karl zag ook wel in dat zijn fiets af en toe ook een bocht moest kunnen maken en dus bedacht hij een constructie waarbij het voorwiel door middel van een paar houten poten naar links of naar rechts bewogen kon worden. Later werd deze houten constructie vervangen door een metalen, wat de fiets steviger en goedkoper maakte. Loopfietsen zijn, ondanks de weinig comfortabele manier van voortbewegen, tot 1864 in gebruik gebleven. In Groot-Brittannië, waar de loopfiets ook wel werd aangeduid als hobby-horse of dandy-horse, is zelfs rond 1820 enige jaren sprake geweest van een echte “hype”. Van Karl zijn alleen nog een gedenksteen aan zijn huis in Karlsruhe (genoemd naar een andere Karl) en de naam Draisine over, maar zijn naam als bedenker van de bestuurbare fiets mag je niet vergeten. In Nationaal Fietsmuseum Velorama zijn op de begane grond zo’n dertig verschillende loopfietsen te zien, waaronder een kindermodel. Karl Drais (1785 - 1851) Dat de loopfiets het ondanks zijn gebreken zo lang uithield, kwam omdat er gewoon geen betere fiets beschikbaar was. Overal in Europa probeerden uitvinders een betere manier van voorbewegen te bedenken, maar veel succes hadden ze niet. De beschikbare technieken waren gewoon niet voldoende ontwikkeld. Jarenlang werden zonder veel succes allerlei systemen bedacht, tot in 1864 de Parijse wagenmakers Pierre Michaux en zijn zoon Ernest de oplossing vonden. In hun werkplaats werden ook wel eens loopfietsen gerepareerd en vader en zoon begonnen deze fietsen te verbeteren. Zo maakten zij de as van het voorwiel langer en aan weerszijden van die as monteerden zij een platte ijzeren stang. het Engelse woord voor stang is cranck en dat woord gebruiken we in Nederland nog steeds. Op die stangen monteerden zij trappers en op het achterwiel kwam een rem. Vader en zoon Michaux noemden hun fiets vélocipède en uit dat woord is waarschijnlijk het Nederlandse woord fiets ontstaan. De eerste vélocipèdes waren van hout en vroegen nogal wat onderhoud. Als snel begon men daarom zoveel mogelijk houten onderdelen te vervangen door metalen onderdelen. Een genot om op te rijden kunnen deze fietsen niet geweest zijn, want de hele constructie van hout en metaal woog soms wel 35 kilo en had vaak houten karrewielen met een ijzeren band. Toch was er zoveel vraag naar deze fiets, dat een deel van de productie moets worden uitbesteed aan Engelse bedrijven. Een houten velocipede met paardekop uit ca. 1860 Op de slechte wegen van die tijd en zonder vering en luchtbanden werd de berijder van de vélocipède letterlijk door elkaar geschud. In Engeland kreeg de fiets dan ook al snel de bijnaam boneshaker (bottenschudder). Vanaf 1975 werden ook in Nederland bottenschudders gemaakt, maar de onderdelen werden in het buitenland gekocht. Aan ontwikkeling deed men in Nederland toen nog niet. Wel begon men deze fietsen al bottenschudders te noemen. Ondanks het gewicht werden op bottenschudders al snelheden van 35 kilometer per uur gehaald, iets wat men in die tijd als ongehoord en slecht voor de gezondheid beschouwde. In Frankrijk werden al snel wedstrijden georganiseerd en in het museum is op de begane grond het schilderij Le cours de vélocipèdes te zien, wat een indruk geeft van zo’n wedstrijd. In Nederland ontstonden de eerste fietsclubs en uit deze fietsclubs ontstond later de ANWB. We hebben hierboven gezien, dat met de bottenschudders al wedstrijden gereden werden. Behalve dat hij niet prettig reed, had de bottenschudder echter nog een groot nadeel dat hem eigenlijk ongeschikt maakte voor wedstrijden: hij was niet echt snel. De oplossing kwam van de Engelse fietsenbouwers Thomas Humber en James Starley. Wat deden zij nu om de bottenschudder sneller te maken? Een bottenschudder werd voortbewogen door het voorwiel door middel van de trappers rond te laten draaien. De overbrenging was 1 op 1, zodat voor iedere keer dat de trappers een omwenteling maakten, het voorwiel er ook een maakte. De afgelegde afstand was dus afhankelijk van de grootte van het wiel. Hoe groter de diameter van het wiel, hoe groter de afstand die per omwenteling wordt afgelegd. Thomas en James wisten diet ook en bouwden dus een fiets die sneller ging dan de bottenschudder door gewoon het voorwiel groter te maken. Tegelijk maakten zij het achterwiel veel kleiner, want op een fiets met twee van zulke grote wielen is gewoon niet te fietsen. Zo’n enorm voorwiel (en er is een exemplaar te zien in het museum met een voorwiel dat 150 centimeter hoog is) had soms wel 72 spaken als versteviging nodig om niet onder zijn eigen omvang te bezwijken! De banden van zo’n Hoge Bi (want zo wordt deze reus onder de fietsen genoemd) waren van massief rubber. Was het in het zadel komen bij deze fietsen niet voor iedereen weggelegd, het verlaten van een Hoge Bi was soms een stuk eenvoudiger en sneller. Alleen was dit voor de berijder meestal een wat pijnlijke oefening. Door de hoge zit bijna recht boven de vooras, was er niet veel voor nodig om de ongelukkige fietser met een fraaie boog over het stuur zijn ritje te zien beëindigen. Natuurlijk zag men wel in, dat zo’n fiets niet echt geschikt was om met het hele gezin een middagje al fietsend door te brengen en er werd dan ook ijverig gezocht naar een veiliger fiets die door iedereen gebruikt kon worden. Er kwamen talloze nieuwe ontwerpen waarbij vooral naar hartelust geexperimenteerd werd met aandrijfsystemen en het formaat van de wielen. In het museum zijn daar prachtige voorbeelden van te zien. Bovendien hadden de dames uit die tijd te kennen gegeven ook wel graag te willen fietsen, waardoor speciale modellen voor dames onworpen moesten worden. Er kwamen fietsen met twee wielen naast elkaar, met drie wielen en met vier wielen. Opmerkelijk was de zogenaamde Sociable, waarbij de twee berijders naast elkaar zaten. Onder het fietsen kon men elkaar aankijkenn, wat de sociale contactenbevorderde. Zulke fietsen met meer dan twee wielen hadden aan de voor- of achterzijde of aan de zijkant speciale steunwieltjes, die moesten verhinderen dat de fiets omviel. Dit gaf de fiets in sommige gevallen wel een vreemd uiterlijk. Omdat de fietsenbouwers bleven experimenteren met allerlei zaken, vonden zij soms dingen uit, die nu nog steeds in auto’s worden toegepast. Denk hierbij aan schijfremmen, luchtbanden en het differentieel (een systeem met tandwielen dat het maken van bochten makkelijker maakt door de snelheidsverschillen van de twee wielen te corrigeren. Een grote fiets waarop je naast elkaar zit zou zonder een differentieel niet goed sturen in de bochten). Een Hoge Bi met een voorwiel van 150 cm. Het was de Engelsman John Kemp Starley die in 1892 de fiets zijn definitieve vorm gaf zoals we die nu nog steeds zien. Hij stapte af van de pedalen aan het voorwiel en bracht ze over naar een plek tussen de wielen. Dat was niet zo eenvoudig, want hiervoor moest hij wel een ijzeren constructie bedenken. Starley maakte een constructie met een grote en een kleine schijf met tanden. De kleine schijf bevestige hij op de as van het achterwiel en de grote schijf, die hij van pedalen voorzag, plaatste hij in het middenvan de fiets. Een ketting bracht de beweging van de pedalen over op het achterwiel. Omdat de pedalen niet meer op het voorwiel zaten , kon dit vrij bewegen en gebruikt worden om de fiets te sturen. Tijdens het sturen kon je gewoon blijven trappen! Het zadel plaatste Starley op een metalen buis schuin boven de pedalen, waardoor het trappen veel makkelijker ging. Omdat Starley een Engelsman was en hij zijn fiets veel veiliger vond dan alle andere fietsen, noemde hij zijn fiets Safety. Starley onwierp zijn Safety in een periode dat in Engeland en de rest van de wereld de zogenaamde Industriële Revolutie op gang kwam. Door het gebruik van de stoommachine en betere kennis van materialen was de industrie in staat grote aantallen van een product te maken. Door deze massa-productie werd de fiets goedkoper en voor meer mensen beschikbaar. De fiets werd een populair vervoermiddel. Ook op het gebied van betrouwbaarheid en veiligheid werd veel verbeterd aan de fiets. De toepassing van luchtbanden met ventiel (in 1888 uitgevonden door de Schotse industrieel ontwerper John Boyd Dunlop), verbeterde remmen, versnellingsnaven en lichtere materialen maakten de fiets tot een licht en makkelijk te berijden vervoermiddel. Een Nederlandse Safety uit 1895 In de twintigste eeuw kwamen nog de vouwfiets, de ligfiets en de electrische fiets (e-Bike) op de markt en tegenwoordig worden steed meer fietsen gemaakt van het super-lichte en super-sterke koolstofvezel. Je ziet dat er heel wat uitvindingen nodig geweest zijn om van de primitieve houten loopfietsen via de Hoge Bi’s en de Safeties terecht te komen bij onde moderne fietsen en het eind van deze ontwikkeling is nog niet in zicht. Wat dacht je van het onwerp vande fiets van de toekomst, zoals je hiernaast afgebeeld ziet. Deze fiets bestaat voorlopig alleen nog in de fantasie van de ontwerper en is (naast andere fantastische ontwerpen) te zien op de website van The Coolist. Kom gerust eens kijken in Nationaal Fietsmuseum Velorama in Nijmegen. En kom dan op de fiets! Cube Urban Street Bike
© Copyright 2024 ExpyDoc