23.1.4 Hoofdstuk 23 Aansprakelijkheid Hoofdstuk 23 Aansprakelijkheid 23.1 Inleiding 23.1.1 Algemeen Een belastingschuldige is verplicht zijn belastingschulden te betalen. Doet hij dit niet, dan kunnen in een aantal gevallen derden voor de betaling aansprakelijk worden gesteld. Soms kunnen deze derden mede verantwoordelijk worden geacht voor het feit dat de belastingschuldige zijn belastingschulden niet heeft betaald. Soms is de aansprakelijkheid van een derde voor de belastingschuld van een ander gebaseerd op een bepaald risico dat de derde heeft genomen door met die ander in zee te gaan. Een aannemer besteedt bijvoorbeeld een gedeelte van het werk dat hij heeft aangenomen, uit aan een onderaannemer. Hij neemt daarmee het risico dat hij aansprakelijk kan worden gesteld als de onderaannemer zijn loonheffingen niet betaalt (zie hoofdstuk 25, Ketenaansprakelijkheid). 23.1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid De ontvanger kan in een aantal gevallen derden aansprakelijk stellen voor de belastingschulden van een ander. In de meeste van deze gevallen is sprake van een hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat als een of meer derden aansprakelijk zijn voor betaling van de belastingschuld, zij ieder voor het volle bedrag kunnen worden aangesproken. Uiteraard kan nooit meer dan één keer de belastingschuld waarvoor men aansprakelijk is, worden gevorderd. Als een van de aansprakelijkgestelden de volledige schuld betaalt, hoeven de andere aansprakelijken die schuld niet meer te voldoen. Voor zover zij nog niet aansprakelijk werden gesteld, kan de ontvanger hen na betaling van de belastingschuld door een andere aansprakelijke, niet meer aansprakelijk stellen. Voor zover zij wel aansprakelijk werden gesteld, komt de noodzaak voor de ontvanger om de schuld bij hen te innen te vervallen. Degene die heeft betaald, bijvoorbeeld een van de bestuurders van een BV, kan vervolgens wel verhaal zoeken op zijn medeschuldenaren. (Zie voor de verhaalsmogelijkheden van de bestuurders paragraaf 26.12.3, Bestuurdersaansprakelijkheid.) 23.1.3 Open systeem aansprakelijkheden In de IW is een aantal bepalingen opgenomen waarin de aansprakelijkheid van derden voor de belastingschuld van een ander wordt geregeld, onder andere de aansprakelijkheid van inleners, aannemers, opdrachtgevers (in de confectiebranche), bestuurders en erfgenamen. Naast deze fiscale aansprakelijkheidsbepalingen kan de ontvanger bij de invordering ook gebruikmaken van aansprakelijkheidsregels die in andere wetten voorkomen, bijvoorbeeld de aansprakelijkheid van echtgenoten na ontbinding van de gemeenschap van goederen die is geregeld in art. 1:102 BW of de aansprakelijkheid van firmanten van een vennootschap onder firma, opgenomen in art. 18 Wetboek van Koophandel. Een volledig overzicht van de aansprakelijkheidsbepalingen op grond van de IW alsmede andere wetten is opgenomen in Bijlage 9. 23.1.3.1 Aansprakelijkstelling op grond van art. 49 IW en het open systeem Wanneer de ontvanger een derde aansprakelijk stelt op grond van een aansprakelijkheidsbepaling uit een andere wet dan de IW, is art. 49 IW onverkort van toepassing. Als echter de aansprakelijkheid niet voortvloeit uit een aansprakelijkheidsbepaling uit de IW of enige andere wettelijke aansprakelijkheidsregel, maar gebaseerd is op een onrechtmatige daad, dan kan die ‘aansprakelijkstelling’, in casu een actie uit een onrechtmatige daad, en de beoordeling van de juistheid van die aanslag niet op grond van art. 49 IW worden betwist. Met betrekking tot de vraag of degene die wordt aangesproken op grond van een onrechtmatige daad ook rechtsmiddelen ter beschikking staan om de onderliggende aanslag te bestrijden heeft de Hoge Raad in 2011 een belangwekkend arrest gewezen. In dit arrest (Hilltop BV/Mees Pierson Trust) oordeelde de Hoge Raad dat als de ontvanger ageert uit een onrechtmatige daad, de rechtsbescherming die art. 49 biedt niet van toepassing is. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat degene die wordt aangesproken op grond van een onrechtmatige daad wél de mogelijkheid moet hebben deze aansprakelijkstelling (uit een onrechtmatige daad) ook voor wat betreft de omvang van de fiscale verplichtingen (de hoogte van de belastingaanslag waarvoor hij wordt aangesproken) te laten toetsen door de rechter in een civiele procedure. In een ander arrest uit 2011 (Dumatrust c.s.) oordeelde de Hoge Raad dat dwanginvordering door de ontvanger van aanslagen die zijn opgelegd aan een verduisteraar (belastingschuldige) van gelden niet onrechtmatig is jegens de derden die door de handelwijze van de belastingschuldige (door middel van verduistering) zijn benadeeld. De benadeelde komt niet het recht toe om bezwaar c.q. beroep in te stellen tegen de onderliggende aanslagen ten name van de verduisteraar. De minister van Financiën is evenmin gehouden om afstand te doen van zijn preferentiële positie ten voordele van de benadeelde. 23.1.4 Volgorde aansprakelijkheidsregels Als de ontvanger in een bepaald geval zowel van een fiscaalrechtelijke als van een civielrechtelijke aansprakelijkheid gebruik kan maken (zoals bijvoorbeeld een aansprakelijkstelling op grond van het Wetboek van Koophandel) hoeft hij in beginsel geen bepaalde volgorde in acht te nemen. Hij kan dus zelf bepalen wie en op grond van welke wettelijke bepaling hij aansprakelijk stelt om een belastingschuld te kunnen invorderen. Wel moet bij zijn keuze steeds de redelijkheid voorop283 23.1.5 Hoofdstuk 23 Aansprakelijkheid staan. Bij de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, geeft de ontvanger voorrang aan de toepassing van dié aansprakelijkheidsbepalingen waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is zich te disculperen. Om die reden zal de ontvanger bij een aansprakelijkstelling van vennoten zoveel mogelijk de voorkeur geven aan een aansprakelijkstelling op grond van art. 33 IW in plaats van op grond van art. 18 WvK. Wat redelijk is, zal van geval tot geval verschillen. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter de volgorde van aansprakelijkstelling – welke in procedures nogal eens wordt betwist – toetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In een aantal gevallen is de volgorde van aansprakelijkstelling wel dwingend voorgeschreven. Zie bijvoorbeeld paragraaf 25.7.3. Let op: Wanneer de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling hoeft hij daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de ontvanger verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen. Voor zover van dit uitgangspunt wordt afgeweken, is dat in deze Gids aangegeven bij de betreffende aansprakelijkheidsbepaling. 23.1.5 Aansprakelijkheid voor de bestuurlijke boeten Op grond van art. 32, tweede lid, IW kan een derde voor bestuurlijke boeten van de belastingschuldige aansprakelijk worden gesteld mits het aan hem (de derde) te wijten is dat een bestuurlijke boete is belopen. De Hoge Raad heeft reeds verschillende malen beslist dat de bestuurlijke boete is aan te merken als een fiscale strafboete (criminal charge als bedoeld in art. 6 EVRM). In een bestuurdersaansprakelijkheidszaak (zie hoofdstuk 26) heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waaruit blijkt dat de aan het lichaam (rechtspersoon) opgelegde boete niet het bestraffende karakter verliest ten aanzien van de bestuurder. De Hoge Raad oordeelde dat voor een aansprakelijkheid van de bestuurder alleen plaats is als het bestuur opzet of grove schuld kan worden verweten ten gevolge waarvan te weinig belasting is geheven. Voor de aansprakelijkheid van de boete bestaat dus geen wettelijk schuldvermoeden. De ontvanger zal het kennelijk onbehoorlijk bestuur waaruit de aansprakelijkheid voor de boete voortvloeit moeten bewijzen. De aansprakelijkgestelde bestuurder mag op zijn beurt aannemelijk maken dat het belopen van de boete niet aan hem is te wijten alsmede feiten en omstandigheden aanvoeren die tot vermindering van het bedrag aan boete waarvoor hij aansprakelijk is gesteld, aanleiding kunnen geven. De bestuurder hoeft dus niet in alle gevallen aansprakelijk te zijn voor het gehele bedrag van de bestuurlijke boete. Als de ontvanger de derde aansprakelijk wil stellen voor een vergrijpboete, moet de aansprakelijke overeenkomstig art. 5:53 Awb van het voornemen daartoe op de hoogte worden gesteld. In de kennisgeving waarin het voornemen tot aansprakelijkstelling voor een opgelegde vergrijpboete wordt aangekondigd, moeten de gronden waarop het voornemen 284 berust worden vermeld. De ontvanger stelt de derde in de gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn de in de kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten. Als van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt of de ontvanger van oordeel is dat de betwisting van de vergrijpboete ongegrond is, zal hij de derde daarvan op de hoogte stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op grond van art. 49, eerste lid, IW. Let op: 1. Wanneer een derde aansprakelijk wordt gesteld op grond van de inleners- of ketenaansprakelijkheid (zie de hoofdstukken 24 en 25) dan is hij niet aansprakelijk voor de in de aanslag begrepen bestuurlijke boete. Voor de toepassing van de inlenersen ketenaansprakelijkheid wordt de boete namelijk niet als belasting beschouwd. 2. Een bestuurlijke boete moet worden opgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking. Omdat de beschikking aansprakelijkstelling óók bij een voor bezwaar vatbare beschikking moet worden vastgesteld is het niet noodzakelijk om de aansprakelijkheid voor de boete vast te stellen bij een afzonderlijke beschikking. De ontvanger zal de aansprakelijkstelling voor de belastingschuld en de boete in het algemeen samenvatten in één beschikking. 23.1.6 Aansprakelijkheid voor invorderingsrente De derde kan ook aansprakelijk worden gesteld voor de met betrekking tot een aanslag belopen invorderingsrente. De invorderingsrente kan hem slechts in rekening worden gebracht over het bedrag van de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Aansprakelijkheid voor invorderingsrente (en kosten) bestaat voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijkgestelde is te wijten. In 2012 benadrukte de Hoge Raad dat de stelplicht en de bewijslast hieromtrent berusten op de ontvanger. In een arrest uit 2013 heeft de Hoge Raad deze verwijtbaarheid van de aansprakelijkgestelde nader ingevuld. De Hoge Raad oordeelde dat verwijtbaarheid dat naheffingsaanslagen zijn opgelegd nog geen verwijtbaarheid voor niet-betaling van die aanslagen impliceert. Als aan de belanghebbende is te wijten dat de naheffingsaanslagen niet zijn betaald, is het belopen van de rente (en kosten) ook aan belanghebbende te wijten. De ontvanger zal in zijn beschikking aansprakelijkstelling uitdrukkelijk aandacht moeten besteden aan de aansprakelijkheid voor invorderingsrente. Er kunnen zich met betrekking tot de aansprakelijkheid voor invorderingsrente twee situaties voordoen: a. de ontvanger maakt aannemelijk dat het belopen van de invorderingsrente (mede) te wijten is aan de aansprakelijkgestelde. De aansprakelijkgestelde is in dit geval aansprakelijk voor de invorderingsrente die is verschuldigd vanaf de eerste dag na de vervaldag van de aanslag tot de dag waarop hij, na aansprakelijk te zijn gesteld, het door hem verschuldigde bedrag (inclusief de invorderingsrente) aan de ontvanger betaalt. 23.1.9 Hoofdstuk 23 Aansprakelijkheid Let op: Naar ons oordeel is het verdedigbaar dat de periode waarover aansprakelijkheid voor de invorderingsrente loopt, wordt onderbroken door de termijn die de aansprakelijkgestelde heeft om de aanspraklijkstellingsbeschikking te voldoen. In het hierna gegeven voorbeeld zou dus geen invorderingsrente verschuldigd zijn over de periode 1 juli 2013 (dagtekening aansprakelijkstellingsbeschikking) tot 15 augustus 2013 (laatste vervaldag aansprakelijkstellingsbeschikking). Voorbeeld: BV A heeft een omzetbelastingschuld over het jaar 2010 van € 28 000, gedagtekend 10 maart 2013. De schuld moet uiterlijk op 24 maart 2013 voldaan worden, maar betaling blijft uit. Op 1 juli 2013 wordt bestuurder Y door de ontvanger aansprakelijk gesteld. De ontvanger motiveert in zijn beschikking waarom hij meent dat het niet betalen van de omzetbelastingschuld en het dientengevolge belopen van invorderingsrente (mede) aan Y, als bestuurder van de BV A, te wijten is. Y maakt bezwaar tegen de aansprakelijkstelling, waarop de ontvanger het bezwaarschrift afwijst. In hoger beroep bevestigt de rechter Y’s aansprakelijkheid op 2 januari 2014. Y betaalt zijn schuld op 10 januari 2014. Y is in dit voorbeeld aansprakelijk voor de invorderingsrente over de periode 25 maart 2013 tot 10 januari 2014. b. De ontvanger gaat uit van de niet-verwijtbaarheid van de aansprakelijkgestelde met betrekking tot het belopen van de verschuldigde invorderingsrente. De ontvanger kan de derde in deze situatie slechts aansprakelijk stellen voor de invorderingsrente die is verschuldigd met ingang van de dag ná het verstrijken van de betalingstermijn van de aansprakelijkheidsschuld. De ontvanger gaat in dit geval namelijk uit van een (fictieve) verwijtbaarheid van de aansprakelijkgestelde ten aanzien van het na de aansprakelijkstelling belopen van de invorderingsrente. Deze fictieve verwijtbaarheid geldt ook als de aansprakelijkgestelde niet onwillig is om zijn aansprakelijkheidsschuld tijdig te betalen maar door betalingsonmacht daartoe niet in de gelegenheid is. Voorbeeld: BV X heeft een naheffingsaanslag loonheffingen ontvangen over het derde kwartaal van 2012 van € 32 000, gedagtekend 1 november 2012. BV X verkeert in betalingsproblemen en laat de aanslag onbetaald. De ontvanger stelt bestuurder Z op 2 februari 2013 voor de gehele naheffingsaanslag aansprakelijk. Z heeft een termijn van zes weken om zijn aansprakelijkheidsschuld te betalen. De vervaldag is 2 april 2013. De ontvanger acht bestuurder Z wel aansprakelijk voor de belastingschuld maar vindt het, gelet op een aantal feiten en omstandigheden, niet verdedigbaar dat ook het belopen van de invorderingsrente aan Z te wijten is. Bestuurder Z acht zijn aansprakelijkheid voor de loonheffingenschuld echter evenmin verdedigbaar, en dient een bezwaarschrift in tegen de aansprakelijkstelling dat de ontvanger afwijst. In hoger beroep bevestigt de rechter de aansprakelijkheid van bestuurder Z op 2 oktober 2013. Z betaalt op 10 oktober 2013 de gehele schuld. Z is aansprakelijk voor de invorderingsrente over de periode 3 april 2013 tot 10 oktober 2013. Let op: 1. De aansprakelijkgestelde is alleen invorderingsrente verschuldigd, wanneer de ontvanger in de beschikking waarbij de aansprakelijkstelling plaatsvindt, ook heeft vermeld dat invorderingsrente verschuldigd is wanneer niet binnen de gestelde termijn wordt betaald. Eventueel kan de aansprakelijkstelling voor invorderingsrente bij aparte beschikking plaatsvinden. 2. Als aan een aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening wordt gebracht, wordt die rente berekend over het belastingbedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstelling tevens een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, kan de ontvanger over dat bedrag geen rente in rekening brengen. 23.1.7 Aansprakelijkheid voor kosten De derde kan ook aansprakelijk zijn voor de kosten die de belastingschuldige is verschuldigd met betrekking tot de inning van een bepaalde aanslag, bijvoorbeeld de kosten die verschuldigd zijn in verband met het betekenen van het dwangbevel. De derde kan slechts aansprakelijk worden gesteld voor de kosten die verschuldigd zijn geworden over de periode tot aan de aansprakelijkstelling door de ontvanger. De ontvanger moet aannemelijk maken dat het verschuldigd worden van deze kosten mede te wijten is aan de aansprakelijkgestelde (zie ook paragraaf 23.1.6). 23.1.8 Eigen kosten van de aansprakelijkgestelde Na de aansprakelijkstelling kunnen de aansprakelijkgestelde ook kosten in rekening worden gebracht die hij zelf verschuldigd is geworden. Dat kunnen bijvoorbeeld de kosten van het aan hem betekende dwangbevel zijn en alle overige kosten in verband met de invordering van zijn aansprakelijkheidsschuld zoals de kosten van het proces-verbaal van beslag op zijn zaken. 23.1.9 Aansprakelijkheid en de wettelijke schuldsaneringsregeling Let op: Voor een uitgebreide toelichting op de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) zie hoofdstuk 20, Kwijtschelding. Gedurende de looptijd van de WSNP is aansprakelijkstelling van derden voor belastingaanslagen van de oorspronkelijke belastingschuldige mogelijk. Ook ná beëindiging van de WSNP kunnen derden nog aansprakelijk worden gesteld voor eventueel onbetaald gebleven belastingaanslagen en kunnen aansprakelijkheidsprocedures die reeds in gang zijn gezet, worden voortgezet. Als de ontvanger toetreedt tot een (buiten) gerechtelijk akkoord waarin belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden aansprakelijk zijn gesteld of kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger in de voorwaarden van het 285
© Copyright 2024 ExpyDoc